Inleiding
2
1. Wat is de oorsprong van het Afrikanernationalisme?
6
1.1. Het begin van de verengelsing en de reactie daarop
6
1.2. Afrikanernationalisme: etnisch nationalisme?
10
2. De “Awakeners�: Stephanus Jacobus du Toit en Casper Pieter Hoogenhout 14 3. De brieven van S.J. du Toit en de briefwisseling tussen S.J. du Toit en C.P. Hoogenhout
18
4. De invloed van de brieven op de Eerste Taalbeweging
30
5. De Eerste Taalbeweging en de verabsolutering van het Afrikaans
39
Conclusie
43
Bibliografie
45
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
47 51 56 60 61 64
1: Eerste brief S.J. du Toit 2: Tweede brief S.J. du Toit 3: Laatste brief S.J. du Toit 4: Eerste brief van C.P. Hoogenhout aan S.J. du Toit. 5: Brief van S.J. du Toit aan C.P. Hoogenhout 6: Laatste brief van C.P. Hoogenhout aan S.J. Du Toit
Op de voorpagina van deze scriptie is het Afrikaanse taalmonument te zien dat in 1975 te Paarl opgericht werd ter ere van het halve-eeuwfeest van de erkenning van het Afrikaans als afzonderlijke taal. Vanaf 1925 werd het Afrikaans niet meer gezien als dialect van het Nederlands, maar voordat het Afrikaans als taal werd erkend hebben de Afrikaanse taalbewegingen (Eerste Taalbeweging: 1875-1899. Tweede Taalbeweging: 1905-1925) heel veel moeten doen om steun te verwerven voor dit plan. Het Afrikaans werd
eerst
namelijk
vooral
gezien
als
‘kombuistaaltje’
(keukentaaltje).
In
overeenstemming daarmee staat dit monument op de plek waar één van de georganiseerde bewegingen voor de bevordering van de taal zijn wortels heeft. Wat nu de Eerste Afrikaanse Taalbeweging wordt genoemd, begon in 1875 te Paarl met de oprichting van Die Genootskap van Regte Afrikaners. Dit genootschap zette zich in voor de verheffing van het Afrikaans tot een volwaardige taal. Één van de prominente leden van de Eerste Taalbeweging was Stephanus Jacobus du Toit (18471911). Hij zag in dat men geen nationaliteit kon vormen zonder een eigen taal. Hij schreef een reeks artikelen in 1874 in de Nederlandstalige krant De Zuid-Afrikaan onder de naam ‘Ware Afrikaander’ waarin hij optrad als ‘advocaat’ voor de rechten van het Afrikaans.1 Naar aanleiding van deze brieven ontstond er een briefwisseling tussen ‘Klaas Waarzegger jr.’ (dit was het pseudoniem van C.P. Hoogenhout) waarin Klaas steun betuigde aan Ware Afrikaander. Zij wisselden in deze briefwisseling ideeën uit over de bevordering van het Afrikaans als schrijftaal, het schrijven van een geschiedenis van Zuid-Afrika en een grammatica, het vertalen van de Bijbel en de samenwerking van alle voorstanders. Dit was het begin van hun samenwerking die zij zouden voortzetten in het genootschap. Vic Webb, hoogleraar taalkunde aan de Universiteit van Pretoria, en Mariana Kriel, verbonden aan de faculteit linguïstiek en taalpraktijken aan de Universiteit van de
1 P.J. Nienaber. Taal en beeld. Geschiedenis van die Afrikaans taalbeweginge. (Johannesburg, Voortrekkerspers, 1975), hoofdstuk 4.
2
Vrijstaat stellen in hun studie “Afrikaans and Afrikaner nationalisme’ dat deze taalbeweging onderdeel was van het etnisch nationalisme dat het Afrikaanse nationalisme kenmerkte. Etnisch nationalisme richt zich niet volledig op de taal, maar op de afkomst van een groep mensen. Toch speelt taal hier een belangrijke rol omdat één van de eigenschappen van etnisch nationalisme ‘the myth of common ancestry’ ook een gemeenschappelijke moedertaal veronderstelt.2 Herman Gilliomee, voormalig hoogleraar Politieke Studies aan de Universiteit van Kaapstad, legt in zijn boek The
Afrikaners. A biography of a people, heel erg de nadruk op de rol van S.J. du Toit in de taalbeweging die taal en nationaliteit met elkaar verbond waardoor de taalbeweging uitsluitend gericht was op de blanke Zuid-Afrikaan. Daarom meent Giliomee ook dat Du Toit een man was die het Afrikaans gebruikte om klassieke nationalistische doelen na te streven.3 Taal en nationaliteit hangen dus volgens het etnisch nationalisme met elkaar samen. Het Afrikaans werd echter helemaal niet gezien als taal, maar als een dialect. Het genootschap heeft de taak op zich genomen om het op te waarderen naar een taal door het Afrikaans te codificeren, te reguleren en te standaardiseren. Wanneer is iets een dialect en wanneer iets een taal? De taalwetenschap heeft nooit een criterium aangereikt, welke graad van taalverschil als interne ‘dialect’-variatie binnen één taal kan gelden, en vanaf welk punt men van verschillende talen met spreken.4 Wat een taal is, en dialect, is volgens Joep Leerssen’, Akademiehoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam die veel onderzoek heeft gedaan naar de culturele aspecten van het nationalisme, dan ook historisch en sociaal bepaald. De promotie van ‘dialect’ naar ‘taal’ noemt hij de verabsolutering van de taal. Hij heeft een paar aspecten opgesomd die kunnen maken dat een ‘dialect’ uitgroeit tot een ‘taal’:
2 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49. 3 H. Giliomee. The Afrikaners: biography of a people. (Londen: Hurst & Company, 2011), 215-220. 4 J. Leerssen. Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets. (Amsterdam: University Press Amsterdam, 1999), 102.
3
-een dialect is mondeling, een taal is (ook) geschreven. Dit houdt in dat men zal proberen een spreektaal te verheffen tot schrijftaal.
-een grens tussen schrijftalen is vaak politiek gegroeid. Dit houdt in dat er achter de realisering van een taal een politieke motivatie zit. Het is een onderdeel van taalpolitiek en wordt dus bewust gedaan.
-omgekeerd lijkt er een neiging te hebben bestaan om taalvarianten die in politieke autonomie functioneerden, de status van ‘taal’ te geven, en taalvarianten die daarentegen binnen één staat voorkwamen eerder als dialecten te beschouwen. Dialect is dus streektaal, niet landstaal.5 Dit houdt in dat degenen die willen bewijzen dat hun taal een volwaardige taal is, en geen dialect, zullen moeten aantonen dat hun taal geen streektaal is, maar een taal dat door een grote groep mensen gebruikt wordt. Volgens Leerssen moest elke cultuurtraditie die zichzelf in de negentiende eeuw wilde emanciperen allereerst bewijzen dat ze zich uitte in een taal en niet in een dialect.6 Hier zit al een politiek element in, want men moet het aantonen en steun verwerven. Opmerkelijk is dan ook wel de stelling van de Afrikaanse taalkundige P.J. Nienaber (1910-1995) die beweert dat rond 1700 het Afrikaans al gevestigd was als een zelfstandige taal waardoor hij nog in de lijn van de Afrikaanse taalbeweging lijkt te staan.7 Taalemancipatie gebeurt ook in de moderne tijd, vooral in Midden- en OostEuropa. Vuk Stefanović Karadžić (1787-1864), bijvoorbeeld, begon in het Ottomaanse Rijk met het verzamelen van Servische orale literatuur en het voorbereiden van een Servische grammatica.8 Hierna ontstond het Slavisch politieke nationalisme dat vroeg om de erkenning van het Slavisch volk binnen het Turkse Rijk. Taalemancipatie was dus bij vele volkeren een belangrijk onderdeel van hun nationalisme; vooral bij volkeren 5 6 7 8
Leerssen, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets 103. Ibidem, 102. Nienaber. Taal en beeld. Geschiedenis van die Afrikaans taalbeweginge, hoofdstuk 2. Leerssen, 88.
4
waar taal en etniciteit werden gekoppeld. De vraag die deze scriptie beoogt te beantwoorden sluit hierbij aan en luidt: “In hoeverre past de Afrikaanse taalbeweging in Joep Leerssen’s theorie over taalemancipatie als onderdeel van het Afrikaans nationalisme?” Ik onderzoek dit aan de hand van een case, namelijk de brieven die S.J. du Toit schreef als Ware Afrikaander in De Zuid-Afrikaan in 1874 en de briefwisseling die hierop volgde tussen S.J. du Toit en C.P. Hoogenhout om te kijken in hoeverre deze ‘awakeners’,
een
groep
mensen
die
verantwoordelijk
zijn
voor
het
bewustwordingsproces van de eigen identiteit van ‘volkeren’, taalemancipatie aanmoedigden in hun brieven als onderdeel van het Afrikaner nationalisme. In hoeverre vinden we in deze briefwisseling de aspecten terug die Joep Leerssen formuleert als kenmerkend voor de taalbeweging? In hoofdstuk 1 zal ik eerst een overzicht gegeven van de situatie die was ontstaan na de komst van de Britten aan de Kaap en hoe de Afrikaners reageerden op deze machtswisseling. Daarna zal ik ook nog specifiek aandacht geven aan de theorie rondom nationalisme met betrekking tot het Afrikanernationalisme. In hoofdstuk 2 zal ik de periode voor de Eerste Afrikaanse taalbeweging bespreken, met speciale aandacht voor de ‘awakeners’ die de Afrikaanse taalbeweging in gang zetten nadat zij zich bewust waren geworden van hun anders-zijn ten opzichte van de Britten. In hoofdstuk 3 zal ik de brieven van S.J. Du Toit en C.P. Hoogenhout analyseren, waarna ik in hoofdstuk 4 een antwoord probeer te geven op de vraag in hoeverre de brieven aanleiding waren voor verdere handelingen, zoals het oprichten van Die Genootskap van Regte Afrikaners. Hierbij zal ik kijken naar wat de doelen en motieven waren van het genootschap. Hoofdstuk 5 volgt rechtstreeks op het voorgaande hoofdstuk. In dit hoofdstuk zal ik antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de taalbeweging volgens de theorie van Joep Leerssen een poging was om een dialect tot een taal te verheffen. Daarna zal ik de conclusie opmaken.
5
In de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde het Afrikanernationalisme zich. Hier gingen verschillende gebeurtenissen aan vooraf. Om dit nationalisme en de identiteitsvorming van de Afrikaners te begrijpen zal ik eerst een kort overzicht geven van de geschiedenis van Zuid-Afrika vanaf de Britse overname aan de Kaap en daarna een overzicht van de theorievorming rondom nationalisme. Tot slot zal ik een antwoord geven op de vraag wat het Afrikanernationalisme inhoudt dat aan de taalbeweging ten grondslag ligt. 1.1. Het begin van de verengelsing en de reactie daarop
De VOC had in 1652 onder leiding van Jan van Riebeeck aan de Kaap een verversingspost gevestigd die op een strategische plek lag op de route naar het verre oosten. In de loop van de tijd ontwikkelde het zich tot een permanente kolonie. Na de inlijving van de Bataafse Republiek bij het Koninkrijk Holland (1806) door de Fransen, hadden de Fransen de Kaapkolonie kunnen overnemen en de zeeroute naar IndiĂŤ kunnen beheersen. Vanwege de felle concurrentie met de Fransen besloten de Britten daarom de Kaapkolonie in 1806 te bezetten. Nadat de Britten in 1814, na een bezetting van acht jaar, definitief de macht overnamen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, hebben ze betrekkelijk snel geprobeerd het Nederlands te onderdrukken en het Engels door te voeren. De macht lag hierbij in handen van een door de Britse regering aangestelde gouverneur, waar voorheen een gouverneur van de VOC de macht had. Giliomee beschrijft uitgebreid hoe deze overname te werk ging. De Britten voelden zich superieur ten opzichte van het landelijke, geĂŻsoleerde, relatief achtergebleven volk dat er al woonde.9 Dat volk bestond uit de afstammelingen van Duitsers, Fransen, enkele
9 Giliomee, 194 – 195.
6
andere Europese volkeren, maar voornamelijk Nederlanders.10 Niet alleen kwam die verengelsing tot uiting in de vervanging van het Nederlands door het Engels als officiële taal (taal in de rechtbanken en overheidsgebouwen) in 1821, maar ook in de wijze waarop de Britten hun levenswijze opdrongen. Het ging hierbij om de manier van kleden, emblemen, architectuur, voedsel en normen en waarden. Het Engels werd dus de officiële taal, maar dit was niet voldoende. De Britten wilden ook het Nederlands als omgangstaal verbannen. Ze probeerden dit te bewerkstelligen door onder andere de school te verengelsen. Dit ging niet zonder slag of stoot. Er werden na de komst van Engelse gouverneur Charles Somerset in 1814 zogenaamde kosterscholen in het leven geroepen waar Engelse onderwijzers les gaven, maar dit was geen succes omdat de ouders de voorkeur gaven aan private scholen waar Nederlands werd gedoceerd en waar onderwijzers en leerlingen elkaar konden verstaan. Ook een nieuw onderwijsstelsel uit 1839 hielp niets. In dit stelsel werd het Nederlands als vak erkend op de lagere school, maar J.C. Kannemeyer, een autoriteit op het gebied van de Afrikaanse literatuur en auteur van vele biografieën over Afrikaanse auteurs, zegt dat de taal enkel gebruikt werd om het communicatieprobleem tussen de twee groepen op te lossen, niet “om die taal self in meer besonderhede te bestuur nie.11 waarmee hij bedoelt dat er geen speciale aandacht uit ging naar het Nederlands als taal. Kannemeyer meent dat dit de Nederlandstaligen niet tevreden stelde. Het gaf ze het idee dat de Britten hun van hun Nederlandse culturele erfenis probeerden te vervreemden en dat de Engelse taal bevoordeeld werd ten opzichte van de Nederlandse taal. Toch moet hier enige nuance worden aangebracht. Er was nog niet zoiets als een sterk nationaal bewustzijn, wat een doelbewust optreden van de Afrikaners heeft verhinderd. De houding tegenover het Engels was ook sterk afhankelijk van de sociale klasse waartoe men behoorde. Vooral de stedelijke burgers aan de Kaap zagen wel degelijk in dat het belangrijk was voor hun kinderen om het Engels goed te beheersen.
10 Voor het gemak zal deze groep, dat eerst een heterogene samenstelling had maar later niet meer door de strenge assimilatiepolitiek van de VOC ten voordele van de Nederlandse cultuur en taal, afstammelingen van Nederlanders/Nederlandstaligen genoemd worden. 11 J.C. Kannemeyer, Die Afrikaanse literatuur, 1652-2004. (Kaapstad & Pretoria: Human & Rousseau, 2005), 23, 24.
7
Velen van hen waren actief in de handel, waar de taal meer werd gezien als een instrument dan als een symbool van identiteit, waardoor het Engels makkelijk werd overgenomen.12 Daarnaast bleef de verengelsing onder de voormalige kolonisten minimaal, omdat het grootste gedeelte uit boeren bestond13 die geen waarde hechtten aan scholing en dus laaggeschoold waren. Als kinderen op het platteland al naar school gingen (een derde van de blanke kinderen van schoolgaande leeftijd ging niet naar school) hadden ze vaak alleen een rudimentaire opleiding genoten, dus de hervormingen in het onderwijs hadden vrij weinig effect op hen. Er kwam pas echt veel weerstand toen Somerset de Nederduitse Gereformeerde Kerk wilde verengelsen. Hij dacht dat dit een effectievere manier was om de Nederlanders geheel over te laten gaan op het Engels, omdat het de belangrijkste institutie van de burgers was waarin de Nederlandse taal en cultuur waren gevestigd. 14 Hij besloot de vacatures in de kerk op te laten vullen door Schotse predikanten en zorgde er voor dat de preken in zowel het Nederlands als het Engels gehouden werden door de Synode in 1824 onder druk te zetten dit besluit door te voeren. Dit ging de afstammelingen van de Nederlanders een stapje te ver. Het was echter niet alleen de bedreiging van de Nederlandse taal en cultuur die zorgde voor wrijvingen. Ook andere factoren hadden invloed op de verstandverhouding tussen de Britten en Nederlandse afstammelingen, zoals de beperkte bescherming door de regering tegen aanvallen van de inheemse Xhosa en de afschaffing van de slavernij in 1833 waarvoor de Nederlandse slavenhouders te weinig compensatie ontvingen. Door deze gebeurtenissen besloten veel afstammelingen van de Nederlanders massaal naar het binnenland te trekken om zich te ontrekken aan het Britse gezag aan de Kaap. Deze Grote Trek begon in 1836.15 Ongeveer 12.000 zogeheten Voortrekkers vertrokken richting de toekomstige provincies van de Republiek Zuid-Afrika (die in 1910 werd gesticht): Natal, Oranje Vrijstaat en Transvaal. In de loop van de tijd stichtten zij zestien republieken waarvan 12 Giliomee. The Afrikaners: biography of a people, 198. 13 Veel kolonisten waren in de tijd van de VOC het binnenland ingetrokken op zoek naar nieuwe grond. Zij werden de trekboers genoemd waardoor een nieuwe klasse ontstond naast de burgers aan de kaapkust. 14 Kannemeyer. Die Afrikaanse literatuur, 1652-2004, 26. 15 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49.
8
Oranje Vrijstaat en de Zuid-Afrikaansche Republiek (in de volksmond Transvaal) officieel erkend werden (respectievelijk 1854 en 1856) en bleven bestaan tot 1902, in tegenstelling tot de andere kleinere republieken die vaak geen sterk bestuur hadden en te kampen hadden met teisteringen van inheemse stammen waardoor ze aansluiting zochten bij de grotere republieken. Oranje Vrijstaat en Transvaal kozen het Nederlands als officiële taal.16 Even leek het alsof de inwoners van de republieken verlost waren van vreemde overheersers, nu zij hun eigen republieken hadden gevestigd. Toch was het met de Britse bemoeienis met de Nederlandse afstammelingen, die door de Britten ook wel Boeren werden genoemd, niet gedaan. Aangezet door het imperialisme en de ontdekking van diamanten en goud besloten de Britten tot de annexatie van Basoetoland (1868), het Diamantveld in de Oranje Vrijstaat (1871) en Transvaal (1877). Dit zorgde opnieuw voor wrijving tussen beide volkeren. Als gevolg daarvan namen de Boeren het initiatief tot de Eerste Boerenoorlog, die begin 1881 gewonnen werd door de Boeren, waardoor Transvaal weer toebehoorde tot de Boeren. Door deze gebeurtenissen leefden de Nederlandstalige burgers aan de Kaap met hun noordelijke ‘broeders’ mee. Er kwam een sterk saamhorigheidsgevoel op en de bewustwording aan de Kaap dat zowel de Boeren in het binnenland als de Nederlandstalige burgers aan de Kaap een onderdrukte natie waren zonder enige politieke macht. Dit zorgde voor een reflectie op hun positie, herkomst en identiteit alhoewel dit eerst wel beperkt was tot een kleine groep intellectuelen: de ‘awakeners’ die uitgebreid besproken zullen worden in hoofdstuk 2.17 Tijdens de annexatie van de Transvaal trokken de Nederlanders in het verre Nederland zich ook het lot aan van de ‘broeders’ overzee vanwege hun zogenaamde ‘stamverwantschap’. Deze hernieuwde interesse in Zuid-Afrika – die nagenoeg verloren was gegaan na de overname door Groot-Brittannië in 1806 – kwam voort uit het
16 Kannemeyer, 40. 17 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49.
9
opkomende Nederlandse nationalisme18 waarin de heldhaftige boeren in Zuid-Afrika als voorbeeld konden dienen voor de naar identiteitszoekende Nederlanders. Na de heroverde onafhankelijkheid van de Transvaal ontstond er een hechte relatie met Nederland. Door de Nederlandse taal kon de intensieve relatie onderhouden blijven. Een gevolg van die stamverwantschap was ook een grote migratiestroom richting Zuid-Afrika vanuit Nederland. De meeste Nederlanders waren hoogopgeleid en hadden hoge posities bij de overheid omdat er weinig mogelijkheden waren voor hoger onderwijs in Transvaal, waardoor de eigen bevolking te laagopgeleid bleef voor deze functies. De overheid van Transvaal dacht daarnaast dat als de scholen hun Nederlandse karakter konden behouden dat de scholen als een bolwerk konden dienen tegen de groeiende invloed van het Engels. Nederlandse onderwijzers versterkten in de scholen de invloed van het Nederlands en speelden op deze manier een belangrijke rol in het versterken van de nationale identiteit.19 De import van Nederlanders werd dus van harte aangemoedigd door de regering.20 Paul Kruger, de president van Transvaal van 1880 tot 1900, prefereerde bovendien de Nederlanders boven de Kapenaren, want hij zag de Engelse onderdanen als politiek suspect: opleiding en gedrag van ontwikkelde Kapenaren waren veelal Engels. Daarnaast waren weinig Kapenaren in de eerste jaren na de heroverde onafhankelijkheid bereid te helpen; dit in tegenstelling tot de Nederlanders.21 1.2. Afrikanernationalisme: etnisch nationalisme?
Die bewustwording en versterking van de eigen identiteit groeide uiteindelijk uit tot een etnisch nationalisme aangewakkerd door wat Peter Alter, hoogleraar Moderne Geschiedenis aan de Universiteit van Keulen, ‘awakeners’, noemt.22 Eerst zal ik een definitie geven van nationalisme. Volgens sommige auteurs, zoals Connor en Kedourie, 18 V. Kuitenbrouwer. War of Words. Dutch Pro-Boer Propaganda and the South African War (1899-1902). (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010), 19. 19 V. Kuitenbrouwer. War of Words. Dutch Pro-Boer Propaganda and the South African War (1899-1902), 53. 20 Ibidem, 43-48. 21 G.J. Schutte. De Hollanders in Krugers republiek 1884-1899. (Pretoria: Universiteit van Pretoria, 1968), 40. 22 P. Alter. Nationalism. (London: Edward Arnold, 1990), p. 59-60.
10
impliceert nationalisme alleen etnisch nationalisme.23 Zo is nationalisme volgens Connor
niet de loyaliteit aan je eigen land, want dit heet volgens hem patriottisme.24 Andere auteurs, zoals Degenaar, Kella en Smith, zien patriottisme als een vorm van nationalisme.25 Ze maken wel vaak een onderscheid tussen nationalisme gebaseerd op lidmaatschap van een etnische groep/natie en nationalisme gebaseerd op burgerschap van een staat. Volgens Webb en Kriel was het Afrikanernationalisme nooit gebaseerd op burgerschap, maar op etnische afkomst. Vandaar dat het ook voldoet aan meerdere eigenschappen van etnisch nationalisme die Anthony D. Smith, emeritus hoogleraar Nationalisme en Etniciteit aan de London School of Economics, heeft opgesteld: “a collective proper name, a myth of common ancestry, shared historical memories, one or more differentiating elements of common culture, an association with a specific ‘homeland’, [and] a sense of solidarity.”26 Dit etnisch nationalisme wordt door andere auteurs, zoals de Britse historicus John Hutchinson, ook wel cultureel nationalisme genoemd.27 De ‘collective proper name’ voor deze groep zou Afrikaner worden28. Het woord Afrikaner kwam voor het eerst voor in 1707, uitgesproken door Hendrik Bibault. Hij deed dit echter enkel om zich te identificeren met het continent waarop hij leefde, niet omdat hij dacht dat hij tot een bepaalde etnische groep behoorde. In het begin van de achttiende eeuw stond Afrikaner nog voor de inheemse bevolking en nakomelingen van inboorlingen, slaven en vrije
23 W. Connor. Ethnonationalism. The Quest for Understanding. (Guilford: Princeton University Press,1994), 196. E. Kedourie, Nationalism.(London et al.: Hutchinson, 1985), 73-74. 24 W. Connor. Ethnonationalism. The Quest for Understanding. (Guilford: Princeton University Press,1994), 196. 25 J. Degenaar (1994). The myth of "one" or "the" South African nation (trans.). In Nationalism. Critical Essays (trans.), Raymond Detrez and Jan Blommaert (eds.), 326-343. Berchem: EPO. J. Kellas. The Politics of Nationalism and Ethnicity. (Basingstoke and London: Macmillan, 1991), 3. A. D. Smith. National Identity. (London: Penguin, 1991), 79. 26A. D. Smith. National Identity. (London: Penguin, 1991), 21. 27 J. Hutchinson. The Dynamics of Cultural Nationalism. The Gaelic Revival and the Creation of the Irish Nation State. (London: Allen and Unwin, 1987), 12. 28 De Nederlandse vertaling hiervan is Afrikaander.
11
zwarte mensen.29 Pas aan het einde van de achttiende eeuw veranderde de betekenis van dit woord en was een Afrikaner nu iemand van blanke afkomst. Het Afrikanernationalisme voldoet ook aan andere eigenschappen van het etnisch nationalisme die genoemd worden door Smith. Eén van de belangrijkste eigenschappen, volgens geleerden als Edwards en Connor, is ‘a myth of common ancestry’.30 Het is daarom niet verwonderlijk dat de zogenaamde moedertaal een grote rol speelt en als tastbaar ‘bewijs’ van intergenerationele continuïteit dient. Het wordt een primair symbool van etniciteit alsook van cohesie. Etnisch nationalisme wordt dan ook wel weergegeven als linguïstisch nationalisme. De kans is groot dat de taal gebruikt wordt voor politieke doelen. Vaak zijn taalbewegingen een uiting hiervan.31 De taal die de Afrikaners spraken in de negentiende eeuw was een vorm van het Nederlands. Het Nederlands had in de loop van de achttiende eeuw onder invloeden van zowel burgers als slaven, door interactie met elkaar, een eigen karakter gekregen. In hoeverre deze taal gecreoliseerd was hing sterk af van de regio, dialect en sociale klasse.32 Het werd het Kaap-Hollandsch genoemd, maar werd in de loop van de tijd benoemd als het Afrikaans door Afrikaanse nationalisten, alsof het om één taal ging. De Amerikaanse antropoloog en politicoloog Benedict Anderson heeft in zijn studie ‘imagined communities’ uit 1991 echter aangetoond dat een gemeenschap vaak is ingebeeld “because the members of even the smallest nation will never know most of their fellow-members, meet them, or even hear of them, yet in the minds of each lives the image of their communion.”33 Toch kan dit een heel ‘volk’ in beweging krijgen. Hier zijn volgens Alter wel ‘awakeners’ voor nodig. Dit is de groep mensen wiens rol in dit bewustwordingsproces cruciaal is. De ‘awakeners’ staan in verbinding met het ‘nationale ontwaken’ dat volgens Alter “a process of political mobilization: a process 29 Giliomee, 22. 30 J. Edwards. Multilingualism. (Harmondsworth: Penguin, 1995),128. W. Connor. Ethnonationalism. The Quest for Understanding. (Guilford: Princeton University Press, 1994), 202. 31 V. Webb en M Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49. 32 I. Hofmeyr. 'Building a nation from words. Afrikaans language, literature and ethnic identity 1902-1924', in:
Shula Marks & Stanley Trapido (eds.), The Politics of race, class and nationalism in twentieth-century South Africa, 2nd impr., (London: Longman 1988): 95-123. 33 B. Anderson. Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism. (London and New York: Verso.,1991), 6.
12
emanating from a minority or social group within a people and gradually embracing ever wider sections of society” is.34 In het geval van Zuid-Afrika was dit een klein groepje hoogopgeleiden; van politici, religieuze leiders, pedagogen, journalisten, (vaak quasi) historici, (vaak quasi) taalkundigen, (vaak quasi) schrijvers en poëten.35 Volgens Webb en Kriel hebben veel ‘awakeners’ kritiekloos de ideologie van de Duitse filosoof, dichter en theoloog Johan Gottfried Herder (en van enkele andere Duitse romantici) geaccepteerd, namelijk die van het linguïstisch nationalisme.36 De kern van de nationalistische ideologie van de Duitse romantici was: “nationhood is a function of a shared language; a group of people speaking the same language is a nation, or, vice versa, a nation is a group of people with the same language.” Hierdoor werd de politieke link ‘natie’ en ‘taal’ gevormd: het bestaan van een taal rechtvaardigde het bestaan van een natie of het streven naar een natie gesteund door God. Taal speelde dus een belangrijke rol binnen het Afrikanernationalisme, al overheerst het etnische element: niet alle sprekers van het Afrikaans (kleurlingen, zwarten) werden immers opgenomen in die ‘Afrikaanse natie’. Dit komt duidelijk naar voren in de brieven van S.J. du Toit en C.P. Hoogenhout. Hierover meer in hoofdstuk 3.
34 Alter. Nationalism, 76. 35 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49. 36 Ibidem.
13
In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de ‘Awakeners’ van het Afrikanernationalisme dat zich ontwikkelde in de tweede helft van de negentiende eeuw. Wat motiveerde mannen als Stephanus Jacobus du Toit en Casper Pieter Hoogenhout om zich bezig te gaan houden met het ‘kombuistaaltje’ Afrikaans? Dat zal in dit hoofdstuk uitgelegd worden. Het Afrikaans trad in de jaren zeventig van de negentiende eeuw steeds meer op de voorgrond. De eerste geschriften in het Afrikaans waren niet bedoeld om de taal te emanciperen, maar om de gebruikers van de taal te bespotten, zoals in het hekeldrama van Boniface De nieuwe ridderorde of De temperantisten (1832) en in A.G. Bains monoloog Kaatje Kekkelbek or Life among the Hottentots (1838).37 De grootste vijanden van de Afrikaanse taal waren overigens niet de Engelssprekenden, maar de statusbewuste koloniale Afrikaners in de dorpen en steden die op zoek waren naar acceptatie in een samenleving gedomineerd door Engelssprekenden.38 De eerste persoon die geen spot wilde drijven met de Afrikaanse taal en haar sprekers was de schrijver Louis Henri Meurant (1812-1893). Hij zag in dat de grensboeren van de Oost-Kaap veel makkelijker Afrikaans konden verstaan dan Nederlands en daarom schreef hij in 1860 – in die tijd was er sprake van een sterke scheiding tussen de oostelijke en westelijke Kaapprovincie, waardoor er een afscheidingsbeweging ontstond – zijn Zamenspraak tusschen Klaas Waarzegger jr. en
Jan Twyfelaar, over het onderwerp van afscheiding tusschen de Oostelyke en Westelyke Provincie. Dit artikel was geschreven met het doel de lezers te overtuigen van zijn politieke standpunten. Hij vond dat hij in hun eigen taal moest schrijven om hun steun te verkrijgen.39 Onopzettelijk bevorderde hij het Afrikaans als taal, doordat zijn debat
37 Kannemeyer, 33. 38 Giliomee, 216. 39 Nienaber, hoofdstuk 2.
14
als een bundel werd uitgegeven in 1861. Dit wordt vandaag de dag gezien als het eerste boek in het Afrikaans. De onderwijzer Arnoldus Pannevis en onderwijzer, schrijver en dichter C.P. Hoogenhout, van oorsprong twee Nederlanders, schreven ook doelbewust in het Afrikaans. Pannevis, geboren te Ouderkerk in 1838, werd opgeleid tot officier van gezondheid van de Nederlandse marine. Het medische vak beviel hem echter niet en hij besloot naar Zuid-Afrika te emigreren in 1866. Hij was een uitstekende kenner van de klassieke en vele moderne talen en gaf les in de oude talen aan het gymnasium te Paarl. Pannevis zag de noodzaak in van een Afrikaanse Bijbelvertaling die vooral de Afrikaanssprekende analfabete of half analfabete kleurlingen – een groep mensen geboren uit blanke Europeanen en zwarte Afrikanen die in de sociale hiërarchie tussen de blanke en zwarte bevolking instonden; Maleisiërs en Indiërs werden tot deze groep gerekend – zou helpen de Bijbel te begrijpen, die toen alleen nog maar beschikbaar was in het Nederlands. De brief van Pannevis in Nederlandstalige krant De Zuid-Afrikaan op 7 september 1872 kon niet op veel steun van het publiek rekenen. De reactie van vele lezers was dat het heiligschennis was om de Bijbel te willen vertalen naar een ’kombuistaal’.40 Ook de onderwijzer Casper Pieter Hoogenhout, geboren in 1843 in Nederland, handelde voornamelijk uit godsdienstige redenen. Hij vond echter dat het Afrikaanse niet alleen de kerktaal moest zijn, maar ook de taal van het onderwijs. En niet alleen voor de kleurlingen, maar ook voor de blanke bevolking, want volgens hem hadden de ‘Afrikaanse kinders’ even veel behoefte aan het woord van God. Daarom bracht hij in 1873 het volgende boekje uit: Die Geskiedenis van Josef voor Afrikaanse kinders en
Huissouwens in hunne eige Taal geskrywe deur een vriend. Hoogenhout hekelde vooral de verengelsing van de kerk en de onverschillige houding van de predikanten tegenover de Nederlandse taal.41 De onverschillige houding tegenover de Nederlandse taal was volgens Hoogenhout ook een onverschillige houding tegenover het Afrikaans, dat door de meesten als een dialect gezien werd van het Nederlands. Stephanus Jacobus du Toit 40 Ibidem, hoofdstuk 4. 41 Kannemeyer, 45.
15
deelde deze mening niet helemaal, want hij beweerde juist dat het Afrikaans werkelijk een andere taal was dan het Nederlands. Dit bepleitte hij in één van zijn drie brieven geschreven in het Nederlands in De Zuid-Afrikaan in 1874 onder de schuilnaam Ware Afrikaander. S.J. du Toit was in 1847 geboren te Daljosaphat, bij Paarl, en volgde voor het eerst een opleiding aan het Paarlse gymnasium. Dit gymnasium werd opgericht in 1857 door G.W.A. van der Lingen, predikant van de Nederduits Gereformeerde Kerk, die pro-Nederlands was. Het werd opgericht als een private school onder de leiding van de kerk; de enige school in de kolonie die zich duidelijk verzette tegen de ‘grote stroom van verengelsing’.42 Het zou de voorbode zijn van wat later het Christelijke-Nationale onderwijs genoemd zou worden.43 Du Toit was een leerling van Pannevis, die daar doceerde. Later heeft Du Toit getuigd dat Pannevis hem de ogen voor de Afrikaanse zaak heeft geopend.44 Na het afronden van het gymnasium volgde Du Toit een vierjarige opleiding aan de Theologische Kweekschool te Stellenbosch. In 1872 werd hij toegelaten als predikant van de Nederduitse Gereformeerde kerk, wat hij tot zijn dood in 1911 bleef. In 1882 werd hij door de regering van de Transvaal aangesteld als hoofd van het onderwijs, maar hij was ook actief op gebieden als de taal en letterkunde, godsdienst, politiek en landbouw. Zo maakte hij in 1884 deel uit van de Transvaalse deputatie naar Engeland (de deputatie bestond uit president Paul Kruger en Generaal Smit) ter verkrijging van meer zelfstandigheid voor de republiek.45 Volgens J.C. Kannemeyer is Du Toit de eerste Afrikaanse nationalist in die ware betekenis van het woord, vanwege zijn grote liefde voor de taal.46 De liefde voor een taal maakt je echter nog geen ware nationalist. Niet elke dichter is immers een nationalist. Du Toit hield zich echter ook bezig met de nationalistische politiek. Hij vond dat men geen natie kon vormen zonder een eigen taal. Daarom begon de emancipatie van de Afrikaners ook met het ontwikkelen van een taal die als volwaardig gezien kon
42 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49. 43 Giliomee, 205 . 44 L. van Niekerk. De eerste Afrikaanse taalbeweging en zijn letterkundige voortbrengselen. (Amsterdam: Swets en Zeitlinger, 1919), 4. 45 Ibidem, 11. 46 Kannemeyer, 45.
16
worden, waardoor ook de Afrikaners zelf zouden emanciperen in een samenleving die werd gedomineerd door de Britten. De brieven van Du Toit zorgden voor een briefwisseling tussen Klaas Waarzegger jr. jr (pseudoniem van C.P. Hoogenhout) en Ware Afrikaander in De Zuid-Afrikaan van 1874, wat het begin zou zijn van een vruchtbare samenwerking tussen Du Toit en Hoogenhout en waarin Du Toit al spelregels opstelde voor het Afrikaans: Ons skryf soes
ons praat. Deze brieven waren dus een uiting van de ‘awakeners’. De drie brieven van S.J. du Toit en de briefwisseling die daarop volgde zullen nu uitgebreid besproken worden. De vraag die centraal staat tijdens de analyse is in hoeverre Leerssen’s definitie van taalemancipatie in deze briefwisseling terug te vinden is. Die kenmerken zijn: 1. Een dialect is mondeling, een taal is (ook) geschreven. 2. Een grens tussen schrijftalen is vaak politiek gegroeid. 3. Omgekeerd lijkt er een neiging te hebben bestaan om taalvarianten die in politieke autonomie functioneerden de status van ‘taal’ te geven en taalvarianten die daarentegen binnen één staat voorkwamen eerder als dialecten te beschouwen. Dialect is dus streektaal, niet landstaal.
17
S.J. du Toit trad op als advocaat van de Afrikaanse taal als schrijftaal en volkstaal. Hij noemde zichzelf daarbij ‘Ware Afrikaander’ in de brieven in De Zuid-Afrikaan in 1874. Deze krant, opgericht in 1830, was een Nederlandse krant en dus schreef hij in het Nederlands om zijn Nederlandstalige lezers de rechten van zijn moedertaal te bepleiten in tegenstelling tot bijvoorbeeld de brieven van Klaas Waarzegger jr., die in het Afrikaans geschreven waren maar niet tot doel hadden de lezer te overtuigen dat het Afrikaans het waard was als schrijftaal. De doelgroep van de krant waren de hoger opgeleiden van de Kaap. Eerste brief Du Toit S.J. du Toit begint zijn eerste brief met ‘Aan alle ware Afrikaanders’ en een citaat uit de Statenbijbel: “En hy (Ahasveros) zond brieven aan al de landschappen des Konings, aan een iegelyk landschap naar zyn schrift en aan elk volk naar zyne spraak: dat elke man overheer in zyn huis wezen zou en spreken naar de spraak zyns Volks. – Esther I: 22.” Vele uitspraken die Du Toit doet in verband met de Afrikaanse taal en het volk hebben een verbintenis met de Bijbel. Du Toit was een zeer religieus man en dit zie je in bijna al zijn werken terug. Ook de andere brieven beginnen met een citaat uit de Bijbel. In de Bijbel vond hij ook zijn inspiratie in zijn strijd voor het Afrikaans als volwaardige taal. In de tweede alinea van zijn brief zegt Du Toit dat de taal van een volk het karakter vertoont van het volk en kan men geen nationaliteit vormen zonder een eigen taal. Het linguïstisch nationalisme van Herder en andere Duitse Romantici is dus hier in terug te vinden. 18
Du Toit schrijft aan ‘myne waare Landgenooten!’ waarin al een impliciete veronderstelling in schuilt. Hij gaat er immers vanuit dat er een volk bestaat. Pas later, in een manifest van Die Genootskap van Regte Afrikaners, waar hij deel van zou gaan uitmaken, wordt het duidelijk wat hij bedoelt met mijn waare Landgenooten en de naam die hij heeft gekozen: Ware Afrikaander. Hij bedoelt daar in ieder geval niet de zwarte bevolking van Zuid-Afrika mee. Zij worden bijna nooit genoemd in de brieven of in andere documenten van de organisaties die voor de Afrikaner taal en cultuur waren. De zwarte bevolking was geen directe bedreiging voor hun cultuur, omdat de afstammelingen van de Europeanen het voor het zeggen hadden. Zowel cultureel als economisch waren zij dominant. Volgens Du Toit heeft elk volk zijn eigen moedertaal, die de taal van het hart is, een taal waar je mee opgroeit en waar je mee dood gaat. Daarom is het volgens hem een heilige taal. Als deze taal van je wordt afgepakt, dan is dat “in ons oog ontrouwheid aan de nagedachtenis onzer voorvaderen, geweld aan het tegenwoordig geslacht, en onregt aan onze kinderen gepleegd.” Het onrecht dat dit volk is aangedaan, is volgens Du Toit de schuld van de Britten, die als veroveraars hun eigen taal hebben opgedrongen aan de bevolking die er al woonde. Du Toit gebruikt een historisch voorbeeld om uit te leggen hoe de nieuwe overheersers wel met de nieuwe situatie om hadden moeten gaan: “Het is niet de pligt van een veroverend land om de taal des veroveraars aan te leeren, maar het is de pligt van den veroveraar om zich bekend te maken met de taal en gewoonten der veroverden” zoals Mithridates de Koning dat ook deed toen hij over 22 koninkrijken regeerde47. Du Toit meet hier met twee maten: hij vindt dus dat de Britten zich bekend moeten maken met de taal van de veroverden, namelijk de Afrikaners, maar de VOC en de Nederlandse kolonisten hebben geen enkele moeite gedaan om de taal en cultuur van de zwarte stammen van Zuid-Afrika te begrijpen of te leren. Ook heeft Du Toit zich nooit sterk gemaakt voor de taal en cultuur van de zwarte bevolking. Sterker nog: het Afrikaans was volgens hem de taal van de
47 Dit stuk komt uit de Bijbel.
19
Afrikaners, terwijl veel kleurlingen (en in mindere mate ook de zwarte bevolking) ook Afrikaans spraken. Een kanttekening is dat het Afrikaans nooit de officiële taal is geweest van de voormalige VOC kolonie, noch van de Boerenrepublieken: Oranje Vrijstaat en Transvaal. Toch heeft Du Toit handig ingespeeld op de toch al gemengde gevoelens van de Afrikaners over de overheersende Britten. Hun grootste probleem met de Britten was de verengelsing van de kerk, school en overheid, waar nu noch Nederlands noch Afrikaans gesproken of geleerd kon worden. De afkeer van het Engels kon zich natuurlijk ook op twee manieren manifesteren: meer steun voor het Nederlands, dat veel aanzien had maar nauwelijks werd gesproken door de bevolking, of meer steun voor het Afrikaans, dat weinig aanzien had maar wel het meest gesproken werd. Du Toit maakte dus handig gebruik van de gemengde gevoelens van de Afrikaners, die er zelf ook nog vaak van overtuigd waren dat het Afrikaans een dialect was van het Nederlands. Het Nederlands werd voornamelijk gesproken door de predikanten in de kerk, door ambtenaren in het parlement, door rechters in de gerechtshoven en docenten in de scholen voordat de Engelse taal de norm werd, vaak niet door het volk zelf. Vooral op het platteland was er allang één of andere vorm van het Afrikaans in werking getreden. De verengelsing die was ingezet vanaf 1813 werd nog steeds erg gehekeld in de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Een aanval op het Nederlands was dus automatisch een aanval op het Kaaps-Hollandsch. Noch Pannevis, noch Hoogenhout maakten de scheiding tussen het Nederlands en het Afrikaans, zij zagen het niet als twee aparte talen. S.J. du Toit wel. De brief wordt beëindigd met de stelling van Du Toit dat de verbanning van de moedertaal vooral in strijd is met Gods Woord. God zou namelijk elke taal en elk volk erkennen en eerbied hebben. Hij citeert enkele passages uit Genesis, het boek der Openbaring en Esther. De Britten zouden niet alleen het parlement hebben aangepakt, de Gerechtshoven en de scholen, maar “ja, men begint reeds in onze kerken.”
20
Tweede brief Du Toit Dat het Afrikaans een echte taal is en geen dialect komt pas echt aan de orde in de tweede brief. Volgens Du Toit maken tegenstanders van de Afrikaanse taal gebruik van een aantal ‘listen’. Eén daarvan is dat “men u wil wys maken dat de Afrikaansche geene taal is”. Om aan te tonen dat het Afrikaans wel degelijk een taal is, zegt hij dat een taal
vorm en inhoud moet hebben. Maar volgens hem is het onmogelijk dat alle woorden van een taal een eigen oorsprong hebben. Vaak hebben talen veel woorden overgenomen uit andere talen. Als voorbeeld neemt hij het Engels; dat is toch ook een taal meent hij. Het Engels zit bijvoorbeeld vol met woorden uit het Grieks, Latijns, Hebreeuws, Keltisch, Saksisch, Deens, Frans, Spaans, Italiaans, Duits en “ja zelfs Hindoestaanse, Maleische en Chinese woorden”. Dit is dus een drogreden van de tegenstanders. Alle talen komen uit één bron, gelijk met het menselijke geslacht uit één paar ouders. Volgens tegenstanders heeft het Afrikaans ook geen vorm, anders zou het wel een eigen taalkunde hebben met verbuigingen en vervoegingen, maar volgens Du Toit heeft het Afrikaans die ook. Er wordt de Afrikaanse taal ook verweten dat het geen eigen spraakkunst48 heeft, maar volgens Du Toit heeft het Engels die evenmin. Du Toit onderbouwt zijn stelling niet erg goed in zijn brief: hij zegt alleen dat zij geen enkel oorspronkelijk woord hebben om uit te drukken wat spraakkunst en de verschillende delen daarvan zijn. Zo zegt hij: het is een “zaamgelapte boel, meestal uit het Latyn en Grieksch genomen.” Het woord Grammar is geen Engels maar oorspronkelijk een Grieks woord. Dit ‘argument’ komt overeen met al eerder genoemde, namelijk dat het veel woorden heeft geleend uit andere talen. Hij noemt nog even de uitspraak van de negentiende-eeuwse filoloog Max Muller waaruit hij concludeert dat het (de Engelse taal) “de armoede zelf” is. Du Toit geeft wel toe dat het Afrikaans zijn gebreken heeft, maar ook zeker zijn deugden.
48 Hier wordt grammatica mee bedoeld.
21
Dit is volgens hem ook niet zo verwonderlijk: eerst komt de taal en dan de taalkunde, en moet die nou juist niet ontwikkeld worden volgens Du Toit? De taal ontwikkelt zich tegelijk met het volk en het Afrikaanse volk is nog geen ‘volwassen man’. Hij zegt dat men het kind wil versmoren in zijn jeugd, omdat het nog geen volwassen man is. Du Toit doet een beroep op de gevoelens van de Afrikaners: “Wat gruwel! En zult gy dat toelaten, Afrikaanders!49 Die een hart hebben voor uw land, voor uw volk, voor uwe taal?! Neen, nooit!” Nog een bezwaar dat Du Toit aanhaalt is dat men zegt: “Leert liever het Hollands. Het Afrikaans is toch maar een dialekt van het Hollands.” Maar Du Toit vraagt de lezer: “Waarom zou men het Nederlands leren wat u reeds vreemd is?” Als voorbeeld neemt hij een boerenzoon die nooit de Nederlandse grammatica heeft geleerd. Die kan nauwelijks een boek lezen van de Nederlandse schrijvers Willem Bilderdijk of Isaäc da Costa. Uit het voorbeeld van de boerenzoon lijkt het erop dat het hem niet alleen om de bovenlaag van de samenleving gaat, maar om de gehele Afrikanerbevolking. Toch moet niet vergeten worden dat deze brief van Du Toit in het Nederlands geschreven is en dat de meeste lezers dus wel hoogopgeleide mensen moesten zijn. Het laatste bezwaar dat Du Toit aanhaalt is de dat men beweert dat het Afrikaans een dialect is van het Nederlands, maar waren volgens du Toit niet alle talen ooit een dialect? Ze zijn langzamerhand gevormd door het gebruik. Ook dit is volgens hem geen goed argument om het Afrikaans te bestempelen tot een dialect. Naar aanleiding van deze brief lijkt het erg moeilijk om überhaupt het onderscheid te maken tussen taal en dialect. Du Toit zegt er bijvoorbeeld niet bij wanneer een dialect overgaat naar een taal, dus het blijft onduidelijk waarom hij vindt dat het Afrikaans een taal is in plaats van een dialect. Vanuit taalkundig oogpunt heeft de vraag of een bepaalde taalvariëteit een op zichzelf staande taal of dialect is weinig zin; er zijn namelijk geen vaste onderscheidende aspecten. Hierbij komen we aan bij de theorie van Joep Leerssen die zijn eigen aspecten heeft wanneer iets uitgegroeid is van een ‘dialect’ naar een ‘taal’. Dit zal in het laatste hoofdstuk besproken worden.
49 Dit refereert naar de ‘versmoring’ van de Afrikaanse taal.
22
Derde brief Du Toit In de derde brief wordt vooral een beeld geschetst van de ‘Ander’: de Engelsman. Hij is iemand die op geld uit is en niet het beste voor heeft met het land, in tegenstelling tot de Afrikaner. Doordat de voertaal in het parlement Engels was, was het voor veel Afrikaners niet meer mogelijk om zich te verkiesbaar te stellen. Zij spraken, zoals Du Toit het zegt, even veel Russisch als Engels: niet dus. Ongeveer 70 procent van de Afrikaners in de Kaapkolonie kon in de jaren zestig van de negentiende eeuw nog steeds geen Engels begrijpen.50 Het beeld van de Afrikaner, daarentegen, wordt zo positief voorgesteld dat de lezer wel het idee moet hebben dat hij ten onrechte overheerst wordt door “vreemdelingen” en “fortuinzoekers”. Zo zegt Du Toit over de Afrikaners: “De oudsten des lands, mannen van verstand en ondervinding, mannen die een hart hadden voor het heil en de welvaart van hun vaderland, konden wy niet kiezen.” Dit komt overeen met de uitspraak van Jan Hendrik Hofmeyr, die in de volgende uitspraak de impact van de taalpolitiek beschrijft: “If it comes to the election of a Parliamentary representative… then the influential Oom Piet and Oom Klaas felt that he ought not offer himself as a candidate because he could speak no English. If the Dutch farmer in the Colony is summoned to appear before the Court, then his case is taken in a language which he does not understand, and then he repeatedly has to see acting as interpreter between the magistrate and himself a Kafir51, who is far below him in society, but who now looks down on him, because he understands two languages against the farmer’s one.”52
50 Giliomee, 202. 51 Het woord Kafir/Kaffer komt van het Arabische woord “kafir” wat staat voor ongelovige. In het Afrikaans is dit woord een scheldnaam voor een zwart persoon. 52 J.H. Hofmeyr & F.W. Reitz: The life of Jan Hendrik Hofmeyr (Onze Jan). (Cape Town, Van de Sandt de Villiers, 1913), 235.
23
Hofmeyr was journalist van de krant De Zuid-Afrikaan. Om de belangen van de Afrikanerboeren te behartigen richtte hij in 1878 de Zuidafrikaansche Boeren
Beschermings Vereeniging op. Later behartigde hij de gehele Afrikanergemeenschap en zette hij zich in voor de Nederlandse taal in Zuid-Afrika, als tegenreactie op de stichting van Die Genootskap van Regte Afrikaners. De bovengenoemde uitspraak richtte zich dan ook op de onderdrukking van het Nederlands en niet het Afrikaans. De impact was vrijwel hetzelfde voor de Afrikaner. Du Toit vervolgt zijn brief met de stelling dat als die wijze Afrikaner mannen de macht hadden gehad het land succesvoller geweest was, want hij vindt dat de Britten veel verkeerde beslissingen genomen hadden waardoor er veel geld is weggevloeid. In 1853 was er een systeem ingevoerd waarin de gehele blanke bevolking zou moeten worden vertegenwoordigd (representative rule). Hier hadden de Afrikaners veel campagne voor gevoerd in de jaren veertig en vijftig, maar dit systeem kwam hun niet ten goede. Zo vormden de Afrikaners maar een derde van de afgevaardigden, terwijl zij wel bijna driekwart omvatten van het electoraat. Ook had de gouverneur, aangewezen in Groot-BrittaniĂŤ, nog steeds het grootste deel van de macht in handen, en niet het parlement, waardoor Engelse belangen beter werden behartigd dan die van de Afrikaanse Boeren.53 Toch hadden de Afrikaners meer kunnen doen om hun belangen te behartigen. Een verkiezingsagent ontdekte in 1869 dat in zijn gebied 9/10 van de boeren onder de vijfentwintig geen de moeite had gedaan om zich te registreren. Velen die zich wel hadden geregistreerd hadden allerlei excuses om niet te stemmen: het parlement zou niet het beste voorhebben met de kolonie, ze moesten ploegen, de veldcornet (een ambtenaar) had hen niet gewaarschuwd.54 Een gebrek aan belangstelling zou hier ook mee te maken hebben gehad. Toch ligt het volgens Du Toit compleet aan de verbanning van Nederlandse taal in het parlement.
53 Giliomee, 201. 54 Ibidem.
24
Du Toit snapt ook niet waarom kinderen van Afrikaners op de scholen in de taal worden onderwezen van de vreemdeling. De moedertaal wordt op gelijke voet gesteld met de taal van de Barbaren waarmee hij de zwarte bevolking in Afrika mee bedoelt. Verder is ook de rest van het onderwijs gemanipuleerd, zoals aardrijkskunde en geschiedenis. Kinderen zouden alleen maar leren waar Groot-Brittannië ligt. Zo zou tweederde van het boekje gewijd zijn aan “een klein Eilandje in de Noordzee.” Ook gaan de geschiedenislessen alleen maar over de geschiedenis van Groot-Brittannië en niet over andere landen. Als laatste heeft Du Toit het over de verengelsing van ‘onse kerken’. Deze verengelsing werd in gezet door de gouverneur Somerset vanaf 1813 en wordt gevoeld door Du Toit als een overname door vreemdelingen in de kerk die gebouwd is door de Nederlanders. Hij roept de Afrikaners op in te grijpen voor het te laat is. In ieder geval was er één persoon die zich geroepen voelde om hier iets aan te gaan doen. Klaas Waarzegger jr., pseudoniem van C.P. Hoogenhout, reageerde naar aanleiding hiervan op Du Toits brieven. De van oorsprong Nederlander reageert in De Zuid-
Afrikaan in het Afrikaans, en niet in het Nederlands, op de brieven van Du Toit. Eerste brief van C.P. Hoogenhout aan S.J. du Toit De eerste brief gericht aan Du Toit is geen lange brief. Klaas Waarzegger jr. spreekt Ware Afrikaander aan als zijn neef. Hij zegt dat hij zijn ‘neef’ erg graag wil leren kennen zodat zij zich samen sterk kunnen maken voor het behoud van de Afrikaanse taal. Als eerste zou er een taalkunde van het Afrikaans gemaakt moeten worden. Vaste regels en hoe men moet spellen zijn volgens hem belangrijk, want anders gaat iedereen maar zomaar wat opschrijven. Du Toit zou daarbij het voortouw moeten nemen door iets in de krant De Zuid-Afrikaan te schrijven waardoor Klaas weet hoe Ware Afrikaander de woorden spelt. Dan kunnen ze samen werken. Brief van S.J. du Toit aan C.P. Hoogenhout In de brief die volgt op de brief van Hoogenhout zegt Ware Afrikaander tegen zijn penvriend dat het wel mogelijk is om zijn identiteit te verhullen via de krantendrukker. Hij zegt dat veel mensen de brieven van Klaas Waarzegger jr. lezen en hij vindt dat hier 25
een boekje van afgedrukt moet worden omdat men dit graag zal lezen. Du Toit bedoelt hiermee Gesprekke tussen Oom Jan Vasvat en neef Daantjie Loslaat die Hoogenhout gepubliceerd had in De Zuid-Afrikaan in 1873 waarin hij aantoonde dat Andries Waterboer, de leider van het Griekwa volk, geen aanspraak kon maken op de diamantvelden, maar dat de Oranje-Vrijstaat de rechtmatige eigenares was.55 Hierna gaat de brief over twee dingen die Klaas Waarzegger jr. heeft aangestipt in zijn vorige brief. Du Toit zegt dat het niet mogelijk is om tot een Afrikaanse taalkunde te komen, maar wel tot een Afrikaanse spelling. De reden voor het uitstellen van het ontwikkelen van een Afrikaanse taalkunde is dat de taal nog in de groei is. Volgens hem komt “Eers die taal en dan die taalkunde”. Du Toit maakt de vergelijking met een kind: “Ne’s ons een pak klere wil maak ver een kind en dan se, hy moet dit syn hele lewe lank dra. Mar die kind wort al groter en die klere is net nou uitgegroi, Ne, neef! Ons taal moet nog banjang groi. Moet tog niet nou al ver die kind een jurkie gaan maak nie. Di’s net nou te nouw; dan knel dit ver hom.” Du Toit vindt het ontwikkelen van de taalkunde geen idee, want de taal is dus nog een jonge taal en kan zich allerlei kanten op gaan ontwikkelen. De taalkunde belemmert de Afrikaanse taal alleen maar in haar ontwikkeling. Toch is de schrijver het wel eens met Klaas dat er iets moet gebeuren. De vergelijking wordt gemaakt met een kind dat begint met lopen. Dat kind moet je begeleiden aan een loopband, zodat het zich daaraan kan vasthouden als het wil lopen. Die loopband zou in het geval van het Afrikaans de spellingsregels zijn waardoor de taal als het ware wordt begeleid. Door veel schrijven zou de taal gevormd kunnen worden. Du Toit heeft al een concreet idee waar zij als eerste over zouden kunnen gaan schrijven. Hij wil graag een geschiedenis schrijven genaamd Die geschiedenis van ons
land, in die taal van ons Volk: een eigen geschiedenisboek dus. Hij vindt het een
55 Van Niekerk. De eerste Afrikaanse taalbeweging en zijn letterkundige voortbrengselen, 2.
26
schande dat er in Nederland – waar de voorouders van de Afrikaners vandaan komen – nog niet eens een boek van de Geschiedenis van Zuid-Afrika is verschenen. In Engeland wel, maar dit kan geen waarheidsgetrouw boek zijn. De Britten verdraaien immers altijd alles. Daarom moeten de Afrikaners het heft in eigen handen nemen om hun geschiedenis op te schrijven, want zij kennen hun geschiedenis zelf het beste. Het opschrijven van een ‘eigen’ geschiedenis sluit goed aan bij Du Toit’s gedachte dat hij het Afrikaanse volk vertegenwoordigt als ‘advocaat’. Eerst moet je de Afrikaner bewust maken van zijn identiteit, dan volgt de steun voor de taal. De volgende spellingsregels stelt Du Toit zelf op. Wel zegt hij er bij dat het van harte aanmoedigt dat Klaas zelf ook dingen zal toevoegen aan de 7 regels die hij opstelt: 1. Ons skryf soos ons praat. 2. Ei’e name en vreemde woorden skryf ons so’s dit in die talen geskrywe wort waaruit ons dit o’erneem. 3. Ons skryf nooit z maar altoos s, of dit moet wees in vreemde woorde. 4. In een ope syllabe skryf ons nooit twe klinkers agterma’-ka’er nie. 5. Waar een medeklinker uitval wys ons dit an met een’. 6. Ons het vier e-klanke.
7. Ons skryf nie sch maar sk. Dit is voor het eerst dat iemand een ‘algemene spelling’ opstelt, maar eigenlijk staat deze spelling nog niet helemaal vast, want zoals Du Toit al aangeeft mag zijn neef best dingen toevoegen. Dat regel 1 werd opgesteld is omdat er geen spelling of taalkunde bestond, dus het was makkelijk voor Du Toit om hiermee te beginnen. Hij was immers de eerste die hier zich mee bezig hield. Daarnaast waren de meeste Afrikaners analfabeet. In 1875 werd aangenomen dat ongeveer 43 procent van de kinderen tussen vijf en vijftien in de Kaapkolonie konden schrijven en lezen. Voor Afrikaners was het aandeel ongetwijfeld kleiner als men aanneemt dat de Engelssprekenden van de Kaap waarschijnlijk een niveau hadden bereikt van ongeveer 60 procent, net als hun tegenhangers in Victoria 27
en Nieuw-Zeeland.56 Het zou dus zeer moeilijk worden om een taal te leren met moeilijke grammaticaregels. Regel 1 zou het dus heel gemakkelijk maken voor de bevolking om deze taal te leren. Dit kwam Du Toit natuurlijk ten goede. Regel 2 komt voort uit de haat tegen de Britten. De Britten maken namelijk van klassieke namen hun eigen versie zoals Homer van Homerus is afgeleid. Dit is een gruwel in de ogen van Du Toit. In regel 6 kan een voorbeeld van taalpurisme ontdekt worden, iets wat het Afrikanernationalisme in de tweede helft van de twintigste eeuw ging kenmerken. Du Toit struikelt over de naam Klaas Waarzegger jr. Hij vindt dit een typisch Nederlandse naam. In het Afrikaans zou het worden: Klein Klaas Waarséer omdat Du Toit stelt dat het Afrikaans vier e-klanken heeft die elk op hun eigen wijze moeten worden geschreven (e, é, ê, è). Laatste brief van C.P. Hoogenhout aan S.J. Du Toit. In deze brief bedankt Hoogenhout Du Toit als eerste voor zijn brief. Hij zegt dat de lezers van De Zuid-Afrikaan niet alleen zijn brieven lezen, maar ook die van Ware Afrikaander en daarom zouden ze in de toekomst samen een boekje uit moeten brengen waarin zij hun stukken publiceren. Hij vindt dat Ware Afrikaander nog veel te schrijven heeft. Verder is hij het grotendeels met hem eens is wat betreft de taalkunde en de spelling. Hij ziet in dat de taalkunde nog niet ontwikkeld kan worden. Hij is overtuigd door Du Toit door zijn voorbeeld “met die pak kleere en die jurkie.” Ook wil hij graag meewerken aan een boek dat gaat over de geschiedenis van hun land in de taal van hun volk. Klaas denkt dat het misschien een goed idee is dat andere schrijvers van de courant genaamd ‘Criticus’, ‘Reguit’, ‘Locomotief’ en ‘X.Y.Z.’ “O.,”
57
die ook voor het
Afrikaans zijn mee te laten helpen. Klaas is het grotendeels met Ware Afrikaander eens wat betreft de spelling, maar hij vindt dat regel nummer 1 en 5 elkaar tegenspreken. Dit stipt hij nog even aan: als 56 Giliomee, 211. 57 Met Lokomotief werd D.F. du Toit bedoeld, de broer van S.J. du Toit. Hij was in naam de redacteur van Die Patriot; de eigenlijke redacteur was zijn broer, maar die kon niet als zodanig optreden vanwege zijn functie als predikant. Zijn kerkenraad was er tegen gekant. Wie ‘Criticus’, ‘Reguit’, ‘X.Y.Z.’ en ‘O.’ zijn, is mij onbekend gebleven. Er is een grote kans dat dit de schuilnamen waren van de latere leden van het genootskap die misschien ook al publiceerden in De Zuid-Afrikaan.
28
overal ‘ wordt toegevoegd lijkt de taal net Hebreeuws. Nieuwe regels heeft hij niet, maar hij denkt dat er nog wel een goede letter moet worden bedacht om de ng te vervangen. Hierover zullen ze via een private brief corresponderen, dus niet via de krant. In deze brief verwacht hij ook de regels over de ‘taalkunde’. Klaas vindt dat er nog veel werk voor hen is, zoals ook ‘die Bijbel in Afrikaans’ nog op hen wacht. Hieruit blijkt dus dat er een vaste werkzaamheid begint te komen, taalregels worden vastgesteld, plannen voor samenwerking worden gemaakt, de uitgave van boeken wordt besproken. Toch heeft dit volgens een lid van het genootschap in het boek Geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging ver vrind en vyand uit publieke en
private bronne niet tot bepaalde werkzaamheid geleid. Eerst moest er een aanleiding zijn en volgens hem moest dat iets zijn wat ‘die trage gees’ zou kunnen opwekken; iets wat de harten van het volk zou raken.58 Dit was een Afrikaanse Bijbelvertaling.
58 Geschiedenis van Die Afrikaanse Taalbeweging ver vrind en vyand uit publieke en private bronne bewerk deur ’n lid van die Genootskap van Regte Afrikaners. (Paarl: D.F. du Toit & Co, 1880), 27- 28.
29
In de brieven van S.J. du Toit en C.P. Hoogenhout werden de eerste ideeën op papier gezet over hoe het Afrikaans gestandaardiseerd zou moeten worden. Beide mannen waren voor meerdere ontwikkelingen verantwoordelijk die er uiteindelijk voor hebben gezorgd dat er meer aandacht kwam voor het Afrikaans. Omdat de invloed niet echt te meten is, wordt in dit hoofdstuk onderzocht in hoeverre de brieven aanleiding waren voor verdere handelingen. Pannevis greep deze briefwisseling aan als aanleiding om te handelen: op 7 november 1874 stuurde hij een brief naar het Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap met het verzoek de Bijbel te vertalen naar het Afrikaans. Hij beval Du Toit aan als mogelijke vertaler omdat hij ‘’n regte knappe predikant van die Ned. Ger. Kerk’ zou zijn. Hij noemde het Afrikaans echter wel ‘’n soort van verbasterde Hollans’. Dit viel niet in goede aarde bij de B.B.B.G., omdat zij niet erg enthousiast waren om de Bijbel te vertalen naar “een bastertale”. Ondanks dit besloot het Bijbelgenootschap de brief van Pannevis op te sturen naar de secretaris van de Bijbelgenootschap in de Kaapkolonie, dr. G. Morgan. Hij kreeg de taak om een onderzoek in te stellen naar de wenselijkheid en noodzakelijkheid van een Afrikaanse vertaling van de Bijbel.59 Op de Konferensie van predikante in Wellington in Juli 1875 werd besloten dat de Bijbel niet vertaald zou worden naar het Afrikaans. Morgan bracht hiervan een verslag uit aan Du Toit, die hierop besloot de zaak met andere voorstanders van het Afrikaans te bespreken. Op 14 augustus 1875 vergaderde Du Toit met 8 anderen in het huis van Gideon Malherbe, de schoonzoon van Van der Lingen, in Paarl. Zij vonden allemaal dat een Bijbelvertaling noodzakelijk was, maar zij waren ook van mening dat de tijd er nog niet rijp voor was omdat zij steun van het Afrikanervolk zelf noodzakelijk achtten. Dit in tegenstelling tot Pannevis die dacht dat als de Bijbel was vertaald, de
59 Van Niekerk, 5.
30
Afrikaners deze vertaalde Bijbel het dadelijk zouden verwelkomen alsof het hun eigen was.60 Dit was waarschijnlijk de reden dat hij niet werd uitgenodigd. Die Genootskap van Regte Afrikaners61 (GRA) werd die avond opgericht met het doel om het volk te overtuigen dat het Afrikaans geaccepteerd moest worden als taal en niet als dialect, met het doel nationale belangen in het algemeen te bevorderen. S.J. du Toit werd de voorzitter, de rest van het genootschap bestond uit de volgende lieden: C.P. Hoogenhout, D.F. du Toit (Oom Lokomotief), D.F. du Toit (Dokter), S.G. du Toit, G.J. Malherbe, P.J. Malherbe en A. Ahrbeck. Op de eerste bijeenkomst stelden zij vast op welk publiek zij zich richtten: zij onderscheidden drie categorieën van Afrikaners: “Afrikaanders met Engelse harte. En daar is Afrikaanders met Hollanse harte. En dan is daar Afrikaanders met AFRIKAANSE harte. Die laaste noem ons REGTE AFRIKAANDERS, en die veral roep ons op om an ons kant te kom staan”.62 Dit zouden ze later ook uiteenzetten in hun manifest. Du Toit zou zich gaan richten op de blanke bevolking. Afstamming, niet taal, was het bepalende kenmerk.63 Het genootschap wilde de Afrikaners met Afrikaanse harten bewust maken van hun taal en nationaliteit. De Herderiaanse visie dat taal en nationaliteit niet gescheiden konden worden komt hier nog eens naar voren. Volgens P.J. Nienaber, emeritus hoogleraar van de vroege geschiedenis van de Afrikaanse letterkunde te Johannesburg,64 stonden zij grote idealen voor. Het doel van het GRA was ‘Om te staan vir ons Taal, ons Nasie en ons Land’. De aanname is duidelijk: onze natie deelt een taal. Dit betekende in de praktijk dat zij het Afrikaans wilden standaardiseren en hun taal erkend wilden krijgen als officiële taal. Dit had 60 A.G.S. Meiring. Die Afrikaanse Taalbewegings. Saamgestel volgens die Leerplan vir Matriek. [The Afrikaans Language Movements. Compiled according to the Syllabus for Matriculation.] (Bloemfontein et al. Nasionale Pers, 1949), 18. 61 Voorheen Afrikaanders. 62 Van Niekerk, 9. 63 Giliomee, 217. 64 Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1996-1997. (Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1998), 130.
31
vooral politieke motieven. Volgens Von Wiellingh, een lid van het GRA, wilden zij de taal erkend hebben als een taal van Zuid-Afrika, zodat de Afrikaners zelf naar het parlement konden om te vechten voor hun rechtmatige rechten en hun aandeel in de regering van hun land.65 De gedachte was dat als de taal serieus genomen zou worden het Afrikaanse volk ook als volwaardige zou worden gezien door de Britten. Het Afrikaans werd sterk geassocieerd met armoede en gekleurdheid, doordat het ook door de gekleurde en zwarte bevolking werd gebruikt. Het werd spottend een hotnotstaal genoemd, griekwataal, kombuistaal, plattaal en brabbeltaal. 66 Het GRA wilde het Afrikaans ontdoen van het creoolse karakter. Daarom kwamen er onder andere taalboekjes uit waar de nadruk werd gelegd op het blank-zijn. Zo zouden de Afrikaners op alle terreinen opgevoed worden en zouden ze trots kunnen zijn op hun Afrikaner-zijn. Om deze boodschap over te brengen werd besloten elke maand een blad uit te geven onder de naam Die Afrikaanse Patriot67 die voor het eerst werd uitgebracht op 15 januari 1876. De mannen van het GRA wisten maar al te goed dat als zij een groot publiek wilden bereiken de media hen daarbij konden helpen. Benedict Anderson meent dat de rol van de media erg belangrijk was in het construeren van een gemeenschap: “It was the newspaper and the novel that provided the technical means for ‘representing’ the kind of imagined Community that is the nation.”68 Op de voorpagina staat hun slogan: “Verenigde Suid Afrika.” De woorden staan volgens de ontwerper van het voorblad van Die Patriot Von Wiellingh voor “de ambitie van het GRA voor de vereniging van de ‘vier staten’ in Zuid-Afrika onder één vlag (de twee kolonies en de twee republieken).69 Het GRA streefde dus niet naar afscheiding van de Britten, maar naar vereniging van de Zuid-Afrikaanse republieken. Ook besloten zij tijdens de 65 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism', in International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49. 66 I. Hofmeyr. 'Building a nation from words. Afrikaans language, literature and ethnic identity 1902-1924', in:
Shula Marks & Stanley Trapido (eds.), The Politics of race, class and nationalism in twentieth-century South Africa, 2nd impr., (London: Longman 1988): 95-123. 67 Vanaf nu zal de term Die Patriot gebruikt worden voor Die Afrikaanse Patriot omdat het ook door het GRA zo werd afgekort. 68 Anderson, 25. 69 V. Webb en M. Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism'. In: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49.
32
oprichting dat het Afrikaanse Volkslied van Pannevis en Hoogenhout vertaald zou woorden door S.J. en J.D. du Toit in het Afrikaans, waarin aan hun idealen en streven uitvoering werd gegeven en waarin het nationale sentiment van het Afrikanervolk vertolkt werd. Zo gaat het eerste complet bijvoorbeeld over de vaderlandsliefde en het tweede complet over de taal waarin direct wordt verwezen naar het ‘feit’ dat taal en nationaliteit niet gescheiden kunnen worden; taalstrijd en natiestrijd gaan altijd hand in hand. Dit stelde Du Toit ook al in zijn brieven. Zij begonnen met veel moed aan hun doel, want er was nog veel weerstand om in het Afrikaans te schrijven. Dit kwam meerdere keren tot uiting tijdens hun werkzaamheden in de loop van de tijd. Zo moesten de leden van het genootschap publiceren onder hun schuilnamen. Zowel Engelse als Nederlandse kranten kwamen in opstand en bespotten het genootschap, maar het genootschap liet zich niet afschrikken door de kritiek en ging te allen tijde door met hun activiteiten. Er werden verschillende literaire pogingen ondernomen om de Afrikaners bij te scholen over hun identiteit en taal. Om de Afrikaners bewust te maken dat het Afrikaans een taal was en geen dialect, bracht S.J. du Toit in 1876 het boek Eerste Beginsels van
die Afrikaanse Taal uit met spellingsregels die bijvoorbeeld orthografie, etymologie, syntaxis en metriek bevatte. Het was maar een boekje van 29 bladzijden en was daarom onvolledig en oppervlakkig. Maar het genootschap stelde in het voorwoord wel dat dit de eerste beginsels (hoofdregels) waren. Daarom brachten ze in 1887 een uitgebreide bewerking ervan uit, getiteld Fergelykende Taalkunde fan Afrikaans en Engels, waarvan in 1902 een tweede herziende versie uitkwam. Echter, zowel uit de Eerste Beginsels als uit het tweede taalboek blijkt dat scherpe waarneming en zelfstandigheid van oordeel van de schrijver gepaard gaan met een gemis aan wetenschappelijke kennis van klankleer en taalgeschiedenis.70 Omdat de Afrikaners zich ook bewust moesten worden van ‘hun geschiedenis’, werd Die Geskiedenis van ons Land in die Taal van ons Volk uitgeven in 1877. Hierin werd de geschiedenis van de Afrikaanse kolonisten beschreven in heroïsche termen. Het
70 Van Niekerk, 18.
33
boekje beschreef hoe ze hun hele geschiedenis door onderdrukt werden, maar toch trouw bleven aan hun Christelijke geloof en dat ze eervol leefden. Daarnaast werden de Afrikaners afgebeeld als martelaren bij de Slag van Slagtersnek. De Britten en de Britse regering, daarentegen, werden in negatieve termen besproken.71 Niet erg verwonderlijk als je bedenkt dat Du Toit het grote brein achter deze werken was. Lydia van Niekerk zegt hierover over: “’t Boek is in sommige opzichten meer ’n strijdschrift dan ’n objektief histories betoog, en de opgewekte populaire stijl, die niet altijd de nodige ernst in acht neemt, is hiermee in overeenstemming, maar maakt ’t te gelijk zeer geschikt tot volksboek.”72 Leden van het genootschap publiceerden nog meer werken, zoals de Afrikaanse Almanak die jaarlijks verscheen vanaf 1877, Afrikaanse gedigte uit
Die Patriot en Eerste Afrikaanse printjies boeki ver soet kinders (1879) uitgeven door Hoogenhout (Oom Jan wat Versies maak), de eerste novelle in het Afrikaans door Hoogenhout: Catharina, die Dogter van die Advokaat (1879), het eerste Afrikaanse drama genaamd Magrita Prinslo (1896) van S.J. du Toit en de eerste Afrikaanse historische roman genaamd Di Koningin van Skeba (1898). Het genootschap werd in de loop van de tijd een organisatie waar de interesse in taal als middel werd ingezet om andere doelen te realiseren.73 Du Toit heeft bijna in zijn eentje deze beweging omgedraaid van een beweging voor het Afrikaans als religieus medium naar één met klassieke nationalistische doelen. Pannevis had zich ingezet in de strijd van het Afrikaans als schrijftaal om de Bijbel te vertalen voor de gekleurde bevolking, maar volgens Giliomee liet Du Toit dit weg uit zijn eigen agenda omdat hij de Afrikaanse taal ging verbinden aan de nationaliteit van de Afrikaners. Dit is deels waar, want het genootschap bleef zich wel degelijk bezighouden met de noodzaak tot de vertaling van de Bijbel, maar eigenlijk stond dit ook weer in dienst de nationalistische politiek van het genootschap. Met de Bijbelvertaling werd een begin gemaakt door Hoogenhout. Hij stuurde de vertaling van Mattheüs 28 op naar de krant Die Kerkbode – het ambtelijke orgaan
71 Giliomee, 219. 72 Van Niekerk, 19. 73 Kannemeyer, 46.
34
van de Nederduitse Gereformeerde Kerk – maar die wou haar niet opnemen. In 1879 vertaalde hij het hele evangelie van Mattheüs, maar deze werd niet gepubliceerd. Toch bleef de zaak van de Bijbelvertaling onder de aandacht van het GRA. In 1888 werd een besluit genomen en nu werkelijk voorbereidend werk te gaan treffen. Zo werd er een comité opgezet om na te gaan welke openbare belangstelling er was voor een vertaling. De vertaling werd opgedragen aan Du Toit. Om tijd in de vertaling te steken moest hij eerst zijn baan als superintendent opzeggen (toezichthouder) van Onderwijs in de Transvaal. Hierna ging hij zich volledig wijden aan de Bijbelvertaling. In 1889 zijn de eerste drie hoofdstukken uit Genesis vertaald, tussen 1893 en 1903 heeft Du Toit een zevental Bijbelboeken vertaald. Uiteindelijk bleek dat er nog steeds niet veel behoefte was aan een vertaling, de meeste mensen namen genoegen met de Statenbijbel. Toch heeft Du Toit veel werk verricht dat voortgezet kon worden in de Tweede Taalbeweging en uiteindelijk voltooid zou worden door zijn zoon Jakob Daniël du Toit (1877-1953), beter bekend als de dichter Totius.74 Eén van die uitingen van de nationalistische politiek van het genootschap was dat Die Patriot steeds meer een propagandamiddel werd. Vanaf 1881 werd het blad een weekblad, want het werd in de loop van de tijd steeds populairder: van 300 oplagen in 1876 naar 3000 in 1881. Volgens Isabel Hofmeyr stond deze krant hoog op de lijst van best verkopende ‘Nederlandstalige’ kranten in de Kaap. Het bereik was dus groot. De voornaamste reden voor de toename van het aantal lezers kwam vooral omdat de auteurs van Die Patriot nog een stap verder gingen dan de auteurs van De Zuid-Afrikaan, die wel kritisch was over de Britse annexatie van Transvaal in 1877, maar niet de mening deelde dat ze actieve weerstand moesten bieden. Sommige Transvaalse leiders claimden later dat dit een beslissende factor was geweest voor hen om de wapens op te nemen.75 Door deze annexatie werden zoals al eerder gezegd nationalistische gevoelens aangewakkerd. Ook richtte Du Toit een politiek partij op in 1879 genaamd de Afrikanerbond– niet te verwarren met de latere Afrikaner Broederbond – die als doelstelling had “’N 74 Nienaber, hoofdstuk 4. 75 Giliomee, 219.
35
Verenigde Suid-Africa met ’n eie vlag en ’n eie regeringsvorm.” Met een eigen regeringsvorm werd een regering onafhankelijk van Groot-Brittannië bedoeld. Die
Patriot nam duidelijke politieke standpunten in tijdens de jaren tachtig die ten goede kwamen aan de Afrikanerbond.7677 In 1883 was deze partij de grootste politieke partij van Zuid-Afrika. Ook steunde deze partij de kandidatuur van Paul Kruger voor het Transvaalse presidentschap, die sterk anti-Engels was.78 Die Genootskap van Regte Afrikaners was dus niet langer een zuivere taalgenootschap, want hun belangrijkste communicatiemiddel werd nu ook gebruikt om de politiek te steunen. Wie lazen zoal deze krant? De uitgevers zelf categoriseerden hen als landelijk, Afrikaans en minderbevoorreg. Dit betekende echter niet de allerarmsten, aangezien veel van hen niet veel scholing hadden genoten. Eerder moet gedacht worden aan leraren, geestelijken in arme parochies die geconfronteerd werden met bezuinigingen op hun staatstoelagen en kleine winkeliers en handelaren. De meer ‘urbane’ Afrikaners lazen het blad in ieder geval niet, zij schaarden zich liever achter Jan Hofmeyr die zich inzette voor de Nederlandse taal in Zuid-Afrika. Zij keken neer op het populistische blad
Die Patriot. Daarnaast is de ontwikkeling van de Afrikaanse letterkunde tot 1900 het grootst geweest aan de Kaap en Oranje Vrijstaat.79 Wellicht heeft het gebrek aan Afrikaanse letterkunde te maken met de grote invloed van het Nederlands in Transvaal. De vraag is dan ook tot waar Die Patriot en andere geschriften van het genootschap reikten.80
76 I. Hofmeyr. 'Building a nation from words. Afrikaans language, literature and ethnic identity 1902-1924'. , in In: Shula Marks & Stanley Trapido (eds.), The Politics of race, class and nationalism in twentieth-century South Africa, 2nd impr., (London: Longman 1988): 95-123. 77 Deze bond werd in 1882 overgenomen door Jan Hofmeyr omdat volgens Isabel Hofmeyr in ‘Building a nation from words’: “Initially these men hatched [Die Genootskap der Regte Afrikaners] their schemes under the carapace of wealthy Dutch farming interest. Hofmeyr, for example, gave them support in his newspaper De Zuid Afrikaan, which was in the process of defining its own more minimalist nationalism. But when du Toit and his men hesitantly moved out into the open, Hofmeyr and his following easily outmaneuvered them and took over the Bond. This grouping had little taste for du Toit’s vision of an organic nation, and they scoffed at his schemes to promote the ‘brabbeltaal’ of the disreputable populace above the glories of Dutch.” Ook te vinden in Hermann Giliomee. A biography of the Afrikaners. Pagina’s: 220-223 & Vic Webb en Mariana Kriel. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism'. In: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue , pp. 19-49. 78 Kannemeyer, 47. 79 P.J. Nienaber. Die vroeëre Afrikaanse letterkunde. (Johannesburg: Witwatersrand University Press, 1969), 21. 80 Dit is mij tot nu toe onbekend gebleven.
36
De strijd voor het Nederlands werd niet per se afgekeurd door de leden van het genootschap. Sterker nog: ze vonden dat het Afrikaans nog ongevormd was en veel baat kon vinden door de taal te verrijken met het Nederlands. Zij zijn dan ook deels verantwoordelijk voor het besluit van 1882 dat het Nederlands ook in het parlement gebruikt moest worden. Die Patriot werd ook ingezet in de erkenning van de Nederlandse taal in Zuid-Afrika en in het bijzonder het Nederlands als taal van de staat. Wellicht dachten zij dat de erkenning van het Nederlands hen een stapje dichter bij het erkenning van het Afrikaans zou brengen. Door scherpe gedachtewisselingen in nieuwsbladen over het streven naar het Nederlands als officiële taal werd een taalcongres opgericht te Kaapstad in Oktober 1890 waar besloten werd tot de oprichting van de Zuid-Afrikaanse Taalbond. Het GRA was ook aanwezig, wat de situatie wel wat ingewikkelder maakte en waardoor de formulering van het doel van de Taalbond wat vaag werd geformuleerd: “Bevordering van de kennis der volkstaal en aankweeking van een ontwikkeld nationaliteitsgevoel.” Du Toit kon niet aanwezig zijn, maar had wel 71 stellingen opgestuurd over het Afrikaans als taal, moedertaal, landstaal, volkstaal, schrijftaal, Bijbeltaal, schooltaal en kerktaal.81 Dit congres zette het genootschap aan tot het bijeenroepen van een Afrikaans taalcongres, dat bijeenkwam op 15 en 16 januari 1896 te Paarl onder voorzitterschap van Du Toit. Hierop nam men de volgende resolutie aan: “Dat di Afrikaanse Taalkongres sig verklaar ten gungste van di beginsel: skryf soos jy praat, dit wil sê om di beskaafde spreektaal van ons land tot grondslag te lê en tot re’el van skryftaal, en saam met ons volk te ontwikkel.” Er werd een commissie opgesteld die de taak kreeg om een Afrikaanse taalkunde en woordenboek op te stellen. Ook werd het eerste Afrikaanse tijdschrift opgericht: Ons
81 Deze werd het jaar daarop verder uitgelicht onder de titel: Afrikaans ons Volkstaal. 71 Theses of Stellinge,
neergeleg en verklaar deur S.J. du Toit.
37
Klyntji. Op het tweede taalcongres op 27 en 28 januari 1897 drong men ook aan op de erkenning van het Afrikaans als officiële taal.82 De zogenoemde Eerste Taalbeweging van Du Toit behaalde enkele resultaten: het kreeg veel aandacht in kranten, maar rond 1890 was de beweging al bijna dood. De beweging steunde te veel op één man, die uiteindelijk de sympathie van de Afrikaanse inwoners van Transvaal en Oranje-Vrijstaat verloor doordat hij de kant van de Britse imperialist Cecil Rhodes koos. Daarnaast vergiste Du Toit zich toen hij koos voor een ultrafonetische vorm van spelling waar velen zich niet in konden vinden. Bovendien maakte hij de fout dat hij het Engels wilde vervangen door het Nederlands en Afrikaans als de landstaal. Giliomee zegt echter dat dit een ‘hopeless quest’ was: “The real challenge was to eliminate Dutch and to develop Afrikaans to a point where it could take its place next to English as an official language.” Het grote probleem was nog steeds dat het Afrikaans werd gezien als een bastaardtaal; het werd nog steeds niet serieus genomen.83
82 Van Niekerk, 44-45. 83 Giliomee, 223-224.
38
In de voorgaande hoofdstukken is het voornaamste doel van de Afrikaanse taalbeweging beschreven. Het genootschap wilde het Afrikaans promoveren tot volwaardige taal (wat niet gelukt is). Het was volgens hen geen dialect maar een taal en diende ook zo behandeld te worden. Tijdens de opkomst van de filologie en het stamboom-systeem84 bleek er echter een groot probleem te zijn: wat was nu precies een taal en wat een dialect? De taalwetenschap heeft nooit een criterium aangereikt wanneer men van een dialect spreekt en wanneer van een taal.85 Wat een taal is en wat een dialect is historisch en sociaal bepaald. De promotie van ‘dialect’ naar ‘taal’ noemt Joep Leerssen de verabsolutering van de taal. Elke cultuurtraditie die zichzelf wilde emanciperen moest allereerst bewijzen dat ze zich niet in een dialect, maar in een taal uitte. Dit werd gedaan door de taal te standaardiseren, te codificeren en te reguleren. In dit hoofdstuk wordt gekeken in hoeverre dit gold voor de Afrikaanse situatie. Zoals in de inleiding al is aangegeven, heeft Leerssen een paar aspecten opgesomd hoe het kan dat een ‘dialect’ uitgroeit tot een ‘taal’: Een dialect is mondeling, een taal is (ook) geschreven Dit houdt in dat men zal proberen een spreektaal te verheffen tot schrijftaal. Dit was één van de voornaamste doelen van Die Genootskap van Regte Afrikaners. S.J. du Toit bracht namens het GRA in 1876 het boek Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal uit waarin de eerste poging werd gedaan de taal te standaardiseren en waarvan de eerste 7 spellingsregels al waren uitgewerkt in Du Toits brief aan Hoogenhout. Het ontwikkelen van een officiële spelling staat gelijk aan de standaardisering van de taal.
84 Het stamboom-systeem ontstond nadat William Jones (1746-1794) in de achttiende eeuw ontdekte dat alle Europese talen een verwantschap toonden met het Sanskriet. Hierdoor ontstond het idee van een familietaalverwantschap. Het resultaat was een stamboom-systeem. 85 Leerssen, 102.
39
Om het Afrikaans te doen gelden als een schrijftaal werd er veel gepubliceerd. Voor het leesgierige publiek publiceerde het GRA gedichten, novelles en andere romans. Hierdoor werden de mensen ook bekend gemaakt met de taal en de schoonheid die de taal kon hebben als schrijftaal. Propaganda (bijvoorbeeld Die Patriot, het voornaamste communicatiemiddel van het genootschap) werd een belangrijk middel om de Afrikaners er van te overtuigen dat er de noodzaak was om het Afrikaans taal te standaardiseren. Dat het überhaupt een taal was werd nog door veel mensen aan getwijfeld.86 Een Bijbelvertaling in het Afrikaans lag voor de hand, want de meeste Afrikaners waren maar simpele boeren en lazen hooguit de Bijbel. Die Bijbel lazen zij met grote moeite, omdat die was geschreven in het Nederlands. Daarom was hier terrein te winnen voor de ‘Afrikaanse zaak’ en werd er ijverig gewerkt aan een Afrikaanse Bijbelvertaling. Volgens Joep Leerssen waren Bijbelvertalingen een prestigieuze manier om de ‘volwassen’ status van een taal te afficheren. Dit gebeurde niet alleen in ZuidAfrika, maar ook in het Ottomaanse Rijk waar Vuk Stefanović Karadžić in 1847 het Nieuwe Testament naar het Servisch vertaalde ten behoeve van een Brits Bijbelgenootschap. Zo zette hij Servië op de mentale landkaart van de Europese nationale culturen.87 Een zelfde gedachtegang kan geconstateerd worden voor Du Toit en het genootschap, die er van overtuigd waren dat een Afrikaanse Bijbelvertaling de status van het Afrikaans ten goede zou komen. Een grens tussen schrijftalen is vaak politiek gegroeid Leerssen
zegt
hierover:
“De
verspreiding
van
een
schrijftaal
volgt
de
verspreidingskanalen van openbare teksten en dus vaak het territoir van politiek verenigde samenlevingen. Een voorbeeld is de mondelinge ‘dialectgrens’ tussen Nederland en Duitsland. Deze verglijdt geleidelijk. De schriftelijke, daarentegen, stopt abrupt bij de landsgrens.”
88
Hier gaat Leerssen uit van een land met één officiële taal,
86 I. Hofmeyr. 'Building a nation from words. Afrikaans language, literature and ethnic identity 1902-1924', in:
Shula Marks & Stanley Trapido (eds.), The Politics of race, class and nationalism in twentieth-century South Africa, 2nd impr., (London: Longman 1988): 95-123. 87 Leerssen, 88-89. 88 Ibidem, 103.
40
terwijl dat in werkelijkheid niet zo is (Het Fries wordt naast het Nederlands gebruikt in Friesland). Deze kunnen dus net zo goed naast elkaar bestaan. Toen het Engels de officiële taal werd aan de Kaap, verspreidde het Engels zich ook via de verspreidingskanalen van openbare teksten in het bestuur en scholen. De verengelsing en dus de realisering van een taalgebied werd bewust doorgevoerd. Het was onderdeel van de taalpolitiek en er zat dus een politieke motivatie achter. Hier valt niet veel tegenin te brengen. Het is wel de vraag hoe de Afrikaners hier op reageerden. Na de komst van de Britten had het Afrikaans een achtergestelde positie. Het was geen officiële taal/landstaal en werd dus niet gezien als taal, maar als dialect. Juist door deze achterstelling wilden de Afrikaners ook gezien worden als een volwaardige natie. Om als natie gezien te worden was het bezit van een eigen taal onmisbaar. Om als taal te gelden en niet als dialect, diende een streektaal een uniforme, geschreven praktijk voor te leggen.89 Daarom begon Du Toit al snel met het ontwikkelen van spellingsregels om het Afrikaans dit uniforme karakter te geven. Dit was niet alleen mogelijk met een officiële spelling, maar ook door het verwerven van genoeg steun voor de ‘nationale zaak die elke Afrikaner aanging’. Pas in 1925 werd het Afrikaans erkend als officiële taal naast het Engels. Alter meent dat taalbewegingen politieke bewegingen zijn (soms goed ‘vermomd’ en soms ook niet). De redenatie van taalbewegingen lijkt te zijn dat alleen wanneer de taal van de natie ( in dit geval die van de Afrikaanse ‘natie’) hogere functies heeft verworven – politieke en economische functies – de toegang van de leden tot de politieke macht en economische kansen zal worden veiliggesteld.90 Om als natie gezien te worden was het bezit van een eigen taal dus onontbeerlijk. Alleen dan zouden de Afrikaners weer de baas kunnen zijn in het parlement en over hún kerken, hún scholen, enzovoort. In 1925 was er dan geen grens tussen schrijftalen (het Afrikaans en het Engels), want ze werden naast elkaar gebruikt in één land, maar de bewerkstelliging van het Afrikaans als taal is wel politiek gegroeid.
89 Leerssen, 105. 90 Alter, 65.
41
Omgekeerd lijkt er een neiging te hebben bestaan om taalvarianten die in politieke autonomie functioneerden, de status van ‘taal’ te geven, en taalvarianten die daarentegen binnen één staat voorkwamen eerder als dialecten te beschouwen. Dialect is dus streektaal, niet landstaal.91 Dit houdt in dat degenen die willen bewijzen dat hun taal een volwaardige taal is, en geen dialect, zullen moeten aantonen dat hun taal geen streektaal is, maar een taal die door een grote groep mensen gebruikt wordt. Dit slaat weer terug op het tweede punt van Leerssen. Het Engels, bijvoorbeeld, functioneerde in Zuid-Afrika al in politieke autonomie omdat het vanwege politieke redenen de officiële taal was geworden. Het Afrikaans had die status nog niet, dus kon het ook niet worden gezien als een taal. De taalbeweging moest aantonen dat het Afrikaans door een grote groep mensen werd gebruikt en dit hebben zij ook gedaan. Het Afrikaans was namelijk de taal van alle Afrikaners met Afrikaanse harte en niet van een klein groepje mensen. Niet voor niets deed Du Toit een beroep op de gevoelens van de Afrikaners om zo steun te vergaren. Want volgens het linguïstisch nationalisme van Herder waar Du Toit zo op steunde rechtvaardigde het bestaan van een natie de taal. Dus de steun van een grote groep mensen moest wel leiden tot de erkenning van het Afrikaans. Volgens Leerssen werden slechts enkele streektalen erkend als taal in gevallen waar een duidelijk historisch schriftcorpus bestond (Gallego met de Cantigas de Santa Maria van Alfonso de Wijze; Catalaans en Provençaals met hoofs materiaal; Fries). Dit maakte de filologie duidelijk dat dit een aparte traditie was en dus een ‘taal’92. De Afrikaners hebben op deze manier niet duidelijk kunnen maken dat het Afrikaans een ‘taal’ was, want zij hadden die traditie niet. In dit opzicht kan de Afrikaanse taalbeweging niet helemaal voldoen aan dit punt. Wel werkte de taalbeweging een cultureel nationalisme in de hand waarin gedichten, novelles, romans etc. een belangrijke rol kregen. Niet voor niets zou Die Genootskap van Regte Afrikaners een organisatie worden meer zou publiceren als daarvoor ooit gebeurd was.
91 Leerssen, 103. 92 Ibidem, 103.
42
In deze scriptie werd onderzocht in hoeverre de Afrikaanse taalbeweging past in Joep Leerssen’s theorie over taalemancipatie als onderdeel van het Afrikaans nationalisme door bestudering van de brieven van S.J. du Toit die hij publiceerde in de Nederlandstalige krant De Zuid-Afrikaan in 1874 en de briefwisseling tussen S.J. du Toit en C.P. Hoogenhout die hierop volgde, waarin zij bepleitten voor het Afrikaans als volwaardige taal. Leerssen’s theorie bepleit dat de verheffing van een dialect naar een taal een politiek proces is dat te maken heeft met de historische en sociale omstandigheden. Zo moet een taalbeweging ten eerste hard kunnen maken dat hun ‘taal’ geen dialect is maar een taal door een officiële spelling te hebben. Die Genootskap van Regte Afrikaners, opgericht in 1875 naar aanleiding van de brief van Arnoldus Pannevis naar het Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap, heeft dan ook zijn best gedaan om een officiële spelling op te stellen waar Du Toit al mee was begonnen in zijn brief naar Hoogenhout. In 1876 kwam Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal uit en in 1887
Fergelykende Taalkunde fan Afrikaans en Engels. Leerssen’s tweede punt is dat de grens van schrijftalen vaak politiek is voltooid. Je zou kunnen zeggen dat steunverwerving een onderdeel was om die politieke doelen te voltooien. Die steun poogde het GRA te krijgen door een Afrikaanse geschiedenis op te schrijven, een eigen krant, een eigen volkslied, een manifest en verschillende taalboekjes, drama’s en novelles en als kers op de taart: een Afrikaanse Bijbelvertaling waarin vaak het unieke karakter van de Afrikaners werd benadrukt. Leerssen’s derde punt heeft ook weer te maken met het werven van steun voor de ‘Afrikaanse zaak’. Aangetoond moest worden dat het Afrikaans niet een streektaal is, maar een taal van een groot volk verspreid over heel Zuid-Afrika. Volgens het linguïstisch nationalisme van Herder rechtvaardigde het bestaan van een natie het bestaan van een taal en vice versa. De Afrikaners hadden dus recht op de erkenning van het Afrikaans omdat zij een groot volk waren met een eigen geschiedenis. De rol 43
van ‘awakeners’ moet hier niet uit het oog verloren worden: zij die een cruciale rol speelden in het nationale ontwakingsproces. Daarnaast zegt Leerssen dat de verheffing van een dialect tot taal gemakkelijker is wanneer er al een duidelijk historisch schriftcorpus bestaat, maar dit bestond nog niet in Zuid-Afrika. Aan dit punt kan de Afrikaanse taalbeweging niet voldoen, maar naar mijn mening is taalemancipatie ook te bereiken zonder dat historische schriftcorpus. Al deze drie punten waar de taalbeweging aan voldeed, werden al uitgewerkt in de brieven van S.J. du Toit en de briefwisseling die daarop volgde tussen hem en C.P. Hoogenhout. Uit de brieven kan afgeleid worden dat er plannen werden gemaakt om samen te werken, die zich later resulteerde in Die Genootskap van Regte Afrikaners, taalregels werden vastgesteld en de uitgaven van boeken werd besproken. Verder meent Leerssen dat historische en sociale omstandigheden verantwoordelijk zijn voor de verheffing van een ‘dialect’ tot een ‘taal’. In het geval van Zuid-Afrika was dit de komst van de Britten die met hun verengelsingbeleid en imperialistische gezag de ontwikkeling van een eigen Afrikaneridentiteit in de hand werkten. Deze hele beweging sluit aan bij wat het etnisch nationalisme wordt genoemd. Etnisch nationalisme legt de nadruk op de etniciteit van een groep. Het blank-zijn stond voorop in het Afrikanernationalisme, maar er is ook een grote rol weggelegd voor de taal. Een taal die vandaag de dag alweer streeft naar erkenning, maar dat is een ander verhaal…
44
Alter, Peter. Nationalism. London: Edward Arnold, 1990. Connor, Walker. Ethnonationalism. The Quest for Understanding. Guilford: Princeton University Press, 1994. Degenaar, John (1994). The myth of "one" or "the" South African nation (trans.). In Nationalism. Critical Essays (trans.), Raymond Detrez and Jan Blommaert (eds.), 326-343. Berchem: EPO. Edwards, John. Multilingualism. Harmondsworth: Penguin, 1995.
Geschiedenis van Die Afrikaanse Taalbeweging ver vrind en vyand uit publieke en private bronne bewerk deur ’n lid van die Genootskap van Regte Afrikaners. Paarl: D.F. du Toit & Co, 1880. Giliomee, Hermann. The Afrikaners: biography of a people. Londen: Hurst & Company, 2011. Hofmeyr, Isabel. 'Building a nation from words. Afrikaans language, literature and ethnic identity 1902-1924'. In: Shula Marks & Stanley Trapido (eds.), The Politics of race, class and nationalism in twentieth-century South Africa, 2nd impr., London: Longman 1988: 95-123. Hofmeyr, J.H.; Reitz, F.W. The life of Jan Hendrik Hofmeyr (Onze Jan). Cape Town, Van de Sandt de Villiers, 1913. Hutchinson, John. The Dynamics of Cultural Nationalism. The Gaelic Revival and the Creation of the Irish Nation State. London: Allen and Unwin, 1987.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1996-1997. Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1998. Kannemeyer, J.C. Die Afrikaanse literatuur, 1652-2004. Kaapstad & Pretoria: Human & Rousseau, 2005.
45
Kedourie, Ellie. Nationalism. London et al.: Hutchinson, 1985. James, Kellas. The Politics of Nationalism and Ethnicity. Basingstoke and London: Macmillan, 1991. Kuitenbrouwer, Vincent. War of Words. Dutch Pro-Boer Propaganda and the South African War (1899-1902). Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010. Leerssen, Joep. Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets. Amsterdam: University Press Amsterdam, 1999. Niekerk, Lydia van. De eerste Afrikaanse taalbeweging en zijn letterkundige voortbrengselen. Amsterdam: Swets en Zeitlinger, 1919. Nienaber, P.J. Die vroeĂŤre Afrikaanse letterkunde. Johannesburg: Witwatersrand University Press, 1969. Nienaber, P.J. Taal en beeld. Geschiedenis van die Afrikaans taalbeweginge. (Johannesburg, Voortrekkerspers, 1975. Meiring A.G.S. Die Afrikaanse Taalbewegings. Saamgestel volgens die Leerplan vir Matriek. [The Afrikaans Language Movements. Compiled according to the Syllabus for Matriculation.] Bloemfontein et al. Nasionale Pers, 1949. Pienaar, Eduard Christiaan. Taal en PoĂŤsie van die Tweede Afrikaanse taalbeweging. Amsterdam: J.H. de Bussy, 1919. Ross, Robert. A concise history of South Africa. Cambridge: Cambridge University Press, 2008. Schutte, G.J. De Hollanders in Krugers republiek 1884-1899. Pretoria: Universiteit van Pretoria, 1968. Smith, Anthony D. National Identity. London: Penguin, 1991. Webb, Vic en Kriel, Mariana. 'Afrikaans and Afrikaner nationalism'. In: International journal of the sociology of language (2000) Volume 144, issue, pp. 1949. 46
Bijlage 1: Eerste brief S.J. du Toit De eerste brief van S.J. du Toit in De Zuid-Afrikaan 1874. Aan alle ware Afrikaanders 1. De Afrikaansche taal. “En hy (Ahasveros) zond brieven aan al de landschappen des Konings, aan een iegelyk landschap naar zyn schrift en aan elk volk naar zyne spraak: dat elke man overheer in zyn huis wezen zou en spreken naar de spraak zyns Volks.” – Esther I: 22. Mijne waarde Landgenooten! Leest en overdenkt wat een ware Afrikaander u te schryven heeft over uwe taal. Mogelyk zal hy ook later over uw Parlement, uwe scholen, uwe kerk, uwe kweekschool, enz. schryven. De taal van een volk vertoont het karakter des volks. Men kan geen nationaliteit vormen zonder een eigen taal. Ontneemt een volk zyne taal en gy ontneemt dat volk het voertuig zyner gedachten; gy ontneemt dat volk de wysheid zyner voorvaderen, nagelaten in al die zinsspreuken, spreekwoorden, uitdrukkingen, enz. Eéne slechts is de moedertaal – de taal van het hart. De taal waarin wy, reeds aan moeders borst, het eerst het papa en mama leerden uitstamelen; - de taal waarin onze ouders met teedere liefde ons het eerst hunne genegenheid openbaarden; - de taal waarin onze vrome moeder ons het eerst, toen wy met het hoofd in haren schoot nederknielden en zy hare hand op ons hoofd leide, ons den dierbaren naam van Jezus leerde uitspreken; - de taal waarin onze vader, toen wy met betraande oogen voor zyn sterfbed stonden, ons voor het laatst vermaande en vertroostte: “Myne kinderen! Wandelt in de vreeze des Heeren, gelyk ik u een voorbeeld heb gegeven! – Ik ga u verlaten – maar ik heb u Gode opgedragen! “ – de taal waarin onze liever moeder stervend haren laatsten adem uitblies in het gebied, terwyl wy snikkend nederknielden om de sponde : “O God! ontvang myn geest….. en wees de Vader myner kinderen! 47
“….. die taal blijft ons heilig. En elke poging om ons zulke eene taal te ontrooven is in ons oog ontrouwheid aan de nagedachtenis onzer voorvaderen, geweld aan het tegenwoordig geslacht, en onregt aan onze kinderen gepleegd. Maar omgekeerd, ook het zwakste streven om dat wat ons hart heilig is te bewaren en te verdedigen, heeten wy van harte welkom. Een volk zyne taal te ontrooven, het zy dan met list of met geweld, is dus een groot onregt dat volk aangedaan. Het strydt tegen het regt der volkeren. Laat my hierover eenige zinsneden overnemen uit het schryven van Dr. Tancred aan Sir Philip Wodehouse, in De Zuid-Afrikaan van 23 augustus 1866:“Het was en is ook hier uwe (namelyk, Engelsche) staatkunde om de boeren en hunne kinderen altoos in onkunde te houden, opdat gy altoos over hen zoudt kunnen heerschen; maar zulk eene staatkunde levert nooit goede vruchten op, zy eindigt nooit goed. Uwe staatkunde moest die zyn van de wyste staatsmannen:“Tros Tyriusque nullo discrimine agetur. ‘Tusschen Engelschen en Afrikanen ken ik geen onderscheid, beiden zullen gelyk geacht en met de stiptste onpartydigheid behandeld worden; indien zy hunne taal willen behouden en geene andere leeren, zal ik trachten hun verstand te ontwikkelen, in welke taal zyh ook verkiezen mogen.’ Uwe staatkunde moest die zyn van Mithridates den Koning. Deze regeerde over 22 Koningryken en bestuurde elk volgens zyne eigene wetten en in zyne eigene taal. En zyne officieren, gouverneurs, regters, enz. moesten zich oefenen in de taal van iedere natie en zich bekend maken met hare manieren en gewoonten. Het is niet de pligt van een veroverd land om de taal des veroveraars aan te leeren, maar het is de pligt van den veroveraar om zich bekend te maken met hare manieren en gewoonten der veroverden…… Rome, in al zyne heerlykheid, heeft zich niet vervolgzucht bediend om zyne taal onder de veroverden te verspreiden; het werd
48
aan de keus der veroverden gelaten dezelve aan te leeren of niet. Voegt hier nog by wat de schryver in dezelfden brief vooraf had gezegd: “Deze kolonie is steeds erger behandeld geworden dan een veroverd land. Stipt gesproken is zy nooit veroverd, maar gecedeerd; maar al ware zy veroverd, dan moest zy nooit met die onverschilligheid en nalatigheid behandeld zyn geworden, welke zy sedert 1806 heeft ondervonden.” Maar het is vooral in stryd met Gods Woord, dat voor ons in alles het hoofste gezag heeft, om een volk zyne taal te ontnemen. Leest hierover in het boek Ester 1:22, en verder 3:12 en 8:9. Aldaar vindt gy dat Ahasveros, die regeerde van Indie af tot Moorenland toe, 127 landschappen, zyne onderdanen regeerde en zyne bevelen uitzond “aan een iegelyk landschap naar zijn schrift en aan elk volk naar zyne spraak.” Ja hy vaardigde het zelfs als een gebod uit, “dat elk man overheer in zyn huis wezen zou en
spreken naar de spraak zyns volks.” Maar leest verder Hand. 2:5-12, en hier ziet gy hoe God zelf de menschelyke taal eerbiedigt. Om des menschen zonde “verwarde de Heer de spraak der gansche aarde,” (Gen. 11;) van daar de verschillende talen. God, de Heer, kon nu slechts in eene – de oorspronkelijke – taal zynen wil aan den mensch bekend gemaakt hebben en dan gezegd hebben: “laat hen allen die taal leeren, “maar neen, de Heer liet door den Heiligen Geest “verdeelde tongen” op de hoofden der discripelen verschynen: “tongen,” opdat zy Gods wil zouden prediken; “verdeelde tongen” om zulks in iedere taal te doen. Vandaar ook, volgens Gods bepaalden wil, was het dat Parthers en Meders, enz. moesten uitroepen: “Wy hooren hen een iegelyk in onze
eigene taal, in welke wy geboren zijn, spreken.” Maar nog meer – “die ooren heeft, die hoore!” – in het boek der Openbaring lezen wy (5:9) het loflied der gezaligden: “Gy hebt ons Gode gekocht met uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie.” En in 7:9 lezen wy: “Na dezen zag ik, en ziet een groote schaar, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon en voor het Lam,” enz. Uit deze plaatsen zien wy duidelyk dat de verschillende volkeren en talen zelfs in de hemel, voor Gods troon, erkend en geëerbiedigd worden. 49
En wat heeft men tot nog toe gedaan, wat is men thans doende met de Afrikaansche taal en het Afrikaansche volk? Stelselmatig alle nationaliteit uitroeien en daartoe onze taal verdringen in ons Parlement, in onse Gerechtshoven, in onze Scholen, ja men begint reeds in onze kerken. Doch daarover meer in ons volgende. Intusschen blyve ik Een Ware Afrikaander.
50
Bijlage 2: Tweede brief S.J. du Toit De tweede brief van S.J. du Toit in De Zuid-Afrikaan, 1874. II. De Afrikaansche taal. “Ik wil liever in de gemeente vyf woorden spreken met myn verstand, opdat ik ook andere moge onderwyzen, dan tien duizend woorden in eene vreemde taal.” Cor. XIV:19. Myne waarde Landgenooten! – Ik heb myn laatste schryven geëindigd met de ernstige aanklacht dat men bezig is ons alle nationaliteit te ontnemen en onze taal te verdringen in ons Parlement, in onze grechtshoven, in onze scholen, ja reeds in onze kerken, hoewel zulks in stryd is met het recht der volkeren en met Gods Woord. En HOE tracht men nu ons onze taal te ontnemen? Voornamelijk met list; omdat men weet dat een volk zich niet met geweld zyne taal laat ontnemen. Daarvan toch zyn er vele voorbeelden in de geschiedenis, o.a. Polen en de inwoners aan de Wallis. Op bedekte wyze wil men ons dus onze moedertaal ontrooven en daartoe bezigt men velerlei middelen. Laat my u op eenigen wyzen. Een van de voornaamste listen die men daartoe gebruikt is, men wil u wys maken
dat de Afrikaansche taal geene taal is. Welke drogrede! Vraagt toch eens aan die wyze heertjes, die u dat vertellen “Wat is dan eigenlyk eene taal? Wat maakt eigenlyk eene taal uit?” Mogelyk zyn zy niet eens in staat u daarop te antwoorden – mogelyk hebben zy nog nooit daarover gedacht. Nu dan zal ik u aantoonen wat eigenlyk eene taal is, en daardoor meteen bewyzen, dat het Afrikaansche even goed eene taal is als eenige andere taal, tenminste even goed als het Engelsch, de mode-taal, die het AFrikaansch verdringen moet. Elke taal moet hebben inhoud en vorm; woorden om zyne gedachten te kunnen uitdrukken en verbuigingen om die woorden te gebruiken; dus een woordenboek en een spraakkunst. Beschouwt nu de Afrikaansche taal naar haren “inhoud.” Elke taal 51
moet een woordenschat hebben; zonder woorden geene taal. Maar wordt het nu verwacht dat elke taal bepaald hare eigene woorden zal en geen enkel woord met andere talen gemeen? Wel, dan is het AFrikaansch geene taal, maar het Engelsch evenmin. Ja, dan bestaat er geen enkele taal over de geheele aarde. Neen, alle talen komen voort uit ééne bron, geluk geheel het gemeenschappelyke geslacht uit één paar ouders. De talen zyn dus verschillende takken van één boom, verschillende stroomen uit één bron, en hebben gevolgelyk veel met elkander gemeen. Waarom is dan het Afrikaansch niet even goed eene zelfstandige taal als eenige andere taal, als het Engelsch byvoorbeeld? Velen uwer is onbekend hoe de Engelsche taal zamengesteld is, en al wat gy leert als Engelsch, denk gy, zyn Engelsche woorden. En dan vertelt men u, het Afrikaansch is geene taal, want het is zamengesteld uit Hollandsch, Fransch, Hottentotsch93, enz. maar hoe de Engelsche taal zamengelapt is, houden zy wyzelyk verborgen. Zie hier nu het gevoelen van Max Müller, een der grootste Engelsche taalkundigen van onzen tyd, aangehaald in Chambers Encyclopaedia, onder het woord “English language”: er bestaat mogelyk geene taal die zoo vol is van woorden uit andere talen afgeleid, als het Engelsch. Elke landstreek der wereld schynt uit hare woordenfabriek iets bygebracht te hebben op de markt van de Engelsche taal. Latynsche, Grieksche, Hebreeuwsche, Celtische, Saxische, Deensche, Fransche, Spaansche, Italiaansche, Duitsche, – zelfs Hindoestaansche, Maleische en Chineesche woorden – liggen door elkaar gemengd in het Engelsche woordenboek. Naar de woorden alleen geoordeeld, is het onmogelyk om de Engelsche taal te ranschikkken onder eenig ander van de erkende stammen van de menschelyke spraak:’…”Na het nauwkeurigste onderzoek, door ieder woord in de woordenboeken van Robertson en Webster te tellen, heeft M. Thommerel het duidelyk aangetoond, dat het getal Teutonische of Saxische woorden in het Engelsch bedraagt 13,330 tegenover 20,354, die middelyk of onmiddelyk kunnen teruggebracht worden tot hun Latynschen oorsprong.”… Wy kunnen geheele zinsneden in het Engelsch vormen.”- Oordeelt nu zelven! Als wy slechts de woorden, die het Engelsch uit het Latyn heeft overgenomen, 93 Hottentots stonden synoniem voor alle ‘barbaarse’ stammen die bij aankomst van de VOC aangetroffen werden. In de praktijk waren dit onder andere leden van de Khoikhoi stam.
52
wegnemen (niet minder dan 29,354 woorden!) dan is de Engelschman niet in staat een enkele bladzyde te schryven of een enkele gedachte uit te spreken in zyne taal. De redering dus, dat de Afrikaansche taal geene taal is, omdat zy uit verschillende elementen is zamengesteld, is louter dwaasheid. Het is een van die drogredenen die men gebruikt om u met list uwe moedertaal te ontrooven. Dwaarheid! Eene taal kan zoo vele woorden met andere talen gemeen hebben als zy wil – zy komen toch allen uit eene bron- als zy slechts woorden genoeg heeft om zich daarin te kunnen uitdrukken, als men maar zeggen kan wat men wil in zyne eigene taal. En dit kunnen wy even goed in Afrik., als de Engelsman in het Eng. Neemt blindelings een paar voorbeelden. Zoon in het Holl., sohn in het Duitsch, Son in het Eng., waarom kunnen wy nu niet even goed Seun zeggen in het Afrikaansch? Hem in het Holl., ihm in het Duitsch, him in het Eng., waarom kunnen wy nu niet even goed zeggen hom? En neemt nu de Afrikaansche taal naar haren vorm. “Maar de Afrikaansche taal heeft geen eigen taalkunde. Men moet toch verbuigingen, enz., hebben, en dat heeft het Afrik. niet”- zoo spreekt men verder. Wy antwoorden: Het Afrik. heeft even goed zyne vormen van verbuiging en spraakwendinge als het Eng. Wat toch is de Engelsche spraakkunst? Een zaamgelapte boel, meestal uit het Latyn en Grieksch genomen. Laat ons eens voor de grap een Engelsche spraakkunst in handen nemen! Zy hebben zelfs geen enkel oorspronkelyk woord om uit te drukken wat spraakkunst en de verschillende daarvan is. Voor op het woord Grammar is geen Engelsch maar oorspronkelyk Grieksch woord. Slaat een blad om en ziet hoe zy dat, wat zy in hunne taal niet eens noemen kunnen, nu zullen verdeelen. In vier deelen gewoonlyk: “Orthography, Etymology,
Syntax, and Prosody.” Geen een oorspronkelyk Engelsch woord, allene weer uit het Grieksch. Een blad verder daar vindt gy in hun Ortography de verschillende soorten van woorden naar de spelling dus aangeduid: “Monosyllable, Dyssyllable, Trisyllable,
Pollysyllable” – allen woorden die zy eerst den leerling moeten verklaren, omdat hy ze niet verstaat; want zy zyn uit het Grieksch geleend. Neemt nu de tweede afdeeling van hun Grammar en ziet eens hoe zy hun Etymology behandelen! Zy beginne naturllyk met de 9 rededeelen, en hoe noemen zy die? “Article, Noun, Adjective, Pronoun, Verb, “ enz. Weer geen enkel oorspronkelyk Engelsch woord. Ditmaal hebben zy echter voor 53
verscheidenheid uit het Latyn gesmokkeld. Ern zoo konden wy voortgaan tot op de laatste bladzyde. Doch genoeg! Het verveelt my en u reeds en met verontwaardiging leggen wy zulk een mengelmoes ter zyde en vragen: Moeten wy nu daarvoor onze moedertaal prysgeven? Hoe durft men ons verwyten dat wy geen spraakkunst hebben, terwyl zy zelven er geene hebben? Als men maar overnemen kan, en zamenlappen, ja, dan kunnen wy ook uit Latynsche, Grieksche en Hollandsche regelen ons eene spraakkunst zamenstellen. Doch, hoort eens wat dezelfde Max Muller hiervan zegt, in het zelfde Artikel in Chamber’s Enetel, aangehaald: “Talen kunnen wel gemengd worden in hare woordenboeken, maar niet in hare spreekkunst.” En wat is dan eigenlyk de Engelsche spraakkunst? Hoort Max Muller nog eens: “Wat nu eigenluk Eng. Spraakkunst kan genoemd worden, is weinig meer dan de uitgangen van den tweeden naamval enkelvoud en eersten naamval meervoud der zelfstandige naamwoorden, de trappen van vergelyking, en eenige weinige van de personen en tyden van het werkwoord. “ Waarlyk, de armoede zelf! – En daarvoor wil men u uwe moedertaal ontnemen! ’t Is waar, het Afrik. heeft zyen gebreken, vergeleken by het Holl. Byvoorbeeld. Maar het Afrik. heeft ook zyne deugden, gemakkelykheid en kortheid van uitdrukking, naïviteit, enz. Dan, men houde in het oog, geen taal is op eenmaal volkomen. Eerst de taal en dan de taalkunde. Wat was het Eng. En het Holl. Oorspronkelyk? De taal ontwikkelt zich zamen met het volk. En wat doet men nu met de Afrik. taal? Men wil het kind zyne jeugd versmoren, omdat het nog geen volwassen man is! Wat gruwel! En zult gy dat toelaten, Afrikaanders? Die een hart hebben voor uw land, voor uw volk, voor uwe taal?! Neen, nooit! Maar men heeft nog een list. Men zegt: “Leert liever het holl. Het Afrik. is toch
maar een dialekt van het Holl.” Ook hierop antwoorden wy beslist: Neen, het Holl. Is u te vreemd reeds. Neemt byv. een boerenzoon, die nooit het Holl. grammatikaal heeft geleerd, en geeft hem een boek n sierlyk Holl. styl (van Bilderdyk of Da Costa byv.) in handen, en het meerendeel van hetgeen hy leest verstaat hy niet. Waaromdan niet liever onze eigene moedertaal erkend, ze geleerd, daarin geschreven? “Zy is slechts een dialekt van het Hollandsch!”Maar, vragen wy, waren alle talen dan niet eerst dialekten? 54
Welke taal is op eenmaal in haren vorm als een dondersteen van den hemel gevallen? Neen, alle talen waren eerst dialekten en zyn langzamerhand eerst gevormd door het gebruik. Hier is dus een andere drogrede om u te verstrikken; doch ongelukkig zoo lomp en dom uitgedacht dat gy ze met uwe handen tasten kunt. Een Ware Afrikaander.
55
Bijlage 3: Laatste brief S.J. du Toit De derde brief van S.J. du Toit in De Zuid-Afrikaan, 1874. III. De Afrikaansche taal. “Gij zult niet meer dat stuursche volk zien, het volk, dat zoo diep van spraak is, dat men het niet hooren kan, van beagchelyke tong, hetwelk men niet verstaan kan.”- Jesaja 33:19. Myne waarde landgenooten! Gy vraagt mogelyk: “Waarom begint Afrikaander juist met de taal van ons volk? En waarom schryft hy zooveel over de taal? Is dat dan van zooveel belang?” Het antwoord hierop vindt gy in dit laatste hoofdstuk over de taal, waarin wy u gaan aantoonen wat nadeel wy reeds geleden hebben by het verdringen van onze moedertaal door het onbillyk invoeren van het Engelsch. Laat my slechts eenige daadzaken noemen. Feiten spreken voor zich zelven. Ons Parlement moest in het Engelsch gehouden worden, hoewel ruim twee derden der bevolking evenveel Eng. als Russisch verstonden, toen het Parlement werd opgericht. Wat was het gevolg? De oudsten des lands, mannen van verstand en ondervindingen, mannen die een hart hadden voor het heil en de welvaart van hun vaderland, konden wy niet kiezen. Vreemdelingen, fortuinzoekers, die meer belang stelden in een gevulde beurs dan in den vooruitgang der kolonie, namen hunnen plaatsen in. Waarom? Alleen omdat men de taal van het volk miskende en de Raad der Kolonie in eene vreemde taal gehouden werd. Als ons Parlement van het begin in de volkstaal gehouden werd, gelyk de Volksraad van den Vrystaat en de Transvaal, en de Vaders van het land daarin beraadslaagden, gewis men zou zulke dolle dwaasheden niet begaan hebben, als om £150,000 te verspillen voor een nuttelooze emigratie – enorme sommen voor publieke gebouwen – noch kunnen; - men zou nooit zulk een blyvende smet op zich gehaald hebben (gruwt daarvan, Afrikaanders!) als om Britsche knoeijeryen met onze bloedverwanten den Vrystaat goed te keuren! 56
In onze gerechtshoven zyn wy vreemdelingen en moeten ons dus bedienen van tolken, prokureurs, advokaten, enz. die hunne zakken vullen met geld den armen onkundige boer onrechtvaardig afgeperst. Waarom worden onze gerechtshoven niet in onze eigene taal gehouden? Waarom kunnen wy niet daar in onze eigene taal onze zaken bepleiten? Waarom moet de rechter, die dikwyls de volkstaal goed verstaat, veinzen alsof hy haar niet kent? Zou het een schande zijn voor een Governementsambtenaar om onze moedertaal te verstaan? Is het om onze taal daardoor in minachting te brengen? Op onze Scholen moeten onze kinderen eerst eene vreemde taal leeren om dan in die vreemde taal (Engelsch) verder onderwezen te worden. Waarom niet hunne moedertaal, die zij verstaan, genomen om hen daarin verder op te leiden? Maar weet gy, Afrikaanders! hoe uwe moedertaal door de Engelsche regeering wordt beschouwd? Zy wordt op één lyn geplaatst met de Kaffertaal? Op het Onderwyzersexamen, waar scertifcaten van bevoegdheid uitgereikt worden voor Gouverneumentsonderwyzers, wordt het Hollandsch niet als een vereischte beschouwd. Op genoemd examen wordt het Hollandsch en het Kaffersch, als aanbeveling, niet als verbinden, beschouwd, en het hangt af van de verkiezing van den kandidaat zich daarin te laten examineeren, of niet. Hoort het! Arme moedertaal! Zy wordt door John Bull94 op gelyken voet gesteld met de taal van Barbaren! En gaat eens op die geangeliseerde scholen! Hier vindt gy John Bull in zyn glorie! Wat wordt hier toch onderwezen? Daar ligt een boekje over Aardrykskunde, en wel “Standard Geography.” Ruim twee-derden van het boekske is gewyd aan de beschryving van “een klein Eilandje in de Noordzee,” gelyk “Criticus” onlangs aanmerkte, en geheel de overige groote aarde moet men eenige weinige bladzyden tevreden zy! Wat zullen die knapen daar toch een mooi idée krygen van de aardrykskunde! En nu, de geschiedenis? In plaats van de kinderen iets van de Algemeen Geschiedenis te laten leeren, worden zy enkel in “Britsch History” onderwezen! Geheel de overige wereld, de geschiedenis der overige volkeren, wordt maar stilweg miskend. En als de kinderne in de geschiedenis van Engeland lezen van oorlogen met de
94 Ben Johnson. http://www.historic-uk.com/CultureUK/John-Bull/ Laatste raadpleging op 19 december 2015
57
Franschen b.v., dan weten zy niet of de Franschen mogelyk maanbewoners zyn! En waartoe moet nu zulk bekrompene, eenzydige opleiding dienen? Om den kinderen van jogns af in te prenten, dat Engeland alles en geheel de overe wereld niet iets. En ach! hoe diep zyn de wortelen van zulk een verderfelyk systeem reeds in de harten van de Afrikaansche jeugd? Wat van al die geangeliseerde windbrekers? Hoort die juffertjes eens! “’Het Engelsch is de mooiste taal!”- Ja, omdat zy geene andere talen kennen. De Boesman zegt dat zyne taal de mooiste is; eenvoudig omdat hy geen ander taal kent. Hoe vele talen kennen toch die adelyke juffertjes! Kennen zy het Hollandsch? Neen, dat is hun te laag (zoo zeggen zy; maar eigenlyk: te hoog; dit weten wy). Kennen zy Fransch of Duitsch? Neen, wie zou dat kennen? (Men leert het wel; maar tusschen
leeren en kennen liggen nog groote berngen, waarover maar weinigen kunnen henenstappen). Wat dan? Hoe vele talen kennen zy toch? Niets dan een mondje vol Engelsch en daarmee zyn zy verbazend geleerd!... En onze jonge heeren, met Engelsche kleeding, Engelsche manieren. Engelsche taal, enz.? Neen, hen willen wy zoo hard niet vallen!- Zy willen mogelyk nog een of ander postjove dienen, magistraat of magistraatsklerk, of iets anders: en dat verkrygen zy nooit van de Engelsche Regering, vóór zy zich ontkleed hebben van al wat Afrikaansch is, en zich geheel in een Engelsch gewaad hebben gestoken. Eindelyk, in onse kerken begint men ook reeds met het Engelsch preeken, aannemen, avondmaal vieren, enz., in te voeren; hoewel gy die de kerk gebouwd hebt er geen woord van verstaat. Vreemdelingen nemen uwer plaats in, en –gy zwygt. Afrikaanders. Hi r i eene prof-tie van de toekomst?95 Gy hebt gebouwd, vreemdelingen nemen uwe plaatsen in! Ziedaar de richting van onsen tyd. En het ongelukkigs van al, onse predikanten – predikanten van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk- helpen zulke bevorderen. In hun “Herdelyken Brief” zeggen zy: “Wy verheugen ons, dat de liefde tot uwe schoone moedertaal zich meer en meer begint te openbaren,” enz., en dat lezen zy u voor van uwer preekstoelen, terwyl zy (velen althans) al hun invloed gebruiken om haar te verdringen en het Engelsch in te smokkelen. Getuige hiervan niet
95 Zo staat dit afgedrukt.
58
slecht het noodeloos Engelsch preken in vele gemeenten; maar ook inrichten als de Hugenoten School en het Good Hope Seminary. Afrikaanders! Merkt gy het nog niet waar het henen wil? ’t Is tyd dat gy ontwaakt! Weldra is het te laat! Wy bedoelen Afrika’s toekomst- een eigen nationaliteit. Doch zonder taal geen natie. Daarom, Afrikaanders, houdt u land, uw volk, uwe taal in eere! Een Ware Afrikaander.
59
Bijlage 4: Eerste brief van C.P. Hoogenhout aan S.J. du Toit.
Aan “Ware Afrikaander” Beste neef, Dat jy soo fluks op in die koerante skrywe, het myn hart banja goed gedaan. Jy sal wel gesien het dat ek ook soo dan en wan van myn laat hoor. Dit skyn, dat die mense nog al ons stukke lees; want waar ek kom, by ou mense of jonge, op bruilofs of picknics, op vedusies of basaars, Oeral praat hulle van ons. Nou kan jy nagan hoe styf of ek myn mot hou om niet te laat merk nie wie tog neef Klaas is. Daar was nou een van die aande een niggie wat dit ook zoo graag wil weet, en sy vra soo lief, dat ek ampertjes verklik het. Ek het ver haar beloof een dag. Maar jy seh miskien, wat sky Klaas aan myn, ons ken makaar niet; nou juis, ek wil graag met jou kennis maak, en daarom mot jy die neef Koerantdrukker permissie gewe, omstiltjes ver myn te seh wie jy is. Ek het banja mot jou oer die Afrikaanse taal te praat, daar mot tog een taalkunde gemaak word, en vaste regels, hoe een mens mot spel, soo dat ons niet soo maar hot en haar skrywe nie. Jy mot daar oer een bietjie in die koerante skry, en jy mot ook een dag een stuk in Afrikaans skrywe om ver myn te laat sien hoe jy die woorde spelde. Ons kerels wat voor die Afrikaans is, mot met makaar kennis maak, dan kan ons saam werk, dat sal banja beter wees. Jy weet Danie het ver Hannie gekry. Oom Jan en neef Danie gesels nou eerst lekker; wag, ek sal nou maar een van die da’e weer soo’n beetje van hulle gesprekke skrywe. As jy nou ver myn skrywe, dan sal jy weer van myn hoor. Groetnis ver jou vrouw en kinders as jy die het. Klaas Waarzegger jr.
60
Bijlage 5: Brief van S.J. du Toit aan C.P. Hoogenhout
Aan “Klaar Waarzegger, jr.” Beste Neef, Ek het jou brief aan myn gelees in die Zuid Afrikaan van die 24ste October, en was regte bly daaro’er. Ek het oek al lank tyd al gewens om met jou kennis te maak. Jy kan myn naam mar vra ver die neef koerantdrukker. Hy sal ver jou se, wie’t ek is. Mar ge dan ver hom die reg om ver myn oek te se, hoe jou naam is. Dit wort hoog tyd dat ons nou ma’ka’er leer ken, en begin same te werk ver ons taal. Jy moet mar angaan met skrywe, neef. Die mense lees danig jou briewe. Party knip dit uit en ber’e dit dan by ma’ka’er. En ek denk als jy klaar het met skrywe, dan moet jy al jou briewe same laat druk in een boekie. Die mense sal dit graag lees. Mar nou o’er die taalkunde. Jy se: “Daar mot tog een taalkunde gemaak word, en vaste regels hoe een mens mot spel, soo dat ons nies o hot en haar skrywe nie.” Ja, myn beste neef! Ek denk oek ons moet een dag een taalkunde maak ver ons; mar nou nog vereers nie. Kyk, di’s met al die tale so gegaan: “Eers die taal en dan die taalkunde.” Kyk, ons taal is nog jonk; hy moet nog groi. A’s ons nou al een taalkunde gaan maak, we’ je hoe dit dan ver myn lyk? Ne’s ons een pak klere wil maak ver een kind dan se, hy moet dit syn hele lwe lank dra. Mar die kind wort al groter en die klere is net nou uitgegroi. Ne, neef! Ons taal moet nog banjang groi. Moet tog nie nou al ver die kind een jurkie gaan maak nie. Di’s net nou te nouw; dan knel dit ver hom. Jy vra altemit: “Wat sal ons dan maak? Daar moet toch iets gedaan worde.” Wel, ek denk, te wyl die kind nou begin te loop, moet ons ver hom een leiband maak; dan kan hy daaran vashou om te leer loop. Wan teen kind struikel en val maar net lig. So wil ek graag he, dat ons een party re’els moet vasstel ver die spelling van ons taal. Di’s die leiband. En dan moet ons mar skrywe, dat die taal kan gevorm worde. Ek denk in die plaats van een taalkunde moet ons liewers eers skrywe “Die Geskiedenis van ons land, in die Taal van ons Volk.” Di’s een skande dat daar nog nie eens in 61
Hollands een Geskiedenis van ons land geskrywe is nie. In Engels is daar wel. Maar elkeen kan self begryp hoe een Engelsman die Geskiedenis van ons land sal beskrywe. Die Engelse het altyd reg, en die armoe boer wort mar altyd sleg gemaak. Als een Engelsman die speuletjes met die Diamandvelde moet beskrywe; ag ne, neef! ek meen, dan het die Engelse die grootste reg van die wereld. Want hulle verdrai die dinge net so’s hulle wil. Mar ons weet van beter, ne? Maar nou denk ek, ons moet die moeite doen van die begin af ondersoek te doen hoe dit gegaan het met ons land, van die eerste Portugees hier gekom het tot nou toe, en dan alles sekuur beskrywe. Wil jy dit perbeer, neef? Wat denk jy daarvan? Of wil jy myn help? dan se lek perbeer. Mar nou nog o’er die spelling. Ek het perbeer om een party re’els op te stel. Jy kan my se wat jy daarvan denk, as jy nog wat wil byvoeg sa lek bly wees.
Ons skryf soos ons praat. Laat ons tog niet so gek wees so’s die Engelse, om een woord anders te skrywe en anders uit te spreek nie. Party keer moet een mens ver jou vererg, party keer moet jy lag, as jy die gekheid sien. Verbeel jou Johnson het 500 re’els opgestel ver hulle uitspraak. En al ken jy al 500 uit jou hoof, dan kan jy nog niet al die Engelse woorde uitspreek nie.
Ei’e name en vreemde woorden skryf ons so’s dit in die talen geskrywe wort waaruit ons dit o’erneem. So doet hulle in die meeste tale. Net mar die Engelse is so dom astrant om al die vreemde woorde en name ewe brutaal te verdraai en verknoi. Homerus skryf hulle Homer en spreek dit uit Hommer. Horatius skryf hulle Horace en spreek dit uit
Horris. Ens. Ons skryf nooit z maar altoos s, of dit moet wees in vreemde woorde. Een Afrikaner ken geen z in syn uitspraak nie.
In een ope syllabe skryf ons nooit twe klinkers agterma’-ka’er nie. Die syllabe is dan van selfs lank: twee is niks langer a’s twé, soo is niks langer a’s so.
62
Waar een medeklinker uitval wys ons dit an met een’. Dit kom dikwils te pas. Byvoorbeeld, ons skryf nie “hooge en laage mense” nie, mar wel ho’e en la’e mense,” want so spreek ons dit uit.96
Ons het vier e-klanke: die gewone e en die skerpe é in gegé; dan het ons die dowwe è (die Grikese a e t a) in wereld: pêrd, sê, hê, lê, en sulke woorde (ek sien jy skrywe seh, ens. Mar war jy die h van daan kry weet e knie,) en dan het ons nog die korte è in nè? Dit sal ons uitspraak banjang verduielik a’s ons die vier e-klanke onderskei deur hulles o te skrywe: e, é, ê, è. Kyk nou neef, so’s jou naam; jy teken “Klaas Waarzegger jr. Jr.” mar di’s nie Afrikaans nie; dis Hollans. Een ware Afrikaner sou jou naam skrywe Klein Klaas Waarséer.
Ons skryf nie sch maar sk. Een Afrikaner sê nie school, mar skool; nie schapen, mar skape, ens. Maar nou, beste neef, ek het ver die slag genoeg geskrywe. Ons kan oek nie van die Neef Koerantdrukker syn goedheid misbruik maak nie. Skryf my tog wat jy van die re’els denk, dan se lek die vol’ende keer eenige re’els o’er die taalkunde gé. Mar jy moet oek byzit wat jy weet. Ons moet ma’ka’er help. Dit sal wel alles reg kom! Sê Jan Brand. Nou, tot wederziens! Beste groetenis oek van Een Ware Afrikaander.
96 Dit is de fonetische spelling waar velen later nog over zouden vallen en waardoor de steun voor Du Toit af nam.
63
Bijlage 6: Laatste brief van C.P. Hoogenhout aan S.J. Du Toit
Beste Neef, Banja dankie ver jou brief in die “Zuid-Afrikaan” van 25 november. Ek het wel kan denk, dat dieskaarsheid van hande die oorsaak was dat jy een bietje getalm het. Ons mense sukkel oek te danig, en ons beordery gaat banja agteruit met die spoorweg wat die Engelse kasta ver ons (?) maak. Wat jy sê van myn briewe, dat die mense dit te danig lees, en dat party dit uitknip, en dat ek hulle mot laat druk in een boekie, is net wat ek van jou stukken kan sê. Nou het ek gedag, as jy wil, dan laat ons ons briewe saam druk in een kleine boekie, as ons klaar het met skrywe. Jy het mos nog banja skrywe. Die sede is nog nie klaar nie, en die “skole” mot jy nog behandel, en nog andere dinge’; daarom sal ons nog een rukke wag. Om met die “taalkunde” te wag, tot die taal eerst meer gevorm is, keur ek goed. Ek het die saak nooit so ingesien nie, mar nou jy myn dit duid’lik maak, met die pak kleere en die jurkie, mot ek jou gelyk gé. Jou plan om die “Geskiedenis van ons Land, in die Taal van ons Volk” te skrywe is gaaf, neef, gaaf, net gaaf! Ek wil nie die heele werk op myn neem nie, maar jy kan daarop reken, dat ek jou sal help wat ek kan. Dis een skande dat die Afrikaanders nie een geskiedenis van hulle ei’e land in hulle ei’e taal het nie. Jy weet self neef, hoe die Engelse die Geskiedenis van Afrika beskrywe. Nix as gif spuwe op ons arme boere. Mar Neef! as ons die GEskiedenis skrywe, dan moet dit een de’entlike boek word, ons moet alle boeke raadpleeg. Ek het een menigte; o.a. “Het misdadig Engeland,” daarin kom heel wat voor o’er ons land. Ons mot begin nes jy sé; “van die eerste Portugees hier gekom het, tot die Diamantvelde syn spultjes – nix o’erslaan nie. Mar neef! denk jy nie dat dit goed sal wees, dat ek die skrywers in die koerante, wat oek ver die Afrikaans is, uitnodig om met ons saam te werk? b.v. “Criticus,” “Reguit,” “Locomotief,” “X.Y.Z.,” “O.,”ens., ens. Jy kan myn privaat” skrywe of ek dit doen sal: jy weet tog nou myn adres. 64
Jou 7 re’els oer die spelling is fluks. Jy praat reg: “ons skryf so’s ons praat”, sodat ons nie naderhand “Pronouncing Dictionaries” met 5000 re’els van die uitspraak nodig het nie, so’s die Engelsman. Bespotlik om hulle spelling te sien. “Ei’e name en vreemde woorde hou hulle spelling. Horatius in Horries verander, assieblief nie! Z val weg. Sch word sk. In een ope syllabe één niet we klinkers, is alles goed. Mar is dit nodig neef om elke letter wat weg gelaat is met een ‘ aan te wijs? Sal ons taal met al die tekens dan me een beitje al te banja op die Hebreeuwsche taal begin te lijken? Ek het gedag om alleen ‘ te maak om te voorkom, dat een mens onder die lees nie twee klanke of twe syllabes in één smelt. Wat aangaan die vier e-klanke, ek was een beetje bang ver verwarring met die tekens, van daar dat ek die “Grieksche aeta in sê, lê hê, met een h geskrywe het: seh; ek beskou die h is die uitblasing tussen g en w; maar ek is daarom gene’e om jou voorskrif te vol’e. “Nuwe re’els”het e knie; alleen wil ek ver jou vra, of ons nie een letter sal bedenk in die plek van n, om die mense te leer, om tog die woorde ding, slag ens., goed uit te spreek. Mar, beste neef, genoeg. Neef koerantdrukker het meer correspondente wat hy mot pilsier. Ek sal jou private brief verwag, en na die re’els o’er die “taalkunde” uitkyk. Hou maar moed, Jan Brand sê mos, dat sal alles reg kom. Nog banja werk ver ons. Die Bybel in Afrikaans wag ook nog. Groetnis aan jou vrouw en kinders ook. Meer op een andere keer. Klaas Waarzegger, jr.
65
AUTEURSRECHT