Elise Pool, 'Ergerlijke en hoogst onzedelijke toonelen'

Page 1



Inleiding

2

1. ‘Schandelijke toneelen’

De prostituee als rustverstoorder

7

2. ‘Een gevaar voor de zeden’

De prostituee als bedreiging voor de zeden, de vrouwelijke eer en de reputatie van de stad

17

3. ‘Eene quaestie van straatreiniging’

De prostituee als een onzedelijk wezen, dat uit het zicht moest verdwijnen

27

Conclusie

38

Bibliografie

41

Bijlage

A. Algemene Politie Verordening uitgevaardigd op 2 februari 1889 B. Plattegrond Amsterdam, 1887

43 44


Op 19 juli 1888 richtten 37 bewoners van de Warmoesstraat, de stille zijde van het Damrak, de Damstraat, Vijgendam en Oudezijds Voorburgwal zich tot de gemeenteraad om hun bestuurders erop te wijzen dat ‘zij een voortdurend toenemenden overlast ondervinden van de openbaarheid, waarmede de prostitutie in hunne omgeving wordt uitgeoefend’1. Na afloop van een openbare vergadering die naar aanleiding hiervan op 26 juli gehouden werd, tekenden volgens Nieuws van den Dag ruim vierhonderd personen dit adres2. Ruim een maand later sprak dezelfde krant over vier duizend personen3. Hoe Nieuws van den Dag aan dit laatste aantal is gekomen is twijfelachtig, al werd het adres zeker door meer dan tweeduizend bewoners uit verschillende buurten in Amsterdam ondersteund. Eind augustus diende ene heer A.C. Werthem een pakket met 2025 handtekeningen in bij de gemeenteraad en halverwege september voegde ene heer A. Bleijs hier nog een stapel papier vol met handtekeningen aan toe.4 Al is niet bekend hoeveel mensen er precies bij betrokken waren, het is zeker dat het adres aan de gemeenteraad een grootse gebeurtenis was in Amsterdam. De ondertekenaars woonden niet alleen in de omgeving van de Warmoesstraat, maar kwamen uit verschillende buurten van de stad5. Een aantal organisaties in Amsterdam richtte zich binnen korte tijd tot de gemeenteraad met vergelijkbare verzoeken: de Amsterdamsche Vereeniging tot bestrijding der Prostitutie (31 juli)6, de Vereeniging ter verbreiding der Waarheid (22 september)7 en de Kerkeraad der Nederlandse Hervormde Gemeente (omstreeks 19 oktober)8. De bovengenoemde burgeractie speelde zich af in een periode waarin in WestEuropa op landelijk en stedelijk niveau steeds meer discussies plaatsvonden over de al dan niet te nemen maatregelen om prostitutie te reguleren. Deze ontwikkeling zette vanaf de

1 Stadsarchief Amsterdam (SA) 5181 Archief van de Secretarie; Afdeling Algemene Zaken (inventaris nr. 2759) brief nr. 12902. 2 SA 15001 Collectie A. Th. Hartkamp (inv. nr. 212) 18280B ‘De beweging, welke gisteravond…’, Nieuws van den Dag (26 juli 1888). 3 SA 15001 (212) 18282B-18283A ‘Het adres der vier duizend’, Nieuws van den Dag (9 september 1888). 4 SA 5181 (2761) 14980 en (2764) 16875. 5 Elke ondertekenaar noteerde ook zijn adres. Zie SA 5181 (2761) 14980 en (2764) 16875. 6 SA 5181 (2762) 15545. 7 Idem (2764) 16538. 8 Idem (2766) 18298. Zie ook: Martin Bossenbroek en Jan H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen. Prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998), 7-11, Petra de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997), 213.

2


jaren vijftig van de negentiende eeuw in Nederland in en kwam in de jaren tachtig in een stroomversnelling, aangewakkerd door een verzameling aan bewegingen die ofwel voor regulatie, ofwel voor een algemeen verbod pleitten. Hygiënisten, feministen, confessionelen, socialistische en liberale vooruitstrevenden en de door het Reveil geïnspireerde bestrijdingsverenigingen9 zetten zich allen in voor veranderingen in het huidige beleid, al konden hun standpunten ver uiteenlopen.10 Sinds het toezicht op het prostitutiebedrijf in 1851 van de landelijke overheid was overgedragen aan de burgemeester, hadden diverse gemeenten verordeningen ingevoerd waarin bijvoorbeeld een medisch toezicht was geregeld, prostituees verplicht werden zich te registreren en bordelen en rendezvoushuizen11 een vergunning moesten aanvragen. Amsterdam vormde een uitzondering hierop en was ondanks druk vanuit de overheid nogal laks in het doorvoeren van regulaties.12 Pas in 1881 werd een Drankwet ingevoerd om te voorkomen dat publieke vrouwen ‘s nachts in de buurt van kroegen hingen om aan klandizie te komen. Caféhouders wisten de regels echter te omzeilen.13 In 1883 en 1884 werden de eerste maatregelen doorgevoerd die direct betrekking hadden op bordelen en rendez-voushuizen. Eigenaars moest voortaan eerst toestemming vragen aan burgemeester en wethouders voor zij een dergelijke inrichting konden beginnen of verplaatsen.14 Vervolgens werd naar aanleiding van het burgerprotest op 2 februari 1889 een Algemene Politie Verordening (art. 162*) uitgevaardigd die het lokken van klanten op en aan de openbare weg verbood.15 De schokkende uitkomsten van een onderzoek naar de schandelijke praktijken die binnen het prostitutiebedrijf plaatsvonden

9 De Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (NVP), de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn (Vrouwenbond) en de Nederlandsche Middernachtzending Vereeniging waren de bekendste bestrijdingsorganisaties. 10 Remieg Aerts, ‘De publieke orde. Openbaarheid en beslotenheid’ in: Remieg Aerts en Piet de Rooy eds., Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstad in aanbouw, 1813-1900 (Amsterdam 2006), 139-216, aldaar 207, Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 7-11, De Vries, Kuisheid, 11-15 en 24-28 en Annemarie de Wildt en Paul Arnoldussen, Liefde te koop. Vier eeuwen prostitutie in Amsterdam (Amsterdam 2002), 16. 11 Gelegenheden waar prostitutie plaatsvond, werden met verschillende termen aangeduid, zoals bordeel, rendez-vous, publiek huis of huis van ontucht. De Wildt en Arnoldussen maken een onderscheid tussen bordelen, waar prostituees aanwezig waren en rendez-vous huizen, waar kamers werden verhuurd om ontucht in te bedrijven. Zie: De Wildt en Arnoldussen, Liefde te koop, 17. 12 Aerts, ‘Publieke orde’, 207, Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 66-71, De Vries, Kuisheid, 28 en De Wildt en Arnoldussen, Liefde te koop, 15. 13 Wanda Nikkels, ‘Dat kleine café op de Wallen’ in: Paul Arnoldussen e.a. eds., Aan de Amsterdamse Wallen (Amsterdam 2016), 231-242, aldaar 235 en SA 15001 (212) 18279B-18280A ‘Amsterdam bij nacht. Gevaarlijke poesjes’, Bron onbekend (zonder datum; vermoedelijk 1887) en 18283B-18284A ‘Geen klachten!’, Recht voor Allen (20 februari 1889). 14 De Wildt en Arnoldussen, Liefde te koop, 17. 15 Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 213, Piet de Rooy, ‘Een woelige wereldstad, 1883-1893’ in: Remieg Aerts en Piet de Rooy eds., Geschiedenis van Amsterdam, 433-518, aldaar 488 en De Vries, Kuisheid, 224. Zie bijlage A.

3


leidden ten slotte in 1897 tot een bordeelverbod,16 dat in 1902 verscherpt werd door het bedrijven van prostitutie te verbieden.17 De historische discussie rondom negentiende-eeuwse prostitutie, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw op gang kwam en rond de eeuwwisseling vrijwel stilviel, is voornamelijk gericht op de ontwikkelingen in het prostitutiebeleid en de verschillende sociale bewegingen die zich met de prostitutiekwestie bezighielden. Historici die deze twee aspecten nauw hebben onderzocht, behandelen deze bovendien op een landelijk niveau en halen steden slechts aan als voorbeelden binnen dit kader.18 De publicaties die specifiek op Amsterdam zijn gericht, kaarten de prostitutiekwestie in deze specifieke periode slechts kort aan.19 Er is nauwelijks historisch onderzoek gedaan naar de beleving van stadsbewoners, die hun wijken en straten met prostituees deelden. Lotte van de Pol is hier wel diep op ingegaan in Het Amsterdams hoerdom20, maar zij heeft zich gericht op zeventiende- en achttiendeeeuws Amsterdam. Het mysterie van de verdwenen bordelen van Martin Bossenbroek en Jan H. Kompagnie, Annet Mooij’s Geslachtsziekten en besmettingsangst21 en Kuisheid voor

mannen, vrijheid voor vrouwen van Petra de Vries zijn historische publicaties die belangrijke inzichten bieden in de prostitutiekwestie in de periode die in dit onderzoek behandeld zal worden, maar zij bekijken dit vanuit een ander perspectief. Historici Bossenbroek en Kompagnie trachten te verklaren waarom er in Nederland overgegaan werd op bestrijding van de prostitutie in plaats van reglementering. Zij richten zich hierbij voornamelijk op politici en bestrijdingsbewegingen en zetten de discussies die tussen de verschillende partijen plaatsvonden uiteen. Mooij, zelfstandig onderzoeker en schrijfster, en historicus De Vries hebben vooral oog voor de medische en morele kant van dit debat. Angst voor geslachtsziekten en de dubbele seksuele moraal, waarbij mannen meer vrijheden hadden dan vrouwen, zijn thema’s die in beide werken aan bod komen. Het protest van Amsterdamse stadsbewoners in 1888 wordt door verschillende historici kort genoemd22, 16 Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 214-215 en De Vries, Kuisheid, 224. 17 Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 215-217. 18 Het mysterie van de verdwenen bordelen van Bossenbroek en Kompagnie, Geslachtszieken en besmettingsangst van Mooij en Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen van De Vries zijn de belangrijkste publicaties op dit gebied. 19 Zie bijvoorbeeld: Remieg Aerts en Piet de Rooy eds., Geschiedenis van Amsterdam, Paul Arnoldussen e.a. eds., Aan de Amsterdamse Wallen, Martha Bakker e.a. eds., Amsterdam in de tweede Gouden Eeuw (Bussum 2000) en De Wildt en Arnoldussen, Liefde te koop. 20 Lotte van de Pol, Het Amsterdams hoerdom. Prostitutie in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1996). 21 Annet Mooij, Geslachtsziekten en besmettingsangst. Een historisch-sociologische studie, 1850-1990 (Amsterdam 1993). 22 Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 213, De Rooy, ‘Een woelige wereldstad’, 488 Diet Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad, maar voor wie? Prostitutie in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw’ in: Josine Blok e.a. eds., Jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1980), 65-110, aldaar 92 en De Vries, Kuisheid, 224.

4


maar geen van hen gaat dieper in op de drijfveren van deze Amsterdammers. In deze scriptie zal daarom nader onderzocht worden hoe bewoners van het centrum van Amsterdam omstreeks 1888 de aanwezigheid van prostitutie in hun nabije omgeving beleefden. Aangezien dit onderwerp in de historische literatuur nauwelijks aan bod komt, zal mijn onderzoek gebaseerd zijn op bronnenmateriaal dat niet door andere historici belicht is. In plaats van te kijken naar archieven en periodieken waarin bestrijdingsbewegingen, hygiënisten, feministen, politici of bewindsleden aan het woord zijn, heb ik gezocht naar bronnen waarin Amsterdamse stadsbewoners hun zegje doen. Ten eerste heb ik onderzoek gedaan naar bronnen waarin de opvattingen van de adressanten naar voren komen. De brochure Wat bedoelen wij? 23 bevat het adres aan de gemeenteraad en een toespraak van D. A. Van Waalwijk op de openbare vergadering van 26 juli. Op diezelfde dag was een aantal adressanten door de politie ondervraagd over de klachten die zij bij de gemeenteraad hadden ingediend. De zesentwintig processen-verbaal die in het archief bewaard zijn gebleven24, vormen een waardevolle aanvulling op het adres. De brochure Wat wenschen

wij?25 werd even voor 5 september26 door de adressanten uitgebracht. Deze ‘proeve eener verordening’ bevat wetsvoorstellen om de overlast te beperken. Ten tweede heb ik gebruik gemaakt van brieven waarin bewoners van Amsterdam individueel of gezamenlijk hun klachten aan burgemeester G. van Tienhoven kenbaar maakten. Ik heb mij hierbij gericht op de brieven die in de Generale Indicateurs van het jaar 1888 te vinden zijn 27. Ten slotte heb ik gebruik gemaakt van de krantencollectie van A. Th. Hartkamp (1848-1924), een Amsterdammer die artikelen over zijn stad verzamelde uit landelijke en regionale bladen.28 De knipsels bieden soms belangrijke achtergrondinformatie, maar zijn vooral waardevol vanwege de levendige manier waarop journalisten schreven over de prostitutie in de stad. De zienswijze van deze journalisten zal hebben verschild van die van de doorsnee klagende

23 Wat bedoelen wij? Inleidend woord gesproken op de openbare vergadering op 26 juli 1888’ (Amsterdam z.j.). Zie: SA 5181 (2759) 12902 en Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) Bro N 1074/10. 24 SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. 25 Wat wenschen wij? Proeve eener verordening ter voorkoming van den overlast, tengevolge der prostitutie (Amsterdam z.j.). Zie: IISG Bro 3212/20 en SA 5181 (2762) 15375. 26 SA 5181 (2762) 15375. 27 Alle brieven die bij Burgemeester en Wethouders (B&W) binnenkwamen werden genummerd en geregistreerd in de Generale Indicateurs (SA 5181 inv. nrs. 5873-5878) . In de Trefwoordenindex op de Generale Indicateurs (inv. nrs. 61606161) zijn de brieven thematisch geordend. Ik heb mij voor dit onderzoek gericht op het trefwoord politie. De trefwoorden boeten (overtredingen), geslachtsziekten en tapperijen leverden onvoldoende resultaat op. 28 SA 15001 (212). Hartkamp sorteerde zijn knipsels op onderwerp. Voor dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de artikelen onder het thema ‘Bordelen en straatprostitutie’ en mij daarbij gericht op de jaren rondom 1888. Helaas zijn de herkomst en de datum van de knipsels niet altijd te achterhalen. Over Hartkamp : Inleiding op de Hartkampcollectie, website SA. https://archief.amsterdam/inventarissen/overzicht/15001.nl.html (9 juni 2016).

5


stadsbewoner, die in dit onderzoek centraal staat. We mogen echter aannemen dat onder het lezerspubliek Amsterdamse buurtbewoners waren die de artikelen over hun eigen stad lazen en daarin erkenning vonden. Het was immers niet voor niets dat een Amsterdammer als Hartkamp deze artikelen bewaarde. In de eerste paragraaf onderzoek ik wat de aard was van de overlast waarover buurtbewoners klaagden. Aan de hand van de twee brochures, de processenverbaal, brieven en een aantal artikelen laat ik zien hoe buurtbewoners zich in hun dagelijks leven belemmerd voelden door prostituees in hun omgeving. Vervolgens onderzoek ik welke morele gevaren er volgens buurtbewoners verbonden waren aan het bestaan van het prostitutiebedrijf in hun omgeving. Kranten uitten hun bezorgdheid over de reputatie van de stad en over fatsoenlijke mannen die de verleidingen niet altijd konden weerstaan. Dat de aanwezigheid van oneerbare vrouwen ook spanning kon opleveren voor fatsoenlijke vrouwen, wordt duidelijk in Wat wenschen wij?, verscheidende krantenartikelen en een enkele brief. Als laatste onderzoek ik welk beeld buurtbewoners hadden van prostituees. In krantenartikelen zijn beeldende beschrijvingen te vinden van deze vrouwen. De oplossingen die buurtbewoners voor de prostitutiekwestie aandroegen, bieden ook inzicht in het beeld dat zij van prostituees hadden. In Wat wenschen wij?, verschillende brieven en diverse artikelen maakten zij kenbaar welke maatregelen volgens hen genomen moesten worden. Een onderzoek naar bronnen waarin de stem van buurtbewoners naar voren komt, zal niet alleen licht werpen op een tot nu toe nauwelijks besproken groep spelers in het prostitutiedebat, maar ook een beeld geven van de plaats die het prostitutiebedrijf innam in het dagelijks leven van stadsbewoners. Dit kan wellicht meer begrijpelijk maken waarom de prostitutiekwestie in deze periode verwoede discussies opleverde tussen verschillende partijen.

6


In de jaren tachtig namen de klachten over overlast van prostitutie toe. Volgens historicus Petra De Vries was dit een ‘typisch probleem’ voor een stad die een snelle groei doormaakte en waar prostitutie steeds meer verspreid raakte en zichtbaarder werd.29 Ook Nederlands historicus Piet de Rooy argumenteert dat er een toename was van het aantal klachten over straatjeugd, criminaliteit, drankmisbruik en prostitutie. Dit betekent volgens hem echter niet automatisch dat er meer overlast was, maar eerder dat de stadsbevolking daar gevoeliger voor was geworden. Landelijke cijfers tonen aan dat er zelfs een sterke daling was in het alcoholgebruik onder de bevolking en het aantal gevallen van geslachtsziekten onder soldaten.30 Historisch- en sociologisch onderzoeker Annet Mooij beweert op basis van dezelfde legerstatistieken dat de venerische ziekten tevens onder de gehele bevolking gedaald zullen zijn. Desalniettemin leverden geslachtsziekten en de prostitutiekwestie aan het einde van de negentiende eeuw verhitte discussies op. Overeenkomend met De Rooys argument, meent Mooij dat er sprake was van een ‘groeiende aanstoot’. Dit had volgens haar eerder te maken met verschuivingen op een breed politiek en maatschappelijk gebied, dan met veranderingen in het prostitutiebedrijf.31 Historici Bossenbroek en Kompagnie beweren het tegenovergestelde. Zij argumenteren op basis van schriftelijke protesten van bewoners uit verschillende steden dat veranderingen binnen de prostitutie er telkens voor zorgden dat burgers er opnieuw mee geconfronteerd werden. De aanstoot die zij namen, was gegrond. Wanneer prostituees anders te werk gingen en hun terrein vergrootten, overschreden zij ‘psychologische grenzen’ en schonden zij ‘fysiek ruimtes’. Het ging niet zozeer om een grotere gevoeligheid of strengere zedelijke normen, maar om een toename van de overlast.32 Of het nu een directe aanleiding was tot de toenemende klachten of niet, historici zijn het er over eens dat er veranderingen waren opgetreden in de aard van de prostitutie. Hoewel het niet duidelijk is of er daadwerkelijk een toename was van het aantal prostituees 29 De Vries, Kuisheid, 223-224. 30 Piet de Rooy, ‘De lastige stad. ‘Zoo rans’len wij de burgerij, heel opgeruimd van zin!’ Handhaving van orde en gezag’ in: Martha Bakker e.a. eds., Amsterdam in de tweede Gouden Eeuw, 292-322, aldaar 298 en 300. 31 Mooij, Geslachtsziekten, 69-80. Citaat op blz. 74. 32 Bossenbroek, Het mysterie, 99-102. Citaten op blz. 100.

7


dat in het stadscentrum werkzaam was, concentreerde de prostitutie zich door de landelijke bestrijding steeds meer in de grote steden. In Amsterdam kwam de groeiende vraag naar prostituees voornamelijk van mannen van buiten de stad.33 Vanaf de jaren zestig en zeventig begon prostitutie zich te verspreiden over het stadscentrum en zich steeds meer buiten de bordelen af te spelen. Terwijl het aantal publieke huizen afnam en alleen de luxere bordelen overbleven, begonnen prostituees op allerlei andere plaatsen op te duiken. Zij werkten heimelijk op straat of in openbare gelegenheden, zoals tapperijen, bierhuizen en café chantants.34 Het was deze clandestiene prostitutie die volgens Bossenbroek en Kompagnie aanleiding gaf tot aanstoot en als overlast werd ervaren.35 Wat hield deze overlast precies in? In deze paragraaf zal dit vraagstuk besproken worden door te onderzoeken wat bewoners van Amsterdam te zeggen hadden over de prostitutie in hun omgeving. Dit laat niet zozeer zien hoe het in die tijd er werkelijk aan toe ging. Wél toont het hoe de werkelijkheid gezien werd door die personen die er ongewild het dichtst bij stonden. Een inkijk in de beleving van bewoners die hun straten en buurten met prostituees deelden, biedt een inzicht dat niet verkregen wordt door enkel te kijken naar de hygiënische, sociale, moralistische en politieke opvattingen van de bewegingen die het prostitutiedebat domineerden. Ongeregeldheden in donker Amsterdam

De stadsbewoners die zich tot de gemeenteraad hadden gericht, klaagden in het bijzonder over de buurt die vandaag de dag als de Wallen wordt aangeduid en eind negentiende eeuw bekend stond als donker Amsterdam.36 De smalle zijstraatjes en steegjes die aan de Warmoesstraat grenzen waren berucht vanwege prostitutie, dronkemanstonelen, berovingen en vechtpartijen.37 Van Waalwijk beweerde dat het gedeelte tussen het op de Dam gelegen hotel Krasnapolsky en de Vijgendam nog meeviel, maar liep men verder richting de Oudebrugsteeg dan was de situatie al erger. Tussen de Oudebrugsteeg en de Olofspoort verstoorden prostituees zelfs overdag de rust en vonden bovendien regelmatig ‘dronkemanstooneelen’ en vechtpartijen plaats.38 Bronnen wijzen erop dat dergelijke 33 Idem, 95, 282-284, De Rooy, ‘De lastige stad’, 298-299 en ‘Een woelige wereldstad’, 488-489. 34 Bossenbroek, Het mysterie, 90, 97, 254, Mooij, Geslachtsziekten, 71, De Rooy, ‘Een woelige wereldstad’, 488 en F. A. Stemvers, Meisjes van plezier. De geschiedenis van de prostitutie in Nederland (Weesp 1985), 68-72. 35 Bossenbroek, Het mysterie, 99-100. 36 Zie bijlage B voor een plattegrond. 37 Nikkels, ‘Dat kleine café op de Wallen’, 233-235 en Stemvers, Meisjes van plezier, 68 en 85-86. 38 Wat bedoelen wij?, 8-9.

8


taferelen zich voorheen voornamelijk op de Zeedijk en in de Nes afspeelden en dat deze zich later naar de Warmoesstraat hadden verspreid. Een politiecommissaris rapporteerde in augustus 1887 dat de voorheen rustige en fatsoenlijke Warmoesstraat sinds een aantal jaren steeds meer op de Nes en Zeedijk begon te lijken. Het gebied tussen de Lange Niezel en de Olofspoort was al langer berucht, maar nu waren er in de hele Warmoesstraat allerlei kroegen verrezen en hadden prostituees het ‘tot woon- en loopplaats gekozen’.39 De auteurs van een tweetal krantenartikelen van februari 1889 bevestigen de observaties van de politiecommissaris. Zij merken op dat het ‘nachtleven’ en de daartoe horende overlast zich van de Nes en Zeedijk langzamerhand had uitgebreid naar omgeving van de Warmoesstraat.40 Ook in vijf van de processen-verbaal gaf de ondervraagde aan dat de overlast de laatste jaren was toegenomen.41 Dat de klachten juist opkwamen nadat de prostitutie zich over een groter gebied had verspreid, wijst erop dat er wel degelijk meer reden tot klagen moet zijn geweest. Zoals Kompagnie en Bossenbroek argumenteren, nam de overlast toe door een verandering in het prostitutiebedrijf. In Wat bedoelen wij? lieten de adressanten in duidelijke bewoordingen weten hoe ernstig de situatie voor hen was. De overlast vond plaats vanaf het begin van de avond tot laat in de nacht. Op de openbare weg waren ‘geheele benden’ prostituees werkzaam. Zij hielden voorbijgangers aan en spraken hen op ‘zedelooze’ en ‘luidruchtige wijze’ aan. Op de tijdstippen waarop deze ‘schandelijke toneelen’ zich afspeelden, waren de woongedeelten die aan de openbare weg lagen ‘feitelijk onbewoonbaar’. Prostituees die zich op de stoep stationeerden, versperden de toegang tot de huizen, waardoor bewoners hun woningen na het vallen van de avond nauwelijks nog konden verlaten. Anderen, vooral ‘Kooplieden, Winkeliers en Hôtelhouders’, ondervonden hier ook nadelen van. Rond de dwarsstraten en stegen lijken prostituees de meest aanstootgevende overlast te hebben gegeven. Hier woonden publieke vrouwen en fatsoenlijke gezinnen naast elkaar. De prostituees die daar werkten, belemmerden de verkeerstroom, toonden zich dikwijls ‘in de meest ongepaste en onvoldoende kleeding’ en oefenden binnen het zicht en gehoor van anderen ‘feitelijk hun bedrijf op straat uit’.42

39 SA 5225 (636) letter A nr. 2163 van 1887. 40 SA 15001 (212) 182823A-B ‘Amsterdam, 2 februari’, Nieuwe Rotterdamsche Courant (3 februari 1889) en ‘Stadsnieuws’, Bron onbekend (5 februari 1889). 41 SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. 42 Wat bedoelen wij? en Wat wenschen wij?, 14. Citaten uit Wat bedoelen wij?, 6, 9 en 13-14.

9


Zoals de adressanten het omschrijven, was de situatie waarin zij zich bevonden ondraagbaar. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat zij hun verhaal wellicht hadden aandikt om de gemeenteraad over te halen om actie te ondernemen. Ook is het niet altijd duidelijk wat zij met bepaalde uitspraken bedoelden en kunnen de termen die zij gebruikten misleidend zijn. Dit blijkt onder andere uit een brief van meneer Mensé, die aan de burgemeester schreef dat stadsbewoners door prostituees werden ‘aangerand’, maar achteraf bekende dat hij hiermee slechts doelde op ‘het roepen en aanspreken van voorbijgangers’.43 Wanneer de adressanten spraken over prostituees die hun werk midden op straat deden, bedoelden zij dan dat zij in het openbaar geslachtsgemeenschap hadden of doelden zij slechts op het verleiden van klanten? Het feit dat de politie een aantal adressanten ondervroeg, laat zien dat de overheid hier ook vraagtekens bij heeft gehad. Hieronder zal aan de hand van de processenverbaal dieper worden ingegaan op een aantal zaken die bewoners in de brochure aankaartten. De verslagen van de ondervragingen laten zien dat niet alle klachten voor iedereen golden en dat bewoners bepaalde uitspraken verschillend opvatten. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat geen van de ondervraagden in een steeg of dwarsstraat woonde of werkte, terwijl de overlast daar het grootst was.44 Aangezien de mate waarin prostituees overlast veroorzaakten per plek kon verschillen, is het niet verwonderlijk dat ook de mate waarin bewoners klaagden, verschilde. Bovendien kon de ene bewoner gevoeliger zijn voor overlast dan de ander. Hoe groot de aanstoot was, kon ook per context verschillen. Zo spreken de adressanten in Wat wenschen

wij? vol verontwaardiging over de zes publieke huizen in de Wijde Kerksteeg, nota bene de belangrijkste weg naar de Oude Kerk. Tot grote ergernis van kerkgangers stonden de prostituees daar zelfs op zondagen op straat!45 De Kerkeraad, de Vereeniging tot bestrijding der prostitutie en de Vereeniging tot verbreiding der Waarheid verzochten de gemeenteraad om bordelen uit de omgeving van kerken en scholen te verwijderen.46 Terwijl prostitutie voor hen op zichzelf al een ernstig kwaad was, werd het al helemaal onacceptabel wanneer

43 SA 5181 (2763) 15871 en 16238. 44 21 personen hadden hun huis en/of winkel in de Warmoesstraat, waarvan 3 personen aangaven dat hun perceel wel uitkeek op of grensde aan een steeg. Deze drie personen bevestigden dat daar het meeste rumoer vandaan kwam. Verder woonden en/of werkten 2 personen aan de Oudezijds Voorburgwal, 2 op het Damrak, 2 op de Vijgendam , 1 op de hoek van Papenbrugsteeg en de Gedempte Damstraat en 1 aan de Singel. Zie SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. 45 Wat wenschen wij?, 14. 46 SA 5181 (2764) 16538, 16876, (2766) 18298 en SA 15001 (212) ‘Amsterdam, 2 februari’ en ‘Stadsnieuws’.

10


het opdook op plaatsen waar God vereerd werd of waar kinderen onderricht werden. De Kerkeraad vond dit ‘spottend’ voor de ‘Godsdienst en goede zeden’.47 Een aantal adressanten aan het woord Uit de klachten die in Wat bedoelen wij? naar voren komen, blijkt dat de adressanten zich vooral druk maakten om de overlast rondom hun eigen woningen en werkplaatsen. Van degenen die door de politie waren ondervraagd was het overgrote deel winkelier, koopman, handelaar of hoteleigenaar.48 Niet iedereen was het echter eens met de opmerking in de brochure dat hun zaken benadeeld werden door prostituees die ingangen blokkeerden. Sigarenhandelaar Elias had meermalen te maken gehad met zes tot zeven meisjes voor zijn winkeldeur, maar gaf opmerkelijk genoeg aan dat hij niet kon verklaren dat zijn zaken leden door dit ‘ongerief’. Ook acht anderen gaven aan dat de overlast van publieke vrouwen geen nadelige gevolgen had voor hun bedrijf. Zes winkeliers en hotelhouders waren echter wel van mening dat hun zaken erdoor benadeeld werden. Klanten konden worden afgeschrikt als er een stel prostituees voor de uitstalkasten onzedelijke gesprekken voerden en logés hadden last van het rumoer op straat. Bij het Bijbelhotel van W. P. Werker hadden dergelijke vrouwen tweemaal de ingang geblokkeerd. Meneer Barnstijn ondervond geen nadelen voor zijn hoedenwinkel, maar kon geen huurders meer vinden voor zijn gemeubileerde kamers. Een groep bewoners van de Reguliersgracht uitte een soortgelijke klacht in een brief aan de burgermeester. De bewoners beweerden dat de waarde van hun percelen was afgenomen door de vestiging van een bordeel en dat sommige hierdoor niet meer verhuurd konden worden. Twee van de bewoners gaven later bij de politie echter aan dat hun klacht zwaar overdreven was.49 Zoals niet alle winkelingangen versperd werden, waren ook lang niet alle huisdeuren ontoegankelijk. Een aantal van de ondervraagden gaf aan dat er soms tot regelmatig ‘lichte kooien’ op de stoep postvatten, maar slechts drie personen beweerden dat hun ingang versperd werd. Bij het schoolhoofd J. Th. Averkamp stonden bijvoorbeeld herhaaldelijk mannen en vrouwen, meestal uit de Wijngaardsteeg, in de weg. Averkamp was de enige die aangaf dat het voorgedeelte van zijn huis ’s nachts door het rumoer onbewoonbaar was. 47 SA 5181 (2766) 18298. 48 Zie: SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. 49 Idem (2765) 17512 en (2766) 18114.

11


50

De opmerking in de brochure dat woningen aan de openbare weg op bepaalde tijdstippen

gedeeltelijk onbewoonbaar waren, was dus ietwat overdreven. Toch blijkt uit een brief van twintig eigenaars van percelen aan de Nieuwezijds Voorburgwal dat Averkamp een lotgenoot had. Deze personen schreven dat ‘vrouwen van verdachte zeden’ aldaar een ‘verschrikkelijke toestand’ veroorzaakten, die ertoe had geleid dat A. H. Bune’s perceel aan het Langebleekerspad zes keer in het jaar onbewoond was.51 Waarom voornamelijk deze persoon er zoveel last van ondervond en waarom zijn of haar huis precies zes maal in het jaar leeg stond blijft onduidelijk, maar de klachten van de genoemde bewoners waren volgens de hoofdcommissaris niet ongegrond.52 Hoewel de publieke vrouwen lang niet bij iedereen de deuren versperden, de zaken verhinderden of zelfs woonvertrekken onbewoonbaar maakten, was hun aanwezigheid toch zeker storend voor de meeste ondervraagden. In Wat bedoelen wij? kwam naar voren dat men zich ergerde aan hun taalgebruik, hun kledij en de manier waarop zij midden op straat klanten probeerden te trekken. Van de ondervraagden stoorde een groot deel zich aan de ‘liederlijke taal’ van de vrouwen en de ‘onzedige gesprekken’ die zij voerden. Sommigen gaven aan dat zij aan hun taalgebruik konden afleiden dat het publieke vrouwen waren. Kennelijk was dit niet altijd uit hun kleding op te maken. De helft van de ondervraagden zei dan ook nooit vrouwen in ongepaste kledij in de omgeving gesignaleerd te hebben, al kon dit in sommige gevallen betekenen dat zij dit wel op bijvoorbeeld het Damrak gezien hadden. Van degenen die zich wel degelijk stoorden aan vrouwen die ‘niet behoorlijk’ gekleed waren, gaf een aantal hier een verdere toelichting op: de boekhouder van de heer Werker sprak over meisjes met ‘bloote armen, ongedekt hoofd en van boven loshangende kleederen’, winkelier Willaard had ’s avonds een keer gezien dat een vrouw ‘hare rokken voor een manspersoon optilde, zodat haar naakte beenen zichtbaar waren’ en drie personen hadden zelfs een vrouw ‘met naakte borsten’ in de straat gezien. Hoe vaak men onbehoorlijk geklede dames zag, kon per persoon verschillen. Van de twee heren die tegenover de Wijde Kerksteeg woonden, zei de een dat hij af en toe een dergelijke vrouw van het ene naar het andere perceel zag overlopen en de ander dat hij dagelijks zulke vrouwen op de stoep voor hun woning zag staan.

50 Acht van de ondervraagden gaven duidelijk aan dat deze opmerking voor hen niet gold, één gaf aan dat zijn huis ‘niet minder onbewoonbaar’ was dan vroeger en in zestien processen-verbaal wordt er geen melding van gemaakt. 51 Idem (2771) 22146. 52 Idem (2773) 113.

12


Een aantal van de mannen werd weleens of zelfs regelmatig door prostituees aangesproken. Zo was winkelier Seghers een keer in de Papenbrugsteeg door dergelijke vrouwen vastgehouden en in het doorgaan belet. Vier heren maakten herhaaldelijk mee dat zij door vrouwen aangesproken werden. Van Waalwijk en handelaar Tholen werden bovendien uitgescholden wanneer zij weigerden. Tholen was er ook meerdere malen getuige van geweest dat mannen door vrouwen de Heintjehoeksteeg in werden getrokken en hij was er niet helemaal zeker van of deze mannen daarmee ingestemd hadden. Een paar anderen gaven aan dat vrouwen ’s avonds soms onophoudelijk mannen aanspraken en verzochten mee te gaan.53 Hoe zat het nu met het ‘feitelijk’ uitoefenen van prostitutie op straat? Veertien van de ondervraagden zeiden nooit getuige te zijn geweest van zoiets dergelijks. Zes personen gaven aan dat zij in hun omgeving gezien hadden dat mannen en vrouwen elkaar ‘oneerbaar’ betastten en dat de dames zich hiervoor beschikbaar stelden. Averkamp, Van Waalwijk en Tholen zeiden dat dit niet alleen ’s avonds en ’s nachts plaatsvond, maar soms ook overdag. De heer Jenneman liet weten dat hij ‘veelvuldig’ had gezien dat mannen en vrouwen ‘elkander kusten en de vrouwen bij de borst betast werden’. De zes heren waren er niet allemaal over uit of dit betasten als ‘prostitutie’ beschouwd moest worden. Een andere heer, makelaar Van der Vegt had een keer gezien dat een man en vrouw ‘onzedelijke handelingen wilden plegen’ op een van de stoepen voor het stadhuis, maar had dit voorkomen door de politie in te schakelen. Drie personen hadden daadwerkelijk gezien dat mannen en vrouwen ‘ontucht pleegden’. De knecht van de heer Sträter en winkelier Seghers hadden dit meerdere malen ’s nachts op het Damrak nabij de Beurs waargenomen en koopman Buttinger had dit één maal in de Paternostersteeg zien gebeuren.54 De toestand op de Dam, de Vijgendam en in de Nes

Aangezien Van Waalwijk betoogde dat de overlast voornamelijk rondom het noordelijke deel van de Warmoesstraat plaatsvond, is het opmerkelijk dat twee van de ondervraagden juist op het Damrak herhaaldelijk getuige waren geweest van ontucht. In het satirische blad

Asmodée verschenen meer klachten over de toestand in die omgeving. Op het punt waar

53 Idem (2761) 14510, aldaar nr. 3. 54 Idem.

13


de Damstraat en de Nes elkaar kruisten, leek het volgens de redactie soms wel op ‘eene maagden(!)markt’. De straatprostituees werden er steeds brutaler. Asmodée had eens gezien dat een van de belles de nuit hier een man lastigviel, terwijl hij samen met een vrouw en kind over straat liep. Toen de laatstgenoemde vrouw hierover een opmerking maakte, werd zij bovendien door de prostituee ‘uitgescholden voor een lid van de zustergemeenschap waartoe zijzelve behoorde’.55 Ook op de Vijgendam, een ‘weerzin wekkenden zwijnenpoel’, waren de prostituees onbeschoft. ’s Avonds bevonden zich daar ‘gansche scholen geprostitueerden’, die ‘aan iederen voorbijganger het genot harer bekoorlijkheden niet alleen aanbieden, maar zelfs willen opdringen’ door hen aan te spreken en soms zelfs door hen aan hun kleding vast te grijpen. Mannen die met duidelijke stem weigerden, kregen scheldwoorden over hen ‘uitgebraakt’, die te onfatsoenlijk waren om op te schrijven en op ‘tegennatuurlijke ontucht’ betrekking konden hebben.56 Ten slotte was het oostelijke gedeelte van de Dam volgens Asmodée zeer berucht vanwege ‘misselijke tegenwoordigheid’ van vele ongure mannen en vrouwen.57 Afgezien van de opmerking over ongure mannen, wijkt dat wat Asmodée vermeldde niet af van de klachten die door de adressanten naar voren werden gebracht. De locatie is anders en de manier van schrijven verschilt, maar de aard van de overlast komt overeen. Waar zowel de adressanten als de redactie zich aan stoorden, is dat prostituees onfatsoenlijke taal uitsloegen en dat zij hun diensten telkens aan voorbijgangers opdrongen. Dat mannen soms werden vastgegrepen en uitgescholden komt in zowel Asmodée als een aantal processenverbaal naar voren. Dat de ‘bewoners van Warmoesstraat, Damrak (stille zijde), Damstraat, Vijgendam en O.Z. Voorburgwal’58 zich in de brochures alleen beklaagden over de toestand rondom de Warmoesstraat, heeft er wellicht mee te maken dat de overlast in deze eens respectabele straat59 de afgelopen tijd was toegenomen. Overeenkomend met de bewering van Bossenbroek en Kompagnie, was het wellicht de verandering die bewoners ertoe dreef zich tot de gemeenteraad te richten.

55 56 57 58 59

SA 15001 (212) 18278B ‘Straat-Madelieven te Amsterdam’, Asmodée (1 december 1887). Idem, ‘Een werkje voor den Commissaris van Politie den Heer Stork’, Asmodée (24 mei 1888). Idem, 18279A ‘Liederlijkheden op den Dam’, Asmodée (5 januari 1888). Wat bedoelen wij?, 13. SA 15001 (212) ‘De beweging’.

14


Vrouwen achter de ramen

Onder de ondervraagden was er één persoon die klaagde over publieke vrouwen die die zich ‘slechts ten halve gekleed’ voor hun ramen vertoonden.60 In Wat bedoelen wij? wordt enkel kort opgemerkt dat buurtbewoners konden zien wat prostituees binnenshuis deden, maar wordt er verder geen aandacht gericht op publieke vrouwen die vanachter de ramen klanten probeerden te lokken. Dit is opvallend aangezien er in Wat wenschen wij? uitgebreid op in wordt gegaan. In de brochure stelden de adressanten voor om de ramen van bordelen, rendez-vous huizen en woningen van publieke vrouwen verplicht af te laten sluiten met ‘gordijnen, horren, jalouziën, blinden of luiken’. Dit zou ervoor zorgen dat men vanaf de straat niet meer naar binnen zou kunnen kijken. De adressanten beweerden dat dit nu erg gemakkelijk ging, omdat de ramen altijd open stonden en dat de kamers die aan de straat lagen goed verlicht waren. Datgene dat zich afspeelde op de begaande grond was ‘wellicht niet onmiddellijk’ onzedelijk, maar dat op de tweede verdieping wél. Publieke vrouwen die in de Warmoesstraat woonden, gedroegen zich zo onbeschaamd, dat de overburen zowel overdag als ’s avonds hun eigen gordijnen gesloten hielden, zodat zij niet hoefden toe te kijken hoe ‘die vrouwen zich geheel, of nagenoeg geheel ontkleed in hare kamer bewegen, meermalen zelfs in het bijzijn van bezoekers.’61 Ook wordt in een aantal brieven geklaagd over onzedelijke vrouwen achter de ramen. Meneer De Ridder schreef aan de burgemeester dat tegenover zijn woning op de Zeedijk een huis ‘van groote ontucht’ was met acht openstaande ramen waarachter dagelijks ‘zedenkwetsende toneelen’ plaatsvonden.62 Dertien bewoners van de Spiegelgracht beklaagden zich over een buurvrouw die haar gordijnen en blinden niet goed afsloot wanneer zij ‘ongekleed’ was. Haar gedrag veroorzaakte meerdere keren per dag ‘ergerlijke en hoogst onzedelijke toonelen’.63 Drie andere stadsbewoners beschreven in levendige bewoordingen hoe het er in de Oudezijds Wijde Kapelsteeg aan toe ging. Mensen durfden bijna niet meer de woonhuizen in de buurt te bezoeken, vanwege prostituees die ‘als het ware met geweld’ de aandacht van mannelijke voorbijgangers probeerden te trekken. Deze mannen, onder wie zelfs jonge mannen, werden vanaf deuren of open ramen aangeroepen

60 61 62 63

SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. Wat wenschen wij?, 6-8. SA 5181 (2759) 13509. Idem, (2761) 14932.

15


of gelokt door op de ramen te tikken. Het kwam bijna elke avond zelfs voor dat zij bij de deuren werden ‘aangevallen’ en vervolgens uitgescholden werden wanneer zij niet meegingen. De vorige avond nog was er een ‘groot schandaal en groote oploop’ toen het hele personeel van bordeelhoudster Trip ‘met krachtige longen’ deelnam aan een ‘buitengewoon rumoer en schelden’. Dergelijke taferelen brachten de hele buurt in rep en roer. Als laatste wezen de ondertekenaars nog op het feit dat de vrouwen halfnaakt achter hun open ramen poseerden. De hoofdcommissaris bevestigde dat dergelijke klachten in die omgeving dagelijks voorkwamen.64 Ten slotte verscheen in De Tribune een anekdote over raamprostituees. Deze prostituees kwamen zonder waarschuwing naast een fatsoenlijk gezin te wonen. Ze spraken in een vreemde taal en voerden ’s avonds luide gesprekken met mannen, terwijl zij opgedirkt uit hun open ramen leunden. Dit soort taferelen konden zich volgens De Tribune ‘avond aan avond, nacht aan nacht’ vanaf een uur of zeven of acht in welke straat dan ook afspelen. Soms begonnen dergelijke vrouwen zelfs al om drie of vier uur ’s middags met werken. De gesprekken die zij voerden waren in de aangrenzende huizen in elke kamer te horen, tot grote ontsteltenis van de fatsoenlijke bewoners.65

64 Idem (2768) 19684. Zie ook: (2764) 16828. 65 SA 15001 (212) 18211B-18212A ‘De clandestine prostitutie in de hoofdstad’, De Tribune (31 december 1892).

16


Publieke vrouwen vormden niet alleen een belemmering in het dagelijks leven, maar bedreigden ook de zeden, de reputatie van de stad en de eer van fatsoenlijke vrouwen. De angst om besmet te raken met geslachtsziektes mondde uit in ‘vrees voor onbetrouwbare, kwaadwillende, en vooral, arme vrouwen die een man van goed vertrouwen en zijn gezin te gronde konden richten’, zo concludeert De Vries op basis van het Verslag van de in 1852 ingestelde Staatscommissie. De commissie, die onder andere onderzocht hoe de prostitutie het beste aangepakt kon worden, was tot de conclusie gekomen dat clandestiene prostitutie het grootste gevaar vormde en adviseerde daarom om de ontucht te reglementeren.66 De bevindingen van De Vries liggen in lijn met die van Mooij, die zich verdiepte in de opvattingen van hygiënisten. Zij argumenteert dat degenen die pleitten voor reglementering geloofden dat dit niet alleen de verspreiding van geslachtsziekten tegen zou gaan, maar ook fatsoenlijke mensen zou beschermen tegen seksuele ontaarding. De dubbele moraal die toentertijd heerste, bepaalde dat mannen van nature een geslachtsdrift hadden waaraan tegemoet moest worden gekomen, terwijl fatsoenlijke vrouwen zich moesten beheersen. Wanneer ongehuwde mannen niet de mogelijkheid hadden om een prostituee te bezoeken, bestond de kans dat zij hun behoeften op tegennatuurlijke wijze, door sodomie of masturbatie, zouden bevredigen. Gereglementeerde prostitutie was zodoende een ‘noodzakelijk kwaad’ dat ervoor zou zorgen dat ongehuwde mannen op natuurlijke wijze in hun behoeften werden voorzien en dat eerbare vrouwen beschermd waren tegen deze mannen.67 Terwijl beschaafde burgers seksualiteit zo veel mogelijk in het verborgene probeerden te houden68, werd het volgens De Rooy in Amsterdam steeds zichtbaarder. Vrouwen van lichte zeden die op klaarlichte dag klanten probeerden te werven, bedreigden de ‘morele hygiëne’ op straat. 69 De Rooy beweert dat prostituees een gevaar waren voor de 66 De Vries, Kuisheid, 24-27. Citaat op blz. 26-27. 67 Mooij, Geslachtsziekten, 42-44, 63. Zie ook: Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad’, 72-74 en Stemvers, Meisjes van plezier, 55. 68 Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw (Amsterdam 2010), 129. 69 De Rooy, ‘Woelige wereldstad’, 487-488. Citaat op blz. 488.

17


reputatie van de buurt. De aanwezigheid van één publieke vrouw ‘kon een hele straat te schande maken’.70 Zoals architectuurhistoricus Auke van de Woud in Koninkrijk vol sloppen negentiende-eeuwse achterbuurten beschrijft, leefden beschaafde stadsbewoners zij aan zij met misdadigers, prostituees en ander uitschot. De immorele onderwereld van de prostitutie en de morele bovenwereld van fatsoenlijke mensen waren met elkaar verweven.71 Van de Pol kwam in haar onderzoek naar prostitutie in zeventiende- en achttiende-eeuws Amsterdam tot een soortgelijk beeld. Zij argumenteert dat prostituees en hoerenwaarden al het ‘oneerlijke’ vertegenwoordigden in een samenleving waarin ‘eer’ (een goede reputatie) van centraal belang was. Aangezien publieke vrouwen in normale buurten werkzaam waren en ook stadsinwoners als klant bedienden, stond het oneerbare prostitutiebedrijf in direct contact met de eerlijke samenleving. Het verbonden zijn van twee werelden die haaks op elkaar stonden, leidde onvermijdelijk tot spanning.72 Cultuurhistoricus Jan Hein Furnée wijst op een bijkomend probleem dat in deze periode opspeelde. Publieke vrouwen gedroegen zich allengs minder opzichtig, waardoor een eerbare vrouw moeilijker te onderscheiden was van een prostituee, haar ‘absolute antipool’. Fatsoenlijke vrouwen werden hierdoor in hun vrijheid beperkt.73 Volgens Furnée en politiek historicus Remieg Aerts begaven fatsoenlijke vrouwen zich in deze periode gewoonlijk niet in de openbare ruimte zonder de begeleiding van een nauwverwante man of een chaperonne. ‘Alleenlopende’ vrouwen konden namelijk al snel als onzedig worden gezien, wanneer hun kleding of manieren ook maar iets afweken van de norm.74 De Rooy beweert op basis van memoires van A. W. Timmerman en Aletta Jacobs dat het voor fatsoenlijke vrouwen zelfs een grote stap was om ’s middags in de Kalverstraat of Nieuwendijk te winkelen vanwege de prostituees die daar heen en weer drentelden.75 Ook Van de Pol gaat in op deze problematiek. Naarmate de grenzen tussen eerbare en oneerbare vrouwen vervaagden en fatsoenlijke vrouwen een groter risico liepen om voor prostituee te worden aangezien, namen spanningen toe.76

70 71 72 73

De Rooy, ‘De lastige stad’, 300-302. Citaat op blz. 301. Van der Woud, Koninkrijk vol sloppen, 139-143. Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 118-122 en 344-5. Jan Hein Furnée, ‘Beschaafd vertier. Standen, sekse en de ruimtelijke ontwikkeling van Den Haag, 1850-1890’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 27 (2001) 1-32, aldaar 19-20. 74 Aerts, ‘Publieke orde’, 206 en Furnée, ‘Beschaafd vertier’, 19-20. 75 De Rooy, ‘Woelige wereldstad’, 487-488. Citaat op blz. 488. 76 Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 118-122 en 344-5.

18


In deze paragraaf zal aan bod komen welke dreigingen Amsterdamse stadsbewoners bezighielden. De Vries en Mooij, die de nadruk leggen op de angst voor geslachtsziekten en degeneratie, hebben hun onderzoek gericht op de opvattingen van medici en bestuurders. Brieven, krantenartikelen en de twee brochures van de adressanten laten zien of deze twee zaken ook van belang waren voor Amsterdamse journalisten en protesterende buurtbewoners. Verder brengen deze bronnen nuance in de bevindingen van historici over de botsing van fatsoen en onfatsoen en de daarmee samenhangende reputatie van de buurt. Terwijl de Rooy en Van der Woud geschriften hebben geraadpleegd van erudiete burgers die hun tijdgenoten observeerden, zijn in de hier bestudeerde bronnen Amsterdammers uit verschillende bevolkingslagen aan het woord. Deze Amsterdammers leefden in een andere tijdsperiode dan de stadsbewoners waar Van de Pol over schrijft en het is nog maar de vraag of zij dezelfde zorgen aan hun hoofd hadden. Tot slot gaan Furnée, Aerts en De Rooy slechts kort in op het steeds minder zichtbare onderscheid tussen prostituees en fatsoenlijke vrouwen. Wat wenschen wij? en verschillende krantenartikelen geven meer duidelijkheid over dit onderwerp. Immoraliteit binnen de stad

In de ogen van journalisten waren publieke vrouwen niet alleen een gevaar voor de reputatie van een buurt of straat, zoals De Rooy argumenteert, maar ook voor de reputatie van de stad in zijn geheel. De auteurs van ‘Amsterdam bij nacht’ beschouwden de prostitutie als een schande voor de stad en de ‘beschaafde maatschappij’. Zij vonden het terecht dat Amsterdam onder vreemdelingen bekend stond als ‘een zeer zedelooze stad’ en beeldden zich in dat vaders uit andere delen van het land hun zonen liever niet meer naar de universiteit in dit ‘broeinest van onzedelijkheid’ zouden sturen. De schrijvers meenden dat de prostitutie zich de laatste jaren had uitgebreid en met berovingen gepaard ging, een onderwerp dat in de volgende paragraaf aan bod zal komen. De situatie werd steeds gevaarlijker en benadeelde volgens de auteurs de positie van Amsterdam onder de wereldsteden.77 De redactie van Nieuws van den Dag betreurde dat de Warmoesstraat, een oude, eerbiedwaardige straat in het hart van de stad, door prostitutie in verval was geraakt.

77 SA 15001 (212) ‘Amsterdam bij nacht’.

19


Het was een straat waar handel en nijverheid bloeide,78 maar zoals in de vorige paragraaf al duidelijk werd, leed een aantal zaken onder de overlast. Ene Martin gaf een beeldende omschrijving van de smet die de prostitutie op de stad wierp. Een normale stadsbewoner waagde zich over het algemeen niet in ‘het donkerste deel van Amsterdam’, waar hij toestanden zou aantreffen, ‘die het daglicht niet verdragen kunnen’ en hij weerhield zich ervan deze ‘holen binnen te dringen, waar hij niets menschelijks meer vindt, plaatsen te bezoeken, die elkeen met walging en weerzin zouden vervullen.’ In donker Amsterdam ontbraken

alle

‘burgerlijke

en

maatschappelijke

wetten

en

formulieren’

die

levensverhoudingen tussen mannen en vrouwen normaal gesproken bepaalden. Liefde was er niet te vinden, omdat die alleen binnen natuurlijke familieverhoudingen kon ontstaan. De buurt was ‘een moerassigen poel, waarin de meest verdierlijkte wezens rondwentelen, vergiftige menschelijke paddestoelen, woekerende in den modder der prostitutie, levende van misdaad levende in en door ontucht’.79 Toch bevonden zich in deze buurt nog altijd fatsoenlijke burgers, die telkens ongewild in aanraking kwamen met de zedeloosheid en zich erdoor bedreigd konden voelen. Zoals Van de Woud en Van de Pol beweren, waren de onderwereld en de wereld van fatsoenlijke stadsbewoners met elkaar verweven en leverde dit spanning op. Van Waalwijk betoogde op de openbare vergadering dat de prostitutie een hinder was voor het ‘huiselijk leven’ van ‘den rustigen burger’, ‘een schade voor zijn beroep’ en ‘een gevaar voor de zeden.’ Van Waalwijk bracht ‘het oneerbare bedrijf der publieke vrouw’ hierbij in contrast met eerbare bedrijven, die onderworpen waren aan regelementen die ‘schade, hinder of gevaar’ zoveel mogelijk beperkten. Zo zou óók het prostitutiebedrijf aan regelementen onderworpen moeten worden om zo een einde te maken aan ergernissen, de ‘publieke moraliteit’ te bevorderen, de ‘deugdzaamheid’ van ‘zonen’ te beschermen en orde en rust te brengen in de stad.80 De auteurs van ‘Amsterdam bij nacht’ beklaagden zich ook over de vrijheid die prostituees in de stad genoten. Het was ‘stuitend en kwetsend’ voor ‘eerbare vrouwen en jonge dochters’, die er tijdens een wandeling of bij een bezoek aan een schouwburg telkens mee geconfronteerd werden en het maakte dat ouders zich zorgen maakten over hun zonen.81 Een bewoner van het Oudekerksplein schreef aan de 78 Idem, ‘De beweging’. 79 SA 15001 (212) 18210A-B Martin, ‘Het donkerste deel van Amsterdam’, Amsterdamsche Courant (9 november 1891). 80 Wat bedoelen wij?, 5-11. 81 SA 15001 (212) ‘Amsterdam bij nacht’.

20


burgemeester dat fatsoenlijke burgers bijna gedwongen waren om ’s avonds binnenshuis te blijven om te voorkomen dat hun kinderen zouden zien hoe publieke vrouwen op schandelijke wijze voorbijgangers aanriepen.82 Het bestuur van de Vereeniging tot

verbreiding der waarheid betoogde dat het voor ouders al een moeilijk besluit was om hun zonen en dochters overdag alleen op straat te laten gaan, omdat er geen garantie was tegen ‘aanrandingen van lichtenmissen en lichtekooien’. Op dit laatste gaf het bestuur geen verdere toelichting, maar waarschijnlijk doelde het hiermee op het zien en horen van zedeloze handelingen. Het aanhoren van ‘walgelijke en Godonteerende taal’ was in ieder geval al voldoende reden om een stadswandeling van ouders met hun dochters als een ‘gewaagde operatie’ te beschouwen.83 Moreel verval

Terwijl De Vries en Mooij wijzen op de vrees voor zowel geslachtsziekten als moreel verval, speelt alleen dit laatste thema een belangrijke rol in de bestudeerde bronnen. Slechts één bron maakt een verwijzing naar het gevaar dat vrouwen van lichte zeden opleverden voor de gezondheid: volgens De Tribune waren vele mannen ziek geworden en soms zelfs bedlegerig.84 Een van de grootste zorgen die in krantenartikelen naar voren kwam, was dat eerbare mannen of onschuldige jongens door de verleidingen van prostituees op het verkeerde pad terecht zouden komen. Zoals in de vorige paragraaf al duidelijk is geworden, waren publieke vrouwen bepaald niet terughoudend in het lokken van mannen. De Tribune omschreef de prostituee als een machtige en majestueuze vrouw die op haar tocht een spoor van mannen achterliet, onderweg ‘ineengezakt’ en ‘moedeloos’ liggend op de weg. Zo kon de redactie naar eigen zeggen talloze voorbeelden noemen van eerzame en bekende mannen die door de verleidingen van de prostitutie ten gronde waren gegaan. Eenmaal verleid, kwamen zij in een ‘maalstroom’ terecht en gingen zij over op bedrog en diefstal om hun uitspattingen te kunnen bekostigen. Zij toonden geen genegenheid meer voor hun eigen vrouwen en veroorzaakten conflicten in hun gezinnen.85

82 83 84 85

SA 5181 (2763) 15871. Idem (2764) 16538. SA 15001 (212) ‘De clandestine prostitutie’. Idem.

21


Volgens het artikel ‘Amsterdam bij nacht’ waren het voornamelijk jongemannen die ten prooi vielen aan de verleidingen van prostituees. Velen van hen waren nietsvermoedend een café binnengestapt, waar ook ‘gestoffeerde kamers te huur’ waren. Vervolgens werden zij door hun gezelschap meegelokt naar een van de ‘holen’, waar zij bovendien vaak beroofd werden.86 Meneer Hellegers, een vrome advocaat, had voorgesteld om prostituees die hun klanten beroofden niet te straffen, zodat jongens en mannen tweemaal zouden denken voor zij zich lieten verleiden. De Asmodée reageerde hier echter op dat een jongeman een ‘dorre’ ‘boonenstaak’ moest zijn, wilde hij zich nog kunnen inhouden wanneer zijn lust eenmaal opgewekt was. Dergelijke jongemannen waren zeer zeldzaam.87 Asmodée beschouwde de mannelijke geslachtsdrift duidelijk als een natuurlijke behoefte waarin moest worden voorzien. De adressanten dachten daar ietwat anders over. Zij erkenden dat jongemannen deze behoefte hadden, maar waren van mening dat zij zoveel mogelijk beschermd moesten worden tegen verleidingen.88 Opmerkelijk genoeg leken de adressanten zich drukker te maken over vrouwen en dochters dan over mannen en zonen. In het adres aan de gemeenteraad beweerden zij dat in het bijzonder ‘vrouwen en dochters’ ’s avonds belet werden hun huis te verlaten vanwege prostituees die zich voor hun deuren legerden.89 Ook in twee van de processenverbaal wordt dit probleem aangekaart.

90

Er wordt echter niet toegelicht waaróm prostituees met name

voor vrouwen hinderlijk waren. Mogelijk had het te maken met het risico dat fatsoenlijke vrouwen voor prostituees werden aangezien. Zoals later in deze paragraaf zal blijken, maakten stadsbewoners zich daar inderdaad zorgen over. Dit zal echter niet de enige reden zijn geweest. Boekhandelaar De Vries gaf aan dat zijn vrouw last had van de ‘liederlijke taal’ die door publieke vrouwen en hun potentiële klanten gesproken werd. 91 Zoals eerder genoemd, haalde de Vereeniging tot verbreiding der waarheid ook het taalgebruik aan als reden waarom ouders zouden twijfelen hun dochters mee te nemen voor een wandeling in de stad.92 Verder betoogden de auteurs van ‘Amsterdam bij nacht’, zoals eerder vermeld,

86 87 88 89 90 91 92

Idem, ‘Amsterdam bij nacht’. Idem, 18209B-18210A ‘Mr Hellegers’, Asmodée (5 februari 1891). Wat wenschen wij?, 6. Wat bedoelen wij?, 14. SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3. SA 5181 (2764) 16538.

22


dat de taferelen waarvan fatsoenlijke vrouwen en jongedames getuige van konden zijn, hen stuitten en kwetsten. 93 De Amsterdamsche Courant noemde het merkwaardig dat met name gehuwde mannen zich over de prostitutie beklaagden en dat zij daarbij telkens wezen op hun vrouwen en dochters. Het debat draaide alleen om ‘zedelijke bescherming van de vrouw tegen de vrouw.’94 De bronnen geven echter geen aanwijzing dat men enige vrees had dat fatsoenlijke vrouwen of meisjes in moreel verval zouden raken doordat zij getuige waren van onzedige taferelen. Bossenbroek en Kompagnie hebben een citaat opgenomen uit een schriftelijk protest van Utrechtse bewoners waarin dit wél naar voren komt. De Utrechters meenden dat meisjes die getuige waren van onzedelijke tonelen gedachten kregen die rampzalige gevolgen konden hebben.95 Er wordt niet toegelicht wat deze rampzalige gevolgen waren, maar het zal ongetwijfeld met ontuchtig gedrag te maken hebben gehad. In een maatschappij waarin vrouwen zich volgens de dubbele moraal op seksueel gebied volledig moesten beheersen,96 moeten onzedelijke gedachten op zichzelf al onacceptabel zijn geweest voor vrouwen. De eer van de fatsoenlijke vrouw

De angst om als eerbare vrouw voor een oneerbare vrouw aangezien te worden, wordt door verschillende historici genoemd en komt ook sterk in een aantal bronnen naar voren. Furnée brengt het in verband met seksuele intimidatie. Hij beweert dat ‘alleenlopende’ vrouwen bang waren om door mannen uit lagere standen lastiggevallen te worden en dientengevolge hun reputatie te verliezen.97 In de bestudeerde bronnen is slechts één verhaal te vinden van een meisje dat ongewild in een onzedige situatie terechtkwam. Het ging in dit geval iet om een vrouw die ten onrechte voor prostituee werd aangezien, maar over een meisje dat belaagd werd toen zij haar wasgoed bezorgde bij een ‘verdacht huis’ in de Gover Flinckstraat. Asmodée gaf niet duidelijk aan wat haar precies werd aangedaan, maar de dader sloeg in ieder geval plotseling zijn armen om haar hals. Het meisje schreeuwde

93 94 95 96 97

SA 15001 (212), ‘Amsterdam bij nacht’. SA 15001 (212) 18281A-B Harpagon, ‘Die vrouwen! Die vrouwen!’, Amsterdamsche Courant (30 juli 1888). Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 101. Mooij, Geslachtsziekten, 43-44. Furnée, ‘Beschaafd vertier’, 20.

23


‘erbarmelijk’ en werd ‘meer dood dan levend’ van angst door agenten verlost.98 In het in 1885 verschenen boek Blanke slavinnen van H. Tz. Pyttersen komen soortgelijke verhalen voor. Volgens literatuurhistoricus Nop Maas wilde de schrijver ouders waarschuwen voor het risico dat meisjes liepen om onteerd te worden. Pyttersen meende namelijk dat ouders zich hier onvoldoende mee bezighielden.99 In Wat wenschen wij? maakten de adressanten zich er eerder druk om dat een politieagent in het zicht van buurtbewoners een dame ten onrechte zou aanspreken. Volgens de wetsartikelen die de adressanten voorstelden, moest een publieke vrouw haar woonplaats bij de politie registreren zodat ze bekend zou zijn bij agenten. De adressanten hadden hen gevraagd of zij wel eens bang waren dat zij ‘eene eerbare en eene publieke vrouw’ met elkaar zouden verwarren. De agenten hadden hen toen verzekerd dat zij alle publieke vrouwen kenden van gezicht, waardoor ‘de vrees, dat ooit een eerbare vrouw aanstoot zou kunnen krijgen’ door toedoen van een agent, miniem was. Toch gaven de adressanten in de brochure aan dat een politieagent een vrouw in geen geval op straat mocht aanspreken. Hij mocht een publieke vrouw alleen bij haar woning om haar registratiebewijs vragen. Wanneer een agent vermoedde dat een bepaalde vrouw als publieke vrouw werkte, terwijl zij haar woning niet geregistreerd had, moest hij proberen haar woonplaats te achterhalen zonder dat zij hier erg in had. Hij liep hierbij het risico haar uit het oog te verliezen, maar dat was minder erg dan het risico dat hij zich zou vergissen en een fatsoenlijke dame zou aanspreken. De politiebeambte die belast zou worden met de taak vast te stellen of de verdenkingen klopten, moest zijn onderzoek in burger uitvoeren, zodat eerbare vrouwen niet onnodig door een bezoek van een agent in uniform in opspraak zouden worden gebracht. Pas wanneer door onderzoek met zekerheid vastgesteld kon worden dat de vrouw in kwestie daadwerkelijk als prostituee werkzaam was, werd zij aangemaand haar woning te registreren.100 Hoewel de gedachte aan misverstanden zorgen baarde, geloofde men dat de kans dat zo’n situatie zich voor zou doen niet erg groot was. Tijdens de openbare vergadering ontving Van Waalwijk een daverend applaus toen hij betoogde dat zelfs de domste persoon

98 SA 15001 (212) 18209A Jean, ‘Ergerlijk schandaal’, Asmodée (18 juli 1889). 99 Nop Maas, Seks!...in de negentiende eeuw (Haarlem en Nijmegen 2006), 83-87. 100 Wat wenschen wij?,9-12 en 15, aldaar artikel 5, 6, 8 en 13. Citaten uit artikel 8.

24


direct zou kunnen zien of een vrouw prostituee was of niet. 101 In Wat wenschen wij? werd duidelijk gemaakt dat een prostituee ander gedrag vertoonde dan een ‘eerbare vrouw’. Een vrouw was verdacht wanneer zij bekend stond als publieke vrouw, als zij zich op straat op een bepaalde manier gedroeg en als zij zich op een bepaalde manier gedroeg aan de deuren en ramen van haar woning. Het was hoogst onwaarschijnlijk dat een eerbare vrouw zich zo zou gedragen en als publieke vrouw bekend zou staan, maar toch bleef er een kleine mogelijkheid open dat de vrouw in kwestie ‘de eerbaarheid in persoon’ was.102 Het feit dat buurtbewoners om een verordening vroegen, waarin bepaald werd dat politieagenten verdachte vrouwen niet in het openbaar mochten aanspreken, toont aan dat zij bang waren dat dit zou gebeuren. Dat het voor een eerbare vrouw absoluut een schande was om als prostituee aangezien te worden, blijkt des te meer uit het gegeven dat zij dergelijke verordeningen nodig achtten ondanks dat de politie hen verzekerd had alle publieke vrouwen te kennen en ondanks dat zij zelf de kans klein achtten dat een eerbare vrouw in de buurt bekend zou staan als een publieke vrouw. Een prostituee was immers te herkennen aan haar gedrag. Zij zagen echter in dat dit laatste juist bemoeilijkt kon worden, wanneer er een verordening zou komen. De kans bestond dat publieke vrouwen naar aanleiding hiervan hun gedrag zouden aanpassen, waardoor het onderscheid tussen fatsoenlijke en onfatsoenlijke vrouwen zou vervagen.103 Dit probleem wordt door Furnée en Aerts ook genoemd. Zij verwijzen hierbij echter niet alleen naar al dan niet zichtbare verschillen in gedrag, maar ook in kleding. Dat de adressanten dit laatste niet noemen, doet vermoeden dat de prostituees in hun omgeving nauwelijks aan hun kleding te herkennen waren. In de vorige paragraaf is al gebleken dat niet alle ondervraagden onbehoorlijk geklede prostituees waren tegengekomen, al waren er een aantal onder hen die hier wel voorbeelden van konden noemen. De vrijheid van de fatsoenlijke vrouw

Asmodée wees erop dat het invoeren van verordeningen de vrijheid van fatsoenlijke vrouwen zou kunnen beperken. In 1887 publiceerde de redactie een parodie op het nieuwe

101 SA 15001 (212) 18280B-18281A ‘Beteugeling van de openbare onzedelijkheid’, Nieuws van den Dag (28 juli 1888). 102 Wat wenschen wij?, 12-13. 103 Idem, 15.

25


prostitutiereglement te Brussel. Vrouwen tussen de 5 en 69 jaar zouden zich alleen in gezelschap van een echtgenoot of een naast familielid op straat mogen vertonen. Zij mochten absoluut niet door hun raam naar buiten kijken of het openen om hun kamer te luchten en moesten ten alle tijden hun gordijnen gesloten houden.104 Na de invoering van het reglement in Amsterdam reageerde Asmodée wederom kritisch, dit keer in de vorm van een satirisch gedicht. Wanneer een fatsoenlijke vrouw op straat zou staan, zou zij meteen door een agent bevraagd worden. Stond zij stil in de omgeving van een bordeel, dan zou zij meteen verjaagd worden door de politie. Volgens Asmodée werden hiervoor ‘in geen enkel land, / De vrijheid en het recht der vrouw / Zoo onbeschaamd’lijk aangerand.’105 Uiteraard waren deze twee artikelen sterk overdreven, maar ze laten wel zien dat er ook zorgen waren over de inperking van de vrijheid van vrouwen. Gemeenteraadslid C. V. Gerritsen, de latere echtgenoot van Aletta Jacobs, wees hier tijdens de openbare vergadering ook op. Hij noemde daarbij twee zaken waarover Aerts en Furnée ook schrijven. Ten eerste betoogde hij dat wanneer prostituees zich ’s nachts niet meer op straat zouden mogen begeven, dit moeilijkheden zou kunnen opleveren voor vrouwen of dochters die in de nacht genoodzaakt waren hulp te halen en geen mannelijke begeleiding konden vinden. Zij konden zomaar door een agent worden opgepakt! Ten tweede noemde hij een voorval in Den Haag, waarbij twee Engelse dames gearresteerd waren vanwege hun opvallende kledij. Het publiek ondersteunde zijn betoog, al klonk tevens ‘gefluit en gesis’ en riep Van Waalwijks argument dat publieke vrouwen gemakkelijk te herkennen waren, veel meer enthousiasme op. 106 Desalniettemin hebben we eerder gezien dat men wel degelijk bezorgd was dat fatsoenlijke dames ten onrechte door agenten zouden worden aangesproken. Zelfs hoofdcommissaris H. G. van Doesburgh uitte zijn zorgen hierover in een brief aan de burgemeester. Hij beweerde dat dergelijke misverstanden zich in verschillende steden al hadden voorgedaan.107

104 105 106 107

SA 15001 (212) 18227B-18228A ‘Nieuw reglement op de prostitutie’, Asmodée (26 mei 1887). Idem, 18284A ‘De vrouw in Amsterdam’, Asmodée (28 februari 1889). Idem, ‘Beteugeling van de openbare onzedelijkheid’. SA 5181 (2761) 14510, aldaar G 2190.

26


Hoewel prostituees volgens de leer van het noodzakelijk kwaad mannen in een belangrijke nood voorzagen en daarmee bovendien bescherming boden aan fatsoenlijke vrouwen, bleven zij gelden als uitschot.108 Socioloog F. A. Stemvers beweert dat de meeste negentiende-eeuwers vrouwen van lichte zeden beschouwden als wezens die diep gevallen waren. Hoewel sommige burgers later ook armoede als oorzaak van prostitutie begonnen aan te wijzen, weten tijdgenoten de gevallen staat van publieke vrouwen meestal aan psychologische factoren: ze waren lui, leden aan ‘pronkzucht’ of waren simpelweg verdorven. Wanneer zij eenmaal waren begonnen hun lichaam te verkopen, zouden ze alleen maar verder wegzakken en uiteindelijk eindigen in de goot.109 Bossenbroek, Kompagnie en Diet Sijmons verdiepten zich in de opvattingen van bestrijdingsverenigingen en laten zien dat zij dezelfde psychologische kenmerken aan prostituees attribueerden. Publieke vrouwen hadden hun ‘luiheid’, ‘lust in opschik en ‘zin in vermaak en luxe’ te danken aan hun labiele karakter of gebrekkige opvoeding.110 De Vries stemt hiermee in, al stelt zij dat bestrijdingsverenigingen en christelijke politici wel degelijk een verband zagen tussen prostitutie en armoede. Anders dan de meeste socialisten beschouwden zij armoede echter niet als hoofdoorzaak.111 Mooij stelt aan de hand van geschriften van geneeskundigen vast, dat tijdgenoten ervan uit gingen dat prostituees uit de laagste klassen kwamen en geen enkel begrip hadden van zedelijkheid. Ze waren ‘ethisch defect’ of ‘moreel krankzinnig’. Een prostitutiereglement zou volgens Mooij functioneren als buffer tussen de zedelijke en onzedelijke wereld. De verplichte registratie bracht een ruimtelijke ordening, medische controle isoleerde besmette vrouwen van de gezonde maatschappij en het bestaan van prostituees als aparte klasse creëerde een grens tussen eerbare en oneerbare vrouwen.112 Tegelijkertijd betoogt Mooij dat het machtsverschil tussen verschillende klassen en tussen seksen in deze periode was verminderd. Zij wijst verschillende bewegingen aan als 108 109 110 111 112

Mooij, Geslachtsziekten, 44, Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad’, 76 en Stemvers, Meisjes van plezier, 55. Stemvers, Meisjes van plezier, 55-56, 61 en 65. Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 113-114 en Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad’, 69. De Vries, Kuisheid, 146-149 en 156-160. Mooij, Geslachtsziekten, 43-44. Citaten op blz. 43.

27


aanstichters. Confessionelen wonnen terrein in de politiek en brachten hun moralisatiedrang in de praktijk door middel van allerlei maatschappelijke initiatieven. Hygiënisten, die door de industrialisatie direct in aanraking waren gekomen met de levensomstandigheden van arbeiders, zetten zich in om deze te verbeteren en armen beschaving bij te brengen. Ook opklimmende arbeiders speelden een rol op deze twee gebieden vanwege hun streven zich van andere arbeiders te onderscheiden. Tot slot streefden feministen ernaar de positie van de vrouw te verbeteren. Bovengenoemde ontwikkelingen leidden er aan het einde van de jaren zeventig toe dat verlichte burgers zich steeds bewuster werden van het feit dat vrouwen uit de laagste klassen werden uitgebuit en dit als onrechtvaardig begonnen te zien.113 Ook Van de Woud stelt dat er een verandering optrad in de manier waarop men naar lagere standen keek. Hij neemt de jaren tachtig van de negentiende eeuw als omslagpunt. Terwijl het bestaan van armen in de stad daarvoor als onvermijdelijk werd gezien, begonnen de meer gegoeden zich nu verantwoordelijk te voelen voor de ‘verheffing’ van de lageren in de maatschappij. ‘De sociale kwestie’ hield de gemoederen steeds meer bezig.114 De Vries toont aan dat socialisten in deze periode verontwaardiging begonnen te uiten over de manier waarop prostituees door de maatschappij onderdrukt werden.115 De bronnen die De Vries heeft bestudeerd wijzen erop dat feministen zich vanaf eind jaren negentig uitspraken over prostituees, die zij zagen als de ‘geslachtsslavinnen’ van mannen.116 Bossenbroek, Kompagnie en Sijmons laten zien dat christelijke bewegingen vijftig jaar eerder uit medelijden al waren begonnen prostituees hulp te bieden, al was dit wel verbonden aan de voorwaarde dat deze vrouwen zich inzetten om hun leven te beteren.117 De bestudeerde literatuur laat zien dat aan het einde van de negentiende eeuw met zowel minachting als medelijden werd gekeken naar prostituees. De ontwikkeling waarbij burgers zich steeds meer bekommerden om armen en gevallenen lijkt in deze periode echter nog nauwelijks doorgedrongen te zijn onder de Amsterdammers die zich beklaagden over de prostitutie in hun omgeving. Adressanten, brievenschrijvers en journalisten hadden een overwegend negatief en stereotype beeld van prostituees. Het beeld dat in dit onderzoek reeds naar voren is gekomen, is er een van vrouwen die met hun zedeloze gedrag de openbare rust verstoorden en op soms agressieve wijze aan klandizie probeerden te komen. 113 114 115 116 117

Idem, 73-80. Van der Woud, Koninkrijk vol sloppen, 167-168, 174-176 ,181 en 380-382. De Vries, Kuisheid, 143-146 en 150. Idem, 180-194. Citaat op blz. 180. Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie en Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad’, 66-70.

28


Deze paragraaf gaat dieper in op de vraag hoe tijdgenoten over prostituees dachten. Journalisten schreven verontrustende berichten over prostituees die hun klanten beroofden, schilderden hen af als buitenlands en spraken vol walging over hen. Aan de andere kant gaven sommige journalisten ook blijk van medeleven. Onder de protesterende stadsbewoners lijken gevoelens van medelijden te ontbreken. Prostituees vormden een last die uit de weg moest worden geruimd. De oplossingen die Amsterdamse burgers en journalisten aandroegen voor de prostitutiekwestie waren er alleen op gericht publieke vrouwen zoveel mogelijk uit het zicht te doen verdwijnen, zodat zij zelf ongestoord met hun eigen leven door konden gaan. Berovingen

Verschillende kranten berichtten over mannen die door prostituees bestolen werden, een onderwerp dat niet in de brochures of brieven aan bod komt. Stemvers beweert dat de prostituee van oudsher beschouwd werd als ‘de vrouwelijke tegenhanger van de mannelijke misdadiger’ en dat hier zeker een kern van waarheid in zat. Als voorbeeld neemt hij het roddelblad Geïllustreerd Politienieuws, dat in de negentiende eeuw regelmatig verhalen publiceerde over mannen die tijdens een bordeelbezoek bestolen werden.118 De artikelen uit de verzameling van Hartkamp bevestigen Stemvers’ argument. Hoewel sommige verhalen wonderlijke elementen bevatten, wijzen zakelijke details over de berechting van beschuldigde prostituees erop dat dergelijke berovingen wel degelijk plaatsvonden. Dat de adressanten en brievenschrijvers hier niet over schreven, heeft er vermoedelijk mee te maken dat burgers zich liever niet bekend maakten als prostituant. Zo rapporteerde een politiecommissaris dat één van de ondervraagde adressanten ronduit ontkende dat hij eerder aangifte had gedaan, toen zijn horloge in een rendez-voushuis was gestolen.119 Een aantal kranten beweerde dat berovingen regelmatig plaatsvonden in de beruchte steegjes van donker Amsterdam. 120 Het slachtoffer werd vaak door één of twee prostituees een kamertje binnengelokt en werd daar vervolgens door een groepje van vier of vijf

118 Stemvers, Meisjes van plezier, 108-109. Citaat op blz. 108. 119 SA 5181 (2761) brief nr. 14510, aldaar A nr. 927. 120 SA 15001 (212) ‘Amsterdam bij nacht’, 18209A ‘…bank- en muntpapier…’, Bron onbekend (zonder datum; vermoedelijk september 1888), ‘Een roofhol’, Nieuwe Rotterdamsche Courant (19 september 1888) en 18290A ‘De rechtbank alhier heeft…’, Nieuws van den dag (30 mei 1889).

29


vrouwen overvallen.121 Soms was er ook een mannelijke handlanger in het spel, ongetwijfeld een souteneur.122 Asmodée besprak een andere eigenaardige strategie van een ‘nachtvlindertje’: nadat zij de nacht samen hadden doorgebracht, stal de prostituee 10 gulden van haar klant en slikte zij het muntje in.123 Nieuws van den Dag beweerde dat de slachtoffers meestal mannen waren van buiten de stad, die zich ’s avonds ‘driekwart beschonken’ in Amsterdams beruchte steegjes begaven.124 Een slachtoffer kon echter ook een fatsoenlijke man zijn, zoals de keurige bloemkoolboer in het artikel van J. E. van Someren Brand, conservator van het Stedelijk Museum.125 De man was plotseling genoodzaakt om in de grote stad Amsterdam te overnachten en was nietsvermoedend ingegaan op het vriendelijke aanbod van twee vrouwen die hem een logeerplaats aanboden. Aangekomen in de Oudezijds Armsteeg stalen zij echter met hulp van twee andere vrouwen 1800 gulden uit zijn binnenzak. Gelukkig schoten politieagenten hem te hulp en vonden zij zijn geld op alle mogelijke plaatsen terug: in de bedstede, onder een tapijt, op de lijst van een spiegel en in een paar laarzen.126 In een ander artikel wordt een sterk overeenkomend tafereel omschreven, al stond de nietsvermoedende boer uit dit verhaal er wel degelijk voor open om ‘eens van ander natuurschoon te genieten’.127 Hoewel deze twee verhalen onwaarschijnlijk lijken, worden in het tweede artikel details gegeven van de rechtszaak die op de roof volgde. Verrassend genoeg was Van Someren Brand een van de verdedigers. Wellicht is het minder formele artikel dat hij zelf schreef geïnspireerd op deze gebeurtenis. Vreemd en verwerpelijk

In krantenartikelen worden prostituees regelmatig omschreven als buitenlandse vrouwen, of in ieder geval vrouwen die ver van Amsterdam vandaan kwamen. Dit komt overeen met bevindingen van Bossenbroek, Kompagnie en Stemvers, die constateren dat het aandeel van buitenlandse vrouwen (en Duitse vrouwen in het bijzonder) in deze periode enorm

121 Idem, ‘…bank- en muntpapier…’, ‘Een roofhol’, ‘De rechtbank alhier heeft…’ en 18290A-19291A Mr. Eduard van Tsoe-Meiren, ‘Een Amsterdamsch avontuur’, Java Bode (10 december 1890). 122 Idem, ‘Amsterdam bij nacht’ en ‘Een roofhol’. 123 Idem, 18208A ‘Historisch’, Asmodée (14 oktober 1886). 124 Idem, ‘De rechtbank alhier heeft…’. 125 Van Someren Brand schreef onder het pseudoneum Eduard van Tsoe-Meiren. Zie Rubriek ‘Kunst en Letteren’, Haagsche Courant (15 november 1904) in Delpher. 126 SA 15001 (212) Van Tsoe-Meiren, ‘Een Amsterdamsch avontuur’. 127 Idem, 18209A ‘… bank- en muntpapier…’.

30


toenam.128 Toch is het opmerkelijk dat er in de bronnen met geen woord wordt gerept over prostituees die uit de omgeving kwamen. Door hen enkel als vreemdeling aan te duiden, vergrootte men bewust of onbewust de afstand tussen het Zelf en de Ander. In ‘Amsterdam bij nacht’ worden Duitse prostituees aangeduid als ‘gevaarlijke poesjes’. Deze ‘zwermen poesjes’ waren de aanstichters van de zedeloze toestand in Amsterdam. Sinds in Brussel een verordening in het leven was geroepen, waren ook Belgische prostituees in Amsterdam beland. Het artikel spreekt enkel over ‘vreemde vrouwen van het slechtste allooi’ en vermeldt niets over binnenlandse prostituees.129 De Tribune duidde prostituees ook aan als ‘vreemdsoortige vrouwen’, die in een andere taal spraken.130 In de twee artikelen waarin nietsvermoedende mannen van een enorm geldbedrag werden beroofd, waren een aantal van de prostituees afkomstig uit Friesland.131 Van Someren Brand omschreef een van deze vrouwen als een ‘groote, groffe’ Fries, die er in het daglicht niet zo aantrekkelijk uitzag. Haar zogenaamde moeder was ‘kort en dik’ en had een ‘leelijk, gemeen uiterlijk’. Haar kruin was een beetje kaal, waardoor Van Someren Brand haar de toepasselijke naam ‘mevrouw Kaalkruin’ gaf.132 De afstand tussen het Zelf en de Ander werd door kranten verder vergroot door hen af te schilderen als wezens die door hun gebrek aan zedelijke normen bijna iets onmenselijks hadden. De manier waarop zij door journalisten werden omschreven, komt overeen met de bevindingen van historici en Stemvers. Martin beschreef de onzedelijke bewoners van donker Amsterdam als ‘de meest verdierlijkte wezens’ en ‘vergiftige menschelijke paddestoelen’, die afkomstig waren uit de allerlaagste bevolkingslagen.133 De vier rovende prostituees waar Van Someren Brand verslag van deed, kwamen tevens uit de ‘allerlaagste klasse der samenleving’. Hij omschreef hen als ‘[o]ud, afgeleefd, onsmakelijk, slecht gekleed, bedorven naar lichaam en ziel, zonder iets aantrekkelijks’ en ‘met zooveel terugstootends’. Van Someren Brand kon zich in de verste verte niet voorstellen dat iemand zich door deze ‘verworpelingen’ had kunnen laten verleiden. Het waren ‘verdoemden’, die beter achter slot en grendel gezet konden worden, weg uit ‘onze wereld waar geen plaats voor hen’ was.134 De Tribune geeft een beeldende omschrijving van prostituees als statige 128 129 130 131 132 133 134

Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 93 en Stemvers, Meisjes van plezier, 70. SA 15001 (212) ‘Amsterdam bij nacht’. Idem, ‘De clandestine prostitutie’. Idem, ‘… bank- en muntpapier…’. Idem, Van Tsoe-Meiren, ‘Een Amsterdamsch avontuur’. Idem, Martin, ‘Het donkerste deel van Amsterdam’. Idem, Van Tsoe-Meiren, ‘Een Amsterdamsch avontuur’.

31


vrouwen met een keizerskroon op het hoofd en een fluwelen gewaad. Aan de achterkant van dit gewaad bevond zich echter een ‘grooten walgelijken klomp’ van ‘in het slijk kruipende afzichtelijke insecten’. Volgens De Tribune was de prostituee in staat haarzelf van deze last te bevrijden, maar deed zij dit niet vanwege ‘onverschilligheid of gebrek aan energie’.135 Van Someren Brand zag dit anders. Prostituees waren ‘wezens’ die ‘geestelijk en zedelijk in vele opzichten minder bedeeld’ waren. 136 Het is opvallend dat dergelijke omschrijvingen van prostituees niet terug zijn te vinden in de bestudeerde brieven en brochures. Wat wenschen wij? spreekt eenmaal over ‘lichtzinnige meisjes’, maar zij worden daar juist onderscheiden van publieke vrouwen. De adressanten definieerden prostitutie als ‘het zich als vrouw beschikbaar stellen tot het plegen van ontucht met ieder die dit wenscht’. Een vrouw die aan deze omschrijving voldeed, duidden zij aan als hétaire.137 ‘Lichtzinnige meisjes’ en maintenees138 veroorzaakten volgens de adressanten geen overlast, omdat zij zich niet in het openbaar aan elke voorbijganger aanboden.139 Dat buurtbewoners niet over prostituees uitweidden als ongewenste vreemdelingen en weerzinwekkende wezens, wil niet meteen zeggen dat ze niet zo over hen dachten. In de brieven en brochures komt duidelijk naar voren dat stadsbewoners neerkeken op de lastige en onzedelijke ‘lichtekooien’140 in hun omgeving. Bovendien moeten zij bekend zijn geweest met het sensationele beeld dat kranten naar voren brachten. Klagende buurtbewoners schreven echter niet om te vermaken, maar om hun bestuurders tot actie over te halen. Zij richtten zich hierbij niet zozeer op hoe prostituees waren, maar op wat zij deden. Medeleven of onverschilligheid?

De irritatie van stadsbewoners over de overlast die prostituees veroorzaakten, lijkt gepaard te zijn gegaan met een onverschilligheid over hen als persoon. In de brieven en de brochures zijn geen woorden van medelijden te vinden en is er geen aandacht voor de vraag hoe 135 Idem, ‘De clandestine prostitutie’. 136 Idem, Van Tsoe-Meiren, ‘Een Amsterdamsch avontuur’. 137 ‘Hétaire’ is een Franse term die verwijst naar courtisanes in het oude Griekenland. Het is onuidelijk wat de adressanten er precies mee bedoelden. 138 De Vries omschrijft een maintenee als een ‘al dan niet met de man samenwonende vrouw die onderhouden werd’. De Staatscommissie geloofde dat dergelijke vrouwen er heimelijk meerdere mannen op na hielden. Zie: De Vries, Kuisheid, 26. 139 Wat wenschen wij?, 8-9. 140 De term ‘lichtekooi’ wordt gebruikt in twee processenverbaal gebruikt. Zie: SA 5181 (2761) 14510, aldaar nr. 3.

32


publieke vrouwen in hun vak terecht waren gekomen. De sociale ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande empathie voor gevallen vrouwen waar historici over spreken, zijn echter niet volledig aan de protesterende burgers voorbijgegaan. De adressanten stelden in

Wat wenschen wij? voor om publieke vrouwen te verplichten hun woonplaats te registreren, maar verzekerden dat het niet hun bedoeling was dat deze vrouwen hierdoor beledigd of vernederd werden. Prostituees hoefden dan ook geen verklaring af te leggen van hun ‘staat’. Waar het om ging, is dat zij bekend zouden zijn bij de politie en op de hoogte zouden zijn van de verordening waar zij door hun ‘staat’ aan onderworpen waren.141 Uit deze brochure blijkt tevens dat de adressanten publieke vrouwen een tweede kans gunden. Zij meenden dat het een ‘edel streven’ was om prostituees te helpen een nieuw leven op te bouwen. Exprostituees die hun levenswijze voorgoed veranderden, moesten het recht hebben hun inschrijving ongedaan te maken. Dergelijke vrouwen stonden volgens de adressanten ‘gelijk’ aan vrouwen die nooit ingeschreven waren.142 Hoewel journalisten een veel grimmiger beeld schetsten van prostituees, bleken zij tegelijkertijd grotere sympathie op te kunnen opbrengen. Van Someren Brand toonde ondanks zijn harde oordelen wel degelijk interesse in de levens van publieke vrouwen. Hij pleitte vrijspraak voor de vier vrouwen die de onschuldige boer hadden beroofd.143 Verder had hij geluisterd naar het levensverhaal van een van de daders waar hij zelf over geschreven had. Hij had het steegje waar zij woonde, bezocht en was daar verschillende huizen binnengegaan om met soortgelijke vrouwen te spreken. Zijn conclusie was dat ook zij nog altijd mensen waren.144 Ook Martin, die zo’n rauw beeld schetst van donker Amsterdam, kon empathie opbrengen voor de prostituees. Hij wees op het ‘treurige feit’ dat er ouders of zogenaamde ouders waren die jongedames uitbuitten en (jonge-)mannen die met een dergelijke vrouw samenleefden en zich door haar lieten onderhouden. Wanneer er eens een onderzoek naar zou worden gedaan, zouden ‘bedroevende voorbeelden’ van afpersing aan het licht komen. Hoewel steden als Berlijn, Parijs en Brussel in verhouding meer Zuhälter of

Souteneurs herbergden, kwamen pooiers ook in Amsterdam voor.145 In ‘Amsterdam bij nacht’ staat ook een verwijzing naar ‘handlangers van het slechtste allooi’, die leefden van de opbrengsten van prostituees. In dit artikel zijn het echter de beroofde klanten die als 141 142 143 144 145

Wat wenschen wij?, 9-10. Idem, 13. SA 15001 (212) ‘… bank- en muntpapier…’. Idem, Van Tsoe-Meiren, ‘Een Amsterdamsch avontuur’. Idem, Martin, ‘Het donkerste deel van Amsterdam’.

33


slachtoffers worden aangewezen en niet de uitgebuite vrouwen.146 Uit andere artikelen blijkt dat er in 1885 al een zeker bewustzijn was van het bestaan van ‘den gruwelijken ongeoorloofden handel in blanke slavinnen’,147 al leek dit zich eerder te vertalen in angst om zelf slachtoffer te worden, dan in medelijden voor prostituees die daar mogelijk slachtoffer van waren. Volgens De Vries speelde de verontwaardiging over vrouwenhandel pas op toen hier rond 1900 meer over bekend werd.148 Uit het zicht

De oplossingen die kranten, brievenschrijvers en de adressanten aandroegen voor de prostitutiekwestie zijn erop gericht de prostitutie zoveel mogelijk uit het zicht te bannen. Stadsbewoners wilden niet langer door hen gestoord worden. Bewoners van de Reguliersgracht en Herengracht vroegen de burgermeester om simpelweg een einde te maken aan de overlast van het bordeel in hun omgeving.149 De bewoners van de Spiegelgracht gaven de burgermeester de suggestie hun onzedelijke buurvrouw uit huis te zetten.150 Verder opperde Asmodée het idee publieke vrouwen op de Vijgendam te verbieden in groepjes te staan en voorbijgangers lastig te vallen151 en argumenteerden de auteurs van ‘Amsterdam bij nacht’ dat ‘krasse’ maatregelen zouden moeten worden genomen om de vrijheid van de veelal buitenlandse publieke vrouwen te beperken. Er kon volgens hen veel gedaan worden, al was het geen eenvoudige zaak: buitenlandse prostituees die op basis van de vreemdelingenwet het land uit werden gezet, keerden vaak een dag later weer terug. Hoewel de schrijvers geen concrete oplossingen aandroegen, wezen zij wel op een hiaat in het vergunningenbeleid. Terwijl het moeilijk was om een vergunning te regelen voor het verkoop van sterkedrank, was dit maar al te makkelijk voor gelegenheden waar geen sterkedrank werd geschonken, maar wél kamers werden verhuurd voor een onzedelijk samenzijn.152

146 Idem, ‘Amsterdam bij nacht’. 147 Zie bijvoorbeeld: idem, 18274A, ‘Bericht aan de Amsterdamsche vrouwen’ Algemeen Handelsblad (10 september 1885). In Delpher zijn via de zoekterm ‘Handel in blanke slavinnen’ meerdere artikelen te vinden over dit onderwerp. In 1881 wordt er voor het eerst melding van gemaakt en in 1885 namen de berichten hierover in landelijke en Amsterdamse kranten toe. 148 De Vries, Kuisheid, 180-182. 149 SA 5181 (2765) 17512. 150 Idem (2761) 14932. 151 SA 15001 (212) 18279A ‘Een werkje voor den Commissaris’. 152 Idem, ‘Amsterdam bij nacht’. Voor de vreemdelingenwet, zie: SA 5181 (2761) 14510, aldaar G 2190 en A 927.

34


De meeste brievenschrijvers en journalisten vroegen simpelweg om verscherpt politietoezicht.153 Bovendien zou de politie krachtiger moeten optreden. Politiecommissaris Stork moest ‘den weerzinwekkenden zwijnenpoel, genaamd: Vijgendam, doen reinigen’.154 De vrijheid van prostituees zou beperkt moeten worden155 en de politie mocht niet langer een oogje dicht knijpen.156 De schrijver van het artikel met de sarcastische titel ‘Geen klachten’ was tot de ontdekking gekomen dat hij ’s nachts zelfs binnen het zicht van agenten zonder hinder een bezoek kon brengen aan verdachte tapperijen die geen vergunning hadden om in de nacht te tappen.157 Uit correspondentie tussen politie en burgermeester en politie onderling blijkt echter dat de politie verdachte instellingen wel degelijk in de gaten hield en zich inzette om de overlast te beperken. Politiecommissarissen kwamen de brievenschrijvers meestal tegemoet door agenten te bevelen een nauwlettend oog te houden op een bepaald adres of om ergens tijdelijk een politiepost te plaatsen.158 Ook werden tapperijen, bordelen, bierhuizen en rendez-voushuizen regelmatig geïnspecteerd.159 In november 1888 vond zelfs een grootschalig onderzoek plaats, waarbij van elke instelling genoteerd werd wie de eigenaar was, welke vergunningen hij of zij bezat en of er enige verdachte zaken plaatsvonden.160 De politie beschikte echter over beperkte mogelijkheden en kon vaak slechts een tijdelijke oplossing bieden. Zo schreef hoofdcommissaris Steenkamp aan de burgermeester dat de overlast in de buurt van de Oudezijds Kapelstegen zelfs met ‘het beste politietoezicht’ niet volledig kon worden tegengegaan. Wanneer agenten aanwezig waren, was het even rustig, maar zodra zij waren vertrokken, vingen de ‘ongeregeldheden’ weer aan.161 De noodzaak van een verordening

De adressanten geloofden dat de politie telkens slechts tijdelijk kon ingrijpen, omdat er geen verordening bestond op basis waarvan zij preventieve maatregelen konden nemen. De

153 SA 15001 (212) ‘Straat-Madelieven’, ‘Liederlijkheden op den Dam’, ‘Een werkje voor den Commissaris’, ‘Amsterdam bij nacht’ en SA 5181 (2759) 13509, (2763) 15871 en 16198, (2764) 16828 en (2771) 22146. 154 Idem, ‘Een werkje voor den Commissaris’. 155 Idem, ‘Straat-Madelieven te Amsterdam’ en ‘Amsterdam bij nacht’. 156 Idem, ‘Straat-Madelieven’ en ‘Geen klachten!’. 157 Idem, ‘Geen klachten!’. 158 Zie bijvoorbeeld: SA 5181 (2763) 16238, (2766) 18114, (2768) 19684, aldaar M 268 en (2773) 113. 159 Zie bijvoorbeeld: idem (6161) trefwoord ‘Tapperijen’. 160 SA 5225 Gemeentepolitie (636) Ingekomen stukken – letter M. 161 SA 5181 (2768) 19684, aldaar M 268. Zie ook bijvoorbeeld: (2766) 18114.

35


adressanten meenden dat daarom een verordening tot stand moest komen en het prostitutiebedrijf op zijn minst net zoals elk ‘eerbaar bedrijf’ aan regels onderworpen moest worden. In de situatie zoals die toen was, kon een publieke vrouw werken waar ze wilde, terwijl bijvoorbeeld een blikslager eerst een vergunning moest aanvragen wanneer hij een zaak wilde beginnen.162 De adressanten beseften dat het onmogelijk was om prostitutie in een stad als Amsterdam door verordeningen volledig uit te bannen, maar drongen de gemeenteraad wel aan op maatregelen om de overlast te beperken.163 De adressanten waren het oneens met de wens van een aantal partijen om de prostitutie te beperken tot bepaalde plaatsen. Zoals eerder genoemd dienden de Kerkeraad en een tweetal verenigingen een verzoek in bij de gemeenteraad om bordelen en dergelijke uit de omgeving van kerken en scholen te verwijderen. De Kerkeraad en de Vereeniging tot

bestrijding der prostitutie wilden deze bovendien tot een paar buurten laten beperken.164 Nieuws van den Dag stelde tevens voor om het prostitutiebedrijf te ‘localiseeren’. Deze maatregel zou geleidelijk uitgevoerd moeten worden en gepaard moeten gaan met regelementen. Een dergelijke oplossing zou ten eerste de grieven van buurtbewoners beter tegengaan en ten tweede de uiteindelijke afschaffing van het prostitutiebedrijf een stapje dichterbij brengen.165 Van Waalwijk maakte echter duidelijk dat het niet de bedoeling van de adressanten was om de prostitutie vanuit het centrum naar andere buurten te verplaatsen166 en dat zij ook niet tot doel hadden de prostitutie uit te bannen. Van Waalwijk toonde bewondering voor bestrijdingsbewegingen, maar hij en de zijnen lieten deze ‘zuiver wetenschappelijke’ kwestie liever over aan mannen die daar meer verstand van hadden. De prostitutie bestond al duizenden jaren en het bestrijden ervan was ‘een quaestie van sanitairen en van staathuishoudkundigen aard.’167 De adressanten hielden zich ook niet bezig met reglementering168, aangezien daar allerlei ‘moreelen en materieele bezwaren’ tegen bestonden.169 Zo argumenteerde de Vereeniging tot verbreiding der Waarheid dat prostitutie geen bestaansrecht had en dat reglementering een ‘erkenning der ontucht’ zou inhouden. 170

162 Wat bedoelen wij?, 6 en 10-11 en SA 15001 (212) 18280A ‘Amsterdam, 26 juli’, Nieuwe Rotterdamsche Courant (27 juli 1888) en ‘Beteugeling van de openbare onzedelijkheid’. 163 Wat bedoelen wij?, 14-15 en SA 15001 (212) ‘Het adres der vier duizend’. 164 SA 5181 (2764) 16538, 16876, (2766), 18298 en SA 15001 (212) ‘Amsterdam, 2 februari’ en ‘Stadsnieuws’. 165 SA 15001 (212) ‘Het adres der vier duizend’. 166 Wat bedoelen wij?, 4-5 en SA 15001 (212) ‘Beteugeling van de openbare onzedelijkheid’. 167 Wat bedoelen wij?, 4 en SA 15001 (212) ‘Amsterdam, 26 juli’. Citaten uit Wat bedoelen wij? 168 Wat wenschen wij?, 3. 169 SA 15001 (212) ‘De beweging’. 170 SA 5181 (2764) 16538.

36


De adressanten zagen een prostitutiereglement dus niet als de buffer waar Mooij over spreekt. Zij richtten zich naar eigen zeggen alleen op de praktijk. In de eerste plaats moesten kleine praktische stappen worden genomen om orde en rust op straat te brengen. Dat op deze manier een ‘schijnmoraliteit’ kon ontstaan, was van latere zorg. Waar zij eerst eenvoudigweg om vroegen, was: ‘dring het kwaad binnen de muren, bespaar ons aanstootelijke tooneelen op straat’. Het was ‘eene quaestie van straatreiniging’. Ergernissen moesten worden voorkomen en dat was een eis waar geen bezwaren tegen konden bestaan.171 In Wat wenschen wij? werkten de buurtbewoners hun ideeën verder uit in de vorm van 17 artikelen. De Brusselse verordening, die in maart 1887 tot leven was geroepen172, vormde een belangrijke inspiratiebron. 173 Uit de artikelen blijkt wederom dat het de adressanten niet ging om de afschaffing van prostitutie, maar om het verhelpen van de overlast. Bordelen en rendez-vous-huizen mochten zich niet kenbaar maken met tekenen of door verlichting. Overeenkomstig met de leer van het noodzakelijk kwaad, meenden de adressanten dat de overheid niets kon doen aan het bestaan van publieke huizen en aan het feit dat er vraag naar was. Wanneer ze verboden zouden zijn, zouden ze in het geheim blijven voortbestaan en meer gevaren opleveren. Om deze reden stelden zij enkel voor om te verbieden dat publieke huizen reclame maakten. Op deze manier konden degenen die al gewend waren dergelijke huizen te bezoeken er nog steeds terecht, maar werden jongemannen niet verleid.174 De ramen van publieke huizen moesten afgesloten zijn. Dit zorgde er wellicht voor dat deze juist als dusdanig herkenbaar waren, maar, zo redeneren de ondertekenaars, zulke minimale ‘reclame’ was toch minder erg dan het naar binnen kunnen kijken. Door het afsluiten van de ramen te verplichten hoefden buurtbewoners geen getuige meer zijn wat zich daarbinnen afspeelde. Om dezelfde reden zou het ook voor publieke vrouwen verboden moeten zijn om buitenshuis klanten te lokken.175 Vrouwen die zich niet aan de verordening hielden en daardoor de orde op de openbare weg verstoorden, moesten van de straat verwijderd worden.176

171 SA 15001 (212) ‘Amsterdam, 26 juli’, ‘De beweging’ en ‘Beteugeling van de openbare onzedelijkheid’. Eerste citaat uit ‘Amsterdam’, laatste twee citaten uit ‘De beweging’. 172 SA 15001 (212) 18278A-B ‘Stad Brussel. Verordening op de ontucht’, Asmodée (2 juni 1887). 173 Wat bedoelen wij?, 10-11 en 15 en SA 15001 (212) 18280A ‘Het gisteren in het Raadsverslag…’, Nieuws van den Dag (23 juli 1888). 174 Wat bedoelen wij?, 5-6. 175 Wat wenschen wij?, 6-8. 176 Idem, 15-16.

37


In dit onderzoek heb ik getracht om een beeld te krijgen van hoe inwoners van Amsterdam de nabijheid van prostitutie in hun omgeving beleefden. Hun stem is aan bod gekomen in de vorm van klachtenbrieven aan de burgermeester, adressen aan de gemeenteraad en krantenartikelen. Historici hebben zich reeds gebogen over de overtuigingen van bewindsmakers, bestrijdingsbewegingen, hygiÍnisten, feministen en verschillende politieke stromingen. De landelijke en gemeentelijke discussies tussen deze verschillende belangengroepen zijn ongetwijfeld niet aan de Amsterdamse buurtbewoners voorbijgegaan. Zelf hechtten zij echter vooral belang aan rust en orde op straat. Stadsbewoners waren diep gefrustreerd. Hun buurt, waar zij hun kinderen opvoedden en hun zaken draaiende probeerden te houden, was in hun beleving overspoeld geraakt met onzedige vrouwen. Naar de omschrijving van de buurtbewoners, liepen deze vrouwen heen en weer over straat of stonden zij in groepjes op de stoep. Ze zaten achter hun raam of vertoonden zich in hun deuropening. Soms waren ze schaars gekleed, soms waren ze alleen te herkennen aan hun taal of gedrag. Ze veroorzaakten overlast. De woorden die ze uitkraamden waren pervers en voor iedereen hoorbaar. Mannelijke voorbijgangers werden soms bij de arm vastgegrepen en uitgescholden als ze weigerden mee te komen. In de smalle zijstraatjes en steegjes was het zelfs overdag rumoerig, verstoorden dronkenlappen de rust en vonden er vechtpartijen plaats. Uit deze klachten blijkt dat de bewoners van donker Amsterdam het meer dan zat waren geworden. Prostituees veroorzaakten niet alleen overlast voor de buurtbewoners, maar waren in hun ogen bovendien een gevaar. Journalisten spraken met zorg over de reputatie van de stad, die volgens hen in gevaar was gebracht door de heersende zedeloosheid. Een aantal winkeliers, koopmannen en hoteleigenaars werd benadeeld doordat klanten afgeschrikt werden door de onzedige vrouwen die voor de deur stonden of ’s nachts lawaai maakten. Hoewel deze klanten nog de keuze hadden dergelijke taferelen te ontlopen, zaten bewoners er middenin. Ze vreesden voor hun kinderen die aanraking kwamen met onzedelijkheden waartegen zij juist beschermd moesten worden. Zonen konden door de verleidingen hun onschuld verliezen. Vaders konden vast komen te zitten in de strikken van onzedige vrouwen en daarmee heel hun gezin verdriet aandoen. Fatsoenlijke vrouwen konden hun eer 38


verliezen, doordat de vrouwen die vanbinnen zo verdorven waren vanbuiten steeds minder als zodanig herkenbaar waren. Dat deze vrouwen verdorven waren, stond voor hun stadsgenoten vast. Prostituees waren in hun ogen weggezakt tot een staat die het dierlijke nabij kwam. Verdoemd, lichtzinnig, ronduit walgelijk. ‘Gevaarlijke poesjes’ waren in zwermen vanuit Duitsland en België naar Amsterdam gekomen en ook onaantrekkelijke Friezinnen waren er werkzaam. Ze hadden allerlei strategieën bedacht om nietsvermoedende mannen van hun geld te ontdoen. Sommige burgers beseften dat deze vrouwen soms zélf ook slachtoffer waren. Anderen gunden ze een tweede kans, mits zij zich voortaan fatsoenlijk gedroegen. De vrouwen die dat niet deden, moesten echter uit het zicht verdwijnen. Ze mochten best verder gaan met hun onzedige leven, maar zonder de rust te verstoren en zonder onbedorven mannen van het rechte pad te leiden. Waarom zou het nu van belang zijn om een beeld te hebben van de beleving van deze stadsbewoners die zich over de prostitutie beklaagden? Ten eerste kunnen wij tot een nieuw begrip van de toenmalige situatie komen wanneer wij door de ogen van buurtbewoners kijken. Hoewel zij hun klachten soms aandikten en hun individuele getuigenissen elkaar konden tegenspreken, bieden hun omschrijvingen tezamen wel degelijk inzicht in de problemen die de aanwezigheid van prostitutie in de stad opleverde. Het geeft ons een beeld van de manier waarop buurtbewoners en prostituees met elkaar samenleefden en hoe deze laatste groep zich in het openbaar gedroeg. Dit vertelt ons niet alleen over het leven in een negentiende-eeuwse stad, maar helpt ons ook beter begrijpen waarom de prostitutie in deze periode zulke verhitte discussies opleverde. De betrouwbaarheid van het beeld dat buurtbewoners schetsten, zou nader getoetst kunnen worden aan de hand van de correspondentie tussen overheid en politie inzake de klachtenbrieven en de onderzoeken die de politie in deze periode uitvoerde. Het perspectief van de prostituees is helaas lastig te achterhalen, aangezien geen bronnen bekend zijn waar zij zelf aan het woord zijn. Ten tweede toont deze history from below aan dat de opvattingen van hoger geplaatsten betrekkelijk zijn. De beleidsmakers, politici, wetenschappers en voormannen van verschillende sociale stromingen waar historici onderzoek naar hebben verricht, hadden andere zorgen dan de stadsbewoners die in dit onderzoek aan het woord komen. Dit komt duidelijk naar voren wanneer we bijvoorbeeld angst voor geslachtsziekten in ogenschouw nemen. Terwijl beleidsmakers en hygiënisten zeer bezorgd waren over de volksgezondheid 39


die in gevaar werd gebracht door geslachtsziekten, lijken de buurtbewoners zich hier niet druk over te hebben gemaakt. Andersom lijken hoger geplaatsten zich niet te hebben bekommerd over de overlast die prostituees veroorzaakten, terwijl dit voor stadsbewoners een heet hangijzer was. Verder blijkt dat de door historici beschreven ontwikkeling waarbij tijdgenoten zich steeds meer bekommerden om armen en onderdrukten, nauwelijks was doorgedrongen onder de buurtbewoners. Aan de andere kant speelden zorgen over zedelijk verval wel degelijk een rol voor beide partijen. Tot slot werpt dit onderzoek licht op een tot nu toe nauwelijks besproken groep in het prostitutiedebat. Hoewel stadsbewoners aangaven dat zij zich niet bezighielden met de discussies die op hoger niveau gevoerd werden, waren zij wel degelijk onderdeel van het debat. De adressanten gaven in Wat wenschen wij? zelfs concrete voorstellen om de problemen op te lossen. Bossenbroek, Kompagnie, De Rooy en De Vries gaan er allen vanuit dat het protest van 1888 de totstandkoming van artikel 162* had beĂŻnvloed, maar de standpunten van de bewoners worden in de historiografie nergens uitgebreid besproken. Terwijl de verschillende partijen in het debat lijnrecht tegenover elkaar stonden, zochten buurtbewoners naar een oplossing waar naar hun mening niemand bezwaar tegen kon hebben. Zij wilden dat een einde werd gemaakt aan de overlast, door de prostitutie uit het zicht te laten verdwijnen. Wij zouden een beter beeld kunnen krijgen van de standpunten van buurtbewoners door te onderzoeken hoe zij op verschillende beleidsveranderingen reageerden. Door ook te kijken naar raadsverslagen en de correspondentie tussen de burgemeester en politie kunnen wij bovendien een betrouwbaarder beeld krijgen van de invloed die stadsbewoners uitoefenden op de besluiten van beleidsmakers. In hoeverre de uitvaardiging van de Algemene Politie Verordening in 1889 de problemen heeft verholpen, is nog maar de vraag. De prostitutiekwestie bleef nog lange tijd een heikel punt van discussie onder politieke en sociale stromingen. Dit onderzoek is slechts een momentopname van de dagelijkse beslommeringen die prostitutie veroorzaakte voor buurtbewoners. Het heeft laten zien waar inwoners van Amsterdam ten midden van alle hoogstaande debatten zich vooral mee bezig hielden: bescherming tegen aardse verleidingen, waarborg voor reputatie van de fatsoenlijke vrouw en bovenal rust en orde op straat.

40


Geraadpleegde archieven Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Stadsarchief Amsterdam 5181 Archief van de Secretatie; Afdeling Algemene Zaken 5225A Gemeentepolitie 15001 Collectie A. Th. Hartkamp Gedrukte bronnen

Wat bedoelen wij? Inleidend woord gesproken op de openbare vergadering op 26 juli 1888, (Amsterdam 1888). Wat wenschen wij? Proeve eener verordening ter voorkoming van den overlast, tengevolge der prostitutie, (Amsterdam 1888)

Literatuur Aerts, Remieg, ‘De publieke orde. Openbaarheid en beslotenheid’ in: Remieg Aerts en Piet de Rooy eds., Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstad in aanbouw, 1813-1900 (Amsterdam 2006), 139-216. Bossenbroek, Martin en Jan H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen. Prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998). Furnée, Jan Hein, ‘Beschaafd vertier. Standen, sekse en de ruimtelijke ontwikkeling van Den Haag, 1850-1890’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 27 (2001) 1-32. Maas, Seks!...in de negentiende eeuw (Haarlem en Nijmegen 2006), 83-87. Mooij, Annet, Geslachtsziekten en besmettingsangst. Een historisch-sociologische studie, 1850-1990 (Amsterdam 1993). Nikkels, Wanda, ‘Dat kleine café op de Wallen’ in: Paul Arnoldussen e.a. eds., Aan de Amsterdamse Wallen (Amsterdam 2016), 231-242.

41


Pol, Lotte van de, Het Amsterdams hoerdom. Prostitutie in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1996). Rooy, Piet de, ‘De lastige stad. ‘Zoo rans’len wij de burgerij, heel opgeruimd van zin!’ Handhaving van orde en gezag’ in: Martha Bakker e.a. eds., Amsterdam in de tweede Gouden Eeuw (Bussum 2000), 292-322. Rooy, Piet de, ‘Een woelige wereldstad, 1883-1893’ in: Remieg Aerts en Piet de Rooy eds., Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstad in aanbouw, 1813-1900 (Amsterdam 2006), 433-518. Sijmons, Diet, ‘Een noodzakelijk kwaad, maar voor wie? Prostitutie in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw’ in: Josine Blok e.a. eds., Jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1980), 65-110. Stemvers, F.A., Meisjes van plezier. De geschiedenis van de prostitutie in Nederland (Weesp 1985). Vries, Petra de, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997). Wildt, Annemarie de en Paul Arnoldussen, Liefde te koop. Vier eeuwen prostitutie in Amsterdam (Amsterdam 2002). Woud, Auke van der, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw (Amsterdam 2010).

42


A.

Algemene Politie Verordening uitgevaardigd op 2 februari 1889177 ART. 162* Het is aan vrouwen verboden: 1º op de stoepen of in de deuren van bordeelen, rendez-vous-huizen, tapperijen, bierhuizen, of andere voor het publiek toegankelijke huizen, waar men gelagen zet, post te vatten, of, zich binnen die inrichtingen bevindende, door eenigerlei handeling of vertooning de aandacht der voorbijgangers tot zich te trekken; 2º op den openbaren weg vóór of in de nabijheid der onder 1º genoemde inrichtingen, of op de hoeken van straten of stegen, waarin dergelijke inrichtingen zijn gevestigd, stil te staan, of zich aldaar heen en weer te bewegen, nadat haar door een ambtenaar der politie gelast is, zich te verwijderen.

177 SA 5181 (2778) 4127.

43


B.

Plattegrond Amsterdam, 1887

Kaartfragment van Amsterdam in 1887.

Origineel vervaardigd door A.J. van der Stok jr. Uitgegeven door Tj. van Holkema. SA 10095 Collectie Atlas Kok (355) Stadsarchief Amsterdam 44


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.