Inleiding
2
1. De Weimar-Republiek en de omgang met de Eerste Wereldoorlog 1.1 Veteranenorganisaties en de strijd om de herinnering 1.2 Monumenten 1.3 Film
7 8 11 13
2. De oorlog in de literatuur in het algemeen 2.1 Mythologiserende literatuur 2.2 Ontmythologiserende literatuur
17 20 26
3. Im Westen Nichts Neues versus Die Gruppe Bosem端ller
33
Conclusie
46
Literatuurlijst
50
In de late Weimar-Republiek verschenen kort na elkaar twee boeken met allebei een andere visie op de verloren Eerste Wereldoorlog. In 1929 verscheen van Erich Maria Remarque (1898-1970) Im Westen Nichts Neues, een pacifistisch-humanistische verwerking van de oorlog. Het boek werd een ongekend groot succes en behaalde in het jaar dat het uitkwam al een oplage van 900.000 exemplaren.1 Eén jaar later, in 1930, verscheen een gericht nationalistisch antwoord: Die Gruppe Bosemüller, van Werner Beumelburg (1899-1963), waarvan in 1933 de 75.000e oplage verscheen.2 Waar het ene boek de oorlog als een humanistische ramp beschreef, verheerlijkte het andere juist de strijd en de
Kriegsgemeinschaft als bijna spirituele ervaring. Deze twee literaire verwerkingen van de Eerste Wereldoorlog stonden niet zonder reden in schril contrast tot elkaar, maar stonden in feite in een lange traditie van een gevecht om de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Gedurende de hele Weimar-Republiek was er namelijk een strijd zichtbaar in de manier waarop de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog werd vormgegeven. Het nationale trauma van de verloren oorlog bleef in de Weimar-Republiek springlevend. Zo stond de cinema in het Duitsland van het interbellum volgens Anton Kaes volledig in de schaduw van de traumatische ervaring van WOI.3 De gefragmenteerde politieke situatie in de Weimar-Republiek maakte deze gevoelige episode uit de jongste geschiedenis van Duitsland tot een pijnpunt in de nationale herinnering: er was niet één herinnering aan de oorlog en verschillende partijen zochten op verschillende manieren naar zingeving aan het grote sterven.4 Zo groeide al vroeg in de Weimar-Republiek een kloof tussen oorlogsverheerlijkende sympathieën en anti-oorlogssentiment. Tegenover Ernst Jüngers oorlogsverheerlijkende
1D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century. A complete Bibliography and Analysis 1915-1940. (Bern 1968) 198. 2 T. F. Schneider, J. Heinemann e.a., Die Autoren und Bücher der deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 1914-1939 (Göttingen 2008)78. Die Gruppe Bosemüller staat hier in de bibliografietabel te boek met een oplagecijfer van 170.000. De tabel heeft helaas echter geen voetnotering uit welk jaartal dit oplagecijfer komt, en zou dus een compleet verkeerd beeld kunnen schetsen. De bibliografie behandelt de verschenen oorlogsliteratuur tot 1939. Logischerwijs zijn oplagecijfers van na 1933 niet bruikbaar; ten eerste omdat de Weimar-Republiek hier aan zijn einde komt, ten tweede omdat oorlogskritische literatuur verboden werd en de oorlogsverheerlijkende literatuur dan dus een ‘oneerlijke’ voorsprong in oplageaantallen krijgt. Om de mogelijkheid uit te sluiten dat dit een oplagecijfer is uit 1939 is voor de zekerheid deze conservatieve schattingen gehanteerd. 3 A. Kaes, Shell Shock Cinema: Weimar Culture and the Wounds of War (Princeton 2009) 2. 4 B. Ziemann, Contested Commemorations. Republican War Veterans and Weimar Political Culture (Cambridge 2013), 4.
2
boek In Stahlgewittern (1920) was er bijvoorbeeld de ‘Nie Wieder Krieg!’-beweging, die in de vroege jaren twintig jaarlijks voor demonstraties zorgde in meer dan tweehonderd Duitse steden, met tot aan een half miljoen deelnemers.5 Deze tegenstelling was ook terug te zien in vele culturele verwerkingen van de Weimar-Republiek. Zo zou het in 1928 opgerichte linkse Volksverband für Filmkunst de verheerlijking van de oorlog in films proberen te bestrijden.6 Deze strijd werd onvermijdelijk ook uitgevochten in de literatuur, een belangrijk onderdeel van de algemene cultuurstrijd om de herinnering in het Duitsland van na de Eerste Wereldoorlog. ‘Het’ boek werd toentertijd in Duitsland namelijk nog steeds als een kernelement van de Duitse cultuur en maatschappij gezien.7 De literaire verwerkingen van de oorlog waren in de Weimar-Republiek dus van niet gering belang. Het onderzoek naar de rol van de literatuur in dit ‘gevecht om de herinnering’ heeft sinds de jaren tachtig en negentig terecht veel aandacht gehad. Het onderzoek naar de oorlogsliteratuur in de Weimar-Republiek heeft lange tijd in het licht gestaan van het debat over de zogenaamde ‘Kriegsroman-explosie’ van de jaren 1928-29 en de verklaringen hiervoor. Zo beweerde onder andere Margritt Stickelberger-Eder, in het boek Aufbruch 1914, Kriegsromane der
späten Weimarer Republik uit 1983, dat tien jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, rond het verschijnen van Im Westen Nichts Neues, de ervaring van die oorlog plots zijn weg vond in de literatuur door de economische en politieke stabilisatie van de Weimar-Republiek. Na jaren van politieke onrust, inflatie, arbeidersopstanden, couppogingen en politieke moorden brak in de Weimar-Republiek in de jaren 1924-1929 een relatief stabiele periode aan. Deze omwenteling maakte ruimte voor een literaire verwerking van de herinneringen aan de oorlog uit allerlei politieke hoeken, om daarmee de huidige politieke situatie te beïnvloeden.8 De verklaringen liepen uiteen van politieke zingeving, tot psychologische verdringing van tien jaar lang, tot wanhoop.9 Ook auteurs als M. Gollbach en H.H., Müller nemen deze positie in, waarin Müller zelfs spreekt van een ‘eerste generatie’ en ‘tweede generatie’ Kriegsromane.10 De eerste 5 B. Ziemann, Contested Commemorations, 39. 6 B. Kester, Filmfront Weimar. Representaties van de Eerste Wereldoorlog in Duitse films uit de Weimarperiode (19191933) (Hilversum 1998) 50. 7 G. Reuveni, ‘The ‘Crisis of the Book’ and German Society after the First World War’, in: German History, Vol. 20, no. 4 (2002) 438-461, aldaar 459. 8 M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, Kriegsromane der späten Weimarer Republik (Zürich 1983) 18. 9 M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 27. 10M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur. Zu den Frontromanen der späten zwanziger Jahre (Kronberg 1979).
3
generatie zou slechts het beschrijven van de oorlog als doel hebben gehad. De eerste ‘soort’ oorlogsliteratuur in de Weimar-Republiek bestond voornamelijk uit officiersmemoires, geschreven door de voornamelijk hoge officieren en de generale staf als Hindenburg, Ludendorf en Tirpitz, die gericht waren op het rechtvaardigen van de oorlog en de tactische beslissingen die zij hadden gemaakt.11 De tweede generatie, de generatie vanaf Im Westen
Nichts Neues uit 1929, zou zich ook een interpretatie van de oorlog tot doel stellen.12 Ook de dissertatie uit 1999 van K.H. Bordihn sluit zich hierbij aan. Voorafgaand aan de Kriegsroman-explosie zou er een periode van algehele Kriegsmüdigkeit zijn geweest, waardoor literatuur over de oorlog ongewild was. Hierbij baseert Bordihn zich op contemporaine beweringen: in 1926 organiseerde de uitgeverij S. Fischer-Verlag een schrijfwedstrijd, waarin ‘Schilderungen soldatischer Erlebnisse’ uitgesloten waren.13 Uit actueler onderzoek is echter gebleken dat deze vermeende ‘Kriegsromanexplosie’ rond 1928 genuanceerd dient te worden. Historici van de laatste tien jaar staan dan ook recht tegenover de auteurs uit de jaren tachtig in dit debat. Een omvangrijke bibliografie uit 2008 onder bewerking van onder andere Thomas Schneider laat zien dat er ten eerste geenszins sprake is geweest van een bepaalde ‘Kriegsmüdigkeit’ in de literatuur. Ten tweede laten de statistieken zien dat er tevens geen sprake was van een ‘Kriegsromanexplosie’ in de jaren 1928-29.14 Benjamin Ziemann beweert bovendien dat zowel de fictieve als semi-fictieve verwerkingen van de oorlog eveneens in de periode direct na de oorlog al geschreven werden, en dat de oorlog dus in feite nooit weg is geweest uit de literatuur. 15 Al zeker vanaf de jaren tachtig is bekend dat de oorlogskritische literatuur gedurende de hele Weimar-Republiek in de minderheid was: Helmut Müssener schreef al in 1987 dat in de periode 1914-1939 slechts vier van de actieve 41 bestsellerauteurs in hun boeken afstand namen van de oorlog.16 Ook de modernere historici beamen dit. Onder andere uit de bibliografie van Thomas Schneider is af te leiden dat van 1918 tot 1933, de hier relevante 11 S.D. Denham, Visions of War. Ideologies and Images of War in German Literature Before and After the Great War (Bern 1992) 101. 12 H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller. Der Kriegsroman der Weimarer Republik (Stuttgart 1986) 37. 13K.M. Bordihn, Krieg und Literatur. Publizistisch-literarische Auseinandersetzung um Erich Maria Remarques Roman Im Westen Nichts Neues als Paradigma des Kampfes um die liberaldemokratische Staatsform von Weimar (Marburg 1999) 18. 14 T. F. Schneider e.a., Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 1914-1939, 9. 15 B. Ziemann, Contested Commemorations, 236. 16 H. Müssener, ‘Deutschsprachige Kriegs- und Antikriegsliteratur in Deutschland und Schweden 1914-1939. Einige Beobachtungen‘ in: H. Müssener ed., Anti-Kriegsliteratur zwischen den Kriegen (1919-1939) in Deutschland und Schweden (Stockholm 1987) 10-26, aldaar 11.
4
periode, ‘oorlogskritische’ literatuur slechts ongeveer 16,66% uitmaakte van het totaal aan nieuwe titels (36).17 Het was mede hierom dat Im Westen Nichts Neues door de Duitse sociaaldemocraten als welkome munitie werd ontvangen tegen de nationalistische interpretatie van de oorlog.18 Remarques boek zorgde echter aan de rechtse kant van het politieke spectrum voor een schok. Een nationalistisch tegengeluid mobiliseerde zich, onder aanvoering van onder andere invloedrijke extreem nationalistische uitgeverijen als Lehmann Verlag en Gerhard Stalling Verlag, het resultaat hiervan was Werner Beumelburgs Die Gruppe Bosemüller (1930). Daar dit boek als nationalistische reactie op Im Westen Nichts Neues geschreven is, zou een grondige vergelijking tussen de twee boeken meer licht kunnen werpen op de cultuurstrijd in de Weimar-Republiek, en in het bijzonder op de manier waarop oorlogsliteratuur in deze context benaderd werd. Een enkele directe vergelijking tussen de twee boeken komt van de historicus Björn Werner Freitag, maar deze blijft bij een summiere vergelijking tussen de benadering van concepten als ‘masculiniteit’ in beide boeken. 19 Een analytische vergelijking tussen de twee boeken Im Westen Nichts Neues en Die Gruppe
Bosemüller, ingebed in de context van de toen alom gevoerde cultuurstrijd tussen oorlogsverheerlijking en oorlogskritiek, ontbreekt dus vooralsnog. Dit onderzoek tracht dan ook de vraag te beantwoorden hoe het debat in de Weimar-Republiek tussen oorlogsverheerlijking en oorlogskritiek terug te zien is in een vergelijkende analyse tussen de boeken Im Westen Nichts Neues en Die Gruppe Bosemüller. Dit zal worden gedaan aan de hand van drie hoofdstukken. Allereerst zal de omgang met de Eerste Wereldoorlog in de Weimar-Republiek in zijn algemeenheid aan bod komen, waarin zaken als de politiek, herdenkingsmonumenten en film behandeld zullen worden. Vervolgens zal in het tweede hoofdstuk de omgang met de oorlog in de literatuur in het algemeen behandeld worden, waarbij de visies van de communisten tot de rechtsnationalisten aan bod zullen komen. Als primair bronmateriaal worden ter ondersteuning van dit hoofdstuk drie oorlogsromans besproken: In Stahlgewittern (1920) van Ernst Jünger (1895-1998), Krieg (1928) van Ludwig Renn (1889-1979), en Jahrgang
1902 (1928) van Ernst Glaeser (1902-1963). Ernst Jüngers In Stahlgewittern behaalde in 17 Gegevens afgeleid van oplagecijfers uit: T. F. Schneider, Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 19141939, 9-11. 18 B. Ziemann, Contested Commemorations, 249. 19 B.W. Freitag, Defeated Heroes: Constructions of Masculinity in Weimar Republic Battlefield Novels, (Austin 2006) 159-167.
5
1931 met een 13e druk een oplage van 51.000.20 Krieg van Ludwig Renn behaalde in 1931 een oplage van 100.000 stuks, en Jahrgang 1902 had tot 1933 een oplage van 125.000 behaald. 21 Met deze oplagecijfers zijn deze boeken als vrij representatief aan te merken. Hoewel Ernst Jüngers boek van deze drie de minste oplages heeft, geldt deze toch als representatief, daar Jünger met dit boek één van de stemmen van de Konservative
Revolution
werd
en
veel
rechtse
concepten
tot
uiting
wist
te
brengen.
Tot slot wordt in het laatste hoofdstuk een literaire vergelijking gemaakt tussen de boeken Im Westen Nichts Neues en Die Gruppe Bosemüller, en zal worden bekeken waar en hoe beide boeken geplaatst kunnen worden in het debat dat in de eerdere hoofdstukken uiteengezet is.
20 T. F. Schneider,Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 1914-1939, 344. 21 H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 97;187.
6
Het trauma van de nederlaag, de politieke polarisatie en de onmacht van de Republiek om de economische malaise te kunnen bevechten, hebben de Weimar-Republiek van het begin af aan gedestabiliseerd. Rechts-nationalistische groeperingen raakten onder andere door het vernederende Verdrag van Versailles gedesillusioneerd ten tijde van de Weimar-Republiek. De onvrede over het Verdrag van Versailles heeft bij deze groeperingen bijvoorbeeld geleid tot het gevoel dat de Weimar-Republiek overgeleverd was aan de geallieerden. Deze sentimenten van wrok en haat hebben een groot aandeel gehad in het ondermijnen van de legitimiteit van de Republiek. Deze sentimenten leidden er bijvoorbeeld toe dat de minister van Buitenlandse Zaken Walther Rathenau in 1922 vermoord werd door rechtsextremistische groeperingen, omdat hij in hun ogen Duitsland teveel had verraden en was gezwicht voor de wensen van de geallieerden.22 De politieke strijd in de Weimar-Republiek, grofweg tussen ‘republikeinen en antirepublikeinen’, aldus Boterman, heeft de cultuur van de Weimar-Republiek zeer beïnvloed.23 Ook heeft het trauma van de Eerste Wereldoorlog de basis gelegd voor een grote verdeeldheid. De manier waarop zingeving gezocht werd voor het massale sterven verscherpte de politieke tegenstellingen in het land, tot op het punt waarop geweld tegen de tegenpartij gerechtvaardigd werd omdat zij de naam van de gevallenen zouden aantasten.24 Zo werd de Eerste Wereldoorlog de ‘battleground’ voor een gevecht dat te typeren is als een ‘gevecht om de herinnering’, waarmee daden in het heden gerechtvaardigd en gelegitimeerd werden uit de politieke kleuring van het verleden. De vele culturele producties kwamen voor een groot gedeelte voort uit de culturele strijd die de Weimar-Republiek karakteriseerde.25 Hoe de algemene herdenkingscultuur gevormd en doorvlochten is van deze culturele strijd zal aan de hand van een aantal aspecten behandeld worden in dit hoofdstuk: veteranenverenigingen, monumenten en films.
22 F. Boterman, ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog als Katalysator van Naoorlogs Geweld. Politiek geweld en oorlogsmythe in de Republiek van Weimar.’ In: J. Pekelder en F. Boterman ed., Politiek Geweld in Duitsland. Denkbeelden en Debatten (Amsterdam 2005) 93-121, aldaar 99. 23 F. Boterman, ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog,’ 99. 24 Ibidem, 98. 25 J.L. Clinefelter, Artists for the Reich. Culture and Race from Weimar to Nazi Germany. (Oxford 2005) 25.
7
1.1 Veteranenorganisaties en de strijd om de herinnering Volgens de historicus Stefan Goebel zijn in het herdenkingswezen vijf netwerken aan te wijzen: herdenkingscomités, veteranen, families, kunstenaars en de staat.26 Van deze vijf netwerken gold voor Duitsland dat veteranen het herdenkingsnetwerk verreweg domineerden.
Ter
vergelijking:
waar
de
grootste
Duitse
veteranenbond,
de
sociaaldemocratische Reichsbanner Schwarz-Rot-Gold op zijn top 2.000.000 leden had, had de Engelse variant British Legion er slechts 400.000.27 Na de capitulatie ontstonden al snel verschillende veteranenverenigingen van verschillende politieke kleur. Zo ontstonden er nationalistische verenigingen als de Stahlhelm, Bund der Frontsoldaten, die al in 1918 opgericht werd en als zeer invloedrijk gold. Het grootste politieke tegengewicht was de eerdergenoemde sociaaldemocratische Reichsbanner Schwarz-Rot-Gold. Deze groeperingen cultiveerden de herinnering aan de oorlog op eigen wijze en claimden in een steeds heftiger wordende wedloop de grootste offerbereidheid te hebben gehad tijdens de oorlog, waarbij overdreven voorstellingen van masculiniteit meer dan eens de hoofdrol speelden.28 Met een filosofie dat de oorlog niet voorbij was, maar nog steeds een strijd uitgevochten diende te worden, werden extreme voorstellingen van mannelijkheid een centraal punt in het uitstralen van de ‘vechtlust’ en de weerbaarheid door deze groeperingen. Het ‘sterke mannelijke lichaam’ werd tot bijna heilige zaak verheven door de zogenaamde
Wehrsport, een soort militaire training waar de vorming van de groepsidentiteit centraal stond.29 Maar de veteranenverenigingen waren eigenlijk een weerspiegeling of zelfs verlengstuk van het al gefragmenteerde politieke spectrum en de daarbij behorende interpretaties van de oorlog. In de herdenkingscultuur van de Weimar-Republiek zijn grofweg twee interpretaties te onderscheiden die tegenover elkaar stonden en belangrijk zijn voor dit onderzoek. De eerste is te benoemen als de linkse interpretatie, waarmee de oorlog als humanitaire ramp beschreven werd, of als imperialistische catastrofe. Hier tegenover
26 S. Goebel, The Great War and Medieval Memory. War, Remembrance and Medievalism in Britain and Germany, 1914-1940 (Cambridge 2008), 18. 27 S. Goebel, The Great War and Medieval Memory, 19. 28 R. Poppinghäge, ‚“Kriegsteilnehmer Zweiter Klasse”? Die Reichsvereinigung ehemaliger Kriegsgefangener 19191933.‘, in : Militärgeschichtliche Zeitschrift 64 (Potsdam 2005) 391-423, aldaar 393. 29 D.J. Bielanski, Frontline Weimar: Paramilitary Mobilization and Masculine Representation in Postwar Germany (Illinois 2003) 138-149.
8
staat de interpretatie van de rechtsnationalisten, waarin iedere aantasting van de eer van de Duitse frontsoldaat van weleer als een aanval op de Duitse eer zelf gezien werd, en die de oorlog in zijn geheel vaak mythologiseerde. Het rechtse politieke spectrum, met bijvoorbeeld de zeer tegen de Weimar-Republiek gekeerde Deutschnationale Volkspartei (DNVP), bleef net als Stahlhelm de nederlaag van het Duitse leger in 1918 ontkennen. Zo betitelde Stahlhelm zichzelf in hun Stahlhelm
Handbuch uit 1929 als: ‘Bund der schlachterprobten, unbesiegt heimgekehrten Frontsoldaten’.30 Hoewel ook het rechtse politieke spectrum erg gefragmenteerd was, waren sommige ideeën en mythes over de hele rechtse flank aanwezig. Het al in 1891 opgerichte extreem-nationalistische en invloedrijke Alldeutscher Verband heeft bijvoorbeeld vaak conflicten gehad met de eveneens rechtse DNVP en de Deutschvölkische Freiheitspartei (DVFP). Het Alldeutscher Verband probeerde bijvoorbeeld meerdere malen gematigdere partijleden van de DNVP in diskrediet te brengen omdat zij de radicale agenda van de bond niet zouden steunen.31 Dit terwijl over de gehele linie de partijen op het gebied van antisemitisme, in hun afkeer van het marxisme en van de democratie, en de wil om de Weimar-Republiek te vervangen door een autoritair systeem overeenkomsten vertoonden.32 De beruchte dolkstootlegende, de mythe dat het leger in feite geen schuld had aan de nederlaag, maar dat onder andere de sociaaldemocraten het leger verraden hadden, was in deze kringen dan ook meer dan salonfähig. In dit rechtse spectrum werd de oorlog op vele manieren gemythologiseerd. Zo werd vaak het idee van de Frontgemeinschaft gebezigd, het idee dat tijdens de oorlog een echte eenheid ontstaan was, waar het in de democratische Weimar-Republiek volgens hen compleet aan ontbrak. De oorlog werd tot mythische proporties verheven, waarin de soldaten, trouw tot in de dood, de Kulturnation verdedigden tegen het materialistische Westen. Ook het strijden zelf werd kern van de mythologie; het doel deed er niet toe, maar hoe gestreden werd wel.33 Een intellectuele laag die deze rechtse stem tot uiting bracht, wordt vaak aangeduid als de Konservative Revolution. Deze intellectuelen propageerden een ideologie die gericht was tegen de Weimar-Republiek, tegen Versailles, joden, kosmopolitisme, massacultuur en
30 W. Mommsen, Deutsche Parteiprogramme (München 1960) 553. 31 B.A. Jackisch, The Pan-German League and Radical Nationalist Politics in Interwar Germany, 1918-39 (Ashgate 2012) 187. 32 B.A. Jackisch, The Pan-German League , 185. 33 F. Boterman, ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog’, 106.
9
het liberalisme.34 Een van de belangrijkste uitdragers van deze ideologie, en de belangrijkste voor dit onderzoek, is Ernst Jünger, die in zijn literaire werk de oorlog zwaar mythologiseerde en een compleet nieuwe romantiek aan het vechten en de strijd zelf toedichtte. De Kriegserlebnis¸ de ervaring van de oorlog, bracht een (zeer masculiene)
Gemeinschaft met zich mee, die in schril contrast stond met de Gesellschaft van de WeimarRepubliek.35 Linkse groeperingen zoals de Reichsbanner zagen de oorlog meer als een mensonterende ramp. De radicaal-linkse revolutionaire partij Kommunistische Partei Deutschland (KPD) zag de oorlog als een imperialistische onderneming die de arbeidersklasse vernietigde, maar tegelijkertijd als een kans een marxistische revolutie te voltrekken.36 Maar ook de Sozialistischdemokratische Partei Deutschland (SPD) zag deze kans. Zo betoogde deze in vergelijking met de KPD gematigdere partij in haar partijprogramma van 1921 dat de Eerste Wereldoorlog de interne tegenstellingen verscherpt had, maar dat er met het verdwijnen van de oude machtsstructuren tegelijkertijd kansen waren om de socialistische idealen tot bloei te brengen.37 Uit de sociaaldemocratische hoek kwamen ook de kritische geluiden over het geweld en het onrecht van de oorlog.38 Zo bekritiseerden leden van de Reichsbanner dat de door rechtsnationalisten opgehemelde Kriegsgemeinschaft, de zogenaamde eenheid die aan het front ontstond, amper bestaan had en slechts een manier was om mensen voor hun rechtse politieke overtuigingen warm te maken.39 Ook was het in de kring van de Reichsbanner meer geaccepteerd om te spreken over de individuele ervaringen van wanhoop en verdriet tijdens de oorlog.40 De vernietigende werking van de industriële oorlogvoering, en het bespreken van slachtofferschap in de oorlog stond haaks op rechtse interpretatie van de oorlog.41
34 J. Herf, Reactionary Modernism. Technology, Culture and Politics in Weimar and the Third Reich (Cambridge 1984) 25. 35 J. Herf, Reactionary Modernism, 27. 36 F. Boterman, ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog’, 106. 37 W. Mommsen, Deutsche Parteiprogramme (München 1960) 454. 38 B. Ziemann, Contested Commemorations, 55. 39 B. Ziemann, Contested Commemorations, 88. 40 Ibidem, 89. 41 Ibidem, 91.
10
1.2 Monumenten Er was niet één herinnering aan de Eerste Wereldoorlog, niet één verhaal, aldus Ziemann. 42 Dit is ook terug te zien in de manier waarop herdenkingsmonumenten in de WeimarRepubliek vormgegeven werden. In de Weimar-Republiek trachtte de staat voor een deel de herinnering aan de oorlog te verzorgen, door bijvoorbeeld richtlijnen in te stellen en aan de lagere overheden adviezen te geven over monumenten. Toch kon het niet voorzien in het scheppen van één centraal concept.43 Toen Rijkspresident Friedrich Ebert (1871-1925) in 1924 voorstelde een “rijksmonument” voor de herdenking van de oorlog te willen oprichten, ontstond zo’n heftig debat over de uitwerking van het monument dat het voorstel tijdens de gehele Weimar-Republiek er niet door gekomen is. Tekenend voor de decentrale herinneringscultuur was dat van de meer dan driehonderd concepten die Friedrich Ebert toegezonden zijn, de meerderheid daarvan van burgerverenigingen, vrijwilligersorganisaties en
lokale
gemeenschappen
afkomstig
waren,
niet
vanuit
de
overheid. 44
Want waar de oorlog en zijn doden herdacht werden, daar ondermijnde de versplinterde herinnering aan de oorlog de nationale functie van een dergelijk monument. Een voorbeeld is het Tannenberg Denkmal, het in 1924 door ultraconservatieve groeperingen gebouwde grote metalen kruis waaronder twintig ongeïdentificeerde Duitse soldaten liggen. Het geheel werd omringd door zeven Middeleeuws aandoende, verbonden kasteeltorens.45 Het Denkmal werd onthuld voor een menigte van meer dan tachtigduizend man, wat de lading van dodenmonumenten in de Weimar-Republiek overduidelijk aangeeft.46 Hoewel er meerdere sportactiviteiten en openbare herdenkingen werden gehouden, bleef het vooral een locatie voor het rechtse politieke spectrum (Hindenburg gebruikte de locatie in 1927 nog om te ageren tegen de ‘leugens van de Duitse oorlogsschuld’) en geen algemeen erkend nationaal monument.47 En waar de versplinterde herinnering aan de oorlog voelbaar was, daar was ook de politiek geladen symboliek in de monumenten terug te zien. De
42 43 44 45 46 47
Duitse
militaire
begraafplaatsen
en
oorlogsmonumenten
bijvoorbeeld
B. Ziemann, Contested Commemorations, 4. S. Goebel, The Great War and Medieval Memory, 22. Ibidem, 23. Ibidem, 39. R. Koshar, From Monuments to Traces. Artifacts of German Memory, 1870-1990 (California 2000) 107. R. Koshar, From Monuments to Traces, 107.
11
weerspiegelden typische nationalistische mythes.48 De filosofie achter de Duitse militaire begraafplaatsen was er een van soberheid en kaalheid: op sommige begraafplaatsen werden bloemen zelfs vermeden, omdat zij te duur zouden zijn en het tragische karakter van de oorlog geen recht zouden doen.49 Maar hier speelde meer dan slechts zuinigheid. De sobere en kale indeling van de Duitse graven weerspiegelde een politieke en culturele kritiek die de doden speelbal maakte van het gevecht om de Kultur. De sobere esthetiek zou een tegengewicht bieden tegenover de Westerse commercialisering, massaconsumptie en luxe.50 Zo werden de gesneuvelde soldaten ook na hun dood inzet van culturele mythes en politieke strijd. Toch kende de Weimar-Republiek ook zeer persoonlijke en intieme monumenten. Na een oorlog met ongekend grote slachtingen is het leed van achtergebleven ouders een bijna universeel fenomeen. De granieten beelden van Käthe Kollwitz (1867-1945) op de Duitse begraafplaats Het Roggeveld in België, verbeelden een treurend ouderpaar en zijn gemaakt als herdenking voor haar 17-jarige zoon Peter, die tijdens de slag om Langemarck stierf. Dit monument symboliseert tussen alle politieke monumenten en symbolen het rouwproces van ouders die hun kind verliezen op een ongekend intieme wijze. 51 Dit was zeldzaam: de meeste monumenten toonden overduidelijk de wil een hogere betekenis te geven aan het massale sterven in de industriële oorlog.52 Maar in hoeverre staat ook dit beeld los van de politieke benaderingen van de monumenten en hun symboliek? Käthe Kollwitz was in de late jaren twintig namelijk eveneens betrokken bij het Volksverband für
Filmkunst, waar ze samen met andere linkse intellectuelen de nationalistische verfilmingen van de oorlog probeerde tegen te gaan. Ze is nooit lid geweest van een politieke partij, maar zag zichzelf wel degelijk als socialiste. De intieme manier waarop het beeld het individuele rouwen van een ouderpaar symboliseert zou dus een reactie kunnen zijn op de sobere Het treurende ouderpaar van Käthe Kollwitz 48 49 50 51 52
R. Koshar, From Monuments to Traces, 99. Ibidem, 100. Ibidem, 99. R. Koshar, From Monuments to Traces, 97. R. Koshar, From Monuments to Traces, 97.
Afbeelding afkomstig van: https://de.wikipedia.org/wiki/K%C3%A4the_Kollwitz#/media/File: Het_treurende_ouderpaar_-_K%C3%A4the_Kolwitz.JPG geraadpleegd op 25-6-2015 11:38
12
esthetiek van de gemiddelde Duitse militaire begraafplaats, waar geprobeerd werd het sterven van de soldaten als collectief een hoger doel toe te dichten. 1.3 Film
Film werd na de oorlog een steeds belangrijker en populairder medium: in 1925 waren er 3.878 filmhuizen in Duitsland; in 1930 waren dat er al 5.000.53 Hierdoor werd film dus een uitgelezen medium om de oorlog mee te verbeelden, vorm te geven en te herinneren. Maar met nieuwe vrijheden op het doek kwamen nieuwe verantwoordelijkheden en veel films leidden dan ook tot erg gepolitiseerde discussies over de authenticiteit van de weergave van de oorlog, de politieke propaganda erachter en het eventuele effect op de jeugd. Verbeeldingen van militarisme in zijn algemeenheid waren ongekend populair in de Weimar-Republiek. Rond 1925 draaiden er steeds meer oorlogsfilms, de meeste over oorlogen uit vervlogen tijden, zoals de Napoleontische oorlogen.54 Deze al lang beëindigde oorlogen lagen echter plotseling gevoelig genoeg om door de politiek aangegrepen te worden als propaganda van de tegenpartij. Zo werd al in de vroege jaren twintig de film
Fridericus Rex (1920) over Frederik de Grote door linkse groeperingen aangevallen omdat de film het monarchisme van Wilhelm II zou rechtvaardigen, en werd het over het algemeen aangenomen dat films een grote propagandistische partijpolitieke functie vervulden.55 Toch hoefden films niet expliciet oorlogsfilms te zijn om bol te staan van symboliek over de Eerste Wereldoorlog. In Shell Shock Cinema analyseert Anton Kaes hoe de Weimar-Republiek de trauma’s verwerkte op het doek. De cinema in Weimar staat volgens hem volledig in de schaduw van de traumatische ervaring van WOI.56 Zo analyseert de auteur onder andere ook de film Metropolis, uit 1927, die volgens hem bol staat van symboliek over de industriële oorlogvoering, de massavernietiging en de arbeidersopstanden.57 Deze symboliek zal sommigen toentertijd wellicht ontgaan zijn, maar het was niet te missen in de films die wél de Eerste Wereldoorlog als thema hadden. Films over de
53 54 55 56 57
M. Stibbe, Germany, 1914-1933. Politics, Society and Culture (Harlow 2010) 142. B. Kester, Filmfront Weimar , 45. B. Kester, Filmfront Weimar, 43-44. A. Kaes, Shell Shock Cinema, 2. A. Kaes, Shell Shock Cinema, 168-210.
13
oorlog maakten geen groot deel uit van het totale filmaanbod. In de Weimar-Republiek zijn er gemiddeld tweehonderd films per jaar verschenen.58 Tussen 1925 en 1933 zijn er rond de dertig oorlogsfilms geproduceerd, wat met deze beschikbare cijfers voor deze periode neerkomt op een klein aandeel.59 Bekijken we dit met de cijfers die Anton Kaes geeft, namelijk dat er circa vijfhonderd producties per jaar gemaakt werden, wordt dit aandeel nog kleiner.60 Films over de oorlog waren echter wel populair. Zo stond de film
Westfront 1918 uit 1930 op de negende plaats in de ranglijst, en zou later de verfilming van Im Westen Nichts Neues op maar liefst de zesde plek eindigen.61 Waar de oorlog verfilmd werd, daar kwam de politiek al snel om de hoek kijken. Veelzeggend over de gevoelige politieke lading van het verfilmen van de oorlog in de Weimar-Republiek is het einde van de film Westfront 1918. De film eindigt met een groot vraagteken na het woord ‘Ende?’.62 Het expliciet vragen of de oorlog wel echt voorbij is of dat er nog steeds, of opnieuw, een strijd in de maatschappij gaande is, is een terugkerend vraagstuk vanuit het linkse politieke spectrum.. Dit hangt samen met het idee onder linkse prominenten dat tegen de verheerlijking van het militarisme an sich gevochten moest worden. Zo was Erich Kästners gedicht ‘Verdun’ uit 1932 een herinnering aan de gruwelijkheden van de oorlog. Tegelijkertijd klinkt een waarschuwing door voor het verheerlijken van de oorlog en het militarisme: Auf den Schlachtfeldern von Verdun Finden die Toten keine Ruhe Täglich dringen dort aus der Erde Helme, Schädel und Schuhe. Oben am Denkmal von Douamont liegen zwölftausend Tote im Berge Und in Kisten warten achttausend Männer vergeblich auf passende Särge. (…) 58 59 60 61 62
B. Kester, Filmfront Weimar, 16. Ibidem, 14. A. Kaes, Shell Shock Cinema, 6. B. Kester, Filmfront Weimar, 112. A. Kaes, Shell Shock Cinema, 211.
14
Zwischen Ähren und gelben Blumen zwischen Unterholz und Farnen greifen Hände aus dem Boden um die lebenden zu warnen. Auf den Schlachtfeldern von Verdun Hinterließ der Krieg ein Vermächtnis. Täglich sagt der Chor der Tote: Habt ein besseres Gedächtnis!63
Uit de linkse en sociaaldemocratische hoek werden de eerste vraagtekens geplaatst bij de manier waarop nieuwe generaties geconfronteerd zouden worden met de verbeeldingen van de Eerste Wereldoorlog. Anna Siemsen (1882-1951), Rijksdag-afgevaardigde voor de SPD van 1928-1930, schreef in 1927 al over de eventuele politieke effecten van films. Later zou uit dezelfde hoek kritisch geschreven worden over Westfront 1918, en werd gevreesd dat jongemannen slechts heroïsme en avontuur in de oorlog zouden gaan zien.64 Toch was deze film naar de smaak van de nazi’s bijvoorbeeld te pacifistisch en mankeerde het in de film aan idealisme. De nationaalsocialistische krant Der Angriff meende dat strijd en gruwelijkheden weergeven niet erg is; maar deze strijd ontdoen van haar hogere doel wel.65 Wat ook een scene met te pacifistische ondertoon zal zijn geweest voor de nazi’s is de laatste scene. In het Feldlazarett pakt een stervende Fransman de hand van een van de stervende hoofdpersonen, en zegt: ‘Ik ben een kameraad. Geen vijand.’ De sociaaldemocratische wil tot internationale verzoening klinkt hier overduidelijk in door. In ieder geval had de jeugd hier geen problemen mee en vonden ze de realistische verbeeldingen van de frontlijn maar al te interessant. Een vragenrondje over de film aan een groep jongeren uit de arbeidersklasse in 1930 leerde dat ze de realistische verbeeldingen als zeer avontuurlijk ervoeren.66 Het pijnpunt bij de sociaaldemocraten was dan ook dat inmiddels een bevolkingsgroep aan het opgroeien was die de oorlog niet persoonlijk mee had gemaakt, en 63 64 65 66
Geciteerd uit: B. Weyergraf, ‘Erneuerungshoffnung und republikanischer Alltag‘, 143. B. Ziemann, Contested Commemorations, 245. B. Kester, Filmfront Weimar, 132. B. Ziemann, Contested Commemorations, 245.
15
de oorlog slechts tot zich nam door middel van de contemporaine verbeeldingen ervan. Gevreesd werd dat films als Westfront 1918 de fantasieën van de jeugd slechts op een manier prikkelden die de gruwelen van de oorlog bagatelliseerde en het geweld zou verheerlijken.67 Uiteraard school hier de politieke strijd van de Weimar-Republiek achter: een jeugd die positief tegenover de oorlog, geweld en militarisme zou staan zou vervolgens makkelijk in de handen gedreven kunnen worden van de rechtsconservatieven zoals de kringen rondom Ernst Jünger, die de oorlog nog altijd een heroïsch karakter probeerden toe te dichten. Deze vrees zal een rol hebben gespeeld bij het oprichten van het Volksverband für Filmkunst in 1928. De door linkse intellectuelen (waaronder o.a. Heinrich Mann en Käthe Kollwitz) opgerichte organisatie probeerde de nationalistische en militaristische films te bestrijden, door de verheerlijking ervan tegen te gaan door de wreedheden te verbeelden zoals in Westfront 1918, of door op te roepen tot een boycot van theaters waar verheerlijkende films werden vertoond, maar had amper succes.68 Interessant detail hierbij is dat de regisseur van Westfront 1918, G. W. Pabst, zelf betrokken was bij de oprichting van deze bond.69 Het moet hem nog vaak gestoken hebben dat zijn film niet het gewenste succes heeft gesorteerd, maar zelfs het tegenovergestelde bereikte, namelijk dat de jeugd zijn oorlogsverbeeldingen als zeer avontuurlijk ervoer.
67 Ibidem, 245. 68 B. Kester, Filmfront Weimar, 50. 69 http://filmlexikon.uni-kiel.de/index.php?action=lexikon&tag=det&id=8627, geraadpleegd op 30-04-2015, 15:42
16
De culturele strijd om de herinnering die terug te zien was in film en herdenkingsmonumenten, is ook terug te zien in de literatuur. Deze strijd in de literatuur nam een belangrijke plek in de algemene cultuurstrijd om de herinnering in de Weimar-Republiek in. Het boek werd in Duitsland nog steeds als een kernelement van de Duitse cultuur en maatschappij gezien.70. Hoewel het boek steeds grotere concurrentie kreeg van nieuwe media als film en theater, beleefde de Weimar-Republiek in 1927 nog een recordaantal aan nieuwe uitgaven: 37.866 titels.71 Zelfs tijdens de crisisjaren, circa 1919 tot 1923, werden nog gemiddeld ongeveer 20 nieuwe uitgeverijen en 50 boekenwinkels per jaar geopend.72 De tendens om de oorlog te mythologiseren en te verheerlijken is ook overduidelijk terug te zien in de oorlogsliteratuur van de Weimar-Republiek. Deze tendens was zoals reeds besproken, een manier van ‘framen’ van de oorlog die vooral aan het rechtse politieke spectrum toe te dichten is. Van 1918 tot 1933 maakt ‘oorlogskritische’ literatuur slechts ongeveer 16,66% uit van het totaal aan nieuwe titels (36).73 Het aantal oorlogskritische titels in de periode 1918-1933 is slechts zes, en het aantal oorlogsverheerlijkende titels in dezelfde periode zijn er 30.74Het lijkt er dus op dat de oorlogsverheerlijkende literatuur de overhand had gedurende de hele Weimar-Republiek. Bij deze gegevens dienen uiteraard kanttekeningen geplaatst te worden. De bibliografie waar de volgende grafiek op gebaseerd is, van T.F. Schneider, biedt zelf al geen compleetheid en deze grafiek kan dat dus ook niet. Desondanks geeft het toch een goed overzicht van de verhoudingen tussen kritische en verheerlijkende literatuur: in de bibliografietabel zelf zijn namelijk wel alle noemenswaardige titels opgenomen met een oplage van minimaal 100.000 stuks. Dat er ‘slechts’ 36 titels verschenen zijn komt dan ook doordat dit alleen de titels zijn met een dergelijke oplage. Deze oplagecijfers zijn echter
70 G. Reuveni, ‘The ‘Crisis of the Book’ and German Society after the First World War’, in: German History, Vol. 20, no. 4 (2002) 438-461, aldaar 459. 71 G. Reuveni, ‘The ‘Crisis of the Book’, 442. 72 Ibidem, 443. 73 Gegevens afgeleid van oplagecijfers uit: T. F. Schneider, Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 19141939, 9-11. 74 Gegevens afgeleid van oplagecijfers uit: T. F. Schneider, Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 19141939, 9-11.
17
gebaseerd op gegevens uit het jaar 1940; waardoor de oplagecijfers zelf onbruikbaar zijn.75 Toch biedt de bibliografie wel een aanwijzing voor het aantal verschenen titels. Overigens is de grafiek al enigszins verouderd. Pas in 2015 is het pacifistische en humanistische boek
Schlump uit 1928 van Hans Herbert Grimm (1896-1950) herontdekt en van de vergetelheid gered. Het boek is tot nu toe nog in geen enkel onderzoek naar de oorlogsliteratuur genoemd en in geen enkele bibliografie opgenomen. De historiografie is dus een oorlogskritische titel rijker. Een titel die verder onderzoek verdient; daar de oorlogskritische titels uit deze periode niet in overvloed zijn, biedt dit boek nog veel onderzoeksmogelijkheden. De titel is in deze grafiek dus nog niet opgenomen; ook omdat nog niet bekend is wat de oplage is geweest.
Figuur 1: Aantal titels naar categorie, 1918-1933. Reeks 1= oorlogsverheerlijkend, Reeks 2= oorlogskritisch76
In de voorafgaande grafiek, figuur 1, is de oorlogsverheerlijkende conjunctuur (reeks 1, blauw) tegenover de conjunctuur van de oorlogskritische literatuur (reeks 2, rood) uitgezet. Wat direct te zien is, is dat over de gehele periode de oorlogskritische literatuur een fractie van het geheel uitmaakte. Uitgaande van de gegevens van de bibliografie lijkt het erop dat er vanaf 1920 tot 1925 zelfs helemaal geen noemenswaardig kritisch boek verschenen is. Een algemene conclusie die te trekken is over de oorlogsliteratuur in de Weimar-Republiek
75 Waarschijnlijk zijn deze gegevens gebaseerd op de cijfers uit 1940 van: D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century, 94-269. De cijfers uit 1940 komen namelijk overeen met de gepresenteerde cijfers van Schneider. 76 Gegevens afgeleid van oplagecijfers uit: T. F. Schneider, Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 19141939, 9-11.
18
is dat deze lezing zeer dominant was. Dat wil zeggen: de meerderheid van de literatuur hangt de rechtse lezing aan, en verheerlijkte en mythologiseerde de oorlog dus. De meerderheid aan oorlogsverheerlijkende literatuur kunnen we aanduiden als een ‘mythologisering’ van de oorlog. Zoals besproken in het vorige hoofdstuk hangen hier vanuit het rechtse spectrum termen mee samen als de Frontgemeinschaft, de vermeende hechte kameraadschap die zich tussen Duitsers aan het front had geopenbaard, en de
Kriegserlebnis, de haast spirituele ervaring die daarmee gepaard ging: zaken die erop duiden dat de oorlog niet slechts als een bloedig gevecht herinnerd werd, maar als zingevende ervaring. Ook het ontkennen dat het leger schuld had aan de nederlaag is hier onderdeel van. De schrijver Werner Beumelburg bijvoorbeeld hintte in zijn boek Douamont uit 1923 dat het verlies van de oorlog niet de schuld van de soldaten was, maar dat in een dergelijke
Materialschlacht ook het thuisfront van belang was. 77 Het verheerlijken van de oorlog werd vanuit de sociaaldemocratische hoek al bestreden op meerdere vlakken, door bijvoorbeeld het reeds genoemde Volksverband für
Filmkunst. Vanuit deze hoek was het, zoals besproken, mogelijk om de persoonlijke kwellingen te bespreken. Ook werden door ‘rechts’ gebezigde termen zoals de dolkstootlegende openlijk bestreden. De (liberale) krant de Vossische Zeitung waar later Im
Westen Nichts Neues in afgedrukt werd, is hier een voorbeeld van: in 1926 verscheen in de krant een artikel van historicus Ludwig Bergsträsser (1883-1960) waarin openlijk de strijd aangegaan werd met de dolkstoot-legende.78 Frits Boterman verwoordt het perfect in zijn boek Politiek Geweld in Duitsland als hij zegt dat, ook in [de] populaire (anti-)oorlogsliteratuur een felle strijd werd uitgevochten tussen voor- en tegenstanders: zij die de oorlog mythologiseerden en zij die deze wilden ontmythologiseren. Het ging om de vraag wie de oorlogsherinnering het best kon ‘kapen’ en bezetten voor zijn politieke doeleinden kon inzetten om daarmee medestanders en aanhang te mobiliseren.79
77 S.D. Denham, Visions of War, 107. 78 B. Ziemann, Contested Commemorations, 96. 79 Geciteerd uit: F. Boterman, ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog’, 113.
19
Vandaar dat dit hoofdstuk ook zal worden ingedeeld in mythologiserende literatuur en ontmythologiserende literatuur. Dit komt grofweg overeen met de links-rechts verdeling. De mythologiserende literatuur zal behandeld worden aan de hand van Ernst Jüngers (18951998) In Stahlgewittern (1920). De ontmythologiserende literatuur, geringer in aandeel, zal worden behandeld aan de hand van twee boeken: Ludwig Renns (1889-1979) Krieg (1928) en Jahrgang 1902 (1928) van Ernst Glaeser (1902-1963). Beiden zijn ze uit communistische hoek: Renn was lid van de KPD, Glaeser had eveneens banden met de communistische partij maar was voor zover bekend geen partijlid.80 Het populairste en bekendste ontmythologiserende werk, Im Westen Nichts Neues¸ zal, zoals gezegd, apart behandeld worden in het volgende hoofdstuk.
2.1 Mythologiserende literatuur
Een van de meest bekende auteurs uit de mythologiserende hoek was Ernst Jünger, die met zijn boek In Stahlgewittern uit 1920 een van de grootste stemmen werd van de ‘Konservative Revolution’. Ernst Jünger publiceerde enige essays in het blad Die Standarte. Dit blad, dat gelieerd was aan de veteranenvereniging Stahlhelm¸ had een oplage van 110.000 en was een van de populairste bladen van het rechtse politieke spectrum.81 Het blad stond bekend om het uitdragen van de ideeën van de “frontgeneratie”. Jünger plaatste zich met zijn boek in een al vrij prominent aanwezige stroming in de literaire markt. Het rechtse politieke spectrum was goed vertegenwoordigd en omvatte maar liefst 550 politieke clubs en 530 tijdschriften.82 Jünger was dan ook zeker niet de enige schrijver die de oorlog verheerlijkte. Tal van andere schrijvers bevonden zich min of meer in hetzelfde ‘genre’. Werner Beumelburg is eveneens iemand die in zijn werken de schuld van het leger aan de nederlaag ontkende en de Kriegsgemeinschaft verheerlijkte met zijn boeken Douamont uit 1923, Mit 17 vor Verdun uit 1931, Die Gruppe Bosemüller uit 1930, en zijn bekendste: Sperrfeuer um Deutschland uit 1929, welke al in zijn verschijningsjaar een oplage van 120.000 behaalde. 83 Ook 80 M. Humble, ‘The Unknown Soldier and the Return of the Fallen: The Political Dimension of Mourning in German Texts fromt the First World War to Present’, in: The Modern Language Review, vol. 93, No. 4 (1998) 1034-1044, aldaar 1039. 81 J. Herf, Reactionary Modernism. Technology, Culture and Politics in Weimar and the Third Reich (Cambridge 1984) 25. 82 Ibidem, 25. 83 D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century, 104.
20
populaire boeken waren de (auto)biografieën van ‘oorlogshelden’ zelf, zoals Aus meinem
Leben (1920) van Hindenburg, die tot 1933 een oplage van 170.000 behaalde; of Seeteufel (1921) met een oplage van 270.000 in 1930, van Felix Graf von Luckner (1881-1966), de kapitein die door zijn gewaagde ondernemingen de bijnaam Seeadler kreeg.84 Over het draagvlak en de bekendheid van Jünger is enige onduidelijkheid. Hans Harald Müller beweert bijvoorbeeld dat Jüngers In Stahlgewittern geen groot succes was. In 1929 zou hij ‘slechts’ een oplage van 40.000 hebben gehad, en tot 1929 was zijn naam buiten zijn bekende kleine militaire en nationale kring amper bekend.85 Toch lijkt het er op dat Jüngers lezerspubliek, in ieder geval in de late jaren van de Weimar-Republiek, groter was dan Müller dacht. Ziemann wijst namelijk op een intensieve studie naar de uitleengeschiedenis van een bibliotheek in Leipzig in 1930, die laat zien dat jongeren uit de arbeidersklasse bijvoorbeeld eveneens het nationalistische boek van Ernst Jünger lazen.86 Dat is niet geheel onverklaarbaar. Waar de film Westfront 1918 van Pabst in 1930 ook op populariteit onder jongeren uit de arbeidersklasse kon rekenen vanwege de ‘avontuurlijke verbeeldingen’ van de oorlog, zal dit ook een rol hebben gespeeld bij de populariteit van Ernst Jüngers boek in deze periode en bij deze bevolkingsgroep. In Jüngers roman vond de jeugd namelijk eenzelfde wens naar het avontuur, het ongewone en de actie terug. In In Stalhgewittern beschrijft Jünger na zijn eerste beschieting ondergaan te hebben en de eerste doden te hebben gezien namelijk het volgende: ‘Eine lange Zeit der Ordnung und des Gesetzes, wie sie unsere Generation hinter sich hatte, bringt einem wahren Heißhunger nach dem Außergewöhnlichen hervor, der noch durch die Literatur gesteigert 87
wird.'
Ongeacht wat de daadwerkelijke oplagecijfers zijn geweest, wordt Jünger in dit onderzoek met aandacht behandeld omdat hij bepaalde rechtse concepten goed tot uiting bracht in zijn werk In Stahlgewittern. Concepten als heldendom, martelaarschap, plicht, eer en ridderschap, die allen samenhangen met het idee van de Frontgemeinschaft en de
Kriegserlebnis, zijn allemaal terug te vinden in zijn werk. Daarom wordt hier ingegaan op enkele terugkerende concepten uit zijn boek en hoe zij aansluiten bij de ideeën in het rechtse
84 Ibidem, 151; 179. 85 H. H. Müller, ‘”Herr Jünger thinks war a lovely business”: On the Reception of Ernst Jüngers In Stahlgewittern in Germany and Britain before 1933’, in: F. K. Stanzel en M. Löschnigg ed., Intimate Enemies. English and German Literary Reactions to the Great War 1914-1918 (Heidelberg 1993) 327-343, aldaar 329. 86 B. Ziemann, Contested Commemorations, 242 87 E. Jünger, In Stahlgewittern (Berlijn 1930) 20.
21
spectrum. Wat tot slot belangrijk is om te vermelden is dat Jüngers boek geschreven is in de stijl van een dagboek, maar achteraf geschreven is. Zelf diende hij als officier aan het westfront, waardoor het tegelijkertijd een soort officiersmemoire is. Vlak na de oorlog raakte dit genre in zwang, zoals eerder beschreven, door voornamelijk de hoge officieren die hun daden rechtvaardigden.88 Wat hier echter ook een rol speelde, was de vermeende aanspraak op authenticiteit. Het boek van Jünger heeft duidelijke plaats- en tijdsaanduidingen, en lijkt een dagboek te zijn. Veel recensies over oorlogsliteratuur draaiden om de vraag of een dergelijke schets ‘authentiek’ was, een vraag die later bijvoorbeeld eveneens veel gesteld werd bij Im Westen Nichts Neues.89 Vaak woog de vermeende authenticiteit zwaarder dan de esthetische waarde van een boek.90 De suggesties van authenticiteit die een dagboek of memoires met zich meebrachten, brachten dus autoriteit met zich mee, en dienden zo een bewust gekozen doel. Jüngers concepten De voornamelijk door hoogleraren vormgegeven opgeblazen ideologie waar Duitsland in 1914 de oorlog mee tegemoet trad, aldus een van de grootste onderzoekers naar de oorlogsliteratuur in de Weimar-Republiek Margrit Stickelberger-Eder, had Duitsland zo afhankelijk van de oorlog gemaakt dat deze zelfs na de nederlaag onmogelijk zinloos geweest mocht zijn.91 Ernst Jüngers boodschap zal dan ook met open armen ontvangen zijn in de kringen van Stahlhelm. Het idee dat de oorlog niet voor niks gevochten is vond bij Jünger namelijk duidelijk weerklank. ‘Ihr seid nicht umsonst gefallen. Der Krieg ist der Vater aller Dinge’92 wendt Jünger zich tot zijn gevallen kameraden. Jünger ontkracht zelfs het idee dat de oorlog slechts glansloze mechanische gruwelijkheid was, de rechtse notie dat er wel degelijk heroïsme in de oorlog zat vertaalde hij perfect: ‘Nicht wie früher umrauschte Regimentsmusik ins Gefecht ziehende Kompagnien. Keine Fahnen schwammen wie einst im Pulverdampf. Und doch hat auch dieser Krieg seine Romantik gehabt.’93 In tegenstelling tot waar in Im Westen
Nichts Neues acht jaar later het beeld schetste dat de mens aan totale willekeur bij de 88 89 90 91 92 93
S.D. Denham, Visions of War, 101. B. Ziemann, Contested Commemorations, 236-237. M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 27. M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 28. E. Jünger, In Stahlgewittern (Berlijn 1930) voorwoord, XI. Ibidem, Voorwoord VIII
22
artilleriebeschietingen ten onder gaat, sprak Jünger nog van ongekende individuele inzet die het slagveld bepaalde. Onversneden heldendom had ook in de loopgravenoorlog nog altijd zijn glans niet verloren: ‘Auch das moderne Gefecht hat seine große Augenblicke.(…) Im Gegenteil, heute mehr als je entscheidet der Einzelne.’94 Eer en plicht Jünger hield ook vast aan noties zoals ridderlijkheid. De vijand zonder haatgevoel te bestrijden, en de oorlog met afstand van emoties ‘uit te voeren’ met een terughoudendheid van een gentleman is een terugkerend zelfbenoemd doel in zijn werk. Als zijn kameraden huilen van woede omdat één van hen een kogel door het hoofd kreeg door een Engels schot schrijft hij: ‘Es ist merkwürdig, wie wenig objektiv sie den Krieg auffassen.’95 Hiermee lijkt hij te willen zeggen dat het doden slechts een plicht was, die kalm uitgevoerd diende te worden, en waarvoor het geen zin heeft de zelfbeheersing te verliezen. Wellicht is deze loskoppeling een gevolg van een psychologisch trauma; hij beschreef het in ieder geval als iets eervols: Es ist im Kriege immer mein Ideal gewesen, den Gegner unter Ausschaltung jedes Haßgefühls nur im Kampfe als solchen zu betrachten und ihr als Mann seinem Mute entsprechend zu werten.(…) Es gehört dazu allerdings, daß man sich nicht durch übertriebenes Nationalgefühl blenden läßt, wie es bei einem großen Teil der Franzosen oder Deutsche der Fall ist. Das Bewußtsein der Bedeutung der eigenen Nation sollte jeder ebenso selbstverständlich und unaufdringlich in sich tragen wie der Gentleman das Bewußtsein der unbedingten Ehrbahrkeit.96
Ook is de hoofdpersoon doordrongen van plichtsbesef, dat voortkomt uit de gedachte dat het ‘Volk’ vertrouwt dat ‘zijn taak’ goed gedaan wordt. Als hij zich afvraagt waarom hij tijdens een artilleriebeschieting niet gewoon vlucht, schrijft hij bijvoorbeeld: ‘ein ganzes Volk vertraut darauf, dass du die Sache machst.’97 Als ze dan de beschieting uitgehouden hebben: ‘Man sah, daß Führer und Mannschaft in einem heroischen Geiste erzogen waren.’98 94 Ibidem, 210.
95 E. Jünger, In Stahlgewittern, 43. 96 E. Jünger, In Stahlgewittern, 46. 97 Ibidem, 162. 98 Ibidem, 163.
23
Het ondergaan van een artilleriebeschieting en de gevechtshandelingen worden zo als eervolle en heroïsche gebeurtenissen neergezet. Zaken als eer en plicht zijn vaker terugkerende concepten in het rechtse spectrum. Zo stelde de veteranenvereniging Stahlhelm in een handboek uit 1929: Stahlhelm sagt den Kampf an jeder Weichlichkeit und Feigheit, die das Ehrbewußtsein des deutschen Volkes durch Verzicht auf Wehrrecht und Wehrwillen schwächen und zerstören wollen.99
Collectiviteit en Kriegsgemeinschaft Ook is in In Stahlgewittern het individu vaak ondergeschikt aan het collectieve belang, de natie. Bij een stormaanval op een vijandelijke loopgraaf beweert Jünger: ‘Der Wille zum Leben war auf die Nation übergesprungen, das machte alle blind und achtlos gegen des persönliche Geschik.’100 Letterlijker kan het feitelijk niet. Daar het boek in dagboekvorm geschreven is, kan de hoofdpersoon eigenlijk niet denken voor anderen. Desondanks worden deze beweringen op de hele groep geprojecteerd. Jünger kon zelfs de meest ongelooflijke zaken (wellicht voor zichzelf) rechtvaardigen en in een heroïsch daglicht stellen. Als bijvoorbeeld stilgestaan wordt bij de verhongering die de soldaten doormaken, klinkt er geen enkele notie van pessimisme, maar weet hij het zelfs tot iets heroïsch te smeden: ‘Dem Tode entgegenschreiten, sterben in Augenblicken der Begeisterung, ist viel: für seine Sache hungern und darben, ist mehr…’101 Aan het slot van zijn boek beweert hij dat door de ervaringen in de oorlog de natie voor hem nog glansrijker voor ogen is komen te staan: ‘Aus allen Opfern war, fast ohne daß ich es gemerkt, die Idee des Vaterlandes immer reiner und glänzender herausgeschmolzen. Die Nation war für mich nicht mehr ein leerer, von Symbolen verschleierter Begriff. ’102 Hier zien we de Kriegsgemeinschaft in terug: de natie, die bestaat uit de kameraadschap en de gelijkheid die ontstaan is aan het front, in tegenstelling tot dat ‘vage en lege’ begrip wat voor veel rechtse groeperingen later voor de Weimar-Republiek zou staan. 99 Geciteerd uit: W. Mommsen, Deutsche Parteiprogramme (München 1960) 553. 100 E. Jünger, In Stahlgewittern, 227. 101 E. Jünger, In Stahlgewittern, 239. 102 Ibidem, 281.
24
Alles tezamen schetste Jünger een oorlog waarin heldendom nog invloed had op het verloop van de oorlog. Dit alles was geen toeval en werd doelbewust gedaan. Het boek werd in 1920 uitgegeven bij de uitgeverij E.S. Mittler&Sohn, die al langer militaire werken uitgaf en zichzelf als taak stelde ‘für die kommenden Geschlechter (…) das unvergängliche Heldentum der Front, ihr übermenschliches Kämpfen und großes Sterben’ in leven te houden.103 Toch dienen hier enkele kanttekeningen geplaatst te worden. De oorlog wordt niet alleen maar verheerlijkt door Jünger. In feite wordt ook een teleurstelling beschreven in het daadwerkelijke ‘gezicht’ van de strijd. In een oorlog waar hele groepen mannen uitgeschakeld konden worden door de enkele val van een granaat lijkt het niet meer dan realistisch dat zelfs bij een fanaat als Jünger (of misschien júist bij een fanaat als Jünger) de onpersoonlijke en nieuwe mechanische oorlogsvoering tot teleurstelling leidde. Na zijn eerste artilleriebeschieting ondergaan te hebben schrijft hij: ‘Der erste Schlacht (…), sie war ganz anders, als ich gedacht. Ich hatte an einen großen Kampfhandlung teilgenommen, ohne einen Gegner zu Gesicht bekommen zu haben. ’104 Ook Ernst Jünger, een van de grootste stemmen van conservatief rechts, kon niet alles oppoetsen. Toch is het mythologiseren van de oorlog, maar vooral van de oorlogservaring, kenmerkend voor zijn werk. Nota bene de titel van zijn boek, In Stahlgewittern, duidt op een verheerlijking van de harde strijd, van het gevecht van staal tegen staal: een gevecht waarin je als mens zo hard als staal moet zijn. Hoewel de politiek in zijn boek buiten beschouwing blijft, konden hier door contemporaine lezers in de Weimar-Republiek wel degelijk politieke conclusies uit getrokken worden. Jünger beweerde dat ‘iedere filosofie die de dood van miljoenen als zinloos ziet een goddeloze en harteloze filosofie’ is.105 Met deze filosofie bedoelde hij het liberalisme in al zijn facetten. Walther Rathenau, vermoord in 1922, was volgens hem een van de grootste politieke uitdragers hiervan.106
103 Geciteerd uit: S.D. Denham, Visions of War, 123. 104 E. Jünger, In Stahlgewittern, 27. 105 Geciteerd uit: R. Woods, ‘Ernst Jünger, the New Nationalists, and the Memory of the First World War’, in: K. Leydecker ed., German Novelists of the Weimar Republic. Intersections of Literature and Politics ( Camden House 2006) 125-141, aldaar 135. 106 R. Woods, ‘Ernst Jünger, the New Nationalists’, 135
25
2.2 Ontmythologiserende literatuur
In 1926 is de communist Johannes Robert Becher (1891-1958) ervan overtuigd dat er een nieuwe ‘imperialistische oorlog’ op het punt staat om uit te breken. In haast schrijft hij het boek met de bizarre titel ‘(CH Cl = CH)3 As (Levisite) oder Der einzig gerechte Krieg’. Het eerste deel van de titel is een versimpelde weergave van de chemische formule van chloorgas. De ‘Gaskrieg’ en gifgas zijn dan ook een belangrijk onderdeel van het boek: in het boek staat gas namelijk symbool voor het kapitalistische systeem.107 Dit kan haast geen toeval zijn: de inzet van gifgas werd ook toentertijd al bediscussieerd om de onmenselijkheid ervan.108 Daar bovenop komt dat een ‘kapitalistischer’ wapen vrijwel niet bestaat, mensen sterven, terwijl materiële zaken ongeschonden blijven en zo volledig intact overgenomen kunnen worden door de vijand. In 1915, bij de slag om Ieper, werd het wapen door de Duitsers voor het eerst op het slagveld ingezet. Deze eerste episode van de Gaskrieg is de link met de vermeende komende gifgas-oorlog in het boek van Becher. Na het gebruik ervan in de apocalyptische burgeroorlog zal het communisme uiteindelijk zegevieren.109 Becher schroomde daarbij niet de ware gruwelen van een Gaskrieg te beschrijven: Tausende von Gasvergifteten schmorten jetzt langsam sich zutod in der Hitze. Manche Leichname fingen zu brodeln an. [...] Ueberall Menschenblutspritzer, Knochensplitter, Fleischfetzen: alles mit Menschenblut vollgesogen. Bis über die Knie blieb man oft stecken im Menschendreck.110 Het boek werd in Duitsland als ‘literair hoogverraad’ bestempeld en direct verboden, waardoor oplagecijfers van het boek onbekend zijn of niet bestaan. Buiten Duitsland was het anders: er zijn maar liefst vijf Russische uitgaves gedrukt met in totaal 67.000 oplages. Bovendien werd het vertaald naar het Oekraïens, Wit-Russisch, Jiddisch, Armeens, Azerbeidjaans en Tsjechisch.111 Zo vurig als de communisten in de literatuur de oorlog bestreden, zo werd het door 107 J. Vollmer, ´Gift/Gas oder das Phantasma der reinigenden Gewalt. Johannes R. Becher: (Ch-Cl=CH)3 As (Levisite) oder Der einzige gerechte Krieg‘ in: Amsterdamer Beiträge zur neueren Germanistik. Von Richthofen bis Remarque: Deutschsprachige Prosa zum I. Weltkrieg. Herausgegeben von Thomas F. Schneider und Hans Wagner, 53 (2013) 181193, aldaar 187. 108 J. Vollmer, ‚Der einzige gerechte Krieg‘, 182 109 Ibidem, 181 110 Geciteerd uit: J. Vollmer, ‚‘ Der einzige gerechte Krieg‘ , 182. 111 J. Vollmer‚‘ Der einzige gerechte Krieg‘, 193
26
weinig anderen gedaan. Het partijblad van de KPD, die Rote Fahne¸ zag de strijd in de literatuur als strijd tegen een nieuwe wereldoorlog.112 Vaak werd een verband getrokken tussen de literaire verheerlijking van de oorlog en de politieke voorbereiding van een oorlog.113 Zo werd de toenmalige „tienjarige vertraging“ (de eerder genoemde “Kriegsroman-explosie”) verklaard door het blad Die Rote Fahne als zijnde een terugkeer naar de oorlog nu het kapitalisme weer gestabiliseerd was. 114 In het licht van de grote klassenstrijd zag Die Rote Fahne de strijd in de literatuur als “deelgevecht” van het grotere geheel: iedere stap verwijderd van een keiharde revolutionaire afkeuring van de imperialistische Eerste Wereldoorlog was een stap dichter bij het voltrekken van een nieuwe oorlog. 115 Zo schreef Karl August Wittfogel (1896-1988), lid van de KPD sinds 1920, in 1930 in Die Rote Fahne zelfs over het pacifistische Im Westen Nichts
Neues dat het fungeerde als 'Bahnbereitung für neue Kriegsabenteuer’ met als gevolg ‘Wiedergewöhnung an die Tatsache imperialistischer Krieg’. 116 Oorlogsliteratuur die in de ogen van de communisten niet scherp genoeg was in het veroordelen van de oorlog werd dan ook als “Aufrüstungsliteratur” gezien, aldus Margritt Stickelberger-Eder.117 Dat de communisten zelfs pacifistische literatuur zo scherp veroordeelden moet waarschijnlijk in het licht gezien worden van de strijd tussen de KPD en de SPD, waarin de KPD de SPD steevast als ‘Sozialfaschismus’ betitelde.118 De tegenstellingen tekenden zich dus ook hier in de ontvangst van literatuur af: in de kringen van de sociaaldemocratische SPD werd het boek Im Westen Nichts Neues namelijk goed ontvangen. 119 De communisten zagen het dan ook als doel de oorlog af te schilderen als kille, machtspolitieke berekening van een kapitalistische elite, en daarmee mensen te laten ontwaken met ‘revolutionärer Klarheit über den Klassensinn des Krieges’, aldus Wittfogel.120 Andere scherpe politiek gekleurde oorlogsliteratuur vanuit deze hoek was Des Kaisers Kulis (1929) van Theodor Plivier (1892-1955), waarin de ontevredenheid onder de in 1917 muitende matrozen beschreven werd. Het boek werd in 18 talen vertaald. 121 Ook
112 113 114 115 116 117 118 119 120 121
M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 33. Ibidem, 33. M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 33. Ibidem, 33. Geciteerd uit: M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 33. Ibidem, 33. W. Mommsen, Deutsche Parteiprogramme (München 1960) 428. B. Ziemann, Contested Commemorations, 249. Geciteerd uit: M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 32. B.W. Freitag, Constructions of Masculinity , 79.
27
Vaterlandslose Gesellen (1930) van Adam Scharrer (1889-1948), waarin de oorlog als kapitalistische onderneming werd afgeschilderd, past in hetzelfde rijtje. Het boek werd uitgegeven door de KPD en in twee kranten afgedrukt, maar had geen succes.122 Toch waren er ook mildere aanklachten tegen de oorlog uit communistische hoek. Het boek Krieg van Ludwig Renn uit 1928 staat te boek als oorlogskritisch en wordt door Hans Harald Müller zelfs als ‘voorloper van Im Westen Nichts Neues’ gezien vanwege de literaire vorm die het boek heeft. Hoewel het boek een autobiografisch officiersmemoire lijkt, is het een fictionele verwerking van de oorlog; waarmee het volgens Hans Harald Müller een voorloper van Im Westen Nichts Neues is.123 Al sinds 1924 probeerde Ludwig Renn (pseudoniem voor Arnold Friedrich Vieth von Golßenau) zijn boek bij uitgeverijen te verslijten: keer op keer tevergeefs.124 Toen hij uiteindelijk bij de Frankfurter Zeitung in voorafdruk geplaatst werd, moest hij van de redactie zijn werkelijke naam verzwijgen: de adellijke naam zou, in combinatie met de schrijfstijl van het boek, namelijk dat van een autobiografisch dagboek, ontvangen kunnen worden als de rechtvaardigende officiersmemoires van weleer.125 De schrijver had immers ook als officier gediend in de oorlog. Dat ‘Ludwig Renn’ al lid was van de KPD heeft niemand ten tijde van de publicatie dus geweten. 126 Het interessante aan het boek, dat ongeveer gelijktijdig met Im Westen Nichts Neues verscheen, is dat het in de rechtse pers als een teleurstelling werd gezien dat het in de ‘pacifistische en democratische’ Frankfurter Zeitung gedrukt werd, omdat het een ‘realistisch tegenstuk tegen Remarques verzinsels’ zou zijn, aldus Die Standarte.127 Dit terwijl het later ook in de communistische kranten verscheen.128 Hoe dan ook; de publicatietactiek had redelijk
succes
en
het
boek
bereikte
in
1930
een
oplage
van
100.000.129
Ludwig Renn zelf vond het eveneens verbijsterend dat de nationalistische pers het boek zo positief ontvangen had. Een reactie van Ludwig Renn kon daarom niet uitblijven:
122 123 124 125 126 127 128 129
Ibidem, 79. H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 201. Ibidem, 186. Ibidem, 186. H. H. Müller, ‘the Reception of Ernst Jüngers In Stahlgewittern‘, 330. H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 188. Ibidem, 188. Ibidem, 187.
28
Mein Held gehorcht, weil er nicht weiß, um welches Zieles willen er nicht gehorchen sollte. Wegen dieses Gehorsams lieben die Nationalisten mein Buch. Sie brauchen solche Ludwig Renns, die blind gehorchen, und die kein Ziel mehr haben, weil man ihnen alle zerstört hat. Sie brauchen sie für Ihre Reichswehr und für ihre Bürgerkriegsorganisationen.130 Hierin klinkt door dat de figuur Ludwig Renn niet goed weet wie hij gehoorzamen moet. Inderdaad heeft Renn zelf toegegeven dat zijn boek een weergave was van een overgangsfase in zijn ideologische zoektocht. 131 Tegelijkertijd klinkt de anti-nationalistische toon hierin door. Want hoewel zijn boek wellicht nog als mild betiteld kan worden, was Renn zelf wel degelijk een fervent communist en anti-nationalist. Later zou hij zelfs meevechten in de Spaanse Burgeroorlog als commandant van het Thällman-bataljon, een communistische, internationale brigade. 132 Er zijn namelijk wel degelijk kritische passages in het boek, zij het soms onder de oppervlakte. Meerdere malen verschijnt er een pastoor die komt preken. Als Ludwig Renn hem op een gegeven moment kwaad vraagt waarom God de oorlog toegestaan heeft, schrijft hij: ‘Ich hatte keine Antwort gehört, nur Wörte.’133 Ook klinkt er een overduidelijke aanklacht tegen de annexeringspolitiek van Duitsland in door. Nadat Renn in België heeft gevochten, vertelt een officier aan Renn waarom Duitsland België dient te behouden, waarop Renn schrijft: ‘Was? Das verfluchte Belgien wollen wir behalten? (…) Was ist denn das Vaterland? Nichts? Eine altgewordene Redensart? Aber es ist doch etwas. Ich liebe es vielleicht auch.’134 Hoewel hier geen harde afkeuring in doorklinkt, is er op zijn minst verbazing te bespeuren. De vraag wat dan het Vaterland inhoudt als bijvoorbeeld België er plotseling bij dient te horen, lijkt een impliciete aanloop naar de vraag waarom zij dan eigenlijk ten strijde getrokken zijn. Eer Waar ‘eer’ in de mythologiserende literatuur nog een prominente plaats innam zien we bij Renns Krieg een ander beeld. Subtiel wordt het concept van ‘eer’ in een ander daglicht
130 131 132 133 134
Geciteerd uit: H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 208. M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur, .85. Ibidem, 85. L. Renn, Krieg, 155. L. Renn, Krieg, 346.
29
geplaatst: zo subtiel dat de nationalistische pers er blijkbaar niet eens notie van had, gezien de eerder besproken positieve reactie. Tijdens de vuurdoop van Renn in een Belgisch dorp raakt hij in paniek, en denkt hij dat hij een lafaard is: ‘Habe ich mich etwa feige benommen?’135 Vervolgens ziet hij een luitenant dood liggen: ‘Jetzt liegt der fremde Leutnant dort vorn tot. Der ist nicht feige gewesen, der ist ehrlich gefallen. Und liegt dort tot! Das war mir plötzlich so schrecklich.‘ Renn vond zichzelf te laf om mee te rennen.136 Hij legitimeert zijn ‚lafheid‘ op rationele wijze: ‚wären wir vorn geblieben, wären wir jetzt tot, und wofür? Ganz nutzlos!’137 De luitenant was geen lafaard, maar wat het heldendom hem bracht, was slechts de dood. Schuldvraag De, zij het subtiele, schuldvraag die in Krieg doorklinkt bij het vragen aan de pastoor waarom God de oorlog heeft toegelaten, zien we in sterkere mate in Ernst Glaesers (19021963) Jahrgang 1902 (1928) terug. Het boek was niet het meest populaire boek uit de Weimar-Republiek, maar had desalniettemin een redelijke oplage: Jahrgang 1902 had tot 1933 een oplage van 125.000 gehad en het boek werd in 24 talen vertaald.138 Ernst Glaeser had niet de intentie een politiek boek te schrijven, maar in de heftig gepolitiseerde laatste jaren van de Weimar-Republiek werd het boek wel zo ontvangen.139 Thomas Mann en Arnold Zweig recenseerden het boek zeer positief, terwijl nationalistische recensenten uit bijvoorbeeld Die Standarte het boek afwezen vanwege het standpunt tegen de oorlog.140 Want hoewel het boek voor het grootste gedeelte in feite een zoektocht is van de ikpersoon naar een (seksuele) identiteit, bevat het wel kritiek op de oorlog, al is dat gering. De identiteitsproblematiek in het boek beschrijft Hans Harald Müller als de wil van de ikpersoon zich bij de volwassenenwereld te kunnen voegen, wat even tijdens het enthousiasme van 1914 lijkt te lukken, maar waarna de volwassenwereld al snel weer in egoïstisch zelfbelang terugvalt.141 De historische parallellen die getrokken kunnen worden zijn voelbaar; wellicht bevat het boek een kritiek op het oorlogsenthousiasme van 1914. Als
135 136 137 138 139 140 141
L. Renn, Krieg, 36. Ibidem, 39. Ibidem, 39. H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 97. Ibidem, 99. Ibidem, 99. H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 99.
30
iedereen juicht tijdens de oorlogsverklaring dat de onderlinge verschillen opgeheven zijn: ‘Jetzt sind alle Menschen gleich. Es gibt keine Unterschiede mehr‘, ervaart de hoofdpersoon alles als een roes en wordt hij dronken: ‘ich sehe auch keine Unterschiede mehr…’
142
Hij
wijst er echter op dat het niet alleen van het bier komt, (‘es war nicht nur das Bier…’), waardoor het lijkt alsof Glaeser erop wijst dat de hoofdpersoon ziek wordt van het oorlogsenthousiasme. Wat wel duidelijk is, en waar het, hoewel de oorlog zelf niet aanwezig is in het boek, tijdens de ontvangst van het boek ook vooral om ging, was de houding tegen de oorlog.143 De bekendste zin uit het boek is: ‘la guerre, ce sont nos parents, mon ami...’144 Dit wordt uitgesproken door Gaston, een Frans jongetje dat bevriend is met de ik-persoon. De schuld wordt hier dus in feite bij de oudere generatie gelegd, de ouders, de volwassenen. Ook op andere vlakken komen ‘de volwassenen’ er niet goed vanaf: ‘Sie sind böse, sie hassen sich alle untereinander, warum sollen wir nicht wissen, warum sie sich hassen? ’
145
Glaeser bekritiseerde de oorlog meerdere malen. Hij ventileerde in 1932 zijn mening dat de studenten in Langemarck voor niks gestorven zijn.146 Ook vond hij bijvoorbeeld Im
Westen Nichts Neues te weinig politiek engagement bevatten, ‘es hängt in der Luft’.147 Inderdaad wordt in zijn boek duidelijker stelling genomen: ‘ich haßte den Krieg, bevor ich ihn kannte.’148 De scherpste vraag wordt tegen het einde van zijn boek gesteld. De vraag wordt echter niet expliciet beantwoord in het boek, wat wellicht één van de redenen is waarom Hans Harald Müller schrijft dat het boek als weinig sturend ervaren werd in het toen spelende debat over de militarisering.149 In tegenstelling tot de hechte
Kriegsgemeinschaft in de mythologiserende literatuur beschrijft deze passage een sterke interne verdeeldheid in de maatschappij. De boeren verstoppen hun graan, omdat het anders in beslag genomen wordt door de politie: ‘Die Bauern haßten sie wie 1914 die Franzosen. Eigentlich noch mehr, denn sie konnten nicht auf sie schießen. (…) Das Volk betrog die Obrigkeit, oder hatte diese das Volk mit dem Krieg betrogen? ’150 142 E. Glaeser, Jahrgang 1902 (Berlijn 1929) 201. Op de pagina’s 198-201 komen vaker deze directe verwijzingen naar de rede van Wilhelm II in augustus 1914 over de Burgfrieden voor. 143 H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 99. 144 E. Glaeser, Jahrgang 1902 (Berlijn 1929) 185. 145 E. Glaeser, Jahrgang 1902, 129. 146 T. Bartz, ‘Allgegenwärtige Fronten’- Sozialistische und linke Kriegsromane in der Weimarer Republik 1918-1933 (Frankfurt am Main 1997) 82. 147 Geciteerd uit: T. Bartz, ‘Allgegenwärtige Fronten’, 83. 148 E. Glaeser, Jahrgang 1902, 158. 149 H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 98. 150 E. Glaeser, Jahrgang 1902 , 313.
31
Dat van de weinige ‘oorlogskritische’ romans deze beide niet onpopulaire boeken geschreven zijn vanuit de communistische hoek is iets wat de rechtse partijen wellicht alleen maar in de kaart heeft gespeeld. Zo werd het voor bijvoorbeeld de nazi’s makkelijker om iedere aantasting van de Duitse eer (van de frontsoldaat) als een communistisch complot weg te zetten. Het is misschien wel in dit licht dat we bijvoorbeeld de veroordeling van Goebbels op de verfilming van Im Westen Nichts Neues moeten zien: de film zou een Joods complot geweest zijn. 151 Het lijkt op het eerste gezicht wellicht vreemd om het idee van communistische complotten gelijk te stellen aan Joodse complotten. Volgens de nazi’s echter zat er achter het bolsjewisme een Joods complot.152 Beide boeken mogen uit communistische hoek ontstaan zijn, geen van beide heeft zoveel stof op doen waaien als Erich Maria Remarques Im Westen Nichts Neues.
151 A. Kaes, Shell Shock Cinema, 213. 152 G. Bollenbeck, ‘German Kultur, the Bildungsbürgertum, and its Susceptibility to National Socialism‘, in: The German Quarterly, Vol. 73., No. 1, Millennial Issue (2000) 67-83, aldaar 77.
32
Geen boek uit de Weimar-Republiek is zo bekend geworden als Erich Maria Remarques (1898-1970) Im Westen Nichts Neues (1929). Het behaalde dan ook reeds in 1929 een oplage van maar liefst 900.000.153 Het boek werd vertaald in 25 talen. 154 Evenzeer heeft geen boek zoveel stof doen opwaaien: in het fascistische Italië werd het boek in 1929 al verboden, en in 1933 belandde het in Duitsland ook op de boekenbrandstapel op de Bebelplatz.155 Remarque had moeite zijn boek te laten publiceren. Toen hij rond de jaarwisseling van 1927/28 zijn pas geschreven manuscript aanbood bij uitgeverij S. Fischer, wees deze hem af. Volgens de uitgeverij zat niemand meer te wachten op nog een verhaal over de oorlog.156 Remarque was overigens niet de enige met dit probleem: ook Ludwig Renn had meerdere malen tevergeefs geprobeerd zijn boek Krieg uit te laten geven bij verschillende uitgeverijen.157 Uiteindelijk werd Remarques verhaal eind 1928 voor het eerst als feuilleton in de Vossische Zeitung gepubliceerd. 158 Het boek is vanuit het perspectief van Paul Bäumer geschreven, die, na aandringen van zijn leraar, zich met zijn kameraden uit zijn klas aanmeldt voor het front. Al snel ontdekt Bäumer de werkelijke gruwelen van het front: ‘Das erste Trommelfeuer zeigte uns unseren Irrtum, und unter ihm stürtzte die Weltanschauung zusammen, die sie uns gelernt haben. ’159 Bäumers ervaringen aan het front zijn een aanklacht tegen de oorlog en het starre militarisme, wat in de vele gedachtegangen van Bäumer tot uiting komt: ‘Wir lernten, daß ein geputzter Knopf wichtiger ist als vier Bände Schopenhauer’.160 Veel van zijn kameraden sneuvelen, uiteindelijk sneuvelt Bäumer zelf ook, door een oorlog die met humanistischpacifistische ondertoon beschreven wordt als ‘de vernietiging van een hele generatie’. 161
153 D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century, 199. 154 M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 20. H. Müller beweert in zijn boek echter dat het boek in 32 talen vertaald is, met een totale oplage van 8 miljoen (60). 155 M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur, 42. 156 T. F. Schneider, ‚‘Wir passen nicht mehr in die Welt hinein‘, Zur Entstehung und Publikation von Erich Maria Remarques Im Westen Nichts Neues‘, in: E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues (Köln 2014) 303. 157 H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 186. 158 M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 20. 159 E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues (Köln 2014) 17. 160 E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues ,25. 161 Een dergelijk korte inleiding van dit prachtige boek doet het boek uiteraard tekort, maar de rest van het hoofdstuk brengt meer verdieping.
33
Remarque heeft altijd volgehouden dat het niet zijn intentie was een politiek boek te schrijven, en dat hij eenvoudigweg ‘binnen zes weken’ zijn herinneringen aan de oorlog heeft opgeschreven. Dit is echter een misleiding geweest; het aantal herziene versies bewijst dat deze bewering slechts een marketingtruc was van de uitgeverij Ullstein, de uitgeverij waar het boek uiteindelijk gepubliceerd zou worden. 162 Wellicht is dit gedaan met het oog op het eerder genoemde debat van authenticiteit in de literatuur.163 In de ontvangst van het boek bleek dit later namelijk wederom een zeer belangrijke factor. Toen in 1929 het
Börsenblatt für den deutschen Buchhandel een samenvatting publiceerde van de discussies omtrent het boek die gevoerd werden in vele tijdschriften, luidden de koppen: ‘Wahrheit oder nicht?’ en ‘Wie war wahres Heldentum?’164 Dat de marketingstrategie een succes was, behoeft geen uitleg meer. In de ontvangst van het boek tekende zich echter een rijke schakering aan kritieken. De communisten wezen het boek vrijwel unaniem af omdat het boek de daadwerkelijke (door kapitalisme en imperialisme veroorzaakte) oorzaken en achterliggende problemen van de Eerste Wereldoorlog zou verzwijgen.165 De scherpe aanval van Karl August Wittfogel in Die rote Fahne op 26 juli 1930 is hier tekenend voor: Im Westen Nichts
Neues zou ‘Aufrüstungsliteratur’ zijn, omdat het verzwijgt dat de Duitse pers vol leugens zat als het boek zegt; ‘Drüben wird aber mehr gelogen als bei uns…’, omdat Kantorek en Himmelstoß (respectievelijk de autoritaire schoolleraar en korporaal) er zo gemakkelijk vanaf komen, en omdat de Kriegsursachen slechts beschreven worden als ‘(…) eine Art Fieber…Keiner will es eigentlich, und mit einem Male ist es da.’166 De sociaaldemocraten daarentegen ontvingen het boek met open armen. In ‘het gevecht’ om de herinnering zat zowel in film als literatuur de pacifistische en oorlogskritische lezing al langere tijd in de verdrukking. De Reichsbanner-veteranenvereniging die gelieerd was aan de SPD bejubelde het boek: het boek werd door de veteranen als liberaal-democratisch eerbetoon aan de “onbekende soldaat” ontvangen dat een belangrijk tegenwicht bood aan het kapen van de cult van de ‘onbekende soldaat’ van de nazi’s. 167 Daar schenen de nazi’s tot die tijd namelijk een monopolie op te hebben. Zo
162 163 164 165 166 167
E. Krimmer, The Representation of War in German Literature. From 1800 to the Present (Cambridge 2010) 91. Zie bijvoorbeeld: M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur, 284-288. Ibidem, 278. H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 73-74. M. Brauneck, Die rote Fahne (München 1973) 401. B. Ziemann, Contested Commemorations, 248.
34
werd Hitler meerdere malen in de nazipropaganda neergezet als ‘der unbekannte Gefreite
des Weltkriegs’, zoals in het toneelstuk Schlageter van Hanns Johst uit 1933.168 Ernst Glaeser beschreef deze cult van de naamloze soldaat van de nazi´s later in zijn boek Der Letzte
Zivilist (1935) in een passage waarin een figuur die Goebbels moet voorstellen een toespraak houdt:
Volksgenossen [.. .] die anderen Nationen haben den Unbekannten Soldaten begraben. In Deutschland ist er aufgestanden! Sieg Heil! Sieg Heil! Sieg Heil!169 Een hoofddoel van de SPD was het verbeteren van de internationale betrekkingen. In het partijprogramma van 1925 droeg de SPD bijvoorbeeld uit dat zij vreedzaam internationale conflicten wilde beslechten, internationale ontwapening nastreefde, en sprak de partij zelfs al van een noodzaak tot een ‘Vereinigte Staaten von Europa’.170 Samen met het gematigde pacifistisch-links ontvingen de sociaaldemocratische veteranenverenigingen het boek als ‘zeer welkome munitie’ tegen de nationalistische interpretatie van de oorlog.171 Dat het pacifistische boek zo positief ontvangen werd in deze kring is dan ook te verklaren: deze wil tot internationale normalisering is ook ten dele te lezen in het boek van Remarque. Het beschrijven van slachtofferschap is namelijk een belangrijk onderdeel van het boek; met als belangrijkste kenmerk een soort ‘internationaal’ slachtofferschap, zoals te lezen in de volgende passage: Ich bin jung, ich bin zwanzig Jahre alt; aber ich kenne vom Leben nichts anderes als Verzweiflung, den Tod, die Angst und die Verketterung sinnlosester Oberflächlichkeit mit einem Abgrund des Leidens. Ich sehe, dass Völker gegeneinandergetrieben werden und sich schweigend, unwissend, töricht, gehorsam, unschuldig töten(…) Und mit mir sehen das alle Menschen meines
168 M. Humble, ‘The Unknown Soldier and the Return of the Fallen: The Political Dimension of Mourning in German Texts from the First World War to Present’, in: The Modern Language Review, vol. 93, No. 4 (1998) 1034-1044, aldaar 1039. 169 Geciteerd uit: M. Humble, ‘The Unknown Soldier and the Return of the Fallen’, 1039. 170 W. Mommsen, Deutsche Parteiprogramme (München 1960) 468. 171 B. Ziemann, Contested Commemorations, 249.
35
Alters hier und drüben, in der ganzen Welt, mit mir erlebt das meine Generation. 172 Ook de passage waar de Fransman in een granaattrechter wordt neergestoken door de hoofdfiguur Paul Bäumer was ongekend: de Fransman heeft zelfs een naam, Gérard Duval. Nadat Paul Bäumer de Fransman neersteekt heeft hij spijt, en spreekt hij hem zelfs berouwvol toe met ‘Kamerad’, waarop hij zegt: ‘(…) ich wollte dich nicht töten.’173 Paul wordt kwaad, en denkt: Warum sagt man uns nicht immer wieder, daß ihr ebenso arme Hunde seid wie wir, daß eure Mutter sich ebenso ängstigen wie unsere und daß wir die gleiche Furcht vor dem Tode haben und daß gleiche Sterben und den gleichen Schmerz.174
De humanitaire aanklacht tegen de oorlog is hier overduidelijk aanwezig, evenals de beschrijving van een internationaal lijden zonder vijandschap: hij, de Fransman, zit in het zelfde schuitje als de protagonist, lijdt hetzelfde, ís hetzelfde. De nationalistische en conservatieve kringen wezen het boek af vanwege de pacifistische en ‘defaitistische’ inhoud.
175
Zo werd het boek vaak bekritiseerd als
‘bildfälschende Ich-Literatur’, het zou weigeren de bovenpersoonlijke betekenis en zin van de oorlog te beschrijven. 176 Het boek werd gezien als een moedwillig project om de Duitse glorieuze moed en eer, die zich toch wel degelijk zo hadden geopenbaard in de loopgraven, te verzwijgen: ‘Nicht ein Wort von der tiefen, männlichen Erlebnisbereitschaft’, recenseerde de nationaalsocialist en antisemiet Heinrich Zillich (1898-1988) Remarques boek in 1929 in zijn blad Klingsor.177 Het boek staat recht tegenover bijvoorbeeld Ernst Jüngers In Stahlgewittern, wat ook terug te zien is in de omgang met zaken als heldendom en strijd. Waar bij Jünger nog heroïsme en strijdbaarheid doorslaggevend waren in het verloop van de strijd, heerst bij Remarque het toeval: 172 173 174 175 176 177
Geciteerd uit: E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 233. E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 198. E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 198. M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur, 42. Ibidem, 295. Ibidem, 297.
36
Über uns schwebt der Zufall. Wenn ein Geschoß kommt, kann ich mich ducken, das ist alles; wohin es schlägt, kann ich weder genau wissen noch beeinflussen. (…) Dieser Zufall ist es, der uns gleichgültig macht. (…) Ebenso zufällig, wie ich getroffen werde, bleibe ich am Leben.
(…) Jeder Soldat bleibt nur durch
tausende Zufälle am Leben.178
Helden bestaan bij Remarque niet, slechts mensen die voor hun leven vechten, en zelf niet meer weten hoe ze het doen: ‘Wir sind gefühllose Tote, die durch einen Trick, einen gefährlichen Zauber noch laufen und töten können.’179 Het boek werd een bestseller. Geen ander boek had tot dan toe de mythologiserende stroming een dergelijk grote slag toe weten te brengen. En dat werd als een schok ervaren in de nationalistische hoek. In de vorige grafiek van het vorige hoofdstuk, figuur 1, is te zien dat na Im Westen Nichts Neues (voorafdruk eind 1928, uitgave 1929) een stijging is in het aantal oorlogsverheerlijkende titels. In 1930, op het hoogtepunt van de stijging, verschenen er maar liefst 7. 180Onder deze werken zijn onder andere Franz Schauweckers (1890-1964) Aufbruch der Nation en Josef Magnus Wehners (1891-1973) als reactie op Remarque geschreven Sieben vor Verdun. Ook Die Gruppe Bosemüller verscheen in dit jaar. Naast een reactie op Im Westen Nichts Neues waren deze boeken regelrechte politieke aanvallen op de Weimar-Republiek door een terugkeer naar het heroïsme, het autoritaire systeem, en de broederschap te propageren dat veel rechtse groeperingen tijdens de oorlog meenden te hebben ervaren. 181 Hoe valt de stijging van oorlogsverheerlijkende titels rond 1930 in de grafiek te verklaren? Michael Gollbach wees er al op dat veel nationalistische titels rond 1930 geschreven zijn als reactie op Im Westen Nichts Neues en Renns Krieg.182 Wat in ieder geval te zeggen is, is dat niet één noemenswaardig pacifistisch of kritisch oorlogsboek geschreven
178 E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 91-92. 179 Ibidem, 105. 180 Gegevens afgeleid van oplagecijfers uit: T. F. Schneider e.a., Deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 1914-1939, 9-11. Dit wil zeggen, zeven titels die deze bibliografie 100.000 oplages of meer toebedeelde. Zoals eerder betoogd is het onbekend uit welk jaartal deze getallen komen, maar daar hier de nadruk ligt op het aantal verschenen titels kan dit met enige terughoudendheid toch gebruikt worden. 181 G. D. Stark, Entrepreneurs of Ideology. Neoconservative Publishers in Germany, 1890-1933 (University of North Carolina, 1981, 151. 182 M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur, 40.
37
is door een (voormalig) officier. 183 Het lijkt er ook op dat de conservatieve elites en rechtse groeperingen geschrokken zijn van het ongekende succes van het pacifistische Im Westen
Nichts Neues, en dat deze zich mobiliseerden om bewust een tegengeluid te laten horen. Een tegengeluid dat vrij populair was: zo behaalde een fascistische anti-Im-Westen-Nichts-
Neues-brochure genaamd ‘Im Westen Nichts Neues und sein wahrer Sinn’ van Dr. Gottfried Nickl in 1930 een oplage van 200.000.184 Dat Im Westen Nichts Neues als een gevaar werd ervaren door rechtsconservatieve groeperingen is te schetsen aan de hand van de reactie van twee invloedrijke uitgeverijen, de uitgeverij Lehmann en de Gerhard Stalling Verlag, die allebei banden hadden met extreem rechtse groeperingen en de conservatieve elite. De Lehmann Verlag was niet zomaar een uitgeverij; in de Weimar-Republiek zou de Lehmann Verlag de op 1 na grootste uitgever van neoconservatieve literatuur worden.185 De Gerhard Stalling Verlag was een minder grote uitgeverij, maar heeft bijvoorbeeld met Beumelburgs Douamont uit 1923 ook succes gekend.186 De relatie tussen extreemrechtse verenigingen en deze uitgeverijen dateert al van voor de Eerste Wereldoorlog. Het extreem nationalistische Alldeutscher Verband had al in 1899, acht jaar na haar oprichting, banden met uitgeverijen. In 1899 publiceerde de J.F. Lehmann uitgeverij namelijk in samenwerking met het Alldeutscher Verband een 14-delige serie met populaire historische pamfletten, getiteld Julius Lohnmeyers Vaterländische
Jugendbücherei, om de ‘nationalistische ontwikkeling van de jeugd’ te bevorderen. De ultraconservatieve directeur van de uitgeverij, Julius Friedrich Lehmann (1864-1935), was lid van het Alldeutscher Verband en de zeer antisemitische Thule Gesellschaft en stelde bewust zijn hele uitgeverij in dienst van de eerstgenoemde.187 In de Weimar-Republiek was de uitgeverij nog onveranderd invloedrijk: Gary Stark beweert zelfs dat de term ‘Dolchstosslegende’, hoewel de hoge militaire elite de term uitvond, pas populair werd nadat onder andere uitgevers als J.F. Lehmann de term actief begonnen te promoten.188 Ook de tweede uitgeverij, Gerhard Stalling Verlag, had banden met de conservatieve elite. De mededirecteur
183 H. H. Müller, ‘”Herr Jünger thinks war a lovely business”: On the Reception of Ernst Jüngers In Stahlgewittern in Germany and Britain before 1933’, in: F. K. Stanzel en M. Löschnigg ed., Intimate Enemies. English and German Literary Reactions to the Great War 1914-1918 (Heidelberg 1993) 327-343, 330. 184 H.H., Müller, Der Krieg und die Schriftsteller, 61. 185 G. D. Stark, Neoconservative Publishers in Germany, 33. 186 D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century, 104. 187 G. D. Stark, Neoconservative Publishers in Germany, 112. 188 Ibidem, 149.
38
van deze uitgeverij, Paul Stalling, was dermate politiek betrokken dat hij zelfs Hjalmar Schacht tot zijn kennissenkring kon rekenen, de president van de Reichsbank van 1923 tot 1930 en latere minister van Economische Zaken.189 Een 39-delige serie, Der Grosse Krieg in
Einzeldarstellungen, 1918-1919, is zelfs op persoonlijk aanvragen van Hindenburg ontstaan.190 Beide uitgeverijen zaten dus in een zeer rechts netwerk. Het is dan ook geen toeval dat deze beide uitgeverijen een felle reactie voortbrachten op het verschijnen van Im Westen
Nichts Neues. Lehmann zag er persoonlijk op toe dat er een passend antwoord op de markt kwam. Hij zag het als zijn taak om ‘de Duitse wil om zichzelf te beschermen’ in stand te houden, en om de geest van ‘zelfopoffering en kameraadschap die oorlog met zich mee brengt’ in zijn boeken te tonen. 191 Het resultaat was een door zijn neef, Friedrich Lehmann, geschreven boek, Wir von der Infanterie (1929). Het boek is een directe aanval op Remarques roman. 192 De auteur zelf gaf toe dat het de bedoeling was Duitsland te helpen voorbereiden ‘voor de tijd dat wij weer zullen moeten vechten.’ 193 Dit is overigens een terugkerend fenomeen: er werd vaker gedacht dat Duitsland klaar gemaakt diende te worden voor een volgende oorlog door middel van onder andere de literatuur. Pacifistische literatuur kon de oorlogsvoorbereiding hierbij geen goed doen. Dit zou slechts het moreel van de jeugd ondermijnen en zorgen voor ‘Knochenerweicherung’¸ zoals een directeur van een gymnasium in de Berliner Börsen-Zeitung van 1929 Remarques boek bekritiseerde.194 Heinrich Stalling van de Gerhard Stalling Verlag nam eveneens de taak persoonlijk op zich een nationalistische tegenreactie te laten drukken. Hij nam contact op met schrijver Werner Beumelburg en vroeg hem de oorlog te beschrijven vanuit nationalistisch oogpunt. Het resultaat was onder andere het boek Die Gruppe Bosemüller (1930), waarvan 30.000 exemplaren over de toonbank zijn gegaan in 1930.195 Beumelburgs Die Gruppe Bosemüller staat dus compleet in een conjunctuur van een rechtse reactie. Een tegenreactie die qua venijn en hoeveelheid een conservatieve wurggreep op de pacifistische (ontmythologiserende) lezing van de oorlog te noemen is. Het lijkt erop dat er hierna amper nog grote pacifistische of ontmythologiserende titels verschenen, op 189 190 191 192 193 194 195
Ibidem, 33. Ibidem, 150. Ibidem, 152. Ibidem, 152. G. D. Stark, Neoconservative Publishers in Germany, 152. B. Ziemann, Contested Commemorations, 252. D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century, 104.
39
Remarques Der Weg Zurück (1931) na, dat met een oplage van 75.000 in vergelijking met het succes van Im Westen Nichts Neues in het niet viel.196 Het eerste pacifistische geluid zou tot na de Tweede Wereldoorlog moeten wachten. De pacifist Carl von Ossietzky (18891938) merkte deze kentering na de korte triomf van het geluid van vrede van Remarque op toen hij het had over de oorlogstaal van de nazi’s: ‘Die Friedensstimmung sei dahin wie der Schnee vom vorigen Jahre”, schreef hij in Die Weltbühne in 1930, “Gegen eine Million Remarques recken sich sechs Millionen Kriegsbeile.’197 De twee boeken, Im Westen Nichts Neues en het boek Die Gruppe Bosemüller, geven dus als het ware perfect een uitgekristalliseerd debat over de houding tegen de oorlog aan het einde van de Weimar-Republiek weer. Im Westen Nichts Neues staat symbool voor de ontmythologiserende lezing van de sociaaldemocraten en de pacifisten, Die Gruppe
Bosemüller is een uitgekristalliseerde mythologiserende tegenreactie. En dat is terug te zien in een literaire vergelijking tussen de twee. Kameraden tegenover Kriegsgemeinschaft In Die Gruppe Bosemüller volgt de lezer een groep soldaten die samen onder aanvoering van commandant Paul Bosemüller aan het westfront strijdt. De nieuweling Siewers, eerst nog schuchter en angstig, groeit te midden van de kameraadschap van de groep op tot volwassen onderdeel van deze hechte groep. Het boek is wederom geschreven als dagboek. Door het veelvuldig gebruiken van de zinssnede “Es mag vielleicht vier Uhr morgens sein” wordt de suggestie van een dagboek gewekt en wordt het ongewisse aspect en de desoriëntatie van het slagveld benadrukt.198 Een opvallend aspect aan Die Gruppe
Bosemüller is de terugkeer naar de Kriegsgemeinschaft, welke zeer expliciet aan het licht werd gebracht. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat ook bij Remarque het mannelijke
frontkameraadschap
onmiskenbaar
een
belangrijke
rol
speelt.
Na
granaatinslagen ondergaan te hebben, hoort de protagonist van Im Westen Nichts Neus, Paul Bäumer, de stemmen van zijn kameraden, wat hem met warmte vervult: (…) Sie sind mehr als mein Leben, diese Stimmen(…). Ich bin nicht mehr ein
196 Ibidem, 109. Wellicht is Karl Brögers Bunker 17 uit 1929 met een oplage van 32.000 in 1932 ook nog te noemen. Het is echter niet te achterhalen of deze precies voor of na Im Westen Nichts Neues verschenen is, die eveneens in 1929 uitkwam. Zie: D. R. Richards, The German Bestseller in the 20th Century, 112. 197 Geciteerd uit: M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 143. 198 Zie bijvoorbeeld: W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 58.
40
zitterndes Stück Daseins allein im Dunkel – ich gehöre zu ihnen und sie zu mir, wir haben alle die gleiche Angst und das gleiche Leben, wir sind verbunden auf eine einfache und schwere Art.199 De historicus Thomas Kühne beweerde zelfs dat Remarque met deze ‘ervaring van de gemeenschap’ een basis legde voor de cult van de ‘Kriegserlebnis’ van de nazi’s. 200 Benjamin Ziemann bracht daar al tegenin dat het boek toentertijd wel degelijk als pacifistisch ontvangen werd, en dat dit dus geen houdbare conclusie is zonder een zeer uitgebreid onderzoek naar de ontvangst. 201 Als we Im Westen Nichts Neues echter vergelijken met Die
Gruppe Bosemüller zien we bovendien werkelijk het sterke contrast. Bij Remarque ontbreekt het aan het nationalisme dat met die Kriegsgemeinschaft verbonden is, eveneens als het soort masochisme en de kracht tot het verdragen van pijn, dat het masculiene beeld bij bijvoorbeeld Beumelburg kenmerkte.202 Bovendien dient de ‘male community’, of de
Kriegsgemeinschaft in Die Gruppe Bosemüller ook een totaal ander doel. In dit boek fungeert deze mannelijke vechtersgroep namelijk als het ‘milieu’ waar de kleine, jonge en onervaren Siewers zijn eigenlijke thuis vindt en opgroeit tot een echte volwassene. Als Siewers zwaargewond raakt, maar vanuit het ziekenhuis het liefst weer zo snel mogelijk naar het front en zijn kameraden wil terugkeren, lezen we een briefwisseling waarin hij aan zijn frontkameraden schrijft: Es ist so schön zu Hause, und es ist doch wieder nicht schön. (…) Ich habe jetzt eine andere Heimat, ich bin hinausgegangen mit jugendlichem Unverstand und leichtsinnigen Vorstellungen. Und nun ist da draußen etwas entstanden, was stärker ist als alles andere.203 Eerst diende het vaderland slechts als voorwendsel om zijn eer te kunnen bewijzen, maar nu:
199 200 201 202 203
E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 188. B. Ziemann, Contested Commemorations, 252. Ibidem, 252. Ibidem, 252. W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller (Oldenburg 1930) 260.
41
(…) Aber statt dessen ist mir ein Neues aufgegangen, ein hundertmal Größeres, ein Ungeahntes. Das seid Ihr, du und Bosemüller und Schwartzkopf und die andern. Und vielleicht, wenn ich es recht bedenke, sind wir so auf den Wege zum Vaterland.204 Dat de ervaring van het collectieve een kernaspect is van het boek is eveneens terug te zien in de titel en de vertelstructuur. Het boek is in tegenstelling tot Im Westen Nichts Neues niet vanuit één persoon geschreven, maar vanuit een verteller die de hele groep aanschouwt. De titel verraadt het al: Die Gruppe Bosemüller. Alle personages krijgen vrijwel evenveel aandacht en er is niet een sterk aanwijsbaar hoofdpersonage: het gaat om de hele groep, waarmee het kameraadschapsgevoel versterkt wordt. Tegelijkertijd wordt wel de militaire hiërarchie gehandhaafd: Bosemüller is de commandant van de groep. De voornaam van dit belangrijkste personage (hoewel niet de aanwijsbare hoofdpersoon) is net zoals in Im
Westen Nichts Neues Paul, iets wat geen toeval kan zijn daar het een bewust geschreven reactie was. Katzcinsky versus Krakowka In Die Gruppe Bosemüller is een vrijwel onverholen anti-Polen sentiment waarmee overduidelijk het personage Katzcinsky uit Im Westen Nichts Neues mee wordt aangevallen. De naam Katzcinsky doet Pools aan, maar in Im Westen Nichts Neues is de figuur eenvoudigweg een Duitser. Katzcinsky, of Kat, weet overal eten vandaan te halen, en weet het bittere frontleven altijd iets comfortabeler te maken door zijn kameraden zaken te verschaffen die alleen hij weet te vinden. Oftewel: ‘Katzcinsky ist nicht zu entbehren, weil er einen sechsten Sinn hat. (…) Katzcinsky ist der gerissenste, den ich kenne.’
205
Ergens
anders stelt Paul Bäumer Kat nogmaals aan de lezer voor: Das ist Kat. Wenn in einem Jahr in einer Gegend nur eine Stunde lang etwas Eßbares aufzutreiben wäre, so würde er genau in dieser Stunde, wie von einer Erleuchterung getrieben, seine Mütze aufsetzen, hinausgehen, geradewegs wie nach einem Kompaß darauf zu, und es finden. Er findet alles: - wenn es kalt ist, kleine
204 W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 261. 205 Ibidem, 37.
42
Öfen und Holz, Heu und Stroh, Tische, Stühle,- vor allem aber Fressen. Es ist rätselhaft, man sollte glauben, er zaubere es aus der Luft.206
De weinig kunstzinnige oplossing van Wernel Beumelburg om het personage Katzcinsky aan te vallen is door het gehele boek heen terug te zien. In Die Gruppe Bosemüller figureert een Pools personage dat om onbekende reden bij de mannen dient. De naam lijkt enigszins op die van Katzcinsky, de Pool heet namelijk Krakowka. In tegenstelling tot Katzcinsky, die constant eten weet te verzorgen, wordt Krakowka voortdurend afgeschilderd als een veelvraat, die juist de porties van anderen opeet. Met hier en daar wat ´soldatenhumor‘ wordt het beeld van de Pool tentoongespreid: ‘Der Leutnant sagt, wenn Verdun auf einem Berg von Reisbrei läge, dann hätten wir es längst genommen, man brauchte nur Krakowka loszulassen. ’ 207 Na een gevecht struint Krakowka door de loopgraven, op zoek naar koperen ringen om ze bij de ‘Sammelstelle’ voor geld in te kunnen leveren: ‘Krakowka denkt, auf jede Weise aus dem Kriege Vorteil zu ziehen’.208 Krakowka steelt brood van gevangenen om het op te eten en tijdens artilleriebeschietingen eet hij onder hoon van zijn medekameraden zijn brood op.209 Oftewel: het Poolse personage lijkt een weinig bedekte aanval op het personage Katzcinsky en op Polen in het algemeen, waarmee het internationalistische karakter van Im Westen Nichts Neues impliciet ook aangevallen wordt. Wellicht viel dit goed in de smaak bij sommige veteranen, en heeft menig verbitterd exmilitielid lachend in zijn leesstoel gezeten. Interessant is dat een negatief Polenbild vaker terug te zien is in de film en literatuur van de Weimar-Republiek. De gevoelige grenskwestie met betrekking tot Polen is volgens Kristin Klopp bijvoorbeeld ook terug te zien in de bekende film Nibelungen van Fritz Lang (1890-1976) uit 1924. De pijn om het grote territoriale verlies aan Polen na de Eerste Wereldoorlog wordt weergegeven doordat Etzel, de vijandelijke koning, en zijn Hunnen vanuit het oosten zijn binnengevallen, en nu in kastelen wonen die zij zelf niet gebouwd hebben. Dit paste in het beeld dat revisionistisch Duitsland graag uitdroeg: dat zij deze gebieden pas beschaving bij hebben gebracht met een eeuwenlange Kulturarbeit. Het feit dat Etzel en zijn volgelingen het gebied in de film misbruiken, diende voor een 206 207 208 209
E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 40. W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 84. Ibidem, 109. Ibidem, 50, 58.
43
revisionistische rechtvaardiging dat Duitsland rechtmatiger eigenaar was van het verloren grondgebied dan Polen.210
Defaitisme is voor de randfiguur Een andere weinig artistieke aanval van Beumelburg op Im Westen Nichts Neues is de manier waarop de oorlogskritische passages behandeld worden. In Im Westen Nichts Neues zijn er nogal expliciet kritische passages aanwezig over de zin en zinloosheid van de oorlog.211 De enige die in Die Gruppe Bosemüller zich steeds afvraagt wat de zin van de oorlog is, is een luitenant. Direct daarna wordt dit personage in een kwaad daglicht gesteld en wordt beschreven dat de luitenant op zijn verlof iedere avond dronken gevonden werd en zich constant onbehoorlijk gedragen heeft: ‘Immerhin sei nicht anzunehmen, dass sich ein Mensch mit so wenig Charakter und sittlichem Ernst vor dem Feind bewähren könne.’212 De kritische vragen die de luitenant stelt, zijn dus als het ware illegitiem: de man is namelijk een randfiguur met weinig karakter.
Vervreemding In de scene van de thuiskomst tijdens het verlof is ook een punt van frictie tussen de boeken van Remarque en Beumelburg te ontdekken. Bij Remarque staat de vervreemding centraal, terwijl de vervreemding bij Beumelburg veel ludieker geschetst wordt. De gedachtegangen achter de vervreemding beschreef Remarque zeer indringend: ich finde mich hier nicht mehr zurecht, es ist eine fremde Welt. Die einen fragen, die andern nicht, und man sieht ihnen an, daß sie stolz darauf sind; oft sagen sie es sogar noch mit dieser Miene des Verstehens, daß man darüber nicht reden könne. Sie bilden sich etwas darauf ein. (…)Es sind andere Menschen hier, Menschen, die ich nicht richtig begreife, die ich beneide und verachte.213 Beumelburgs passage van thuiskomst bagatelliseert daarentegen de vervreemding. De scene waarin de vervreemding weergegeven wordt en tegelijkertijd gebagatelliseerd wordt is een scene waarin Paul Bosemüller thuiskomt en voor zijn pas geboren zoontje een luier en water 210 211 212 213
K. L. Kopp, Contesting Borders, 264. Zie bijvoorbeeld: E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 179-184. W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 128. E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues, 151-152.
44
moet halen. Tot twee keer toe komt Bosemüller met iets verkeerds terug, waarop zijn vrouw lacht. Later, als zijn zoontje huilt en rood aanloopt, raakt Bosemüller in paniek (waarop hij in paniek ‘Großer Gott, wir loben dich!’ zingt). Achteraf bleek dat het jongetje slechts in zijn broek gepoept had: het viel allemaal wel mee.214 Het maatschappelijke debat dat zich afspeelde in de literatuur is dus in een aantal passages in deze twee boeken te herkennen. Waar Remarque internationaal slachtofferschap tentoonstelde, poneerde Beumelburg een regelrechte aanval op het internationalisme door de Poolse Krakowka te kleineren. Waar in Im Westen Nichts Neues heldendom verdwenen is en de oorlogsgruwelen zonder scrupules worden beschreven, zien we in Die Gruppe
Bosemüller de gruwelen alleen door het oog van de jonge en onervaren Siewers.
215
Oorlogskritiek wordt in Die Gruppe Bosemüller toegeschreven aan randfiguren: de enige kritische luitenant kan zich niet gedragen tijdens zijn verlof.216 Remarque beschreef de humanitaire tragiek van de oorlog, terwijl Die Gruppe Bosemüller de positieve kant van de oorlog belichtte door terug te grijpen naar de Kriegsgemeinschaft: de jonge Siewers ‘groeit op’ aan het front bij zijn kameraden, en ervaart voor het eerst in zijn leven een ware broederschap. Gezien in de context van de periode waren dit niet zomaar reacties of contrasterende passages. Zoals in eerdere hoofdstukken besproken, werd gedurende de hele WeimarRepubliek een strijd op allerlei vlakken uitgevochten over de manier waarop de oorlogsherinnering vorm gegeven diende te worden. Met het verheerlijken van de
Kriegsgemeinschaft en de bijkomende hechte verbondenheid en het masculiene beeld van de Fronterlebnis wees de mythologiserende literatuur de democratische Weimar-Republiek af. Aan het front was een verbondenheid ontstaan waar het volgens veel rechtse groeperingen in de Weimar-Republiek aan ontbrak. De teleurstellingen die deze rechtse groeperingen ervoeren in de Weimar-Republiek leidden ertoe dat ze de periode die er direct aan vooraf ging enorm verheerlijkten.217
214 W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 76. 215 De enige keer dat er namelijk dieper wordt ingegaan op de gruwelijkheden is op bladzijde 61, door de ogen van de jonge Siewers, die de rest van het boek als groentje en onervaren beschreven wordt. Uit: W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller (Oldenburg 1930) 61. 216 Hoewel de luitenant een prominente rol inneemt in het boek wordt hij, zoals beschreven, direct na zijn kritische gedachtes afgeschilderd als iemand met weinig karakter. 217 G. D. Stark, Neoconservative Publishers in Germany, 151.
45
In de Weimar-Republiek was de omgang met de Eerste Wereldoorlog een gevoelig verschijnsel, waar veel maatschappelijke interesse voor was. Toen in 1924 het Tannenberg
Denkmal werd onthuld, gebeurde dit voor een menigte van meer dan tachtigduizend man. 218 De herinnering aan de oorlog was zoals betoogd een omstreden fenomeen, met niet één ‘verhaal’. Grofweg was de strijd die zich om deze herinnering afspeelde te verdelen in twee partijen: zij die de oorlog mythologiseerden en zij die de oorlog ontmythologiseerden.219 Dit debat was terug te zien in veel politieke en culturele aspecten van de Weimar-Republiek. Vanuit het rechtse politieke spectrum werd vastgehouden aan de mythologiserende ideeën van de Frontgemeinschaft en de Kriegserlebnis. In de literatuur was Ernst Jünger, verbonden aan Stahlhelm¸ één van de uitdragers hiervan. In zijn In Stahlgewittern werd de oorlog dan ook neergezet als iets waar heroïsme nog doorslaggevend was. De
Kriegsgemeinschaft maakte eveneens onderdeel uit van zijn boek: door deze oorlog zou zijn ‘Vaterland’ inmiddels helderder voor ogen staan. 220 Deze rechtse lezing van de oorlog was in meer zaken terug te zien, zoals in de cultuur van herdenkingsmonumenten. De sobere en kale esthetiek van de Duitse graven weerspiegelde een politieke en culturele kritiek die de doden speelbal maakten van het gevecht om de Kultur. De sobere esthetiek zette zich af tegen de Westerse commercialisering, massaconsumptie en luxe.221 Zo werd op Duitse militaire begraafplaatsen geprobeerd het sterven van de soldaten als collectief een hoger doel toe te dichten. Bij het beschrijven van de strijd bediende Ernst Jünger zich eveneens van dit mechanisme, ook zijn kameraden stierven voor een hoger collectief doel: ‘Der Wille zum Leben war auf die Nation übergesprungen, das machte alle blind und achtlos gegen das persönliche Geschik.’ 222 Hier tegenover stond de ontmythologiserende lezing. Zowel de communisten als de sociaaldemocraten waren hier uitdragers van (hoewel zij ook elkaar bevochten). Iedere stem die ook maar de schijn had van een verzachtende beoordeling van de oorlog vielen de communisten keihard aan. In de ‘literatuurstrijd’ bedienden de communisten zich van grote 218 R. Koshar, From Monuments to Traces, 107. 219F. Boterman, ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog’, 113. 220 E. Jünger In Stahlgewittern, 281. 221 R. Koshar, From Monuments to Traces, 99. 222 E. Jünger, In Stahlgewittern, 227.
46
termen. In het licht van de grote klassenstrijd zag Die Rote Fahne de strijd in de literatuur als “deelgevecht” van het grotere geheel: iedere stap verwijderd van een keiharde revolutionaire afkeuring van de imperialistische Eerste Wereldoorlog was een stap dichter bij het voltrekken van een nieuwe imperialistische oorlog. 223 Uit de sociaaldemocratische hoek kwamen ook de kritische geluiden over het geweld en het onrecht van de oorlog.224 Zo bekritiseerden leden van de aan de sociaaldemocraten gelieerde Reichsbanner dat de door rechtsnationalisten opgehemelde Kriegsgemeinschaft, de zogenaamde eenheid die aan het front ontstond, amper bestaan had, en slechts een manier was om mensen voor hun rechtse politieke overtuigingen warm te maken.225 Over het algemeen werd de oorlog door deze hoek ontdaan van haar heldhaftige mythologie. Zo was het in de kring van de Reichsbanner meer geaccepteerd om te spreken over de individuele ervaringen van wanhoop en verdriet tijdens de oorlog.226 De vernietigende werking van de industriële oorlogvoering, en het bespreken van slachtofferschap in de oorlog stond vanuit deze lezing haaks op de rechtse lezing. 227 Deze benadering was ook terug te zien in het herdenkingsmonument van Käthe Kollwitz en in de filmwereld namen linkse intellectuelen stelling tegen de verheerlijking van de oorlog met het Volksverband für
Filmkunst. Hoe was dit debat tussen oorlogsverheerlijking en oorlogskritiek terug te zien in de boeken Im Westen Nichts Neues en Die Gruppe Bosemüller? Het bovenstaande debat dat zich gedurende de hele Weimar-Republiek voordeed, komt zonder twijfel terug in beide boeken, die als elkaars politieke tegenpolen gezien kunnen worden.
Im Westen Nichts Neues (1929) was namelijk in de ogen van de sociaaldemocraten een perfecte vertolking van hun filosofie over de oorlog en werd zo als literair tegengewicht ingezet tegen de nationalistische interpretatie van de oorlog, zij het tegen de bedoeling van Remarque zelf in: zelf hield hij altijd vol dat het niet zijn bedoeling was geweest een ‘politiek’ boek te schrijven. Het bespreken van slachtofferschap, van de zin en onzin van de oorlog, en van de menselijke tragedie die erachter school waren in Im Westen Nichts Neues namelijk zo goed tot uitdrukking gekomen, dat de sociaaldemocratische kringen het boek zeer goed ontvingen als ‘welkome munitie’ tegen de nationalistische verheerlijking, en als 223 224 225 226 227
M. Stickelberger-Eder, Aufbruch 1914, 33. B. Ziemann, Contested Commemorations, 55. B. Ziemann, Contested Commemorations, 88. Ibidem, 89. Ibidem, 91.
47
‘oprechte stem van de onbekende soldaat’.
228
Zoals besproken in hoofdstuk 3 had de
pacifistische aanklacht tegen de oorlog dan ook veel aanknopingspunten met de sociaaldemocratische ‘ontmythologiserende’ omgang met de oorlog: zo was de wil tot internationale normalisering terug te zien in de passage van de moord op de Fransman Gérard Duval, en was het ontkrachten van de heldhaftige Kriegsgemeinschaft ook onderdeel van Im Westen Nichts Neues, waarin helden niet bestonden maar juist het toeval de scepter zwaaide. Daarmee was Im Westen Nichts Neues een literaire aanklacht tegen de verheerlijkende literatuur van onder anderen Ernst Jünger, die in zijn In Stahlgewittern juist over een oorlog sprak die ook ‘Romantik’ kende, waarin de strijd werd verheerlijkt en die bovendien juist niet voor niets was gevochten: ‘Ihr seid nicht umsonst gefallen. Der Krieg ist der Vater aller Dinge’,229 betoogde zijn voorwoord. In de rechtse kritiek op Im Westen Nichts Neues was het bespreken van het slachtofferschap juist een van de mikpunten: het boek zou als ‘bildfälschende Ich-Literatur’ de hogere doelen van het Duitse volk teniet doen met gejammer over persoonlijke kwellingen.230 In de reactie die op Im Westen Nichts Neues volgde werd dan ook teruggegrepen op de eerder gehanteerde mythologiserende concepten van de collectiviteit, de Kriegsgemeinschaft en de Kriegserlebnis: ditmaal gegoten in literaire antwoorden, waaronder Die Gruppe Bosemüller (1930) van Werner Beumelburg.
Die Gruppe Bosemüller werd bewust als reactie op Im Westen Nichts Neues uitgegeven door het zeer rechtse Gerhard Stalling Verlag.231 In Die Gruppe Bosemüller was dan ook niets terug te zien van persoonlijke kwellingen of slachtofferschap, integendeel, de kritiek op Im Westen Nichts Neues dat het ‘bildfälschende Ich-Literatur’geweest was nam Beumelburg ter harte om een alternatief te schrijven. Zelfs de vertelstructuur en de titel van het boek duidden namelijk op een collectiviteit: er zijn
geen
aanwijsbare
hoofdpersonages,
het
belangrijkste
is
de
groep.
De
Kriegsgemeinschaft staat in het verhaal juist centraal: de jonge en onervaren Siewers ‘groeit op’ bij de mannen aan het front, waar hij zich bewust wordt van zijn echte vaderland.232 Ook het aan de kaak stellen van de zin van de oorlog werd door Beumelburg afgeschilderd 228 229 230 231 232
B. Ziemann, Contested Commemorations, 248-249. E. Jünger, In Stahlgewittern, voorwoord, XI. M. Gollbach, Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur, 295-298. G. D. Stark, Neoconservative Publishers in Germany, 153. W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 261.
48
als oneervol: de enige luitenant die het er expliciet over had werd zwart gemaakt.
233
Bovendien lijken enkele directe aanvallen op Im Westen Nichts Neues verborgen te zitten in het boek, waaronder op Remarques personage Katzincsky. Hiermee staan beide boeken dus in dezelfde context van het met venijn gevoerde politiek-culturele debat waaraan de Weimar-Republiek juist zoveel culturele rijkheid en producties te danken had. Baanbrekende films als Metropolis (1927) en Westfront 1918 (1930), het prachtige beeldhouwwerk van Käthe Kollwitz, of de gedichten van Erich Kästner over Verdun: allemaal zijn zij in de schaduw van de Eerste Wereldoorlog te zien. De manier waarop de literaire werken Im Westen Nichts Neues en Die Gruppe Bosemüller zich tot elkaar verhouden en eveneens in deze context te zien zijn leert ons iets meer over de manier waarop de cultuurstrijd in de Weimar-Republiek vormgegeven werd. Als onderdeel van een strijd, waar ‘munitie’ deel uitmaakte van het begrippenapparaat om literatuur mee te recenseren, waar literatuur diende als “Knochenerweicherung”, of als voorbereiding voor de jeugd voor een nieuwe oorlog: zie bijvoorbeeld de gymnasiumdirecteur die Im Westen
Nichts Neues recenseerde.234 En als strijd, waarbij het gevoel werd geuit dat er een nieuwe oorlog aan zat te komen, zoals de communist Johannes Becher die in haast zijn boek (CH
Cl = CH)3 schreef.
233 W. Beumelburg, Die Gruppe Bosemüller, 128. 234 B. Ziemann, Contested Commemorations, 252.
49
Primaire bronnen Beumelburg, W., Die Gruppe Bosemüller (Oldenburg 1930). Glaeser, E., Jahrgang 1902 (Berlijn 1929). Jünger, E., In Stahlgewittern (Berlijn 1930). Remarque, E. M., Im Westen Nichts Neues (Köln 2014). Renn, L., Krieg (Frankfurt am Main 1929).
Secundaire literatuur Bartz, T., ‘Allgegenwärtige Fronten’- Sozialistische und linke Kriegsromane in der Weimarer Republik 1918-1933 (Frankfurt am Main 1997). Bielanski, D.J., Frontline Weimar: Paramilitary Mobilization and Masculine Representation in Postwar Germany (Illinois 2003). Bollenbeck, G., ‘German Kultur, the Bildungsbürgertum, and its Susceptibility to National Socialism‘, in: The German Quarterly, Vol. 73., No. 1, Millennial Issue (2000) 67-83. Bordihn, K.M., Krieg und Literatur. Publizistisch-literarische Auseinandersetzung um Erich
Maria Remarques Roman Im Westen Nichts Neues als Paradigma des Kampfes um die liberaldemokratische Staatsform von Weimar (Marburg 1999). Boterman, F., ‘De Schaduw van de Eerste Wereldoorlog als Katalysator van Naoorlogs Geweld. Politiek geweld en oorlogsmythe in de Republiek van Weimar.’ In: J. Pekelder en F. Boterman ed., Politiek Geweld in Duitsland. Denkbeelden en Debatten (Amsterdam 2005) 93-121. Brauneck, M., Die rote Fahne (München 1973). Clinefelter, J. L., Artists for the Reich. Culture and Race from Weimar to Nazi Germany. (Oxford 2005).
50
Denham, S.D., Visions of War. Ideologies and Images of War in German Literature Before and After the Great War (Bern 1992). Freitag, B.W., Defeated Heroes: Constructions of Masculinity in Weimar Republic Battlefield Novels (Austin 2006). Goebel, S., The Great War and Medieval Memory. War, Remembrance and Medievalism in Britain and Germany, 1914-1940 (Cambridge 2008). Gollbach, M., Die Wiederkehr des Weltkrieges in der Literatur. Zu den Frontromanen der späten zwanziger Jahre (Kronberg 1979). Herf, J., Reactionary Modernism. Technology, Culture and Politics in Weimar and the Third Reich (Cambridge 1984). Humble, M., ‘The Unknown Soldier and the Return of the Fallen: The Political Dimension of Mourning in German Texts from the First World War to Present’, in: The Modern Language Review, vol. 93, No. 4 (1998) 1034-1044. Jackisch, B.A., The Pan-German League and Radical Nationalist Politics in Interwar Germany, 1918-39 (Ashgate 2012). Kaes, A., Shell Shock Cinema: Weimar Culture and the Wounds of War (Princeton 2009). Kester, B., Filmfront Weimar. Representaties van de Eerste Wereldoorlog in Duitse films uit de Weimarperiode (1919-1933) (Hilversum 1998). Kopp, K. L., Contesting Borders: German Colonial Discourse and the Polish Eastern Territories (Berkeley 2001). Koshar, R., From Monuments to Traces. Artifacts of German Memory, 1870-1990 (California 2000). Krimmer, E., The Representation of War in German Literature. From 1800 to the Present (Cambridge 2010). Mommsen, W., Deutsche Parteiprogramme (München 1960). Müller, H. H., Der Krieg und die Schriftsteller. Der Kriegsroman der Weimarer Republik (Stuttgart 1986).
51
Müller, H. H., ‘”Herr Jünger thinks war a lovely business”: On the Reception of Ernst Jüngers In Stahlgewittern in Germany and Britain before 1933’, in: F. K. Stanzel en M. Löschnigg ed., Intimate Enemies. English and German Literary Reactions to the Great War 1914-1918 (Heidelberg 1993) 327-343. Müssener, H., ‘Deutschsprachige Kriegs- und Antikriegsliteratur in Deutschland und Schweden 1914-1939. Einige Beobachtungen‘ in: H. Müssener ed., Anti-Kriegsliteratur zwischen den Kriegen (1919-1939) in Deutschland und Schweden (Stockholm 1987) 1026. Murray, B., Film and the German Left in the Weimar Republic (Austin 1990). Poppinghäge, R., ‚“Kriegsteilnehmer Zweiter Klasse”? Die Reichsvereinigung ehemaliger Kriegsgefangener 1919-1933.‘, in : Militärgeschichtliche Zeitschrift 64 (Potsdam 2005) 391-423. Reuveni, G., ‘The ‘Crisis of the Book’ and German Society after the First World War’, in: German History, Vol. 20, no. 4 (2002) 438-461. Richards, D. R., The German Bestseller in the 20th Century. A complete Bibliography and Analysis 1915-1940. (Bern 1968). Schneider, T. F., ‚‘Wir passen nicht mehr in die Welt hinein‘, Zur Entstehung und Publikation von Erich Maria Remarques Im Westen Nichts Neues‘, in: E. M. Remarque, Im Westen Nichts Neues (Köln 2014). Schneider T. F. e.a., Die Autoren und Bücher der deutschsprachigen Literatur zum Ersten Weltkrieg 1914-1939 (Göttingen 2008). Stark, G. D., Entrepreneurs of Ideology. Neoconservative Publishers in Germany, 18901933 (University of North Carolina, 1981). Stibbe, M., Germany, 1914-1933. Politics, Society and Culture (Harlow 2010). Stickelberger-Eder, M., Aufbruch 1914, Kriegsromane der späten Weimarer Republik (Zürich 1983). Vollmer, J., ´Gift/Gas oder das Phantasma der reinigenden Gewalt. Johannes R. Becher: (Ch-Cl=CH)3 As (Levisite) oder Der einzige gerechte Krieg‘ in: Amsterdamer Beiträge zur
neueren Germanistik. Von Richthofen bis Remarque: Deutschsprachige Prosa zum I. Weltkrieg. Herausgegeben von Thomas F. Schneider und Hans Wagner, 53 (2013) 181193. 52
Weyergraf, B., ‘Erneuerungshoffnung und republikanischer Alltag‘, in: B. Weyergraf ed.,
Hansers Sozialgeschichte der deutschen Literatur. Literatur in der Weimarer Republik, Band 8 (1995) 135-159. Woods, R., ‘Ernst Jünger, the New Nationalists, and the Memory of the First World War’, in: K. Leydecker ed., German Novelists of the Weimar Republic. Intersections of Literature and Politics (Camden House 2006) 125-141. Ziemann, B., Contested Commemorations. Republican War Veterans and Weimar Political Culture (Cambridge 2013). Digitale bronnen http://filmlexikon.uni-kiel.de/index.php?action=lexikon&tag=det&id=8627, geraadpleegd op 30-04-2015, 15:42 https://de.wikipedia.org/wiki/K%C3%A4the_Kollwitz#/media/File: Het_treurende_ouderpaar_-_K%C3%A4the_Kolwitz.JPG geraadpleegd op 25-6-2015 11:38 Overige geraadpleegde literatuur Barrett, M.B., Soldiers, Sportsmen and Politicians. Military Sport in Germany 1924-1935 (Massachusetts 1977). Mulligan, W., ‘The Reichswehr and the Weimar Republic. The Army and the New Regime 1918-1920’ in: A. McElligott ed., Weimar Germany (Oxford 2009). Robak, K., In Poland World War I ended in 1923 (South Florida 2005). Schultze, B., ‘Fiction and Truth: Politics and the War Novel’, in: F. K. Stanzel en M. Löschnigg ed., Intimate Enemies. English and German Literary Reactions to the Great War 1914-1918 (Heidelberg 1993) 297-313.
53
AUTEURSRECHT