24 rick bleumink [nieuw]

Page 1



Inleiding De beoordeling van de Bijlmermeer

2

1

De bronnen van de beoordeling

5

2

Het ontstaan van de Bijlmermeer

10

3

De beoordeling van de flat

17

4

De beoordeling van de leefomgeving

24

5

De reactie op en resultaat van de beoordelingen: architectenplannen

29

Conclusie

35

Afbeeldingenlijst

39

Literatuurlijst

45

Archivalialijst

47


De beoordeling van de Bijlmermeer

Het idee van de Bijlmermeer klonk voor veel Amsterdammers in de jaren zestig goed: grote woningen in een groene, veilige omgeving niet ver van het centrum van Amsterdam. Naast de flats zouden groenstructuren aangelegd worden met speeltuinen, ter compensatie voor het gebrek van een achtertuin.1 In de Bijlmermeer werden verschillende parken aangelegd, zoals het Bijlmerpark, om het groene aspect extra te benadrukken en een ‘vlucht uit het beton’ te realiseren . De nog aan te leggen metro naar eerst het Weesperplein en later het Centraal Station, zou de nieuwe buurt direct verbinden met de rest van de stad. Volgens veel architecten was de Bijlmermeer een uitkomst voor Amsterdammers, waar ze veel ruimer en groener konden wonen dan voorheen in de 'oude stad' het geval was geweest. Helaas ging er bij de bouw eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de twintigste eeuw een hoop niet als gepland. De ideeën over veiligheid waren al snel achterhaald; mensen voelden zich juist onveilig in het beboste en dus onoverzichtelijke Bijlmerpark.2 Daarnaast werd de aanleg van de metro naar het Centraal Station pas afgerond in 1980, waardoor de eerste bewoners (de pioniers) de eerste jaren in propvolle bussen naar de stad moesten voor hun werk. Over de keuze en de kwaliteit van de gebruikte materialen viel veel te twisten en de relatief lage prijs voor de woningen veranderde door allerlei tegenslagen naar een hoge prijs. Direct na de bouw werden de idealen van de architecten en de uitkomsten van hun bouwplannen niet door iedereen beoordeeld. Bewoners uitten hun problemen en vormden bewonersverenigingen om gezamenlijk problemen in en rondom hun flat aan te pakken. Het is opvallend dat er veel over de modernistische ideologie en de tegenslagen van de Bijlmermeer geschreven is, maar slechts weinig over de rol van de bewoners in het verhaal. Het is daarom interessant om te kijken naar de invloed van de bewoners op de architectenplannen van de Bijlmermeer. De flatbewoners hebben hun woning en leefomgeving op een bepaalde manier beoordeeld en het is interessant om eens te kijken naar het perspectief van de bewoners in plaats van de idealen en onderlinge discussies van de architecten en ontwerpers. Het doel van dit onderzoek is tweeledig: enerzijds gaat het over de beoordeling

1 M.A. Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal: een studie over Amsterdamse stadsuitbreidingen (Delft 1989) 140. 2 I. van het Klooster en M.Jansen, ‘Schoonheid is geen leegte’, Architectuur Lokaal, 86 (2012) 5-7.

2


van de oorspronkelijke bewoners van de Bijlmermeer van hun woning en leefomgeving en hoe die beoordeling tot stand gekomen is, anderzijds over de resultaten van de vernieuwingen in het begin van de jaren tachtig en de rol van de bewoners daarin. De probleemstelling luidt dan ook als volgt: hoe werd het wonen en recreëren in de Bijlmermeer beoordeeld door de Nederlandse bewoners en op welke manier heeft dat bijgedragen aan veranderingen in de plannen van architecten in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw? Het doen van onderzoek naar de beoordeling van buurten is niet nieuw. In de Verenigde Staten werd na de Tweede Wereldoorlog veel onderzoek gedaan naar bewonersparticipatie en -beoordeling, zo is beschreven in The Many Faces of Citizen Participation: A Bibliographic

Overview .3 Ook in Nederland werd dit soort onderzoek na de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd, met als een van de eerste het Onderzoek naar woonstijl en woonwensen over de woonwensen van bewoners in Rotterdam uit 1953. Beoordelingen van mensen in laagbouw, middelhoge bouw en hoogbouw werden verzameld door middel van enquêtes en interviews door wetenschappers van de Centrale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting.4 Een voorbeeld uit Amsterdam is een onderzoek naar de beoordeling van het wonen in de Swammerdambuurt met voorstellen tot verbetering door de huidige bewoners uit 1977. In opdracht van de Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting heeft de Projectgroep Oosterparkbuurt/ Weesperzijdestrook enquêteurs langs de deuren gestuurd en gevraagd naar de mening van de bewoners wat betreft de kwaliteit van hun eigen woning en de buurt.5 Ook in de Bijlmermeer zijn in de jaren zeventig door onderzoekers van de gemeente en universiteiten enquêtes rondgestuurd, maar het is niet duidelijk wat er met de uitkomsten is gedaan. Deze bronnen worden in het eerste hoofdstuk verder toegelicht. Omdat het nodig is om te weten waar de beoordelingen van de Bijlmermeer vandaan komen, worden in het eerste hoofdstuk van deze scriptie alle typen bronnen besproken die relevant en gebruikt zijn. Om aan te tonen dat er geprobeerd is vanuit verschillende invalshoeken de situatie te schetsen, worden de gebruikte bronnen als eerste behandeld. In het tweede hoofdstuk worden de ontstaansgeschiedenis van de wijk en de redenen voor (de wijze van) de bouw behandeld, zodat het duidelijk is wat de achtergrond van de beoordelingen is en met

3 H.B.C. Spiegel en S.D. Mittenthal, 'The Many Faces of Citizen Participation: A Bibliographic Overview' in: H.B.C. Spiegel, Citizen Participation in Urban Development. Volume I: Concepts and Issues (Washington D.C. 1968) 3-17. 4 Centrale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting, Rotterdam: een analyse van vraaggesprekken met bewoners van verschillende woningentypen. Onderzoek naar woonstijl en woonwensen ('s-Gravenhage 1953). 5 M.H. Weijs, Wonen in de Swammerdambuurt: verslag van een onderzoek naar de waardering van het wonen in de Swammerdambuurt en de voorstellen tot verbetering gedaan door de huidige bewoners (Amsterdam 1977).

3


welk idee de Bijlmermeer ontworpen is. In de laatste hoofdstukken, de kern van deze scriptie, wordt namelijk met regelmaat verwezen naar het bouwplan 'Grondslagen voor de Zuidoostelijke stadsuitbreiding' uit hoofdstuk twee. Het derde en vierde hoofdstuk gaan achtereenvolgens over de beoordelingen van de oorspronkelijke bewoners van de flat en de directe omgeving van de flat en over de leefomgeving in de hele wijk. Hoe en op welke manier zijn die zaken beoordeeld door de oorspronkelijke bewoners? In het laatste hoofdstuk worden tenslotte de architectenplannen besproken, die een reactie waren op de eerder beschreven beoordelingen. Wat waren de voorstellen voor vernieuwingen en verbeteringen? In dit hoofdstuk komen de beoordelingen en de reactie daarop samen, waarmee dit hoofdstuk het dichtst bij de hoofdvraag komt. Tot slot wil ik hierbij helder stellen dat er een verschil zit in de termen ‘Bijlmermeer’ en ‘Zuidoost’. Veelal wordt de term 'Bijlmer' gebruikt als pars pro toto voor het hele stadsdeel Amsterdam Zuidoost, maar in dit onderzoek gaat het slechts om de wijk de Bijlmermeer in Zuidoost. Omdat er verwarring kan ontstaan tussen de termen zal ik overal de term 'Bijlmermeer' gebruiken waar ik het heb over de wijk in het grotere geheel en de term 'Zuidoost' als ik het heb over het stadsdeel en/of het grotere geheel van de Zuidoostlob.

4


Vlak na en tijdens de oplevering van de eerste flats in de Bijlmermeer ontstonden de eerste klachten over de wijk. Het positieve beeld dat de aanstaande bewoners hadden, bleek niet altijd positief uit te pakken. Om te begrijpen hoe het proces van beoordeling in elkaar zit en waar de negatieve beoordelingen vandaan komen, is het nodig om eerst te kijken naar de bronnen van de beoordeling. Hierbij zal ik naar vier groepen kijken die belangrijke bronnen geleverd hebben in volgorde van belangrijkst naar minder belangrijk (voor deze scriptie): bewonersverenigingen, wetenschappelijke onderzoekers, (voormalige)

bewoners en de

gemeente Amsterdam. Wat zijn de bronnen van de beoordeling van de Bijlmermeer en hoe zijn ze ontstaan?

1.1 De bewonersverenigingen

De gemakkelijkste mogelijkheid voor bewoners van de flat om het samen te hebben over de kwesties die spelen in en om de flat is in een bewonersvereniging. Daarom zijn in het begin van de jaren zeventig verschillende bewonersverenigingen opgericht in de flats, waaronder Bewonersvereniging Frissenstein. In het Stadsarchief in Amsterdam zijn verschillende bronnen te vinden waarin de beoordeling voor de wijk door leden van de bewonersverenigingen te merken is. Een van de conclusies van een onderzoekteam van Delftse technische studenten uit 1984 is het advies voor vervolgonderzoek om naar onder andere het functioneren van bewonersorganisaties te kijken, aangezien dat nog niet eerder gedaan was.6 De statuten van Bewonersvereniging Frissenstein zijn een bruikbare bron, omdat die laten zien hoe een bewonersvereniging in de Bijlmermeer georganiseerd kon zijn. Er is op 25 mei 1971 geschreven dat de vereniging opgericht is op 29 januari van dat jaar en uiterlijk zal bestaan tot 29 december 2000 met als doel om een gunstig klimaat in het complex Frissenstein en in de omgeving te bevorderen.7 De vereniging is vanuit de bewoners georganiseerd met het idee dat de inwoners zich moeten verenigen om allerlei problemen in en om hun flat op te

6 H. Driest e.a., Van de Bijlmer nog meer maken (Delft 1984) 53-54. 7 Stadsarchief Amsterdam (SAA), Archief van de Secretarie; Afdeling Sociale Zaken Onderafdeling Bijlmer (AvdS Bijlmer), inv. nr. 37, Statuten Bewonersvereniging Frissenstein.

5


lossen. Lidmaatschapsgeld is vrijwillig en leden dienen in het complex te wonen. Het karakter van de vereniging is democratisch: het bestuur wordt gevormd door in de ledenvergadering gekozen vertegenwoordigers. Het jaarverslag voor 1971 geeft inzicht in alles waar de vereniging zich mee beziggehouden heeft. Zo wordt er door verschillende werkgroepen van de bewonersvereniging regelmatig contact met de Gemeente gezocht voor allerlei mogelijke subsidies, onder andere op de collectieve ruimte in de flat.8 De problemen die bij de aanvraag van subsidie en de inrichting van de ruimte kwamen kijken, worden in hoofdstuk drie behandeld. De derde belangrijke bron over bewonersverenigingen is het flatblad. In het

Frissensteiner Flatblad en het flatblad van de flat Koningshoef Snoef is goed te merken wat er onder de bewoners speelde. Ze spraken elkaar aan over hoe de omgeving veiliger te maken is en kwamen met oplossingen.9 Waar bewoners in het blaadje over klaagden, is interessante informatie over hoe flatbewoners de buurt beoordeelden.

1.2 De verschillende typen van wetenschappelijk onderzoek

Een tweede type bron waaruit de beoordeling voor de Bijlmermeer te bepalen is, is al het gedane wetenschappelijk onderzoek naar de beoordeling van de buurt. Een tekortkoming van de wetenschappers is dat er niet (genoeg) gekeken is naar bewonersverenigingen en ideeën en voorstellen van bewoners voor het verbeteren van de buurt. En als er wel gekeken is naar de meningen van bewoners, is het onduidelijk wat er met de uitkomsten gebeurd is. Het wetenschappelijk onderzoek is echter wel zeer handig voor deze scriptie, omdat verschillende wetenschappers van universiteiten enquêtes naar bewoners van de Bijlmermeer gestuurd hebben, er onderzoek gedaan is naar de uitkomsten van die enquêtes en er (stedenbouwkundige) oplossingen voor de geconstateerde problemen bedacht zijn. Het eerste type wetenschappelijk onderzoek is de enquête. Onder andere J.H. Dijkhuis heeft veldwerk gedaan in de Bijlmermeer in 1975 in haar boek Bijlmermeer van binnen, waarmee ze aan de hand van resultaten van 1160 respondenten van haar enquête een beeld

8 SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 37, Verslag over het jaar 1971. 9 SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 37, Frissensteiner Flatblad I, januari 1971.

6


schetst van de problemen. Een andere enquête is uitgezet voor een bewonersonderzoek in de beruchte flat Gliphoeve in 1976. De enquête heeft ervoor gezorgd dat er inzicht gekomen is in de problematiek van de flat. Het tweede type wetenschappelijke bron is onderzoek naar de uitkomst van enquêtes en de daarbij getrokken conclusies. In Van de Bijlmer nog meer maken doen technische studenten uit Delft tweeledig onderzoek naar de Bijlmermeer. Enerzijds kijken ze naar de bestaande literatuur en enquête - uitkomsten om daar een viertal problemen voor de Bijlmermeer uit te halen, anderzijds doen ze concrete voorstellen (samen met bouwtekeningen) voor verbeteringen van de stedenbouwkundige situatie. Het derde type, dat grote overlap heeft met het tweede type, is het scala aan bedachte oplossingen voor de problemen. Een belangrijk voorbeeld is een afstudeerproject uit 1972 van technische studenten, waarin getracht wordt de 'woonkondities' te verbeteren. De studenten stellen meerdere bewoners gesproken te hebben en gekeken te hebben naar het reeds gedane onderzoek naar problemen in de buurt en hebben meerdere aanbevelingen gedaan voor het ve rbeteren van de Bijlmermeer (waaronder het laten vallen van de functionele stad). Onder dit type vallen ook architectenplannen: studenten van universiteiten en professionele architecten hebben aanbevelingen gedaan voor veranderingen aan de flats en omgeving van de Bijlmermeer. Deze plannen, en of de uitwerkingen overeenkomen met de wensen van de bewoners, worden in hoofdstuk vijf behandeld. Het vierde type wetenschappelijke bron is wetenschappelijke literatuur, iets wat in een onderzoek niet te missen is. Informatie over het Algemeen Uitbreidingsplan en de context waarin het ontstaan is, aanvullende informatie over CIAM en historiografische literatuur die dit onderzoek in een breder kader plaatsen, zijn voorbeelden van literatuur van wetenschappers over gerelateerde onderwerpen. Deze bronnen geven een (historiografische) context om de beoordelingen beter te begrijpen en geven extra wetenschappelijke informatie waar nodig. Voornamelijk in het eerste hoofdstuk is dit type bronnen gebruikt.

1.3 De rol van de herinneringen van (voormalige) bewoners

De derde bron, die een kleinere rol heeft in de informatievorming, is een gezamenlijk project van Het Parool en het Stadsarchief in 2007, genaamd Herinneringen aan Zuidoost. Ongeveer vijftig mensen hebben meegedaan aan dit project, waarbij (voormalige) bewoners van de 7


Bijlmermeer gevraagd werden om hun herinneringen in maximaal achthonderd woorden te verwoorden en op te sturen. Het Parool gaf op 31 oktober 2008 een bijlage over de herinneringen uit. Het was niet de eerste oproep om herinneren te verzamelen: v贸贸r Zuidoost waren (voormalige) bewoners van andere buurten opgeroepen hun geschiedenis te delen. Voor deze scriptie zijn de herinneringen relevant, omdat ze de verhalen van de (voormalige) bewoners laten zien. Omdat het om herinneringen gaat, is er sprake van subjectiviteit. De herinneringen geven echter wel een bepaald beeld over de bewoners en de wijk. Wat hebben mensen onthouden van hun jaren in de Bijlmermeer? Positieve en negatieve beoordelingen zijn op te merken in de inzendingen, waarvan ik er vier in de volgende hoofdstukken betrek.

1.4 De rol van de Gemeente Amsterdam en de afdeling Sociale Zaken

De laatste bron voor de informatievoorziening van de beoordeling van de Bijlmermeer is de Gemeente Amsterdam en in het bijzonder de afdeling Sociale Zaken. Alle aanvragen voor subsidie voor onder andere de inrichting van collectieve ruimten gingen naar de afdeling Sociale Zaken, maar ook alle communicatie over de problematiek in de flat Gliphoeve ging via de wethouder van Sociale Zaken, L.J. Kuypers, die tevens projectwethouder was voor Gliphoeve.10 Ook een klacht van de Nederlandse Buurtvervoer Maatschappij (NMB) over nietbetalende Surinamers en bedreigingen in de Bijlmer uit 1972 was gericht aan de afdeling Sociale Zaken. De Gemeente Amsterdam als bron van informatie is nuttig in deze scriptie, omdat de band tussen de burgers en de overheid getoond wordt in de documenten van de afdeling Sociale Zaken. Het is interessant om te zien hoe de Gemeente te werk ging op het gebied van subsidieaanvragen, probleemaanpak in Gliphoeve en de behandeling van de klacht van een busmaatschappij die in de Bijlmermeer werkzaam was. Beoordelingen van oorspronkelijke bewoners over de buurt zijn ook uit deze documenten te verkrijgen.

1.5 Conclusie

Voordat in deze scriptie alle beoordelingen over de Bijlmermeer besproken worden, is het noodzakelijk om eerst een beeld te hebben waar alle informatie over de beoordelingen vandaan

10 SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 14, Ontruimingen flats 1979.

8


komt. Er zijn vier typen informatiebronnen te herleiden, welke alle een beeld geven over hoe de

buurt

beoordeeld

werd

en

waarom:

bewonersverenigingen,

wetenschappelijke

onderzoekers, herinneringen van (voormalige) bewoners en de Gemeente Amsterdam geven een beeld hoe er over de Bijlmermeer gedacht werd door bewoners en anderen, hoe er gehandeld werd met zaken die speelden in de buurt en hoe wetenschappers daaruit conclusies trokken. Helaas kunnen niet alle van belang zijnde bronnen belicht worden in deze scriptie, maar er is wel een serieuze poging gedaan om vanuit zoveel mogelijke hoeken de Bijlmermeer en haar beoordelingen te bekijken.

9


Om een goed beeld te krijgen van wat de Bijlmermeer is en waar de positieve en negatieve beoordelingen vandaan komen, is het goed om eerst naar de ontstaansgeschiedenis van de wijk te kijken. Daarom worden in dit hoofdstuk achtereenvolgend de context van de Bijlmermeer in de stad Amsterdam, de redenen voor de bouw en de manier waarop behandeld. De deelvraag is dan ook: in welke context, waarom en op welke manier ontstond de Bijlmermeer omstreeks 1965? 2.1 De Bijlmermeer in Amsterdamse context

In 1929 werd C. van Eesteren het hoofd van de Afdeling Stadsontwikkeling, met als opdracht om een Algemeen Uitbreidingsplan op te stellen. Het plan moest rekening houden met de toenemende verkeersstroom en de 'stadsschil' moest opengebroken worden. Er moest niet meer in gordels gebouwd worden, maar in lobben op enige afstand rondom de stad, zodat de binnenstad bereikbaar zou blijven vanuit de hele stad. In 1935 kwam het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam (AUP) uit met als essentie de ordening van de functies, wonen, werken, recreëren en verkeer. Het complexe plan was erg op deze hoofdzaken gericht, omdat het rekening moest houden met globale ontwikkeling en op de lange termijn. De Afdeling Stadsontwikkeling had het plan ontworpen met het jaar 2000 als uitgangspunt. Dat betekende dat er rekening werd gehouden met een bevolkingsgroei tot aan één miljoen inwoners in het jaar 2000, volgens een demografische analyse uit 1925. In 1928 werd dit scherper gesteld naar een nog beangstigender aantal: 1.083.000 inwoners in 2000 in Amsterdam. 11 Het was dus noodzaak om veel woningen bij te bouwen, aangezien sommige bestaande woningen in de 'oude stad' gesaneerd zouden worden en de woonfunctie uit het centrum zou verdwijnen vanwege de cityvorming.12 Vanwege de Tweede Wereldoorlog werd het eerste deel van het AUP, Slotermeer, pas in 1951 versoberd gerealiseerd. Het woningtekort was inmiddels nog groter geworden da n Van Eesteren voor de oorlog voorspeld had, vanwege vernielingen in de oorlog enerzijds en de

11 V.T. van Rossem, Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Geschiedenis en Ontwerp (Amsterdam 1991) 281. 12 Ibidem 440.

10


bouwstop tijdens de oorlog anderzijds. Minister-president W. Schermerhorn stelde dan ook dat er jaarlijks 65.000 tot 70.000 woningen gebouwd moesten worden in een periode van tien jaar, als de bevolkingsgroei opgevangen diende te worden.13 Om dat te realiseren is er voortdurend gestreefd om met kleinere aantallen geschoolde arbeiders, met minder manuren en met minder schaarse materialen voor woningen tot een grote bouwproductie te komen: de systeembouw en de industriĂŤle productie in hoog tempo bleken een uitkomst. Daarmee werd architectonische en stedenbouwkundige creativiteit tot het minimum beperkt. De naoorlogse wijken Slotermeer, Osdorp en Buitenveldert kregen een ruime opzet voor licht en lucht, brede wegen en een grote aanwezigheid van stadsgroen. De gesloten straatwand was verleden tijd en moest plaats maken voor openheid.14 De Bijlmermeer was niet opgenomen in het AUP van Van Eesteren, volgens Mentzel in

Bijlmermeer als grensverleggend ideaal. De redenen hiervoor waren dat het gebied buiten de gemeentegrenzen lag, het nodige aan te leggen (stads-)spoor en wegennet te duur zou zijn, de afstand naar de 'oude stad' te groot zou zijn, er genoeg mensen tot 2000 binnen de gemeentegrenzen gevestigd zouden kunnen worden en dat de Gemeente Amsterdam bang was dat het AUP niet goedgekeurd zou kunnen worden als de stad buiten haar gemeentegrenzen zou gaan plannen. 15 Van Rossem beschrijft ook dat er wel over de ruimte onder Amsterdam nagedacht werd, maar dat er door de Afdeling Stadsontwikkeling besloten werd dit gebied als 'stedebouwkundige reserve' te beschouwen. 16 Ook toont hij aan dat de gemeente Weesperkarspel, op aandringen van de Gedeputeerde Staten, zich eind jaren twintig bezig ging houden met het bebouwen van de Bijlmermeerpolder. Dit gebeurde uiteindelijk niet destijds.17 Toch vond Gedeputeerde Staten tegen het einde van de jaren vijftig dat er meer woonruimte in en om Amsterdam moest komen, omdat de woningnood enorm hoog bleef. Ze stelde in 1957 de Stadsrandcommissie Amsterdam in, waarin burgemeesters en wethouders van Amsterdam, Diemen, Nieuwer-Amstel, Ouder-Amstel, Weesperkarspel en afgevaardigden van Gedeputeerde Staten met elkaar vergaderden over uitbreidingen in het huidige Amstelveen en Zuidoost.18 In 1952 dacht de Gedeputeerde Staten echter al na over een andere vorm voor de

13 14 15 16 17 18

M.A. Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 45. Ibidem 51. M.A. Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 141. V.T. van Rossem, Het Algemeen Uitbreidingsplan 445-446. Ibidem 70-76. M.A. Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 81-82.

11


gemeente Weesperkarsel, de kleine gemeente met 5916 inwoners in 1966 waar nu Zuidoost is.19 De gemeente zou bij Ouder-Amstel gevoegd moeten worden om de agrarische functie te behouden, maar in 1958 lieten alle partijen van de Stadsrandcommissie Amsterdam dit idee los. Het plan van de commissie, de bestaande uitbreidingen met woonhuizen in het huidige Amstelveen en Zuidoost met elk ongeveer 100.000 inwoners, werd voorgelegd aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken, met E.H. Toxopeus (VVD) als minister. Over de bestuurlijke indeling van het nieuwe gebied in het westelijk deel van Weesperkarspel kon de commissie niet tot een overeenkomst komen, maar Toxopeus stelde voor om een sterke randgemeente van Amsterdam te creëren en de Bijlmermeer bij Ouder -Amstel te voegen. De Gemeente Amsterdam en verschillende landelijke politieke partijen waren het daar niet mee eens en daarom werd besloten de Bijlmermeer tijdelijk bij Amsterdam te voegen, met een periode van maximaal twaalf jaar (tot aan 1978). Daarna zou er opnieuw besloten worden. 20 Uiteindelijk zou de Bijlmermeer bij Amsterdam blijven.

2.2 Redenen voor de bouw: Bijlmermeer als ideaalstad

Nu er besloten was dat het westelijke deel van de voormalige gemeente Weesperkarspel bebouwd zou worden, deed de Gemeentelijke Woondienst tussen 1963 en 1967 vooronderzoek naar hoogbouw voor de Bijlmermeer. Het architectenteam dat achter de Bijlmermeer zat, had namelijk hoogbouw als ideaal om enerzijds de woningnood in Amsterdam op te lossen en er anderzijds voor te zorgen dat de nieuwe woonwijk niet op de krappe, donkere oude woonwijken zou lijken. Één onderzoek uit 1964 heeft betrekking op wonen in hoogbouw in Rotterdam. De uitkomst was dat huishoudens met jonge gezinnen niet voor hoogbouw zouden kiezen, maar bij de ontwikkeling van de Bijlmermeer heeft dit onderzoek geen rol gespeeld.21 Binnen de Afdeling Stadsontwikkeling werkte vanaf november 1962 tot 1964 een afzon derlijk team, het Bijlmerteam, aan een plan voor de bebouwing in de Bijlmermeer, waaronder de ingenieurs J.H. (Jacoba) Mulder en G.S. (Siegfried) Nassuth. Laatstgenoemde toonde in februari 1963 een schetsplan van de Bijlmer-Oost. De hoofdpunten waren het stadsspoor, het wegennet, het voet- en fietspadensysteem, het groen en de waterhuishouding. Wat betreft de

19 Ibidem. 20 Ibidem 82-91. 21 M.A. Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 102-109.

12


woningbouw lichtte Nassuth in april 1963 toe dat de laagbouw uit één bouwlaag zou bestaan en de hoogbouw uit zes tot acht bouwlagen, met als eisen dat er honderd procent privacy zou zijn en dat de woning groot genoeg zou zijn, gemiddeld 125 vierkante meter. In juli van datzelfde jaar lichtte de ingenieur en architect toe dat de metro, die voor de bouw van de Bijlmermeer nog niet geïntroduceerd was in Amsterdam, maximaal vijfhonderd meter van de dichte en achthonderd meter van de minder dichte bebouwing verwijderd zou zijn.22 Daarnaast zou de hoogbouw gebouwd worden in een parkachtige omgeving, die symbool zou staan voor de afkeer van de bestaande stad met haar dichte bebouwing: precies zoals Le Corbusier in de jaren twintig al propageerde.23 Door het bouwen van flats in de vorm van honingraten zouden de woningen zich kunnen 'oriënteren op de zon' en zou de ruimte tussen de flats gebruikt kunnen worden om groenstructuren in aan te leggen.24 Ingenieur Mulder stelde voor om de verhoudingen tussen hoog- en laagbouw, negentig tegen tien procent, aan te passen naar minder hoogbouw en meer laag- en etagebouw, maar zij kreeg geen steun in haar idealen.25 De overgrote meerderheid van de participerende architecten van het Bijlmerteam en andere adviseurs, ingenieurs en architecten kon zich vinden in de hoogbouw, vanwege het 'maximum aan visuele privacy' en integratie van wonen en ontspannen in het groen .26 De architecten zagen de Bijlmermeer als een ideaalstad, welke een antwoord moest bieden aan de groeiende woningnood en op deze manier hoogbouw goed combineerde met leven tussen het groen. Op 3 juni 1965 maakte de gemeente het plan voor de bebouwing van de Bijlmermeer openbaar, genaamd 'Grondslagen voor de Zuidoostelijke stadsuitbreiding'. Het plan bevatte drie kernpunten: ten eerste integratie met Amsterdam, ten tweede schaalvergroting en ten derde collectivisme en privacy. Met laatstgenoemde wordt enerzijds het gebruik van gemeenschappelijke binnen- en buitenruimten en anderzijds maximale privacy bedoeld. Er zou één groot centrum komen en drie subcentra, maar elke flat zou een eigen centrum krijgen in de gemeenschappelijke binnenruimte, de collectieve ruimte. De architecten hadden als beeld dat bewoners deze ruimten zelf in zouden richten, maar dat bleek achteraf niet zo makkelijk te zijn als gedacht. De Bijlmermeer zou voor negentig procent uit hoogbouw gaan bestaan, met zo'n elf bouwlagen per flat met 250 tot 700 inwoners.27 22 23 24 25 26 27

Ibidem 150-151. A.M. Backer, Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, Deel West (Rotterdam 1998) 102-103. M.A Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 140. Ibidem 189. Ibidem 120 D. de Jonge en J.H.Dijkhuis, De Bijlmermeer: analyse van een stadsuitbreiding (Delft 1978) 4.

13


Verder speelde het functionalisme, waar ik in de volgende paragraaf dieper op in zal gaan, een grote rol in de inrichting van de Bijlmermeer. De scheiding van functies betekende dat de Bijlmermeer slechts een woonwijk zou zijn en dat winkels en bedrijfjes tot een minimum beperkt dienden te worden. Daarnaast was de scheiding van verkeerssoorten een essentieel onderdeel van het plan: voetgangers en fietsers hoefden in de Bijlmermeer geen auto's te kruisen en de metro lag op een verhoogd tracé.28 Om de groenstructuren om de flats, die zouden moeten leiden tot een verhoging van het gemeenschapsgevoel, te beschermen moesten auto's in aparte parkeergarages geplaatst worden en bleef het maaiveld autovrij. Voor de deur parkeren was dus onmogelijk, mede door de komst van de binnenstraat, een doorlopende binnenstraat in de flat, vanwaar bewoners naar alle interne voorzieningen van de flat, hun auto of een ander vervoersmiddel konden lopen. In de pers werd het idealistische plan met veel enthousiasme ontvangen: ‘de eerste reakties van de pers in Amsterdam en omgeving sluiten wat hun toon betreft overwegend aan bij hetgeen de gemeentelijke voorlichtingsorganen over het plan van de Bijlmermeer bekend maakten.’29 2.3 Functionalisme en de scheiding der functies

Zoals eerder vermeld heeft het functionalisme een belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan van de Bijlmermeer, het derde punt van de deelvraag. Het functionalisme is een stroming uit het begin van de twintigste eeuw waarin het gaat om de functie van een gebouw in plaats van uiterlijke schoonheid. In verschillende discussies over het moderniseren van Amsterdam in de jaren vijftig, zestig en zeventig ontstonden verschillende ideeën over de moderne stad. Vanuit de monumentenliefhebbers, of heemschutters, kwam kritiek op de moderne plannen van de Dienst Publieke Werken, die de binnenstad open wilde leggen met brede wegen met trambaan en het aanleggen van de metrotunnel voor de Bijlmermeer in de Nieuwmarktbuurt. De sloop van de buurt werd afgeremd door de in 1967 opgerichte club Werkgroep Amsterdam 1975, waarmee verwezen werd naar het Europese Monumentenjaar 1975. De groep heemschutters bestond uit politici, architecten, beeldend kunstenaars, wetenschappers en journalisten en onder leiding van Frans Mijnssen en Geurt Brinkgeve kwam de wethouder Publieke Werken uiteindelijk tot de conclusie om bestaande sloopopdrachten af te werken, maar nieuwe

28 M.A. Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 127-136. 29 D. de Jonge en J.H.Dijkhuis, Analyse van een stadsuitbreiding 17.

14


opdrachten stop te zetten.30 De kritiek van de heemschutters op de modernistische, op scheiding van functies gebaseerde stadsplanning had ermee te maken dat de ontwerpers te weinig rekening gehouden hebben met gezelligheid en sociale controle in de wijk. Volgens de Amerikaanse sociologe Jane Jacobs hebben buurten meerdere functies nodig om een dynamische karakter te krijgen: de menselijke maat mistte volgens haar en de heemschutters in het Nieuwe Bouwen. 31 De kritiek hield het Bijlmerteam in de jaren zestig echter niet tegen om de Bijlmermeer in functionalistische stijl te ontwerpen. De ideeën voor deze stijl kwamen uit de jaren twintig en dertig, met als bron de internationale architectenvereniging CIAM (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne) waar architecten als Le Corbusier en W. Gropius zich mee verbonden. Deze architecten wilden een betere maatschappij creëren door middel van stedenbouwkundige projecten, zoals het ontwerpen van hoogbouw in een open, groene ruimte die zij aantrekkelijk vonden. In 1929 beschrijft de vereniging tijdens een congres in La Sarraz wat stedenbouw voor haar betekent: ‘stedenbouw is de organisatie van alle functies van het collectieve leven in de stad en van het land.’ Daarbij staat het ordenen van de functies op de eerste plaats.32 Nederlandse architecten waren nauw betrokken bij CIAM en namen veel van hun modernistische en functionalistische ideeën over.33 De Nederlandse architect G.Th. Rietveld stelde in de jaren vijftig dat gebroken moest worden met de 'oude ideeën van het bouwen', omdat hoogbouw noodzakelijk is en juist door de regelmaat mooi zou zijn. 34 Daarnaast stelde ook de wethouder Publieke Werken G. van 't Hull in 1963 dat hoogbouw best aantrekkelijk zou kunnen zijn voor jonge gezinnen, als er maar een groot en zonnig balkon is en de woning meer ruimte en privacy te bieden heeft dan een eengezinswoning in laagbouw.35 Mede door de schaarste van materialen was het functionalisme als vorm van architectuur de ideale keuze voor de Bijlmermeer, volgens de architecten. Ook de eerder genoemde scheiding der functies in het verkeer zou moeten leiden tot een veiliger woonmilieu en zou ruimte geven voor meer groenstructuren tussen de flats.

30 31 32 33 34 35

H. de Liagre Böhl, Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010) 239-241. Ibidem 63-64. A. van der Woud, Het Nieuwe Bouwen Internationaal Volkshuisvesting Stedebouw (Delft 1983) 56. M.A Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal 117-118. Ibidem 118. Ibidem 122-124.

15


2.4 Conclusie

Om terug te komen op de deelvraag, 'in welke context, waarom en op welke manier ontstond de Bijlmermeer omstreeks 1965?', is te concluderen dat over de Bijlmermeer als oplossing voor de enorme woningnood in Amsterdam al nagedacht is voor en tijdens het ontwerpen van het AUP in de jaren dertig. De idealen van de architecten van het Bijlmerteam tonen aan dat het functionalisme met een scheiding der functies in de wijk een idee was dat haar oorsprong had in de ideeĂŤn van het modernistische CIAM in de jaren dertig. Het gebruik van hoogbouw in plaats van laagbouw en de concentratie op integratie met Amsterdam, schaalvergroting en collectivisme, maar ook met nadruk op privacy waren daarin allemaal belangrijke onderwerpen. De manier waarop de ideaalstad Bijlmermeer gerealiseerd is heeft te maken met haar wortels in de jaren dertig, maar de wijk kon pas halverwege de jaren zestig ontstaan, met de oplevering van de eerste flat in 1968, vanwege de langdurige discussies tussen gemeenten, provincie en staat over de functie en bestuurlijke indeling, de uitvoerige vooronderzoeken en de uitvoerige ontwerpfases van het Bijlmerteam.

16


Verschillende bronnen geven de beoordeling van bewoners van de flats weer. Veelal negatieve beoordelingen zijn vermeld in de bronnen en deze zijn bekend bij het grote publiek, vanwege de negatieve media aandacht voor de Bijlmermeer in de jaren zeventig, maar ook omdat een deel daarvan simpelweg waar was. Er waren nou eenmaal behoorlijk wat problemen in de wijk. Maar waar komt die negatieve beoordeling vandaan? In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de beoordeling van de flat, waarbij achtereenvolgens het gebrek aan invulling van het collectivisme, de (on-)leefbaarheid in de flats en de bijbehorende gevoelens van onveiligheid en de komst van immigranten met de bijbehorende problemen besproken worden. Door deze drie thema’s met een overwegend negatieve beoordeling zijn positieve herinneringen aan de Bijlmermeer verweven. Deze herinneringen zijn afkomstig uit het project ‘Herinneringen aan Zuidoost’ uit 2007 en zijn in context geplaatst. De deelvraag bij dit hoofdstuk luidt: hoe hebben bewoners van de Bijlmermeer de flats beoordeeld en waarom?

3.1 Collectivisme en de invulling ervan in collectieve ruimten

Een van de drie kernpunten van het plan voor de bebouwing van de Bijlmermeer uit 1965 was collectivisme: door middel van de grootte van wegen, gebouwen en open ruimten en door het bieden van collectieve voorzieningen in een stadsdeelcentrum, subcentra en centra in woongroepen werd collectivisme geuit in de Bijlmermeer (zie figuur 2). De architecten hadden bedacht dat de collectieve ruimten in en bij de flats door de bewoners zelf ingericht zouden worden; dit bleek in de praktijk anders uit te pakken.36 Een voorbeeld hiervan is de flat Frissenstein, waarin de bewoners met moeite de voorzieningen in de collectieve ruimte vorm konden geven. De Bewonersvereniging Frissenstein had zichzelf als doel gesteld vereenzaming van het individu te vermijden en te streven naar een vorm van wonen waarbij de negatieve aspecten van de samenleving, als ‘massifikatie’, vermeden werden. Het middel was de collectieve ruimte en de verfraaiing van de binnenstraat, de overdekte looproute op de eerste verdieping waaraan woningen en

36 D. de Jonge en J.H. Dijkhuis, Analyse van een stadsuitbreiding 4.

17


voorzieningen lagen.37 Om te bepalen hoe de collectieve ruimte – want die was leeg opgeleverd – ingevuld moest worden heeft de bewonersvereniging in 1970 een enquête onder de bewoners verspreid. 75 procent van de bewoners heeft gereageerd, maar de voorstellen waren zeer gevarieerd: een nachtwinkel, crèche, binnensporten, kroeg of sociëteit, opslag, wasserette, ruimte voor vrije expressie. De uitkomsten van de enquête zijn doorgespeeld naar de interne werkgroep Collectieve Ruimten, waar verder gediscussieerd werd over de bestemming van de collectieve ruimte. 38 Terwijl de architecten vanuit het samenlevingsideaal verwacht hadden dat de bewoners zelf voor invulling van de ruimte zouden zorgen – omdat in zo’n schaalvergroting vanzelf het initiatief onder bewoners zou ontstaan - gingen de bewoners er juist vanuit dat de architecten dat voor hen zouden doen. 39 De uitkomst was dat de collectieve ruimte pas vrij laat na de oplevering vorm kon krijgen. Ook in de flat Koningshoef trad een probleem op met de collectieve ruimte. Daar waren de collectieve ruimten, die tevens aan de binnenstraten gelegen waren, nog niet opgeleverd in 1972 terwijl de flat in 1970 opgeleverd was. De bewoners van Koningshoef betaalden echter wel zes gulden per maand voor collectieve ruimten waarvan ze de sleutels nog niet hadden. De bewonersvereniging Stichting ter Bevordering van de Belangen van de Bewoners van Koningshoef ging daarop om de tafel zitten met de Stichting Technische Voorzieningen Bijlmermeer deel E, die verantwoordelijk was voor de afwerking van de collectieve ruimten.40 In Snoef, het blaadje van de bewonersvereniging, van november 1971 wordt gemeld dat de sleutels van de collectieve ruimten van de huisnummers 282 en 283 gekregen zijn. Om de leefbaarheid in de flat te vergroten, heeft de bewonersvereniging besloten een koffiebar te openen in de ruimten. Aanvankelijk was dit een provisorische oplossing voor de onafgewerkte ruimten, maar met behulp van de Stichting Technische Voorzieningen is met behulp van bouwtekeningen een permanente oplossing gecreëerd (namelijk de koffiebar).41 De problemen met en de slechte start van de collectieve ruimten zijn echter wel positief herinnerd, zo is te lezen in de ingezonden brieven van Rina Bakker en Areke Banen. Bakker schreef op 1 oktober 2007 dat ze zich een gezellige tijd in de flat Hofgeest kan herinneren in 1976, waar ze ’s avonds af en toe een biertje dronk in de Hofgeest-bar in de collectieve ruimte.42 Ook Banen toont dat de leefbaarheid er door de collectieve ruimte op vooruitging. Ze herinnert zich in haar brief van 19 september 2007 dat er een druk sociaal leven was in de flat 37 38 39 40 41 42

SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 37, Verslag over het jaar 1971. SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 17, Frissenstein, ruimten, collectief. H. Feddema, Een incident achter de Bijlmer. De geschiedenis van een moderne wijk in aanbouw (1982) 17. SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 18, Snoef, Stichting ter Bevordering van de Belangen van de Bewoners van Koningshoef. Ibidem. SAA, Archief van de Prijsvraag Herinneringen aan Zuidoost (AvdP) inv. nr. 2.

18


Klieverink. In de binnenstraat zat een collectieve ruimte, waar een bar zat met ruimte voor clubs. Haar ouders hadden er elke zondag een spelletjesochtend voor kinderen.43 Hoe moeizaam de collectieve ruimten ook vorm kregen, zo positief worden ze toch herinnerd. 3.2 (On-)leefbaarheid en gevoelens van onveiligheid

De woningen in de hoogbouw van de Bijlmermeer waren erg ruim: in vergelijking met de Westelijke Tuinsteden waren vierkamerwoningen twintig vierkante meter groter (tot honderd vierkante meter) en vergeleken met de ‘oude stad’ waren de woningen in de Bijlmermeer bijna vijftig procent groter (zie figuur 3).44 De woningen werden dan ook voornamelijk positief beoordeeld: een enquête uit 1972 laat zien dat 88 procent van de ondervraagden de woning goed tot zeer goed beoordeelde. 45 Ook waren de bewoners niet ontevreden over onder andere het balkon, de indeling van de woning en de afmetingen van de vertrekken. Vanwege de onderschatte kosten van de wijk werd er echter wel bezuinigd op voorzieningen in en om de flat en op de kwaliteit van het beton – betonrot trad op en het beton werd grijs - waarmee volgens bewoners en onderzoekers de leefbaarheid erop achteruitging. 46 Een van de voorzieningen die bewoners negatief beoordeeld hebben, is de lift. Er werd bezuinigd op het aantal liften, waardoor veel bewoners aangewezen waren op slechts één lift. Dat leidde tot storingen van de lift, vanwege het veelvuldige gebruik ervan. 47 Daarnaast werd er gesproken van een gevoel van onveiligheid in de lift, waarop de Bewonersvereniging Frissenstein eigenhandig spiegels plaatste in de lift.48 Ook in andere openbare ruimten in en om de flat heerste een gevoel van onveiligheid, zoals op de (lange, flatbrede) galerij en in de binnenstraat. Beide ruimten waren open en dus toegankelijk voor iedereen die dat wilde, waaronder voor allerlei onbevoegden. Het gebrek aan verlichting zorgde mede voor het gevoel van onveiligheid. De bewoners van Frissenstein hebben op eigen initiatief binnen en buiten de flat verlichting aangebracht begin jaren zeventig. 49 Volgens een onderzoeksteam van technische studenten zou de bouwwijze van de galerijen en de binnenstraat een normaal straatleven uitsluiten en een gevoel van onveiligheid 43 SAA, AvdP, inv. nr. 3. 44 Stadsdeel Zuidoost, Binnen in de Bijlmer (Amsterdam 2006), uitgave van Stadsdeel Zuidoost ter gelegenheid van het 40jarige jubileum eerste paal Bijlmermeer, subkop ‘Modern wonen’. 45 J.H. Dijkhuis, Bijlmermeer van binnen: een grootschalige hoogbouw-wijk beoordeeld door bewoners (Delft 1975) 69. 46 Stadsdeel Zuidoost, Binnen in de Bijlmer, subkop ‘Systeembouw’. 47 Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, De Bijlmermeer. Vernieuwing in de stad van morgen (Amsterdam 1994). 48 SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 17, Frissenstein, ruimten, collectief. 49 Ibidem.

19


creÍren. Door de spelonkachtige vormen zijn er veel (donkere) hoeken ontstaan in de ruimten, waardoor het gevoel van onveiligheid steeg.50 Dat was hetzelfde voor de binnenstraat: teveel kaal beton en te weinig aankleding zorgden ervoor dat vervuiling en stank optraden, omdat niemand zich verantwoordelijke voelde voor de kille inpandige loopstraat.51 In 1972 beoordeelde slechts 31 procent van de ondervraagden de binnenstraat positief.52 J.H. Dijkhuis stelde dat de binnenstraat twee zaken miste: vanwege het semi-openbare karakter was het niet duidelijk voor wie de binnenstraat bedoeld was en de binnenstraat miste sociale controle.53 De negatieve beoordeling ervan is dus niet verwonderlijk. Ook op de begane grond, waar geen woningen gerealiseerd waren in de jaren zestig en zeventig, was ook sprake van een onveilig gevoel onder de bewoners. Grenzend aan het maaiveld, de groene parkachtige omgeving tussen de flats zonder auto’s, waren bergingen in plaats van woningen gesitueerd. Dit betekende dat niemand op de begane grond woonde en er geen verantwoordelijkheidsgevoel was voor de begane grond. Samen met het ontbreken van een tuin leidde dit tot een gebrek aan betrokkenheid met de buurt.54 Ook de afwezigheid van de auto op het maaiveld zorgde ervoor dat bewoners gewoonlijk niet op de begane grond kwamen.

3.3 De komst van immigranten: leegstand, overbevolking en een verschil in wooncultuur

De hoogbouwflats in de Bijlmermeer zijn in de jaren zestig ontworpen voor de Amsterdammer of de Nederlander die ruimer wilde wonen in een veilige en schone omgeving. De eerste jaren na de opleveringen van de flats was het inderdaad het geval dat veel mensen, voornamelijk ouderen en gezinnen zonder kinderen om die redenen naar de Bijlmermeer trokken. Maar het pakte anders uit dan de architecten en oorspronkelijke bewoners verwacht hadden. In 1975 werd Suriname onafhankelijk en in de jaren daarvoor en daarna trokken Surinamers massaal naar Nederland. Ook immigranten uit Afrika zagen hun heil in de leegstaande hoogbouwwoningen in de Bijlmermeer. Vanwege allerlei financiĂŤle tegenslagen, zoals het duurder uitvallen van het realiseren van voorzieningen in de flats, werd de huur in de Bijlmermeer alsmaar hoger. De brutohuur

50 51 52 53 54

H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken 25. Ibidem 15. J.H. Dijkhuis, Bijlmermeer van binnen 75. Ibidem 44-45. H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken 15.

20


van een vijfkamerwoning betrof zevenhonderd gulden.55 Samen met het reeds ontstane slechte imago van de Bijlmermeer door de gevoelens van onveiligheid, kwamen daardoor veel woningen leeg te staan. De opbouw van de bevolking in de Bijlmermeer was onvoorzien door de ontwerpers: er kwamen geen traditionele gezinnen met kinderen, maar eenoudergezinnen, alleenstaanden en ouders zonder kinderen.56 Daarnaast was de wijk een plek waar mensen zich tijdelijk vestigden, omdat ze zich liever vestigden in laagbouwwoningen in Purmerend, Lelystad en Almere. Woningcorporaties werden financieel gedwongen om de immigranten in groten getale toe te laten, die in de woningen kwamen van de vertrokken Nederlanders.57 Terwijl veel flats gedeeltelijk leeg stonden, had de flat Gliphoeve te maken met overbevolking. Een bewonersonderzoek uit 1975 gaf aan dat Gliphoeve I ongeveer 1900 bewoners had, waarvan er 1750 uit Suriname kwamen. In de gehele flat was dat aantal geschat op 3000 Surinamers.58 De Surinamers waren niet op de hoogte van de mogelijkheden wat betreft scholing in Nederland. Dat resulteerde in veel laagopgeleiden onder de Surinaamse jeugd – veertig procent van de Surinamers in de wijk was jonger dan vijftien jaar – die geen werk in de stad konden krijgen en werkloos werden.59 Uit een enquête in Gliphoeve I uit 1975 kwam naar voren dat 56,4 procent van de respondenten minder dan duizend gulden per maand verdiende of ontving.60 Een gevolg van de lage inkomens van de immigranten was inwoning, waardoor de flat Gliphoeve sterk overbevolkt raakte. Een op de vier Surinaamse gezinnen deelde de woning met anderen, zodat de huur gedeeld kon worden. De grootste dichtheid in het onderzoek betrof zestien mensen (!) in een driekamerwoning.61 Het hoge aantal Surinamers in de flat leverde een verschil in wooncultuur op. De flats waren niet ontworpen voor grote gezinnen uit Suriname, die zonder (redelijke) baan en kennis van de Nederlandse samenleving in de woonwijk Bijlmermeer terechtkwamen. De sociale verhoudingen veranderden hierdoor, waardoor spanningen ontstonden. Nederlanders konden zich bedreigd voelen, terwijl Surinamers zich gediscrimineerd konden voelen. Een voorbeeld is een klacht uit 1972 van een buschauffeur van lijn 56 van NBM, een van de buslijnen die de Bijlmermeer met de stad verbond. De NBM deed haar beklag bij de Gemeente Amsterdam om

55 M. Klaren en M. van Suchtelen, De Bijlmermeer: poging tot verbetering van de woonkondities in de Bijlmermeer (Amsterdam 1972) 4.2. 56 Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, De Bijlmermeer. Vernieuwing in de stad van morgen (Amsterdam 1994). 57 Ibidem. 58 W.E. Biervliet, Bewonersonderzoek Gliphoeve I. Amsterdam Bijlmermeer. Interim-rapport: Beleid en Faciliteiten. Begeleidingsteam Gliphoeve (Amsterdam 1976) 1. 59 Ibidem 2-3. 60 Ibidem 27. 61 Ibidem 1.

21


in te grijpen tegen niet-betalende en bedreigende jongeren van Surinaamse afkomst. De reactie van het Caraïbisch Centrum op de kwestie was dat chauffeurs ook deel van het probleem waren, omdat ze zouden discrimineren. De uiteindelijke oplossing lag in politiepatrouilles op buslijnen.62 Ook in de herinneringen komen de immigranten er slecht vanaf: mevrouw Bakker herinnert zich in haar brief van 1 oktober 2007 dat ‘de verloedering toesloeg’ toen de immigranten in de flats kwamen wonen. Ze associeert de aanwezigheid van drugsdealers – waar Gliphoeve om bekend kwam te staan in de media63 – met de aanwezigheid van immigranten. Vuilnis dat vanuit de flats naar beneden gegooid werd en de stijgende criminaliteit hielpen niet mee aan het gevoel van veiligheid in de buurt.64 Ook Joke Barends noemt in haar brief van 9 oktober 2007 de aanwezigheid van Surinamers nadelig voor de buurt, omdat ze zich anders gedroegen. Ze noemt ook dat ze vond dat er voor jongeren absoluut niets te doen was in de Bijlmermeer; de scheiding der functies had ervoor gezorgd dat de wijk exclusief voor wonen bestemd was.65 Het verschil in wooncultuur zorgde voor een vergroot gevoel van onveiligheid in de buurt. 3.4 Conclusie

De bewoners van de Bijlmermeer hadden in de praktijk niet te maken met de wijk waar ze voor getekend hadden in de jaren zestig. De flats waren wel opgeleverd, maar nog niet alle voorzieningen waren afgerond. Pas na maanden van intern overleg en subsidieaanvragen bij de gemeente konden bewoners met elkaar samenzijn in de collectieve ruimten. De woningen waren naar ieders wens en werden daarom ook positief beoordeeld, al werden de flats te grijs gevonden en was er sprake van betonrot. De problemen en dus ook de negatieve beoordelingen liggen bij de voorzieningen in de rest van de flat. Te weinig liften die ook nog eens defecten vertoonden, gebrekkige verlichting, open galerijen en een kale binnenstraat zorgden voor een onleefbare situatie in de flats, waardoor een gevoel van onveiligheid ontstond. Iedereen kon de flatgebouwen in en niemand voelde zich verantwoordelijk voor de binnenstraat en de begane grond, waardoor er vervuiling en stank optraden. De onvoorziene problemen zorgden voor financiële complicaties, waardoor de huur steeg en woningen leeg 62 63 64 65

SAA, AvdS Bijlmer, inv. nr. 3, Bustraject, Bijlmer, klacht 1972. H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken 15. SAA, AvdP, inv. nr. 2. SAA, AvdP, inv. nr. 4.

22


kwamen te staan. De leegstand werd opgelost door immigranten uit Suriname en Afrika in de woningen te plaatsen. Er ontstond een verschil in (woon-)cultuur tussen Nederlanders en immigranten, waardoor spanningen optraden in de flats. Werkloze en arme immigranten hadden weinig kansen in Nederland en de Nederlandse bewoners merkten dat de criminaliteit in de buurt steeg, evenals de gevoelens van onveiligheid. ÉÊn ding is zeker: aan de woningen lag het niet.

23


De leefomgeving van de Bijlmermeer is, net als het leven in de flat, niet geheel positief beoordeeld door de bewoners. De idealen van het Bijlmerteam bestonden uit het creëren van een ruime, veilige nieuwe wijk waarin ‘de nieuwe mens’ prima zou kunnen leven, maar in de praktijk bleef er maar weinig van die visie over. Bewoners klaagden dat ze in alle grootschaligheid gevoelens van anonimiteit in plaats van collectiviteit hadden, dat ze moeilijk in de stad konden komen, wat een vereiste was aangezien de Bijlmermeer bestemd was als woonwijk, en dat ze zich onveilig voelden in de massale parkeergarages en in de parkachtige omgeving, die juist voor de bewoners als uitvlucht uit het beton was gerealiseerd. Waar komen die negatieve beoordelingen vandaan? De deelvraag bij dit hoofdstuk luidt dan ook: hoe hebben bewoners van de Bijlmermeer hun leefomgeving beoordeeld en waarom? 4.1 Het falen van de functionele stad

Het centrale idee achter de Bijlmermeer was de stroming het functionalisme. Dat hield in dat functies gescheiden werden, – wonen en werken en een scheiding van verkeersstromen – maar ook een functionele aanpak in de architectuur van de woningen. De omgeving werd in dit gedachtegoed vormgegeven, maar de bewoners hebben de functionele eigenschappen van de Bijlmermeer niet zo positief beoordeeld als de architecten verwachtten. Zo constateerden de technische studenten uit Delft in hun onderzoek in 1984 dat de grootschaligheid een probleem was, omdat bewoners zich enerzijds overweldigd voelden door de hoge flatgebouwen en omdat ze zich anderzijds niet konden oriënteren tussen de honingraatflats die allemaal erg op elkaar leken.66 Een van de drie kernpunten van 'Grondslagen voor de Zuidoostelijke stadsuitbreiding' was schaalvergroting van de Bijlmermeer. Juist de aanwezigheid van veel flatgebouwen in de Bijlmermeer zorgde ervoor dat bewoners de wijk te massaal vonden. De eerste negatieve reacties komen uit de eerste jaren van de wijk en gingen over de hoogbouw en het wegblijven van gezinnen met kinderen, wat het tegenovergestelde was wat de wethouder Publieke Werken Van ’t Hull in 1963 voorspelde (zie pagina 8).67 De negatieve geluiden over de Bijlmermeer 66 H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken 15. 67 D. de Jonge en J.H. Dijkhuis, Analyse van een stadsuitbreiding 12.

24


resulteerden in een andere aanpak van de buurt Holendrecht in Zuidoost vanaf 1970: het percentage aan laagbouw werd verhoogd van acht tot tien procent naar achttien tot twintig procent, de infrastructuur en de uitvoering van de binnenstraat werden versoberd en parkeergarages werden verplaatst van het niveau van de dreef naar het maaiveld.68 Een ander onderdeel van de leefomgeving in de Bijlmermeer was de infrastructuur, waarover zorgvuldig is nagedacht door de ontwerpers en welke een belangrijke (zo niet leidende) rol heeft gekregen in de wijk. Integratie met de stad Amsterdam was zelfs een van de kernpunten van het plan voor de Bijlmermeer uit 1965. In de praktijk bleek die verbinding niet zo goed als gepland: de metro die de Bijlmermeer met de stad zou moeten verbinden, werd pas eind jaren zeventig gerealiseerd en de lijnen werden pas in 1980 doorgetrokken naar het Centraal Station, terwijl de eerste bewoners al in 1968 in de wijk kwamen te wonen. In De

Bijlmermeer: analyse van een stadsuitbreiding is beschreven dat de metro niet alleen een fysieke band met de stad zou creëren, maar ook een psychische. De Bijlmermeer was bedoeld als ‘uitvalsbasis' voor de overvol geraakte stad en zou door middel van de metro bij de stad gaan en blijven horen.69 In de tijd tussen de opgeleverde woningen en de komst van de metro reden er bussen naar de stad, maar deze zaten vaak erg vol. Ingrid Barendsen schrijft in haar ingezonden brief van 30 mei 2007 dat eens in de zeven à tien minuten een bus kwam, maar dat je vaak veel langer moest wachten voordat je meekon, omdat de bus zo vol zat. De reistijd naar de stad werd daarmee behoorlijk verhoogd.70 Verschillende onderzoekers stelden de klachten van de bewoners gehoord te hebben en gaven aan dat er in het concept van de Bijlmermeer te weinig rekening gehouden was met voorzieningen, zoals winkels.71 Het idee achter de Bijlmermeer was het scheiden van de functies wonen en werken, wat ook betekende dat er weinig winkels in de wijk te vinden waren. De subcentra die aanwezig waren, werden ‘weggestopt’ onder de verhoogde dreven of in garages, wat een gebrek aan herkenbaarheid in de wijk opleverde.72 De onderzoeksgroep noemde als positief aspect dat verkeersroutes veilig zijn in de Bijlmermeer, een nadeel is echter dat er geen hiërarchie in het padenstelsel door de wijk zat waardoor het geheel verwarrend kan zijn. De paden waren alleen bestemd voor ongemotoriseerd vervoer, zoals voetgangers en fietsers. De paden doorkruisten, zoals op de afbeelding te zien is, de gehele Bijlmermeer en

68 69 70 71 72

Ibidem. D. de Jonge en J.H. Dijkhuis, Analyse van een stadsuitbreiding 3. SAA, AvdP, inv. nr. 5. H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken 15. Ibidem.

25


liepen door in de rest van Zuidoost. Een onderdeel van de infrastructuur was het parkeren. Dat kon in de Bijlmermeer niet voor de deur op het maaiveld, maar gebeurde in grote parkeergarages die bij de flats geplaatst waren (zie figuur 4). Vanwege de grootschaligheid van de Bijlmermeer was de afstand tussen auto en woning vaak redelijk groot, waardoor Ingrid Barendsen in haar ingezonden brief stelt dat ‘de Bijlmer goed voor je conditie’ was.73 In het oorspronkelijke plan waren parkeergarages voorzien van wasplaatsen en bergingsboxen, maar niet alles daarvan is gerealiseerd omdat het duur te was. De prijs voor één parkeerplaats bedroeg 43 gulden per maand in 1972, maar bewoners vonden dat te duur en probeerden d e prijs te laten zakken naar zo'n twintig gulden per maand door uit protest vóór de garages te parkeren. 74 De gemeente gaf in de jaren zeventig echter (nog) niet toe, maar de prijs voor betalende bezoekers werd wel verlaagd van 2,50 naar één gulden naar uiteindelijke afschaffing voor betaling van bezoekers.75 4.2 Groen en gevoelens van onveiligheid: 'er zingt een nachtegaal in de Bijlmer'

Met die leus probeerde de gemeente mensen te werven voor de Bijlmermeer in de jaren zestig. Het duidt aan dat de aanwezigheid van flora en fauna erg belangrijk was (en is) in de wijk. In de plannen voor de Bijlmermeer stond niet alleen de functionalistische architectuur inclusief een scheiding der functies voorop, maar ook het creëren van een parklandschap waar de flats in kwamen te staan was een belangrijk onderdeel van het plan. Er werd daarnaast een verschil gemaakt tussen de groenstructuren tussen de flats en de aanwezige parken, waarbij de parken niet opgezoomd dienden te worden door hoge bebouwing en de groenstructuren wel76 Nog een verschil is dat de parken, door de ontwerper H. Laumanns, gezien werden als 'grotere vertoefruimten' welke mede bedoeld waren om een uittocht te vermijden naar recreatiegebieden buiten de stad. 77 Het park dat centraal gelegen is in de Bijlmermeer is het Bijlmerpark, wat tegelijk ontworpen is met de hoogbouw eind jaren zestig en doorkruist wordt door de Karspeldreef. Laumanns was ook de ontwerper van al het groen in de Bijlmermeer en hij was het tijdens de bouw van de wijk oneens met het idee van het 'strakke modernisme' en de 'modernistische 73 74 75 76 77

SAA, AvdP, inv. nr. 5. M. Klaren en M. van Suchtelen, Poging tot verbetering van de woonkondities 4.2. Ibidem. J. ter Horst e.a., Sleutelen aan de Bijlmer, interpretaties (Delft 1991) 78. A. Schrier, Amsterdamse stadsparken uit de twintigste eeuw: een verkennend bronnenonderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het Amsterdamse stadspark uit de twintigste eeuw (Amsterdam 1996) 92-94.

26


leegte'. 'Less is leeg' was zijn motto, wat resulteerde in een park vol hoge bomen die de wind moesten vangen. 78 Het park moest een uitvlucht, en daarmee een contrast, bieden voor de hoogbouw en moest een plek worden waar bewoners elkaar konden ontmoeten.79 Hij ontwierp het park volgens de functionalistische landschapsstijl: vloeiend lopende paden volgens de Engelse landschapsstijl en een naar binnen gericht karakter, zodat een bezoek aan het park daadwerkelijk recreëren buiten het beton kon zijn. Er moest evenveel weide, bos en water aanwezig zijn en alleen ongemotoriseerd verkeer mocht het park op de aangelegde paden doorkruisen (zie figuur 5).80 Vlak na de realisatie in het begin van de jaren zeventig kwam er echter al kritiek op het park. De beoordeling van ontstane natuurgebiedjes steeg en in samenwerking met bewoners werd besloten het nog braakliggende zuidelijk deel van het Bijlmerpark niet volgens plan in te richten, omdat 'wilde natuur' zich gevestigd had in het deel.81 Spontaan gevestigde vegetatie met fauna van water- en weidevogels, konijnen en ander wild zorgde ervoor dat alleen het noordelijk deel van het park gerealiseerd is, zoals op figuur 5 te zien is. Andere kritiek op het park was dat het als onveilig beschouwd werd. In een interview met ontwerper Laumanns geeft hijzelf toe dat met de verandering van de bevolkingssamenstelling in de jaren zeventig de beschutting in het park als onveilig werd ervaren. 82 De resultaten van de enquête van J.H. Dijkhuis onderbouwen die opmerking: 53 procent van de respondenten stelde zelden tot nooit in het park te komen. 83 Het hoofd van de ontwerpafdeling van de Bijlmermeer, ingenieur Nassuth, had voor de start van het Bijlmerpark al zijn bedenkingen bij het ontwerp. Hij had een voorkeur voor 'grote graslanden en vrijstaande bomen'. Laumanns gaf achteraf toe dat Nassuth gelijk had en dacht destijds intensief mee aan een oplossing, totdat in de jaren negentig besloten werd om het park volledig anders in te richten.84

78 I. van het Klooster en M. Jansen, ‘Schoonheid is geen leegte’, Architectuur Lokaal 5-7. 79 H. Lörzing, Van bosplan tot Floriade: Nederlandse park- en landschapsontwerpen in de twintigste eeuw (Rotterdam 1992) 43-45. 80 A.M. Backer, Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur 102-103. 81 Ibidem. 82 I. van het Klooster, M. Jansen, ‘Schoonheid is geen leegte’, Architectuur Lokaal 5-7. 83 J.H. Dijkhuis, Bijlmermeer van binnen 102-104. 84 I. van het Klooster, M. Jansen, ‘Schoonheid is geen leegte’, Architectuur Lokaal 7.

27


4.3 Conclusie

Net als de leefbaarheid in de flats werd de leefomgeving in de Bijlmermeer door de bewoners negatief beoordeeld. De grootschaligheid, een van de kernpunten van het plan 'Grondslagen voor de Zuidoostelijke stadsuitbreiding' uit 1965, resulteerde in gevoelens van desoriĂŤntatie en anonimiteit. Gezinnen met kinderen bleven weg en in Holendrecht werden in 1970 al verschillende maatregelen genomen om de grootschaligheid in te perken, zoals het verhogen van het aantal laagbouwwoningen. De infrastructuur, ook een kernpunt in het plan voor de Bijlmermeer, pakte niet uit zoals gehoopt door de ontwerpers en eerste bewoners. De metro begon pas tien jaar na de oplevering van de eerste flats te rijden en tot die tijd reden overvolle bussen naar de stad. De aanwezige winkels in de subcentra waren onder de verhoogde wegen gesitueerd en waren daarmee desoriĂŤnterend. Het parkeren in de Bijlmermeer kon alleen in parkeergarages die bij de flats gelegen waren, maar dat was niet gratis. Ook bezoekers moesten betalen voor een plekje in de garage. Parkeren voor de deur was niet mogelijk, wat betekende dat de afstand tussen auto en woning redelijk groot was. Het idee van de functionele stad met haar scheiding der functies sloeg niet goed aan bij de oorspronkelijke, Nederlandse bewoners, die een heel andere manier van leven gewend waren. Dit resulteerde in negatieve beoordelingen van de leefomgeving. Ook het Bijlmerpark werd negatief beoordeeld, ondanks dat het ontworpen was in een gedachtegoed dat niet direct te maken had met de modernistische architectuur. Ontwerper Laumanns had juist in zijn plannen rekening gehouden met een contrast met de hoogbouw door een park te ontwerpen wat naar binnen gekeerd was met veel (hoge) bomen en slingerende paden waar mensen heen konden om te 'ontsnappen aan de hoogbouw' en elkaar konden ontmoeten. In de praktijk kwam het er in het midden van de jaren zeventig op neer dat het park onveilig gevonden werd, juist omdat het zo bebost was. Pas in de jaren negentig zijn er plannen gekomen om dit te wijzigen.

28


Vanaf 1975 zijn veel kleinschalige maatregelen getroffen in de Bijlmermeer om de leefbaarheid te vergroten, maar pas halverwege de jaren tachtig zijn grote maatregelen voorgesteld en doorgevoerd. De ontwerpers kwamen tot de conclusie dat een aanpak van de wijk nodig was om te voorkomen dat de situatie erger zou worden dan al het geval was. In dit hoofdstuk worden verschillende voorstellen en daadwerkelijke ontwerpen van technische studenten en architecten besproken, die een reactie vormden op de beoordelingen van de bewoners. Wat waren de voorstellen voor verbeteringen in de Bijlmermeer in de jaren tachtig en op welke manier sloten ze aan bij de beoordelingen van de oorspronkelijke bewoners? Eerst worden de ideeën en voorstellen voor de aanpak van de (on-)leefbaarheid, leegstand in de flats, grootschaligheid en problemen met de infrastructuur en garages besproken, in de tweede paragraaf worden de daadwerkelijke plannen voor de vernieuwingen vanaf 1984 behandeld. Het Bijlmerpark valt buiten de behandeling, omdat de aanpak ervan pas plaatsvond tijdens de grootschalige vernieuwingen van de wijk vanaf 1992, waar ik wel later in dit hoofdstuk nog op terugkom. 5.1 Voorstellen voor vernieuwingen

Als reactie op de eerste klachten van onveiligheid in de flats vanwege het gebrek aan leven op het maaiveld en de lege parkeergarages vlak buiten de flats, kwamen in 1972 twee studenten in hun afstudeerproject met de oplossing om werkgelegenheid in de Bijlmermeer te creëren, bijvoorbeeld in de parkeergarages. Overdag zou een autorijschool of taxigarage in de parkeergarages kunnen zitten om 's avonds en 's nachts weer te vertrekken en ruimte te maken voor auto's van bewoners. Op die manier zouden de parkeergarages optimaal benut worden. 85 Een ander voorstel om de woongebieden een 'rijker karakter' te geven, was het creëren van werkgelegenheid aan de schaduwzijde en laagbouw aan de zonzijde van de flats. Hiermee zou de leefbaarheid op het maaiveldniveau verbeterd moeten worden, volgens de studenten. Het toelaten van auto's op het maaiveld om te laden en lossen bij de liften, moest daarbij mogelijk

85 M. Klaren en M. van Suchtelen, Poging tot verbetering van de woonkondities 3.4.

29


worden (zie figuur 6).86 De voorstellen zijn niet direct toegepast, maar gaven wel inspiratie voor vervolgonderzoek. Dat vervolgonderzoek kwam begin jaren tachtig, toen de noodzaak om de problemen op te lossen groter werd. De metro was inmiddels in gebruik, maar er bleken toch nog gevoelens van onveiligheid en grootschaligheid te bestaan. In 1984 kwam een onderzoeksgroep van technische studenten uit Delft met een grote reeks voorstellen voor vernieuwingen en herinrichtingen voor de wijk: de ingangen van woonblokken moesten aan een nevenpad komen te liggen zodat vanuit de hele wijk de flat te bereiken zou zijn, auto's moesten nog steeds geweerd worden van het maaiveld behalve in de F -D buurt die het verst weg lag van de metrostations, per vijftig woningen moest tenminste ĂŠĂŠn lift gerealiseerd worden, de flatbrede galerijen moesten opgedeeld worden in kleinere compartimenten, collectieve ruimten moesten direct contact krijgen met het maaiveld, binnenstraten moesten gekoppeld worden aan de parkeergarages en op de begane grond en eerste verdieping moesten woningen gerealiseerd worden voor huishoudens met kinderen (zie figuur 7).87 Een groot nadeel van dit onderzoek is, en dat wordt vermeld, dat er meer nadruk is komen te liggen op literatuuronderzoek dan op onderzoek naar directe klachten van bewoners. Desalniettemin wordt er wel beweerd naar de bewoners geluisterd te hebben.88 Het lijkt er echter wel op alsof er geluisterd is naar de klachten en problemen van de bewoners uit de jaren zeventig. Met de voorstellen zouden problemen op het maaiveld opgelost worden door er woningen te plaatsen voor gezinnen met kinderen, een doelgroep die de flats van begin af aan al vermeed. De gevoelens van onveiligheid en de problemen met leefbaarheid zouden aangepakt worden door meer liften te bouwen en de ellenlange galerijen op te splitsen in kleinere delen. Door de binnenstraten te koppelen aan de parkeergarages zouden meer mensen de binnenstraat als verkeersfunctie gaan gebruiken en niet meer beschouwen als enge, kale ruimte. Er werd echter niet gesproken over het gevoel van onveiligheid in het Bijlmerpark, over de leegstaande woningen, de desoriĂŤnterende subcentra en hoogbouw (er werd geen laagbouw aangeraden) en over de sociale problemen. Laatstgenoemde is echter niet vreemd in een onderzoek van technische studenten, maar de problemen in de Bijlmermeer zijn niet op te lossen door alleen de omgeving te wijzigen. Er is ook een sociale verandering nodig.

86 Ibidem 4.1. 87 H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken 29-37. 88 Ibidem 15.

30


5.2 Nieuw Amsterdam en de uitvoering van architectenplannen

In januari 1984 hebben bijna alle (veertien) woningcorporaties van de Bijlmermeer hun krachten gebundeld in de nieuwe woningcorporatie Nieuw Amsterdam, die het beheer voor bijna alle flats in handen kreeg en meer geld ter beschikking had dan de aparte woningcorporaties per flat hadden gehad.89 Na een gesprek tussen Nieuw Amsterdam, de gemeente Amsterdam en de staatssecretaris van Volkshuisvesting kwam er honderd miljoen gulden beschikbaar voor grootschalige vernieuwingen in de Bijlmermeer, die vanaf 1984 dan echt plaats konden gaan vinden. Een directe maatregel na de toezegging van het geld van de staat en de gemeente was de huurverlaging voor hoogbouwwoningen. De huur werd zestig gulden per maand lager, de voorgestelde huurverhoging van 1 juni 1983 ging niet door en parkeren in de parkeergarages werd gratis.90 De woningcorporatie Nieuw Amsterdam ging met aannemers en architecten om de tafel zitten om allerlei voorstellen - waaronder uit Van de

Bijlmer nog meer maken - te bespreken, maar per flat zou er volgens Nieuw Amsterdam in samenwerking met bewoners gekeken worden naar oplossingen.91 Om rekening te houden met uiteenlopende wensen en om diversiteit tussen buurten te laten ontstaan, werd er geen totaalplan gemaakt maar werden per flat of buurt deelplannen gemaakt.92 Een radicale aanpak werd nodig geacht om de gevoelens van onveiligheid, criminaliteit, leegstand (ook in de parkeergarages) en problemen met de grootschaligheid op te lossen. Delen van leegstaande parkeergarages werden afgebroken, parkeren op het maaiveld werd gerealiseerd (zie figuur 8) en de eerdergenoemde flat Gliphoeve werd ontruimd, gerenoveerd en van naam veranderd naar Gravestein en Geldershoofd als poging om het imagoprobleem op te lossen. 93 Een andere oplossing om de leegstand in de flats aan te pakken, was het splitsen van ongeveer duizend vier- en vijfkamerwoningen naar kleinere eenheden.94 Het idee was om zo meer mensen in een kleinere omgeving te kunnen huisvesten, waardoor het drukker zou worden op het maaiveld en in de flat en de gevoelens van onveiligheid en anonimiteit op die manier zouden verminderen. Deze aanpak gaat echter geheel tegen het oorspronkelijke idee

89 Stadsdeel Zuidoost, Binnen in de Bijlmer 14. 90 Projectburo Hoogbouw Bijlmermeer e.a., De Bijlmer in de lift. Verbeteringsvoorstellen voor flats en woonomgeving (Amsterdam 1984) 5-6. 91 Ibidem. 92 Ibidem 7. 93 Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, Vernieuwing in de stad van morgen. 94 Ibidem.

31


van de Bijlmermeer in. Het was de bedoeling dat de woningen flink wat groter zouden zijn dan mensen gewend waren, iets wat de bewoners juist (als een van de weinige zaken) echt als positief beoordeelden. Veel bewoners klaagden in de jaren zeventig over het tekort aan liften en de defecten ervan. Het bijbouwen van liften leek dan ook een logische oplossing voor dit probleem. Het was niet mogelijk om intern extra liften te realiseren, vandaar dat er liftschachten buiten de gebouwen bijgeplaatst zijn (zie figuur 9). Een verhoging van de servicekosten voor de bewoners was echter wel een bijkomstig nadeel van deze oplossing.95 Het eerder gemaakte voorstel om galerijen deels af te sluiten en in compartimenten te verdelen werd ook gerealiseerd in de plannen vanaf 1984. Bewoners voelden zich, zoals eerder vermeld, onveilig op de galerijen die voor iedereen toegankelijk waren. De oplossing was om met schotten de galerijen te verdelen en met een deur een stukje galerij slechts voor zeven woningen beschikbaar te maken. Met twee liften zou de galerij aan weerszijden bereikbaar zijn en alleen toegankelijk zijn met een sleutel van de deuren. Bezoekers konden aanbellen bij de elektrische deuren, die vanuit de woningen te openen waren.96 Het probleem van de onleefbaarheid in de binnenstraat met vervuiling en stankoverlast kon opgelost worden door de verlichting te verbeteren, nieuwe plafonds aan te brengen of plantenbakken en ander meubilair te plaatsen (zie figuur 10). Deze voorstellen zouden ook weer per flat bekeken worden.97 Een voordeel van deze aanpak was dat bewoners hun eigen draai konden geven aan de binnenstraat en zelf aan konden geven hoe zij hun eigen woonomgeving aan wilden pakken. Een gevaar was echter wel dat, net als bij de nietopgeleverde collectieve ruimten begin jaren zeventig, bewoners en architecten op elkaar wachtten voor een oplossing. Ook op de begane grond werd een stuk van de vernieuwingen in handen van de bewoners gegeven: leegstaande bergingen op de begane grond, waar bewoners het erg onveilig vonden, werden omgebouwd tot woningen met tuin. In het openbare groen tussen de flats werden stukken grond uitgegeven aan bewoners, zodat ze zelf een mooiere omgeving konden maken door zelf bloemen en groenten te kweken.98 Deze aanpassing ging ook tegen het oorspronkelijke plan van de Bijlmermeer in, waarin de groenstructuur van de Bijlmermeer juist bedoeld was om een parkachtige omgeving te creĂŤren.

95 96 97 98

Projectburo Hoogbouw Bijlmermeer, De Bijlmer in de lift 14. Ibidem 9. Ibidem 15-16. Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, Vernieuwing in de stad van morgen.

32


Een vernieuwing, die al in 1983 was toegepast, combineerde twee problemen tegelijkertijd in één oplossing: het verven van de flats zou niet alleen helpen tegen betonrot, maar ook de herkenbaarheid bevorderen. Op een gezamenlijke vergadering in juli 1983 van de flats Fleerde en Frissenstein, waarbij de woningcorporaties Ons Huis en Amsterdam-Zuid aanwezig waren, konden bewoners hun mening geven over verschillende plannen over hoe de flats geschilderd moesten worden. Bewoner Edwin Boering deed een voorstel om de flats te beschilderen op een manier dat ze herkenbaar zouden worden, namelijk door de in- en doorgangen van de flats te accenturen door middel van een felgekleurde pijl of bal (zie figuur 11). Op de vergadering werd echter besloten om horizontale kleurbanden aan te brengen met de kleuren oker, mosgroen en bruin - wat paste in de parkachtige omgeving - en een accent aan te brengen op de trapportalen.99 Maar na de vergadering was Boering verbaasd om te zien dat zijn ideeën voor Fleerde en Frissenstein op de flat Dennenrode toegepast werden. De pijlen en cirkels werden echter niet geschilderd richting de ingang, zoals hij bedoeld had, maar wezen naar de bosjes tussen de ingang en de onderdoorgang.100 Dit voorbeeld geeft aan hoe woningcorporaties wel gehoor gaven aan de wensen van bewoners, maar niet goed luisterden naar de achterliggende gedachten van die wensen. De gekleurde flats maakten in ieder geval een einde aan het beeld van de kale, grijze flats in de Bijlmermeer. Alle getroffen maatregelen mochten begin jaren negentig niet meer baten: de Gemeente Amsterdam, het Stadsdeel Zuidoost en de woningcorporatie Nieuw Amsterdam kwamen in 1992 tot de conclusie dat het laatste redmiddel, sloop, toegepast moest worden om de Bijlmermeer weer leefbaar en verkoopbaar te maken. De leegstand, de hoge kosten van het beheer (130 miljoen gulden in 1992) en uiteindelijk de Bijlmerramp eind 1992, waarbij een vliegtuig twee flats gedeeltelijk verwoestte, waren de redenen voor de sloop. Vanaf 1992, waar ik verder niet over uit zal wijden in deze scriptie, startte het grootschalige project 'Vernieuwing Bijlmermeer', waarbij ook geprobeerd werd en wordt om een sociale vernieuwing tot stand te brengen. Het creëren van extra scholen en het ins tellen van flatwachten zijn daar twee voorbeelden van.101

99 E. Melse, 'Van Bijlmergrijs tot Bijlmerbont', De Architect, 16 (oktober 1985) 82. 100 Ibidem 83. 101 Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, Vernieuwing in de stad van morgen.

33


5.3 Conclusie

Verschillende voorstellen voor het vernieuwen en verbeteren van de Bijlmermeer in de jaren zeventig werden uitgevoerd vanaf 1984. Toen voegden veertien woningcorporaties zich samen in Nieuw Amsterdam, die het beheer over alle flats kreeg en van de staat en de gemeente honderd miljoen gulden kreeg om vernieuwingen te realiseren. Er werden gekeken naar beoordelingen van bewoners en alle vernieuwingen werden per flat bekeken en overlegd. Uitkomsten hiervan waren het bijplaatsen van liften, het afsluiten van galerijen en een grootschalige aanpak van het maaiveld. De gedachte hierachter was enerzijds om de gevoelens van onveiligheid en anonimiteit weg te werken, en anderzijds om de bewoners zelf hun buurt te laten veranderen. Helaas werd er niet altijd goed naar bewoners geluisterd, zoals bij het verven van de flats. De achterliggende ideeĂŤn van de Bijlmermeer begonnen steeds meer te vervagen, maar een sociale vernieuwing kon pas vanaf de jaren negentig plaatsvinden toen besloten was om over te gaan tot grootschalige vernieuwingen en sloop in de wijk.

34


In de jaren zestig werd na langdurig overleg tussen verschillende partijen op lokaal en nationaal niveau besloten om de Bijlmermeer te gaan bebouwen en na presentaties van het Bijlmerteam werd duidelijk dat het een totaal ander type wijk zou gaan worden dan men gewend was. In het plan 'Grondslagen voor de Zuidoostelijke Uitbreiding' uit 1965 bleek dat kernpunten van de wijk integratie met Amsterdam (door middel van de infrastructuur), schaalvergroting (een hoog percentage hoogbouw) en collectivisme en privacy (gedeelde voorzieningen) werden. De leidraad in dit plan was de stroming van het functionalisme, waarbij een scheiding der functies voorop stond. Modernistische architecten, waaronder Le Corbusier, spraken in de jaren dertig met elkaar over het creëren van de nieuwe stad, zodat de 'nieuwe mens' uit de 'oude stad' zou trekken. In de jaren vijftig en zestig was dit gedachtegoed onder Nederlandse architecten nog steeds populair, ook bij de architecten die verantwoordelijk waren voor de bouw van de Bijlmermeer: het Bijlmerteam. In de architectuur is dit terug te zien: hoge betonnen flats tekenden het parkachtige landschap. Al snel na de bouw kwam de wijk echter in een kwaad daglicht te staan door allerlei problemen, zoals criminaliteit en (gevoelens van) onveiligheid. Om deze en andere problemen aan te pakken, zijn vanaf half jaren zeventig verschillende partijen op zoek geweest naar oplossingen. Ze hebben getracht naar de klachten van de bewoners te luisteren, maar dat is niet in alle gevallen even goed gelukt. Toen halverwege de jaren tachtig de problematiek te ernstig werd, is in 1984 besloten om (bijna) alle woningcorporaties samen te voegen in één corporatie, Nieuw Amsterdam, die wel de financiële middelen zou hebben om van alle flats het beheer over te nemen. In deze scriptie is getracht een tweeledig beeld te geven op de problematiek. Enerzijds is onderzocht hoe en op welke manier de Bijlmermeer beoordeeld is en anderzijds is gekeken naar reacties daarop in de architectuur in de jaren tachtig. De probleemstelling is dan ook als volgt: hoe werd het wonen en recreëren in de Bijlmermeer beoordeeld door de Nederlandse bewoners en op welke manier heeft dat bijgedragen aan veranderingen in de plannen van architecten in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw? Het is onmogelijk gebleken voor mij om me te houden aan de limiet aan woorden, maar dat was ook niet anders te verwachten in een scriptie waarin de studies Geschiedenis en Architectuurgeschiedenis samenkomen. Een veranderde situatie in de architectuur is niet enkel uit te leggen aan de hand van tekst en een afbeelding, een uitleg bij het geheel vergt extra woorden. 35


Allereerst zijn in de scriptie de gebruikte bronnen besproken om te bepalen hoe de beoordeling van de wijk tot stand gekomen is. Hieronder vallen documenten van bewonersverenigingen, resultaten van wetenschappelijke onderzoekers (waaronder enquêtes), herinneringen van Nederlandse bewoners en documenten van en voor de gemeente Amsterdam. Om vervolgens aan te tonen waar de plannen voor de wijk vandaan kwamen, zijn in het tweede hoofdstuk de context, de reden en de manier van de bouw van de Bijlmermeer behandeld. Al in de jaren dertig is nagedacht over uitbreiden ten zuiden van Amsterdam, maar dat is pas na de oorlog gerealiseerd omdat de woningnood toen nog hoger was dan voor de oorlog. Hoogbouw was in de jaren zestig het antwoord op de groeiende vraag aan woningen in Amsterdam en omgeving, volgens de ontwerpers in het Bijlmerteam. Deze instelling paste in de internationale context van het functionalisme, een stroming die vóór de Tweede Wereldoorlog populair was onder modernistische architecten. Een scheiding van (verkeers-)functies is een belangrijk onderdeel geweest voor de wijk. De kern van deze scriptie bestaat uit het beschrijven van de beoordelingen van de oorspronkelijke bewoners van de wijk. In en om de flats hebben bewoners veel zaken negatief beoordeeld, op de woningen na. Die waren behoorlijk veel groter dan ze gewend waren, al werd de huur wel hoger aangezien service- en onderhoudskosten bleven stijgen. Eén van de kernpunten van het bouwplan van de Bijlmermeer was collectiviteit, maar in de praktijk werden collectieve ruimten in de flats te laat ingericht en was het onduidelijk wiens taak de inrichting überhaupt was. Wegens problemen met voorzieningen en het gebrek aan een gevoel van betrokkenheid bij bepaalde delen van de flat, zoals de binnenstraat en de begane grond, werden de flats onleefbaar gevonden. Het gebrek aan betrokkenheid resulteerde uiteindelijk in gevoelens van onveiligheid. Stank, vuilnis en gevoelens van onveiligheid ontstonden in de openbare ruimten, omdat niemand zich er verantwoordelijk voor voelde. De oorspronkelijke bewoners spraken tot slot van een cultuurverschil: omdat woningen leeg kwamen te staan door de hoge huren, moesten woningcorporaties wel immigranten uit Suriname en Afrika toelaten. Omdat de huur nog steeds te hoog was, gingen veel immigranten inwonen wat overbevolking als gevolg had, met het extreme voorbeeld van Gliphoeve dat de media bereikte. De architecten hadden met deze ontwikkeling geen rekening gehouden in hun plannen en de Nederlandse bewoners hadden dit niet verwacht. Het cultuurverschil leidde tot spanningen in de flats, aangezien veel immigranten werkloos waren en in de flats rondhingen. Crimineel gedrag en (stank-)overlast leidden eveneens tot een gevoel van onveiligheid onder de oorspronkelijke 36


bewoners. Ook de omgeving van de flats en het concept van de Bijlmermeer werden overwegend negatief beoordeeld, waar in het vierde hoofdstuk op wordt ingegaan. De functionalistische, grootschalige architectuur moest een collectief gevoel bevorderen, maar werkte juist des oriĂŤnterend en anonimiserend. De kenmerkende groenstructuur in de wijk moest juist zorgen voor een uitvlucht uit het beton, wat betekende dat er in het Bijlmerpark veel bomen geplaatst zijn langs kronkelende paden. Bewoners voelden zich in het beboste park echter onveilig, wat de functie van het groen tenietdeed. De Nederlanders voor wie de buurt oorspronkelijk bedoeld was waren iets anders gewend dan de Bijlmermeer. Voor de deur parkeren en werken in een tuintje was hier niet meer mogelijk. De wijk was bedoeld voor Amsterdamse gezinnen met kinderen, terwijl de bewoners voornamelijk immigranten waren of uit echtparen zonder kinderen bestonden. Als reactie op de beoordelingen en alle ontstane problemen in de jaren zeventig, kwamen in de jaren tachtig wetenschappers en architecten met plannen ter verbetering van de Bijlmermeer, zoals besproken is in het laatste hoofdstuk. Verschillende voorstellen konden gerealiseerd worden vanaf 1984, toen de nieuwe woningcorporatie Nieuw Amsterdam het beheer van alle losse woningcorporaties overnam. Om bepaalde problemen op te lossen, werden er aanpassingen in de openbare ruimten en in het concept van de wijk gemaakt. Praktische oplossingen voor gevoelens van onveiligheid waren het afsluiten van galerijen en het bijplaatsen van liften, als reactie op de negatieve beoordeling van de voorzieningen in de flats. Het verven van flats betekende dat er een oplossing gezocht werd voor de gevoelens van desoriĂŤntatie en het begin van parkeren op het maaiveld betekende het loslaten van de functionele stad. Met laatstgenoemde werd eveneens het probleem van de inactiviteit op de begane grond aangepakt. Zoals te zien is aan alle oplossingen voor de aangegeven problemen, was de invloed van de bewoners relatief groot op de vernieuwingen. Er is echter nooit echt naar bewonersverenigingen of naar veel onderzoeken over de beoordeling gekeken door de ontwerpers. Als de ontwerpers en woningbouwverenigingen vanaf het begin van de negatieve beoordelingen in de jaren zeventig direct vernieuwingen doorgevoerd hadden, was erger wellicht voorkomen geweest. De vernieuwingen kwamen te laat; veel mensen waren al verhuisd en de Bijlmermeer liep een groter imagoprobleem op na de stijgende criminaliteit. De vernieuwingen omvatten eveneens geen sociale vernieuwingen, terwijl het verschil in wooncultuur en het idee van een onveilige Bijlmermeer juist leidend waren in de beoordelingen 37


voor de buurt. In 1992 is besloten om een groot deel van de oorspronkelijke wijk te slopen en meer laagbouw toe te laten, waardoor de positieve elementen van de vernieuwingen van de jaren tachtig slechts van korte duur waren. Van het idee achter de Bijlmermeer dat geuit is in het plan uit 1965 van het Bijlmerteam is in de jaren tachtig en daarna weinig overgebleven. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat er niet naar alle soorten bewoners gekeken is, maar slechts naar de oorspronkelijke, Nederlandse bewoners. Hun beoordelingen over de woningen, de flats en de gehele wijk, hoeven niet hetzelfde te zijn als van immigranten. De verschillen in wooncultuur leverden spanningen op bij de Nederlandse bewoners, maar bij de Surinaamse bewoners hoeft dat niet zo te zijn geweest. Een interessante vraag voor vervolgonderzoek is dan ook hoe de Surinaamse bewoners vanaf het begin van de jaren zeventig de Bijlmermeer beoordeelden en wat zij vonden van de vernieuwingen in de jaren tachtig. Zijn er daarnaast nog vernieuwingen geweest die aansloten op de wensen van de Surinaamse bewoners? In het Stadsarchief van Amsterdam zou onder andere gekeken kunnen worden naar documenten van het Cara誰bisch Centrum, die eerder genoemd zijn in deze scriptie. Een andere onderbelicht onderwerp in deze scriptie zijn de vernieuwingen vanaf 1992. Er zou vervolgonderzoek gedaan kunnen worde n naar de verschillen en overeenkomsten van de vernieuwingen voor en na 1992, waarbij gekeken zou kunnen worden of bepaalde vernieuwingen uit de jaren tachtig de jaren negentig het gehaald hebben. Op die manier zou een volledig overzicht van de ontwikkelingen van de Bijlmermeer geschetst kunnen worden.

38


Figuur 1. Plattegrond Bijlmermeer met centra. M. Klaren en M. van Suchtelen, Poging tot woonverbetering van de woonkondities in de Bijlmermeer (Amsterdam 1972) 19.

Figuur 2. Vierkamerwoning in de flat Gerenstein. J.H. Dijkhuis, Bijlmermeer van binnen (Delft 1975) 24.

39


Figuur 3. Parkeergarage voor de flat Gliphoeve in 1986, destijds al deels gesloopt. Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, Vernieuwing in de stad van morgen (Amsterdam 1994).

Figuur 4. Voorstel uit 1972 voor de verbetering van de leefbaarheid op het maaiveld van de flat Gooioord (midden van de afbeelding). De werkgelegenheid is in het donkergrijs rechts aangegeven. M. Klaren en M. van Suchtelen, Poging tot woonverbetering van de woonkondities in de Bijlmermeer (Amsterdam 1972) 3.4.10.

40


Figuur 5. Voorstellen voor de flats en omgeving in de jaren tachtig. H. Driest, Van de Bijlmer nog meer maken (Delft 1984) 50.

41


Figuur 6. Parkeren op het maaiveld werd mogelijk. Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, Vernieuwing in de stad van morgen (Amsterdam 1994).

42


Figuur 7. Bijplaatsen van liftschachten tegen de flats,

vanaf 1984. Projectburo Hoogbouw Bijlmermeer e.a., De Bijlmer in de lift. Verbeteringsvoorstellen voor flats en woonomgeving (Amsterdam 1984) 14.

Figuur 8. De binnenstraat weer leefbaar maken

met plantenbakken en ander meubilair. Projectburo Hoogbouw Bijlmermeer e.a., De Bijlmer in de lift. Verbeteringsvoorstellen voor flats en woonomgeving (Amsterdam 1984) 16.

43


Figuur 9a. Voorstellen Edwin Boering voor het beschilderen van de flats: herkenbaarheid. E. Melse, 'Van Bijlmergrijs tot Bijlmerbont', De Architect, 16 (oktober 1985) 84.

Figuur 9b. In deze versie moeten felle pijlen en cirkels naar de in- en doorgangen wijzen.

44


Backer, A.M., Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, Deel West (Rotterdam 1998). Biervliet, W.E., Bewonersonderzoek Gliphoeve I. Amsterdam Bijlmermeer. Interim-rapport: Beleid en Faciliteiten. Begeleidingsteam Gliphoeve (Amsterdam 1976). Centrale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting, Rotterdam: een analyse van vraaggesprekken met bewoners van verschillende woningentypen. Onderzoek naar woonstijl en woonwensen ('s-Gravenhage 1953). Dijkhuis, J.H., Bijlmermeer van binnen: een grootschalige hoogbouw-wijk beoordeeld door

bewoners (Delft 1975). Driest, H. e.a., Van de Bijlmer nog meer maken (Delft 1984). Feddema, H., Een incident achter de Bijlmer. De geschiedenis van een moderne wijk in

aanbouw (1982). Horst, J. ter e.a., Sleutelen aan de Bijlmer, interpretaties (Delft 1991). Jonge, D. de, Dijkhuis, J.H., De Bijlmermeer: analyse van een stadsuitbreiding (Delft 1978). Klaren, M., Suchtelen, M. van, De Bijlmermeer: poging tot verbetering van de woonkondities

in de Bijlmermeer (Amsterdam 1972). Klooster, I. van het, Jansen, M., ‘Schoonheid is geen leegte’, Architectuur Lokaal, 86 (2012) 5-7. Liagre Böhl, H. de, Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010). Lörzing, H., Van bosplan tot Floriade: Nederlandse park- en landschapsontwerpen in de

twintigste eeuw (Rotterdam 1992). Melse, E., 'Van Bijlmergrijs tot Bijlmerbont', De Architect, 16 (oktober 1985) 79-86. 45


Mentzel, M., Bijlmermeer als grensverleggend ideaal: een studie over Amsterdamse

stadsuitbreidingen (Delft 1989). Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, De Bijlmermeer. Vernieuwing in de stad van morgen (Amsterdam 1994). Projectburo Hoogbouw Bijlmermeer e.a., De Bijlmer in de lift. Verbeteringsvoorstellen voor flats en woonomgeving (Amsterdam 1984). Rossem, V.T. van, Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Geschiedenis en Ontwerp (Amsterdam 1991).

Amsterdamse stadsparken uit de twintigste eeuw: een verkennend bronnenonderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het Amsterdamse stadspark uit de twintigste eeuw (Amsterdam 1996). Schrier, A.,

Spiegel, H.B.C., Mittenthal, S.D., 'The Many Faces of Citizen Participation: A Bibliographic Overview' in: H.B.C. Spiegel, Citizen Participation in Urban Development. Volume I: Concepts and Issues (Washington D.C. 1968) 3-17. Stadsdeel Zuidoost, Binnen in de Bijlmer (Amsterdam 2006), uitgave van Stadsdeel Zuidoost ter gelegenheid van het 40-jarige jubileum eerste paal Bijlmermeer. Weijs, M.H., Wonen in de Swammerdambuurt: verslag van een onderzoek naar de waardering

van het wonen in de Swammerdambuurt en de voorstellen tot verbetering gedaan do or de huidige bewoners (Amsterdam 1977). Woud, A. van der, Het Nieuwe Bouwen Internationaal Volkshuisvesting Stedebouw (Delft 1983).

46


Archivalialijst

Stadsarchief Amsterdam - Archief van de Secretarie; Afdeling Sociale Zaken Onderafdeling Bijlmer Inv. nr. 3, Bustraject, Bijlmer, klacht 1972. Inv. nr. 14, Ontruimingen flats 1979. Inv. nr. 17, Frissenstein, ruimten, collectief. Inv. nr. 18, Snoef, Stichting ter Bevordering van de Belangen van de Bewoners van Koningshoef. Inv. nr. 37, Statuten Bewonersvereniging Frissenstein. Inv. nr. 37, Verslag over het jaar 1971. Inv. nr. 37, Frissensteiner Flatblad I, januari 1971. - Archief van de Prijsvraag Herinneringen aan Zuidoost Inv. nr. 2. Inv. nr. 3. Inv. nr. 4. Inv. nr. 5.

47


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.