Inleiding
2
1. Nutzen und Nachteil der Historie f端r das Leben
4
2. Termen en Betekenissen
12
3. Kritiek in Nutzen und Nachteil
15
4. Receptie en debat
20
Conclusie
23
“De geschiedenis, voor zover zij in dienst van het leven staat, staat in dienst van een onhistorische macht en zal daarom nooit, gegeven deze ondergeschiktheid, zuivere wetenschap, kunnen en mogen worden”.1 Op 15 oktober 1844 werd Friedrich Nietzsche in Röcken geboren als zoon van dominee Carl Ludwig Nietzsche en zijn vrouw Franziska. Het was een zeer vrome familie. Twee jaar later kwam zijn zus ter wereld en weer twee jaar later een broertje, dat in 1850 overleed. De familie was zeer religieus.2 In 1849 overleed Nietzsches vader op jonge leeftijd, waarop de familie naar Naumburg trok. Toen zijn vaders krachten afnamen wendde de kleine Nietzsche zich geregeld tot God. Naar aanleiding van zijn vaders dood trok Nietzsche de conclusie dat God hem niet wilde horen òf dat de volwassenen zijn machten nogal overdreven hadden. Zijn Gott ist tot maakte deel uit van zijn strijd tegen deze ‘oude’ god en zijn zoektocht naar een nieuwe onbekende god.3 De onbekende oorzaak van zijn vaders sterven was een grote bron van onrust in Nietzsches leven.4 In 1864 begon Nietzsche aan zijn studie theologie aan de universiteit van Bonn, maar na het eerste semester stapte hij over naar filologie. 5 Een jaar later studeerde hij verder in Leipzig.6 Na zijn studie werd hij benoemd tot professor in Basel ondanks het feit dat hij zijn doctoraat nog niet had behaald. Vanaf vierentwintigjarige leeftijd, tussen 1869 en 1879, gaf hij daar les. Zijn eerste werk, die Geburt der Tragödie, verscheen in 1872. Dit boek toont invloeden van Wagner en Schopenhauer. In het boek maakte hij een contrast tussen twee aspecten van de Griekse psyche. Enerzijds het wilde, irrationele aspect, gepersonifieerd door Dionysus, die zijn uitdrukking vindt in muziek en tragedies. Anderzijds het gedisciplineerde en harmonieuze aspect dat door Apollo werd gerepresenteerd. Deze schoonheid vond men in de epiek en de beeldende kunst.7
1 Wouter Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe? Nietzsches tweede traktaat tegen de keer en de historici van de generatie Huizinga 1890-1910’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 179. 2 Anthony Kenny, A new history of western philosophy, in four parts (Oxford 2010) 778. 3 Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 9. 4 Ottmann ed., Nietzsche Handbuch (Stuttgart 2000) 10. 5 Ibidem 13. 6 Ibidem 15. 7 Kenny, A new history of western philosophy (Oxford 2010) 779.
2
In de periode van 1873 tot 1876 publiceerde Nietzsche vier essays: de unzeitgemässe
Betrachtungen. Twee hiervan waren negatief van toon. Het eerste boekje was een kritiek op David Strauss, die het leven van Jezus historisch onderzocht. Dit werk werd gevolgd door een kritiek op de pretenties van wetenschappelijke geschiedschrijving.8 Vanwege zijn psychosomatische klachten ging Nietzsche in 1879 met vervroegd pensioen. Tijdens de daaropvolgende omzwervingen op zoek naar een betere gezondheid schreef hij een aantal werken waarin hij zijn eerdere Schopenhaueriaanse pessimisme poogde te vervangen door een optimistische affirmatie van het leven.9 In zijn tweede
unzeitgemässe Betrachtung, en overigens ook in zijn Zur Genealogie der Moral uit 1887, verzette Nietzsche zich tegen het historisme, de in de negentiende eeuw populaire gedachte dat de geschiedenis de enige wetenschap was die de menselijke cultuur werkelijk kon begrijpen. Daarbij bekritiseerde hij ook de ontwikkeling van de Duitse geschiedschrijving als professionele wetenschap aan de universiteit. De negentiende eeuw is zondermeer een historische eeuw te noemen.10 Het was een periode met grote gevolgen voor de vakwetenschap. De Duitse filosoof was in zijn traktaat van mening dat het verleden de mens kon inspireren, maar alleen als de geschiedschrijving in dienst van het eigentijdse leven werd gesteld.11 De vraag of Nutzen und Nachteil een historische klassieker is, staat centraal in dit essay. Kan een werk dat eigenlijk alleen een stevige kritiek is op de manier waarop geschiedenis wordt bedreven een historische klassieker zijn? Dit soort werken zijn uiteraard nodig om het vakgebied scherp te houden, maar is dit boekje van de filosoof met de hamer misschien al te gedateerd om voor ons, vandaag de dag, nog van betekenis te zijn? Het eerste deel van dit paper richt zich op het werk zelf en het juiste begrip hiervan. Het eerste hoofdstuk is een samenvatting en het daaropvolgende bespreekt enkele essentiële termen binnen Nietzsches denken. De laatste twee hoofdstukken gaan in op de vraag of het een klassieker is. Hoofdstuk drie belicht de kritieken die Nietzsche uitte jegens de geschiedschrijving. Wat is zijn plaats binnen het historische debat? Met wie is hij het eens en, belangrijker nog, wie moeten het ontgelden? Het vierde hoofdstuk gaat in op de ontvangst van en de kritieken op Nutzen und Nachteil. Hier wordt ook de vraag beantwoord of het werk vandaag de dag nog een rol speelt. 8 Anthony Kenny, A new history of western philosophy, in four parts (Oxford 2010) 779. 9 Kenny, A new history of western philosophy (Oxford 2010) 779. 10 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 1. 11 Wouter Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe? Nietzsches tweede traktaat tegen de keer en de historici van de generatie Huizinga 1890-1910’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 179.
3
Nietzsches contemplatie over de waarde en onwaarde van de geschiedenis kwam tot stand in de herfst van 1873. Het werk beschrijft drie mogelijke verhoudingswijzen tegenover de historische overlevering en gaat in op de vraag hoe men daar in zijn tijd, de tijd van de alleenheerschappij van het wetenschappelijke wereldbeeld, mee om zou moeten gaan.
12
Het traktaat over de geschiedenis is de tweede van de Unzeitgemässe Betrachtungen. Waarom noemde hij deze zo? Nietzsche wilde de historische Bildung, waar men in zijn tijd zo trots op was, aan de tand voelen. Het was een controversieel stuk omdat hij het historische denken van zijn tijd als iets schadelijks en een gebrek beschreef. Nietzsche geloofde dat men in zijn tijd aan een historische koorts leed en hij wilde zijn tijdgenoten hiervan bewust maken.13 Zijn kritiek op de geschiedwetenschap was dus eigenlijk een kritiek op zijn eigen tijd. Het voorwoord begint met een citaat van Goethe: “Overigens heb ik een afkeer van alles wat slechts mijn kennis vergroot zonder meteen ook mijn handelen te stimuleren of te inspireren.”14 Hiermee wilde Nietzsche aantonen dat Belehrung ohne Belebung problematisch is. Nietzsche poneert direct zijn verlangen naar een geschiedwetenschap die het leven dient. “Wir brauchen sie zum Leben und zur Tat.” Alleen voor zover de geschiedenis het leven dient moeten wij, volgens Nietzsche, de geschiedenis dienen.15 Het eerste hoofdstuk begint met een uiteenzetting over het onhistorische dier. Het dier ging volgens Nietzsche op in de contemporaine tijd. Het dier hoefde, net zoals een kind nog geen verleden te verloochenen, hetgeen Nietzsche als een groot voordeel zag. ‘Als de mens moet zeggen ‘ik herinner me’ benijdt hij het dier dat meteen vergeet.’16 Het dier kent als enige geluk vanwege deze onhistorische toestand. Het menselijk Dasein is daarentegen een ononderbroken geweest-zijn.17 De mens draagt steeds een verleden met zich mee en is 12 Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 80. 13 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 246. 14 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 245. 15 Ibidem 245. 16 Ibidem 249. 17 Ibidem 249.
4
daarom een historisch wezen. 18 Een andere houding die Nietzsche in dit eerste hoofdstuk beschrijft is de
überhistorische. Überhistorisch werd door Niebuhr als mogelijk resultaat van historische overpeinzingen afgeschilderd.19 De überhistorische mens ziet geen heil in het proces waar de historische mens in gelooft. Het idee dat de zin van het Dasein in de loop van de tijd steeds meer aan het licht zal komen is volgens deze mens niet aan de orde. Überhistorische mensen kijken alleen terug om uit de beschouwing van het voorgaande het heden te begrijpen en de toekomst nog meer te leren begeren.20 Nietzsche vond deze houding een bijzonder goede. Wij moeten volgens de Duitse denker namelijk “immer besser lernen Historie zum Zwecke des Lebens zu treiben!”21 De geschiedenis puur en alleen als wetenschap zien zou een soort Lebens-Abschluss en een afrekening voor de mensheid betekenen. De geschiedenis staat, indien zij in dienst staat van het leven, ook in dienst van een onhistorische macht en wordt hierom nooit een pure wetenschap. De vraag is echter in hoeverre het leven de dienst van de geschiedenis überhaupt nodig heeft.22 Het tweede hoofdstuk begint met de opmerking dat de geschiedenis op drie manieren de levenden toebehoort. Zij is belangrijk voor de Tätigen en Strebenden, de ambitieuze eerzuchtige mens. Verder behoort de historie de behoudende en vererende toe. Maar ook de lijdende die bevrijding zoekt. In dit deel staan de eerstgenoemden centraal. De daadkrachtigen en machtigen die een grote strijd voeren zoeken naar voorbeelden, leraren en troosters. Zij streven naar een eigen ereplek in de tempel der historie waar zij zelf voor volgende generaties als leraar, trooster en waarschuwer kunnen dienen.
23
Waarvoor gebruikt de mens vandaag de dag de monumentale contemplaties van het verleden? De mens leert hiervan dat het grootse in ieder geval één keer mogelijk is geweest en daarom misschien weer mogelijk zal zijn. De monumentale historiën begeren elk feit in zijn eigen eigenaardigheid en uniciteit. Maar de monumentale historicus zal overeenkomsten tussen de feiten gaan zoeken. Hij generaliseert om de geschiedenis monumentaal, als voorbeeldig en navolgenswaardig, neer te zetten.
24
Problematisch hierbij is dat de grens
18 Ibidem 253. 19 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 254. 20 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 255. 21 Ibidem 257. 22 Ibidem 257. 23 Ibidem 259. 24 Ibidem 260-261.
5
tussen geschiedenis en mythologie vervaagt. Zo lang het verleden voornamelijk een voorbeeldige functie heeft, lopen haar chroniqueurs het risico het té mooi op te schrijven en daardoor eerder dichters worden.
25
Mocht de monumentale manier van
geschiedschrijving de overhand krijgen boven de andere manieren, de antiquarische en de kritische, lijdt het verleden zelf schade. Grote delen van het verleden worden vergeten en veracht, alleen enkele mooie momenten blijven hangen in geschiedenis.
26
Hierna volgt in het derde hoofdstuk de beschrijving van de antiquarische manier van geschiedschrijving, de vorm van de bewarenden en vererenden. De historici die met liefde en trouw terugblikken naar waar zij vandaan komen. De historicus wil de voorwaarden waaronder hij is ontstaan bewaren voor degenen die na hem komen. Op deze manier dient deze geschiedenis het leven. Problematisch is alleen dat ook aan het allerkleinste waarde en grootsheid wordt toegedicht. Door de continuïteit van zijn woonplaats in te zien, “Hier liess es sich leben, denn lässt es sich leben, hier wird es sich leben lassen,” ziet de antiquarische geschiedkundige een taaiheid van de gemeenschap. Met dit wij-gevoel blikt hij over het eigen leven heen en voelt zich als de stads-, geslachts-, en huisgeest. Hij ziet de ziel van zijn eigen volk als zijn eigen ziel. De antiquarisch-historische methode dient het leven het meest als zij families en bevolkingen met hun thuisland of stad zal verbinden. Maar de antiquarische benadering heeft ondanks haar oog voor al het kleine nog steeds een beperkt gezichtsveld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen wat belangrijk is en wat niet. Er heerst een gevaar dat al het oude dat de antiquarische mens op zijn pad aantreft meteen als belangrijk wordt betiteld.27 De antiquarische geschiedschrijving kan alleen het leven bewaren, niet het leven verwekken of voortbrengen.28 Het idee van ‘vroeger was alles beter’ heeft als consequentie dat deze soort mens zich afwendt van het heden. Volgens Nietzsche vindt er een mummificeren van het leven plaats, het leven wordt niet langer geïnspireerd door de frisse wind van het heden en er is zo mogelijk nog minder hoop voor de toekomst.29 Nietzsche pleit voor het vervangen van oude overtuigingen, religies en politieke ideeën door nieuwe ideeën. Het ophemelen van het oude moet plaats maken voor het
25 Ibidem 262. 26 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 262. 27 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 267. 28 Ibidem 268. 29 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 84.
6
denken over het nieuwe. Hierom heeft de mens, naast de monumentale en antiquarische manier, nog een derde vorm van bezigen van geschiedenis nodig: de kritische soort. Ook deze moet wederom in dienst van het leven staan. De mens moet de kracht hebben om van tijd tot tijd een verleden af te breken en te ontbinden. Het verleden moet voor het gerecht verschijnen en pijnlijk bevraagd worden en uiteindelijk veroordeeld.30 Wij zijn dan wel het product van vroegere geslachten, maar ook het product van hun fouten, passies, vergissingen en misdaden. Kritische geschiedenis is als het ware een check waarmee we het te grote vertrouwen in tradities kunnen weerleggen. Een middel tegen de te gemakkelijke acceptatie van verhalen uit het verleden.31 Wij kunnen deze continuïteit niet ontduiken, maar wel bestrijden door het planten van nieuwe gewoontes, een nieuw instinct, een tweede natuur, zodat onze eerste natuur verdort. Bij dit afwijzen van het verleden moeten wel bepaalde grenzen in acht genomen worden. De systematische ontmanteling van tradities kan ook te ver gaan. Er kan een wantrouwen ontstaan jegens de waarde die traditie
an sich wel degelijk kan hebben.32 Het vierde hoofdstuk, over de kritische vorm van geschiedenis, begint met een sterke formulering van de hoofdthese van het boek. Nietzsche was tegen een omgang met geschiedenis waarbij alleen de vergroting van kennis het doel is. De geschiedenis moet altijd het leven dienen. Dit idee ging in tegen de wens van zijn tijdgenoten om van de geschiedenis een wetenschap te maken.33 De waarheid werd in de negentiende eeuw verkozen boven het leven, met als resultaat: “Der moderne Mensch schleppt zuletzt eine ungeheure Menge von unverdaulichen Wissensteinen mit sich herum.”34 De moderne Bildung had niks levendigs.35 Ontwikkeling bleef iets innerlijks, de lerenden verwerden tot wandelende encyclopedieën. We moeten erover nadenken hoe de door historie verstoorde gezondheid van een volk weer hersteld kan worden. Hoe een volk zijn instincten en eerlijkheid kan hervinden.36 Nietzsches oplossing hiervoor was om de innerlijkheid, die door de Bildung gevoed wordt, ook weer aan de buitenkant zichtbaar te maken. In het vijfde deel zet Nietzsche vijf redenen uiteen waarmee hij het gevaar van een
30 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 269. 31 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 84. 32 Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 84. 33 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 271. 34 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 272. 35 Ibidem 273. 36 Ibidem 275.
7
oververzadiging van geschiedenis wil weergeven. Door een dergelijke overvloed aan geschiedenis wordt het eerder besproken contrast tussen innerlijk en uiterlijk gegenereerd, waardoor de persoonlijkheid wordt verzwakt. Verder verbeeldt een tijd zich dat zij meer gerechtigheid bezit dan alle voorgaande tijden. Door de overmaat aan historie worden de instincten van het volk verstoord en haar ‘volwassen worden’ verhinderd. Het schadelijke geloof in de ‘oude’ mensheid wordt gevoed, het geloof nazaat en epigoon te zijn groeit. Door dit surplus aan geschiedenis ontstaat een tijd die een gevaarlijke stemming van ironie over zichzelf herbergt. Al met al: “Der moderne Mensch leidet an einer geschwächten Persönlichkeit.”37 Na zich gericht te hebben op de zwaktes, wendt Nietzsche zich in zijn zesde hoofdstuk op de veelgeroemde kracht van de moderne mens: zijn objectiviteit.38 Objectiviteit werd in Nietzsches tijd gelijkgesteld aan gerechtigheid. Was de historische virtuoos, de objectieve Ranke, een man van gerechtigheid? Er is volgens Nietzsche alleen nog maar een beangstigend soort historicus over: ijverig, streng en eerlijk met een bijzonder smalle geest. Hij vraagt zich af of het woord objectief niet eigenlijk een illusie is. Kan de historicus wel een gebeurtenis, met al zijn motieven en gevolgen, zo precies aanschouwen dat hij zelf geen invloed heeft op zijn object?39 Is het alles aan elkaar denken, het ineen weven van losse gebeurtenissen in een grote continuïteit, niet al een kunstgreep? Alleen vanuit de grootste kracht van het heden mag men van Nietzsche het verleden duiden, alleen in de sterkste inspanning van uw edelste eigenschappen kan men erachter komen wat in het verleden wetenswaardig, waard om te bewaren en groots is.40 De geschiedenis wordt geschreven door de ervarene en nadenkende. Wie niks groots of hogers beleefd heeft, kan ook het grootse en hogere uit het verleden niet duiden.41 In het daaropvolgende hoofdstuk wordt de historische gerechtigheid als een verschrikkelijke deugd omschreven omdat zij altijd het levende ondermijnt en ten val brengt.42 Op dit moment staat de geschiedenis tegenover de kunst en alleen wanneer de geschiedenis omgevormd kan worden tot een kunstwerk, dus puur een kunstbeeld zal
37 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 279. 38 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 285. 39 Ibidem 289. 40 Ibidem 293-294, 41 Ibidem 294. 42 Ibidem 295.
8
worden, kan zij misschien instincten behouden of opwekken.
43
Velen ergeren zich aan het
feit dat grootheden in bijvoorbeeld de muziek, zoals Mozart en Beethoven, door de historische kritiek gefolterd worden. Er worden minutieuze vragen over hun leven gesteld, waardoor men de levende kracht van hun muziek lijkt te vergeten. Al het levende heeft een kring van nevelen nodig, als men deze wegneemt zal een religie, kunst of een genie verdorren. 44 In het achtste hoofdstuk noemt Nietzsche de historische Bildung een vorm van aangeboren grijsaardschap, dat voortkomt uit het instinctieve geloof in de ouderdom van de mensheid. Deze ouderdom resulteert in een terugkijken, afsluiten en troost zoeken in het voorbije. We lijden nog steeds onder het uit de middeleeuwen overgeërfde memento mori, de gedachte aan het naderende einde. Deze vorm van religie is vijandig ten aanzien van aanzetten tot nieuwe ideeën.45 Door de historische Bildung zien de Duitsers zichzelf als eeuwige nakomelingen van de oudheid. Maar zij moeten als kinderen van deze oudheid zichzelf ook een doel daar voorbij gaan stellen. Zich onttrekken aan deze Alexandrische wereld, verder streven en nieuwe voorbeelden in de oud- Griekse oerwereld der groten, natuurlijken en menselijken zoeken. Daar is een wezenlijke onhistorische Bildung te vinden.46 Nietzsche waarschuwde voor de hegeliaanse filosofie. Het werkt verlammend en verstommend te denken een laatkomer der tijden te zijn. Men begon zijn eigen tijd als uitkomst van een Weltprozess te rechtvaardigen.47 Hegel heeft met dit idee een hele generatie besmet met bewondering voor de macht van de geschiedenis. Wie heeft geleerd voor de macht van de geschiedenis zijn rug te buigen, buigt voor elke macht. Of dit nu de regering, een publieke mening of een meerderheid is. Sterven de religies af, bekijk dan eens de religie van de historische macht! Nietzsche vond dat we dit geloof een nakomeling te zijn moeten verwerpen. De mens moet ervoor proberen te zorgen dat komende generaties hem als voorloper zullen zien.48 In zijn negende deel beschrijft Nietzsche nogmaals dat de mens zichzelf ziet als
43 Ibidem 296. 44 Ibidem 298. 45 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 304. 46 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 307. 47 Ibidem 308. 48 Ibidem 309-310.
9
erfgenaam van het Weltprozessen hierom als de noodzakelijke vollendete Natur.
49
Hierna
volgt een scherpe kritiek op de Europeanen van de negentiende eeuw. Hun kennis was niet de vervolmaking van de natuur, maar doodde alleen hun eigen natuur.50 Nietzsche geloofde ook niet dat het doel van de mensheid in haar voltooiing ligt, maar in haar grootse exemplaren. Het gaat bij Nietzsche dus om het individu. Toentertijd werd de geschiedenis vanuit het standpunt van de massa geschreven en probeert men hieraan wetten te ontlenen. De pogingen om de geschiedenis in ‘wetten’ te vatten bewijzen voor Nietzsche hoe vreselijk en walgelijk uniform de massa is. Hij vroeg zich dan ook af: moeten we de werkingen van de alomtegenwoordigheid van domheid, na-aperij, liefde en honger wetten noemen? “So weit es Gesetze in der Geschichte giebt, sind die Gesetze nichts werth und ist die Geschichte nichts werth.”51 De alomtegenwoordige historische Sinn, waar het heden onder lijdt is vooral voor de jeugd problematisch. Het perkt haar instincten in: haar vuur, trots, liefde en sterke rechtsgevoel.52 Deze instincten vond Nietzsche echter zeer belangrijk en hij meende dat men deze moest pogen te behouden. Hieruit blijkt wederom zijn kritiek op de blosse
wissenschaftlichkeit. Het is door de overmaat van geschiedenis niet meer mogelijk onhistorisch te handelen en te voelen. Hier moeten we volgens Nietzsche vanaf: het rijk van de jeugd moet aanbreken.53 In hoofdstuk tien stelt Nietzsche dat in de zoektocht naar de gevaren van de historie, de gevolgen van een overmaat aan geschiedenis duidelijk zijn geworden. Het leidt tot een onrijpe mensheid, een overgang van ironie naar cynisme, van trots naar scepsis en een zwakke persoonlijkheid. Nietzsche vertrouwde op de jeugd, die zich af moest gaan zetten tegen de historische opvoeding van de moderne mens.54 Het doel van het toenmalige onderwijs was niet de vrij opgeleide, maar de geleerde, de wetenschappelijke mens. De historische-esthetische Bildungsfilistijn, de altkluge und
neuweise zwetser over staat, kerk en kunst. De eigen nieuwsgierigheid werd in het stampen van begrippen verdronken. Het onhistorische en überhistorische zijn het medicijn voor de historische ziekte. Met het onhistorische doelde Nietzsche op de kunst van het kunnen vergeten en zich binnen een 49 Ibidem 312. 50 Ibidem 313. 51 Friedrich Nietzsche, Unzeitgemässe Betrachtungen II, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben, in Kritische Studienausgabe, herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari (Berlin, New York 1988) 320. 52 Nietzsche, Vom Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben (Berlin, New York 1988) 323. 53 Ibidem 324. 54 Ibidem 324-325.
10
begrensde horizon te kunnen insluiten. Überhistorisch zijn de machten die de blik van het
‘werden’ weglokken in de richting van datgene dat een eeuwig karakter heeft, de religie en de kunst. 55 De Grieken zijn ook wel eens bijna aan de historie ten onder gegaan. Er heerste een anarchie met vele verschillende religies en de Grieken moesten deze chaos zien te organiseren. Zij bezonnen zich weer op zichzelf te richten en namen hierdoor weer bezit van zichzelf. Dit was volgens Nietzsche een voorbeeld voor ons allen. We moeten streven naar “eine Kultur als einer Einhelligkeit zwischen Leben, Denken, Scheinen und Wollen.” De hogere kracht van deze ethische dispositie zorgde ervoor dat de Grieken over alle andere culturen triomfeerden.56
55 Ibidem 330. 56 Ibidem 334.
11
In Nutzen und Nachteil wordt gesteld dat de geschiedenis alleen nut kan hebben als zij het leven dient. Wat bedoelt Nietzsche precies met ‘het leven’, en hoe ziet Nietzsche ‘de historie’? Er zijn verscheidene interpretaties over wat Nietzsche onder geschiedenis verstond. In 1886 deelde Nietzsche zelf zijn verhouding ten aanzien van de geschiedenis in een vroege en een late fase in. De unzeitgemässe Betrachtungen maken deel uit van de vroege Nietzsche, dit is zijn historisch-kritische fase. Daarna neemt de Duitse denker, in onder andere Menschliches, allzumenschliches, Jenseits von Gut und Böse en Zur Genealogie der
Moral, een meer welwillende houding aan betreffende de geschiedenis.57 In Nutzen und Nachteil verstond Nietzsche onder historie de wetenschappelijke rationaliteit van het historisme. Het historisme etaleerde zich met haar historisch-kritische methode ook in de klassieke filologie.58 De historische Sinn waarover Nietzsche in zijn werk sprak is volgens Jensen gelijk te stellen aan wat hij de historische ziekte noemt.59 Deze vorm van geschiedenis was voor Nietzsche namelijk verantwoordelijk voor de afbraak van de
Mythos en de creatieve instincten van het leven. Instinct was bij Nietzsche een essentieel begrip. Instinct stond bij de Nietzsche gelijk aan vrijheid, al het goede was instinct en hierom noodzakelijk vrij.60 In Nutzen und Nachteil plaatste Nietzsche tegenover dit historisme zijn ideaal van geschiedenis in dienst van het leven.61 Het denken van Ranke is echter niet de enige vorm van geschiedfilosofie waar Nietzsche kritiek op heeft. Een andere invulling van het begrip geschiedenis die Nietzsche bezigde, zijn alle vormen van hegeliaanse geschiedfilosofie en politiek werkzame vooruitgangsideologie die de geschiedenis als een doelgerichte ontwikkeling duiden. Als derde kan geschiedenis voor Nietzsche ook een vorm van metafysica-kritiek zijn. In de genealogie van de moraal spitste Nietzsche de methode van de geschiedenis als kritiek verder toe. De genealogie parodieert de ontwikkelingsgeoriënteerde geschiedschrijving. Door haar nieuwe perspectivistische interpretatie overwon de genealogie volgens Nietzsche 57 58 59 60 61
Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 255. Ottmann ed., Nietzsche Handbuch (Stuttgart 2000) 257. Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 90-91. Ottmann ed., Nietzsche Handbuch (Stuttgart 2009) 257. Ibidem 255.
12
de negatieve aspecten van de metafysische geschiedfilosofie en het historisme. Hij ontwikkelde hiermee zijn vroegere aanzetten tot een niet-objectieve geschiedenis verder.62 Hij zocht naar een selectieve en esthetische geschiedenis. Het perspectivisme dat tot deze interpretatie heeft geleid, houdt in dat wij de wereld alleen als een veelvoud van interpretaties kennen. Wij kennen de wereld niet an sich, de wereld is in essentie een relationele wereld. Zij heeft onder bepaalde omstandigheden of vanuit elk gezichtspunt een andere verschijning.63 Er is alleen een perspectivistisch zien en kennen: hoe meer wij over een bepaalde zaak horen, hoe meer paren ogen ditzelfde ding hebben waargenomen, hoe dichter wij bij een ‘objectiever’ begrip van dit ding komen.
64
Een geschiedenis die in dienst staat van het leven is dus het ideaalbeeld. Maar wat bedoelde Nietzsche met leven? De term wordt in Nutzen und Nachteil weinig gedefinieerd. Belangrijk om Nietzsches ideeën over het leven te vatten is het begrip amor fati, het liefhebben van het lot. Ook dit is weer een metafysica-kritiek. Omdat er geen wereld buiten deze wereld is, moeten we onze sterfelijkheid en andere condities van het lichaam accepteren en ons lot affirmeren. Nietzsche staat een Bejahnung van het lot voor. We moeten als mens ja zeggen tegen het leven. Ook kunnen we aannemen dat het leven sowieso verwijst naar een soort energieke en actieve gesteldheid.
65
Anthony K. Jensen stelt dat we de levensdefinitie uit de Fröhliche Wissenschaft ook voor Nutzen und Nachteil moeten hanteren: “ Was heisst Leben? Leben das heisst: fortwährend Etwas von sich abstossen, das sterben will; Leben das heisst: grausam und unerbittlich gegen Alles sein, was schwach und alt an uns, und nicht nur an uns, wird. Leben das heisst also: ohne Pietät gegen Sterbende, Elende und Greise sein? Immerfort Mörder sein? Und doch hat der alte Moses gesagt: ‘Du sollst nicht tödten!” Het leven is dus een staat van zijn waarin organismen groeien door te zoeken naar ‘empowerment’ en waarbij alles wat hiertoe niet meer in staat is wordt geëlimineerd. Een geschiedenis die het leven dient, zou dan betekenen dat deze de aspecten die ons hinderen 62 Ibidem 255-256. 63 Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 299. 64 Ottmann ed., Nietzsche Handbuch (Stuttgart 2000) 300. 65 Wouter Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe? Nietzsches tweede traktaat tegen de keer en de historici van de generatie Huizinga 1890-1910’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 182.
13
in onze groei moet verdoezelen en juist moet bewaren wat bijdraagt aan ons welzijn. Daarbij dient het al het machtopwekkende te benadrukken.66 De vraag naar vaststaande feiten verdwijnt naar de achtergrond, ten behoeve van vragen omtrent de waarde en betekenis van verschillende narratieven voor iemands leven.67 Leven en cultuur waren voor Nietzsche een tweeledige eenheid. Beide werden door de wil tot macht en de vrijheid verbonden tot vormgevend creëren. In Nutzen und Nachteil is een sterke cultuurkritiek te vinden. Cultuur is een systeem van esthetische symbolen en tekens waarmee de mens de zinvolheid van zijn Dasein produceert en duidt. Nietzsche noemt cultuur de Selbstvergöttlichung des Menschen. De cultuurcriticus moet bedacht zijn op het verwerpelijke van het moderne: de urbanisering, vooruitgangs- en techniekwaan, consumentisme en de ontwikkeling van de media. Dit zijn volgens Nietzsche de oorzaken van de onbezielde cultuur. De samenhang van machinecultuur, waardeverval en het verlies van humaniteit betekent een onhoudbare afdwaling in de mediocriteit en massacultuur.68 Hij zette zich af tegen de systeemgewordene Nicht-Kultur. We moeten streven naar een vernieuwing van cultuur. Dit kan lukken door het vervolmaken van een nieuwe en verbeterde Physis, een harmonie tussen leven, denken, willen en schijn. Nietzsche zag het alternatief in de antieken of de unzeitgemässen werken van Wagner.
69
De bovenstaande termen zijn essentieel binnen Nietzsches denken en hebben hierom een dergelijke prominente plek in dit paper. Het werk Nutzen und Nachteil herbergt veel kernconcepten uit Nietzsches oeuvre, ondanks het feit dat het tot zijn vroegste werken behoort. Hierom kunnen we in ieder geval stellen dat het een klassieker binnen het oeuvre van Nietzsche is.
66 67 68 69
Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 83. Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 83. Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 267. Ottmann ed., Nietzsche Handbuch (Stuttgart 2000) 266-267.
14
Zoals al eerder gezegd valt Nietzsches denken over geschiedenis in te delen in verschillende periodes. In eerste instantie sloot hij zich met zijn Geburt der Tragödie aan bij Schopenhauers ideeën. Schopenhauer zocht naar een esthetische geschiedenis. Direct na zijn Geburt der Tragödie verhield Nietzsche zich alweer sceptischer tegenover Schopenhauers mystieke aspecten binnen zijn filosofie. Zijn anti-Schopenhaueriaanse herformulering van zijn ideeën over kennis en subjectiviteit transformeerden ook zijn standpunt over het historische oordeel. De periode 1873-1877 was een periode waarin Nietzsche existentiële kritiek uitte op de geschiedenis en historici. Hij zag hier de motivaties van de historici zelf als veelbetekenend voor hun geschiedenissen.70 Hij begon na te denken over de historicus en zijn historische gesitueerdheid.71 Nietzsche ontwikkelde een fascinatie voor het onderzoeken waarom historici bepaalde oordelen velden over de geschiedenis, waarom zij überhaupt het verleden wilden bestuderen. Met deze gedachte in zijn achterhoofd onderzocht hij drie typen historici in zijn Nutzen und Nachteil, de monumentale, de antiquarische en de kritische.72 Elk type heeft zijn voor- en nadelen voor het leven. Nietzsches analyse leidde tot twee aannames. De eerste laat een veranderd subject zien. In plaats van de gefragmenteerde subjectiviteit van de esthetische interpreet uit de Schopenhaueriaanse periode, is in Nutzen
und Nachteil de subjectiviteit van de waarnemer absoluut essentieel bij het schrijven van een historische uiteenzetting. De subjectiviteit die Nietzsche in Nutzen und Nachteil voorstaat is niet een weerspiegeling van het object, maar een dynamiek tussen bewuste en onbewuste drijfveren, instincten en affecten.73 Ten tweede, na het verwoorden van zijn nieuwe subject, herformuleerde Nietzsche ook zijn notie van ‘oordelen’. Hij sprak in zijn werk na die Geburt der Tragödie over een essentiële connectie tussen het historisch oordeel en psychologische dynamiek die subjectiviteit constitueert.74 Nietzsche zag het liefst een historicus die een bepaalde grootsheid behelst. Geschiedenis behoort namelijk vooral de actieve en machtige man toe. 70 71 72 73 74
Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 4. Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 81. Ibidem 82. Ibidem 88. Ibidem 88-89.
15
Geschiedenis wordt geschreven door de ervaren en superieure mens. Alleen als je het grootse hebt meegemaakt ben je in staat het grootse te interpreteren.75 Een van deze grootse mannen, Wilhelm von Humboldt, oprichter van de neohumanistische historische traditie, hield vol dat de studie van de geschiedenis zijn doel had in het vormen van jonge geesten en dat dit doel niet lag in een eindeloze accumulatie van feiten.76 In zijn Nutzen und Nachteil beriep Nietzsche zich op dezelfde sentimenten als die van von Humboldt. Op deze manier was de geschiedenis volgens Nietzsche gerelateerd aan het actieve leven. De geschiedenis dient ons niet door met verschillende voorbeelden, vaak misleidend en zelden verhelderend, ons te tonen wat wij moeten doen en wat niet. Het ware nut van de geschiedenis ligt in haar macht om dingen op te doen leven en ons handelen in de realiteit te verfijnen.77 Kortom, een compleet andere houding dan het historisme dat in zijn tijd alomtegenwoordig was. Nietzsche was binnen de wetenschap in zijn algemeenheid bijzonder kritisch over de objectiviteitclaim. Volgens hem overschatte de wetenschap zichzelf als ze dacht de natuur te kunnen beheersen. Nietzsche wendde zich sterk tegen het positivisme met zijn stelling: er zijn geen feiten, alleen interpretaties.78 De wetenschap wordt hierdoor eerder, net zoals de kunsten, een wereldduiding, en heeft op die manier ook haar ‘gelijk’.79 Op de grondslag van zijn idee dat de wereld op vele manieren te duiden is, bouwde Nietzsche zijn eigen ideaal: de vrolijke wetenschap. Dit ideaal verbond lachen met wijsheid en bediende zich van een esthetische vorm.80 Nietzsche had sterke kritiek op de teleologische geschiedenissen van Strauss en Hegel. Deze kritieken zijn exemplarisch voor een transitie binnen Nietzsches denken. Een overgang van zijn esthetische geschiedenisideaal naar het geloof dat objectieve geschiedenis niet mogelijk is. De geschiedenis werd misbruikt door de professionele docenten en auteurs tot het punt waarop de wetenschappen een stagnerende werking hadden in plaats van een versterkende. Met zijn affirmatieve karakterisering paste Nietzsche in het rijtje Ritschl, Bachofen en Burckhardt. Het onderwijs in zijn tijd had teveel geleden onder twee factoren
75 76 77 78 79 80
Ibidem 89. Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 37. Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 37. Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 355 Ottmann ed., Nietzsche Handbuch (Stuttgart 2000) 355-356. Ibidem 356.
16
die voortkwamen uit de historische ziekte: sciëntisme en teleologie.81 Het werk van Hegel noemde Nietzsche een metafysische constructie. Hij deelde deze kritiek met Burckhardt en Schopenhauer. Nietzsche zag de geschiedenis liever als
Verfallsgeschichte, hij zag het als een gebeuren zonder reden en doel dat door bewegingen van menselijke Einzelegoismen wordt aangedreven in plaats van Hegels idee dat er een einddoel zou zijn.
82
De Übermaass von Historie in het publieke leven is een verlaat gevolg van een vervlakking van het hegelianisme. Dit hield een diep ontzag voor de macht van de geschiedenis in en hierom moest men zich met veel vlijt de geschiedenis eigen maken. Het denken van Hegel over de geschiedenis had oorspronkelijk echter een andere betekenis dan deze latere popularisering en dat wist Nietzsche ook. Hegel stond bekend als een filosoof die verliefd was geworden op de geschiedenis. De geschiedenis was voor hem weliswaar rationeel, maar was ook, zoals het een geliefde past, een prachtige en meeslepende rede. 83 Hoewel Nietzsche zich duidelijk verzette tegen het hegelianisme, noemde hij de denker zelf zelden in zijn werk. Twee personen uit de post-Hegel generatie van historiografische teleologen worden wel vaak genoemd: Eduard von Hartmann en David Strauss. Strauss was niet bijzonder geliefd in Hegeliaanse kringen, maar hield er wel degelijk een geloof in historische vooruitgang op na.84 Nietzsche poogde het werk van deze filistijn in diskrediet te brengen door aan te tonen hoe het werk van Strauss een rechtvaardiging van de huidige cultuur was met een adaptatie van de Hegeliaanse teleologische historiografie.85 David Friedrich Strauss heeft met zijn eerste werk Das Leben Jesu uit 1835 de rationalistische kritiek op het christendom naar buiten gebracht. Hij was een gezworen vijand van Wagners nieuwe kunstmythen, die ook bij Nietzsche geliefd waren. Strauss was überhaupt een tegenstander van elke poging om kunst als vervanging voor religie, of nieuwe religie, in te zetten.86 In de latere hoofdstukken van Nutzen und Nachteil wordt Eduard von Hartmann het object van stevige kritiek.87 Hartmann zijn project was het blootleggen van de spirituele bron van het onderbewustzijn in de doelgerichtheid van de natuur. Door de interactie van de 81 82 83 84 85 86 87
Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 91. Henning Ottmann ed., Nietzsche Handbuch, Leben, Werk, Wirkung (Stuttgart 2000) 255. Rüdiger Safranski Friedrich Nietzsche, Biographie seines Denkens (Frankfurt am Main 2002) 117. Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 99. Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 100. Safranski, Friedrich Nietzsche (Frankfurt am Main 2002) 108. Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 101.
17
goddelijke hand in het onderbewustzijn van elk individu en de natuurlijke materiële condities en omstandigheden van een bepaald tijdperk, ontwikkelt de geschiedenis zich langs zijn voorgeschreven pad naar zijn voorgeschreven doel.88 Net als bij Hegel werkte alle menselijke activiteit volgens Hartmann in de richting van de vervolmaking van het absolute.89 Nietzsche geloofde, in tegenstelling tot Hartmann, dat geschiedenis verteld moest worden vanuit voorbeelden (individuen) in plaats van vanuit de massa, die als vanzelf naar een einddoel beweegt. In kritiek op dit teleologische beeld stelde Nietzsche dat we de grootsheid van de oudheid als een van de hoogste vormen van civilisatie moesten zien en niet als een interessante lagere trede op de ladder van de universele vooruitgang.90 Nietzsche presenteert de toentertijd veelgelezen filosoof Hartmann als een karikatuur van een Weltprozessdenken dat stelde dat de wil om te leven niet voortkomt uit de mens zelf, maar dat we dit aan het wereldproces moeten overlaten.91 Nietzsches tegengif voor dit idee was de inversie: men moest het principe van de geschiedenis tegen de geschiedenis keren. Historische kennis moest de macht van de historie breken. “Die Historie muss das Problem der Historie selbst auflösen.”92 De stevigste kritiek richtte Nietzsche aan het adres van Leopold von Ranke. Ranke was sinds 1825 verbonden aan de universiteit van Berlijn en was de drijvende kracht achter de professionalisering van de geschiedenis. Geschiedenis werd een wetenschappelijke discipline: meer leerstoelen voor historici, vormgeving van seminars, oprichting van vaktijdschriften en een sterke nadruk op archivering. Professionele geschiedschrijving was voor Ranke kritisch bronnenonderzoek.93 Niebuhr, Ranke en Mommsen wilden dat geschiedenis zich als wetenschap op eenzelfde manier zou profileren als de bètavakgebieden. Haar interpretaties moesten gerechtvaardigd worden aan de hand van objectief en onpartijdig bewijs.94 Ranke stond symbool voor de systematisering van methodes en de vraag naar positivistisch bewijs en objectiviteit binnen de geschiedwetenschap. Het historisch onderzoek moest de subjectiviteit als het ware zo veel mogelijk weghakken. Het verleden
88 Ibidem 102. 89 Ibidem 103. 90 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 104. 91 Rüdiger Safranski Friedrich Nietzsche, Biographie seines Denkens (Frankfurt am Main 2002) 121. 92 Safranski, Friedrich Nietzsche (Frankfurt am Main 2002) 122. 93 Wouter Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe? Nietzsches tweede traktaat tegen de keer en de historici van de generatie Huizinga 1890-1910’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 180. 94 Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 120.
18
zo onvervalst en vrij van vooroordelen weergeven was het ultieme doel. Ranke geloofde dat de geschiedenis onaangetast door hedendaagse belangen moest blijven. Met name politieke en religieuze waarden mochten geen rol spelen.95 Ranke benadrukte dat primaire bronnen de enige manier waren om de acties en motivaties van historische actoren te kunnen ontsluiten. Primaire bronnen tonen wat er precies gebeurde.96 Natuurlijk kwam er veel kritiek op Ranke. Van Marx tot Hayden White: velen spraken van een naĂŻef empiricisme. Rankes geschriften zijn echter wel exemplarisch voor het geloof van zijn tijd in een subjectneutrale omgang met de objecten uit het verleden door middel van hun sporen in het bewijsmateriaal.97 Deze subjectneutrale omgang was volgens Nietzsche dus per definitie onmogelijk.
95 Ibidem 41. 96 Ibidem 64. 97 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 65.
19
Kort na het afronden van de tweede oneigentijdse beschouwing, rond 1875-1876, ging Nietzsche door een intellectuele en emotionele crisis. Tijdens deze jaren veranderde hij fundamentele aspecten van zijn Weltanschauung. Hij brak met Schopenhauer, Kant en zijn oude idool Wagner. Hij ruilde zijn vroegere enthousiasme voor metafysica, idealisme, pessimisme, kunst en esthetiek in voor een sceptische houding. Hij plaatste de wetenschap opeens boven de kunsten en prees de verlichting. Nietzsche heeft na deze veranderingen nog kort overwogen Nutzen und Nachteil te herzien en opnieuw uit te geven, maar veegde dit plan al snel van tafel. Zelden noemde Nietzsche Nutzen und Nachteil nog, dus de vraag of hij het zelf als klassieker zag kunnen we met een volmondig ‘nee’ beantwoorden. Alleen in Ecce Homo komt het boek nog heel kort ter sprake.98 Brobjers paper verdedigt dan ook de stelling dat Nutzen und Nachteil niet representatief is voor Nietzsches idee over de waarde van historische studies en methodes. Na de omslag waren zijn ideeën erg anders dan die we in de tweede unzeitgemässen Betrachtung zien. De inhoud van dit werk werd in zijn latere werkzame leven genegeerd en hij verwierp op enkele momenten de hele analyse.99 De auteur van Een klank door het toonloos doffe? gaat nog verder en ziet vóór
Nutzen und Nachteil ook al een blijk van welwillendheid ten aanzien van objectieve historische kennis. In die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik uit 1872, maar ook in Zur Genealogie der Moral uit 1886 en der Antichrist (1888), lijkt Nietzsche uit te gaan van de mogelijkheid van objectieve historische kennis. Hier stelde Nietzsche dat het mogelijk is om uitspraken te doen die direct verwijzen naar de historische werkelijkheid.100 Omdat dit idee eigenlijk een meer continue factor was binnen Nietzsches oeuvre, kunnen we misschien aannemen dat dit de reden was dat Nietzsche afstand nam van Nutzen
und Nachteil. Verder noemt Beekers de weinig enthousiaste ontvangst in Duitsland als eventuele reden voor deze afwijzing. Zo was bijvoorbeeld ook vriend en historicus Jacob Burckhardt niet erg onder de indruk van het werk. Zelf kondigde Nietzsche in 1877, een jaar na afronding van zijn traktaat over de geschiedenis, al een nieuw werk aan met de 98 Thomas H. Brobjer, ‘Nietzsche’s view of the value of historical studies and methods’, Journal of the history of ideas 65 (2004) 303. 99 Brobjer, ‘Nietzsche’s view’, Journal of the history of ideas 65 (2004) 310. 100 Wouter Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe? Nietzsches tweede traktaat tegen de keer en de historici van de generatie Huizinga 1890-1910’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 183.
20
woorden: “Ik wil mijn lezers uitdrukkelijk vertellen over de metafysische-artistieke gezichtspunten die mijn eerdere geschriften fundamenteel beheersen: zij zijn behaaglijk maar onhoudbaar.”101 Jensen gelooft echter het tegenovergestelde. Ook al noemde Nietzsche het boek niet meer, dit betekende volgens Jensen niet dat hij de basisthese verworpen had. Het idee dat er onder de historische wereldbeelden en oordelen een complexe dynamiek van psychologische factoren te vinden is, maakt dat een subjectloze interpretatie van de geschiedenis onmogelijk is. Jensen laat in zijn boek ook zien dat Nietzsches kritieken ook vandaag de dag nog te vinden zijn in het historiografische debat.102 Jensen stelt dat velen hem te negatief lezen. Georg Iggers geloofde dat Nietzsche de mogelijkheid en ook het nut van historisch onderzoek ontkende. Lionel Gossman claimde dat Nietzsche geschiedenis en de geschiedkundigen die het schrijven simpelweg haatte. De grote postmoderne denker over geschiedenis Hayden White geloofde dat Nietzsche geschiedenis nog meer haatte dan religie.103 Jensen poogt deze interpretaties te weerleggen door te stellen dat, zoals de titel al doet vermoeden, geschiedenis naast haar nadelen ook nut voor het leven heeft, afhankelijk van hoe de historicus het toepast. Nietzsche had bijvoorbeeld wel veel respect voor Bachofen, Burckhardt en Overbeck.104 Een ander inhoudelijk debat komt in de tekst van Beekers naar voren. Hij claimt dat Rankes eigentlich-ideaal te vaak als een te simpele kennisleer wordt gezien. Nietzsche doet dit ook als hij een sterke naïviteit veronderstelt bij Ranke. Maar waarschijnlijk refereerde Ranke met zijn eigentlich niet aan een recht toe recht aan correspondentie met de feiten.
Eigentlich betekende het karakteristieke, het essentiële van een gebeurtenis. Volgens Beekers verwees het dus naar de afweging van wat belangrijk was in het selectieproces van de historicus, en wat niet. De feiten laten spreken slaat op het begrijpen (verstehen) van de geschiedenis. Het historisme van Ranke claimde niet dat de geschiedenis ons als vanzelf lessen leert. De mens kan volgens Ranke alleen begrepen worden in zijn eigen cultuur en geschiedenis. Hierom moet de historicus als een dichter zijn eigen verleden herscheppen. Om inzicht te krijgen in zijn eigen tijd. Het verschil met de dichter is alleen dat de historicus 101 Wouter Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe? Nietzsches tweede traktaat tegen de keer en de historici van de generatie Huizinga 1890-1910’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 183. 102 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 105. 103 Jensen, Nietzsche’s philosophy (Cambridge 2013) 106. 104 Ibidem 106.
21
gebonden is aan de empirische waarneming.105 Historici geven volgens Nietzsche, en Rickert, het verleden nooit zonder inmenging van waarden weer. Vanuit het bijna oneindige aantal details uit het verleden selecteren historici datgene wat henzelf interesseert.106 Geschiedschrijving staat dus duidelijk niet los van het subject. Denkers als Karl Popper, Ernest Nagel en Mary Fullbrook zijn tot de consensus gekomen dat ‘niets simpelweg gegeven’ is in de geschiedenis. Heidegger stelde ook dat interpretatie altijd gegrond is in iets dat we van te voren hebben, een fore-having. Nietzsche dient nog wel degelijk als inspiratie, maar dat is een open deur. De man zelf is zonder twijfel een klassieker. Het boekje Nutzen und Nachteil heeft misschien een minder uitgesproken klassieke status. Maar vooral bij Jensen blijkt dat er nog wel degelijk over wordt gesproken. Hiermee kunnen we de klassieke status van dit werk beamen.
105 Beekers, ‘Een klank door het toonloze doffe?’, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 14 (2013) 183. 106 Anthony K. Jensen, Nietzsche’s philosophy of history (Cambridge 2013) 126.
22
Waar zijn we eigenlijk mee bezig? En waarom? Dit zijn vragen die elke wetenschap zich geregeld moet stellen en Nietzsche zorgde ervoor dat de historici deze dans niet wisten te ontspringen. Met zijn Nutzen und Nachteil leverde hij stevige kritiek aan het adres van de historische denkers van zijn tijd. Door deze aanscherping van het debat over geschiedschrijving is het boekje naar mijn mening wel een historische klassieker te noemen. Ook al reageerde men in zijn eigen tijd nauwelijks op dit boek, het blijft een boek dat vandaag de dag nog door mensen gelezen wordt. Sterker nog, het is misschien wel een werk dat elke historicus een keer moet lezen om zijn of haar eigen overtuigingen binnen het vakgebied te verscherpen. Een stevige kritiek kunnen pareren is de beste profilering van je eigen idee. Een eventuele gedateerdheid lijkt dus ook minder aan de orde te zijn dan verwacht. Er worden in Nutzen und Nachteil vragen opgeworpen waar in onze tijd nog steeds over nagedacht wordt. De objectiviteitclaim is bijvoorbeeld al tijden onderwerp van debat; een debat dat nota bene dat vele stromingen heeft geïnspireerd. Sommigen besloten het streven naar objectiviteit te verwerpen, terwijl anderen nog steeds claimen dat we hiervoor zoveel mogelijk ons best moeten doen. In zijn drang naar unzeitgemässheit heeft Nietzsche zijn vinger wel op een paar zere plekken weten te leggen. Vraagstukken waar we nog niet klaar mee zijn. De vraag of het boekje een klassieker is binnen het oeuvre van Nietzsche is ook aan discussie onderhevig. Enerzijds poneert het werk enkele termen die in Nietzsches werk centraal staan, en hierom zouden we het als een ‘typisch’ Nietzsche-werk kunnen beschouwen. Zijn affirmatie van het leven is bijvoorbeeld een van de kernpunten binnen zijn denken. Anderzijds hebben we ook geluiden gehoord die stellen dat het werk juist niet aansluit bij zijn latere boeken. Nietzsche heeft duidelijke omslagen doorgemaakt gedurende zijn leven. Na de vier oneigentijdse beschouwingen sloeg hij volgens Brobjer een geheel andere weg in. Jensen stelt daarentegen dat Nietzsche het basisidee van Nutzen und Nachteil nooit verworpen heeft. Deze onenigheid over de status van het boek binnen Nietzsches oeuvre betekent in ieder geval dat er nog over gesproken wordt, een gegeven dat toch enigszins essentieel is om een boek een klassieker te kunnen noemen. Nietzsche is als denker overduidelijk deel van de canon, en met zijn Nutzen und
Nachteil legt hij de historici op zo’n manier het vuur aan de schenen dat hij ook in de historische canon zijn plek heeft verworven. 23
AUTEURSRECHT