14 anne van der sanden

Page 1



1. Inleiding

2

1.1 Kamp Ravensbrück

2

1.2 Ravensbrück in de Tweede Wereldoorlog

4

2. Joodse gevangenen in Ravensbrück

8

2.1 Interview 06869; Irene Fainman-Krausz, 30 september 1995, Johannesburg, Zuid-Afrika

8

2.2 Interview 10194, Jeanette Havas, december 1995, Utah, Verenigde Staten

13

2.3 Interview 16585, Helena Martina Adelaar-Polak, 1995, Deventer, Nederland

17

2.4 Interview 13204, Theresia Soetendorp, 9 april 1996, Amsterdam

20

2.5 Interview 4708, Marianna de Hond, 1995, Amsterdam

21

3. Politieke gevangenen in Ravensbrück

23

3.1 Interview 11265, Petronella Johanna Pooters, 1995, Amsterdam

23

3.2 Interview 23534, Henriette Voute, Utrecht

25

3.3 Interview 18122, Gesina Spier-Pullen, 1996, Amsterdam

28

3.4 Interview 05964, Adriana Breur-Hibma, 1995, Amsterdam

30

4. Algemene analyse

36

4.1 Joodse versus politieke gevangenen

39

4.2 Het beeld van kamp Ravensbrück

41

Conclusie

43

Literatuurlijst

45


1.1 Kamp Ravensbrück

Ravensbrück was een concentratiekamp vlakbij Fürstenberg/Havel in Duitsland waar voornamelijk vrouwen gevangen zaten. Naar kamp Ravensbrück en de ervaringen van de personen die in dit kamp verbleven heeft men al veel onderzoek gedaan, maar nog niet eerder aan de hand van interviews met Nederlandse gevangenen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het kamp verbleven. Toen de USC Shoah foundation in de jaren negentig interviews met vrouwelijke overlevenden van het kamp heeft afgenomen, zijn er veel mondelinge getuigenissen naar boven gekomen die interessant materiaal bieden voor een scriptie. Mondelinge geschiedenis wordt soms als discutabel gezien vanwege de vertekening die kan optreden in de herinnering, vooral als de interviews lange tijd na de gebeurtenis afgenomen zijn, zoals bij de interviews die de USC Shoah foundation heeft afgenomen het geval is. De interviews die de USC Shoah foundation na de Tweede Wereldoorlog bij gevangenen van kamp Ravensbrück heeft afgenomen, zullen mijn voornaamste bronmateriaal zijn. Hiervan heb ik er negen uitgekozen ter analyse. Hiermee hoop ik tot een conclusie te komen over het beeld dat de geïnterviewden hebben van kamp Ravensbrück tijdens de Tweede Wereldoorlog. Natuurlijk zijn de meningen en beelden van de geïnterviewde vrouwen over het kamp subjectief, maar omdat het om hún beeld gaat is dit geen probleem. Het is mijn bedoeling om weer te geven welke beelden de Nederlandse gevangenen van het kamp hebben en hoe deze zich tot elkaar verhouden, niet om met algemene feiten over het kamp komen. Zoals Selma Leydesdorff in haar boek De mensen en de woorden zegt: “Het kenmerk van individuele verhalen is dat ze altijd afwijken van het dominante historische beeld. Niemand leidt een leven dat samenvalt met het algemene beeld.”1 Daarom bieden de interviews naar mijn mening een goed uitgangspunt voor subjectief onderzoek naar de beeldvorming van kamp Ravensbrück.

1 S. Leydesdorff, De Mensen en de Woorden (Amsterdam 2004), 16.

2


Voor achtergrondinformatie zal ik mij richten tot de omvangrijkere studies van kamp Ravensbrück, zoals Everyday life in a women’s concentration camp, door Jack G. Morrison, dat ook het alledaagse leven van vrouwen in het concentratiekamp bespreekt. A Holocaust

Crossroads: Jewish Women and Children in Ravensbrück door Dublon-Knebel et al. is een zeer relevant boek voor achtergrondinformatie over kamp Ravensbrück en zijn Joodse gevangenen. Ook The Jewish women of Ravensbrück concentration camp, door Rochelle S. Gaidel is hier een goed voorbeeld van. Verder zal ik kort aandacht besteden aan een memoire, het boek Leny’s leven, geschreven door Helena Adelaar-Polak. Haar interview zal ik ook betrekken in mijn analyse. Tevens zal ik een boek geschreven door Dunya Breur, genaamd Een verborgen herinnering gebruiken. Dunya is dochter van Adriana Breur-Hibma, een overlevende van Ravensbrück van wie ik ook het interview zal analyseren. In deze scriptie zal ik mij kortom richten op de beeldvorming van kamp Ravensbrück aan de hand van de ervaringen van Nederlands-Joodse vrouwen en Nederlands-politieke gevangenen die tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) in het kamp gevangen zaten. Mijn probleemstelling is daarbij als volgt: Welke beelden van kamp Ravensbrück en zijn

gevangenen komen naar voren in de interviews met vrouwelijke Nederlands-Joodse overlevenden en met Nederlands-politieke gevangenen van het kamp, die in de periode 1939-1945 in Ravensbrück gevangen zaten? Om het beantwoorden van de probleemstelling te vereenvoudigen heb ik de volgende deelvragen geformuleerd. Allereerst zijn er vragen die voornamelijk bedoeld zijn om een beeld van het kamp in de context van de Tweede Wereldoorlog te scheppen: Wat en waar was kamp Ravensbrück? Hoe is kamp Ravensbrück te plaatsen in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog? De volgende vragen zijn bedoeld ter ondersteuning van het beantwoorden van mijn probleemstelling: Wat is het beeld dat de Joodse gevangenen van kamp Ravensbrück hebben? Wat is het beeld dat de politieke gevangenen van kamp Ravensbrück hebben? Hoe verhouden deze groepen zich tot elkaar? Hoe verhouden de gevangenen zich tot hun bewakers? Hoe verhouden de gevangenen zich tot gevangenen met andere nationaliteiten? In hoeverre heeft de periode waarin de personen in kamp Ravensbrück belandden invloed op het beeld van het kamp? Op welke elementen van het leven in kamp Ravensbrück leggen de geïnterviewden de meeste nadruk? Uit deze laatste deelvraag zal men kunnen opmaken wat het beeld van de geïnterviewden het meest heeft bepaald. 3


Ik zal mijn probleemstelling en deelvragen proberen te beantwoorden aan de hand van de interviews, die ik in het Joods Historisch museum te Amsterdam heb bekeken. Aan elk interview zal ik een apart hoofdstuk wijden. In het eerste hoofdstuk zal ik uiteen zetten wat kamp Ravensbrück was, waar het lag en hoe het kamp te plaatsen is in de context van de Tweede Wereldoorlog. Alle interviews met de overlevenden van het kamp zullen vervolgens een aparte paragraafindeling krijgen, om zodoende de vraag te beantwoorden wat voor beeld de gevangenen van het kamp hebben. Hierdoor zal tevens duidelijk worden waarom en wanneer de personen in het kamp terechtkwamen. Bij de bespreking van de interviews komt eerst het verhaal zoals verteld door de geïnterviewde aan bod, waarna ik mijn persoonlijke analyse daaraan zal toevoegen. Na de afzonderlijke bespreking van de interviews zal ik een apart hoofdstuk wijden aan het beantwoorden van de deelvragen en daarmee de probleemstelling. In de conclusie zal ik ten slotte mijn bevindingen nog een maal bijeen brengen. 1.2 Ravensbrück in de Tweede Wereldoorlog

Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen, werden vrouwen veelal om dezelfde redenen als mannen opgepakt. Verkeerde politieke voorkeuren of criminele activiteiten konden leiden tot arrestatie, maar ook vrouwen wier man gevlucht of ondergedoken was werden gearresteerd. Deze vrouwen werden tussen 1933 en 1938 in gewone gevangenissen geplaatst en later in kleine concentratiekampen zoals Moringen en Lichtenburg. Toen deze kampen qua capaciteit te klein werden om de grote hoeveelheden vrouwelijke gevangenen onder te brengen, werd in 1938 Ravensbrück gebouwd door mannelijke gevangenen uit concentratiekamp Sachenhausen. Ravensbrück was hiermee de laatste van de zes grote concentratiekampen die voor de Tweede Wereldoorlog gebouwd werden door het Nazi regime, om bedreiging ten aanzien van het regime te voorkomen.2 Op 18 mei 1939 arriveerde het eerste transport met gevangenen uit Lichtenburg in Ravensbrück. Het kampregister van 21 mei telde 974 vrouwelijke gevangenen waarvan er 137 Joods waren.3 Joodse gevangenen waren altijd een minderheid in kamp Ravensbrück.

2 I. Dublon Knebel, Introduction: A Holocaust Crossroads: A Social Historical Perspective, in: A Holocaust Crossroads: Jewish Woman and Children in Ravensbrück (Portland 2010), 2. 3 R.G. Saidel,.The Jewish Woman of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004), 13.

4


Het totale aantal Joodse gevangenen van het kamp wordt meestal tussen de 15 en de 20% geschat.4 Meer dan 80% van de ingezetenen waren politieke gevangenen. Er waren in Ravensbrück verschillende brede categorieën gevangenen. Allereerst waren er de criminelen. Deze vrouwen moesten een groene driehoek op hun kleding dragen. Vaak waren dit vrouwen die iets illegaals hadden gedaan, zoals stelen. De grens tussen criminelen en asocialen, die een zwarte driehoek droegen, was vaak vaag. Prostituees en zigeuners rekende men bijvoorbeeld beide tot de asocialen. Communisten en socialisten zag men vervolgens als politieken. Zij droegen een rode driehoek. Voor de Jehova’s getuigen was er ook een aparte categorie. Zij droegen een paarse driehoek. Joden droegen ten slotte een gele driehoek. Sommige Joden werden echter ook als politieke gevangene gezien en droegen een rode en gele driehoek over elkaar zodat ze samen een (Joden)ster vormde. Er waren ook gevangenen met een speciale status, waaronder bijvoorbeeld Gemma La Guardia Gluck, de zus van de burgermeester van New York. Deze gevangenen werden door de Nazi’s nuttig geacht in het geval van eventuele onderhandelingen met andere landen. Deze speciale gevangenen werden meestal tot de politieke categorie gerekend. Roze driehoeken voor homoseksuelen en blauwe driehoeken voor terugkerende emigranten waren niet van toepassing in Ravensbrück.5 Alle vrouwen kregen bij aankomst in het kamp een nummer dat direct boven de driehoek geplaatst werd.6 Er waren ook kinderen in het kamp aanwezig, deze bleven vaak bij hun moeder en kregen dezelfde categorie als haar toegewezen. Ravensbrück had ook een apart mannenkamp. Jongens die dertien werden, werden van hun moeder gescheiden en naar het mannenkamp gestuurd. Dit lag naast het vrouwenkamp.7 Tevens was er een jeugdkamp genaamd Uckermarck. Dit werd in 1941 aangelegd en lag op een kilometer afstand van het hoofdkamp.8 Dit kamp was bedoeld voor de heropvoeding van Duitse jeugddelinquenten.9 In begin 1944 werd dit kamp echter voor de jeugd gesloten en werd het deel van het hoofdkamp. Vanaf december 1944 werden hier alle gevangenen die al een ‘bedkaart’ hadden heen gestuurd. Dat wil zeggen dat vooral de zieken en zwakken hier terecht kwamen. Dit was echter een vermomde selectie voor de

4 I. Dublon Knebel, Introduction: A Holocaust Crossroads: A Social Historical Perspective, in: A Holocaust Crossroads: Jewish Woman and Children in Ravensbrück (Portland 2010), 3. 5 J. Morrison, Ravensbrück, Everyday Life in a Women’s Concentration Camp 1939-45 (Princeton 2000) 38-84 R.G. Saidel, The Jewish Woman of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004), 26-40. 6 J. Morrison, Ravensbrück, Everyday Life in a Women’s Concentration Camp 1939-45 (Princeton 2000), 39. 7 J. Morrison, Ravensbrück, 113-114. 8 R.G. Saidel, The Jewish Woman of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004), 19. 9 J. Morrison, Ravensbrück, Everyday Life in a Women’s Concentration Camp 1939-45 (Princeton 2000), 22.

5


gaskamer, die begin 1945 werd gebouwd en tot april 1945 actief was in Ravensbrück. In de gaskamer stierven rond de 6000 gevangenen.10 Verder had Ravensbrück een groot aantal sub kampen, waar onder andere de Duitse vrouwelijke bewaaksters die in het kamp werden opgeleid heen werden gestuurd. Voorbeelden van deze kampen zijn Malchow, Neustadt-Glewe en Neubrandenburg. Ook gevangenen uit Ravensbrück werden naar deze kampen gestuurd om er dwangarbeid te verrichten.11 In Ravensbrück waren er vele verschillende werkzaamheden voor de vrouwen van allerlei verschillende nationaliteiten en overtuigingen. De betere banen waren administratief werk voor de SS, werk in de keuken, in de tuinen van de SS, op boerderijen of werk voor Siemens, dat een fabriek vlakbij het kamp had. Later werden er buiten het kamp ook Siemens-barakken gevestigd. Werk zoals bij Siemens werd vaak gedaan door politieke gevangenen. Zwaarder werk was bijvoorbeeld dat van de stratenmaaksters en in de bouw. Tevens waren er de ‘beschikbaren’ die geen vast werk hadden en ieder moment door de SS opgeroepen konden worden voor klusjes. Tenslotte waren er vrouwen die als prostituees naar andere kampen werden gestuurd om de SS en bepaalde gevangenen daar te plezieren.12 Er was in het kamp weinig eten en de algemene leefomstandigheden namen in de loop van de tijd sterk af. Het kamp werd tot 1944 een aantal keer uitgebreid vanwege het toenemende aantal gevangenen.13 Het totale aantal gevangenen in kamp Ravensbrück wordt meestal rond de 132,000 geschat.14 Van de Joodse gevangenen die voor 1944 aankwamen in het kamp heeft een enkeling het kamp overleefd. Eind 1941 werd Ravensbrück namelijk opgenomen in het door de Nazi’s bedachte 14f13 euthanasieprogramma, waarbij ongewenste personen zoals gehandicapten en Joden werden vermoord. In december 1941 en januari 1942 werden 1600 vrouwelijke en mannelijke gevangenen uit Ravensbrück geselecteerd en in de lente vermoord in de gaskamers van het Bernburg-sanatorium bij Dessau.15 Tot 1945 had Ravensbrück namelijk geen eigen gaskamers.16 In totaal kwamen er 2827 Joodse gevangen 10 J. Morrison, Ravensbrück, 286-291. 11 Ibidem, 206-222. 12 Ibidem 189-204. 13 Ibidem, 28. 14 R.G. Saidel, R.G. The Jewish Woman of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004) 24 15 I. Nachum, The History of Ravensbrück Concentration Camp as Reflected in its Changing and Expanding Functions, in: A Holocaust Crossroads: Jewish Woman and Children in Ravensbrück (Portland 2010), 22. 16 J.B. Agassi, Five Periods in the History of the Jewish Prisoners of the Ravensbrück Concentration Camp, in: A Holocaust Crossroads: Jewish Woman and Children in Ravensbrück (Portland 2010), 48.

6


om in Ravensbrück. Dit is 17,31% van 6991, het totale aantal Joodse gevangenen in het kamp. Hiervan waren er tussen 1941 en 1943 al 997 omgekomen.17 Joodse gevangenen van voor 1944 die Ravensbrück overleefd hebben zijn dus zeldzaam. Nederlandse gevangenen vormden nooit een meerderheid in het kamp. In totaal zijn er ongeveer 161 Nederlands-Joodse gevangenen in het kamp aanwezig geweest. Hoeveel daarvan zijn vermoord, wordt in de literatuur niet direct duidelijk Watwel duidelijk is, is dat er voor 1943 nog 84 Nederlandse gevangenen in het kamp aanwezig waren, maar dat dit er na 1943 slechts 5 waren.18 Er wordt geschat dat er meer dan 860 Nederlandsepolitieke gevangenen in het kamp waren, waarvan er minstens 135 zijn vermoord.19 Dit komt dus neer op een percentage van 15,7% in Ravensbrück. Het totale aantal doden in het kamp wordt op ongeveer 92,000 geschat, maar omdat de SS (Schutsstaffel) bij het verlaten van het kamp veel van de documentatie omtrent de sterfgevallen in het kamp heeft vernietigd, is het aantal wellicht niet helemaal accuraat.20 Joden zijn hoogstwaarschijnlijk niet de grootste categorie qua sterfgevallen in dit kamp. Welke categorie dat wel is, is onduidelijk, maar aangezien meer dan 80% van de gevangenen politiek was, is het aannemelijk dat in deze categorie de meeste doden zijn gevallen. Hoewel Nederlands-Joodse gevangenen in Ravensbrück dus vrij zeldzaam zijn geweest, heb ik in de interviewdatabase van de USC Shoah Foundation toch twee Nederlands-Joodse vrouwen weten te vinden. Hun ervaringen zullen in het volgende hoofdstuk als eerste worden besproken. Daarna zullen de ervaringen van de NederlandsJoodse vrouwen die later in het kamp arriveerden worden besproken en ten slotte de ervaringen van de Nederlandse politieke vrouwelijke gevangenen van het kamp.

17 18 19 20

J.B. Agassi, Five Periods in the History of the Jewish Prisoners of the Ravensbrück Concentration Camp, 40-41. Ibidem, 42. R.G. Saidel, The Jewish Woman of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004), 33. R.G. Saidel, The Jewish Woman of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004), 23.

7


2.1 Interview 06869; Irene Fainman-Krausz,30 september 1995, Johannesburg, Zuid-Afrika Voorgeschiedenis Irene Fainman-Krausz, ook wel Ireke genoemd, werd geboren op 1 oktober 1936 te Schiedam. Haar vader was Hongaar en haar moeder had, tot ze haar vader trouwde, de Engelse nationaliteit. De voertaal in het huishouden was echter Nederlands. Irene had een oudere broer. Het gezin was Joods maar niet zeer streng gelovig. Irene was vier jaar toen de oorlog uitbrak. De familie verhuisde binnen Rotterdam een aantal keren totdat ze op 17 september 1943 werden opgepakt en naar Westerbork werden vervoerd. Hun transport vanuit Westerbork werd drie keer uitgesteld vanwege de ziekte van Irene’s vader. Hun deportatie werd bovendien uitgesteld omdat ze als Hongaren werden gezien. Dit land was destijds een bondgenoot van Duitsland. Uiteindelijk werden ze toch op transport gesteld. Irene’s vader ging naar Buchenwald en Irene, haar moeder en haar broer werden op transport gesteld naar Ravensbrück, waar het gezin op 5 februari 1944, de verjaardag van Irene’s moeder aankwam. Ravensbrück “Ravensbrück was not meant..eh..it was not meant as a camp for children.”21 De dag van aankomst in kamp Ravensbrück is Irene nooit vergeten, in tegenstelling tot vele gebeurtenissen ervoor, waaronder het transport zelf. Het gezin werd uit de wagon gejaagd. Er waren schreeuwende bewakers met honden. Vervolgens werden ze naar een grote barak geleid, waar ze zich moesten uitkleden en koud douchen. Irene’s moeder kreeg grijs/blauwe kleding en klompen en geen ondergoed of jas, terwijl het erg koud was. Irene hield haar eigen kleding aan omdat er voor kinderen geen kleding was. Ze werd nooit kaalgeschoren in het kamp. De aankomst maakte een grote indruk op haar: “It was a terrible shock to see 21 USC Shoah Foundation; Interview 06869; Irene Fainman-Krausz, 30 september 1995, Johannesburg, Zuid-Afrika 00:39:56.

8


hundreds and hundreds of women completely naked, you know, standing like this.”22 [Ze doet haar armen over elkaar terwijl ze dit zegt.] Alle persoonlijke bezittingen moesten ze op het perron achterlaten, Irene’s moeder was erg van streek toen ze haar trouwring moest afgeven. [Irene huilt terwijl ze dit vertelt.] Vervolgens werden ze naar de barakken geleid. Ze kwamen bij een hele grote barak, vol met schreeuwende skeletten, waar ze drie bedden kregen. “That was really the most horrendous thing I’d ever seen.”23 Het gezin kreeg alleen gele driehoekjes die ze zelf op hun linkerborst en arm moesten naaien. Ook kregen ze een metalen kom, een lepel en een vieze deken. Er lagen meerdere mensen in een bed, het was er erg luidruchtig en het stonk. “It was actually horrendous.”24 Ze kregen waterige soep met bieten, raap of aardappelschillen erin te eten. Raap kan Irene tot de dag van vandaag niet meer eten. De personen voor in de rij kregen alleen water. Dit was het avondeten en ’s ochtend ’s kregen de gevangenen een soort koffie met een heel klein stukje brood en margarine en jam. Lunch was er niet. Irene wilde de soep niet eten, en iemand kwam haar moeder vertellen dat ze het moest opeten. Ze deed het niet en iemand anders at haar soep op. Later at ze het wel. Irene’s moeder moest werken [Irene wordt emotioneel wanneer ze dit verteld.] Haar moeder was niet sterk, klein en dun. Ze werd echter nooit ziek in de oorlog. Ze moest gezond blijven. Irene’s moeder werkte hard. Ze legde rails, groef loopgraven en verplaatste stenen. Irene en haar broer bleven alleen achter. “Also, what was very bad, every night and every day they had something called appel.”25 Om half drie ’s ochtends moesten ze op appel staan en werden geteld tot iedereen was gevonden. Er waren zwarte honden en de bewaaksters hadden zwepen. Als je viel of bewoog werd je geslagen of werden de honden op je afgestuurd. “If there were lots of horrible things, she always did this, she always covered my eyes.”26 [Irene doet haar hand voor haar ogen.] Dit deed Irene’s moeder bij haar. Er waren veel verschrikkelijke dingen die je niet probeerde te zien. Ze wist niet wat de zwarte rook en de vieze lucht was. Naar de wc gaan was moeilijk, er waren lange rijen voor de houten zitjes met en gat erin, waarnaast alles op de vloer lag, want iedereen had dysenterie. “That sort of thing you never forget.”27

22 23 24 25 26 27

USC Shoah Foundation; Interview 06869; Irene Fainman-Krausz, 00:40:40. Ibidem, 00:41:56. Ibidem, 00:44:00. Ibidem, 00:47:51. Ibidem, 00:48:51. Ibidem, 00:49:51.

9


Ze waren de enige Engelssprekenden daar. Haar moeder raakte bevriend met een aantal Tsjechische vrouwen nadat ze erachter kwamen dat ze lerares was geweest. Ze gaven haar veel tips, bijvoorbeeld dat een vrouw de was deed omdat de gevangenen in het kamp maar één keer per zes maanden nieuwe uniformen kregen. Irene’s moeder mocht na het wassen één keer per week het hete water gebruiken om Irene te wassen. Iedereen had een kam en ontluisde elkaar. Irene’s moeder kamde na haar werk altijd Irene’s haar. “The biggest fear was that my mother would not come back at the end of the day.”28 “To be a child on your own was horrendous, you needed somebody.”29 Sommige mensen waren heel aardig voor haar, maar velen ook niet. Ook sommige Duitse barakleidsters waren aardig. Ene Käthe Peters, hun barakleidster, vond dat Irene’s broertje op haar broertje leek. Terwijl ze liet merken dat ze Joden niet mocht, mocht ze hen om Irene’s broertje wel. Ze zaten in barak 23. In 1944 werden de Hongaren stateloos gemaakt en velen werden naar andere kampen gestuurd. Käthe kwam hen op een dag vertellen dat ze op de transportlijst stonden, maar kruiste hun namen door en zocht drie anderen. “Cause I don’t think we would have been here had she not done that.”30 Irene’s broer werd ondertussen dertien en werd naar het mannenkamp gestuurd. Pas na de oorlog zagen ze hem terug. Alleen Irene, haar moeder en haar tante waren nog samen. Haar moeder droeg de koffieketels voor Irene’s tante, omdat zij hartruis had en de ketels erg zwaar waren. Käthe Peters kwam op een dag de barak binnen en schreeuwde tegen Irene’s moeder omdat ze niet had gezegd dat Irene jarig was. Käthe gaf haar een groene sjaal en een stukje brood. Irene had Käthe mensen in elkaar zien slaan. “She was actually a war criminal, because she did terrible things afterwards and then she was very good to us. So who can judge…”31 Käthe was ervan overtuigd dat Irene, omdat ze niet Joods leek en blond was, ‘Arisch’ was. Op een dag tijdens appel marcheerde Irene langs de bewaaksters en riep kampleider Frits Suhren: “What is this German child doing with all these Jews!?” Suhren geloofde niet dat ze Joods was en trok haar uit de rij om haar te bekijken. De gevangenen overtuigden hem ervan dat Irene wel Joods was. “Of course! She has, I should

28 29 30 31

Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem,

00:51:49. 00:51:55. 00:55:11. 00:57:10.

10


have realised she’s got Jewish ears!”32 Irene was erg bang en heeft lang na de oorlog nog haar oren bedekt. “I remember that was very very scary, he was a horrible person.”33 Irene’s moeder was ook bevriend met ene Riva die in de keuken werkte en hen soms extra’s gaf. “If it wasn’t for her, I don’t think we would be here today.”34 Irene is zelf nooit slecht behandeld, maar wel vernederd. Er werd haar altijd verteld dat ze als Jood minder waard was. Irene speelde met andere Hongaars-Nederlandse kinderen in het kamp, er was niks te doen, dus ze lagen op de grond in een geul en vertelden elkaar verhalen. “I wanted to grow wings and just fly away.”35 Ook rolden ze papiertjes op die ze vonden en gooiden die tegen het elektrische hek om naar de vonken te kijken. Tijdens appel citeerde Irene’s moeder vaak poëzie uit haar hoofd, om aan iets anders te denken. Op zondag vertelde ze dit ook aan anderen. Riva, haar moeders vriendin, had gehoord dat er Engelsen uit het kamp werden gelaten, maar Irene’s moeder was officieel stateloos. Ze slaagde erin contact op te nemen met een Chinees/Franse vrouw die haar weer een ander contactpersoon gaf. Irene en haar moeder moesten in de Siemens-barak zien te geraken. Ze zochten mensen met enige opleiding, en omdat Irene’s moeder lerares was geweest werd ze op de lijst gezet. Ook Irene werd als volwassene op de lijst gezet. Het Siemens-kamp lag zeven kilometer van Ravensbrück en Irene werd opgedragen te oefenen met lopen, wat ze niet deed. Ze kwamen wel in Siemens aan. Haar moeder moest microfoons maken. Het eten was er beter en het was er schoner. Irene speelde met nog drie andere meisjes daar. Bij aankomst bood iemand haar melk aan, waardoor alle vrouwen gek werden. Ze wilde het niet, een ander dronk het op. “But things were better there.”36 Irene’s moeder raakte bevriend met een Duitser die elke dag een extra broodkorst voor haar meenam. Ze probeerde tijdens het werk bij Siemens elke tiende microfoon te saboteren. Het Siemens-kamp was verdeeld: de Joden zaten achter en de anderen voor. De mooie barakken voor in het kamp werden bij inspectie aan het Rode Kruis getoond. Haar moeder kreeg contact met een Engelse uit de voorste barak, die hen op een Engelse lijst zette. Luidsprekers in het kamp kondigden tegen deze tijd al het eind van de oorlog aan en 32 33 34 35 36

Ibidem, 01:01:32 Ibidem, 01:02:06 Ibidem, 01:03:27 Ibidem, 01:04:03 Ibidem, 01:10:27

11


Bergen-Belsen werd hierbij als betere bestemming aangemerkt. Irene’s moeder sprak een bewaker aan en vroeg hem of dit werkelijk zo was. Hij wierp een blik op hen en zei: “Nee, blijf hier.” Irene’s tante en de kinderen waarmee ze speelde gingen wel. Het Deense Rode Kruis kwam op zeven of acht april 1945 met bussen naar het kamp. Irene en haar moeder mochten mee. “And I remember when we walked through the gates you know, it’s a dream, it can’t really be happening.”37 Een Duitse vrouw trok Irene’s ster eraf en ze gingen met honderd mensen in een bus. Een door Irene gehate barakleidster wilde samen met Irene’s moeder in een bus op de laatste twee plaatsen zitten, maar dit wilde haar moeder niet. De bus waarmee de barakleidster ging werd later gebombardeerd en ze werd gedood. Irene en haar moeder bereikten via Denemarken Zweden. Later in het interview vertelt Irene nog dat ze ziek is geweest in Ravensbrück en in het ziekenblok was, maar dat iemand haar er ’s nachts via het raam uit heeft gehaald. Analyse Irene Fainman-Krausz geeft in haar interview met de USC Shoah Foundation een zeer uitgebreide beschrijving van kamp Ravensbrück. Ze kwam als kind in het kamp aan en heeft het dus waarschijnlijk heel anders ervaren dan de volwassenen gevangenen van Ravensbrück. Irene noemt het kamp meerdere malen ‘horrendous’ maar geeft ook aan dat ze geluk heeft gehad, onder andere door de hulp van Duitse vrouwen, waaronder Käthe Peters. Ze was er echter wel van op de hoogte dat sommige van deze vrouwen, zoals Käthe, ook slechte kanten hadden. Het Siemens-kamp, waarin ze na een tijd terecht kwam, was voor haar een verbetering ten opzichte van het hoofdkamp. Irene’s moeder had goede contacten met een groep Tsjechische vrouwen en ze werden door een Frans-Chinese en een Engelse vrouw geholpen om op de Rode Kruis-lijst te komen. Irene speelde met Nederlands-Hongaarse kinderen, maar verder noemt ze weinig Nederlanders in het interview. Ze beschrijft geen specifieke categorieën, zoals Joden of politieke gevangenen, in haar interview. Ze geeft wel aan dat zij, haar moeder en haar broertje als Joods bestempeld werden en alleen een gele ster kregen. Waarschijnlijk was dit een gele driehoek.

37 Ibidem, 01:15:33.

12


De meeste nadruk legt Irene in haar interview op het feit dat ze het kamp verschrikkelijk vond en op de mensen die haar, haar moeder en haar broertje hebben geholpen tijdens de periode dat ze in het kamp zaten. Irene geeft vaak aan dat ze bang was. Ze is erg emotioneel tijdens het vertellen. Het lijkt alsof ze aardig wat trauma heeft overgehouden aan haar kamptijd. Zo draagt ze nu nog geen blauw gestreepte kleding, eet ze geen bieten en heeft ze lange tijd haar oren verborgen. Irene en haar moeder en broer belandden voor Nederlandse Joden vroeg in Ravensbrück; ze arriveerden al begin februari 1944. Na 15 maanden in het kamp lijkt Irene een zeer negatief beeld van het kamp te hebben. 2.2 Interview 10194, Jeanette Havas, december 1995, Utah, Verenigde Staten

Voorgeschiedenis Jeanette Havas, ook wel Netty genoemd, werd op 27 december 1917 geboren te Amsterdam. Op 5 juli 1939 trouwde ze op eenentwintigjarige leeftijd met Gustav Havas, van oorsprong een Roemeen. Tot 1940 leidde ze een comfortabel leven in Amsterdam, waar Gustav kapper was. Ze kregen in 1941 een zoon, Bert, en in 1943 een dochter, Carla. Het gezin was enigszins beschermd door Gustav’s Roemeense afkomst, omdat Roemenië destijds bondgenoot was van Duitsland,maar in 1943 werden ze tijdens een razzia toch opgepakt en via de Hollandse Schouwburg naar Westerbork gebracht. Daar vertelde men hen dat ze naar Auschwitz zouden worden gestuurd. Gustav kreeg het via connecties in Den Haag echter voor elkaar dat hij naar Buchenwald en Jeanette en de kinderen naar Ravensbrück werden gestuurd. Ravensbrück “The train went back and forth, back and forth.”38 De passagierstrein kwam in het donker aan in Ravensbrück. Alle 36 Hongaarse en Roemeense vrouwen van het transport moesten in een vrachtwagen stappen. Bij aankomst in het kamp werden ze in een kamer gezet waar

38 USC Shoah Foundation; Interview 10194, Jeanette Havas, december 1995, Utah, Verenigde Staten 00:36:06.

13


metalen mokken en een stukje brood in werden gegooid. Jeanette vond de mensen door de manier waarop ze liepen net grote ratten lijken. Ze werd vervolgens in blok 36 geplaatst met haar kinderen. “The Block I was in was called NN Block, Nacht und Nebel, Night and Fog.”39 De blokoudste was er al 12 jaar en had ook een kind zo klein als Carla. Ze nam Carla van Jeanette over. Jeanette kwam er ondertussen achter dat ze in een kamp was en dat de dierlijke mensen die ze had gezien gevangenen waren. Ze moest kampkleding aan en kreeg nummer 34240 toegewezen, Carla nummer 34241 en Bert nummer 34242. Ook haar schoonzus was in het kamp, in een ander blok. Dit was in april/mei 1944. Er zaten vele intelligente Poolse mensen in haar blok, waarmee de Duitsers experimenten deden. Jeanette sprak in het kamp Duits met de kinderen. De Nederlandse vrouwen werkten volgens Jeanette in de tuinen buiten het kamp. Zij zagen er niets van. Ze herinnert zich dat het kamp voor het Rode Kruis werd opgeruimd. “I remember the head street was cleaned and put flowers, because the Red Cross came to visit. But they never saw those other camps, those other barracks of course.”40 Er waren veel ziektes in het kamp. Soep kregen ze in een gamel. Eén a twee keer per week kregen ze brood en één keer per week stinkkaas. Jeanette had ook een fles levertraan. Deze gebruikte ze toen Carla een vaginale infectie kreeg en dit hielp. Carla’s luiers moest ze met koud water schoonmaken. Op een dag kwam er een Hongaars kindertransport en moest het gezin hun bed delen met twee Hongaarse kinderen zonder ouders. “We were like sardines the way we were lying down.”41 Op een andere dag kwamen Nederlandse vrouwen binnen met een pakketje van het Rode Kruis voor de Nederlanders in het blok. Jeanette kreeg het pakketje waar onder andere biscuitjes in zaten. Later kwamen de vrouwen het terughalen omdat ze dachten dat Jeanette Roemeens was. De Hongaarse kinderen hadden ondertussen al veel van de inhoud van het pakket onder de dekens verstopt en gaven de rest terug. De Hongaarse kinderen werden later weggestuurd en Jeanette weet niet wat er met hen is gebeurd. Jeanette mocht naar Buchenwald schrijven, waar haar man Gustav zat. Ze adresseerde de brieven echter aan een vriend van hem daar. Haar man schreef terug, maar

39 USC Shoah Foundation; Interview 10194, Jeanette Havas, 00:40:46. 40 Ibidem, 00:42:49. 41 Ibidem, 00:44:52.

14


Jeanette ontving een lege envelop omdat de brief niet aan de regels voldeed. Dit was echter wel een teken van leven. Haar blokoudste Käthe Lenol was over het algemeen goed voor hen. Jeanette’s kinderen waren de enige kinderen in het blok. Bert was voor de komst naar Ravensbrück zindelijk, maar in het kamp niet meer. Hij moest van de blokoudste in een tochtige hoek staan met zijn handen omhoog. Als hij in zijn broek plaste mocht Jeanette niet bij hem komen. De blokoudste deed echter alles wat ze kon voor Carla. Elke dag was er appel, soms naakt om te kijken of ze krassen of infecties hadden. Jeanette en haar kinderen bleven redelijk gezond. Jeanette’s schoonzus werkte buiten het kamp in de Siemens-barak, maar zat eerst ook in blok 36. De tweede dag dat ze in het kamp waren, zaten ze op een tafel in de barak. De mensen daar waren niet gewend aan kinderen en gooiden voedsel zoals wortels en brood naar hen toe. Jeanette’s schoonzus deed daarop alsof ze een aap was [Jeanette beeldt het uit en lacht.] “What we did for entertainment I think nothing.”42 Jeanette had echter wel vrienden, met wie ze over eten sprak. “I promised myself never be hungry again.”43 Op een dag hoorde ze dat de kinderen weggehaald zouden worden. Jeanette ging naar Käthe, de blokoudste, en ze namen hen niet mee. Omdat Jeanette en de kinderen laag in de barak verbleven was het er erg vies, iedereen had diarree. Een vrouw zei op een dag tegen Jeanette: “If you were Dutch, why weren’t you sent to Auschwitz with your children?”44 Dit was voor Jeanette teveel en ze besprong de andere gevangene, waarbij ze haar bijna vermoordde. Er werd haar gezegd dat ze een ‘Spritzer’ zou krijgen, maar de blokoudste sloeg de andere vrouw na het incident. Volgens Jeanette waren er veel lesbiennes in het kamp. “Lesbians, there were a lot of lesbians’’45 Ze vond dit eerst vreselijk, maar later begreep ze het. Jeanette en haar kinderen werden na het incident in het zigeunerblok geplaatst, wat erger was dan blok 36. Maar tijdens de bombardementen probeerden de zigeuners haar en haar kinderen te beschermen. “And we always hoped that the bombs would fall on the camp.”46 Tot januari 1945 bleven ze in dit blok, tot de selectie kwam. “And we were sent

42 43 44 45 46

Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem,

00:50:10. 00:51:34. 00:52:57. 00:54:03. 00:54:54.

15


to the left.”47 Ze werden naar Bergen-Belsen gestuurd. Jeanette’s schoonzus wilde mee [Jeanette wordt emotioneel wanneer ze dit vertelt], maar Jeanette wilde het niet hebben. Ze vertrokken per goederenwagon. Bert Aan het eind van het interview met Jeanette komt haar zoon Bert, die met haar in het kamp zat, aan het woord. Hij herinnert zich nog dat hij in de rij moest staan met zijn moeder en Carla en dat hij dacht dat ze naar een ander kamp gingen. Tevens weet hij nog dat hij de stinkkaas die ze af en toe kregen weggooide en dat zijn moeder daar boos om werd. Ook herinnert hij zich dat Jeanette hem elke dag vroeg hoe zijn vader eruit zag. Dit deed ze om hem zijn vader te laten herinneren. De bewakers in het kamp herinnert hij zich ook goed, na de oorlog was hij bang voor de Engelse soldaten. Analyse Jeanette Havas komt in april/mei 1944 aan in Ravensbrück en spreekt op een vrij feitelijke, maar wel redelijk uitgebreide manier over wat er met haar en haar kinderen in het kamp is gebeurd. Ze noemt het kamp vies, maar ze noemt het niet zoals Irene Fainman-Krausz ‘horrendous’. Ze zat lange tijd in het Nacht und Nebel-blok, waar ze een goede relatie had met de blokoudste vanwege haar dochter Carla. Ook met de zigeuners in het zigeunerblok, waar ze later terecht komt, lijkt ze een goede relatie te hebben gehad. Ze beschermden haar en haar kinderen. Jeannette spreekt net als Irene over nationaliteiten, zoals de Hongaren, Roemenen, Duitsers, Nederlanders en Polen die in het kamp zaten. Ze spreekt niet over specifieke categorieën gevangenen, behalve de zigeuners waarbij ze in een blok zat. Ze had vrienden in het kamp, maar vertelt verder niet veel over hen. Het wordt niet helemaal duidelijk of ze wel of niet werkte. Dit had de interviewer wellicht kunnen vragen. Ook kan het zijn dat het te maken heeft met het feit dat Jeanette, zoals ze in het interview vermeldt, met haar kinderen in het Nacht und Nebel-blok werd geplaatst. Hier zaten normaal gesproken

47 Ibidem, 00:55:30.

16


gevangenen die vermoord zouden worden.48 Wat apart is, is dat vanuit daar normaal gesproken geen brieven geschreven mochten worden; iets wat Jeanette wel heeft gedaan. Ze schreef wel, in plaats van direct naar haar man, naar een vriend van hem. Waarom wordt in het interview niet duidelijk. Wellicht bedoelde Jeanette dat ze tijdelijk in het Nacht und Nebel-blok zat en daarna in blok 36. Dit wordt in het interview echter ook niet duidelijk. De meeste nadruk legt Jeanette op de relatie met haar familie in het kamp en haar relatie met de blokoudste die hen hielp. Over andere personen of werkzaamheden geeft ze weinig informatie. Jeanette kwam voor een Nederlands-Joodse vrouw vrij vroeg aan in Ravensbrück, al in april/mei 1944. Ze verliet het kamp in januari 1945. In totaal is ze er dus ongeveer negen maanden geweest. Na Ravensbrück werd Jeanette met haar kinderen naar Bergen-Belsen gestuurd. Ze noemt dit een erger kamp dan Ravensbrück en geeft hier in haar interview ook minder informatie over. In Bergen-Belsen is ze echter ook korter geweest. In de jaren negentig is Jeanette met haar zoon teruggegaan naar Duitsland om op uitnodiging van de Duitse regering Ravensbrück te bezoeken, maar naar Bergen-Belsen is ze niet geweest. Dit was voor haar te pijnlijk. 2.3 Interview 16585, Helena Martina Adelaar-Polak, 1995, Deventer, Nederland

Voorgeschiedenis Helena Polak, ook wel Leny genoemd, werd op 23 april 1919 geboren te Bathmen in een traditioneel koosjer Joods gezin. In september 1942 trouwde ze haar echtgenoot Hartog de Leeuw en verhuisde ze naar Winterswijk. Zij en haar (schoon)familie waren op de hoogte van de transporten, maar omdat ze met zo veel mensen waren doken ze niet onder. Op 10 april 1943 wordt Helena na schriftelijk bericht op transport gesteld naar kamp Vught. Via Vught wordt ze op transport gesteld naar Westerbork en vanuit daar naar Auschwitz, waar ze in het experimentenblok terecht komt. Helena bereikt Ravensbrück pas in januari 1945, na een lange dodenmars vanuit Auschwitz.

48 J. Morrison, Ravensbrück, Everyday Life in a Women’s Concentration Camp 1939-45 (Princeton 2000), 292.

17


Ravensbrück “Eerst zijn we naar Ravensbrück gebracht, een vrouwenkamp.”49 “En dat was nou een verschrikking ook.”50 In Ravensbrück had Helena, in tegenstelling tot het experimentenblok in Auschwitz, geen eigen bed. Ze bemachtigde met vijf anderen een bed vier hoog in een barak. Iedereen uit de kampen ging naar Ravensbrück, volgens Helena. Als er plaats was voor 1000 mensen zaten er 3000 mensen in een barak. “We probeerden nog een beetje schoon te zijn.”51 Als Helena een broek had gewassen nam ze hem mee naar boven in de barak, want dan was hij zo droog door alle mensen die daar lagen [ze beeldt uit hoe ze dat deed]. Ze probeerde de gamellen mee te dragen om extra soep te krijgen, maar was te zwak. “Je kreeg meteen een klap van ‘eh ga jij er maar uit, want het lukt niet’.”52 Helena bleef twee weken in Ravensbrück, alvorens met een personentrein door te gaan naar Malchow. Boek, ‘Leny’s Leven’ Helena schreef onlangs (2012) nog een boek over haar ervaringen voor, tijdens en na de oorlog, waarin ze ook kamp Ravensbrück bespreekt. Ze beschrijft hoe de vrouwen zich bij binnenkomst moesten opstellen in rijen van vijf en een halve nacht in de vrieskou moesten wachtten tot ze naar binnen konden. Iemand uit Helena’s transport werd geslagen omdat zij aardappelschillen op wilde pakken. Ondanks de wanorde werden de vrouwen nog wel geregistreerd. Helena kreeg nummer 113305. Ze moest met drie andere vrouwen een bed delen. Er was vaak te weinig eten in het kamp en ziek worden was de grootste bedreiging. In het boek vertelt Helena ook dat ze probeerde te helpen met het dragen van de soep, maar te verzwakt was. Eén van de tien vrouwen met wie Helena in Auschwitz samen in een blok had gezeten, werd ziek. Theresia Soetendorp vertelt in haar interview met de USC Shoah Foundation in 1996 dat ze voor deze zieke een aparte gamel wisten te regelen zodat de rest niet ziek zou worden.53 Verder geeft Helena’s boek, net als haar interview, niet

49 50 51 52 53

USC Shoah Foundation; Interview 16585, Helena Martina Adelaar-Polak, 1995, Deventer, Nederland 01:52:53. USC Shoah Foundation; Interview 16585, Helena Martina Adelaar-Polak, 01:53:01. Ibidem, 01:53:34. Ibidem, 01:54:32. Jansen, H. Leny’s leven, Voor tijdens en na Auschwitz (2012) 159-160.

18


meer informatie over het kamp. De periode in Auschwitz wordt het meest uitgebreid besproken. Analyse Helena Adelaar-Polak is een van de vele gevangenen die pas met de leegloop van andere, meer oostelijk gelegen kampen naar Ravensbrück kwam. Ze beschrijft het kamp als verschrikkelijk. Helena beschrijft verder geen werkzaamheden in het kamp. Ook zegt ze niet veel over andere gevangenen, behalve haar vriendinnen van het transport. Voor Helena was Ravensbrück een van de vele kampen waar ze kort zat. Erg emotioneel is ze bij haar beschrijving van Ravensbrück dan ook niet. Auschwitz nam in haar verhaal een belangrijkere plaats in, ongetwijfeld omdat ze daar veel langer heeft gezeten. Ze vergelijkt op een gegeven moment Auschwitz wel met Ravensbrück, maar dan alleen om op te merken dat ze in Auschwitz wel en in Ravensbrück niet een eigen bed had. Dit duidt op een verslechtering van omstandigheden voor haar. Deze verslechtering heeft ongetwijfeld te maken gehad met het feit dat ze in Auschwitz in het experimentenblok zat, waar ze naar omstandigheden, zoals uit haar interview blijkt, redelijk behandeld werd. Helena legt in haar interview met betrekking tot Ravensbrück vooral de nadruk op de overbevolking van het kamp. Tussen wat Helena in 1995 in het interview vertelt en in 2012 in haar boek, zijn enige discrepanties, zoals dat ze in het interview vertelt dat ze het bed met vijf andere vrouwen moest delen, en in het boek met drie anderen. Verder zijn er enige overeenkomsten, zoals met het dragen van de soep. Interessant is dat ze in het boek vertelt dat ze in Ravensbrück nog een nummer kreeg toegewezen. Ongetwijfeld hebben deze verschillen te maken met de herinnering die niet altijd even betrouwbaar is. Er kunnen dingen vergeten worden of in de loop van de tijd vertekend raken. Helena’s interview en haar memoire geven echter weer dat Ravensbrück begin 1945 een verschrikkelijk kamp was en ten opzichte van Auschwitz voor haar niet beter.

19


2.4 Interview 13204, Theresia Soetendorp, 9 april 1996, Amsterdam

Voorgeschiedenis Theresia Soetendorp, ook wel Trees genoemd, werd op 10 maart 1921 geboren te Amsterdam in een arm orthodox Joods gezin. Ze trouwt op 11 maart 1942 met de 11 jaar oudere Barend. Ze dook met hem enige tijd onder bij een communistische Nederlandse familie, maar werd opgepakt nadat ze door een mislukte abortus in het ziekenhuis belandde en iemand uit het verzet haar voor geld verraadde. Via de Hollandse Schouwburg, Westerbork en experimentenblok 10 in Auschwitz kwam ze uiteindelijk in januari 1945 aan in Ravensbrück. Ravensbrück Theresia kwam net als Helena Polak in januari 1945, na een lange dodenmars, vanuit Auschwitz aan in Ravensbrück. “En wat we toen zagen, dat sloeg ons met stomheid.”54 Ze zag bij aankomst in Ravensbrück ‘Aufseherinnen’ (vrouwelijke bewakers) met bloedhonden en karwatsen. “Ravensbrück heb ik een vreselijk kamp gevonden, want daar zagen we mensen die geen mensen meer waren. Mensen die schaduwen waren geworden.”55 Er waren weinig Joden in het kamp, dat overvol was. Ze lag met drie anderen in een bedje. Op volgorde van grootte. [Ze beeldt dit uit]. Ze vocht daar met een vriendin van haar die haar ‘s nachts trapte. “We hebben elkaar zowat de haren uit het hoofd getrokken.”56 Theresia was een agressief mens en in het kamp kwam deze agressie naar buiten. Theresia is 14 dagen in het kamp geweest. “Vreselijke omstandigheden.”57 Er was geen werk en het was overvol. Bovendien was er nauwelijks eten en lag ze met vier personen in een bed. Uiteindelijk werd ze in een gewone trein gestopt die haar naar Malchow bracht, maar bij Magdeburg werd deze gebombardeerd.

54 55 56 57

USC Shoah Foundation; Interview 13204, Theresia Soetendorp, 9 april 1996, Amsterdam 01:52:56. USC Shoah Foundation; Interview 13204, Theresia Soetendorp, 01:53:08. Ibidem, 01:53:48. Ibidem, 01:54:34.

20


Analyse Theresia komt hoogstwaarschijnlijk met dezelfde dodenmars als Helena Polak aan in Ravensbrück. Ze beschrijft, net als Helena Polak later in haar boek doet, dat ze met vier personen in één bed lag. Wellicht was dit hetzelfde bed. Ook beschrijft ze net als Helena 14 dagen in het kamp te zijn geweest en vervolgens met een gewone trein naar Malchow te zijn gebracht. Over haar beeld van het kamp is ze heel stellig. “Ravensbrück heb ik een vreselijk kamp gevonden.”58 De omstandigheden in het experimentenblok van Auschwitz waren voor haar in vergelijking met de omstandigheden in het overvolle Ravensbrück beter. In haar interview legt Theresia, net als Helena, de nadruk op hoe vol het kamp is. Net als voor Helena, was Ravensbrück voor Theresia slechts een doorgangskamp en van minder belang in het interview. Dit komt natuurlijk omdat ze er niet lang geweest is en wel langere tijd in Auschwitz heeft doorgebracht. Toch geeft haar verhaal goed de omstandigheden in het kamp aan het eind van de oorlog weer. 2.5 Interview 4708, Marianna de Hond, 1995, Amsterdam

Marianna de Hond, ook wel Marie genoemd, werd op 14 november 1915 geboren in een arme Joodse buurt te Amsterdam. In 1939 trouwde ze en stopte met werken. Haar buurt werd in de loop van de oorlog afgezet en ze werden in mei 1943 met een tram naar het Muiderpoort-station gebracht. Haar zwager, die voor de Joodse raad werkte, redde haar en haar familie echter uit de tram en bracht hen naar de Hollandse Schouwburg. De volgende ochtend werden ze echter vrijgelaten om uiteindelijk eind augustus 1943 alsnog naar Westerbork te worden gedeporteerd. Vanuit daar kwam Marianna, net als Helena Polak en Theresia Soetendorp, in Auschwitz in blok 10 terecht. Ook Marianna de Hond bereikte pas in januari 1945 Ravensbrück.

58 Ibidem, 01:53:08.

21


Ravensbrück “En toen zijn we uitgestapt en waren we in Ravensbrück”59 Marianna had tijdens de dodenmars een vriendelijke Duitse soldaat ontmoet en vroeg hem met haar mee Ravensbrück binnen te gaan om haar te beschermen. De soldaat deed dit echter niet. [Interviewer:] “Ravensbrück was een…” [Marianne maakt de zin van de interviewer af:] “…een verschrikkelijk kamp, een vreselijk kamp, een vrouwenkamp.60 Toen kwamen we daar, nou het was een hel.”61 Er waren geen bedden, alles was bezet. Ze kwam in een grote loods waar niks was en de opgestapelde bedden waren vol. Er was een grote houten kist waar ze op ging zitten, samen met anderen die met haar uit Auschwitz waren gekomen. Ze moest veel op appel staan en er was niks te eten. Door de aanwezigheid van zoveel vrouwen was de barak gelukkig een beetje warm. Marianne bleef één à twee weken in het kamp. Ze moest zich opstellen en kwam na een luizentest in een gewone coupé van een personentrein naar Malchow. “We vergingen van de luizen.”62 Ze mocht niks meenemen naar Malchow. Analyse Marianna de Hond kwam uit hetzelfde experimentblok in Auschwitz als Helena Polak en Theresia Soetendorp. Ze verliet Ravensbrück hoogstwaarschijnlijk in dezelfde personentrein richting Malchow als hen. Ze beschrijven allen een periode van ongeveer twee weken in het kamp en een personentrein waarin ze vervoerd werden. Marianna vindt Ravensbrück verschrikkelijk omdat er geen bedden waren, er geen eten was en ze veel op appel moest staan. Voor zowel Marianna, Helena en Theresia was Ravensbrück slechts een doorgangskamp na de uittocht uit Auschwitz. Marianna geeft om die reden verder geen uitgebreide beschrijving van het kamp. Uit haar interview wordt echter wel duidelijk dat Ravensbrück begin 1945 voor haar een verschrikkelijk kamp was. Het lijkt erop dat ze vooral veel tijd doorbracht met haar schoonzus en vriendinnen uit Auschwitz. Interessant aan haar interview is de relatie met de Duitse bewaker die ze probeert Ravensbrück binnen te krijgen. De nadruk in het interview legt Marianna, net als Helena en Theresia, op de drukte in het kamp.63 59 USC Shoah Foundation; Interview 4708, Marianna de Hond, 1995, Amsterdam 01:20:15. 60 USC Shoah Foundation; Interview 4708, Marianna de Hond, 01:19:56. 61 Ibidem, 01:20:45. 62 Ibidem, 01:22:23. 63 Helena Adelaar-Polak, Theresia Soetendorp en Marianna de Hond zaten hoogstwaarschijnlijk tegelijkertijd in Auschwitz in experimentenblok 10, in kamp Ravensbrück en in kamp Malchow gevangen.

22


3.1 Interview 11265, Petronella Johanna Pooters, 1995, Amsterdam

Voorgeschiedenis Petronella Pooters werd op 22 mei 1915 geboren in een arbeidersgezin te Amsterdam. Ze volgde alleen de lagere school en ging daarna werken. Via haar broer kwam ze terecht in een jeugdbeweging van de communistische partij in Amsterdam. In de oorlog vormde haar broer met een aantal studenten een verzetsgroep genaamd CS6, die zich tegen Nederlandse verraders richtte. Petronella werd hier ook lid van. Ze bracht voornamelijk boodschappen over. In 1943 werden de leden van de groep opgepakt door de SD. Ze kregen een proces en 19 mannelijke leden van de groep werden op 1 oktober 1943 geëxecuteerd door de Duitsers. Omdat een van de mannen niet te vinden was, werd Petronella in zijn plaats ook opgepakt. Ze werd naar Vught gebracht, maar als snel door een administratieve fout van de Duitsers weer vrijgelaten. Twee maanden daarna werd ze weer opgepakt en opnieuw naar Vught gestuurd. Ze blijft daar een aantal maanden en wordt dan via Kleef en Berlijn, waar ze een zogenaamd ‘Schutzhäft’ moet tekenen, naar Ravensbrück gestuurd. Ravensbrück In juni 1944 kwam Petronella, na acht maanden in kamp Vught te hebben gezeten, met een gewone passagierstrein, aan in Ravensbrück, als enige Nederlandse gevangene van haar transport. Ze werd in het quarantaineblok gezet, waar ze zes weken verbleef. “Ik denk dat er ook geen plaats was. Het was hartstikke vol in Ravensbrück.”64 ‘s Morgens om vier uur moest ze appel staan tot meestal acht uur. Daarna moest ze terug naar het blok, waar geen plaats was, zodat ze op de grond moest zitten. “Ik heb daar geloof ik zes weken op de grond gezeten.”65 Petronella verbleef zes weken in Ravensbrück. Ze had wel een bed, waar ze

64 USC Shoah Foundation; Interview 11265, Petronella Johanna Pooters, 01:05:12. 65 Ibidem, 01:05:59.

23


met dertien anderen overdwars in sliep. In haar blok waren er, in tegenstelling tot andere blokken, geen bedden boven elkaar. Vanaf Vught had ze al geen eigen kleding meer. Ze droeg een streepjesjurk met klompen, een gevangenisonderbroek, kousen en een hemd. In Ravensbrück had ze nummer 7542 gekregen. “Ik ben altijd daar alleen als Hollandse geweest, heel gek.”66 “Er viel in Ravensbrück niks te organiseren.”67 Dit was volgens haar zo omdat ze alleen was. Ze kreeg in Ravensbrück geen contact met andere gevangenen, want ze werd behandeld als een NN (Nacht und Nebel) gevangene. Thuis wisten ze niet waar ze was, want ze mocht geen brieven schrijven of pakketten ontvangen. ‘”Je was dus in Nacht und Nebel verdwenen.”68 In augustus 1944 riep iemand in het Pools haar nummer en werd ze uit het blok gevist en op transport naar Berlijn gezet. Petronella werd vervolgens naar een Siemens-fabriek bij Berlijn gestuurd om te werken. Dit was echter niet hetzelfde Siemens kamp als dat bij Ravensbrück. Analyse Helaas is het interview met Petronella Pooters, dat qua inhoud zeer interessant is, nogal slecht afgenomen. De interviewer bemoeilijkt het interview door te veel vragen te stellen en bijna iedere zin te herhalen. Zo lijkt het alsof Petronella soms beperkt wordt in het vertellen van haar verhaal. Petronella komt in juni 1944 aan in kamp Ravensbrück. Ze noemt het kamp overvol, maar heeft zelf omdat ze in het quarantaine-blok (Nacht und Nebel?) zit weinig met de rest van het kamp te maken. Petronella is vrij feitelijk in het vertellen van haar ervaringen in Ravensbrück. Ze zat in een afgesloten blok en vertelt niet over vreselijke omstandigheden. Petronella lijkt meer kleding gehad te hebben dan de Joodse gevangenen. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat ze door de Duitsers als ‘Arisch’ werd gezien. Volgens Petronella hield het ‘Schutzhäft’ in dat de Duitsers haar gewoonweg wilden ‘opbergen’ tijdens de oorlog omdat ze geen duidelijk beeld hadden van wat Petronella deed in het

66 Ibidem, 01:02:01. 67 Ibidem, 01:11:20. 68 Ibidem, 01:12:07.

24


verzet, maar wel wisten dat ze in het verzet zat.69 De Duitsers zagen haar zoals ze zelf zegt als een ‘Edelgermaan’. Petronella geeft geen erg negatief beeld van kamp Ravensbrück of van de andere kampen. Ze is maar zes weken in Ravensbrück geweest en in de andere kampen zoals Sachenhausen een soortgelijke periode. De nadruk in het gehele interview ligt meer op haar verzetswerk. Het enige negatieve waarop ze in haar interview wel voortdurend de nadruk legt, is dat ze overal alleen is als Nederlandse en soms ook als vrouw. Ze vertelt dit ook met betrekking tot kamp Ravensbrück. Verder legt ze met betrekking tot Ravensbrück nog de nadruk op de overbevolking in het kamp. Over andere specifieke gevangenen, categorieën of nationaliteiten heeft ze het niet. Waarschijnlijk omdat ze, zoals ze zelf zegt, altijd alleen was. 3.2 Interview 23534, Henriette Voute, Utrecht

Voorgeschiedenis Henriette Voute, ook wel Hetty genoemd, werd op 12 juni 1918 geboren te Utrecht. Haar vader verdiende weinig met een bedrijf in chemische stoffen. Haar grootvader Jan Lodewijk Pierson, oprichter van de Pierson-bank, gaf het gezin echter af en toe geld. Henriette ging naar een particuliere lagere school, vervolgens naar het gymnasium en studeerde biologie toen de oorlog uitbrak. Omdat ze ook een opleiding bij het Rode Kruis had gevolgd, werd ze tijdens de oorlog opgeroepen hen te helpen met het opbouwen van een ziekenhuis in de buurt van Utrecht. Ze kreeg voor haar werk in de biologie bovendien een strandpas, zodat ze samen met een andere student een zender van Noordwijkerhout naar Engeland kon laten zenden. Voor haar werk in het studentenverzet, waarbij ze kinderen zonder ouders bij een pleeggezin onderbracht, werd ze echter samen met een andere studente in juni 1943 opgepakt. Ze werd meteen naar kamp Vught gestuurd en vervolgens in het zomer van 1944 naar Ravensbrück.

69 ‘Schutzhäft’ hield in dat de Nazi’s zonder gerechtelijke inmenging tegenstanders van het Nazi regime, na tekening van een document, het zogenaamde ‘Schutzhäft’, naar een concentratiekamp konden sturen. Law and justice in the Third Reich, in: Holocaust Encyclopedia, United States Holocaust Memorial Museum (Washington DC, 10 juni 2013) www.ushmm.org/wlc/en/article.php?ModuleId=10005467.

25


Ravensbrück “We hebben ze gehoord, ze zitten vlakbij!”70 Henriette had niet verwacht dat ze door zou worden gestuurd naar kamp Ravensbrück, omdat de geallieerden volgens haar van beide kanten te horen waren geweest in Vught. Toch werd ze met 80 anderen op transport gesteld naar Duitsland. In mooie burgerkleding en als trotse Nederlanders kwamen ze het kamp binnen. “We werden overvallen door uitgemergelde lijken.”71 Henriette en de mensen uit haar transport gooiden al het brood dat ze nog hadden [ze beeld dit uit] naar ‘de wilde dieren’. “Onbegrijpelijk echt, daar is niets menselijks meer aan, uitgehongerde skeletten…”72 De commandant sloeg hen vervolgens tegen de muur. “Nou, dat kan je je niet erg genoeg voorstellen, dat was gewoon pure ellende.”73 “Maar we hebben het ons nooit erg aangetrokken.”74 Ze werden twee dagen en nachten op een heuvel in de regen gezet. “En in Ravensbrück zaten ook wel Joden.”75 Henriette ging bij Siemens werken. Ze kreeg in de werkbarakken een snee extra brood en zat binnen. “Dus dat was een ontzettende gunstige situatie voor ons.”76 Henriette zat er samen met haar vriendin Gisela, met wie ze tijdens de oorlog kinderen onder had gebracht bij pleeggezinnen. Ze maakten onder andere samen liedjes en citeerden poëzie. In Ravensbrück kreeg Henriette een middenoorontsteking en ging ze bijna dood, maar de Duitsers probeerden haar op te lappen omdat ze bij Siemens werkte. Onder meer de briefjes van Gisela hielden haar in leven. In de ziekenbarak lag ze drie hoog met drie anderen in een bed. Op een dag werd ze wakker en was de Roemeense naast haar dood. “Het was gruwelijk, onbeschrijfelijk erg, maar ja, daar ben ik ook doorheen gekomen.”77 “Uit die tijd is veel volkomen weg.”78 Henriette werd bevrijd door het Zweedse Rode Kruis. In januari 1945 werden eerst de Scandinaviërs en daarna de Fransen bevrijd, behalve de Franse adel. De Fransen wilden ook graag de adel bevrijd hebben. Henriette vond de Fransen egoïstisch en chauvinistisch. 70 71 72 73 74 75 76 77 78

USC Shoah Foundation; Interview 23534, Henriette Voute, Utrecht, 01:40:20. USC Shoah Foundation; Interview 23534, Henriette Voute, 01:44:05. Ibidem, 01:44:21. Ibidem, 01:43:45. Ibidem, 01: 44:45. Ibidem, 01:40:15. Ibidem, 01:40:42. Ibidem, 01:47:01. Ibidem, 01:47:23.

26


Met het derde transport werd Henriette bevrijd. “Want zoals wij in Ravensbrück zaten hoorde je de…de…rechts het geschut van de Russen en links de geallieerden.”79 Ravensbrück lag precies tussen de twee vechtende partijen in. “Nou, dat was trouwens een sprookje, dat je op appel uitgeroepen werd.” 80 Ze wachtte een dag en een nacht. “Dat was iets ongelofelijks.”81 Er kwam een klein autootje met een Deense vlag waar een dokter in zat aan in het kamp. Daarop volgde een colonne vrachtauto’s. De dokter groette hen. “Iemand die je als mens behandelde, het was onbegrijpelijk allemaal.”82 Zo ging ze in een vrachtwagen met Canadese chauffeur het kamp uit, terwijl een Duitse militaire colonne zich tussen de Rode Kruis-colonne voegde. “Je had geen idee wat het was om verder te leven. Dood zijn was veel reëler, eigenlijk.”83 “Ja, dat was mijn bevrijding.”84 [Henriette wordt emotioneel.] Analyse Het begin van het interview was helaas niet gemakkelijk te volgen, aangezien de interviewer wat onduidelijk sprak. Henriette praat bovendien graag over de algemene context van de Tweede Wereldoorlog, en dan vooral over wat er in Nederland is gebeurd, aangezien ze, zoals ze zelf zegt, na de oorlog er ook veel over heeft gelezen. De interviewer gaat hier helaas in mee en zo wordt het interview soms een beetje te algemeen van aard en wat warrig, in plaats van dat het alleen over de ervaringen van Henriette gaat. Hoe dan ook is de informatie die tijdens het interview naar voren komt zeer interessant. Henriette werd vlak voor het eind van de oorlog, in de zomer van 1944, naar Ravensbrück gestuurd en heeft tijdens haar tijd daar bij Siemens gewerkt. Uit haar verhaal komt naar voren dat dit een voorkeurspositie was, onder meer omdat ze, ondanks haar ziekte, werd opgelapt/verzorgd door de Duitsers. Wellicht heeft dit ook te maken met het feit dat ze ‘Arisch’ was. Verder noemt ze de omstandigheden in het kamp, zoals de situatie in de ziekenbarak en het slaan van Joden door een Duitse commandant, verschrikkelijk. Toch geeft ze paradoxaal genoeg aan dat ze het zich allemaal niet zo aantrok. Wellicht is

79 80 81 82 83 84

Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem,

01:49:41. 01:50:10. 01:50:22. 01:50:36. 01:50:36. 01: 53:21.

27


dit zelfbescherming. De enige keer dat Henriette emotioneel wordt in het interview, is dan ook wanneer ze vertelt over haar eigen bevrijding. Haar relatie met de Fransen was slecht. Ze noemt hen chauvinistisch en egoïstisch. Ze praat verder alleen over haar vriendin Gisela, met wie ze briefjes schreef en gedichten citeerde. Over de Joden in Ravensbrück zegt ze eigenlijk niet veel meer dan dat ze er waren. Over de andere nationaliteiten spreekt ze alleen met betrekking tot de Rode Kruistransporten en wie er wel en niet achterbleef. De ‘minderwaardige nationaliteiten’; Polen, Russen en Tsjechen, bleven achter. Het lijkt erop dat Henriette het kamp zeker een verschrikkelijke plek heeft gevonden, maar zichzelf ook geprivilegieerd voelde doordat ze bij Siemens werkte. Van gruwelijkheden, ook met betrekking tot Joodse gevangenen, trok ze zich zo weinig mogelijk aan. Veel contact met Joden zal er ook niet zijn geweest. Henriette legt vooral de nadruk op de relatie met vriendin Gisela en de privileges die ze had in het kamp. 3.3 Interview 18122, Gesina Spier-Pullen, 1996, Amsterdam

Voorgeschiedenis Gesina Christina Pullen werd op 28 november 1918 geboren te Utrecht in een volgens haar normaal proletarisch gezin. Haar moeder zorgde voor het gezin en haar vader werkte in de bouw. Haar vader was een tijdlang aanhanger van de socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis en werd later lid van de CPN, waar hij betrokken was bij de huurstaking van Amsterdam in 1933. Gesina werd mede door haar vaders politieke overtuigingen al jong lid van de Communistische Jeugdbond, waarbij ze protesteerde tegen het fascisme. Daar ontmoette ze haar man en tijdens de oorlog waren ze samen actief in het verzet. Haar man organiseerde samen met de CPN de Februaristaking. In september 1941 werd hij echter opgepakt en ter dood veroordeeld. Gesina bleef met twee kleine kinderen achter, maar bleef nog steeds actief in het verzet. Uiteindelijk werd Gesina, die onder meer pamfletten draaide, typte voor verzetskranten, Joden in huis had en kinderen onderbracht bij pleeggezinnen, in juni 1943 ook opgepakt. Haar kinderen bleven bij haar moeder en Gesina werd via Vught naar Ravensbrück gestuurd als zogenaamd ‘Schutzhäftling’ omdat ze de politie er van had overtuigd dat ze aan zwarte handel deed in verband met de 28


bonkaarten die er in haar huis waren gevonden. Over haar verdere verzetswerk is ze nooit ondervraagd. Ravensbrück Gesina vertrok op dolle dinsdag in een goederenwagon met 50 vrouwen uit Vught naar Ravensbrück. In Ravensbrück bleef ze slechts een maand. Ze kwam begin september 1944 aan en vertrok eind september weer naar een ander kamp genaamd Reichenbach. In Ravensbrück sliep ze met zes vrouwen in een eenpersoonsbed en met 12 vrouwen in twee bedden naast elkaar. Gesina sliep in de ‘zak’ van het bed, omdat ze zo mager was. [Ze beeldt dit uit.] “Dan voelde ik ‘s nachts de luizen over mijn lijf lopen, dat was een verschrikking.”85 Gesina ging ‘s nachts naar een ruimte waar ze water kon krijgen om de luizen dood te knijpen. Ze droeg een streepjesjurk. In Ravensbrück kreeg Gesina geen nummer op haar arm getatoeëerd. Een geregistreerd nummer had ze wel, want het was mogelijk om met een ander van nummer te wisselen als je niet op transport wilde. “Als ik hier blijf ga ik dood. Ik kan hier niet tegen.”86 “Erger dan hier kan ik het niet krijgen.”87 Gesina ging wel op transport. Naar Reichenbach. Ze kreeg een gewone rok aan en een vest met een groot kruis erin. Eten kreeg ze niet mee. Analyse Opvallend aan het interview met Gesina Spier-Pullen is dat ze vrij weinig vertelt over haar tijd in Ravensbrück. De interviewer stelt haar helaas ook weinig vragen over het kamp, hoewel er in het interview genoeg gelegenheid voor is. Wellicht zijn de herinneringen die Gesina aan het kamp heeft te pijnlijk of vond ze het belangrijker om meer over andere zaken te vertellen, zoals over haar tijd in het verzet, wat vrij uitgebreid besproken wordt, of kamp Reichenbach, waar ze ook meer over te vertellen heeft. Hoewel Gesina weinig over kamp Ravensbrück en haar tijd daar vertelt, vertelt ze aan het eind van het interview zeer uitgebreid over haar lidmaatschap van en werk bij de Vrouwen van Ravensbrück, waar ze al vanaf de jaren tachtig lid van is. Ze is terug geweest 85 USC Shoah Foundation; Interview 18122, Gesina Spier-Pullen, 1996, Amsterdam, 01:16:20. 86 USC Shoah Foundation; Interview 18122, Gesina Spier-Pullen, 01:16:57. 87 Ibidem, 01:17:07.

29


naar het kamp om te protesteren tegen de bouw van een supermarkt aan de weg die de vrouwen van Ravensbrück met de hand hebben aangelegd voor de Nazi’s. Verder is ze lange tijd secretaresse geweest voor het comité van de vrouwen van Ravensbrück en organiseerde ze reizen voor zowel de overlevenden als anderen die naar het kamp wilden. Ze praat ook uitgebreid over een werkbezoek aan het kamp en de jaarlijkse herdenking in Ravensbrück, waar ze altijd bij lijkt te zijn geweest. Ze vertelt over de rode rozen die over het meer worden uitgestrooid. Bovendien vertelt ze over het monument op het Museumplein in Amsterdam, dat rond de tijd dat het interview gehouden werd verplaatst zou worden. Gesina laat over haar tijd in het kamp dus weinig los, behalve dat ze het verschrikkelijk vond vanwege de luizen en het gebrek aan ruimte om te slapen en dat ze wegging omdat ze dacht dat het nergens anders zo erg kon zijn. Meer nadruk legt ze echter op wat er voor en na haar ervaringen in het kamp is gebeurd. 3.4 Interview 05964, Adriana Breur-Hibma, 1995, Amsterdam

Voorgeschiedenis Adriana Breur-Hibma, ook wel Aat genoemd, werd op 28 december 1913 geboren in een creatief gezin in Den Haag. Haar vader was schoenmaker en haar moeder gaf les in handwerken. Daarnaast had Adriana een 1,5 jaar oudere zus, met wie ze als tweeling opgroeide, (?) maar die haar niet volgde in haar verzetsactiviteiten. Adriana ging na de middelbare school naar de Academie voor Beeldende Kunst, waar ze in contact kwam met socialisten en communisten. Hier ontmoette ze haar man Krijn, die al in Spanje tegen Franco had gevochten. Vlak voor de oorlog verhuisde ze naar Amsterdam, samen met Krijn en een aantal mensen van de kunstacademie. Met een aantal van hen zou ze in de oorlog een verzetsgroep vormen. Adriana was fanatiek communiste. Ze verspreidde de krant De Waarheid en werkte soms, hoewel ze al twee kinderen had, als koerier voor de verzetsgroep. Krijn deed de spionage voor de groep om te kijken welke Duitse gebouwen hij met zijn zelfgemaakte bommen het best kon opblazen. De verzetsgroep zorgde voor valse identiteitskaarten en bracht Duitse Joden en communisten onder. In november 1942 werd Krijn gearresteerd in Den Haag. Adriana werd kort daarop thuis gearresteerd. Adriana en Krijn werden beiden 30


apart in de gevangenis in Scheveningen gezet waar ze werden verhoord en Krijn werd mishandeld. Krijn werd uiteindelijk op 31 december 1942 ter dood veroordeeld. Adriana werd in juni 1943 naar Duitsland gestuurd, waar ze na korte periodes in gevangenissen in Kleef, Düsseldorf en Berlijn op 10 september 1943 in Ravensbrück terecht kwam. Ravensbrück “Er werd altijd zo met gevangen gesleept, waarom ik weet het niet…”88 Adriana werd eerst per trein en toen per zeer krappe gevangenisauto naar Ravensbrück gebracht. Bij aankomst in het kamp moest ze naar de badruimte om te douchen en kreeg ze gevangeniskleren aan. Hierna werd ze ingeschreven in het kamp, waarbij ze een rode driehoek kreeg met daaronder een zwart/wit nummer. “Ik ben heel stom geweest om niet te zeggen wat ik kon.”89 Ze kwam in blok 8 bij de ‘beschikbaren’ terecht. Dit was een groep vrouwen zonder vast werk, uit alle categorieën gevangenen. Als deel van de ‘beschikbaren’ moest ze het langst van iedereen appel staan, degenen met banden om hun armen vanwege hun werk hoefden minder lang appel staan. Adriana werkte kort bij Siemens om spoeltjes te draaien. Ook heeft ze vrachtwagens afgeladen, aan de weg gewerkt, waarbij ze een enorme betonnen rol moest trekken, en zat ze in de tuinploeg, waarbij ze met een sikkel het gras moest maaien. Ze was erg tenger en niet sterk, maar pikte af en toe aardappels van de vrachtwagen. “Het organiseren, zoals wij dat noemden, het pikken van dingen, dat wordt gewoon een tweede natuur.”90 Ze stopte de aardappels in haar jurk, omdat ze niet veel boezem had. Ze werd nooit ontdekt. Adriana was echter officieel als NN (Nacht und Nebel) gevangene naar Ravensbrück gestuurd. “Maar toen ze merkten dat ik NN’er was mocht ik niet meer het kamp uit.”91 Eind 1944 moedigden vriendinnen haar aan om te zeggen dat ze kon tekenen, want er was iemand nodig in de boekbinderij van het kamp. Adriana deed dit omdat ze het geen oorlogswerk vond en werd aangenomen. Ze mocht eerder van appel en kon binnen werken. “In de tijd die ik overhad dan maakte ik boekjes voor mijn vriendinnen.”92 Dit waren kleine adresboekjes. Ze moest naast het boekbinden ook geboortekaartjes tekenen voor SS baby’s. 88 89 90 91 92

USC Shoah Foundation; Interview 05964, Adriana Breur-Hibma, 1995, Amsterdam, 00:54:54. USC Shoah Foundation; Interview 05964, Adriana Breur-Hibma, 01:01:15. Ibidem, 01:01:15. Ibidem, 01:03:06. Ibidem, 01:05:30.

31


Ze zei dan dat ze daar een dag voor nodig had, hoewel ze er in een uur mee klaar was. Vervolgens ging ze haar kleding wassen en drogen. Voordat ze in de boekbinderij werkte pikten vriendinnen papier voor haar om op te tekenen, in de boekbinderij deed ze het zelf. “Ik heb dus veel tekeningetjes gemaakt in het kamp, omdat tekenen gewoon voor mij een tweede natuur is.”93 Haar vriendin Toos Tons nam haar tekeningen uiteindelijk mee op een Rode Kruis-transport naar Zweden. Op een gegeven moment moest ze samen met alle NN gevangenen en zigeuners op een transport met onbekende bestemming. Adriana dacht dat het een dodentransport zou zijn. [Later bleek dit ook zo, naar Mauthausen.] Een bevriende Franse arts genaamd Haidi, die Adriana had leren kennen toen ze pleuritis had, rukte het nummer van Adriana’s kleding en gaf haar het nummer van een dode. Ze verstopte zich die dag in de meest smerige wc’s van het kamp, waar de ‘Aufseherinnen’ niet kwamen. “Dat was dus een hele moeilijke dag.”94 Ze moest zich vanaf toen verstoppen in het kamp. “Ik denk dat je daar helemaal niet zonder vriendschappen zou kunnen leven.”95 Ze sliep bij Erica Buchmann, een Duitse communiste en blokoudste van het TB blok. Ze kreeg brood van haar Franse vriendin Haidi en wat eten uit de pakketjes van een Hollandse vriendin, omdat ze geen rantsoen meer had. Pakketjes had ze zelf als NN gevangene overigens nooit gekregen. Op appel stond ze vaak naast dezelfde mensen en koos naast wie ze aan tafel wilde zitten. De vrouwen in het kamp vertelden elkaar eindeloos over hun leven. De categorieën gevangenen bemoeiden zich niet veel met elkaar. Vooral de Jehova’s niet. “Dat was dus ook het verschrikkelijke van zo’n kamp, als je alleen maar met je eigen soort was kon je elkaar nog beschermen, maar de criminelen zaten er gewoon doorheen.”96 Ze lette op driehoeken, want dan wist je of iemand politiek was. “Als het een groene driehoek was, dan wist je dat je daarvoor uit moest kijken.”97 “Ook toen was het iets waar wij niet op letten, of iemand Joods was…”98 Ze lette dus wel op categorieën maar niet op Joden als categorie. Er waren ook wel mensen die elkaar niet mochten. De eerste nacht had Adriana een stukje brood verstopt onder haar kussen. Dat was de volgende dag weg. “Er werd ontzettend

93 94 95 96 97 98

Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem,

01:18:30. 01:06:46. 01:07:45. 01:11:01. 01:11:57. 01:11:38.

32


veel geklauwd.”99 Iedere ochtend en avond moest Adriana zich nu verstoppen voor het appel, dit deed ze in het TB-blok op het bovenste bed waar niemand keek. Overdag werkte ze als verpleegster in het TB-blok. “Ik was het hulpje van Haidi, de Franse arts.”100 Toen Adriana aankwam in het kamp zaten er ongeveer 22.000 gevangenen, een aantal dat volgens haar zou oplopen naar de 80.000 tot 100.000. Later kwamen er veel mensen uit Auschwitz. “Er was helemaal geen plaats meer in ons kamp.”101 Ze lag in een brits met één ander met drie bedden boven elkaar. De vrouwen uit Auschwitz werden in de grote tent in het kamp op de grond gezet. “Dat was een ongelofelijk smerige troep.”102 Van maart tot eind april 1945 zat Adriana ondergedoken in Ravensbrück. “Je voelde het eind aankomen, je hoorde schieten, je hoorde steeds berichten.”103 In de boekbinderij had ze door de Duitse krant de Völkischer Beobachter te lezen ook al begrepen dat de oorlog slecht ging voor Duitsland. Geruchten maakten optimistisch. “Het moeilijkste was de onvrijheid dat je gewoon geen baas bent over je eigen leven.”104 “De hoop is ontzettend groot dat er een eind aan komt.”105 Ze dacht vooral aan haar kinderen, want op appel had ze al van anderen gehoord dat Krijn was gefusilleerd. De laatste dagen was er geen elektra en water meer en ging Adriana samen met anderen een blok vol Rode Kruis-pakketten plunderen. Ze werd door een Duitse ‘Aufseherin’ gewaarschuwd dat de Russen kwamen. “Nou ja, heerlijk als de Russen komen, alsof we daar bang voor moeten zijn.”106 Op een ochtend kwam een Rus te paard het kamp binnen om te vertellen dat ze eerst hen en daarna Berlijn zouden bevrijden. Tanks gingen het kamp in en uit. “Toen werd alles heel anders.”107 De Russische commandant verhuisde de gevangenen naar een kamp van de Duitse legerleiding dat vlakbij lag.

99 Ibidem, 01:12:19. 100 Ibidem, 01:14:30. 101 Ibidem, 01:00:23. 102 Ibidem, 01:00:56. 103 Ibidem, 01:15:43. 104 Ibidem, 01:16:26. 105 Ibidem, 01:20:12. 106 Ibidem, 01:23:39. 107 Ibidem, 01:24:40.

33


Boek, Een verborgen herinnering Dunya Breur, dochter van Adriana, schreef in 1983, aan de hand van de tekeningen en onder andere het verhaal van Adriana, het boek Een verborgen herinnering. Hierin wordt vooral de nadruk gelegd op het perspectief van Dunya ten opzichte van de gebeurtenissen van haar moeder en de zoektocht naar het begrijpen van haar moeders ervaringen. Hierdoor is het boek soms wat algemeen van karakter, maar het legt ook de nadruk op de nu zo beroemde tekeningen van Adriana, die zelfs in de collectie van het Rijksmuseum zijn opgenomen. Het boek vertelt in principe het verhaal van Adriana op dezelfde wijze als het interview, maar op sommige punten wat uitgebreider. Er wordt bijvoorbeeld uitgebreider ingegaan op het appel en het eten in het kamp. Interessant is dat er ook aandacht besteed wordt aan het perspectief van vriendin Haidi. Het is een interessant boek, maar het is jammer dat er ten opzichte van het verhaal van Adriana teveel aandacht wordt besteed aan algemene gebeurtenissen. De tekeningen in het boek spreken wel erg tot de verbeelding. Zo zijn er tekeningen van Hongaarse vrouwen in de grote tent, de kampkleding, de werkzaamheden en tekeningen van de verschillende nationaliteiten, hoewel er veel van Nederlanders bij zijn. Blijkbaar werd Adriana ook soms gevraagd een portret van iemand te maken. Als laatste zijn er tekeningen van twee verjaardagskaarten, een kerskaart, twee gedichten waarvan één met een tekening van een vrouw en een afbeelding van de achterkant van het Duitse papier bijgevoegd. Analyse Adriana Beur-Hibma zat, in tegenstelling tot de meeste andere geïnterviewde politieke gevangenen uit dit onderzoek, lang in kamp Ravensbrück. Van september 1943 tot april 1945 zat ze gevangen in het kamp. Degene die Adriana heeft geïnterviewd vraagt goed door en dit levert veel uitgebreide informatie over het kamp op. Adriana is een van de weinige geïnterviewden die uitgebreid vertelt over haar vriendschappen met andere niet Nederlandse gevangenen in het kamp en vooral haar relatie tot andere categorieën gevangenen. Opvallend is dat ze het kamp zelf en het dagelijks leven vrij feitelijk beschrijft. Ze noemt het slechts een keer verschrikkelijk. Wel noemt ze het moeilijk, maar ze geeft hierbij aan dat vooral het niet vrij zijn moeilijk was, niet zozeer de honger en de dorst. 34


In het hele interview wilde Adriana alleen niet praten over het verhoor in Scheveningen en de marteling van Krijn. Hierbij werd ze erg emotioneel. Voor Adriana lijkt de dood van Krijn een moeilijkere herinnering dan Ravensbr端ck. Hoewel haar beeld van het kamp verre van positief is, spreekt ze vooral erg afstandelijk over de gebeurtenissen. De meeste nadruk legt Adriana op haar relatie met arts Haidi, die haar veel lijkt te hebben geholpen. Ze hielp haar te ontkomen aan het transport naar Mauthausen en hielp haar onderduiken. Vriendschappen in het kamp lijken voor Adriana heel erg belangrijk te zijn geweest.

35


Voor dit onderzoek heb ik de interviews van vijf Joodse en vier politieke gevangenen bekeken en geanalyseerd. De resultaten van de analyse zijn zeer heterogeen, omdat in de interviews verschillende beelden van het kamp naar voren komen. Het is dan ook erg lastig een algemeen antwoord te geven op de deelvragen, maar in de volgende paragrafen zal ik alle deelvragen bespreken om uiteindelijk een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling. Allereerst de deelvraag “Hoe verhouden de gevangenen zich tot gevangenen met andere nationaliteiten en categorieën?” Irene Fainman-Krausz spreekt in haar interview niet over specifieke categorieën gevangenen, behalve dat ze zelf als Joods bestempeld wordt. Over nationaliteiten is ze uitgebreider, ze geeft aan dat haar moeder vriendschappen had met Duitse en Tsjechische vrouwen en een Engelse en Frans/Chinese vrouw en dat ze zelf met Hongaarse en Nederlandse kinderen speelde. Voor Irene was de interactie met deze andere nationaliteiten veelal positief, omdat deze mensen met andere nationaliteiten haar, haar moeder en haar broertje hielpen in het kamp. Irene was er echter wel van op de hoogte dat sommige vrouwen, zoals de Duitse ‘Aufseherinnen’ slechte kanten hadden. Jeanette Havas spreekt ook voornamelijk over nationaliteiten. Zo beschrijft ze de Poolse vrouwen in het kamp, waarmee experimenten werden gedaan, de Nederlanders, die in de tuinen van de SS moesten werken, en de Hongaarse kinderen in haar barak. Over de verschillende nationaliteiten spreekt ze verder niet uitgebreid, maar vrij feitelijk. Jeanette praat slechts een keer over categorieën. Dit doet ze met betrekking tot de zigeuners, waarbij ze samen met haar kinderen in een blok werd gezet. Ze is veelal positief over hen, omdat ze haar en haar kinderen volgens haar beschermden. Helena Adelaar-Polak, Theresia Soetendorp en Marianna de Hond spreken allen niet over categorieën gevangenen en niet over andere nationaliteiten dan de Nederlandse. In hun interviews ligt de nadruk meer op de Nederlandse vrouwen en hun vriendschap met hen. Dit is waarschijnlijk het geval omdat ze maar kort in Ravensbrück geweest zijn. Petronella Pooters spreekt niet over categorieën gevangenen of nationaliteiten. Ze geeft sowieso weinig informatie over kamp Ravensbrück. Wat ze wel aangeeft, is dat ze als 36


Nederlandse altijd overal alleen is geweest, wat erop duidt dat er van haar kant ook geen interactie met andere Nederlanders is geweest. Henriette Voute spreekt weinig over categorieën gevangenen. Ze constateert alleen dat er Joden in het kamp waren, waar ze zich niet veel van aantrok. Ze spreekt wel over nationaliteiten. Ze noemt de Fransen chauvinistisch en de Tsjechen, Russen en de Polen ‘minderwaardig’. Uit Henriette’s interview blijkt dat ze vooral met haar Nederlandse vriendin Gisela omging. Gesina Spier-Pullen spreekt bijzonder weinig over kamp Ravensbrück en helemaal niet over categorieën of nationaliteiten. Ze geeft alleen aan dat ze met 50 vrouwen uit kamp Vught in het kamp aankwam, deze vrouwen waren dus hoogstwaarschijnlijk Nederlands. Adriana Breur-Hibma geeft als een van de weinige geïnterviewden informatie over zowel categorieën als nationaliteiten. Ze geeft aan dat er werd gelet op wat voor categorie iemand had, zodat ze bijvoorbeeld bij criminelen uit de buurt konden blijven. Ook geeft ze aan dat de categorieën zich zoveel mogelijk met zichzelf bemoeiden. Vooral de Jehova’s deden dit. Opvallend is dat ze zegt niet op de categorie Joods te hebben gelet. Adriana had vriendschappen met vrouwen van verschillende nationaliteiten in het kamp. Ze had vriendschappen met Hongaren, een goede vriendschap met een Franse arts, een Duitse communiste en een Nederlandse. Adriana lijkt vooral vriendschappen te hebben gehad met politieke gevangenen van allerlei verschillende nationaliteiten. Adriana Breur-Hibma is in haar bespreking over categorieën gevangen dus eigenlijk een uitzondering. De meeste geïnterviewden leggen meer nadruk op nationaliteiten dan categorieën gevangenen. Het lijkt erop dat voor de geïnterviewden de nationaliteit die iemand had belangrijker was dan haar categorie. Ten tweede de deelvraag “Hoe verhouden de gevangenen zich tot hun bewakers?” Irene Fainman-Krausz geeft net als Jeanette Havas aan dat de blokoudste hen hielp. Käthe Peters, blokoudste van het blok waar Irene met haar moeder en haar broer verbleef, was dol op Irene’s broertje omdat hij haar aan haar eigen broertje deed denken. Bovendien vond ze dat Irene er ‘Arisch’ uit zag. Ze gaf hen eten, hield de familie van de transportlijst en gaf ze soms zelfs cadeautjes. De blokoudste van Jeanette Havas, genaamd Käthe Lenol, was vooral dol op haar dochter Carla, omdat Carla haar aan haar eigen dochter deed denken.

37


Helena Adelaar-Polak en Theresia Soetendorp spreken niet over hun bewakers in Ravensbrück. Marianna de Hond spreekt alleen over de bewaker die haar naar Ravensbrück begeleidde, maar die verder niet mee het kamp in ging. Petronella Pooters, Gesina Spier Pullen en Henriette Voute geven ook geen beschrijving van hun bewakers in Ravensbrück. Adriana Breur-Hibma vertelt dat ze voor de SS geboortekaartjes moest tekenen, zich verstopte in de toiletten voor de ‘Aufseherinnen’ omdat ze daar niet kwamen en dat één van de ‘Aufseherinnen’ haar waarschuwde dat de Russen kwamen. Verder beschrijft ze geen uitgebreide relatie tot haar bewakers. De enige geïnterviewden die een uitgebreide relatie tot hun bewakers beschrijven zijn dus Irene Fainman-Krausz en Jeanette Havas. Opvallend is dat Irene kind was, en Jeanette kinderen had, en dit volgens hen de reden was dat de bewakers zo aardig tegen hen waren. Dit ondanks dat ze Joods waren. Irene zag er bijvoorbeeld ‘Arisch’ uit. De andere geïnterviewden, die geen relatie tot de bewakers beschrijven, waren allemaal volwassen en kinderloos. Het hebben van kinderen lijkt in de relatie tot de bewakers hier dan ook een voordeel te zijn geweest. Ten derde de deelvraag “In hoeverre heeft de periode waarin de personen in kamp Ravensbrück belandden invloed op het beeld van het kamp?” Adriana Breur-Hibma belandde het vroegst in Ravensbrück, al in de herfst van 1943. Irene Fainman-Krausz en Jeanette Havas belandden beiden begin 1944 in Ravensbrück, Petronella Pooters en Henriette Voute in de zomer van 1944 en Gesina Spier Pullen eind 1944. Helena Adelaar Polak, Theresia Soetendorp en Marianna de Hond kwamen pas begin 1945 in Ravensbrück aan. Vooral degenen die begin 1945 aankwamen in het kamp, gaven in hun interviews aan dat het kamp overvol was. Petronella Pooters, die in juni 1944 aankwam, doet dit echter ook. De anderen, die in 1944 aankwamen, leggen meer nadruk op andere aspecten van hun verblijf in het kamp, zoals hun relaties tot andere gevangenen en bewakers. Adriana Breur-Hibma zat van september 1943 tot april 1945 in het kamp en geeft aan dat, toen de transporten van Auschwitz en andere kampen naar Ravensbrück kwamen, het kamp al overvol zat. Ze beschrijft een ontwikkeling van 22.000 naar 100.000 mensen in het steeds voller wordende kamp. De periode waarin iemand in het kamp aankwam, heeft dus zeker invloed gehad op het beeld van de geïnterviewden. Omdat het kamp in zijn laatste fase overvol zat, wordt 38


door degenen die toen aankwamen vooral daar de nadruk op gelegd. De anderen, die eerder aankwamen, met uitzondering van Petronella Pooters, praten meer over werk, vrienden en bewaking. De volgende deelvraag: “Op welke elementen van het leven in kamp Ravensbrück leggen de geïnterviewden de meeste nadruk?” Irene Fainman-Krausz legt de meeste nadruk op het feit dat ze het kamp verschrikkelijk vond en op de mensen die haar, haar moeder en haar broertje hebben geholpen tijdens de periode dat ze in het kamp zaten. Jeanette Havas legt de meeste nadruk op de relatie met haar familie in het kamp en haar relatie met de blokoudste die hen hielp. Helena Adelaar Polak, Theresia Soetendorp en Marianna de Hond leggen de meeste nadruk op de overbevolking in het kamp. Petronella Pooters vertelt sowieso weinig over Ravensbrück, maar legt ook de meeste nadruk op de overbevolking en het feit dat ze altijd alleen was. Henriette Voute legt vooral de nadruk op de relatie met vriendin Gisela en de privileges die ze had in het kamp. Gesina Spier-Pullen legt de nadruk op hoe verschrikkelijk ze het kamp vond, maar vertelt verder weinig over Ravensbrück. Adriana Breur-Hibma, ten slotte, legt vooral de nadruk op haar relatie met haar vriendinnen, en dan vooral arts Haidi. Hoewel de geïnterviewden op verschillende elementen in het kamp de nadruk leggen, lijken vooral de overbevolking van het kamp en de relaties tot vrienden, familie en bewakers van belang te zijn geweest bij het vormen van een beeld van het kamp. 4.1 Joodse versus politieke gevangenen

In deze paragraaf zullen de deelvragen aan bod komen die betrekking hebben op de relatie van Joodse en politieke gevangenen tot elkaar. Allereerst de vraag, “Wat is het beeld dat de Joodse gevangenen van kamp Ravensbrück hebben?” Het is moeilijk om op deze vraag een algemeen antwoord te geven, want de beeldvorming van het kamp loopt onder de Joodse gevangenen nogal uiteen. Irene FainmanKrausz en Jeanette Havas vertellen uitgebreid over het kamp, omdat ze er vrij lang hebben gezeten. Uit Irene’s interview blijkt dat ze Ravensbrück een verschrikkelijk kamp heeft gevonden. Ze is erg emotioneel in haar vertelwijze en heeft duidelijk trauma’s aan het kamp over gehouden. Jeanette Havas vertelt in tegenstelling tot Irene vrij feitelijk over het kamp. 39


Beide vrouwen leggen vooral de nadruk op de relatie tot hun blokoudste. Deze relatie is voor hen heel bepalend geweest in hun beeld van het kamp. Helena Adelaar-Polak, Theresia Soetendorp en Marianna de Hond noemen Ravensbrück allemaal overvol en een verschrikkelijk kamp. Voor hen is de overbevolking in het kamp heel bepalend geweest voor het beeld dat ze van het kamp hebben. Er is dus geen homogeen beeld van het kamp te vinden onder de Joodse geïnterviewde gevangenen, omdat ze op verschillende aspecten van hun verblijf in het kamp de nadruk leggen. De kampbewaking en overbevolking zijn echter wel thema’s die sterk naar voren komen in de beeldvorming. Ten tweede de deelvraag “Wat is het beeld dat de politieke gevangenen van kamp Ravensbrück hebben?” Ook onder de politieke gevangenen bestaat een heterogeen beeld van het kamp. Petronella Pooters vertelt vrij feitelijk over het kamp en legt vooral de nadruk op het feit dat ze altijd overal alleen was als vrouw en Nederlandse. Dit doet ze ook met betrekking tot kamp Ravensbrück. Het alleen zijn lijkt erg bepalend te zijn voor haar beeld van het kamp. Ze vertelt namelijk niet veel over andere gevangenen, aangezien ze altijd alleen was. Henriette Voute vertelt ook vrij feitelijk over kamp Ravensbrück, en haar relatie met vriendin Gisela lijkt bepalend voor haar beeld van het kamp. Gisela wist haar op te beuren en wellicht vertelt ze daarom minder emotioneel over de gebeurtenissen. Gesina Spier-Pullen vertelt erg weinig over het kamp. Het is daarom moeilijk om iets te zeggen over haar beeld van het kamp, al is wat ze vertelt uitsluitend negatief. Het kamp is druk, vol met luizen en verschrikkelijk. Adriana Breur-Hibma, ten slotte, vertelt ook, ondanks het feit dat ze bijna twee jaar in Ravensbrück heeft gezeten, meestal vrij feitelijk over het kamp. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de vele vriendschappen en relatief goede werkomstandigheden die ze had. Deze lijken dan ook erg bepalend te zijn geweest voor haar beeld van het kamp. Het beeld van kamp Ravensbrück onder de politieke geïnterviewde gevangenen lijkt nog heterogener te zijn dan bij de Joodse geïnterviewde gevangenen. Alleen zijn, vriendschappen en een vol kamp zijn elementen die bepalend geweest zijn voor het beeld van het kamp van deze politieke gevangenen. Ten slotte de deelvraag “Hoe verhouden deze groepen zich tot elkaar?” Opvallend is dat geen van de Joodse geïnterviewden vertelt over de categorie politieke gevangenen. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat er geen interactie met politieke 40


gevangenen is geweest aangezien meer dan 80% van de gevangenen als politiek werd aangemerkt. Wellicht werd er door de Joodse geïnterviewden niet zozeer op categorieën gelet. De Joodse geïnterviewden spreken vaker over nationaliteiten. Petronella Pooters en Gesina Spier Pullen spreken niet over Joodse gevangenen, maar geven sowieso al weinig informatie over kamp Ravensbrück. Henriette Voute geeft aan dat er Joodse gevangenen in het kamp waren, maar laat het bij die constatering. Adriana BreurHibma geeft echter aan dat er wel degelijk op categorieën werd gelet, behalve op de Joodse categorie, en dat categorieën zoveel mogelijk bij elkaar bleven. In de meeste interviews wordt kortom niet gesproken over een specifieke interactie tussen Joodse en politieke gevangenen, hoewel die er door het hoge aantal politieke gevangenen in het kamp ongetwijfeld is geweest. Waarschijnlijk werd er minder op categorieën dan op nationaliteiten gelet. Adriana Breur-Hibma geeft echter aan dat de verschillende categorieën zich zo min mogelijk met andere categorieën bemoeiden en op de Joodse categorie niet werd gelet. Adriana is echter de enige die dit aangeeft. De relatie tussen Joden en politieke gevangenen was dus complex. Uit de interviews lijkt naar voren te komen dat de politieke gevangenen toch een soort voorkeurspositie hadden boven de joden. Ze kregen bijvoorbeeld meer kleding. Zo kreeg Petronella Pooters een onderbroek, en de moeder van Irene Fainmann Krausz niet. Bovendien hadden de politieke gevangenen meer kans op beter werk. Hoewel Adriana Breur-Hibma Nacht und Nebel gevangene was, werkte ze in de boekbinderij, terwijl Jeanette Havas geen werk verrichtte. Irene Fainman-Krausz had waarschijnlijk geluk dat ze in Siemens terecht kwam doordat haar moeder Engels was. 4.2 Het beeld van kamp Ravensbrück

Welke beelden van kamp Ravensbrück en zijn gevangenen komen naar voren in de interviews met vrouwelijke Nederlands-Joodse overlevenden en met Nederlandse politieke gevangenen van het kamp, die in de periode 1939-1945 in Ravensbrück gevangen zaten? De beelden van het kamp die naar voren komen zijn heterogeen, maar wel in alle interviews negatief of feitelijk met een neiging naar het negatieve. Ik vermoed dat de feitelijke interviews uit zelfbescherming feitelijk zijn.

41


De bewaaksters hebben alleen bij de geïnterviewden die kinderen hadden invloed gehad op het beeld van het kamp. Daarnaast heeft de periode waarin iemand aankwam in het kamp zeker invloed gehad op het beeld van Ravensbrück, vooral omdat het kamp in zijn laatste fase overvol zat. Er wordt door degenen die toen aankwamen vooral daar de nadruk op gelegd. Onder Joodse geïnterviewde gevangenen is echter geen homogeen beeld van het kamp te vinden, omdat ze op verschillende aspecten van het kamp de nadruk leggen. De kampbewaking en overbevolking zijn echter wel thema’s die sterk naar voren komen in hun interviews. Het beeld van het kamp onder de politieke geïnterviewde gevangenen lijkt nog heterogener dan onder de Joodse geïnterviewde gevangenen. In de meeste interviews wordt niet gesproken over een specifieke interactie tussen Joodse en politieke gevangenen, hoewel die er door het hoge aantal politieke gevangenen in het kamp ongetwijfeld is geweest. Waarschijnlijk lette men minder op categorieën dan op nationaliteiten. Verschillen tussen hoe beide groepen in het kamp werden behandeld waren er wel. Kortom, er zijn dus vele verschillende aspecten in het kamp geweest die het beeld van de geïnterviewden heeft beïnvloed. Nationaliteit, periode van aankomst, bewaking en wel of geen vriendschappen met andere gevangenen zijn bepalend geweest voor het negatieve of feitelijke beeld dat de geïnterviewden van kamp Ravensbrück hebben.

42


Naar kamp Ravensbrück en zijn gevangenen heeft men aan de hand van interviews nog weinig onderzoek gedaan. In deze scriptie heb ik, aan de hand van interviews met negen gevangenen, geprobeerd weer te geven wat voor beeld geïnterviewde Nederlands-Joodse en Nederlandsepolitieke gevangenen van concentratiekamp Ravensbrück hebben. In de meeste gevallen kwam er een vrij duidelijk en interessant beeld van het leven in het kamp naar voren. Dit leven verschilde per geïnterviewde. Het beeld van het kamp was in alle gevallen negatief of feitelijk, hoewel vooral de Joodse gevangenen het negatieve benadrukten. Hoewel ik in deze scriptie het beeld van het kamp vanuit het oogpunt van specifieke personen heb onderzocht, zou men naar kamp Ravensbrück nog veel meer onderzoek kunnen doen aan de hand van dergelijke interviews, bijvoorbeeld naar de werkzaamheden in het kamp, of naar het Nacht und Nebel-blok, waarover in de literatuur vrij weinig informatie is te vinden. Vanzelfsprekend moet men oppassen voor vertekening, omdat feiten in interviews, zeker als ze een hele tijd na de gebeurtenis worden afgenomen, niet altijd kloppen. Het is jammer dat sommige interviews zeer gedetailleerd en goed afgenomen zijn, zoals het interview met Adriana Breur-Hibma, en andere helaas wat minder, zoals bij Henriette Voute het geval was. Dat laatste interview blijft te veel hangen in algemeenheden. Dit is jammer, omdat eventuele interessante details over het leven in het kamp zo verloren gaan. Voor het verifiëren van gebeurtenissen kan echter, zoals in deze scriptie ook is gedaan, achtergrondliteratuur gebruikt worden.

43


A.C. van der Sanden, Herdenking Ravensbr端ck, 14 april 2013 (Museumplein, Amsterdam). Mondelinge geschiedenis is grotendeels nog een onontgonnen terrein, dat desalniettemin veel nuttige informatie op kan leveren. Het wordt dan ook tijd dat men er meer gebruik van gaat maken. Men baseert zich nu voornamelijk op oude, schriftelijke bronnen, maar ook deze zijn ooit door iemand opgeschreven. Hoe weten we dan of die bronnen 端berhaupt corresponderen met de werkelijkheid? Het gebruik van mondelinge bronnen moet om deze redenen dan ook niet als problematisch en lastig worden gezien, maar als een uitdaging. Zoals te zien is aan de jaarlijkse herdenking van concentratiekamp Ravensbr端ck, blijven dit soort onderwerpen en bronnen altijd actueel en relevant.

44


Breur, D. Een verborgen herinnering, tekeningen van Aat Breur uit Ravensbrück (Amsterdam 1983) Dublon Knebel, I. et al. A Holocaust Crossroads: Jewish Women and Children in

Ravensbrück (Portland 2010) Jansen, H. Leny’s leven, Voor tijdens en na Auschwitz (2012) Leydesdorff, S. De Mensen en de Woorden (Amsterdam 2004) Morrison, J. Ravensbrück, Everyday Life in a Women’s Concentration Camp 1939-45 (Princeton 2000) Saidel, R.G. The Jewish Women of Ravensbrück Concentration Camp (Madison 2004) United States Holocaust Memorial Museum, Holocaust Encyclopedia, (Washington DC, 10 juni 2013) www.ushmm.org/wlc/en/article.php?ModuleId=10005467 Interviews USC Shoah Foundation, Interview 06869, Irene Fainman-Krausz,30 september 1995, Johannesburg, Zuid-Afrika USC Shoah Foundation, Interview 10194, Jeanette Havas, december 1995, Utah, Verenigde Staten USC Shoah Foundation, Interview 16585, Helena Martina Adelaar-Polak, 1995, Deventer USC Shoah Foundation, Interview 13204, Theresia Soetendorp, 9 april 1996, Amsterdam 45


USC Shoah Foundation, Interview 47088, Marianna de Hond, 1995, Amsterdam USC Shoah Foundation, Interview 11265, Petronella Johanna Pooters, 1995, Amsterdam USC Shoah Foundation, Interview 23534, Henriette Voute, Utrecht USC Shoah Foundation, Interview 18122, Gesina Spier-Pullen, 1996, Amsterdam USC Shoah Foundation, Interview 05964, Adriana Breur-Hibma, 1995, Amsterdam

46


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.