Inleiding
2
1. De Tachtigjarige oorlog in perspectief
4
2. Reizen en paspoorten
5
3. Studentenvervoer tussen Nederlandse universiteiten
6
4. Van Saksenland tot Leuven
10
5. Peregrinatio academica
12
6. Oostenrijker en edelman
14
Besluit
17
Bibliografie
19
De Tachtigjarige oorlog was een periode van geweld, oorlog en wreedheden, waarvan het begin vaak wordt gelegd in 1566, bij de start van de opstand, en het einde bij het tekenen van de vrede van MĂźnster in 1648.1 Dit conflict zorgde voor een opsplitsing van de Nederlanden die elk onder het gezag van een andere vorst kwamen te staan en een andere godsdienst navolgden. Dit alles had tot vanzelfsprekend gevolg dat enkele instellingen de normale gang van zaken niet meer konden hanteren. Ook universiteiten moesten zich destijds aanpassen aan de gebeurtenissen die zich vooral vanaf 1566 voordeden.2 Niet alleen aanpassingen waren destijds van belang, ook het stichten van nieuwe instellingen was, vooral in de piepjonge republiek, een noodzaak om onderdanen op te leiden tot bekwame ambtenaren en academici. Universiteiten kregen in deze periode duidelijk een cruciale, doch veranderende, rol in de maatschappij.3 Hierbij kan een goed historicus zichzelf meteen enkele vragen stellen: hoe gingen de universiteiten in de Nederlanden ten tijde van de Tachtigjarige oorlog om met elkaar, gezien de fluctuerende politieke en religieuze situatie? Waren er op bepaalde vlakken duidelijke verschillen merkbaar tussen universiteiten in het Noorden en academische instellingen in het Zuiden? Historici hebben beslist niet stilgezeten om onderzoek rond dit thema te verrichten. Universiteitsgeschiedenis is dan ook een veelbeschreven onderwerp, waarover onderzoek vanuit de universiteit zelf wordt gestimuleerd. Iedere universiteit zorgt er dan ook voor dat het zijn eigen geschiedenis regelmatig nog eens grondig onder de loep neemt, bijvoorbeeld bij een jubileum. Zoals Jan Roegiers deed voor de Leuvense universiteit naar aanleiding van diens 550ste verjaardag. Een beknopte geschiedenis werd hierbij aangevuld door een lijst van uniek bronnenmateriaal dat in Leuven werd bewaard.4 Ook de universiteit van Franeker heeft zijn eigen geschiedenis laten optekenen in Universiteit te Franeker: 1585-1811.5 Door dit soort projecten en onderzoeken bestaat er een goede kennis over de geschiedenis van de meeste Nederlandse universiteiten. Deze kennis is verspreid van de oprichting tot en met de huidige situatie. Daarnaast zorgen grotere overzichtswerken voor een verzameling van
1 2 3 4 5
ISRAEL, I., The Dutch Republic: Its Rise, Greatness, and Fall: 1477-1806, Oxford, 1995. RUĂ‹G, W., A history of the University in Europe: Universities in Early Modern Europe, 3 dln., Cambridge, 1996, 115. BLOM, J. C.H., LAMBERTS, E., Geschiedenis van de Nederlanden, Amsterdam, 2014, 138-145. ROEGIERS, J., 550 jaar universiteit Leuven, Leuven, 1975. JENSMA, G., SMIT, F. R. H., WESTRA, F., Universiteit te Franeker, Leeuwaarden, 1985.
2
geschiedenissen van meerdere universiteiten zoals A history of the University in Europe deed voor de meeste Europese universiteiten.6 In een andere uithoek van het historisch onderzoek, zijn er historici die zich toespitsen op onderzoek naar de in- en uitstroom van bevolkingsgroepen. Hierbij is er meer onderzoek verricht naar de onderlinge banden die verschillende instellingen onderhielden in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden tijdens de Tachtigjarige oorlog. Zo schetst Briels in
De Zuid Nederlandse immigratie de invloed van de vluchtelingenstromen ten gevolge van de oorlog op de omliggende gebieden.7 De invloed op de wetenschapsbeoefening en zijn instellingen vormt hier een onderdeel van. Ook Daniela Prögel richt zich op migratie in haar studie over Engelse studenten aan de universiteit van Leiden in dezelfde periode. Hoewel het hier om een andere groep studenten gaat dan in dit onderzoek, zijn er parallellen zichtbaar met de migratiestroom van de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden, die in dezelfde tijdspanne plaatsvond.8 Ofschoon er uitstekende onderzoeken bestaan naar de geschiedenis van de verschillende universiteiten enerzijds en bevolkingsstromen tijdens de Tachtigjarige oorlog anderzijds, ontbreekt het aan een combinatie van deze twee. Het onderzoek naar de onderlinge verbanden tussen de universiteiten in de lage landen blijft hierdoor tot dusver onderbelicht. Dus is het tijd om de verschillende ontwikkelingen aan de universiteiten in de Nederlanden in perspectief te plaatsen en te kijken waar de instellingen onderling banden hadden gedurende de Tachtigjarige oorlog. Om tot een geoorloofd antwoord op de onderzoeksvraag te komen, moet er worden gewerkt met een degelijk bronnencorpus. Dit bestand zal voornamelijk bestaan uit rekwesten of kopieën van paspoorten die handelen over studenten of academici, die reizen van of naar verschillende Nederlandse academische instellingen. De paspoorten, die relevant lijken voor de onderzoeksvraag zullen, in chronologische volgorde, worden onderworpen aan een korte kritische analyse. Hierna worden de bronnen omgevormd tot casestudies die daarna aan de bestaande literatuur worden getoetst. Hiermee zal er gezocht worden naar overeenkomsten of tegenstellingen tussen de casestudies en de literatuur. Via deze methode zal er zo getracht worden de onderlinge verbanden tussen de verschillende universiteiten van de Nederlanden en de banden met naburige universiteiten bloot te leggen.
6 RUËG, A history of the University in Europe. 7 BRIEL, J., De Zuid Nederlandse immigratie 1572-1630, Haarlem, 1978. 8 PRÖGEL, D., English students at Leiden university 1575-1650, Farnham, 2013.
3
Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen moet de situatie allereerst in context worden geplaatst. De universiteiten bestonden namelijk niet als opzichzelfstaande objecten. Er was immers interactie met de buitenwereld en de invloeden op de werking van de academische instellingen gingen verder dan de ivoren toren. Hierdoor is het belangrijk dat er wordt gekeken naar de situatie in de Nederlanden zoals die zich voordeed in de periode die onderzocht word, namelijk van 1550 tot 1650. De sfeer in de Nederlanden werd aan het begin van deze periode steeds grimmiger door verschillende factoren die uiteindelijk de opstand tot gevolg hadden. Zo voerden de Habsburgse vorsten repressie tegen de protestanten die meer en meer terreinwinst boekten. In de Nederlanden bestond deze groep vooral uit Wederdopers. Deze hechtten voornamelijk belang aan de volwassenendoop en verschilden daarnaast op meerdere kernpunten met het katholieke geloof, waardoor ze in het vizier van de godsdienstvervolgers kwamen. Bovendien zorgde de constante oorlogsvoering met Frankrijk voor stijgende belastingen en grote troepenbewegingen, die overlast tot gevolg hadden zoals inkwartiering, plundering en agressie.9 Voorts stond Filips II, zowel fysiek als mentaal, erg ver van zijn onderdanen en zorgde een demografische groei voor een dalende koopkracht. Deze factoren zorgden in 1566 uiteindelijk voor de start van de opstand. In de decennia hierna zorgden verschillende gebeurtenissen voor een splitsing van de Nederlanden in een Zuidelijk deel onder gezag van de Habsburgse vorsten, en een Noordelijk deel dat behoorde tot een nieuw gestichte republiek onder leiding van Willem van Oranje.10 Natuurlijk mag deze splitsing niet als vanzelfsprekend worden bekeken, de scheidingslijn was louter incidenteel vastgelegd en gedurende een periode van tachtig jaar waren er veel bewegingen die invloed hadden op deze grens. Het waren deze bewegingen, veroveringen en innames die invloed hadden op de instellingen en instituten die zich in deze
borderlands bevonden.11 Ook de universiteiten ondervonden de gevolgen van de politieke en militaire beslissingen die zich rondom de verschuivende grenzen voordeden. Het is dan ook in dergelijke context dat de onderzoekvraag onderzocht moet worden.
9 BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis van de Nederlanden, 135-140. 10 De Tachtigjarige oorlog, 2015 (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/). Geraadpleegd op 2 mei 2015. 11 ISRAEL, The Dutch Republic, 201-205.
4
In de periode van de Tachtigjarige oorlog was reizen of het afleggen van lange afstanden niet zo vanzelfsprekend als in het hedendaagse tijdperk, omdat geweld tijdens de zestiende en zeventiende eeuw regelmatig voorkwam.12 Van gevechten tussen de verschillende facties die met elkaar vochten om politiek en religieus leiderschap tot overvallen en moorden: sommige delen van de Nederlanden zorgden voor een heuse uitdaging als het op reizen neerkwam. Daarnaast werden de Nederlanden gescheiden door een onstabiel grensgebied waar jurisdicties elkaar overlapten en er gebieden bestonden waar rechtspraak haast onbestaande was.
13
Hierdoor zijn personen die zich toch waagden aan een tocht doorheen de Nederlanden boeiende studieobjecten, ook diegenen die deze tochten volbrachten met academische motieven. Voor pleziertochtjes en verplaatsingen die niet broodnodig waren, was er in deze tijd weinig tot geen plaats.14 Er moeten namelijk duidelijke en belangrijke redenen bestaan waarom reizigers zich aan dergelijke hachelijke onderneming waagden. Daarom is het bekijken van de paspoorten, de mensen die deze ontvingen en de redenen die werden aangehaald om te reizen een goede manier om tot een oplossing van onze onderzoeksvraag te komen. Bij dit onderzoek is er op zoek gegaan naar personen die academische redenen aanhaalden in hun aanvraag voor een paspoort: van studenten die afstudeerden en weer naar hun thuisland wilden reizen, tot personen die instonden voor hun begeleiding. Er bestonden tal van andere redenen, de ĂŠĂŠn al wat vager dan de ander. Er moet natuurlijk ook in rekening worden gebracht dat de redenen die werden aangehaald niet altijd voor een volle honderd procent met de waarheid strookten: reizigers hadden in sommige gevallen misschien andere motieven, die de Habsburgse overheid in Brussel beter niet te weten kon komen.
12ZWAAN, A. C. L., Civilisering en decivilisering : studies over staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, 2001, 129-130. 13 RUFF, J., R., Violence in Early Modern Europe, Cambridge, 2001, 216-223. 14 RUĂ‹G, A history of the University in Europe, 443-444.
5
Een veelvoorkomende praktijk die rond het begin van de zeventiende eeuw voorkwam, was het gezamenlijke vervoer van studenten. In dit geval reisden de studenten onder de voogdij van een persoon, die hiervoor werd aangesteld door de betrokken universiteiten. Deze persoon, die verantwoordelijk was voor het vlotte verloop van de reis, vroeg hiervoor een paspoort aan bij de centrale instantie om zo beschermd te zijn tijdens de verplaatsing. In de bronnen bestaan er van dit soort een aantal andere voorbeelden, onder meer van individuen die zelf meerdere malen een paspoort aanvroegen om dergelijke tocht te ondernemen.15 Lambert van Mumerscha is één van deze messagers, zoals ze in de bronnen worden genoemd. Hij vroeg eerst in 1601 een paspoort aan voor Holland, Zeeland en Friesland en deed dit daarna opnieuw in 1605 voor hetzelfde gebied. Bij zijn motivering staat steeds ongeveer hetzelfde: hij wil, in het gezelschap van enkele familieleden, naar bovengenoemde gebieden reizen om hier nieuwe studenten op te halen en weer mee terug te nemen naar de universiteiten van Leuven en Dowaai. Tegelijkertijd wilde hij studenten die reeds afgestudeerd waren aan de universiteiten van Leuven en Dowaai weer terug brengen naar hun thuisfront. Lambert noemt zichzelf in het paspoort daarnaast ook de vaste messager van de universiteit van Leuven.
16
Het verhaal van Mumerscha is geen alleenstaand fenomeen, er zijn in de bronnen namelijk nog meer voorbeelden te vinden die over gelijkaardige praktijken berichtten. Zo werd ook Adriaan Francken twee maal in het bronnenmateriaal vermeld als koerier voor de Leuvense universiteit. Hij vroeg de tweede maal een paspoort aan in 1598 om voor een periode van zes maanden naar Holland en de buurt daaromheen te reizen en daar ‘in de noden te voorzien’ van de studenten die vanuit Leuven opnieuw naar hun geboorteplaats gingen. Ook Francken bracht, volgens de motivatie in het paspoort, vervolgens ook ginds studenten opnieuw mee naar Leuven en Dowaai.17 Daarnaast bestaat er voor deze persoon 15 BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1044: paspoort aan Lambert van Mumerscha, maart 1601. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1047: paspoort aan Lambert van Mumerscha, 7 oktober 1605. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1042: paspoort aan Adriaan Francken, 19 april 1598. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1038-137: paspoort aan Adriaan Francken, 4 november 1593. 16 BRUSSEL, ARA, Audiëntie, nr. 1044: paspoort aan Lambert van Mumerscha, maart 1601. BRUSSEL, ARA, Audiëntie, nr. 1047: paspoort aan Lambert van Mumerscha, 7 oktober 1605. 17 BRUSSEL, ARA, Audiëntie, nr. 1042: paspoort aan Adriaan Francken, 19 april 1598.
6
een ander paspoort dat werd uitgegeven in 1593, ook in deze motivatie haalt hij dezelfde redenen aan.18 Dit soort paspoorten vertellen wellicht aardig wat over de buitenlandse studenten aan de universiteiten in de Nederlanden. Was het bijvoorbeeld verplicht om onder begeleiding terug te keren naar de geboorteplaats? Moesten de studenten die onder begeleiding stonden bovendien zelf geen paspoort aanvragen? Vormen de boodschappers, zoals Mumerscha en Franken, de reden dat er weinig of geen paspoorten vindbaar zijn voor studenten die een persoonlijke motivatie hadden om naar het Noorden te reizen? Waarschijnlijk vertrokken grote groepen studenten vanuit Leuven onder de voogdij van een begeleider opnieuw naar Holland, Zeeland en Friesland zonder dat ze hiervoor ieder afzonderlijk een paspoort hoefden te bezitten. Hierdoor zijn er van een grote groep studenten vermoedelijk geen motieven voorhanden die hun reis naar huis toelichten. Wel kan er uit de paspoorten van Franken en Mumerscha worden afgeleid dat er een vraag bestond naar dit soort reizen. Wat er op duidt dat er, ondanks de Tachtigjarige oorlog, toch nog steeds een uitwisseling van studenten is tussen beide gebieden. Deze vaststelling vindt verdere fundering in de literatuur over dit onderwerp. Bekend is dat vanaf het begin van de opstand, in 1566, de inschrijvingscijfers van de Leuvense universiteit een dalende trend kenden die bleef doorlopen tot het begin van de achttiende eeuw. Mede door de stichting van nieuwe universiteiten in het Noorden, zoals die van Leiden in 1579, daalde ook het aantal studenten afkomstig uit de Republiek aan de Leuvense universiteit.19 Deze nieuwe stichtingen waren het gevolg van de langzame polarisatie tussen de Zuidelijke- en Noordelijke Nederlanden die vanaf 1585, met de val van Antwerpen, steeds zichtbaarder werd.20 Hierna voelden de Noordelijke gewesten zich verplicht, door de geschillen inzake godsdienst, hun eigen academische instellingen op te richten. Na die van Leiden in 1579, volgden de stichtingen elkaar in snel tempo op: Franeker in 1585, Groningen in 1614 en Utrecht in 1636. Dit, in combinatie met een slecht economisch klimaat, belette een stijgend inschrijvingscijfer in Leuven.21 Hierdoor was het vooral het cijfer van ingeschreven studenten afkomstig uit de Noordelijke Nederlanden dat een opmerkelijke schommeling kende. Terwijl deze groep in de jaren voor het Twaalfjarig bestand nog een kwart van de totale
18 19 20 21
BRUSSEL, ARA, AudiĂŤntie, nr. 1038-137: paspoort aan Adriaan Francken, 4 november 1593. LAMBERTS, E. en ROEGIERS, J., De universiteit te Leuven, 1425-1985, Leuven, 1986, 56-57. PRĂ–GEL, English students at Leiden university, 11-12. LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 53.
7
studentenpopulatie innam, liep ze in de jaren daarna terug tot slecht zes procent. Deze zes procent werd voor het merendeel vertegenwoordigd door katholieken die een opleiding als theoloog wilden volgen.22 Hoogstwaarschijnlijk vormt een deel van deze zes procent ook het onderwerp in de paspoorten die werden aangevraagd door de messagers: katholieken die vanuit het Noorden een opleiding wilden volgen aan een instelling die trouw bleef aan Rome. Dit toont dat er in deze periode toch nog een minimum aan personenverkeer plaatsvond tussen beide gebieden.
23
Toch moet de motivatie die in de paspoorten van beide boodschappers weergegeven staat met een korrel zout worden genomen. Zo vermelden zowel Adriaan als Lambert dat ze enkel afgestudeerde studenten opnieuw naar hun thuisland zouden brengen, maar de kans is groot dat hierbij ook een groot aantal studenten hoorden die het Habsburgse bewind wilden ontvluchten. Dit verklaart mede de plotse daling van de studentenpopulatie in Leuven na de val van Antwerpen.24 Aan de andere kant van de, toenmalig zeer fragiele, grens zag de situatie er ietwat anders uit. Zoals hierboven staat weergeven, schoten de nieuwe universiteiten in de Republiek als paddenstoelen uit de grond en zorgden ze voor problemen bij de universiteiten in het Zuiden. Ook hier speelden messagers van de Noordelijke variant allicht een rol in het ophalen en ronselen van studenten in de Zuidelijke gewesten. Hier zijn in het samengestelde bronnenbestand echter geen gegevens over beschikbaar, doordat paspoorten of documenten hiervoor bij de Noord-Nederlandse tegenhanger van de Brusselse instanties moesten worden aangevraagd. Door de ietwat meer seculaire en gematigde aanpak van de Noord-Nederlandse universiteiten in hun beginjaren, trokken ze vluchtende protestanten en gematigde katholieken aan uit de regio. Vooral door het strenge en koppige beleid in Leuven, zagen de universiteiten in de Republiek hun studentpopulatie exponentieel groeien. Justus Lipsius is hier het meest sprekende voorbeeld van en weergeeft in een citaat zijn visie op zijn verblijf in Leiden: ‘I have never denied or abandoned Christ (…) even if I do not profess Lutheranism and live with the Calvinists. For all religions and no religion are one and the same thing to me.’25
22 23 24 25
LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 56. RUËG, A history of the University in Europe, 425. LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 56. PRÖGEL, English students at Leiden university, 89.
8
Deze humanistische geleerde heeft tijdens zijn reizen katholieke, calvinistische en lutherse universiteiten aangedaan. Na zijn beginjaren in Leuven, brachten de groeiende politieke en religieuze spanningen in de Nederlanden hem naar Rome en Wenen waarna hij terecht kwam in de lutherse universiteit van Jena. Hierna kwam hij terecht aan de calvinistische, doch tolerante, universiteit van Leiden waar hij hoofd van de afdeling geschiedenis werd.26 Door polemiek en controverse over een geschrift van zijn hand, besloot hij weer naar het Zuiden te trekken en weer als vanouds aan de universiteit van Leuven te resideren. Ook de komst van meer hardline calvinisten uit de Zuidelijke gewesten droegen hier waarschijnlijk aan bij.
27
De universiteit in Leiden kreeg, na een zwakke start in haar beginjaren, vanaf 1577 steeds meer inschrijvingen. Met ongeveer honderd inschrijvingen per jaar in de jaren ‘80 van de zestiende eeuw, groeide de inschrijvingen stelselmatig tot tweehonderd inschrijvingen per jaar rond de eeuwwisseling. Dit terwijl de Leuvense universiteit in deze periode een inkrimping van de studentenpopulatie kende.28 Leiden kon namelijk, door zijn tolerante en open karakter, in zijn beginperiode een groot aantal studenten uit het buitenland bekoren.
29
Samenvattend kan er besloten worden dat de hoge frequentie waarmee de paspoorten aangevraagd door messagers in het bronnenbestand voorkomen, duidde op een blijvende wisselwerking tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Hoewel er honderden katholieken naar Leuven trokken, was het aantal gematigden katholieken en verbannen protestanten dat naar Leiden trok significant groter. Toch moet er ook worden opgemerkt dat het aantal studenten, dat werd uitgewisseld weliswaar sterk daalde ten gevolge van de religieuze verschillen en de verstrengde regulering voor reizen in de grensregio’s.
26 PRÖGEL, English students at Leiden university, 91. 27 PAPY, J., Stanford Encyclopedia of Philosophy: Justus Lipsius, 2011 (http://plato.stanford.edu/entries/justus-lipsius/). Geraadpleegd op 4 mei 2015. 28 LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 56. 29 PRÖGEL, English students at Leiden university, 133-138.
9
Een andere casestudy die mogelijk licht kan werpen op de academische netwerken in de Nederlanden ten tijde van de Tachtigjarige oorlog, wordt geschetst aan de hand van een paspoort dat werd verleend in 1601. In dit paspoort ontvangen twee jonge studenten de toelating om via Holland weer terug te keren naar hun thuisland. Dit thuisland, in de bron omschreven als Pays de Saxen, kwam destijds vermoedelijk overeen met het keurvorstendom of het hertogdom van Saksen.30 Verder staat er in het paspoort vermeld dat de twee studenten in het gezelschap reisden van een zekere Rodingus, leur precepteur, en hun knecht, Jacobus Tysins.
31
De studenten waar deze motivatie over gaat, luisterden naar de namen Willem Kendel en Hermann Von Teuremberg. Het is meteen duidelijk dat deze personen, afgaand op hun naam, hoogstwaarschijnlijk afkomstig waren uit een Duitstalig gebied, en dat de veronderstelling over het hertogdom en keurvorstendom Saksen plausibel is. Over deze personages is enkel geweten dat ze student waren aan de universiteit van Leuven en dat zijzelf, of hun familie, over een aardig kapitaal beschikten, aangezien ze zich een knecht konden veroorloven.32 Ook het begrip precepteur doet vragen oprijzen rond deze casestudy. Hoe werd dit begrip destijds ingevuld? Wat wil het bovendien zeggen over de sociaaleconomische positie van beide studenten? Het woord werd vermoedelijk gebruikt om een begeleider of leerkracht aan te duiden.33 Zou het in dit geval opnieuw gaan om een
messager, zoals Mumerscha en Franken uit de vorige voorbeelden?34 Waarbij de begeleider meereisde met afgestudeerde studenten naar hun thuisland, en daar dan weer nieuwe studenten ophaalde? Of gaat het in dit geval over een persoonlijke begeleider die, bijvoorbeeld, in dienst staat van de familie en niet door de universiteit werd gestuurd? Er is helaas geen uitsluitend bewijs beschikbaar om één van beide veronderstellingen te bevestigen noch te weerleggen. Het is bovendien moeilijk om de exacte sociale positie van
30 BRUCKMULLER, E. e.a., Putzger Historische Weltatlas, Berlijn, 2001, 92-93. 31 BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1044: paspoorten van Willem Kendel, Hermann Von Teuremberg, hun begeleider en knecht, 1 oktober 1601. 32 FAUVE-CHAMOUX, A., Domestic Service and the Formation of European Identity: Understanding the Globalization of Domestic Work, 16th-21st centuries, Bern, 2004, 19-32. 33 Larousse: Précepteur, 2015 (http://www.larousse.fr) Geraadpleegd op 16 mei 2015. 34 BRUSSEL, ARA, Audiëntie, nr. 1044: paspoort aan Lambert van Mumerscha, maart 1601. BRUSSEL, ARA, Audiëntie, nr. 1042: paspoort aan Adriaan Francken, 19 april 1598.
10
de studenten in hun thuisland na te gaan, omdat er simpelweg niet genoeg informatie voorhanden is.
35
Wel kan er, aan de hand van deze casestudy, worden vastgesteld dat zelfs in deze moeilijke periode de universiteit nog steeds succesvol was in het aantrekken van buitenlandse studenten zoals Von Teuremberg en Kendel. Opnieuw is er in de motivatie echter weinig informatie te vinden over de redenen waarom deze Duitse jongeren besloten om aan de Leuvense universiteit te studeren. Een studie aan de Leuvense universiteit is ook niet meteen voor de hand liggend, aangezien er in de buurt van hun woonplaats meer dan genoeg universiteiten gelegen waren. Zo was onder andere de universiteit van Leipzig, die reeds gesticht werd in 1409, een pak dichter gelegen bij hun woonplaats dan Leuven.36
35 BRUSSEL, ARA, AudiĂŤntie, nr. 1044: paspoorten van Willem Kendel, Hermann Von Teuremberg, hun begeleider en knecht, 1 oktober 1601. 36 RUĂ‹G, A history of the University in Europe, 93.
11
Toch waren ze niet de enige studenten uit Duitstalige gebieden aan de Leuvense universiteit. Hoewel er in de bloeiperiode van de universiteit, van 1530 tot 1570, bijna duizend studenten werden ingeschreven die afkomstig waren van het Duitse rijk, kwamen er ook in de periode na het Twaalfjarig bestand toch nog steeds ongeveer vijfhonderd studenten uit deze gebieden. Een sterke daling op het eerste gezicht, hoewel er ook in rekening moet worden genomen dat het totaal aantal studenten in deze periode ook een felle inkrimping kende.37 Deze groep vertegenwoordigde tijdens bovengenoemde periode namelijk het grootste deel buitenlandse studenten. Vooral doordat, ondanks de problemen die de Tachtigjarige oorlog met zich meebracht, de Duitse studenten trouw bleven aan de traditie van de peregrinatio
academica.38 Hierbij deden studenten enkele universiteiten aan in hun voorliefde voor reizen en gingen zo opzoek naar zowel intellectuele als godsdienstige verrijking.39 Deze peregrinatio is ook voor de onderzoeksvraag van groot belang, aangezien deze traditie ongetwijfeld invloed had op de migratiestromen tussen de universiteiten in de Nederlanden. Is het mogelijk dat ook deze bron spreekt over een dergelijke rondreis? Belangrijk om allereerst te bekijken is de aard van de peregrinatio, omdat deze in dergelijke woelige periode ook onderhevig was aan de toenmalige religieuze tegenstellingen. Door de godsdienstige tweespalt in deze periode waren de bezochte universiteiten afhankelijk van de religieuze overtuiging van de student. Zo deed een katholieke student vooral universiteiten aan die trouw waren gebleven aan de paus in Rome en bijgevolg aan het katholieke geloof. Bekende tochten van deze soort deden dan Parijs, Leuven, Dowaai, Keulen en Wenen aan. De protestantse tegenhanger van dit soort tochten bracht de student daarentegen langs de universiteiten van Wittenberg, Heidelberg, Genève en Straatsburg. Omdat deze universiteiten als eerste tegemoet kwamen aan de groeiende vraag voor een opleiding in een protestants kader, kenden ze, vooral in hun beginjaren, een
37 LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 56. 38 LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 57. 39 WELCH, A., ‘From Peregrinatio Academica to Global Academic: The Internationalisation of the Profession’, The Professoriate Higher Education Dynamics, 7 (2005), 71-96.
12
gevarieerd internationaal publiek. Deze tochten konden echter afhangen van persoonlijke voorkeuren en de politieke omstandigheden waardoor elke peregrinatio uniek kon zijn.40 Er was bovendien nog een derde variant van dit soort rondreizen die een combinatie van katholieke en protestantse universiteiten aanbood. Weliswaar deed deze tocht enkel universiteiten aan die een tolerante houding hadden tegenover studenten met een andere geloofsovertuiging. De universiteit van Leiden was op dit vlak de meest vooropstaande universiteit, die ondanks als protestants te zijn gesticht, toch een zeer tolerante houding had tegenover studenten of academici met een katholieke overtuiging.41 De hypothese dat Von Teuremberg en Kendel een peregrinatio academica volgden is plausibel, maar is niet met zekerheid te bevestigen. Indien ze toch dergelijke tocht ondernamen, was het waarschijnlijk één van katholieke signatuur of één die beide soorten combineerde, aangezien ze de Leuvense universiteit aandeden. Deze universiteit stond namelijk in die tijd niet tolerant tegenover andere geloofsovertuigingen en de kans dat de studenten uit het Saksenland de protestantse godsdienst navolgden is daarom klein. Bovendien is het waarschijnlijk dat ze, tijdens hun terugtocht langs Holland, toch nog de protestantse universiteiten die zich hier bevonden, aandeden. Want de meeste universiteiten hier, waaronder Leiden, stonden wel open voor een andere overtuiging, in tegenstelling tot Leuven. Dit hadden ze allicht bewust niet in hun motivatie vermeld uit angst om door de instanties als ketters beschouwd te worden.42
40 DE RIDDER-SYMOENS, H., ‘Peregrinatio Academica doorheen Europa (13e-18e eeuw) in vogelvlucht’, Batavia Academica Bulletin van de Nederlandse werkgroep universiteitsgeschiedenis, 1 (1983), 3-11. 41 DE RIDDER-SYMOENS, ‘Peregrinatio Academica doorheen Europa’, 3-11. 42 PRÖGEL, English students at Leiden university, 133-138.
13
Een ander voorbeeld uit de paspoorten die verband houden met de universiteiten is dat van Philippe Unverzagt. Deze verkreeg in 1641 zijn paspoort om naar Holland te reizen om bepaalde belangrijke zaken, waar verder geen uitleg over wordt gegeven, af te handelen. Een korte motivatie kenmerkt het paspoort. Over de persoon zelf is weinig anders vermeldt dan dat hij, niet onbelangrijk, baron was van Ebenfurth en dat hij, misschien het meest van toepassing voor onze vraagstelling, bovendien ook student was aan de universiteit van Leuven.43 Zijn titel als baron was niet uniek voor een student aan de universiteit. Het was namelijk vooral de adel die hun zonen liet klaarstomen aan de universiteit. Dit om een latere carrière als clericus, arts of jurist uit te bouwen en zo de macht van de familie kon uitbreiden.44 Toch is de familie Unverzagt een zeer vooraanstaande familie in het Habsburgse rijk. Zo was een verwant van Philippe, Wolf Unverzagt, kamerheer van de Duits-Habsburgse vorst Rudolf II en een lid van de keizerlijke raad in het begin van de zeventiende eeuw.45 Deze had tevens in 1589 het slot van Ebenfurth toegevoegd aan het familiepatrimonium en bezat hiernaast nog tal van andere kastelen, gronden en forten.46 Bovendien werd de familie, mede door de verwezenlijkingen van Wolf Unverzagt, in 1602 tot de zogenaamde Freiherrnstand verheven. In het moderne taalgebruik gaat het hierbij vaak over de stand waartoe de baronnen behoren. Deze promotie betekende allicht enkele voordelen voor het geslacht. Van verlaagde belastingen en vooraanstaande contactpersonen, tot een monopolie op bepaalde publieke functies: de leden van dit adellijke geslacht kregen vanaf het begin van de zeventiende eeuw een aantal mogelijkheden om hun macht verder uit te breiden.47 Naast Wolf waren er nog andere familieleden die hoge functies uitoefenden in de hofhouding van diverse Habsburgse vorsten. Zo was Ferdinand Christoph Unverzagt in de jaren veertig van de zeventiende eeuw ook een prominent figuur aan het Oostenrijks-
43 BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Raad van State (Ancien Régime), nr. 1688: paspoort aan Philippe Unverzaegt, 2 april 1641. 44 ‘Stabilisatie (1673-1775)’, Universiteit Leiden: Historie, 2009 (http://www.over.leidenuniv.nl/historie/stabilisatie.html). Geraadpleegd op 15 mei 2015. 45 PHILAPITSCH, A., ‘Geschichte’, Schloss Ebenfurth, 2004 (http://www.schloss-ebenfurth.at). Geraadpleegd op 10 mei 2015. 46 EVANS, R. J. W., Rudolf II and his world, Oxford, 1997, 74. 47 POWIS, J., Aristocracy, Oxford, 1984, 12-13.
14
Habsburgse hof onder Ferdinand IV. Dit duidt op een regelmatige aanwezigheid van dit adellijke geslacht aan belangrijke hofhoudingen en dus een zekere mate van aanzien en macht in het rijk.
48
De familie resideerde voor het grootste deel in Neder-Oostenrijk, waar de meeste van hun bezittingen zich bevonden, alsook de paleizen waar ze hun ambten uitoefenden. Ook het Ebenfurth, waarvan Philippe de titel van baron droeg, was hier gelegen. Wat deed deze Oostenrijkse heer dan op een dermate grote afstand van zijn geboorteland, in Leuven? Hoewel hij niet als enige Oostenrijker aan de Leuvense universiteit studeerde, waren er slechts 74 van zijn soort in de periode 1616-1700.49 Dit terwijl er in die periode in het totaal 37500 studenten waren ingeschreven. Met slechts een vertegenwoordiging van 0,2 procent ging er klaarblijkelijk geen zware aantrekkingskracht uit van Leuven op Oostenrijkse studenten. Hierdoor valt er vast te stellen dat er geen motieven zijn die een grote groep Oostenrijkers naar Leuven had kunnen brengen in deze periode. Dit gebeurde bijvoorbeeld wel voor, overwegend katholieke, Ieren aan de Leuvense universiteit in deze periode, die het protestantisme in eigen land zochten te ontvluchten en in enorme getallen naar het katholieke Leuven trokken.50 De redenen die deze enkele individuen naar Leuven brachten, zullen bijgevolg persoonlijk en geïsoleerd zijn geweest, aangezien een structurele reden lijkt te ontbreken gezien het lage aantal inschrijvingen. Welke individuele reden bracht Philippe Unverzagt naar Leuven? En welk ander motief bracht hem daarna naar Holland? Wat is de invloed van zijn familienaam op zijn verblijf in Leuven en op zijn tocht naar Holland? Stuk voor stuk vragen die gesteld dienen te worden om het geheel rond de onderzoeksvraag in kaart te brengen. Vermoedelijk had de rijke en adellijke familie er baat bij om de jonge familieleden van een meer dan behoorlijke opleiding te voorzien om later de belangrijke bestuursfuncties, die voorbehouden waren voor de familie, in te vullen. Een opleiding die hen bovendien naar een vreemde streek bracht, waar ze kennis maakten met een vreemde cultuur en taal en waar ze nieuwe contacten konden leggen. Want onder invloed van het humanisme werd de combinatie van reizen en studeren tot een verheven status gebracht.51 Zo als hierboven reeds omschreven zorgde dit voor de opkomst en bloei van de peregrinatio academica.
48 49 50 51
‘Unverzagt’, Genealogie Liko-Kralik, 2014 (http://www.liko-kralik.at). Geraadpleegd op 14 mei 2015. LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 56. LAMBERTS en ROEGIERS, De universiteit te Leuven, 56. RUËG, A history of the University in Europe, 416.
15
De motivatie voor zijn reis naar Holland is minder eenvoudig te achterhalen aangezien de informatie in het paspoort hierrond zeer beperkt is. Zoals hierboven vermeldt geeft hij enkel aan dat het om belangrijke en dringende zaken ging en dat hij reisde met de intentie om terug te keren.52 Deze korte en vage motivatie is vermoedelijk voldoende, omdat hij zijn naam allicht steeds als verdediging kon gebruiken. Hiermee wordt er niet geïnsinueerd dat Philippe in Holland praktijken ging uitvoeren waarmee de centrale instanties niet akkoord zouden geweest zijn. Aangezien daar nu eenmaal geen bewijs voor voorhanden is. Wel toont het aan dat de adellijke titel wellicht garant stond voor een laksere controle en meer bewegingsvrijheid tijdens een periode waarin verplaatsingen voor de meeste mensen gereguleerd, of zelf beperkt werden.53
52 BRUSSEL, ARA, Raad van State (Ancien Régime), nr. 1688: paspoort aan Philippe Unverzaegt, 2 april 1641. 53 RUËG, A history of the University in Europe, 420.
16
Dit onderzoek wilde een perspectief schetsen van de academische relaties in de Nederlanden tijdens de Tachtigjarige oorlog. In die opzet is het onderzoek zondermeer geslaagd. Aan de hand van een beperkt bronnencorpus werden persoonlijke verhalen van individuen omgevormd tot antwoorden op de probleemstelling. Hierbij werd een oorlog weergeven, die zorgde voor een haast totale ontwrichting van het bestaande systeem door de geboorte van een grens die een land plots in twee splitste: ook voor de academische instellingen had dit zijn gevolgen, de ĂŠĂŠn wat negatiever dan de ander. Bestaande instituten moesten zich aanpassen aan de toenmalige situatie en prille instituten werden geboren ten gevolge van de verse en bewegende contouren die door de oorlog werden geschetst. De academische wereld onderging een heuse transformatie, bukkend onder het gewicht van de oorlog en de ene universiteit pakte het vanzelfsprekend anders aan dan de andere. Hoewel de oorlog de Nederlanden langzaam opdeelde in twee afzonderlijke gebieden en de restricties op verplaatsingen en reizen steeds in aantal groeiden, moet er erkend worden dat er te allen tijde een minimum aan contact is geweest tussen de universiteiten die zich in beide gebieden bevonden. Vooral de messagers en het studentenvervoer tonen aan dat er continue studenten tussen beide streken werden uitgewisseld. De motieven voor dergelijke uitwisselingen waren legio, en velen zullen allicht nooit achterhaald worden. Het is echter met zekerheid te stellen dat messagers als Lambert van Mumerscha en Adriaan Francken, waarschijnlijk onbewust, bijdroegen aan het in stand houden van een minimum aan onderling contact tussen de universiteiten. Ten tweede hield een eeuwenoude traditie als de peregrinatio academica de banden tussen de academische instellingen in de regio staande. Vooral Duitse studenten als Willem Kendel en Hermann Von Teuremberg, die welllicht van instelling tot instelling reisden in hun humanistische zoektocht naar intellectuele verrijking, brachten invloeden en opvattingen van over gans Europa mee naar de universiteiten in de Nederlanden. Deze universiteiten, hoewel gekenmerkt door onderlinge verdeeldheid, werden door deze supranationale mentaliteiten, allicht onbewust, beĂŻnvloed. Toch moet er worden vastgesteld dat er grote variaties bestonden tussen de verschillende universiteiten in de Nederlanden. De nieuwe en vaak protestantse 17
universiteiten in de Republiek hielden er destijds een ietwat meer open visie op na, terwijl Leuven zich haast volledig begon af te zonderen van de buitenwereld. Dit verschil is onderdeel van een bredere trend die zich afspiegelde over heel Europa en een verdere kloof trok tussen de protestantse en de katholieke godsdienst, en bijgevolg ook tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Leiden groeide uit tot een begeerd centrum voor academici van alle maten en gewichten, ongeacht hun religieuze overtuiging, die werden aangetrokken door een internationaal gamma van vooropstaande geleerden en een open blik op de wetenschapsbeoefening. Dit terwijl de inschrijvingscijfers van Leuven verder in elkaar krompen ten gevolge van de chauvinistische en intolerante koers die de universiteit destijds voer. Hoewel dit onderzoek antwoorden vond op een aantal vragen rondom dit thema, is er altijd plaats voor verder onderzoek naar de academische wereld in de Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw. Zo kunnen er andere perspectieven worden geboden wanneer dit thema wordt bestudeerd vanuit ander bronnenmateriaal. Bijvoorbeeld vertrekkend vanuit archivalische bronnen zoals de universiteitsmatrikels. Of met verhalende bronnen in het bronnencorpus, zoals reisverhalen van personen die een peregrinatio
academica volgden. Ook een verdiepend onderzoek naar bepaalde aspecten die in deze paper aan bod kwamen en verband houden met het besproken thema, zoals de messagers, zouden onderzoek naar het universiteitsleven vooruit helpen.
18
Archivalische bronnen BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1038-137: paspoort aan Adriaan Francken, 4 november 1593. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntië, nr. 1042: paspoort aan Adriaan Francken, 19 april 1598. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1044: paspoort aan Lambert van Mumerscha, maart 1601. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1047: paspoort aan Lambert van Mumerscha, 7 oktober 1605. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Raad van State (Ancien Régime), nr. 1688: paspoort aan Philippe Unverzaegt, 2 april 1641. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Audiëntie, nr. 1044: paspoorten van Willem Kendel, Hermann Von Teuremberg, hun begeleider en knecht, 1 oktober 1601. Werken BLOM, J. C.H., LAMBERTS, E., Geschiedenis van de Nederlanden, Amsterdam, 2014. BRIEL, J., De Zuid Nederlandse immigratie 1572-1630, Haarlem, 1978. BRUCKMULLER, E. e.a., Putzger Historische Weltatlas, Berlijn, 2001, 92-93. DE RIDDER-SYMOENS, H., ‘Peregrinatio Academica doorheen Europa (13e-18e eeuw) in vogelvlucht’, Batavia Academica Bulletin van de Nederlandse werkgroep universiteitsgeschiedenis, 1 (1983), 3-11. EVANS, R. J. W., Rudolf II and his world, Oxford, 1997, 74. FAUVE-CHAMOUX, A., Domestic Service and the Formation of European Identity: Understanding the Globalization of Domestic Work, 16th-21st centuries, Bern, 2004, 1932. ISRAEL, I., The Dutch Republic: Its Rise, Greatness, and Fall: 1477-1806, Oxford, 1995. 19
JENSMA, G., SMIT, F. R. H., WESTRA, F., Universiteit te Franeker, Leeuwaarden, 1985. LAMBERTS, E. en ROEGIERS, J., De universiteit te Leuven, 1425-1985, Leuven, 1986, 5657. POWIS, J., Aristocracy, Oxford, 1984, 12-13. PRÖGEL, D., English students at Leiden university 1575-1650, Farnham, 2013. ROEGIERS, J., 550 jaar universiteit Leuven, Leuven, 1975. RUËG, W., A history of the University in Europe: Universities in Early Modern Europe, 3 dln., Cambridge, 1996. RUFF, J., R., Violence in Early Modern Europe, Cambridge, 2001, 216-223. WELCH, A., ‘From Peregrinatio Academica to Global Academic: The Internationalisation of the Profession’, The Professoriate Higher Education Dynamics, 7 (2005), 71-96. ZWAAN, A. C. L., Civilisering en decivilisering : studies over staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, 2001, 129-130.
Digitale bronnen
De Tachtigjarige oorlog, 2015 (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/). Geraadpleegd op 2 mei 2015.
Larousse: Précepteur, 2015 (http://www.larousse.fr). Geraadpleegd op 16 mei 2015. PAPY, J., Stanford Encyclopedia of Philosophy: Justus Lipsius, (http://plato.stanford.edu/entries/justus-lipsius/). Geraadpleegd op 4 mei 2015. PHILAPITSCH, A., ‘Geschichte’, Schloss ebenfurth.at). Geraadpleegd op 10 mei 2015.
Ebenfurth,
2004
2011
(http://www.schloss-
‘Stabilisatie (1673-1775)’, Universiteit Leiden: Historie, 2009 (http://www.over.leidenuniv.nl/historie/stabilisatie.html). Geraadpleegd op 15 mei 2015. ‘Unverzagt’, Genealogie Liko-Kralik, 2014 (http://www.liko-kralik.at). Geraadpleegd op 14 mei 2015. 20
AUTEURSRECHT