Floor Hoogeboom, 'Ik zou ook leren schieten'

Page 1



Abstract De helden terug op het toneel

2 3

1. Het hoofd liep ervan over Oorsprong van het anti-Duitse sentiment Het speelse verzet voorbij Het grotere geheel Door het oog van de naald Stilzitten Gevangenschap Vrouw in het verzet

8 8 9 11 12 13 14 14

2. Zingend een onzekere toekomst tegemoet Het had zoveel erger gekund Voor het leven Erger kan het niet De kolengruishel Dik van ellende De vrouwen bleven bezig We gaan eraan, Tinus Vrouw in het kamp

16 16 18 19 20 21 22 23 24

3. Het recht om te leven waarmaken Zo, ben je daar? NaweeĂŤn van de oorlog Het gewone leven? De tweede generatie op de kaart Het proces der ontdooiing Eindelijk erkenning Vrouw na de oorlog

26 26 28 29 29 31 33 34

In de schijnwerpers

36

Bronnen- en literatuurlijst

39

Bijlage 1: Tijdlijn Bijlage 2: Kaart transport Tineke

43 44


In deze scriptie is gereageerd op Marjan Schwegmans oproep in 2007 tot meer helden en heldinnen in de Nederlandse historiografie, door te kijken naar welke rol ‘vrouw-zijn’ speelde in het leven van Tineke Wibaut-Guilonard (1922-1996). Hierbij stonden drie periodes centraal: het verzet, de kampen en de naoorlogse periode. Allereerst werd duidelijk dat de, in de historiografie regelmatig gehanteerde, tweedeling tussen ‘burgerlijk’ en ‘gewapend’

verzet

niet

functioneel

is,

maar

dat

juist

de

context

van

de

verzetswerkzaamheden van belang is. Als dit wordt gehanteerd, dan treedt er geen hermetische hiërarchie in werking en kan zonder waardeoordeel naar het verzet worden gekeken. Daarnaast is ook de invloed van Tinekes ‘vrouw-zijn’ in het kamp duidelijk geworden. Tineke hanteerde genderspecifieke technieken om haar verblijf in de kampen draaglijk te maken, maar paste daarnaast ook emotionele onverschilligheid als strategie toe. Dit is een techniek die niet vaak aan vrouwen wordt toegekend. In tegenstelling tot andere verzetsvrouwen benadrukte Tineke na de oorlog niet specifiek haar rol als vrouw. Alleen voor de rol van vrouwen in het verzet maakte Tineke zich hard, waardoor gesteld werd dat Tineke niet als feministe in de directe zin van het woord gezien kon worden, maar als ‘oorlogsfeministe’.

2


‘Waar zijn de helden?’ vroeg Marjan Schwegman zich af toen zij in 2007 directeur werd van het toenmalige Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD; nu NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies). Zij stelde dat in Nederland jarenlang het taboe heerste om het in relatie tot de Tweede Wereldoorlog over helden en schurken te hebben. Volgens deze benadering hadden Nederlands maar wat aangemodderd; soms waren zij goed, soms waren zij fout. Het resultaat was een grote grijze soep, een opvatting die na de publicatie van Chris van der Heijdens Grijs Verleden in 2001 is blijven hangen. Schwegman riep tijdens de Van der Lubbelezing op tot een terugkeer van de helden en heldinnen in de Nederlandse historiografie. Door het aanbrengen van nuances met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog waren verzetsstrijders ten onrechte in de schaduw komen te staan. Opvallend is dat in deze schaduw vooral vrouwen te vinden zijn. Schwegman stelde dit probleem al in 1980 aan de kaak door zich af te vragen: ‘Speelden vrouwen inderdaad geen rol van betekenis in de Nederlandse illegaliteit, of slechts een rol op de achtergrond: een zo onopvallende en onbelangrijke rol dat historici vaak vergeten die te vermelden?’ Begin januari 2016 kwam ze hierop terug in het essay 'Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van groep 2000 (1940-1945)' en stelde ze dat Loe de Jongs definitie van het verzet een reden is voor de afwezigheid van vrouwen in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. Hij definieerde verzet als activiteiten in het geheim en in georganiseerd verband. Met het hanteren van deze nauwe definitie van verzet, is er voor vrouwen zoals Van Tongeren simpelweg geen plek. Zij wilden in stilte mensen helpen en zochten geen openlijke erkenning. Dit is in lijn met het beeld dat er is over vrouwen in het verzet: op een paar uitzonderingen na, heerst in de historiografie de opvatting dat vrouwen in het verzet een ondersteunende rol hadden. Er komt dus een onderscheid naar voren tussen verzet door mannen en verzet door vrouwen. In haar afscheidsrede als directeur van het NIOD benadrukte Schwegman dit verschil door Marga Klompé aan te halen, de vrouw met een oorlogsverleden als koerierster en de eerste vrouwelijke minister van Nederland. In 1946 bekritiseerde zij de gedachte dat het bij het verzet vooral draaide om 'rondlopen met een pistool, vijanden executeren, 3


treinrails opblazen of distributiekantoren overvallen'. Schwegman stelde dat het vrouwen waren die de verbindingen in het verzet in stand hielden. Dat zij na de oorlog onzichtbaar werden of tot ‘helpers’ gereduceerd werden, is daarom ironisch. Het is belangrijk dat de tweedeling tussen burgerlijk en gewapend verzet overboord wordt gegooid. Dan kan zonder achterliggende hiërarchie naar het verzet worden gekeken, waardoor vrouwelijke verzetsstrijders hun schaduwplek kunnen omruilen voor een plek in de schijnwerpers. Het huidige gebrek aan ruimte voor (vrouwelijke) helden in relatie tot de Tweede Wereldoorlog is het resultaat van een periode van kritische zelfreflectie, die in de jaren tachtig begon. Voorheen heerste één dominant beeld van Nederland in oorlogstijd: een heroïsch beeld. Het kleine groepje collaborateurs had zich buiten de Nederlandse volksgemeenschap bevonden, de rest van de Nederlanders had in meer of mindere mate verzet gepleegd. De Februari-, April/mei- en Spoorwegstaking dienden als voorbeeld: het Nederlandse volk was voor zichzelf opgekomen. Hans Blom opende deze periode in 1983 met zijn oratie In de ban van goed en fout, waarin hij stelde dat de geschiedschrijving over Nederland in de jaren 1940-1945 teveel vanuit de tegenstelling tussen goed en fout geschreven was. In zijn oratie riep hij op tot een ontworsteling aan deze morele beoordeling en pleitte hij voor het terugdringen van persoonlijke oordelen in de geschiedschrijving: het was tijd om uit de ban van goed en fout te geraken. Chris van der Heijden volgde Bloms koers met zijn werk Grijs Verleden (2001), waarin hij Blom prees als degene die ‘een deukje in het blozend zelfvertrouwen van het vaderlandse’ sloeg. Hij verzette zich tegen het, door De Jong geschetste, overspannen beeld van goed en fout. Blom pleitte voor meer grijs, omdat De Jongs oorlog een oorlog was van helden en boeven: je was voor óf tegen Duitsland, andere mogelijkheden waren er niet. Evelien Gans reageerde hier fel op door Van der Heijden te beschuldigen van het nivelleren van de geschiedenis: het verkleinen van de bestaande verschillen in positie, gevoel en motief tussen daders, omstanders en slachtoffers. Met deze nivelleringsstrategie gaf Van der Heijden 'het toeval, de klungeligheid, de kleinheid' een hoofdrol, Seyss-Inquart was bijvoorbeeld een gevoelig mens vanwege zijn voorliefde voor bergen en muziek. Gans stelde dat het toeval een rol toebedelen ervoor zorgt dat zowel daders, omstanders als slachtoffers terechtkomen in één en dezelfde grijze soep. Deze kritische zelfreflectie heeft ervoor gezorgd dat in relatie tot de Tweede Wereldoorlog niet over helden wordt gesproken, maar dit hoeft elkaar niet uit te sluiten. 4


Een sluitende definitie van verzet is hierbij van belang. Net zoals bij De Jongs definitie van verzet, zijn andere definities nauwsluitend: wapengebruik speelde een grote rol bij het plegen van verzet. Daarnaast bevatten veel definities een categorisering. Zo bekeek Bauer in De openbare arbeidsbemiddeling gedurende den bezettingstijd 1940-1945 (1948) het verschil tussen passief en actief verzet: passief verzet had het doel de Duitse administratie uit te hollen, actief was openlijke weerstand tegen bezettingsmaatregelen. Meulenbelt onderscheidde vijf categorieën van verzet: symbolisch, lijdelijk, paramilitair, beroeps- en principieel verzet. Onder principieel verzet verstond hij de weigerachtige houding tegenover Duitse maatregelen. In deze scriptie is van belang dat de definitie geen categorisering bevat, maar breed van aard is. Op deze manier kan naar het gehele verzet gekeken worden. Bob de Graaff en Lidwien Marcus stelden in Kinderwagens en Korsetten: een onderzoek naar de

sociale achtergrond en de rol van vrouwen in het verzet 1940-1945 (1980) een nieuw begrip van verzet voor: verzet als ondergronds en georganiseerd verzet. Als vanuit deze invalshoek naar verzet wordt gekeken, biedt dat ruimte voor een breed scala aan verzetsactiviteiten. Een vrouw die betrokken was bij ondergronds en georganiseerd verzet, was Valentine Guilonard. Tineke had vanaf jonge leeftijd een afkeer van nazi-Duitsland. Haar vader was technisch directeur bij KLM en maakte in 1938 in Duitsland de Kristallnacht mee. Zijn daaruit voortvloeiende weigering om zaken te doen met Duitsland, is van grote invloed op Tineke geweest. Op het moment dat in 1941 alle Joodse leerlingen haar school moesten verlaten, ging zij in verzet. Samen met klasgenoten regelde ze onderduikadressen, bonkaarten en valse persoonsbewijzen. Later raakte ze door een kennis, Jan van Mierlo, betrokken bij de gewapende Amsterdamse verzetsgroep CS-6. Dit leidde ertoe dat zij moest onderduiken en vervolgens werd gearresteerd, waardoor ze enkele maanden in het Huis van Bewaring II (Amstelveenseweg) verbleef. Vanuit hier vertrok Tineke naar Kamp Vught, waar ze onder andere het bunkerdrama meemaakte. Kampcommandant Adam Grünewald sloot in de nacht van 15 januari 1944 91 vrouwen op in een cel van negen vierkante meter. Kort hierna kwam Tineke in kamp Ravensbrück, Reichenbach en Salzwedel terecht, waar zij op 14 april 1945 werd bevrijd. Tinekes leven dient als uitstekende casus voor het in kaart brengen van de rol van vrouwen in het verzet. Deze rol is tot op heden onderbelicht, hoewel het de laatste tijd meer aandacht heeft verkregen. Na de oproep van Schwegman tot ‘meer helden en heldinnen’ in 2008, is onderzoek gedaan naar onder andere de verzetsvrouwen Hannie Schaft, Truus van 5


Lier en Marie Anne Tellegen. Ook besloot de Gemeente Amsterdam in april 2016 om een aantal bruggen in de Verzetsheldenbuurt (Amsterdam Geuzenveld-Slotermeer) naar vrouwelijke verzetsheldinnen te vernoemen. Het begin is er. Tinekes verhaal dient als een belangrijke aanvulling in dit proces, waarmee meer duidelijkheid verkregen wordt over de rol van vrouwen in het verzet. Hadden vrouwen enkel een ‘ondersteunende’ rol? Daarnaast is dit onderzoek belangrijk omdat niet alleen gekeken wordt naar vrouwen in het verzet, maar ook naar de rol van vrouwen in het kamp en na de oorlog. Door naar deze drie periodes te kijken, komt de invloed die deze periodes op elkaar hadden in beeld. Zo ontstaat een compleet beeld van het ‘oorlogsleven’ van Tineke: de oorlog liep immers als een rode draad door haar leven. Naar de invloed van gender in het kamp is bovendien nog niet veel onderzoek verricht. Felicja Karay heeft gekeken naar vrouwen in werkkampen, waarbij ze genderspecifieke overlevingsmethoden heeft herkend. Gekeken zal worden in hoeverre deze methoden op Tineke van toepassing waren, waarmee deze scriptie een toevoeging is aan dit bestaande onderzoek. Naar de rol van vrouwen in de naoorlogse samenleving is meer onderzoek verricht. Verschillende historici hebben onderzoek gedaan naar facetten van deze samenleving, zoals feminisme, het kampsyndroom en erkenning van het oorlogsverleden. Deze fenomenen zijn dus vooral los van elkaar bekeken, waarmee Tinekes leven als een brug tussen dit onderzoek dient. In deze scriptie worden deze verschillende facetten samen bekeken, wat interessante inzichten over de dynamiek van de naoorlogse samenleving in kaart zal brengen. Tinekes leven wordt aan de hand van drie tijdvakken besproken. Als eerste komt de periode van mei 1940 tot en met januari 1944 aan bod, toen Tineke in Amsterdam verzet pleegde. Hier wordt duidelijk welke rol haar ‘vrouw-zijn’ speelde tijdens het plegen van verzet, om te bekijken in hoeverre de indeling tussen burgerlijk en gewapend verzet zinvol is. Het tweede hoofdstuk gaat over de periode in de kampen, van januari 1944 tot en met 14 april 1945. Gekeken wordt naar hoe Tineke de kampen overleefde. Deze periode is het verlengde van het verzet, waarbij de rol van ‘vrouw-zijn’ in het verzet en in de kampen tegen elkaar af worden gezet. Het laatste hoofdstuk gaat over april 1945 tot 6 oktober 1996, het moment dat Tineke overlijdt. Deze periode fungeert als ‘het laatste puzzelstukje’, waarin gekeken wordt op welke manier de oorlog en gender in de jaren na de oorlog een rol speelden.

6


In dit onderzoek zullen hoofdzakelijk primaire bronnen gebruikt worden, namelijk het archief van Tineke Wibaut-Guilonard in het Atria Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis. Dit archief is zeer uitgebreid en bevat dagboekaantekeningen, briefwisselingen uit de jaren 1930-1950 en een breed scala aan naoorlogse documentatie. Dit zijn verslagen over gebeurtenissen van voor- en tijdens de oorlog, want Tineke heeft veel over haar leven geschreven. Ook heeft ze een boek geschreven over haar ervaringen in de kampen, Zo ben je daar (1983). Daarnaast is een archief van het NIOD over de verzetsgroep CS-6 gebruikt. Om Tinekes verhaal in een bredere context te plaatsen worden deze primaire bronnen gecombineerd met secundaire literatuur.

7


‘De Amerikaanse kranten willen geloof ik wel erg graag aantonen dat het oorlogsgevaar erg groot is, doch als ik zoo het een en ander met elkaar in verbrand breng, dan geloof ik toch dat het wel los zal loopen en dat de heren Hitler en Mussolini zich nog wel eens zullen bedenken voordat zij werkelijk met hun gevaarlijke spel aanvangen’ schreef Pieter Guilonard, vader van Tineke, in 1939 naar haar, kort voordat hij overleed. Helaas kreeg hij geen gelijk; een aantal maanden later brak de oorlog uit. Tineke raakte al snel betrokken bij het verzet: eerst ‘speels verzet’ met haar klasgenoten, later koeriersterdiensten voor CS-6. Deze activiteiten leidden uiteindelijk tot haar arrestatie op 17 september 1943. Met het bekijken van de periode van mei 1940 tot en met januari 1944 komt naar voren welk verzet Tineke pleegde en met welke risico’s. Centraal hierbij staat op welke manier haar ‘vrouw-zijn’ een rol speelde tijdens het plegen van verzet. Verrichte Tineke verzet dat in de historiografie wordt gecategoriseerd als ‘typisch vrouwenverzet’? Bij het onderzoeken van de rol van gender in het verzet is de tweedeling tussen gewapend en burgerlijk verzet van belang: het bekijken van Tinekes leven zal de functionaliteit van deze tweedeling aan de kaak stellen. Hiervoor worden dagboekaantekeningen uit Tinekes middelbare-schoolperiode gebruikt, in combinatie met naoorlogse documentatie over deze activiteiten.

Oorsprong van het anti-Duitse sentiment

In de vroege ochtend van 10 mei 1940 trokken Duitse troepen onder de naam van operatie

Fall Gelb Nederland binnen. De Duitse luchtmacht bombardeerde verschillende bruggen en vliegvelden in de buurt van Den Haag en Rotterdam en strategische plaatsen werden bezet. Tineke was op dat moment nog geen achttien jaar. Samen met haar moeder verliet zij hun huis in de buurt van Schiphol en ging naar vrienden in Amstelveen. Twee uur later zagen zij daar de bommen op Schiphol vallen. Het leven ging hierna snel weer door: Tineke ging weer naar het Amsterdams Lyceum, waar zij in de vijfde klas zat. De normale spanningen rondom proefwerken, rapporten, klasgenoten en jongens waren aanwezig. Dat jaar bleef ze

8


zitten. Niet door de oorlog, maar door de dood van haar vader, zo stelde ze later. Pieter Guilonard was op 18 maart 1939 omgekomen bij een vliegtuigongeluk in Amerika. Hij werkte als technisch directeur bij KLM, waarvoor hij vaak zakenreizen naar het buitenland maakte. De burgerluchtvaart ademde in deze jaren optimisme en idealisme. In dit liberaal en apolitiek klimaat had Tineke ‘een gouden jeugd’. De KLM stond in 1938 op het punt nieuwe vliegtuigen aan te schaffen en had hierbij de keuze tussen de Amerikaanse Boeing of de Duitse Fockewulf. Pieter vertrok hierom naar Bremen om het Duitse vliegtuig te bekijken en maakte daar, van 9 op 10 november 1938, de Kristallnacht mee. Deze nacht was het gewelddadige keerpunt in de repressie tegen de Joden: de Nazi's vermoordden ongeveer 400 Joden in deze antisemitische pogrom en stuurden 30.000 naar een gevangenis of concentratiekamp. Dit geweld maakte een diepe indruk op Pieter. Hij was altijd vrolijk en vol verhalen, nu keerde hij uitgeput en zwijgend terug. Zijn besluit stond vast, hij liet zich op zakelijk vlak niet meer met Duitsers in. Dit maakte een onuitwisbare indruk op Tineke.

Het speelse verzet voorbij

Na de bezetting ondernamen Nederlandse burgers eerste vormen van verzet. In veel gevallen werden deze eerste activiteiten door onervaren en naïeve amateurs in kringen van vrienden, collega’s en schoolgenoten georganiseerd. Het verzet begon vaak als een vriendendienst, waarbij het verrichten ervan als vanzelfsprekend werd gezien. Dit was ook bij Tineke het geval: op het Amsterdams Lyceum heerste vanaf het begin van de bezetting een afkeer tegen Duitsland. De Grüne Polizei vorderde het pand van het Lyceum aan het Valeriusplein 15 en een paar maanden later, op 22 november 1940, werd de toegang tot de school aan Joodse leraren ontzegd. Met haar vaders anti-Duitse opvattingen in haar achterhoofd besloot Tineke om zich zoveel mogelijk te verzetten tegen de Duitse bezetters: 'Dit kan niet, dacht ik. Ik wilde iets doen tegen het tuig dat ons land binnen was gevallen!'. Het verzet dat Tineke verrichte, was speels: er was nog geen sprake van actief en openlijk verzet. De leerlingen van het Lyceum droegen op 29 juni 1940, de verjaardag van Prins Bernhard, een witte anjer om zo hun onvrede te uitten. Op het moment dat in de hele stad posters verschenen met de tekst: 'Engelse vliegers kennen geen genade voor vreedzame burgers', knipten Tineke en haar klasgenoten het woord Rotterdam uit de krant en plakten 9


dit op de affiches. In deze periode was het verzet slechts een nevenactiviteit, ondanks dat het meer tijd in beslag ging nemen. Tineke presteerde matig op school, waardoor haar rector, dr. C.P. Gunning, aan haar moeder schreef dat het zo jammer was dat Tineke weinig belangstelling had voor het schoolwerk. Het speelse verzet was voorbij op het moment dat op 30 september 1941 alle Joodse leerlingen het Lyceum moesten verlaten. Op het Amsterdams Lyceum heerste op dat moment een groot gevoel van saamhorigheid, waarbij leerkrachten en leerlingen zich met elkaar verbonden voelden. Dat tweeënzeventig Joodse leerlingen van de school moesten voelde dan ook als een groot gemis, waardoor zowel leerkrachten als leerlingen zich snel betrokken voelden bij en actief deelnamen aan het verzet. Leerlingen begonnen met simpel verzet om hun Joodse klasgenoten te helpen. Samen met een klasgenoot, Frank Wibaut, zocht Tineke onderduikadressen en vervalste ze persoons- en doopbewijzen. In deze werkzaamheden werden zij gesteund door een docent van het Lyceum, Johan Benders. Ook hij regelde onderduikadressen en vervalsingen. Benders werd uiteindelijk door een buurman verraden en kwam in het Huis van Bewaring II terecht, waar hij op 6 april 1943 zelfmoord pleegde. Ook Jan van Mierlo ondersteunde de leerlingen en stelde hiervoor zijn huis ter beschikking. Tineke heeft daar uren geëxperimenteerd met het oud laten lijken van doopbewijzen. Op 1 januari 1942 werd rector Gunning door de Duitsers ontslagen en nam het nog relatief onschuldig verzet serieuzere vormen aan. Voorheen gebruikten de leerlingen elkaars netwerk niet zozeer, zij hielpen gewoon vrienden en kennissen. Vanaf januari 1942 gingen de leerlingen van het Lyceum hun verzet gezamenlijk organiseren. Twee klasgenoten van Tineke kwamen op een dag met het verhaal dat zij 'even naar Westerbork waren gegaan'. Een voormalig biologieleraar van het Lyceum, dr. J. Heimans, was twee maanden eerder daar terechtgekomen en had de jongens verteld dat hij zijn microscoop zo miste. Gedrieën besloten zij om hem een microscoop te bezorgen, die zij via het laboratorium van professor Stomps in Amsterdam regelden. Stomps had zelf een afspraak in Westerbork op 15 december 1942, de leerlingen gingen met hem mee om de microscoop aan de biologieleraar te geven. Heimans was zichtbaar ontroerd door dit gebaar van zijn leerlingen. Toen bleek dat het binnenkomen in kamp Westerbork zo gemakkelijk ging, zijn zij later nog eenmaal gegaan om een vervalst doopbewijs aan de moeder van een klasgenoot af te leveren.

10


Het grotere geheel

Op 28 mei 1942 haalde Tineke haar eindexamen en kort hierna verhuisde zij naar een studentenhuis op de Singel. Op dit moment nam de hoeveelheid en complexiteit van haar werkzaamheden toe: Tineke was immers niet klaar als een onderduikadres gevonden was, ze moest ook persoonsbewijzen en andere documenten vervalsen, voor eten en geld zorgen en in contact blijven met de onderduiker. In de zomer van 1942 begon bij Tineke het hoofd over te lopen en ontstonden voor het eerst echte angstgevoelens. Haar anti-Duitse sentiment groeide echter evenredig mee met deze angstgevoelens, haar dagboek stond vol met haat jegens de Duitsers: schotschriften over de Duitse bezetting, spotprenten van Hitler en een geuzenlied over Nederland. ‘Ik snak naar een stad vol rood, wit en blauw’. Het was dan ook op dit moment, mei 1943, dat Jan van Mierlo Tineke benaderde met een speciaal verzoek, namelijk of zij interesse had om zijn adjudante te worden. Dit hield het verrichten van koeriersdiensten, sabotage, spionage en gewapend verzet in. Tineke besloot dit te doen, CS-6 stond immers in lijn met haar manier van denken: ‘Niet maar steeds in de verdediging blijven, maar aanvallen en zo een steentje bijdragen aan de strijd die moet leiden naar de ondergang van het Hitlerregime’. De naam CS-6 kon zowel duiden op het adres van het hoofdkantoor (Corellistraat 6) als op Centre de sabotage. Het huis op de Corellistraat was al vanaf het begin van de oorlog een basis voor allerlei anti-Duitse activiteiten, aangezien de vrouw des huizes (Mies Boissevain-van Lennep) betrokken was bij het redden van Joodse kinderen uit Duitsland en Oostenrijk. Haar twee zonen, Jan-Karel (Janka) en Gideon (Gi) gebruikten de kelder van het huis voor het verspreiden illegaal werk, het vervalsen van papieren en het regelen van onderduikadressen en voor het experimenteren met bommen en ontbrandingsstoffen. CS-6 ontstond, net zoals andere illegale organisaties, uit een vriendenkring. Vrienden en kennissen van de zonen Boissevains sloten zich aan, onder andere Leo Frijda, Hans Katan, Pam Pooters en Reina PrinsenGeerligs. Dat Tineke pas na de oorlog erachter kwam dat ze lid was geweest van CS-6, had te maken met de manier waarop CS-6 georganiseerd was. CS-6 werkte met een communistisch cellen- of brigadesysteem. Kleine groepjes van maximaal vier man werkten samen onder één sergeant. Hierbij was het van belang dat men andere leden van CS-6 niet bij naam kende. Hoeveel leden werkzaam zijn geweest bij CS-6 is niet precies bekend, geschat wordt 11


tussen de 50 en 70 mannen en vrouwen. Net zoals in veel andere verzetsgroepen verrichten bij CS-6 de vrouwen het koerierswerk. Dit gold ook voor Tineke: zij vervoerde wapens door ze in een krant te wikkelen en aan een touwtje aan haar stuur te hangen.

Door het oog van de naald

Toen de oorlog voortduurde, namen de risico’s van het verzet toe. Tineke maakte van het vervalsen van bonnenkaarten haar specialiteit maar werd betrapt door de Duitse politie. Zij moest haar gegevens achterlaten en naar het politiebureau komen. Tineke ging echter niet zelf, haar moeder ging voor haar in de plaats. Zij had dezelfde initialen en was op de hoogte van de verzetswerkzaamheden van haar dochter. Ze wist toen de situatie te redden. Zo kroop Tineke voor het eerst door het oog van de naald. Dit was echter niet de laatste keer dat Tineke geluk had. Op 22 juli 1943 kwam ze thuis en trof daar een onbekende man aan, die werkzaam bleek voor de Duitse

Sicherheidsdienst (SD). Hij kwam haar kamer inspecteren en vroeg haar waarom zij met zoveel mannelijk gezelschap omging. In Tinekes kamer waren op dat moment volop sporen van verzet aanwezig: achter het gordijn stond een pot met een persoonsbewijs in de acetondamp, twee revolvers lagen in haar bureaukast en een stapel valse bonnenkaarten stond op het bureau. Tineke wist de man af te wimpelen door middel van haar grote aantrekkingskracht, pakte vervolgens haar spullen en dook onder. Tineke dook onder in Amsterdam en verhuisde naar een ruimte (‘het atelier’) op de Cliostraat. Hier deed ze zich voor als de verpleegster van een student. Toen de SD ook hier enkele malen voorbijkwam, logeerde Tineke een aantal nachten bij haar moeder in Amstelveen. Vervolgens maakte ze de fout om op 15 augustus 1943 op een feestje in Amsterdam te verschijnen, waar een SD-er ook aanwezig was. Tineke wist te ontsnappen, waarna de SD haar moeder vijf dagen lang bezighield. Zij kwamen elke dag langs en bleven de hele dag bij haar in de keuken zitten. Toen Tineke de eerste dag niet thuis kwam, wist haar moeder dat ze veilig en wel ondergedoken was. Hierdoor was zij ontspannen, wat tot grote irritatie leidde bij de SD, die niet begrepen waarom deze mevrouw zo rustig was als haar dochter opgepakt zou worden. Moeder Guilonard antwoordde hierop triomfantelijk: ‘Mijnheer, begrijpt u dan nog niet dat mijn dochter niet thuis komt?’

12


Stilzitten

In de zomer van 1943 pakte de SD een aantal leden van CS-6 op, wat resulteerde in een chaotische situatie bij de overige leden van CS-6: onduidelijk was wie er ondergedoken zat, opgepakt was of vrij rondliep. Ondanks dat Tineke niet wist dat ze aangesloten was bij CS6, kon ze met geen van de mensen met wie ze eerder samenwerkte, in contact komen. Hierdoor had ze het gevoel dat het ‘goed fout’ was, maar ze was niet in de mogelijkheid dit verder te onderzoeken. Ze zat inmiddels ondergedoken in Zeist en had de schuilnaam Thea Beerens aangenomen. Haar brieven en dagboeknotities hadden een optimistisch karakter in deze periode: ze grapte en grolde met haar moeder en gaf veel onbelangrijke details. Hierachter schuilde echter een grote angst, die in een brief naar haar neef Jaap duidelijk naar voren kwam. Ze vertelde hem dat ze bij haar beslissingen meer aan haar moeder begon te denken: ze zette niet meer alleen haar leven, maar ook haar moeders leven op het spel. Hier wordt dus ook duidelijk hoe groot de rol van Tinekes moeder bij het verzet van Tineke was: zij was immers degene die de politie afwimpelde, levensmiddelen rondstuurde en door de stad fietste op zoek naar informatie. Tijdens deze onderduik groeide het besef dat Tineke daadwerkelijk met iets levensbedreigend bezig was. Deze angst manifesteerde zich in een toename van haar gewicht: 'Als er teveel in mijn hoofd zat, ging ik eten'. Stilzitten tijdens deze onderduik was niets voor Tineke, na een aantal dagen was ze al in contact met verzetsorganisaties in Zeist. Toch kon ze daar niet echt veel ondernemen, wat voor haar voelde als het plegen van verraad. In een andere brief aan neef Jaap liet ze dan ook weten: 'Ik voelde het als deserteren om op tijd onder te duiken, terwijl anderen levens op het spel zetten'. Door deze contacten met het verzet in Zeist kreeg Tineke de mogelijkheid om naar Engeland te vluchtten, ze besloot echter Jan in haar plaats te laten gaan. Via een van de medewerksters van ‘het atelier’, Irma Seelig, liet ze dit aan hem weten. Dit resulteerde in haar arrestatie op 17 september 1943 en de arrestatie van Jan, een dag later. Een paar maanden later, tijdens haar gevangenschap in Amsterdam, ontving Tineke de tekst: 'Irma zit vast en draait door'. Toen werd haar duidelijk dat het Irma was, die haar en Jan had verraden.

13


Gevangenschap

Na haar arrestatie keerde Tineke in september 1943 terug naar Amsterdam en verbleef daar in het Huis van Bewaring II (Amstelveenseweg). Hier deelde zij een cel met drie andere vrouwen. Met een van de vrouwen, Fransje, raakte zij bevriend. De eerste paar maanden lijkt Tineke een soort opluchting te ervaren en zijn haar brieven dan ook opgewekt: haar familie zou wel moeten lachen als ze haar zouden zien! Zelfs in gevangenschap was het lastig stilzitten voor Tineke. Het contact met familie en kennissen onderhield ze doordat haar familieleden deuntjes floten als zij langsliepen en naar haar moeder verzond ze boodschappen door in de zoom van een handdoek strookjes katoen te verstoppen, waar boodschappen op werden geschreven. Moeder Guilonard verzorgde de was en las dan deze berichten. Via deze weg hoorde Tineke dan ook dat op 1 oktober 1943 dat Jan van Mierlo en achttien andere leden van CS-6 in de duinen bij Overveen waren gefusilleerd, waarschijnlijk ook door verraad van Irma Seelig. Tineke ontving eind december 1943 de boodschap dat zij in de eerste week van het nieuwe jaar naar huis zou mogen. Dit was echter niet waar. Op 2 januari 1944 werd Tineke per trein naar Kamp Vught getransporteerd. Moeder Guilonard hoorde dit middels een brief van de moeder van Fransje, Tinekes celgenoot: ‘Mevrouw. G. Hierbij een briefje van Frans, celgenoote van T. Zij is vrijdag vertrokken, waarschijnlijk naar Vught. Was heel opgewekt want dit was voor haar beter. Zij vond het alleen jammer om te moeten verlaten, we leerden juist Spaansch'. Hiermee was de periode van vrijheid definitief voorbij.

Vrouw in het verzet

Tinekes verzetsactiviteiten bestonden in de periode van mei 1940 tot en met begin januari 1944 voornamelijk uit het regelen van onderduikadressen, het vervalsen van persoonsbewijzen en bonkaarten en later uit het vervoeren en in bewaring houden van wapens. Als de door Schwegman gehanteerde tweedeling tussen gewapend en burgerlijk verzet hier gebruikt zou worden, zou Tineke met haar werkzaamheden binnen het burgerlijk verzet vallen. Haar verzetsactiviteiten zouden later als 'typisch vrouwenverzet' gezien worden. Tineke verzette zich in de naoorlogse periode expliciet tegen deze genderindeling van verzetswerkzaamheden en probeerde voor de rol van vrouwen in het verzet meer 14


waardering te verwerven. Zij nam in 1975 deel aan een werkgroep genaamd Vrouw in het verzet, georganiseerd door het Nationale Comité 4 en 5 mei. In interviews gaf ze aan dat er te weinig aandacht was voor de rol van vrouwen in het verzet, bijvoorbeeld in het werk van Loe de Jong. Hij zou enkel aandacht hebben besteed aan de grote, mannelijke helden en liet geen ruimte over voor wat daar niet binnen paste. Tineke: 'Ik zou ook leren schieten en ik hád dat ook gedaan als die arrestatie er niet tussen was gekomen!' Er kan dus gesteld worden dat de tweedeling tussen burgerlijk en gewapend verzet niet functioneel is, omdat verzetswerkzaamheden niet zo zwart-wit zijn dat ze binnen een categorisering geplaatst kunnen worden. Als een vrouw wapens vervoerde en plannen had om een wapen te leren gebruiken, kunnen haar verzetsactiviteiten dan nog steeds enkel als ‘burgerlijk’ of ‘typisch vrouwenverzet’ worden gezien? Met het vervoeren en bewaren van wapens zijn immers ook gevaren gemoeid. Deze deling moet dus niet meer gebruikt worden: verzetswerkzaamheden moeten begrepen worden in de context van dat moment, iets wat Tineke zelf ook aangaf. Zelf gaf zij een verklaring voor de aard van de werkzaamheden van vrouwen tijdens de oorlog. Dit zou een resultaat zijn geweest van rolpatronen uit de vooroorlogse samenleving. De Graaff en Marcus stelden eerder al dat vrouwen een ‘dienende’ rol hadden in de oorlog, omdat de maatschappelijke rolverdeling van vóór de oorlog zich voortzette in het verzet. Van de vrouw werd verwacht dat zij zou trouwen en kinderen zou krijgen, een opvatting die door middel van de leus Kinder, Küche, Kirche in de nationaalsocialistische ideologie werd benadrukt. Hierom was het vanzelfsprekend dat vrouwen koeriersdiensten en andere ‘verzorgende’ activiteiten verrichten, niet omdat zij niet tot andere zaken in staat waren maar omdat dit rollenpatroon fungeerde als een perfecte dekmantel. Voor de verzorgende rol van de vrouw had de Duitse bezetter immers grote waardering, waardoor zij in veel gevallen vrouwen ongemoeid lieten. Zonder het gebruiken van deze tweedeling ontstaat ruimte voor een nieuwe opvatting over het verzet dat door vrouwen is gepleegd. Met het aangeven van burgerlijk en gewapend verzet treedt immers een hermetische hiërarchie in werking: een verdeling tussen waar het in het verzet écht om ging en alles wat daarvan is afgeleid. Het gewapend verzet komt in dit geval boven het burgerlijk verzet, wat terug te zien is de termen die zijn geformuleerd voor het vrouwenverzet: ‘helpen’, ‘verzorgen’ en ‘meewerken’. Het is daarom de hoogste tijd om het vrouwenverzet op zichzelf te bekijken, los van deze categorisering. Dan zal duidelijk worden dat het een georganiseerde vorm van verzet is, die precies aan de context van dat moment is aangepast.

15


Muziek heeft voor veel mensen een rol gespeeld tijdens hun gevangenschap in een concentratiekamp. Zo ook bij Marius Flothuis. Hij werd na de oorlog bekend als componist en musicoloog. Hij maakte op 6 september 1944 het transport vanaf kamp Vught richting Duitsland mee. Samen met tachtig man zat hij in een treinwagon toen een deel van de trein werd afgekoppeld. De vrouwen in het andere deel van de trein vertrokken richting kamp Ravensbrück, de mannen in zijn gedeelte van de trein richting kamp Oranienburg. Op het moment dat de andere wagon wegreed, hoorde hij de vrouwen zingen, wat hem een geweldige schok gaf: ‘Ik dacht: als mensen onder deze omstandigheden nog kunnen zingen, dan leeft er een kracht in hen die sterker is dan het kwaad dat hen bedreigt.’ Tineke was één van de vrouwen die zingend in de andere wagon zat. Uit ander onderzoek is gebleken dat vrouwen in concentratiekampen regelmatig zongen, omdat zij hier kracht en moed uit haalden. Voor Tineke gold dit ook: zingen was een belangrijke bezigheid tijdens haar verblijf in de kampen. Hiernaast waren ook andere activiteiten die invloed hadden op het draaglijk maken van haar leven in de kampen. Tinekes activiteiten in de periode van januari 1944 tot en met 14 april 1945 worden in dit hoofdstuk bekeken, waarbij speciale aandacht is voor de rol van haar ‘vrouw-zijn’. Gender staat hier dus centraal, waarmee dit hoofdstuk bijdraagt aan het bestaande debat hierover. Daarnaast kan de rol van ‘vrouw-zijn’ in het kamp tegen de bevindingen uit het eerste hoofdstuk worden afgezet. Hiervoor worden brieven, dagboekaantekeningen en naoorlogse documentatie gebruikt, waarbij het door Tineke geschreven boek Zo ben je daar (1983) van groot belang is. Dit wordt gerelateerd aan secundaire literatuur over de betreffende concentratiekampen en de rol van gender daarbinnen.

Het had zoveel erger gekund

Tinekes aankomst in kamp Vught voelde als thuiskomen. Het had, naar eigen zeggen, 'zoveel erger gekund'. Kamp Vught was het enige concentratiekamp in Nederland dat rechtstreeks onder het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt stond en het enige kamp buiten nazi-Duitsland dat geheel naar Duits model was gebouwd. Vught was onderverdeeld 16


in verschillende sub-kampen. Een speciale afdeling bestond uit Schutzhäftlingen, mensen die preventief opgesloten waren omdat de nazi’s hen als staatsgevaarlijk beschouwden. In Vught werd deze term ook voor verzetslieden gebruikt. Hiernaast was er een Judenlager, een Geisellager en een Frauenlager. Ondanks dat Vught een 'Duits' kamp was, golden hier andere regels dan in Duitse concentratiekampen. Vanaf februari 1944 verbood Hanns Rauter, het hoofd van de SS en de Duitse politie in Nederland, het gebruik van geweld tegenover kampbewoners. De Jong stelde daarom dat kamp Vught geen concentratiekamp was 'in de gewone zin van het woord'. Meeuwenoord beargumenteerde daarnaast in Het

hele leven is hier een wereld op zichzelf (2014) dat de levensomstandigheden in Vught minder inhumaan waren dan in Duitse kampen en de dwangarbeid over het algemeen minder uitputtend was. De kampleiding gebruikte minder geweld dan in andere kampen en bood de kampbewoners ontspanning aan om zo verveling tegen te gaan, verzet te voorkomen en geen onrust te veroorzaken. Tinekes ervaringen in kamp Vught passen goed binnen dit geschetste beeld: ze maakte het naar omstandigheden goed. Ze ontving voedselpakketten, woonde lezingen over Bach bij en schreef dagelijks brieven naar haar moeder. Ook kwam zij als Schutzhäftling lieden van het Amsterdams verzet weer tegen, waardoor ze een actief sociaal leven had. Tineke werkte daarnaast bij het Philips Kommando, de werkplaats van Philips die van februari 1943 tot en met september 1944 op het kampterrein was gestationeerd. In deze periode zijn drieduizend personen ingedeeld bij dit Kommando. Na de oorlog is gebleken dat Philips het bestaan van gevangenen heeft verzacht en het leven van velen heeft gered. Naast de ‘gewone’ voordelen van werken bij Philips, fatsoenlijk eten en het verrichten van lichte arbeid, kwam Tineke in contact met een medewerker van Philips. Zij kende hem nog vanuit haar jeugd op Schiphol en hij fungeerde als haar schakel in het contact met de buitenwereld door haar clandestien brieven te verzorgen. Tineke was echter geen uitzondering. Philips heeft in de geschiedschrijving het imago gekregen van een bedrijf dat op subtiele wijze 'het lot' van zijn werknemers bepaalde en tegelijkertijd zich verzette tegen de nazi’s.

17


Voor het leven

Vriendschap was belangrijk in kamp Vught. Vrouwen hadden groepjes vriendinnen waarbinnen zij huiselijke gezelligheid creëerden, zodat zij zich een beetje 'thuis' voelden. De vrouwen hielden elkaar in de gaten, boden elkaar een luisterend oor, spraken elkaar moed in en hielpen elkaar waar mogelijk. Typerend voor vriendschap in het vrouwenkamp en het streven naar 'thuis' was het fenomeen van kampmoeders: oudere vrouwen die zich gedroegen als surrogaatmoeders van jongere medegevangenen. De band tussen 'moeder' en 'dochter' ging dieper dan bij een gewone vriendschap. Bovendien was niet elke oudere vrouw automatisch een kampmoeder en voelde niet elke jonge vrouw zich automatisch een kampdochter. Het creëren van een kampfamilie is een typisch vrouwelijke eigenschap: in tegenstelling tot de mannen, realiseerden vrouwen zich vaak dat ze hun medegevangenen nodig hadden om te kunnen overleven. Binnen deze families vonden zij de nodige fysieke en psychologische kracht. Voor Tineke was vriendschap belangrijk, zo belangrijk dat bij de publicatie van Zo

ben je daar in 1983 op de achterkant kwam te staan dat zij de kampen zonder haar vriendinnen waarschijnlijk niet had overleefd. Ze had een groot aantal vriendinnen: bij aankomst raakte ze bevriend met Suus van Stokkum, die haar voorstelde aan Hetty Voûte en Gisela Sohnhein. Zij kregen al snel de afkortingen Pooh en Piglet. Met Tini van Iperen, door Tineke liefkozend 'Turk' genoemd, raakte ze innig bevriend door het werk bij Philips. In een brief naar haar moeder benadrukte Tineke het speciale van deze vriendschappen. 'De vriendschappen die je hier sluit zijn voor het leven. Je beoordeelt elkaar eigenlijk alleen naar dat wat je hier van elkaar meemaakt. Je leert wel goed karakters kennen. Je maakt hier zoveel moois mee, maar ook zoveel belachelijke dingen'. Dat het niet vanzelfsprekend was dat kampvriendschappen resulteerden in een levenslange vriendschap, stelde Jolande Withuis in Na het Kamp (2005) aan de kaak. In het kamp ontstonden vaak diepgaande vriendschappen, met een hechtheid die vaak levenslang bleef bestaan. Overlevenden hoefden echter jarenlang niet op belangstelling of steun te rekenen, ook niet van elkaar. Voor Tineke gold dit niet en betekende voor het leven ook daadwerkelijk

18


voor het leven: na de publicatie van haar boek bleken sommige van deze vriendschappen, dan wel verwaterd, niet gedoofd.

Erger kan het niet

Mannen en vrouwen werden in kamp Vught over het algemeen genomen gelijk behandeld. Het geringe geweld dat gebruikt werd, was hoofdzakelijk gericht tegen mannelijke gevangenen. Een gebeurtenis gaat echter in tegen het beeld van kamp Vught als een ‘redelijk’ kamp. Op 15 januari 1944 vond het Bunkerdrama plaats. Kampcommandant Adam Grünewald sloot op die dag 91 vrouwen op in een cel van negen vierkante meter. Deze vrouwen hadden zich solidair verklaard met medegevangene Non Verstegen, die al twee dagen in gevangenschap zat. Zij had namelijk de haarvlecht van een Duitse vrouw, Agnes Jedzini, afgeknipt. Jedzini werd door hen allen als een verraadster beschouwd en daarom stelden de vrouwen een lijst op waarin ze verklaarden de actie van Verstegen te steunen. Zij werden vervolgens door Aufseherin Suze Arts naar cel 115 gebracht, waar zij veertien uur moesten verblijven. Tien vrouwen zijn deze nacht overleden, een vrouw is krankzinnig geworden. ‘Een totale duisternis gevuld met gillende, schreeuwende en biddende vrouwen’, zo omschreef Tineke deze nacht. Met een kampgenoot stond zij tegen de muur aan en probeerde over haar te waken. 'Je wist dat je je staande moest houden, want vallen zou onherroepelijk je dood zijn', zei ze hierover later, omdat een aantal vrouwen die op de grond lagen door zuurstoftekort zijn overleden. De paniek van de eerste uren ging over in een verbijstering, die haar levenslang zou achtervolgen. Gezien de situatie in Vught is deze verbijstering niet onlogisch: voor Tineke, en veel andere vrouwen, was kamp Vught het eerste kamp waar zij kwam. De vrouwen waren dus niet op de hoogte van de omstandigheden in andere kampen en omdat het leven in Vught relatief goed was, verwachtten ze niet dat een straf zoals deze tot de mogelijkheden behoorde. Na deze nacht spraken de vrouwen stilzwijgend af om, uit lijfsbehoud, met geen woord te reppen over de gebeurtenis. Dit resulteerde in het ontstaan van Tinekes ‘overlevingsmechanisme’: haar omgang met de ervaringen in de concentratiekampen. De bedoeling was om nare herinneringen in te vriezen en ze later, op een gewenst moment, te laten ‘ontdooien’. Gruwelijkheden wel registeren, maar niet verwerken. Ondanks dat de 19


gevangenen niet over het bunkerdrama spraken, bereikte de gebeurtenis de illegale pers. Op 18 februari 1944 stond in De Waarheid dat elf vrouwen waren gedood in concentratiekamp Vught. Tineke had haar moeder op 6 februari aan de hand van een camouflerend briefje laten weten: 'Geloof niet alle nare berichten die naar buiten doordringen. Er gebeurt wel eens iets dat minder leuk is, maar daar komen we ook wel weer overheen. We hebben een beroerde week gehad, maar nu is alles weer rustig'. Het bunkerdrama speelde jarenlang een rol in Tinekes leven, later schreef ze: 'Ik denk nu nog wel eens, erger kan het niet. Alles wat erna kwam, hoe verschrikkelijk ook: die nacht was altijd erger’.

De kolengruishel

Begin 1944 heerste grote chaos in Nederland. Op maandag 4 september hield premier in ballingschap P.S Gerbrandy via Radio Oranje een toespraak, waarin hij zei dat geallieerde troepen de Nederlandse grens gepasseerd waren. Dit later fout gebleken bericht resulteerde in een uitgelaten stemming enerzijds en haast om Nederland te verlaten bij Duitse en proDuitse Nederlanders anderzijds. De kampleiding in Vught voerde het tempo op: de 3400 overgebleven gevangenen van Kamp Vught werden getransporteerd of geëxecuteerd. Zo vertrokken op 5 september alle mannen van naar kamp Sachsenhausen en op 6 september de vrouwen naar kamp Ravensbrück. Samen met tachtig andere vrouwen zat Tineke in een wagon. De vrouwen zongen, aangestuurd door Mies Boissevain-van Lennep, de hele rit. Zingend gingen zij hun onzekere toekomst tegemoet. Kamp Ravensbrück, 85 kilometer ten noorden van Berlijn, was een kamp met een speciale plaats binnen het Duitse systeem van concentratiekampen. Ravensbrück was het enige officiële en het grootste vrouwenconcentratiekamp in Duitsland. In de jaren 19391945 verbleven in Ravensbrück 132.000 vrouwen en kinderen en 20.000 mannen, afkomstig uit meer dan veertig landen. Hier zaten zowel Joden als Sinti en Roma bij. Onder de noemer van operatie '14f13' werden gehandicapte gevangenen en zij die als arbeidsongeschikt werden beschouwd, door de kampleiding van Ravensbrück vermoord. Daarnaast was er sprake van ruimtetekort en slechte hygiëne. Bij aankomst in Ravensbrück voelde de groep Vrouwen van Vught zich als de elite van het kamp, van deze trotse houding bleef echter niet veel over. Door ruimtegebrek waren de vrouwen genoodzaakt de eerste nacht op een gruishelling door te brengen, die bekend stond als Der Totengang omdat hier fusillades 20


plaatsvonden. Onder de helling stond bovendien een kooloven, waarin de lijken werden verbrand. 'Negentien dagen in de kolengruishel, een hel om nooit meer te vergeten', schreef Tineke over haar verblijf hier, voornamelijk omdat zij aan de achterkant van een barak sliep, waardoor ze uitkeek op een ruimte waarin experimenten omtrent actie '14f13' werden gehouden.

Dik van ellende

Het ruimtetekort zorgde ervoor dat de kampleiding van Ravensbrück op 27 september 1944 besloot de meest vitale vrouwen naar werkcommando’s te verplaatsen, naar Agfa in Dachau en Telefunken in Reichenbach. Dit zijn twee werkkampen waarin producten van Siemens of Philips werden geproduceerd. Tineke vertrok hierom naar kamp Reichenbach, waar ze verbleef van 27 september 1944 tot en met 18 februari 1945. In dit doorgangskamp tachtig kilometer ten zuiden van Leipzig verbleven in de jaren 1939-1945 rond de 1200 gevangenen, voornamelijk verzetslieden en andere mensen die door de nazi's als staatsgevaarlijk werden beschouwd. Zij moesten dwangarbeid verrichten in de fabriek van Telefunken. Bij aankomst in Reichenbach kwam Tineke een groep voormalig-kampVughtbewoners tegen, die op 3 juni 1944 door de Duitse kampleiding naar kamp Auschwitz was getransporteerd. De leiding van het Philips Kommando was door de productie betrokken bij de selectie van gevangenen voor transport. De gevangenen die zij als onmisbaar voor de productie bestempelden, gingen niet op transport. Op 3 juni werd het transport naar Auschwitz echter zonder hun toedoen georganiseerd, waardoor de Philipsleiding een dag later aan de Duitse kampleiding liet weten dat ze Philips’ beste werknemers weg hadden gestuurd. Toen deze groep vervolgens aankwam in Auschwitz, herkende de kampleiding hen als die Philips-Gruppe en werden zij naar Reichenbach gestuurd, om daar ander arbeid te verrichten. Onder het mom van 'onmisbaar voor de productie' waren de levens van deze mensen dus gered. Ravensbrück was een koude douche, Reichenbach een bittere pil. In stenen barakken sliepen drie vrouwen in één bed, sanitaire voorzieningen ontbraken en het was bovendien twintig tot dertig graden onder nul. Het was dus een kwestie van overleven, waarbij Tineke nog een keer door het oog van de naald kroop. Al tijdens het verzet bleek angst van invloed 21


te zijn op Tinekes gewicht. 'Ik ben een van die mensen die dik worden van ellende', zei Tineke hierover later. Tinekes gewichtstoename in Reichenbach zorgde voor een probleem, want de kampleiding was van mening dat niemand door de hoeveelheid verstrekte voeding dik kon worden. De verklaring was: Häftling 54805 was zwanger. Zwanger zijn zou vermindering van de arbeidsproductiviteit betekenen, waardoor Tineke naar de gaskamer zou worden gestuurd. Tineke werd echter gered door haar afdelingsleider bij Telefunken: hij wist de kampleiding te overtuigen van Tinekes onmisbaarheid, waardoor ze door mocht werken.

De vrouwen bleven bezig

De Vrouwen van Vught gingen dapper en inventief met de omstandigheden in Reichenbach om. De kracht lag in het bezig blijven; de dagelijkse wandeltocht naar de fabriek, elke dag één uur heen en één uur terug, noemden zij de ‘Weg der Zeven Gelukzaligheden’. Tijdens de tocht genoten de vrouwen van de natuur, in het bijzonder van een berkenbosje aan de kant van de weg. Zelfs op dit moment verloor Tineke de schoonheid van het leven niet uit het oog. Ook werd in het kamp veel gezongen, waarbij Die Gedänken sind Frei Tinekes favoriete nummer was. De vrouwen probeerden de honger zoveel mogelijk te negeren door hun favoriete recepten op te schrijven. Hierdoor werd Tineke een 'meester in het droogproeven': ze kon zich een perfecte voorstelling maken van een nog nooit eerder geproefd recept. Myrna Goldenberg stelde in ‘Memoirs of Auschwitz Survivors: The Burden of Gender’ dat het delen van recepten en kooktechnieken voor vrouwen in concentratiekampen belangrijk was, omdat dit een sterk psychologisch effect op hen had. Deze recepten betekenden voor hen enerzijds dat zij zich doel stelden om ze na de oorlog te maken. Anderzijds verwezen de recepten naar het verleden: het deed de vrouwen denken aan de status die zij hadden binnen hun familie of gemeenschap. De recepten dienden dus als een continuüm tussen het verleden en de toekomst en herinnerden de vrouwen aan hun kracht als verzorgsters. Ironisch genoeg had het uitwisselen van recepten voor veel vrouwen een therapeutisch effect. In ‘Women in the Forced-Labor camps’ concludeerde Felicja Karay dat er een aantal genderspecifieke overlevingsmethodes zijn die invloed hadden op het overleven van de 22


gevangenen. Vrouwen zongen, wisselen recepten uit en creĂŤerden een surrogaat familie. Hierbij speelden expliciete rolpatronen van de vooroorlogse samenleving een rol. Vrouwen waren door deze verzorgende en huishoudelijke vaardigheden tijdens de oorlog beter in staat om voor zichzelf te zorgen. Mannen hadden deze vaardigheden niet en haalden in mindere mate psychologische kracht uit hun dagelijkse bezigheden. Gekeken naar deze overlevingstechnieken, was het in het kamp in sommige opzichten een voordeel om een vrouw te zijn.

We gaan eraan, Tinus

De opmars van geallieerde troepen in Europa resulteerde in oplopende spanning aan Duitse zijde. Tijdens de laatste twee maanden van Tinekes verblijf in Reichenbach maakte ze dan ook meerdere malen het luchtalarm mee. Op 18 februari 1945 moesten de aanwezige vrouwen van het kamp door het besneeuwde Eulengebirge richting een treinstation lopen. Voor twee Nederlandse vrouwen was deze tocht, door ziekte en verzwakking, te zwaar. Tineke en medegevangenen hebben geprobeerd hen te vervoeren op een constructie van boomstammen. Toen dit niet werkte, moesten zij hen aan de kant van de weg achterlaten. Een grote klap voor Tineke: 'Vergeef ons Nancy, Vergeef ons Lien. Onszelf zullen we het nooit vergeven'. De vrouwen liepen overdag en sliepen 's nachts in stallen en schuren, voordat zij aankwamen bij een trein die naar het Westen zou brengen. Tijdens deze zesdaagse treinrit passeerden ze Dresden, dat een week daarvoor gebombardeerd was. De stank van deze smeulende, platgebombardeerde stad was weerzinwekkend en resulteerde in het vertrek naar Leipzig, waar de bombardementen bezig waren en de vrouwen de trein moesten verlaten om te schuilen. Vervolgens reed de trein door naar kamp Bergen-Belsen, waar deze anderhalve dag heeft stilgestaan. De vrouwen waren aanvankelijk blij om daar te zijn: over Bergen-Belsen gingen goede verhalen de ronde. Bij vertrek waren zij teleurgesteld dat ze het kamp moesten verlaten. Na de oorlog leerde Tineke het ware verhaal over Bergen-Belsen kennen: een van de grotere Duitse concentratiekampen waar tijdens de oorlog 52.000 mensen zijn vermoord. Op 3 maart arriveerde Tineke in het Duitse kamp Porta Westfalica, waar zij tot 1 april bleef. Voedsel was hier een probleem. Een groep Hongaarse vrouwen was de baas in 23


de keuken en gaf het weinige voedsel voornamelijk aan landgenoten. Na een verblijf van een week in de Volkswagen-fabriek in Fallersleben, kwam de groep vrouwen uit Reichenbach op 8 april 1945 aan in kamp Salzwedel. In dit kamp in Noord-Duitsland liep ongedierte rond en was geen voedsel aanwezig. Op 13 april waren slechts een aantal bewakers aanwezig en stond Tineke samen met Mieke Steensma, een vrouw die ze kende uit Vught, naar de lucht te kijken. Vliegtuigen cirkelden in de lucht en vlogen steeds lager, waarna Mieke de spanning goed samen wist te vatten in de zin: ‘We gaan eraan, Tinus’. Het bleken echter geen Duitse, maar Amerikaanse vliegtuigen te zijn. Een dag later, op 14 april 1945, werd het kamp door deze Amerikanen bevrijd. Op de vraag waarom deze vrouwen in de laatste periode van de oorlog grote delen van Duitsland hebben gezien, is in de geschiedschrijving geen eenduidig antwoord te vinden. Een mogelijkheid is dat het een dodenmars was. In Tinekes naoorlogse beschrijving van de reis spreekt ze echter niet over gruwelijkheden die bij andere dodenmarsen wél aan bod kwamen. Gezien de uiterst nauwkeurige beschrijving van haar oorlogsverleden, kan aangenomen worden dat het waarschijnlijk geen dodenmars was. Mocht het wel zou zijn geweest, dan had Tineke deze reis als dodenmars benoemd in haar documentatie. Daarnaast was de reis richting het Westen en niet, zoals bij veel andere marsen, richting het Oosten.

Vrouw in het kamp

Tineke heeft de periode in de kampen voornamelijk overleefd door het toepassen van twee strategieën: het gebruik van genderspecifieke overlevingstechnieken en haar bijzondere omgang met ervaringen in het concentratiekamp. Tijdens het verzet diende haar ‘vrouwzijn’ als dekmantel voor haar verzetsactiviteiten: ze gebruikte de context van de samenleving. Ook in het kamp had gender invloed, namelijk op overlevingstechnieken van gevangenen. Als resultaat van vooroorlogse rollenpatronen hadden mannen en vrouwen specifieke overlevingstechnieken. Opvallend is de manier waarop dit in de historiografie is opgevat. Het verschil tussen mannen en vrouwen in het verzet heeft binnen de historiografie geresulteerd in een hermetische hiërarchie: jarenlang kreeg het mannenverzet meer aandacht dan het vrouwenverzet en werd het als ‘waardevoller’ gezien. In de historiografie is echter geen waarde toegekend aan het verschil tussen mannen en vrouwen in het kamp. Hier lijken de verschillen bekend te zijn en is een neutraal beeld te herkennen. Mannen en vrouwen 24


hadden inderdaad genderspecifieke methodes, maar de methodes van mannen waren niet ‘beter’ of ‘waardevoller’ dan de methodes van vrouwen. Een verklaring voor deze analytische benadering in de geschiedschrijving kan zijn dat er zowel duidelijke verschillen waren tussen de groepen en dat beide groepen ook duidelijke nadelen hadden. Hierdoor is het niet gemakkelijk om een waardeoordeel toe te kennen. Vrouwen pasten immers overlevingstechnieken toe waaruit zij psychologische kracht haalden. Daarnaast is bekend dat zij veel te maken hadden met (seksueel) misbruik. Dit was bij mannen niet het geval: zij moesten zwaardere fysieke arbeid verrichten. Een aantal van Tinekes overlevingstechnieken is dus sterk genderafhankelijk. Op welke manier was het toepassen van haar overlevingsmechanisme, emotioneel onverschillig blijven, een ‘typisch vrouwelijke’ bezigheid? Dit mechanisme behelsde het wegstoppen van haar angsten, verdriet, machteloosheid en eenzaamheid. Deze emoties tonen zou kwetsbaar maken, wat levensgevaarlijk was. Deze emoties moesten ingevroren worden, om zo het leven in het kamp draaglijk te maken. Bekend is dat emotionele onverschilligheid geen typisch vrouwelijk kenmerk is, in veel gevallen past het beter bij mannen. Jolande Withuis sprak ook over Pim Boellaards ‘ongebroken geestkracht en doorzettingsvermogen’ en doelde daarbij ook op het afsluiten van zijn gevoelens. Wellicht lag Tinekes kracht in een combinatie van deze twee. Zij creëerde voor zichzelf een vertrouwde omgeving met de nodige warmte en steun, waardoor zij geen noodzaak voelde om over haar gevoelens te praten en haar overlevingsmechanisme dus optimaal functioneerde.

25


Op 5 mei 1945 gaf het Duitse leger zich over en was Nederland weer een vrij land. In de hierop volgende jaren was de oorlog, vanzelfsprekend, nog alom aanwezig. De gevolgen van de Duitse bezetting beheersten het dagelijks leven: er was onzekerheid over het lot van weggevoerden, primaire levensbehoeften waren nog op ‘de bon’ en de materiële oorlogsschade moest worden hersteld. In deze jaren ontstond belangstelling voor wat kampgevangenen hadden doorstaan en veel kampoverlevenden vertelden dan ook over hun ervaringen. Deze sfeer sloeg na enkele jaren om. Jolande Withuis stelde dat dit kwam doordat de mensen verzadigd waren door de oorlog. Het flinkheidsidee ontstond: men moest aan de slag om Nederland zo snel mogelijk weer op te bouwen. Een aantal jaren was er sprake van ‘stilte na de oorlog’, toen in de jaren zestig de publieke herinnering aan de oorlog weer radicaal veranderde. Tineke kwam in deze complexe tijd terug uit Duitsland (1945) en begon aan het ‘gewone leven’. De oorlog liep echter als een rode draad door haar leven heen, toch bleef het in deze periode voor Tineke een onbespreekbaar onderwerp. Het in kaart brengen van Tinekes naoorlogse jaren zorgt ervoor dat het beeld dat tot nu toe van haar geschetst is, compleet wordt. Hiermee wordt duidelijk welke rol de oorlog en gender in deze periode van haar leven speelden. Tinekes activiteiten zullen dus in de context van de naoorlogse samenleving geplaatst worden. Het materiaal dat in dit hoofdstuk gebruikt is, bestaat uit documenten over haar activiteiten in combinatie met artikelen die Tineke na de oorlog heeft gepubliceerd.

Zo, ben je daar?

Na de bevrijding van kamp Salzwedel verbleef Tineke, samen met kampgenoot Marijke, een week in het dorp Salzwedel. Hier gingen ze onder andere naar de kapper, waar zij moesten uitleggen waarom ze geen geld hadden. De inwoners vertelden hen dat zij niets wisten over wat zich afspeelde in het kamp: Wir haben es nicht gewusst. Over de rekening werd niet meer gesproken. Tot op heden wordt er gediscussieerd over of gewone burgers tijdens de oorlog wisten wat zich in de kampen afspeelde. Tot in de jaren zeventig luidde het algemeen 26


geaccepteerde antwoord dat burgers niets wisten: de beschikbare informatie was fragmentarisch en inconsistent. In de daaropvolgende jaren groeide het idee dat men het niet had wíllen weten. Bart van der Boom blies deze discussie in Nederland nieuw leven in met Wij weten niets van hun lot (2012), waarin hij stelde dat burgers het daadwerkelijk niet wisten. Dit geldt niet vanzelfsprekend voor burgers die naast een kamp hebben gewoond, stelde Boyd van Dijk in Leven naast het kamp: Kamp Vught en de Vughtenaren, 1942-1944 (2013). Hij bestempelde de algemeen geaccepteerde opvatting dat veel Vughtenaren niet wisten dat er een concentratiekamp in Vught was, als mythe. De werelden van het kamp en het naastgelegen dorp waren volgens hem nauw met elkaar verweven. De situatie in Salzwedel hoeft niet hetzelfde te zijn geweest als in Vught, maar toch nuanceert deze kennis de uitspraak van de inwoners. Aannemelijk is dat zij zich verschuilden achter 'Wir haben es

nicht gewusst', terwijl ze in feite wel wisten van het concentratiekamp bij hen in de buurt. In Salzwedel ontmoette Tineke een Nederlandse man in dienst van het Amerikaanse leger, die ervoor zorgde dat zij op 27 april 1945 kon beginnen aan haar grote reis naar huis. Op 29 april kwam ze aan in Brunssum in een klooster dat werd beheerd door het Rode Kruis. Tineke ervaarde deze aankomst als verschrikkelijk en stelde dat de sfeer was van: 'Komen jullie uit Duitsland? Was daar dan lekker gebleven!' In De Meelstreep (2001) bekeek Martin Bossebroek de repatriëringsoperatie van de Nederlandse autoriteit bij de bevrijding van Nederland. Hij stelde dat repatrianten hun terugkeer in Nederland op uiteenlopende wijze hebben ervaren: van inktzwart naar parelwit. In veel gevallen kon een stop tussen 'het kamp' en 'thuis' een extra kwelling betekenen, hoe paradoxaal dat ook klinkt. In Tinekes geval was dit haar verblijf in Salzwedel, waar zij een week ‘gelukkig’ was. Zo ging zij van het kamp, naar vrijheid in Salzwedel en vervolgens naar Brunssum: vanuit de hel, via de hemel, terug op aarde. Deze volgorde is een mogelijke reden voor Tinekes teleurstelling bij terugkeer in Nederland. Vanuit Brunssum vertrok Tineke samen met voormalig kampgenote Marijke naar haar oom en tante Van Gent in Breda. Ondanks het warme ontvangst, voelde Tineke de brandende behoefte om in contact te komen met haar moeder. Breda was op 29 oktober 1944 door de eerste Poolse Pantser Divisie bevrijd, het gebied boven de rivieren was nog tot mei 1945 door Duitsland bezet. Hierdoor had de familie Van Gent al enkele maanden geen contact met moeder Guilonard. Tineke probeerde haar moeder te bereiken en toen dat lukte, volgde een emotionele briefwisseling: ‘Ik zit vol ongeduld naar je uit te kijken. Wat 27


een weelde zal het zijn om je weer eens thuis te zien!’, schreef haar moeder. Met tranen over haar wangen was Tineke op 1 juni 1945 eindelijk weer in Amsterdam. Na een afwezigheid van bijna twee jaar, door onderduik, gevangenis, kampen, hel en verdoemenis, kwam Tineke aan bij haar moeder in Amstelveen. Haar moeder sprak toen de historische woorden: 'Zo, ben je daar?'

Naweeën van de oorlog

In periode hierna bleef de oorlog een prominente rol in Tinekes leven spelen, mede omdat zij intensief briefcontact onderhield met aan de oorlog gerelateerde personen en instanties. Zo werd Tineke benaderd door het Rode Kruis, dat op zoek was naar informatie over de transporten in Duitsland. Door het nabootsen van dit transport poogde het Rode Kruis stoffelijke overschotten terug te vinden en indien mogelijk, lichamen te identificeren. Op de vraag of Tineke bereid was de tocht van Fallersleben naar Salzwedel opnieuw mee te maken, bedankte Tineke. Wel nam Tineke deel aan het onderzoek naar de rol van Irma Seelig binnen CS-6, dat in 1948 aanving. In dit onderzoek werd gekeken naar de rol van Irma, als 'VVrouw' van de Duitse Sicherheitsdienst. Tineke was een getuige in de rechtszaak tegen haar. Irma werd veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Door deze rechtszaak kwam Tineke meer te weten over de organisatie en werkwijze van CS-6, waarvan ze tot kort voordien niet wist dat ze er lid van was. Tineke werd ook benaderd door mevrouw Prinsen-Geerlings, met de vraag of Tineke informatie had over haar dochter, Reina. Reina was ook als koerierster betrokken geweest bij CS-6: onder de schuilnaam Leentje Vandendriesch werd zij op 23 juli 1943 gearresteerd en kwam ook terecht in het Huis van Bewaring II (Amstelveenseweg). Reina werd naar Duitsland afgevoerd en daar geëxecuteerd. Haar ouders hebben ervoor gezorgd dat zij niet in de vergetelheid is geraakt, door een literaire prijs voor jong schrijverstalent, de Reina PrinsenGeerlings prijs, op te richten. Op 24 november 1947 werd deze prijs voor de eerste keer uitgereikt aan Gerard van het Reve.

28


Het gewone leven?

Toen de naweeën van de oorlog voorbij waren, vertrok Tineke voor een aantal maanden naar het Verenigd Koninkrijk, om bij te komen van haar oorlogservaringen. Aan haar moeder liet zij weten: ‘Ik weet niet of je uit mijn brieven kunt begrijpen hoe heerlijk het hier is. Werkelijk, ik kom weer helemaal als de ouwe taaie terug.’ Begin maart 1946 keerde Tineke terug naar Nederland en begon aan de studie Sociografie aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam, wat mogelijk werd door een financiële bijdrage van Stichting '40-'45. In 1947 trouwde ze met voormalig klasgenoot en mede-verzetsstrijder Frank Wibaut, met wie zij in 1951 een zoon (Frank Pieter) en in 1953 dochter (Anneruth) kreeg. Vanaf 1965 zette Tineke zich middels diverse bestuursfuncties actief in voor jongeren met problemen. Dit was het resultaat van de jaren 1954-1965, toen Tineke assisteerde in de huisartsenpraktijk van Frank. Hij merkte in het contact met zijn patiënten dat zij behoefte hadden aan deskundige voorlichting en hulp over anticonceptie en seksualiteit. Hij ging zich meer verdiepen in seksuologie en raakte samen met Tineke vanaf 1967 betrokken bij de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH). De NSVH was een vereniging die begon met de doelstelling van het 'realiseren van verstandig ouderschap' en groeide uit tot een vereniging van groepsseksbijeenkomsten en parenavonden. Door het werk bij de NVSH raakte Tineke betrokken bij het bureau voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden op Humanistische Grondslag en de Schörerstichting, een stichting die zich inzette voor de verspreiding van kennis over seksueel overdraagbare aandoeningen. Via de Schörerstichting kwam Tineke in 1970 in aanraking met het Jongeren Advies Centrum (JAC), een centrum dat zich bezig hield met abortushulpverlening, woon- en leefproblemen en hulpverlening aan harddrugsgebruikers. Samen met het JAC zette Tineke een aantal nieuwe projecten op, zoals de Stichting Leefklimaat, de Stichting Kontakt Centra en de Stichting Amazone. Tineke zette zich op een ruimdenkende en weloverwogen manier in de voor toekomst: ze was vastberaden de samenleving te verbeteren.

De tweede generatie op de kaart

Door de werkzaamheden bij het JAC kwam Tineke in contact met jongeren die problemen hadden door het oorlogsverleden van hun ouders. Dit wekte haar interesse en zorgde ervoor 29


dat zij in 1973 samen met Miebeth van der Most en Leopold van Ravesteijn een artikel schreef voor het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid. ‘De tweede generatie’ stond hier centraal: onder de nakomelingen van Joodse overlevenden, verzetsstrijders en oudere concentratiekampgevangenen herkenden zij psychische problemen. Deze kinderen waren niet direct bij de oorlog betrokken, maar zijn ‘onder volstrekt neurotiserende omstandigheden’ opgegroeid, met ouders die 'geen normale geluksgevoelens' konden beleven. Tweede-generatiekinderen groeiden vaak op in een geheimzinnige stilte over wie er allemaal dood waren en wat hun ouders precies hadden meegemaakt. Door in een vroeg stadium aandacht te vragen voor dit onderwerp, hoopte Tineke de fouten die bij ‘de eerste generatie’ gemaakt waren, in de toekomst te voorkomen. Met dit artikel droeg Tineke bij aan bestaand onderzoek naar de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Dit onderzoek ging specifiek over de gevolgen van het concentratiekamp, ook wel KZ-syndroom genoemd, van het Duitse Konzentrationslager. In naoorlogse periode brak al snel de ‘stilte na de oorlog’ aan, waardoor de aandacht voor de psychologische gevolgen van de oorlog verdween. Eind jaren vijftig kwam hier verandering in, mede door onderzoek van psychiater Jan Bastiaans Psychosomatische gevolgen van

onderdrukking en verzet (1957) waardoor 'het oorlogstrauma' in Nederland bekend werd. In de jaren zestig was het werkelijke einde van de stilte daar: de zwijgcultuur rondom de oorlog werd verbroken en het flinkheidsmoraal maakte plaats voor de praatcultuur, waarbij het postconcentratiekampsyndroom onder brede publieke aandacht kwam. Het KZsyndroom werd toen officieel gedefinieerd als een psychiatrische aandoening met de symptomen overlevingsschuld, schaamte en plichtsgevoel. Deze erkenning van oorlogsproblemen zorgde voor een ‘collectief schuldgevoelens’ jegens slachtoffers. Het verhaal van de oorlog veranderde van helden en schurken in een verhaal over daders en slachtoffers, waarbij de laatste groep centraal stond. Een explosieve ontwikkeling was het gevolg: meer groepen herkenden zich als lijdend aan een oorlogstrauma. Zo kwamen de psychische problemen van collaborateurs en hun 'foute' kinderen ook in beeld. Duidelijk werd dat ervaringen bij hen tot vergelijkbare problemen als bij andere groepen oorlogsslachtoffers hadden geleid. Hoewel men niet wilde ontkennen dat collaborateurs ook konden lijden aan psychische problemen ten gevolge van de oorlog, was niemand bereid ze dezelfde voorzieningen aan te bieden als ‘gewone’

30


oorlogsslachtoffers. Collaborateurs en hun kinderen bleven buiten het nationale lijdensverhaal van de oorlog staan. Tineke raakte middels een in 1981 georganiseerde werkgroep over ‘foute kinderen’ betrokken bij dit onderwerp. Vanaf dat moment streed zij met een onuitputtelijke energie voor de acceptatie van deze kinderen, die goed noch fout, dader noch slachtoffer waren. Tineke had hierbij kritiek op het ICODO (Het Informatie- en Coördinatie Orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen), dat geen hulp verleende aan ‘foute’ kinderen. In een open brief liet zij hen weten: 'Als haatgevoelens worden gekoesterd en in stand worden gehouden, als de nadruk blijft liggen op de vermeende schuld van anderen, dan kan dat een betere verwerking van de eigen trauma's in de weg staan'

De werkgroep resulteerde in verschillende praatgroepen, waaronder de, in 1990 opgerichte, stichting KOMBI (Kinderen van de oorlog voor Onderlinge en Maatschappelijke Begeleiding en Integratie). Tineke bleef vanaf 1981 nauw betrokken bij de problematiek rond 'fout' en was zeer verheugd toen, vijftien jaar na de oprichting van de Werkgroep Herkenning, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overging tot een subsidie voor de hulpverlening aan kinderen van ‘foute’ ouders.

Het proces der ontdooiing

Tinekes betrokkenheid bij deze onderwerpen maakt duidelijk dat Tineke zelf ook last had van het KZ-syndroom: schaamte en plichtsgevoel speelden een grote rol in haar naoorlogse leven. In haar motivatie om jongeren te helpen is dit terug te zien: in haar curriculum vitae schreef Tineke dat ze vastberaden was om jongeren een betere toekomst te geven. Dit streven is ook terug te zien in het feit dat ze vanaf 1986-1993 lessen gaf op een lagere school, om bewustwording over de Tweede Wereldoorlog bij jongere kinderen te stimuleren. Tineke gaf voorlichting op de Eerste Montessorischool 'De Wielewaal' in Amsterdam, waar ze naast de lessen ook Die Gedanken sind Frei met de kinderen zong. Dit

31


project zorgde ervoor dat Tineke in 1987, samen met voormalig kampgenoot Hetty Voûte, de Stichting Educatieve Beeldvorming Vervolging Onderdrukking en Verzet oprichtte. Daarnaast gaf de herkenning van het leed van oorlogsgetroffenen Tineke de mogelijkheid om haar overlevingsmechanisme uit te schakelen. Het doorbreken van de zwijgcultuur in Nederland zorgde ervoor dat men weer sprak over de oorlog. Stukje bij beetje liet Tineke toe dat delen van haar verleden ontdooid werden. Hierdoor kreeg de oorlog in de loop van de jaren zeventig weer een rol in haar leven. Maandelijks dronk Tineke koffie met haar kampvriendinnen in het Nieuwe Kafe in Amsterdam en haalden ze herinneringen op. Met een aantal van deze vrouwen richtte Tineke het Comité Vrouwen van Ravensbrück op en ging ze in 1985 terug naar dit kamp. Zo verkreeg Tineke met haar oorlogservaringen een rol in het publieke debat: ze gaf lezingen en woonde uitreikingen en herdenkingen over de oorlog bij. Vriendschap speelde bij Tineke in het kamp een grote rol en ook in haar naoorlogse leven bleken deze vriendschappen van grote waarde. Zo onderhield Tineke een warme band met haar voormalige kampmoeder Mies Boissevain, die na de oorlog uitgroeide tot een bekend feministe. Zij bedacht onder andere de 'Nationale Feestrok': een rok die vrouwen maakten van bestaande lapjes, die symbool stonden voor hun eigen geschiedenis. Deze symbolische politieke daad zou ervoor zorgen dat oorlogservaringen op een harmonieuze wijze geïntegreerd zouden worden in het vrouwenleven van naoorlogs Nederland. Withuis stelde dat Boissevain met deze rok de speciale taak van vrouwen weer wilde geven, namelijk meer politieke invloed voor vrouwen in het opbouwen van een harmonieuze samenleving. Hoewel Tineke groot fan was van de feestrok, is er een opvallend verschil tussen de manier waarop Mies en Tineke hetzelfde doel nastreefden. Beide vrouwen voelden de urgentie om een betere samenleving te creëren, waarbij Mies zich expliciet focuste op de vrouwelijkheid van de vrouw. Tineke daarentegen richtte zich niet nadrukkelijk op haar ‘vrouw-zijn’, maar stelde de problemen van de jeugd centraal. Haar dochter stelde hierover later: ‘Als het nodig was om zich in een keurig mantelpakje te hullen om ergens subsidie los te praten voor afgekickte jongeren of ongehuwde jonge moeders, dan deed Tineke dat’. Mies gebruikte haar vrouwelijkheid altijd als strijdmiddel. Tineke deed dat enkel als hieraan duidelijke voordelen verbonden waren. Ondanks deze verschillen, bleven Mies en Tineke een rol spelen in elkaars leven. Op 8 maart 1994 werd Tineke uitgenodigd om een lezing te geven bij de

32


tentoonstelling over het leven en werk van Mies: 'Heden-Verleden. Blijmoedig gedragen' in het Zuid-Hollands verzetsmuseum.

Eindelijk erkenning

In de loop van de jaren zestig ontstond hernieuwde aandacht voor de oorlog, mede omdat het algemene beeld over de rol van Nederland tijdens de oorlog was veranderd met het doorbreken van de zwijgcultuur. Er was aandacht voor het ‘passieve’ gedrag van Nederlandse burgers en hierdoor ook veel aandacht voor slachtoffers en weinig ruimte voor helden. Erkenning voor de daden van verzetslieden bleef dan ook lang uit. Een centraal georganiseerde vorm van erkenning, bijvoorbeeld een prijs of penning, ontbrak. Verschillende instellingen reikten penningen en prijzen uit en deze waren bedoeld voor specifiek verzet. Zo werd in 1979 de Stichting Initiatief Comité Verzetsherdenkingskruis opgericht, waar het Verzetsherdenkingskruis uitgereikt werd als het verzet intensief, levensgevaarlijk en over een lange periode had plaats gevonden. Het probleem hierbij was dat verzetshelden zichzelf moesten aanmelden voor deze onderscheiding, wat door bescheidenheid of schaamte voor veel verzetslieden geen optie was. Dit gebrek aan erkenning van oorlogsdaden zat Tineke dwars: 'In Frankrijk kregen ze allemaal een medaille en recht op een zitplaats in de tram. Dat zou ons ook een gevoel van erkenning hebben gegeven'. In 1983 kreeg Tineke voor het eerst erkenning voor haar verzetswerkzaamheden. Samen met Frank kreeg zij op 29 mei 1983 de 'Righteous among the nations’onderscheiding van Yad Vashem, het herdenkingscentrum voor slachtoffers van de Holocaust in Israël dat sinds 1953 bestaat. In 1963 begon Yad Vashem een wereldwijd project voor het toekennen van eer aan niet-Joden die hun leven hadden geriskeerd tijdens de oorlog. Bijzonder is dat Tineke naast erkenning voor haar verzetswerkzaamheden ook is bekroond voor haar verzoenende en betekenisvolle omgang met haar oorlogsverleden. Hiervoor ontving zij in 1989 de erepenning van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 en in 1995 de J.P Praagprijs. Bij deze laatste prijs werd lovend gesproken over Tinekes overlevingsmechanisme: ‘De eerste sterke impuls om genezing te vinden door ervaringen ontoegankelijk te maken, ‘in te vriezen’, om een beeld van mevrouw Wibaut te gebruiken, weet te overwinnen. Dit betekenis geven aan dat verleden voor anderen, in woorden en 33


door daden, mag met recht worden gekwalificeerd als een zich in bijzondere mate verdienstelijk maken voor de humanisering van de samenleving’. Bij deze uitreiking speelden schaamte en bescheidenheid een grote rol. Tinekes bescheidenheid is terug te zien in het feit dat ze aarzelde om de prijs te accepteren, ze wist niet of ze het wel verdiend had. Tijdens haar speech vertelde ze echter deze prijs haar deed realiseren dat ze ‘genoeg gedaan’ had. Schaamte speelde vooral een grote rol: Tinekes dochter had in 1993 een burn-out gehad en was met tweedegeneratie-problemen terechtgekomen bij de praatgroep KOMBI. Dit gaf Tineke een ambivalent gevoel: ‘Had ze niet meer voor haar eigen kinderen moeten doen in plaats van voor alle kinderen?’

Vrouw na de oorlog

Tinekes leven in de jaren 1945-1996 was, naar eigen zeggen, ‘overactief’. Ze was betrokken bij verschillende stichtingen en instellingen, waarbij ze met een onuitputtelijke energie streed voor een betere toekomst. Deels kwam dit voort uit het plichtsgevoel dat zij mee terug nam uit de concentratiekampen: 'Het is niet zo dat ik met een schuldgevoel uit het kamp ben gekomen. Een schuldgevoel van: zij zijn dood en ik leef nog. Maar ik hield er wel een plichtsgevoel aan over. Iets van: maar nu moet je het wel waarmaken! Je moet het recht om te leven waarmaken. Telkens weer.' Wat hierbij opvalt, is dat zij in het vervullen van deze 'plicht' geen nadruk legt op haar vrouwelijkheid. In het verzet en in de kampen speelde haar ‘vrouw-zijn’ een rol van betekenis, in het verzet diende het immers als dekmantel en in het kamp resulteerde het in genderspecifieke overlevingstechnieken. In de naoorlogse jaren neemt het, aanvankelijk vrij grote, belang van Tinekes ‘vrouw-zijn’ af. Ze streed niet expliciet voor een andere rol van vrouwen, maar vervulde simpelweg de taken die zij als noodzakelijk beschouwde. Vanuit een niet-denken-maar-doenmentaliteit bouwde Tineke aan de toekomst, waarbij ze bereid was om haar vrouwelijkheid in de strijd te gooien, indien het haar zou helpen haar doelen te bereiken. Ze zette zichzelf en haar vrouwelijkheid dus niet centraal, in plaats daarvan ging het om de problemen in de samenleving waarvoor ze hoopte een oplossing te vinden. Enkel haar strijd voor erkenning voor de rol van vrouwen in het verzet is gendergerelateerd, waarmee Tineke als ‘oorlogsfeministe’ gedefinieerd kan worden. In de context van de naoorlogse samenleving is dit bijzonder interessant. Veel vrouwen grepen namelijk de 34


mogelijkheid aan om de rol van vrouwen expliciet te bediscussiëren. Het idee dat vrouwen vanwege hun vrouwelijkheid ‘anders’ waren en daarom meer invloed zou moeten krijgen in de Nederlandse samenleving, werd breed gedeeld. Dit is ook terug te zien bij Mies Boissevain en haar ‘vrouwelijke’ feminisme. In een samenleving waar gender door veel vrouwen als een instrument werd gezet, koos Tineke hier, bewust of onbewust, niet voor. In de loop van de jaren zestig werd de oorlog weer een bespreekbaar onderwerp, waardoor Tineke delen van haar oorlogsverleden liet ‘ontdooien’. Dit proces kon volgens haar het beste in kleine porties worden gedaan, waarbij de realiteit van het heden gecombineerd moest worden met gevoelens uit het verleden. 'Dan komen toen en nu bij elkaar: dit kan resulteren in een nieuwe realiteit waar beter mee te leven valt'. In deze bescheiden omgang met haar oorlogsverleden speelt haar ‘vrouw-zijn’, in tegenstelling tot Tinekes andere activiteiten, een subtiele rol. Schaamte en plichtsgevoel speelden in de naoorlogse periode bij veel vrouwen een rol. Mannelijke verzetsstrijders kregen immers veelal waardering voor het gewapende verzet dat zij tijdens de oorlog verrichten, waardoor schaamte bij hen van minder groot belang was. Zoals veel vrouwen, schaamde Tineke zich diep voor haar oorlogservaringen. Op haar sterfbed vroeg zij haar dochter Anneruth een kistje met probeersels van vervalste persoonsbewijzen te bewaren. Tineke had zich al die jaren geschaamd voor de onbeholpenheid ervan.

35


In de loop van de jaren negentig werd Tineke ongeneeslijk ziek. Samen met Frank besloot zij op 6 oktober 1996 om een dodelijke cocktail te drinken in hun huisje op de Veluwe. In

Trouw verscheen vervolgens een artikel over hen met de ondertitel: ‘Tineke en Frank Wibaut-Guilonard waren een vrouw en man van betekenis’. Dit is zonder meer waar. Tinekes dood past bij haar, want laat duidelijk haar karakter zien: pragmatisch, vrijgevochten en bovendien beheerst, alles onder controle. Tot op het laatste moment had Tineke de touwtjes in handen. Met het bekijken van het leven van Tineke is duidelijk geworden dat de tweedeling tussen burgerlijk en gewapend verzet niet functioneel is, wat Schwegman al eerder aankaartte. Tineke verrichtte immers koerierdiensten, bewaarde en vervoerde wapens en had plannen om een wapen te leren gebruiken. Dit toont aan dat verzetsactiviteiten niet zo zwart-wit zijn dat ze binnen een categorisering geplaatst kunnen worden. Met het loslaten van deze tweedeling zal de hermetische hiërarchie verdwijnen, waardoor ruimte ontstaat waarin de context van de verzetsactiviteiten centraal komen te staan. Tineke was namelijk geen koerierster omdat ze tot niets anders in staat was, maar omdat deze rol paste binnen het traditionele rollenpatroon van de samenleving. Deze vooroorlogse patronen stelden dat mannen het ‘echte werk’ zouden uitvoeren en vrouwen de verzorgende taken. Bij het bekijken van deze context komt een interessante invalshoek rondom de term ‘vrouwenverzet’ naar voren. Bij het bekijken van de context van verzetsactiviteiten wordt duidelijk dat ook mannen gebruik maakten van de context: het traditionele rollenpatroon ‘verplichtte’ hen immers tot het uitvoeren van ‘het echte werk’, waardoor zij ook hun dekmantel als werkende man gebruikten in het plegen van verzet. Deze visie op het verzet levert het inzicht op dat spreken over mannen- of vrouwenverzet dus enkel een manier is om duidelijk te maken wie het verzet pleegde: een man of een vrouw. Aan deze categorisering is immers geen waardeoordeel gebonden: man en vrouw gebruikten beiden de context van dat moment om zo goed mogelijk verzet te kunnen plegen. Vanuit deze invalshoek is spreken over vrouwenverzet dan ook geen kwalijke zaak, indien de termen ‘helpen’ en ‘verzorgen’ los komen van de negatieve connotatie die er tot op heden aan verbonden is. En dit kan weer bereikt worden door meer verzetsvrouwen het podium te 36


bieden,

om

op

deze

manier

inzicht

te

verkrijgen

in

de

context

van

hun

verzetswerkzaamheden. In deze scriptie is niet enkel gekeken naar een vrouw in het verzet, een compleet beeld is geschetst van het oorlogsleven van een vrouw. Duidelijk is geworden op welke manier Tinekes ‘vrouw-zijn’ in twee andere periodes van invloed was, in het kamp en na de oorlog. Tijdens het verblijf in de concentratiekampen had gender invloed op de technieken die Tineke gebruikte om het leven in de kampen zo draaglijk mogelijk te maken. Deze technieken zijn in de geschiedschrijving als vrouwelijk getypeerd: het zingen van liederen, het sluiten van vriendschappen en het uitdelen van recepten waren bezigheden die veelal door vrouwen werden gedaan. Met het toepassen van haar overlevingsmechanisme beriep Tineke zich op een strategie die niet vaak door vrouwen werd toegepast: een strategie die over het algemeen genomen aan mannen is toegekend. Het wegstoppen van angsten, verdriet, machteloosheid en eenzaamheid is niet per se ‘typisch vrouwelijk’. De tegenstrijdig in deze twee overlevingsmanieren geeft Tinekes vastberadenheid weer om het kamp te overleven. Ze gebruikte alle mogelijke manieren om te overleven. Wat opvalt is dat, in tegenstelling tot de rol van ‘vrouw-zijn’ in het verzet, in de historiografie geen waardeoordeel toegekend is aan de verschillen tussen mannen en vrouwen in het kamp. Dit kan wellicht verklaard worden doordat er bij kampverblijf geen tweedeling is gehanteerd, waaruit een waardeoordeel voortvloeide. Met een neutrale blik is gekeken naar de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke overlevingstechnieken. De periode na de oorlog contrasteert met deze twee andere periodes, omdat het belang van Tineke als vrouw hier afnam. Tineke manifesteerde zich niet specifiek als vrouw in haar naoorlogse leven, maar stelde de activiteiten waarvoor zij zich inzette, centraal. In deze jaren van overactiviteit liet Tineke zich leiden door een niet-denken-maar-doen mentaliteit en ze was vastberaden om de wereld te verbeteren. Zeker haar betrokkenheid bij de problematiek van de tweede generatie en de erkenning voor kinderen van ‘foute ouders’ is van groot belang geweest bij het doorbreken van de zwijgcultuur rondom deze onderwerpen. Het is bijzonder dat Tineke haar vrouw-zijn niet specifiek benadrukte, veel voormalige verzetsvrouwen deden dat immers wel. Op het moment dat de Tweede Wereldoorlog in de loop van de jaren zestig weer een bespreekbaar onderwerp werd, veranderde Tinekes houding wat dit betreft. Ze liet delen van haar verleden ontdooien en begon zich in te zetten voor meer aandacht voor vrouwen in de oorlog, in het specifiek voor 37


de rol van vrouwen in het verzet. Dit zorgt ervoor dat Tineke niet als feministe in de directe zin van het woord gezien kan worden, maar meer als een ‘oorlogsfeministe’. Alleen wat betreft de rol van vrouwen in de oorlog streed Tineke vanuit een feministische inslag. Daarnaast was Tineke erg teleurgesteld in het gebrek aan erkenning voor verzetshelden in de Nederlandse samenleving, waarmee duidelijk werd dat de oorlog een zaak was waar ze, al was deze al lang voorbij, nog steeds voor wilde strijden. Deze scriptie heeft gefungeerd als podium voor Tinekes verhaal. Uit dat verhaal werd duidelijk hoezeer de functie van gender in haar leven veranderd is, van een betekenisvolle rol naar Tineke als oorlogsfeministe. Haar verhaal heeft daarnaast een bijzondere lading gekregen omdat tijdens het bestuderen van haar leven mij duidelijk werd dat dit onderzoek voor haar van groot belang was geweest. Tinekes bescheidenheid, schaamte en diep verborgen behoefte aan erkenning blijken een wringende combinatie te zijn geweest, waardoor ze zelf nooit volledig in de schijnwerpers is gaan staan. Met het vertellen van haar verhaal heb ik antwoord gegeven op Schwegmans oproep tot meer helden en heldinnen. Heldendom blijft een ongemakkelijk concept. Wat is precies een held? In De donkere kamer

van Damokles (1958) schreef W.F. Hermans dat een held iemand is die straffeloos onvoorzichtig is geweest. Het was volgens hem grotendeels van het toeval afhankelijk of iemand wel of niet als een held werd gezien: heldendom overkomt je. De situatie bij Tineke is niet zo zwart-wit. Haar daden waren zeker heldhaftig, toch zou Tineke zichzelf nooit een heldin hebben genoemd. Het is daarom beter om in relatie tot Tineke over moed te spreken. Maarten Asscher gaf een bruikbare definitie van moed: ‘In het uur van de waarheid komt het maar op een ding aan, niet op wat je zegt dat je gaat doen, niet op wat je achteraf zult zeggen dat je hebt overwogen, maar uitsluitend op wat je daadwerkelijk doet op het moment dat het gedaan moet worden.’ Daadkracht op het juiste moment, dat is een kenmerk van moedige burgers, een zin die bij Tineke lijkt te horen. Wellicht heeft de gemeente Amsterdam nog een brug beschikbaar in de Verzetsheldenbuurt, die met deze ondertitel naar Tineke genoemd kan worden.

38


Archieven Atria, IAV00000464, Archief Valentine Elisabeth Wibaut-Guilonard. NIOD, 186a, Archief CS-6.

Literatuur Arndt, I., ‘Das Frauenkonzentrationslager Ravensbruck’ in: Syvil Milton, Dachauer Hefte:

Studien und Dokumente zur Geschichte der nationaalsozialistchen Konzentrationslager 3: Frauen-Verfolgung und Widerstand (Dachauer Hefte 1987). Bauer, A. J. H., De openbare arbeidsbemiddeling gedurende den bezettingstijd 1940-1945 (Amsterdam 1948). Blom, J.C.H., In de ban van goed en fout: geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland. (Amsterdam 2007). Boersma, G. e.a., Het Amsterdams Lyceum: herinneringen aan de bezettingsjaren (Amsterdam 1995). Bolhuis, J.J., (red.) Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd (Arnhem 19491954). Boom, B. van der, Wij weten niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam 2012). Bossebroek, M., De meelstreep (Amsterdam 2001). Boterman, F., Duitse daders.de jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (19401945) (Amsterdam 2015). Cohen, J. en H. Piersma, (red.) Moedige mensen. Helden in oorlogstijd. (Amsterdam 2014). Cohen, M., ‘Eindelijk: ook verzetsvrouwen krijgen een plek in het straatbeeld’, Vrij Nederland, 12 april 2016. Dijk, B., van, Leven naast het kamp: Kamp Vught en de Vughtenaren, 1942-1944 (Houten 2013). 39


Divendal, J. ‘Tineke en Frank Wibaut 1922-1996’, Trouw, 9 oktober 1996. Driever, J. en O. Sinke, De onderlinge belofte. Zeventig jaar stichting 1940-1945 (Amsterdam 2015). Ecker F., Konzenstationslager: ein Appell an das Gewissen der Welt: ein Buch der Greuel;

die Opfer klagen an: Dachau, Brandenburg, Papenburg, Koningstein, Lichtenburg, Colditz, Sachsenburg, Moringen, Hohnstein, Reichenbach, Sonnenburg (Karlsbad 1934). Eijnde, J. van den e.a., (red.) Moed. Verhalen van gewone mensen in ongewone omstandigheden (Amsterdam 2016). Enning, B., Spreken over fout. Hoe kinderen van collaborateurs het zwijgen verbraken, 1975-2000 (Amsterdam 2014). Friedländer, S., Nazi-Duitsland en de Joden (Amsterdam 2007). Gans, E., ‘Iedereen een beetje slachtoffer, iedereen een beetje dader’, De Groene Amsterdammer 4/134 (28 januari 2010). Gans, E. en R. Ensel, ‘Wij weten iets van hun lot. Nivellering in de geschiedenis’. De Groene Amsterdammer, 12 december 2012. Gerhart, U. en T. Karlauf, The night of broken glass: eyewitness accounts of Kristallnacht (Cambridge 2012). Goldenberg, M., ‘Memoirs of Auschwitz Survivors: The Burden of Gender’ in: Dalia Ofer en Lenore J. Weitzman (red.) Women in the holocaust (New Haven 1998), 327-340. Graaff, B. de en L. Marcus, Kinderwagens en korsetten: een onderzoek naar de sociale achtergrond en de rol van vrouwen in het verzet, 1940-1945 (Amsterdam 1980). Haans, T., 'Oorlogsoverlevende of psychiatriese patient. De maatschappelijke achtergronden van het kz-syndroom', Psychologie & maatschappij, 1983. Heijden, C., van der, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001). Hintum, M.C., van ‘Guilonard, Valentine Elisabeth’ in: Digitaal Vrouwenlexicoan van Nederland, 04-02-2016. Jochems, D. en C. Boissevain-de Wit, Licht in het donker. Het Philips-Kommando in Kamp Vught. Belevenissen en achtergronden (Stichting geschiedschrijving PhilipsKommando Concentratiekamp Vught '43-'44, 2005). Jong, L., de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1969-1988). 40


Karay, F., ‘Women in the Forced-Labor Camps’ in: Dalia Ofer en Lenore Weitzman (red.) Women in the Holocaust (New Haven 1998), 285-310. Keller R., en M. Gödecke, Konzentrationslager Bergen-Belsen, Berichte und Dokumente (Göttingen, 2002). Klein, P.W. en J. van de Kamp, Het Philips-Kommando in Kamp Vught (Amsterdam 2003). Klumper, T., Helden tegen wil en dank. Verzet 1940-1945. Het antwoord van gewone mensen op ongewone situaties tijdens de Duitse bezetting (Baarn 1994). Kromhout, B., Fout geboren. Het verhaal van kinderen van foute ouders (Amsterdam 2004). Kromhout, B. en F. Smit, ‘Schwegman en Withuis over oorlogshelden’, Historisch Nieuwsblad, 8 (2009). Kromhout, B., ‘Nederlanders hebben het nicht gewusst’, Historisch Nieuwsblad, 5 (2012). Literair Eetcafé Miller, Hoor de vrouwen zingen: liedjes van het ensemble P&P en vele anderen (Amsterdam 1987) voorwoord. Lunsen, R. van ‘Im memoriam. Frank Wibaut. 30 september 1922- 6 oktober 1992’, Tijdschrift voor seksuologie, 1996 (20). Meeuwenoord, M., Het hele leven is hier een wereld op zichzelf. De geschiedenis van Kamp Vught (Amsterdam 2014). Meeuwenoord, M., ‘Moedige mensen. Non Verstegen, barak 23B en het bunkerdrama’ in: Jeroen van den Eijnde, Clemens Graafsma en Kees Schuyt (red.) Moed. verhalen van gewone mensen in ongewone omstandigheden. (Amsterdam 2016). 97-115. Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis, Gedenkboek verzetsherdenkingskruis (Alphen aan de Rijn 1985). Olink, H., Vrouwen van Vught. Een nacht in een concentratiekamp (Amsterdam 1994). Randwijk, H.M. van, In de schaduw van gisteren: kroniek van het verzet 1940-1945 (Den Haag 1970). Saidel, R., The Jewish Women of Ravensbruck concentration camp (Wisconsin 2004). Schwegman, M., Het stille verzet: vrouwen in illegale organisaties. Nederland 1940-1945 (Amsterdam 1980). Schwegman, M., ‘Verzetsmensen rolden er vanzelf in’, Historisch Nieuwsblad 4, (2011). 41


Schwegman, M., De wapens van verzet. Geweld, geweldloosheid en gender in de strijd tegen onderdrukking en vervolging (Amsterdam 2016). Tames, I. en J. Withuis, ‘’Stilte’ na de oorlog?’, Historisch Nieuwsblad 9, 2010. Tongeren, P. van en T. Admiraal, ‘Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van groep 2000 (1940-1945)’, (Amsterdam 2016), lezing Marjan Schwegman op 21 maart 2015. Wibaut-Guilonard, T., Zo ben je daar: Kampervaringen (Amsterdam 1983). Withuis, J., Opoffering en heroïek: de mentale wereld van een

communistischevrouwenorganisatie in naoorlogs Nederland, 1946-1976 (Meppel 1990). Withuis, J., 'Patchwork politics in the Netherlands 1946-1950, Women, gender and the World War II trauma', Women's history Review, 3(3), (1994). Withuis, J., De jurk van de Kosmonaute: over politiek, cultuur en psyche (Amsterdam 1995). Withuis, J., Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur (Amsterdam 2002). Withuis, J., Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd (Amsterdam 2005). Withuis, J., Wees manlijk, zijt sterk: Pim Boellaard (1903-2001) het leven van een verzetsheld (Amsterdam 2008).

Websites http://www.ravensbruck.nl/, geraadpleegd op 24-04-2016. http://www.yadvashem.org/yv/en/righteous/stories/benders.asp, geraadpleegd op 01-06-2016. http://www.yadvashem.org/yv/en/righteous/, geraadpleegd op 18-04-2016. http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2011/oktober/Muziek-tijdens-de-TweedeWereldoorlog.html, geraadpleegd op 15-06-2016.

42


Bijlage 1: Tijdlijn 21 mei 1922 9 november 1938 18 maart 1939 10 mei 1940 22 november 1940 30 september 1941 1 januari 1942 28 mei 1942 22 mei 1943 22 juli 1943 15 augustus 1943 17 september 1943 18 september 1943 2 januari 1944 15 januari 1944 6 september 1944 27 september 1944 18 februari 1945 25 februari 1945 3 maart 1945 1 april 1945 7 april 1945 14 april 1945 27 april 1945 29 april 1945 1 juni 1945 12 december 1945 3 maart 1946 1945-1946 5 juli 1947 4 september 1951 25 februari 1953 1969-1972 1970-1973 1973 1983 1989 1990 3 juni 1995 6 oktober 1996

Geboorte Tineke Pieter Guilonard maakt Kristallnacht mee Overlijden Pieter Guilonard Tineke en moeder verlaten huis Schiphol Toegang Amsterdams Lyceum ontzegd aan Joodse leraren Joodse leerlingen verlaten Amsterdams Lyceum Rector Lyceum (Dr. C.P Gunning) ontslagen Slagen eindexamen Aansluiting bij CS-6 Bezoek van de SD leidt tot onderduik in Amsterdam Onderduiken in Zeist Arrestatie Aankomst Huis van Bewaring II (Amstelveenseweg) Transport naar Kamp Vught Bunkerdrama Op transport naar Kamp Ravensbruck Op transport naar Kamp Reichenbach Wandeltocht vanuit Reichenbach door Eulengebirge Treintocht langs Leipzig, Dresden, Bergen-Belsen Aankomst kamp Porta Westfalica Vertrek vanuit Westfalica naar Fallersleben Vertrek uit Fallersleben naar Salzwedel Bevrijding in Kamp Salzwedel Begin aan ‘de grote tocht’ naar Nederland Aankomst bij klooster in Brunssum (Nederland) Thuiskomst in Amstelveen: Zo, ben je daar? Tineke vertrekt naar Engeland Terugkomst uit Engeland Studie sociologie aan de Gemeente Universiteit Amsterdam Trouwen met Frank Wibaut Geboorte Frank Pieter Wibaut Geboorte Anneruth Wibaut Betrokkenheid bij NVSH Betrokkenheid Jongeren Advies Centrum (JAC) Artikel over Tweede Generatie problematiek Publicatie boek ‘Zo ben je daar’ Yad Vashem onderscheiding Penning van Stichting Kunstenaarsverzet 1940-1945 Oprichting Stichting EBVOV Ontvangst J.P. Praagprijs Overlijden Tineke en Frank 43


Bijlage 2: Kaart transport Tineke

44


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.