Bente de Leede, Deutsche Kolonialgesellschaft: een gezelschap zonder doel?

Page 1



Inleiding

2

1. Van Versailles tot Versailles 1.1 Duitsland wordt een koloniaal rijk 1.2 Een koloniaal rijk in drie fasen 1.3 In oorlog: 1914-1918 1.4 Versailles: ‘this treaty is more than the German people can bear’

6 6 12 16 17

2. ‘Die Kolonialfrage soll eine Frage sein, hinter welcher die ganze Nation steht.’ 2.1 Oprichting 2.2 Lidmaatschap en activiteiten

22 22 25

3. Koloniaal gezelschap zonder koloniën 3.1 Reacties op Versailles 3.2 Legitimatie en doelen 3.3 Een nieuwe invulling? 3.4 NSDAP: vriend of vijand?

33 33 37 40 46

Conclusie

50

Literatuurlijst

52


In deel vier van het Verdrag van Versailles uit 1919 werd het Duitsland verboden nog koloniën te hebben, en werd het gedwongen de kolonien over te dragen aan de geallieerden. Dit Verdrag zorgde voor veel weerstand in Duitsland en was overal in Europa zeer omstreden. De machtsovername in de koloniën is interessant, en ook al vaker beschreven. Hoe reageerde de Duitse maatschappij in het moederland echter op deze veranderingen? In Duitsland was een groot aantal verenigingen dat het belang van het koloniaal bezit behartigde. Hoe gingen zij om met het verliezen van de koloniën? Dit onderzoek richt zich vooral op een van de grootste verenigingen: de Deutsche Kolonialgesellschaft. Haar hoofdafdeling was gevestigd in Berlijn. De Deutsche Kolonialgesellschaft (DKG) bestond om het belang van koloniën voor Duitsland te bepleiten, dus bestond zij door het bestaan van de koloniën. Nadat de koloniën werden opgeheven en het er niet naar uitzag dat Duitsland voorlopig kans had om nieuwe overzeese koloniën te verwerven, had zij dus twee opties: zichzelf opheffen of een nieuwe invulling en legitimatie aan haar bestaan geven. Aangezien de Kolonialgesellschaft nog bleef bestaan tot en met het bewind van de NSDAP, heeft zij dus voor de laatste optie gekozen. Het is dan de vraag waarom ze nog bleef bestaan. Wat kon zij nog als reden geven voor de aanwezigheid van een koloniale vereniging in een land dat het zelfs was verboden nog koloniën te hebben? Door het gebrek aan koloniën verviel ook een deel van de activiteiten van de DKG. Toch bleef bijvoorbeeld de uitgeverij uitgeven na 1919 en verscheen er ook nog een verenigingstijdschrift. Het onderwerp van dit werkstuk is dan ook het verschil tussen de doelen en legitimatie van de DKG voor en na Versailles in 1919. Waarom bleef de Deutsche Kolonialgesellschaft bestaan nadat het Duitsland middels het Verdrag van Versailles verboden was koloniën te hebben? Hoe legitimeerde zij dit en hoe vulde zij het nieuwe bestaan in? Legitimatie en afbakening

Wat voor ideeën liggen ten grondslag aan de legitimatie van koloniale verenigingen in een niet-koloniaal land? Het is interessant om te bestuderen welke ideeën dit rechtvaardigen. Dit werkstuk zet uiteen hoe verweven de koloniale verenigingen zijn met het Duits 2


kolonialisme. Om meer van het koloniale verleden van Duitsland te begrijpen, is goed begrip van de verenigingen dus nodig en dat ontbreekt vaak in de huidige literatuur. Daarnaast geeft de reactie van de DKG op Versailles en het voortbestaan tijdens het Interbellum verder inzicht in de gehele Duitse reactie op het Verdrag. Dit verheldert dus weer een deel van de Duitse geschiedenis en ideeën tijdens het Interbellum. Uiteindelijk is er zo een completer beeld van de Duitse geschiedenis voor de Tweede Wereldoorlog. Om het overzichtelijk te houden en grondig onderzoek te kunnen doen, gaat het hier dus maar om één vereniging: de DKG. De andere verenigingen komen voor een goede inbedding in de context wel in het eerste deel aan de orde. Omdat een koloniaal rijk vanaf de eenheid van het Duitse rijk pas echt een mogelijkheid was en de koloniale beweging dus vanaf toen serieus genomen kan worden, is dat het beginpunt van deze zoektocht. Beginnend dus met de Duitse eenwording in 1871 in Versailles, is daar als duidelijk schakelpunt weer Versailles, nu als locatie van de Vrede na de Eerste Wereldoorlog in 1919, om deze geschiedenis te eindigen in de vroege jaren dertig van de twintigste eeuw met de opkomst van het NSDAP als definitief einde van de DKG Opbouw

Als eerste is het nodig een context te scheppen van de tijd, plaats en ideeën. Welke ideologieën lagen aan de Duitse koloniale plannen ten grondslag en hoe zag het Duitse koloniale rijk eruit? Juist omdat het Duits kolonialisme in 1919 eindigde, is er weinig algemene kennis over deze periode. Na de gevolgen van de Grote Oorlog voor Duitsland, komen het Verdrag van Versailles en de Duitse reactie hierop ter sprake. Om het verschil in legitimatie en invulling na 1919 op te kunnen merken, moet het eerst duidelijk zijn wat de legitimatie en invulling van de DKG was vóór het verlies van de koloniën. Daarom zal het tweede hoofdstuk een inleiding op de Deutsche Kolonialgesellschaft, haar legitimatie, doelen en activiteiten zijn. Hierna is er een schakelpunt naar de periode na het Verdrag van Versailles, en wordt de reactie op het Verdrag binnen de Kolonialgesellschaft zichtbaar, evenals hoe zij haar voortbestaan legitimeerde. Zo is het vervolgens mogelijk te weten te komen hoe aan dit bestaan invulling werd gegeven zonder eigen koloniën. Om deze reacties binnen de context te beschouwen, zijn ze in de reactie van de gehele Duitse samenleving

3


geplaatst. Om de hoofdvraag te beantwoorden, moet tot slot de DKG voor en na 1919 worden vergeleken. Bronnen

De bronnen voor dit werkstuk bestaan uit secundaire literatuur en primaire bronnen. De primaire bronnen bestaan uit krantenartikelen, pamfletten, tijdschriften, statuten en koloniale verslagen. Ze zijn vaak afkomstig van de Kolonialgesellschaft zelf en hoewel er in Nederland een deel van deze bronnen ligt, is dit toch een beperking: het grootste archief ligt in Frankfurt. Toch zijn bijvoorbeeld de statuten uit 1906 en de Kolonialzeitung van 1920 en 1921 beschikbaar. Dit zijn erg nuttige bronnen, niet alleen vanwege de absolute informatie, maar ook door wat ze tussen de regels en vanuit reflectie vertellen over de DKG en haar wereld. Zeker in de verslagen uit de koloniën is het net zo belangrijk wat niet wordt vermeld, als wat wél wordt beschreven. In het raciale vertoog van de negentiende en twintigste eeuw zitten veel aannames waar we nu doorheen moeten kijken. De informatie in de literatuur vult hierbij de gaten of geeft mogelijkheid tot controle. Hoewel ook tegenwoordig de meningen sterk uiteenlopen over de Duitse koloniale geschiedenis en hier rekening mee moet worden gehouden, vullen al deze bronnen elkaar aan tot een vrij volledig beeld. De primaire bronnen met betrekking tot Versailles zijn tevens een politiek mijnenveld, omdat het vaak directe afdrukken zijn van diplomatieke onderhandelingen, waar niets wordt gezegd zoals het is. Met betrekking tot de oorlog en koloniaal bestuur vliegen de beschuldigingen over en weer en ligt de waarheid waarschijnlijk ergens in het midden. Terminologie

Bij een studie naar een periode waarin taal zo belangrijk was voor het vertoog van racisme en kolonialisme, is goed je bewust te zijn van termen en begrippen. Daarnaast is het vanwege de Duitse begrippen soms lastig een goede vertaling te gebruiken. In die gevallen is het Duitse woord gebruikt, maar met een Nederlands lidwoord. Hoewel het gezelschap dat beschreven wordt koloniale ideologieën aanhing, droeg zij bij aan het imperialisme van het Duitse rijk. Deze begrippen worden dan ook indien mogelijk ter afwisseling door elkaar gebruikt. Vanwege de lengte van de naam Deutsche Kolonialgesellschaft en de namen van 4


andere gezelschappen is veelal de Duitse afkorting gebruikt om de tekst leesbaar te houden. Voor hun volledige namen is tevens de Duitse, toenmalige, spelling aangehouden. Ter afwisseling zijn voor Kolonialgesellschaft de termen ‘koloniaalgezelschap’, ‘vereniging’ en ‘gezelschap’ gebruikt. Hoewel het geen absolute vertalingen zijn, is het concept ‘gezelschap’ eenvoudiger te begrijpen in het Nederlands dan ‘maatschappij’, zoals het eigenlijk vertaald zou moeten worden en vergelijkbare groeperingen in Nederland heetten. Dit zou echter voor verwarring zorgen met het Nederlandse woord voor de samenleving, vandaar de term ‘gezelschap’ of de soortnaam ‘(koloniale) vereniging’. Wat betreft sommige termen over ras en kolonie wordt als het in de context logisch of noodzakelijk is de term uit de primaire bron aangehouden.Als tegenhanger van het woord ‘zwart’ voor huidskleur is ‘wit’ gebruikt, in overeenstemming met het Duitse woord en omdat deze term iets neutraler is dan ‘blank’. Bij plaatsnamen is tenzij anders vermeld de moderne, Nederlandse spelling aangehouden.

5


De Duitse koloniale geschiedenis overzee werd in de geschiedschrijving al snel overschaduwd door de latere expansie en geschiedenis van het huidige Duitsland. Om de Kolonialgesellschaft te begrijpen, zullen we daarom eerst ingaan op het Duits kolonialisme en de ideeën die daarover bestonden in de Duitse maatschappij, omdat dit de context vormt voor het ontstaan van de DKG. Bij deze context horen ook de vele koloniale belangenverenigingen en compagnieën die worden besproken. Dit hoofdstuk gaat verder over de opkomst en ondergang van het Duitse koloniale rijk. Hierin zijn drie fasen te onderscheiden: protectoraat, kolonie en ministerieel gezag. Hierna brak de Eerste Wereldoorlog uit, waarin grote verschuivingen in de overzeese gebieden plaatsvonden, gevolgd door het Verdrag van Versailles. De overdracht van de koloniën was misschien wel het soepelst verlopen onderdeel van het verdrag, maar tegelijkertijd ook een van de meest bediscussieerde punten in de Duitse samenleving en in de internationale politiek, en daarom komen deze reacties tot slot aan bod. Als primaire bron over het kolonialisme is het contemporaine Koloniallexion van nut. Daarnaast zijn er vele primaire, contemporaine bronnen over het Verdrag van Versailles die een goed beeld geven van de situatie op de conferentie en de verschillende meningen. 1.1 Duitsland wordt een koloniaal rijk

In 1871 werd in de spiegelzaal van Versailles het verdrag getekend dat Duitsland tot één Keizerrijk maakte met de koning van Pruisen als keizer, en diens eerste minister Bismarck als Rijkskanselier. Voordat ze één rijk werden, waren de enige overzeese kolonisten uit de Duitse staten bijvoorbeeld kleine groepen pioniers naar Texas of de Pruisische vloot naar Ghana geweest. Dit liep op niets uit, omdat de kleine staten niet genoeg budget hadden om een vloot en kolonie te onderhouden.1 Na de eenwording was Duitsland echter ineens een grootmacht en deze positie werd versterkt door de diplomatie van Bismarck en de opkomende industrie. Bismarck vond dat Duitsland nog geen koloniën aankon, financieel niet, maar ook qua industrie, vloot en infrastructuur niet. De koloniën zouden niets

1 S. Conrad, German colonialism: a short history (Cambridge 2012) 16-17.

6


opleveren voor het rijk. Voor budget voor de koloniën moest toestemming komen van de Rijksdag en dit zou Bismarcks positie ook nog eens verzwakken.2 Er waren echter al wel veel Duitsers overzee, bijvoorbeeld als missionarissen, arbeidsemigranten of avonturiers. Geografische gezelschappen zagen hen als nationale helden, en zorgden voor financiering van deze expedities ter wille van wetenschappelijk onderzoek. De gezelschappen fungeerden ook als pressiegroepen of verenigingen die het kolonialisme promootten, en de mening waren toegedaan dat nu Duitsland een eenheid was, koloniën noodzakelijk waren. In dit soort verenigingen zaten vooral hoger opgeleiden en andere rijkere elites die de Duitse cultuur wilden verspreiden. Het kolonialisme bereikte echter meer lagen van de bevolking: door de missie, het socialisme, het nationalisme en de internationale handel kwamen respectievelijk ook de middenstand, arbeiders en ondernemers ermee in aanraking. Door missionarissen die over de hele wereld op missieposten werkten en daarover schreven in dagboeken en brieven, kwamen verhalen over de buitenwereld en de zogenoemde noodzaak van de missie ook terecht bij kleine parochies op het platteland. Het socialisme claimde internationaal te zijn, en moesten zich daarom bezinnen op de arbeiders in de koloniën. Veel Europese arbeiders voelden zich bedreigd door deze nieuwe concurrentie en waren dus tegen de uitbreiding van productie in deze landen. Voor de socialisten was dit een lastig dilemma: ondersteunden ze de arbeiders uit de koloniën tegen de kapitalisten of de arbeiders in Duitsland tegen concurrentie? Nationalisten wilden met het kolonialisme een alternatief bieden aan de arbeiders en zo het socialisme indammen. De blik van de Duitsers zou worden verbreed door de contacten met andere volken en op die manier zou het eigen nationale gevoel worden versterkt, zo was het idee achter hun propaganda.3 De industriële ondernemingen en internationale handelshuizen ten slotte werden door enthousiastelingen opgeroepen te investeren in de overzeese gebieden. De Hanze-kooplieden en banken vonden de langetermijn investeringen risicovol, want zouden ze zich ooit terugbetalen? De handelshuizen hadden veel meer baat bij vrijhandel en ze vreesden dat dit met het kolonialisme verloren zou gaan. Door protectionisme van andere koloniale rijken, kwamen pas in de jaren 1890

2 H. J. Wesseling, ‘Germany and Imperialism’ in: H. J. Wesseling, Divide and Rule. The Partition of Africa, 1880-1914 (Westport, Connecticut 1996) 109-110; Conrad, German Colonialism, 21. 3 G. Graichen en H. Gründer, Deutsche Kolonien: Traum und Trauma (Berlijn 2005) 86-89; B. Kundrus, Moderne Imperialisten. Das Kaiserreich im Spiegel seiner Kolonien (Keulen 2003) 5-6.

7


onder druk van de overheid en dankzij investeerders met hart voor de koloniale zaak de investeringen op gang.4

Deutschtum en andere argumenten Deutschtum, het idee dat Duitsland een leidende politieke rol moest spelen in de wereld en haar cultuur moest verspreiden, was erg populair in de koloniale beweging. In elk Europees land kwam het nationalisme sterk op in deze periode, en juist in Duitsland was het cultuurnationalisme invloedrijk. Cultuurnationalisten waren ervan overtuigd dat er een unieke Volksgeist bestond die verspreid zou moeten worden, terwijl in de negentiende eeuw de ‘nationale energie’ van het Deutschtum juist verloren ging door emigratie naar en assimilatie aan de cultuur van bijvoorbeeld de Verenigde Staten.5 De oplossing was helder voor de cultuurnationalisten: koloniën stichten, zoals anderen, en het aanmoedigen van migratie daarheen. Het Duitse volk was nu namelijk een Volk ohne Raum. Interne spanningen in het moederland en hun veroorzakers zouden moeten emigreren en zo zou de onrust vanzelf oplossen.6 Nationalisme en kolonialisme gingen dus vaak hand in hand. Duits kolonialisme was zo een nationalistische oplossing voor de sociale kwestie. De nationalistische en conservatieve politici gebruikten dit argument niet alleen voor de arbeiders, maar ook in politieke discussies over het onderwerp: onder de Duitse conservatieve status quo werd imperialisme gebracht als bliksemafleider voor hervormende - en dus bedreigende - bewegingen. Een succesvol koloniaal rijk werd beschouwd als een middel om de eigen positie te legitimeren en vast te houden. Naar de hogere middenstand werd het gepresenteerd als een manier om opstand onder de gevreesde ‘lage stand’ te voorkomen. We kunnen dus stellen dat naast inhoudelijke argumenten over kolonialisme als oplossing voor sociale spanningen het ook een bewuste calculatie was van het establishment om de maatschappij onder controle te houden. Wereldpolitiek werd zo binnenlandse politiek, maar ook andersom. Er was ook wedijver om prestige met andere koloniale rijken. Daarnaast werd de aandacht in Europa zo afgeleid van de spanningen aan de grenzen tussen bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland en verlegd naar de grenzen in Afrika. Kolonialisme was

4 Alinea gebaseerd op: Conrad, German Colonialism, 23-27; Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 86-89. 5 Conrad, German Colonialism, 27; H.J. Wesseling, Europa’s koloniale eeuw. Koloniale rijken in de 19e eeuw (Amsterdam 2003) 190-1. 6 Kundrus, Moderne imperialisten, 2-3; Conrad, German Colonialism, 16-17.

8


een instrument om de internationale politiek te beheersen, en Duitsland kon volgens de imperialisten geen grootmacht zijn zonder koloniale macht te zijn.7 Andere, meer inhoudelijke argumenten waren geworteld in pangermanisme en sociaal darwinisme, tevens wijdverspreide ideeën in Europa rond 1900. Dit hield in dat alleen wie zich ontwikkelde, recht op bestaan had en dat de Duitsers als hoger ontwikkeld cultuurvolk het recht had gebieden van Afrikaanse natuurvolken in te nemen. Juist Duitsland dat uitblonk in discipline en orde was hier uitermate geschikt voor, aldus de pangermanisten. De Duitsers zagen hun ras bedreigd doordat andere Europese landen gemengde huwelijken en migratie vanuit de koloniën toestonden: de koloniale idealisten wilden dus door modern imperialisme Europa raszuiver houden en tegelijkertijd de Duitse cultuur verspreiden over de rest van wereld.8 De praktische argumenten voor kolonialisme waren die met het oog op de economie en welvaart: Duitsland moest een verzekerde toevoer van grondstoffen en grotere afzetmarkten creëren als ze ook op industrieel gebied verder wilden groeien. Landbouw in koloniën zou daarnaast voor een stabiele voedseltoevoer moeten zorgen. Of er in de beoogde gebieden grondstoffen en landbouwgrond zouden zijn, was soms nog maar de vraag.9 Koloniale verenigingen

Om de argumenten voor kolonialisme kenbaar te maken bij de regering en hun plannen uit te voeren, verenigde men zich in koloniale gezelschappen en verenigingen. Tot de grootsten en eersten behoorde de Kolonialverein, een ideologische lobbygroep, die in één jaar meer dan drieduizend leden wierf Sommige verenigingen waren praktijkgerichter en zamelden bijvoorbeeld particuliere fondsen in. Zo was er de Gesellschaft für deutsche Kolonisation (GfdK) opgericht in 1884 om kapitaal in te zamelen om Duitse koloniën te stichten en emigratie te stimuleren

10

Andere gezelschappen richtten zich op wetenschappelijk

onderzoek in de overzeese gebieden. Zo was er de Afrikanische Gesellschaft, in 1873

7 H.U. Wehler, Das Deutsche Kaiserreich, 1871-1918 (Göttingen 1983). 173-6; Wesseling, Partition, 109-110. 8 Pangermanisme is het streven naar een natiestaat met alle ‘Germanen’, dat wil zeggen Duitssprekenden, of in bredere zin ook de volken die van de Germanen zouden afstammen, zoals bijvoorbeeld Nederlanders. Wehler, Deutsche Kaiserreich, 179-81; Kundrus, Moderne imperialisten, 2. 9 Wesseling, Partition, 108. 10 Ibid.

9


opgericht vanuit geografische verenigingen, een volkenkundig museum en ondernemers, met als voornaamste doel wetenschappelijk onderzoek op alle vakgebieden in equatoriaal Afrika te bevorderen. 11 Weer anderen richtten zich op één gebied, zoals de Deutsche Handels- und Plantagen-Gesellschaft der Südsee-Inseln die in 1878 werd opgericht door een handelsfirma in Hamburg om handel met eilanden in de Stille Zuidzee te ondersteunen.12 Er waren nog veel meer van dit soort verenigingen en door hun aantal lijkt de koloniale beweging dan een stuk groter dan zij daadwerkelijk was. De leden van de lobbyverenigingen waren vaak onderlinge bekenden, veelal prominente figuren in handel of politiek, die lid waren bij meerdere verenigingen. Zij hadden dan ook tijd en geld om zich bezig te houden met de belangen van Duitsland overzee, en tegelijk hun eigen handelsbelangen. 13 De meeste leden waren dan ook mannen en aanhangers van de nationaal liberale partij. Bijvoorbeeld Albert Ahn, lid van de DKG en een vereniging voor krantenuitgevers en daarnaast lid van de raad van toezicht van de Aktiengesellschaft für chemische Industrie.14 Vrijwel elke partij in de Rijksdag had echter een lid van de koloniale beweging in haar fractie. 15 De praktijkgerichtere verenigingen hadden ook wel leden uit de kleine middenstand, die werden aangesproken door de nationalistische retoriek.16 Vrouwen besloten in 1907 hun eigen vereniging op te richten, die in 1908 officieel de vrouwenbond van de Deutsche Kolonialgesellschaft werd. Zij stimuleerden ook de emigratie van vrouwen, want “slechts de taaiheid van de vrouw kan de Duitse gedachte daarbuiten inburgeren en behouden.”17 Er waren natuurlijk ook leden die daadwerkelijk in de koloniën geweest waren of woonden. Zij rapporteerden vaak over hun belevenissen in allerlei literaire vormen, wat dan door koloniale verenigingen en uitgeverijen werd uitgegeven.18 De DKG was de grootste vereniging en had bij de oprichting in 1887 een kleine vijftienduizend leden. In deze periode telde Duitsland rond de vijfenveertig miljoen inwoners en hoewel de koloniale idealisten dus maar een klein en niet erg divers deel van de Duitse bevolking uitmaakte, hadden ze gezien de positie van leden wel veel invloed op het 11 H. Schnee, ‘Afrikanische Gesellschaft und Afrikafonds’ in: Deutsches Kolonial-Lexikon. (Leipzig 1920) Band I. 21f. 12 Ibid. ‘Jaluit-Gesellschaft’, Band II, 122. 13 D. Ciarlo, Advertising Empire. Race and Visual Culture in Imperial Germany (Cambridge, V.S 2011) 138-139. 14 Reichshandbuch der Deutschen Gesellschaft. Das Handbuch der Persönlichkeiten in Wort und Bild. Erster Band (A–K) (Berlijn 1930) 11; Kundrus, Moderne imperialisten, 32. 15 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 380. 16Ibid. 84-85; Kundrus, Moderne imperialisten, 23-26. 17Ibid. 32-34. 18 Ibid. 23-24.

10


maatschappelijk debat, de pers en de politiek.

19

De verenigingen verzorgden de argumenten

voor de discussie over koloniën en schiepen de Duitse ideologie en maatschappelijke klimaat over kolonialisme, waarin Bismarck uiteindelijk toestemming gaf voor koloniaal bezit.

Bismarck gaat overstag

Bismarck vond eind jaren 1880 nog steeds dat Duitsland eerst het eigen land moest opbouwen, en haar positie internationaal moest consolideren. Voor hem was de orde binnen Duitsland van het hoogste nationale belang en de meeste historici gaan er dan ook vanuit dat zijn goedkeuring voor koloniën een pragmatische keuze was. Zolang de koloniale plannen zijn plan leken te ondersteunen, stemde hij in.20 Bismarck wilde echter commerciële privéondernemingen en geen staatsinmenging, en er zou geen sprake zijn van territoriale veroveringen maar protectoraten, Schutzgebiete.

21

De Duitse verenigingen kregen

toestemming en vrijbrieven en zouden zowel handel als bestuur op zich nemen, nadat ze de gebieden veroverd hadden. De staat zou alleen bijdragen aan infrastructuur als kolencentrales en stoomschipverbindingen en de koloniale verenigingen bepaalden dus direct het beleid in de koloniën. Zij of zelfstandige personen konden aanspraak op overzees gebied maken en zo Reisschutz, staatsbescherming, krijgen. 22 Op 2 april 1884 kreeg tabakshandelaar Lüderitz dit als eerste voor het zoeken naar grondstoffen in Zuidwest Afrika. In de Schutzgebietsgesetz van 1886 werd vastgelegd welke wetgeving er gold voor de gebieden: de keizer oefende namens het rijk overheidsmacht uit over het protectoraat en de kanselier kon die via Schutzbriefe overdragen.23 De gebieden werden vaak verworven door verdragen met inheemse volken te sluiten, waarbij dwang en geweld niet geschuwd werd. Dat de staat geen controle uitoefende, versterkte het geweld.

19 Schnee, ‘Deutsche Kolonialgesellschaft (D.K.G.)’, Koloniallexikon, Band I, 302 ff; Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 85. 20 Wesseling, Partition, 109-110. Kundrus, Moderne imperialisten, 27 e.v 21 Conrad, German Colonialism, 22-23. 22 Ibid. 21-22; Wesseling, Partition, 110. 23 Schnee, ‘Schutzgebietsgesetz’, Koloniallexikon, Band III, 317 f.

11


1.2 Een koloniaal rijk in drie fasen24

De fase van koloniale compagnieën en privéondernemingen was het begin van het Duits kolonialisme. De compagnieën bleken echter niet in staat duurzame koloniën op te zetten. De gesloten verdragen waren volgens Duitse termen en begrippen opgesteld en zorgden voor verwarring en frustratie, want de inheemse vorsten hadden een ander begrip van soevereiniteit en landbezit, en hielden zich volgens de Duitsers dus niet aan de afspraken. Na een opstand in 1888 in Duits Oost-Afrika greep de overheid in en de staatsinvloed werd groter, vooral met betrekking tot het dragen van de kosten en de inzet van troepen.25 Met de groeiende invloed van de staat begon de tweede fase in het Duits kolonialisme die de gebieden transformeerden van protectoraat of invloedssfeer naar volwaardige koloniën.26 De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken en latere rijkskanselier Bülow had hetzelfde ideaal van Duitse expansie als de keizer, namelijk dat Duitsland voorop moest lopen in de modernisering, door bijvoorbeeld een grote vloot en koloniën. 27 In navolging van het enthousiasme van de keizer werden ook nieuwe verenigingen opgericht, met als verschil met de eerdere verenigingen hun bereik en doelgroep. Het Alldeutscher Verband bestond vooral ter bevordering van Duits nationalisme en profiteerde van de maatschappelijke verontwaardiging over het Helgoland-Zanzibarverdrag 28 met GrootBrittannië. Hoewel het Verband hoogstens twintigduizend leden had, had zij door grote campagnes een groot bereik bij de lagere klassen en kreeg zij daarnaast ook veel gehoor onder de middenklasse en industriëlen. De Flottenverein, de koepelorganisatie ter bevordering van de opbouw van een Duitse vloot, had ongeveer twee miljoen leden. Hoewel het doel iets anders was dan die van de koloniale verenigingen, zat er dezelfde ideologie van Duitse grootsheid achter. De vlootvereniging stond echter dichter bij het volk, omdat die dichter bij de belevingswereld van mensen stond.29 Hoewel zij wellicht niet de meeste invloed hadden in de Rijksdag, wisten deze verenigingen aan het eind van de negentiende

24 De indeling van drie fasen is ontleend aan Conrads hoofdstuk ‘The German colonial Empire’ in: German Colonialism, 36-65, in het bijzonder de pagina’s 62-65. 25 Schnee, ‘Kolonialgesellschaften’, Koloniallexikon, Band II, 329 ff; Conrad, German Colonialism, 36-64. 26 Ibid.37. 27 Wehler beschrijft dit onder het begrip Weltpolitik als Innenpolitik. Wehler, Deutsche Kaiserreich, 176. 28 In dit verdrag ruilde Duitsland met Groot-Brittannië een deel van Oost-Afrika voor Helgoland in de Noordzee. De afstoting van overzees gebied leidde tot protest van koloniale idealisten. Zie A. Perras, Carl Peters and German imperialism, 1856-1918: a Political Biography (Oxford en New York 2004) 168-170. 29 W. Carr, A History of Germany: 1815-1849 (London: Edward Arnold, 1979) 183-86; Kundrus, Moderne imperialisten, 35.

12


eeuw in de maatschappij draagvlak te creëren voor hun standpunten, iets waar het bij de traditionele, elitaire gezelschappen toen nogal eens aan ontbrak. Reden genoeg om door deze laatsten als geduchte concurrenten te worden beschouwd, hoewel zij dezelfde zaak aangingen. Onder het nieuwe beleid moesten de koloniën efficiënt worden gemoderniseerd met goede infrastructuur. De idealen waren geen exploitatie, maar ontwikkeling; geen onderdrukking, maar kennis. Het moesten modelkoloniën worden, maar Duitsland bezat vaak gebieden die ‘over waren gebleven’, en geacht werden weinig waarde of nut te hebben. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië, behielden de Duitsers net zoals Frankrijk niet de bestaande bestuursstructuren, maar installeerden ze een bureaucratisch systeem, wat conflicten opleverde met de inheemse bevolking.30 Vrijwel voor elke kolonie gold dat het aantal Duitsers erg klein was, zeker in verhouding met de inheemse bevolking. Uiteindelijk hadden veel koloniën in de praktijk deels of geheel een indirect bestuur van Duitse ambtenaren via inheemse vorsten. Slechts in enkele stroken langs de kust werden dan effectief producten verbouwd en handel gedreven, terwijl het binnenland volledig in handen was van inheemse vorsten en plantages daar vaak niet van de grond kwamen. Immigranten werden ondersteund door belasting en gedwongen plantagearbeid van inheemse bewoners. De producten uit de koloniën varieerden van pinda’s tot diamanten en van cacao tot huiden. Naast de economische activiteiten was er ook nog steeds wetenschappelijk onderzoek in de koloniën. De Duitse koloniale gebieden in Afrika bestonden uit Zuidwest-Afrika, Kameroen en Togo in het westen, waar de Duitsers strikte raciale scheidingen aanbrachten. In ZuidwestAfrika leidde de Duitse tactiek van ‘verdeel en heers’ tot een opstand of oorlog tegen het koloniaal gezag van inheemse stammen, die uitliep op de Duitse genocide op de Herero en de Nama.31 In het oosten werd het huidige Burundi, Rwanda en Tanzania veroverd, deel van een groot handelsnetwerk in de Indische Oceaan, en ook hier was tussen 1905-1908 een opstand. Nieuw-Guinea, Samoa en de Marshalleilanden werden pas in 1898 om het prestige veroverd zonder direct nut. Het bestuur was hier iets gematigder, lokale edelen werden soms bewust geïntegreerd in het bestuurssysteem van de Duitsers. Toch was het bestuur juist hier

30 Conrad, German Colonialism, 36-38. 31 Ibid. 73.

13


erg paternalistisch. In 1897 veroverden de Duitsers net als veel Europese machten door

gunboat diplomacy de Chinese provincie Jiaozhou, of Kiaochow.32 Kritiek en verandering

Rond 1900 luidde kritiek op het Duitse koloniale beleid de overgang naar de derde fase in. Zoals overal in Europa was er kritiek op imperialistische exploitatie van de koloniën, wat in de praktijk toch een onderdeel bleek te zijn van het moderniseringsproces. In andere koloniale rijken had dit geleid tot hervorming van het beleid in de koloniën, in Duitsland twijfelde men echter ook aan de economische levensvatbaarheid van de koloniën en dit zorgde voor afnemende investeringen vanuit banken. Überhaupt was er in Duitsland al verminderde interesse in koloniën, want aan het eind van de jaren 1880 verbeterde de economie en nam de bevolkingsdruk en daarmee de migratiedruk af. Parlementsleden vroegen zich openlijk af of de overzeese gebieden niet beter konden worden afgestoten. De verhalen over opstanden en andere wreedheden voegden daar nog maatschappelijke discussie en internationale druk aan toe. In 1906 weigerde het parlement de begroting van het koloniale bestuur van Kameroen, omdat deze op gedwongen arbeid gebaseerd zou zijn. Dit laat ons zien dat de kritiek in het Duitse parlement wel degelijk serieus werd genomen.33 De kritiek werd versterkt door verschillende crises, zoals de Boksteropstand in 1900. 34 Daarnaast waren er door Duitsland uitgesproken wensen voor grondgebied die externe diplomatieke crises veroorzaakten. In de koloniale vereniging bleef men er echter van overtuigd dat Duitsland bestemd was als koloniale macht. Rijkskanselier Bülow was sceptisch, maar wilde de koloniën wel behouden, want afstoten zou een aantasting zijn van de Duitse eer die de keizer nooit zou accepteren. De nieuwe doelen waren nu de koloniën winstgevend maken en tegelijkertijd uitbuiting voorkomen.

32 Beschrijvingen van koloniën gebaseerd op Wesseling, Koloniale eeuw, 327-330, 346; Conrad, ‘The German colonial Empire’ in: German Colonialism, 36-65; ‘Bezetting van Kiatsjou door Duitsland’, in Vragen van den dag. Maandschrift voor Nederland en koloniën, 29 (1914) 877. 33 Kundrus, Moderne imperialisten, 27-28; Conrad, German Colonialism, 64-5. 34 In tegenstelling tot andere koloniale machten die in China economisch imperialistische invloedssferen hadden, wilden de Duitsers hun invloedssfeer wel direct gaan besturen en ze maakten plannen om hun gebied uit te breiden. Dit was één van de oorzaken van de Bokseropstand, die door de Duitsers en andere Europeanen bloedig werd neergeslagen. Veel ophef was er over de retoriek waarmee over deze operatie werd gesproken in Duitsland. Keizer Wilhelm II moedigde zijn troepen aan niets over te laten van het gebied en de bewoners, en naam te maken zo wreed als de Hunnen. Ibid. 80-82.

14


In 1907 kwamen de koloniën onder het gezag van een ministerie voor Koloniën, in plaats van onder het gezag van de keizer, en Bernhard Dernburg, als zakenman geen deel van de adellijke of bestuurlijke elite, werd minister van koloniën. Hij vond dat koloniën zakelijk geleid moesten worden, waarbij juist ook de bevolking zelf kon worden verheven, maar economisch gewin het hoogste doel bleef.35 Alleen Jiaozhou werd bestuurd door de marine, die zichzelf beschouwde als de nieuwe, moderne bourgeoisie tegen de oude conservatieve adel.36 Ondanks de idealen hing verandering in de praktijk vooral af van de overtuiging van de lokale gouverneur, want de juridische status van de koloniën bleef dubieus. Voor internationale wetten was het Duits grondgebied, maar voor de interne wetgeving was het een vrijstaat, want de wetten van Duitsland golden er niet, en dit bleef mogelijkheid bieden voor een escalatie van racisme en segregatie. Hoewel veel buitenlandse bronnen Duitsland bekritiseerden om het rigide racisme, is het onduidelijk of dit ook daadwerkelijk zo was, of slechts achteraf werd geschreven om Duitsland als verliezer van de Eerste Wereldoorlog in retroperspectief al in een kwaad daglicht te zetten. Hoewel onrecht en racisme in de Duitse koloniën aan de orde van de dag waren, is het niet waarschijnlijk dat dit extremer was dan bij andere imperialisten.37 Wel is het aannemelijk dat het raciale denken in Duitsland meer uitgesproken was door het typisch Duitse cultuurnationalisme. In de samenleving

In Duitsland zelf was het kolonialisme aanwezig door activiteiten van de verenigingen zoals lezingen en fotovoorstellingen, en bijvoorbeeld door het Koloniaal Instituut in Hamburg. Dat groeide uit tot universiteit, waar onder andere koloniale ambtenaren werden opgeleid, en verschillende koloniale disciplines zoals antropologie onderwees.38 Daarnaast waren er in heel Europa koloniale tentoonstellingen.39 In Hamburg was in de dierentuin zelfs een Afrikaans dorp inclusief bewoners opgebouwd. Ondanks dat Duits nationalisme sterk was, 35 Eigenlijk heette de functie ‘staatssecretaris’ maar dit was de hoogste ambtenaar van het ministerie. Zie G.A. Ritter. ‘Dernburg, Bernhard Jakob Ludwig‘, in Neue Deutsche Biographie 3 (1957) 607-608, http://www.deutschebiographie.de/pnd118677861.html,geraadpleegd op 16-10-2014; Conrad, German Colonialism, 64-5; O. Karstedt, ‘Jahrbuch der Deutsche Kolonialgesellschaft’, in Koloniatlas 1918. (Berlijn 1918); 36 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 224-230. 37 Citaat Dernburg in Conrad, German Colonialism, 36-38, 130. 38 Schnee, ‘Hamburgisches Kolonialinstitut‘, Koloniallexikon, Band II, 12. 39 Bijvoorbeeld de Expositions Universelles in Parijs in 1889. Zie P. Blanchard, N. Bancel, and S. Lemaire. From human zoos to colonial apotheoses: the era of exhibiting the Other (Paris 2001) http://www.ces.uc.pt/formacao/materiais_racismo_pos_racismo/From_human_zoos_to_colonial_apotheoses_the_era_of_e xhibiting_the_Other.htm, geraadpleegd op 14-10-2016.

15


leken de gewone Duitsers niet zoveel belang te hechten aan de koloniën, gezien het geringe aantal dat migreerde naar koloniën of lid was van een koloniale vereniging. De meerderheid van het volk vond koloniën prima als het ze er waren, maar verbond er voor zichzelf geen politieke consequenties aan.40 1.3 In oorlog: 1914-1918

Al met al was de Duitse koloniale elite aardig tevreden met wat er was bereikt, tot de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooide. In de Duitse kolonien waren bewust weinig troepen aanwezig: het rijk was gebaseerd op handelsposten in plaats van militaire veroveringen en was door de versnippering überhaupt slecht verdedigbaar. Er waren echter verdragen en afspraken met andere mogendheden, bijvoorbeeld het Congoverdrag uit 1884-5 waarin neutraliteit in de Congo-gebieden was afgesproken. Daarnaast was er een afspraak onder Europese naties dat ze elkaar niet in het zicht van koloniale onderdanen zouden bevechten.41 De kolonien waren echter alles behalve veilig, want in hoop op uitbreiding van de koloniën hielden de Duitsers zich zélf niet aan het Congoverdrag, wat de geallieerden legitieme reden gaf om binnen te vallen.42 In veel koloniën vochten inheemse troepen of politielegers, al dan niet vrijwillig. In bliksemsnelle veroveringen vielen Togo, de Zuidzee eilanden en na zware gevechten ook Jiaozhou. Kameroen hield stand dankzij inheemse troepen, maar toen ZuidWest-Afrika door de Zuid-Afrikaanse Unie was binnengevallen, stond alleen nog OostAfrika. Generaal Lettow-Vorbeck wist het moreel van zijn troepen hoog te houden en met een guerrillaoorlog zorgde hij ervoor dat Oost-Afrika in Duitse handen bleef. Hier veroverde Duitsland zelfs gebied en Lettow-Vorbeck gaf zich pas na de wapenstilstand in 1918 over. In 1919 werd hij als een van de grootste helden van de Kolonialdeutscher onthaald in de triomftocht door Berlijn die voor hen werd gehouden.43 De Duitse media waren vol lof over de loyaliteit van hun koloniale onderdanen.

40 41 42 43

Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 384. Wesseling, Europa’s koloniale eeuw, 355-6. Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 329-332 Wesseling, Europa’s koloniale eeuw, 355-6.

16


Verwachtingen

In

september

1914

inventariseerde

rijkskanselier

Bethmann

Hollweg

bij

belangengroeperingen, zoals koloniale verenigingen, en het leger naar hun doelen voor de oorlog. Dit werd een verlanglijstje voor intern gebruik, later bekend als het

Septemberprogramm. Over de koloniën stond er vermeld dat het eerste doel was om een aaneengesloten rijk in Afrika te veroveren. Voor economische afspraken met België en Frankrijk over de koloniën waren korte vredesverdragen opgesteld. We moeten de lijst zien als informele inventarisatie van enthousiastelingen, die ver af stond van de realiteit, maar wel de houding bepaalde tot aan het eind van de oorlog. Tijdens de oorlog hield de legerleiding veel geheim, waardoor er waarschijnlijk geen realistische inschatting van Duitslands kansen gemaakt werd door het volk en de regering.44 Daardoor was de schok na de wapenstilstand des te groter. In haar jaarverslag van 1918 schreef de DKG namelijk dat ze verwachtte dat Duitsland de koloniale gebieden die waren bezet, zou terugkrijgen als onderdeel van de vredesbesprekingen, daarnaast hoopten ze dan ook op een aaneensluitend koloniaal gebied. Zij worden hierbij ondersteund door een toezegging van de minister van Koloniën van het Rijks Koloniaalministerie, namens de Rijkskanselier, die waarschijnlijk ook van niets wisten. Men zag expansie als verdediging, omdat Duitsland dan een aantrekkelijkere bondgenoot zou zijn. Op politiek, militair en economisch terrein wilde men namelijk nog steeds samenwerken met oude en eventueel nieuwe bondgenoten. 1.4 Versailles: “The exactions of this treaty are more than the German people can bear.”45 Het Duitse rijk had een tekort aan voorraden, aan moraal en er dreigde interne revolutie. Het vroeg een wapenstilstand aan met de Verenigde Staten, gebaseerd op de Fourteen Points van president Wilson en met de hoop op garantie van open zeeën en grondstoffentoevoer, 44 R. Scheck, C.2. Military Operations and Plans for German Domination of Europe, http://web.colby.edu/rmscheck/contents/germanyc2/, geraadpleegd op 24-5-2014; T. von Bethmann Hollweg, Septemberprogramm, 9 september 1914. http://www.dhm.de/lemo/html/dokumente/hollweg/, geraadpleegd op 24-52014; C. Brezina, The Treaty of Versailles, 1919: a primary source examination of the treaty that ended World War I (New York 2005) 10. 45 Uit de reactie op het Verdrag van Versailles van de Duitse delegatie aan de president van de Parijse Vredesconferentie in Versailles. Zie The German counter-proposals to the draft of the Versailles peace-treaty. vert. uit het Duits. (Berlijn 1919)

17


want alleen dat zou een acceptabel vredesverdrag zijn. 46 Aan de door de geallieerden belegde Vredesconferentie in Versailles mocht Duitsland niet deelnemen. Onder de geallieerden was er verdeeldheid over de behandeling van het Duitse Rijk.47 De Duitsers waren akkoord gegaan met de wapenstilstand, maar de Europese naties hadden daar hun bedenkingen bij. Er was een schuldige nodig aan deze oorlog, aan het prestigeverlies en de schade. Met name Frankrijk wilde Duitsland aanpakken, terwijl Groot-Brittannië ook een zondebok zocht, maar benadrukte dat te zwaar straffen ook negatieve gevolgen voor Europa kon hebben. De conferentie begon dus al met onenigheid. 48 De Verenigde Staten gaf uiteindelijk steeds meer toe tot er op 7 mei 1919 een verdrag aan de Duitsers kon worden voorgelegd.49 Het Verdrag en de Duitse reactie

Als we het Verdrag van Versailles lezen met de eisen van de Duitsers in 1918 in ons achterhoofd, dan kunnen we stellen dat dit hard aankwam voor de Duitse delegatie. Het verdrag ging voornamelijk over Duitsland en over de Volkenbond, waar Duitsland voorlopig echter nog geen lid mocht worden.50 Naast het doen van herstelbetalingen, de uitlevering van oorlogsmisdadigers en de oorlogsschuldclausule,51 moesten de Duitsers ook tien procent van hun grondgebied afstaan. Ze moesten alle claims en rechten buiten hun aangepaste Europese grenzen loslaten. Dit betekende ook dat hen al hun rechten op hun koloniën, privébezittingen aldaar en verdragen met overzeese gebieden werden ontzegd. 52 De geallieerden gaven als argument dat Duitsland zo gefaald had als koloniale overheid door alle wreedheden, dat de koloniën beschermd moesten worden. Dit heeft uiteraard de beeldvorming en historiografie bepaald nadien en tegelijkertijd was deze mening ook al zelf beïnvloed door vijandelijke beeldvorming. 53 Omdat de koloniën nog niet ontwikkeld 46 Karstedt, ‘Jahrbuch der Deutsche Kolonialgesellschaft’, 32 e.v. 47 A. Sharp, ‘The Enforcement of the Treaty of Versailles, 1919-1923’, in After the Versailles Treaty: enforcement, compliance, contested identities, (Londen 2008) 15-16. 48 Brezina, Treaty, 11-16. 49 Ibid. 23-25. 50 Ibid. 31-4. 51 Dit hield in dat Duitsland de volledige schuld en verantwoordelijkheid van de oorlog op zich moest nemen. Zie Verdrag van Versailles, 1919. ‘Deel VIII: Reparation’, sectie I, artikel 231. http://net.lib.byu.edu/~rdh7/wwi/versa/versa3.html, geraadpleegd op 16-10-2014. 52 Zoals wordt beschreven in deel vier van het verdrag, artikel 118 tot en met 158. Ibid. ‘Deel IV: German rights and interests outside Germany.’ Artikel 118-158, http://net.lib.byu.edu/~rdh7/wwi/versa/versa3.html, geraadpleegd op 16-102014; Brezina, Treaty, 35-42. 53 Ibid. 23-27; Conrad, German Colonialism, 186-7;

18


genoegd waren, dat was men wel met Duitsland eens, werden zij mandaatgebieden van de Volkenbond, om te voorkomen dat de koloniën extra gebied voor Groot-Brittannië en Frankrijk zouden opleveren.54 In de praktijk kregen zij direct of via buurlanden toch het dagelijks bestuur in handen. In China mochten diplomatieke bezittingen nog wel blijven, maar moesten zelfs claims van voor 1914 worden losgelaten.55 In de Counter Proposals to the draft of the Versailles Peace Treaty beschreef de voorzitter van de Duitse delegatie de reactie van de Duitsers op het verdrag en hun tegenvoorstellen. De voorzitter verklaarde dat Duitsland de intentie had mee te werken, maar dat te betalen herstelbetalingen in combinatie met de andere termen van het verdrag veel te hoog waren. Handel, en dus inkomsten, werd zo onmogelijk, daarnaast vielen de verkleining van het grondgebied en dat ze de schuld van de oorlog kregen de Duitsers zwaar. De delegatie stelde voor de territoriale bepalingen van Wilson aan te houden en dan de koloniën af te staan, onder voorwaarde dat Duitsland het mandaat zou krijgen van de Volkenbond.

56

Het commentaar van de Duitse delegatie werd echter nauwelijks

overgenomen. Na grote interne discussie in de Duitse delegatie werd op 28 juni het Verdrag getekend. Niet alleen de Duitse delegatie was verontwaardigd. Nog nooit was er zoveel consensus over de koloniën in de Duitse samenleving als na de oorlog, want iedereen was het erover eens dat Duitsland de koloniën terug moest krijgen. De legers uit de koloniën werden met open armen ontvangen.57 Woedend was men dat Duitsland werd beschuldigd van wrede behandeling in de koloniën. Het was juist Frankrijk dat Afrikaanse troepen als ‘kanonnenvoer’ naar Europa haalde, aldus Hans Poeschel, een jurist van het koloniale ministerie, in zijn betoog Deutschland muss seine Kolonien wieder haben.58 Dat de grote trots van de koloniën werd afgenomen was begrijpelijk voor de Duitsers, maar de complete uitsluiting van de Duitsers in de koloniën stuitte op veel protest. Geen land kon zich vereenzelvigen met deze vrede en overal in Europa eiste men revisie. In Duitsland was dit revisionisme uiteraard nog sterker, maar de nieuwe regering 54 De gebieden werden tevens ingedeeld in mate van ontwikkeling: categorie A was bijna klaar voor zelfbestuur, C stond gelijk aan annexatie door de voogdijstaat en B zat daar tussenin. Zie A. Sharp The Versailles settlement: peacemaking after the First World War, 1919-1923 (Basingstoke 2008) 171-2. 55 O. Creutz. Der Friedensvertrag von Versailles in übersichtlichem Auszug unter eingehender Berücksichtigung seiner Vor- und Nachgeschichte (Berlijn 1922) 33-35. 56 Brezina, Treaty, 40-44; German counter proposals, 5-7. 57 Conrad, German Colonialism, 6-8. 187. 58 H. Poeschel, Deutschland muss seine Kolonien wieder haben. Ein Vorrtrag gehalten von Dr. Hans Poeschel (Berlijn 1919).

19


stond zo onder druk, dat zij geen andere keus had. Dit vergrootte hun populariteit binnen Duitsland niet. Een groot deel van de koloniale beweging kwam in het revisionistische kamp terecht. Men wilde vooral af van de oorlogsschuldclausule en de herstelbetalingen, en eiste teruggave van koloniën.59 “The mechanisms were ready. The allies were not.”60

Ondanks de impopulariteit van het Verdrag moest men zich er nu wel aan houden, wat een weinig soepele uitvoering in de hand werkte. Veel punten waren nog niet concreet ingevuld, zoals de herstelbetalingen en wat er gebeurde als een land zich niet aan de afspraken zou houden,61 wat zorgde voor constante spanning over al dan niet militair ingrijpen, met in maart 1920 een staatsgreep in Duitsland. 62 In 1923 liep dit uit op een nationale en internationale crisis toen Frankrijk het Ruhrgebied in Duitsland bezette, omdat Duitsland haar reparaties niet leek te willen betalen. De Fransen legerden hier Afrikaanse troepen en dit zorgde voor grote onrust in Duitsland. Vanuit de raciale theorie was dit juist iets dat de Duitsers hadden willen voorkomen en men vreesde voor rasvermenging met de soldaten en Duitse vrouwen. Uit dit alles trok men de conclusie: Duitsland zou moeten optreden als verdediger van de beschaving, Duitsland moet haar koloniën terug!63 Conclusie

Zoals in de rest van Europa was ook in Duitsland het kolonialisme geworteld in nationalisme, sociaal darwinisme en het modern imperialisme van de negentiende en twintigste eeuw. Het verspreiden van Deutschtum en de oplossing van de sociale kwestie lagen ten grondslag aan het Duits kolonialisme. Hoewel dit tot stand kwam door lobbyen van koloniale verenigingen, was al snel staatsinmenging vereist en zo werd Duitsland een koloniaal rijk. Kritiek vanuit de maatschappij en de politiek zorgde ook in Duitsland voor hervormingen om de inheemse bevolking te beschermen en het rendement te verhogen. Dit ging echter allemaal verloren

59 H. Poeschel, Die Kolonialfrage im Frienden von Versailles. Dokumente zu ihrer Behandlung (Berlijn 1920); H. Schnee en H. Draeger, Zehn Jahre Versailles (Berlijn 1929-30) 186. 60 Sharp, After the Versailes Treaty, 13. 61 Ibid. 6-9, 13. 62 Ibid. 13-15. 63 Conrad, German Colonialism, 188-191.

20


in de Eerste Wereldoorlog en de afstraffing van het Verdrag van Versailles. Duitsland was al haar koloniaal gebied kwijt, maar het onrecht hiervan werd bepleit door koloniale verenigingen. Om de reactie van de DKG op het verdrag van Versailles te begrijpen, gaat het volgende hoofdstuk daarom verder in op de DKG voor 1919 en hun ontstaansgeschiedenis, doelen en activiteiten tijdens de Duitse koloniale periode.

21


Nu de context van de Deutsche Kolonialgesellschaft duidelijk is, komt de DKG zelf verder in beeld. In het ontstaan en de leden van de DKG blijkt hoe vervlochten ze was met het koloniaal beleid van de overheid. Het is van belang om te weten of het doel van het gezelschap voor 1919 overeenkwam met haar uiteindelijke activiteiten en resultaten. Dit hoofdstuk gaat dus over de legitimatie, doelen, leden en activiteiten van de DKG en hier vertellen de bronnen van de DKG zelf over. Er is echter, zoals altijd, een groot verschil tussen retoriek en de praktijk. 2.1 Oprichting

De DKG voerde haar ontstaansgeschiedenis terug op de eerste Duitse emigranten en avonturiers. Dit is geheel in lijn met het cultuurnationalisme, waarin ook deze vroege ‘Duitsers’ de Duitse volksaard delen. De leden van de DKG zagen hun eigen geschiedenis gelijk aan die van de Duitse koloniale geschiedenis en voor hen waren Germaanse volksverhuizers vanaf de elfde eeuw al koloniale cultuurdragers van het Deutschtum. De echte verandering kwam volgens het gezelschap met de - veelal Pruisische - keurvorsten die een vloot opbouwden om overzeese, nationale, handel op te bouwen. Zij beschrijven het ontwaken van koloniaal gedachtegoed in Duitsland als een natuurlijk gevolg van de economische en politieke ontwikkeling. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat dit ontwaken niet zo vanzelfsprekend was. Met de Duitse eenheid leek eigen koloniën echter realiteit te kunnen worden en in 1882 richtten een aantal politiek betrokken edelen64 in Frankfurt am Main de Kolonialverein (Verein) op, een verband dat het middelpunt kon zijn van de koloniale beweging en een praktische oplossing voor de koloniale kwestie kon vinden.65 Deze vereniging had als speerpunten het verspreiden van de mening dat koloniën een economische en nationale noodzaak waren voor het Duitse rijk. Zij waren vooral een pressie- en lobbygroep, die de Duitsers wilden voorbereiden op de nieuwe rol die Duitsland 64 Het boek van de DKG benadrukt vooral dat dit edelen zijn, wat in het vooroorlogse Duitsland een goed teken was. Ibid. 18-19. 65 Ibid. 10-20.

22


moest spelen als grootmacht in de wereld en het overheidsbeleid wilde beïnvloeden. De Verein koloniseerde niet zelf, maar bevorderde wel initiatieven die landbouw- of handelskoloniën wilden opzetten en nieuw gebied voor het Duitse volk wilde veroveren.66 De Gesellschaft für deutsche Kolonisation (GfdK) was een geduchte concurrent van de Verein en werd opgericht door Carl Peters, die de eerdere verenigingen als ineffectief bestempelde. Peters vertrok in opdracht van de GfdK naar Afrika om verschillende gebieden te kopen en zo de stichting van een Duitse staat in Oost-Afrika te versnellen. Hij kreeg, tot zijn eigen verrassing, keizerlijke bescherming en erkenning en mocht het gebied tevens gaan besturen. Om het gebied verder te ontwikkelen en dit te kunnen financieren richtte hij in 1885 de Gesellschaft für Deutsch-Ost-Afrika op,67 terwijl de GfdK in 1887 samen ging met de Kolonialverein en op 1 januari 1888 de Deutsche Kolonialgesellschaft werd. Het theoretische lobbygedeelte ging nu samen met de praktijkgerichte ondersteuning. Met een ander karakter van de vereniging kwam ook een ander soort leden. De GfdK sprak met duidelijke, nationalistische retoriek de middenstand aan, terwijl de Verein met haar ideologische karakter de hoogopgeleide elite aantrok. Volgens de DKG zelf hadden ze echter altijd al intensievere samenwerking voor ogen, maar gooide de GfdK roet in het eten door een congres te organiseren zonder mededeling aan de Vereniging. Waarschijnlijker is dat de twee nauwer samen gingen werken om praktische en pragmatische redenen. Toen de koloniale euforie afzwakte en de koloniën ook minder glorie en winst meebrachten dan verwacht, moesten de koloniale verenigingen een manier bedenken om te kunnen blijven bestaan en vooral om nog een groot publiek te kunnen bereiken. Met een kleine topgroep van professionele koloniaalgeïnteresseerden en daaronder een brede basis van middenstanders, had het nieuwe DKG een groter bereik en meer kansen om haar doelen waar te maken. Op deze manier was ze een koepelorganisatie voor de koloniale beweging in Duitsland. De Verein was al snel van Frankfurt naar Berlijn verhuisd, en ook de DKG had haar hoofdkantoor in Berlijn.68

66 Wesseling, Partition, 108. 67 Schnee, ‘Carl Peters’, Koloniallexikon, Band III, 40; Perras, Carl Peters and German Imperialism, 64-68. 68 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 84-86.

23


Doelen en legitimatie

De visie van de DKG was dat Duitsland uiteindelijk een groot koloniaal rijk zou krijgen. Om dat te bereiken, stelden ze zich doelen waardoor dat bereikt kon worden. Hun grootste doelen waren daarom het belang van een koloniaal rijk bekend te maken onder de Duitse bevolking en de overheid en koloniale ondernemingen te steunen. Dit waren precies de twee aparte doelen vanuit respectievelijk de Verein en de GfdK. De legitimatie van de vereniging zelf kwam voort uit deze ideologie. De DKG was ervan overtuigd dat koloniën noodzakelijk waren voor Duitsland, dat deze gedachte nog onvoldoende gemeengoed was en het koloniale rijk nog onvoldoende was ontwikkeld. Wie het hiermee eens was of werd, was haast automatisch ook overtuigd van de noodzakelijkheid van het bestaan van de DKG, want het was dan tevens noodzaak dat dit ideaal verspreid werd. Haar legitimiteit hing dus af van hoe goed zij het ideaal konden overbrengen. Zij legitimeerde haar bestaan ook door de geschiedenis van de koloniale beweging zo ver terug te laten gaan en te verbinden met de Duitse geschiedenis. In haar statuten heeft de DKG haar doelen vastgelegd en in zes punten onderverdeeld, die uiteindelijk allemaal ten gunste stonden van het hoogste doel. In alle doelen kwam telkens terug hoe kolonialisme uiteindelijk het vaderland, de natie, diende. Het was erop gericht het prestige en de welvaart van de natie te vergroten en was daarom een nationale taak. Alles in het gezelschap draaide erom dat idee het algemeen gedachtegoed te maken en er politieke erkenning voor te krijgen. Zoals een Nederlandse tijdgenoot het beschreef: “Zonder politieke partij te kiezen streeft de Deutsch Koloniaal Gesellschaft ernaar alle partijen te winnen voor de Duitskoloniale zaak, vooral als er belangrijke beslissingen genomen moeten worden van invloed.”69 Daarnaast wilde de DKG de praktische oplossing van koloniale kwesties in bijvoorbeeld de regering bevorderen en ook een middelpunt of overkoepelende beweging zijn voor andere koloniale verenigingen, want ze zag zichzelf graag als lichtend voorbeeld in de koloniale beweging. Voor de praktische doelen richtten de leden zich op het ondersteunen van koloniale ondernemingen en expedities, en het stimuleren van zulke initiatieven. Emigratie was een deelonderwerp van kolonisatie en in die hoedanigheid ook erg belangrijk voor de DKG. Zij richtte zich op 69 P.M. van Groningen, ‘De Deutsche Kolonialgesellschaft’, overdruk uit het Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid. 1 (1913) 1-3.

24


emigratiekwesties, de promotie van emigratie en het onderhouden van de economische en psychische banden met Auslanddeutscher.70 2.2 Lidmaatschap en activiteiten

Bij oprichting had het gezelschap ongeveer vijftienduizend leden en vlak voor de Eerste Wereldoorlog zat men rond de tweeënveertigduizend leden. Hoewel de bevolking in zijn geheel natuurlijk ook was gegroeid in die periode, van ongeveer vijfenveertig miljoen naar zestig miljoen, 71 betekende dit toch dat de DKG ook relatief meer leden had gekregen. Hoewel de DKG als vereniging aardig groot was, was dit relatief gezien geen indrukwekkend aantal vergeleken bij bijvoorbeeld de Flottenverein. Eigenaardig is dat er geen concurrerende belangen leken te zijn tussen die twee. De voorzitter van de Flottenverein was zelfs tegelijk vicepresident van de DKG.72 Naast dat men kon denken dat het behalen van de gemeenschappelijk doelen het belangrijkst was, niet wie ze behaalde, speelde er ook nog een verschil tussen praktijk en theorie mee. De DKG wilde haar ideologie zoveel mogelijk verspreiden, maar bereikte in de praktijk de massa niet. Toch waren er verschillende soorten leden. De meesten woonden in de industriële steden en gemengd agrarisch-industriële gebieden, wat wijst op voornamelijk opgeleide mensen. De grote meerderheid van de leden was middenklasse of hogere middenklasse en vermogend. Iedereen mocht lid worden, mits meerderjarig en zonder strafblad. Veel leden waren directeur, academicus, Rijksdag-lid, hoge ambtenaar of officier. Een kleiner deel van de leden bestond uit geestelijken, artsen, leraren en juristen. Anderen waren ‘professioneel verenigingslid’: dit waren vermogende heren die altijd wel lid waren bij een vereniging of partij, deels uit overtuiging, maar ook als tijdvulling. Interessante ‘uithangborden’ waren de hoge edelen met een interesse voor de koloniale zaak, zoals de eerste twee presidenten van het gezelschap, respectievelijk een graaf en een hertog. Hermann Fürst zu HohenloheLangenburg, de eerste president, was ook stadhouder voor de keizer in Elzas-Lotharingen,

70 Duitsers die in de koloniën of in ander gebied dan Duitsland woonden, bleven natuurlijk wel Duitsers. Dit waren de ‘buitenland-Duitsers’ of Auslanddeutscher. Een ander veel gebruikt woord is Kolonialdeutscher. Er moest met hen contact worden onderhouden, om zo hun ‘nationale energie’ te behouden voor Duitsland. Zie Deutsche Kolonialgesellschaft, Satzungen der Deutschen Kolonialgesellschaft (Berlijn 1906). 71 G. Hohorst, J. Kocka en G.A. Ritter, Sozialgeschichtliches Arbeitsbuch II (München 1978) 42-44. http://germanhistorydocs.ghi-dc.org/docpage.cfm?docpage_id=3073, geraadpleegd op 16-10-2014. 72 Kundrus, Moderne imperialisten, 35.

25


en de tweede, de hertog van Mecklenburg, had ook lidmaatschap in de adviesraad betreffende koloniale zaken van de overheid. Zo waren de bestuursleden van de DKG van grote invloed bij de Duitse regering. De DKG vervulde ook haar functie als middelpunt van de koloniale beweging, want onder haar leden waren bijvoorbeeld ook de president van de Neu-Guinea Kompagnie en de gouverneur van Duits Oost-Afrika.73 Voor instituten was het ook mogelijk om lid te worden, de Handelshogeschool van Keulen was bijvoorbeeld lid van de Keulse afdeling van de DKG. 74 De eerder genoemde vrouwenafdeling richtte zich met dezelfde doelen en activiteiten specifiek op vrouwen. De DKG bereikte haar doelen met verschillende middelen. Zij had in 1906 een eigen vermogen van 34000 Duitse Mark. Daarnaast betaalde elk lid tussen de zes en acht Mark contributie per jaar en een startbedrag van rond de driehonderd Mark. Verder had de vereniging een eigen hoofdkantoor, het Afrikahaus in Berlijn, met onder andere een bibliotheek met een omvangrijke collectie van kaarten, brochures en boeken. Die was voor elk lid toegankelijk. Daarnaast kreeg de DKG giften, bijvoorbeeld van koloniale handelsfirma’s, en subsidies van de overheid. Vervolgens hieven veel afdelingen voor samenkomsten en voordrachten ook nog een toeslag van tussen de twee en vier Mark om de onkosten te dekken. Al met al was het lidmaatschap van zo’n gezelschap geen goedkope hobby, dit was uiteraard een drempel voor de lagere klasse.75 Hoe graag wilde de DKG de massa bereiken? Hoewel de DKG de steun van het volk zocht voor de koloniale zaak, was het duidelijk niet de bedoeling dat het hele volk lid werd, want de contributie was een effectief afweermiddel. Van tijdsgenoten kreeg de DKG dan ook het verwijt te exclusief te zijn. In zijn boek Advertising Empire benadrukt David Ciarlo dat de leden van de DKG vooral bourgeois waren, die via zo’n gezelschap in contact kwamen met de hogere elite en konden borrelen in een verenigingshuis, een Kolonialheim. De leden van het gezelschap hadden de toekomst van Duitsland voor ogen, maar in een denkkader van traditionele methoden. Hun voornaamste werving was daarom via de pers en artikelen op pamfletten, hét kenmerk van de bourgeoisie. Het materiaal was niet bedoeld als massamedia, want veel leden trokken hun neus op voor populistische wervingstechnieken. Als gevolg hiervan is de

73 Ook een tijdgenoot was onder de indruk van de edelen die lid waren van het gezelschap: Van Groningen noemt het in zijn verslag over de DKG met grote nadruk. Zie Van Groningen, ‘De Deutsche Kolonialgesellschaft’; DKG, Satzungen, 2 en 20 e.v.; Kundrus, Moderne imperialisten, 32-33. 74 Verzeichnis der Mitglieder Oktober 1906, Deutsche Kolonialgesellschaft, Abteilung Köln, 4-9. http://www.kopfwelten.org/kp/quellen/DKG_Koeln_Mitglieder_1906.pdf, geraadpleegd op 13-5-14. 75 DKG, Satzungen, 3; Van Groningen, ‘De Deutsche Kolonialgesellschaft’.

26


schrijfstijl vanuit de DKG erg bombastisch en slecht leesbaar, aldus Ciarlo. Christopher Geissler concludeerde dat de DKG inspeelde op het anti-slavernij debat, dat voorheen vooral christelijk was, en zo veel sympathie bij het volk kweekte. Door meer steun van het volk, zouden ze meer steun krijgen van de overheid. Tegelijkertijd is het een kans de eigen positie beter uit te laten komen als beschermers van onschuldige slaven, tegenover Engelsen, Fransen en Arabieren.76 De retoriek van het gezelschap was er dus op gericht het volk te overtuigen, maar niet om hen als leden te werven. De leden uit de hogere klassen wilden hen gebruiken als middel om de overheid te bereiken en hun doel te verwezenlijken. Het hart van de vereniging lag in Berlijn, maar verder was de DKG opgedeeld in opzichzelfstaande afdelingen over het hele land en de hele wereld. In 1906 waren er 354 afdelingen, waarvan 329 in Duitsland. De DKG kende namelijk ook afdelingen in Antwerpen, Batavia, Parijs, New York en verschillende steden in Afrika. Gezien de Duitsnationalistische boodschap van de DKG kunnen we er vanuit gaan dat dit allemaal Duitsers waren. Naast het Afrikahaus stimuleerde men de oprichting van Kolonialheimen.77 Naast de stand van de leden is ook hun regionale afkomst interessant en nog onderbelicht. De leden zien de keurvorsten van Pruisen als hun grote voorbeelden, en in de Satzungen werd vermeld dat er een krant uit Beieren is die ingezonden artikelen niet wil afdrukken. Naast standenverschillen waren er dus ook onderlinge vijandschappen in de regionale afkomst van belang in de bejegening van de koloniale beweging.78

Activiteiten

In de literatuur worden de activiteiten van de DKG omschreven als die van een maatschappelijke en politieke pressure group.79 In Nederland bestonden deze verenigingen ook, zoals bijvoorbeeld de Maatschappij voor Nijverheid. Deze maatschappij voelde zich in zoverre met de DKG verbonden dat in 1913 één van haar leden een bezoek bracht aan de DKG en dit omschreef als een ‘familiegelijkenis’. Hij vond dat de DKG zich net als de Maatschappij inzette tot het nut van het volk en de koloniën, en daarmee onbaatzuchtig de

76 C. M. Geissler, ‘Reinvigorating the reich: African slaves, German saviours and imperial identity in the deutsche kolonialzeitung, 1888-1889’, in Journal of European Studies. 40:1 (2010) 39-57; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 99101; Ciarlo, Advertising Empire. 138-146. 77 Ibid. 138-144. 78 DKG, Satzungen. 1-3. 79 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 85.

27


welvaart van het vaderland voor ogen had.

80

Een pressiegroep die zich inzet voor het nut

van de Duitse natie, dat is wellicht precies het diepste doel zoals de DKG zichzelf zou omschrijven. Voor hen ging dit doel logischerwijs gepaard met activiteiten die enerzijds een wervende functie hadden, en anderzijds praktisch waren. Hierin zien we precies nog de oude functies van de Kolonialverein en de Gesellschaft für deutsche Kolonisation terug.81 Wat betreft werving richtte de DKG zich vooral op tekst, publicaties, lectuur, kortom: informatievoorziening. Of de informatie altijd correct was, is natuurlijk de vraag, omdat het hier betogende teksten betreft. We zouden dit dus ook kunnen omschrijven als propaganda, maar als grote kolonisatiebeweging had de DKG haast een monopolie op de informatie over de koloniën. Dat maakte dat hun informatie vaak als waarheid werd aangenomen en veel werd overgenomen in andere pers. Voor veel van de leden was hun lidmaatschap van het gezelschap het enige contact met de koloniale gebieden zelf. Wekelijks kreeg elk lid gratis de Kolonialzeitung, met reisverslagen, verklarende artikelen, mededelingen, actualiteiten en zoals Ciarlo het omschrijft “a who is who of the aristocratic right”, interessante verhalen en nieuwtjes over personen. 82 De schrijvers waren vaak dezelfde, ex- of huidige koloniale ambtenaren en andere inwoners van de koloniën of bestuursleden van het gezelschap. Bijna nooit werden er echter auteursnamen vermeld in de Kolonialzeitung, tenzij het een gastschrijver was. Dit was een manier om professioneler en vooral betrouwbaar over te komen.83 Daarnaast nam de Kolonialzeitung stelling in belangrijke koloniale kwesties en was het zo een opinieblad voor de koloniale discussie. Andere koloniale naties werden vaak aangevallen of negatief weergegeven, om de eigen positie beter uit te laten komen.84 Alle mededelingen van de DKG en de afdelingen werden tevens via de Zeitung gedaan, eveneens waren er advertenties voor koloniaal gerelateerde zaken in te vinden. Het gezelschap gaf ook een maandelijks tijdschrift uit over koloniale politiek, recht en economie en ondersteunde werken met koloniale onderwerpen zoals literatuur over de koloniën, zoals

Wie erschliessen wir unsere Kolonien? en woordenboeken in inheemse talen van de koloniën. 85 Daarnaast probeerde men de pers te beïnvloeden door het aanleveren van

80 81 82 83 84 85

Van Groningen, ‘Deutsche Kolonialgesellschaft’, 1-3. DKG, Satzungen. 3 e.v. Ciarlo, Advertising Empire, 140. Idem. 140-144; Geissler, ‘Reinvigorating the Reich’ 41. Ibid. 44. J.G. Krönlein en F. Rust, Nama Wor̈ terbuch. (Berlijn 1889); O. Blum en E. Giese, Wie erschliessen wir unsere Kolonien? (Berlin 1907).

28


artikelen en koloniale correspondentie. We zien hen op die manier opduiken in een Nederlands weekblad.86 Voor de leden werden voordrachten over koloniale thema’s georganiseerd, die vervolgens werden uitgegeven en, doordat de vereniging fotoapparaten aanschafte, ook met foto’s werden begeleid. De afdelingen kregen folders, verhandelingen, kortom reclame om uit te delen en geïllustreerde uitnodigingen tot lidmaatschap. Hoewel de DKG er zelf erg enthousiast over is, waren dit volgens Ciarlo ook voor toen al slecht vormgegeven, weinig overtuigende publicaties.87 De groei van het gezelschap geeft aan dat de werving dan ook wellicht niet zo succesvol was, maar we moeten ook in ons achterhoofd houden dat de DKG dus niet op massa-lidmaatschap doelde en direct aansprekende vormgeving daarom minder van belang kon worden geacht. De praktische kant van het gezelschap hield in dat elk nationaal Duits initiatief op koloniaal gebied in de brede zin van het woord kon rekenen op steun van het gezelschap. Zo had de DKG bijvoorbeeld het standpunt van de koloniale beweging vertegenwoordigd in kwesties rond de uitbouw van de vloot en het budget van de protectoraten. Ze stimuleerde graag het bouwen van spoorwegen en stoomverbindingen, het aanpassen van emigratiewetten et cetera. Tevens maakte de vereniging zich sterk voor wetenschap over de koloniën, bijvoorbeeld bij onderzoek naar tropenhygiëne of talenstudie. De opleiding van koloniale ambtenaren was ook in handen van de DKG bij de verschillende Kolonialschule. Volgens de verslaggever van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid boden ook de Duitse koloniën een mooie carrière- en ontwikkelingskans voor de jongere generatie en was het daarom goed dat de DKG zich hard maakte voor deze zaak. Deels is de vereniging een voorbeeld geweest in de economische ontwikkeling van de protectoraten, deels heeft ze expanderende ondernemingen jarenlang financieel ondersteund. De DKG sprak ook graag over haar bijdrage aan onderwijs in de koloniën, en hun Siedlungssyndikat voor Zuidwest-Afrika, waardoor ze emigratie naar dit gebied kon bevorderen. Voor hun migratieprogramma hebben ze met overheidssubsidie een informatiebureau opgezet en zich bekommerd om Kolonialdeutscher die terugkeerden naar Duitsland.88 Daarnaast organiseerde ze koloniale tentoonstellingen en congressen, de eerste

86 De DKG deelt hierin mede dat zij verontwaardigd is over de behandeling van Duitse planters door Engelse officieren in een voorheen Duitse kolonie. Zie ‘Schandelijk’, in De toekomst. Weekblad voor Nederland. 26 (1915) 552. 87 Ciarlo, Advertising Empire, 138-144. 88 Kundrus, Moderne imperialisten, 32-33, 47.

29


in samenwerking met de landbouwvereniging, waarbij vooral de tentoonstelling van inheemse bewoners van de koloniën goed werd bezocht. 89 De congressen waren een poging alle nationale verbanden die met de koloniale of overzeese interesse verbonden waren te verenigen, en deze verenigingen te beïnvloeden. Deze pogingen lukten echter niet altijd. Vanaf 1902 werd het congres een groter succes en vanaf toen bleven de bezoekersaantallen groeien. 90 Naast al deze praktische uitwerkingen en activiteiten was een van de belangrijkste doelen en functies van de DKG de invloed op het politiek beleid door lobbyen en adviseren. Op de politiek had ze aardig wat invloed, want dat was het bekendste terrein. In verschillende Nederlandse krantenartikelen zien we de DKG opduiken als zij advies geven aan de Duitse overheid aangaande koloniaal beleid. Een andere keer zien we hen commentaar geven of kritiek leveren. In een artikel uit een Nederlands maandblad, werd beschreven hoe de DKG aandringt bij de kanselier om in 1897 toch nog een gebied in China op te eisen: “De ‘Deutsche Kolonialgesellschaft’ kwam er bij den Rijkskanselier met klem voor op, dat Duitschland precies even veel recht had op door China toe te kennen voordeelen als de andere handelsmogendheden”. 91 De DKG organiseerde ook reizen en expedities speciaal voor rijksdagafgevaardigden.92 Hertog Mecklenburg, de tweede president van de DKG, had zitting in de Kolonialrat, waarbij hij het ministerie van Koloniën adviseerde. In die hoedanigheid kunnen we ons voorstellen dat hij de Rijkskanselier heeft gesproken omtrent het Septemberprogramm bijvoorbeeld. Daarnaast was er het Kolonialwirtschaftliches Komitee: eerst opgericht ter economische bevordering van de koloniën, maar vanaf 1902 bij de DKG gevoegd, waar het de economische tak van advies en ondersteuning voor haar rekening nam.93 In het jaarboek uit 1918 bracht de DKG ook een advies uit en beschreef haar standpunt aangaande de koloniale vrede. Dit was direct gericht aan de overheid. In dit besluit staat dat de DKG open zeeën nastreeft, meer troepen in de koloniën, een groot midden-Afrikaans rijk en het behouden van zoveel mogelijk koloniën. 94

89 90 91 29 92 93 94

Van Groningen, ‘Deutsche Kolonialgesellschaft’; Ciarlo, Advertising Empire, 138-9. Schnee.‘Deutsche Kolonialgesellschaft’, Koloniallexikon. ‘Bezetting van Kiatsjou door Duitsland’, in Vragen van den dag. Maandschrift voor Nederland en koloniën. (1914) 877. Kundrus, Moderne imperialisten, 32-33. Schnee, ‘Kolonialwirtschaftliches Komitee’, Koloniallexikon, Band II, 346. Karstedt, ‘Jahrbuch’, Kolonialatlas 1918.

30


Over het gezelschap

In de berichtgeving van en over de DKG zijn drie lijnen te onderscheiden: de retoriek, de daadwerkelijke bedoeling van het gezelschap, en de praktijk. Bij tijdgenoten vinden we de verschillende opinies over de DKG, daarnaast hebben zij natuurlijk ook hun eigen belang en perspectief op de Gesellschaft, terwijl latere literatuur veel aannames achteraf doet over bijvoorbeeld vermeend extreem racisme bij de Duitsers. In dit onderzoek gaat het vooral om hoe de DKG zichzelf legitimeert en daarom blijft dat het belangrijkst. Dat sluit dus echter niet altijd aan bij de praktijk. Tijdgenoten waren en historici zijn verdeeld over het belang van de DKG: was het het allerbelangrijkste gezelschap, of speelde ze tijdens de Eerste Wereldoorlog al geen rol meer omdat ze aan het eind van de jaren 1880 waren verdrongen door het Alldeutscher Verband?95 Kon de DKG het modern imperialisme, gericht op expansie in plaats van handel, wel bijbenen? De invloed op het volk was uiteindelijk erg klein, zeker vergeleken met het Verband of de Flottenverein. De maatschappij verloor haar interesse in de koloniën, of was zelfs teleurgesteld in hoe het glorieuze kolonialisme had uitgepakt, maar de politieke invloed moeten we niet onderschatten. De koloniale zaak bleef ondanks de geringe interesse van de maatschappij belangrijk in de Rijksdag en pers dankzij de constante stroom van berichten van de DKG. Tijdens de in hoofdstuk 1 beschreven periode van kritiek en overgang na de eeuwwisseling zagen veel mensen in dat er in de koloniën economische en sociale hervormingen moesten komen. Het werd de DKG verweten niet daadkrachtig te zijn en teveel met de regering samen te werken. De koloniale desinteresse gaf de DKG juist nog meer impuls om mensen er van te willen overtuigen dat het kolonialisme van belang was.96

Conclusie

De DKG is ontstaan uit twee gezelschappen, een ideologische vereniging en een praktisch ingesteld gezelschap. Dit zien we terug in hun activiteiten en visie. Door leden te werven en voorlichting te geven, wilde de DKG dat men inzag dat Duitsland koloniën nodig had, daarnaast ondersteunde ze expedities en emigratie. De leden van de DKG behoorden echter

95 Ciarlo, Advertising Empire, 138. 96 Kundrus, Moderne imperialisten, 32-38.

31


voornamelijk tot de hoge middenklasse of hoogste klasse. In een breed scala aan activiteiten van het gezelschap was de kern het overbrengen van informatie door tekst. De andere grote pilaar was lobbyen, en zeker is dat het succes van de vereniging veel meer in haar politieke activiteiten te vinden was dan op andere terreinen. De DKG was dan ook minder succesvol dan zij zelf deed voorkomen, bijvoorbeeld als het aankomt op het besturen van de koloniĂŤn en emigratie ernaartoe. Toch was de aanhang nog redelijk stabiel, en er was een duidelijke, constante visie. Dit is hoe de DKG was voor 1919. Maar als de DKG zo conservatief was, en echt overtuigd van hun idealen, hoe kan het dan de klap te boven zijn gekomen die het Verdrag van Versailles heet?

32


In 1918 schreef de DKG wilde plannen in het jaarboek over de nog te veroveren koloniën en inrichting van het Duitse koloniale rijk. In 1919 werd dat in één klap weggevaagd toen men het Verdrag van Versailles onder ogen kreeg. Duitsland mocht geen enkel gebied bezitten buiten haar Europese grenzen en ook geen enkel bezit of activiteit hebben in overzees gebied. Niet alleen de koloniale beweging, maar het hele land was geschokt over deze maatregelen. Omdat er nu niet alleen geen koloniën meer waren, maar er ook geen kans meer was op koloniale verovering, zouden we kunnen denken dat de Deutsche Kolonialgesellschaft zich zou opheffen: er was niets meer om over mede te delen of te vertegenwoordigen. Toch bleef de DKG bestaan en kreeg op sommige onderdelen zelfs een impuls. Men kon echter niet doorgaan op oude voet, alsof er niets veranderd was. Dit hoofdstuk gaat daarom in op de nieuwe legitimatie en doelen van de DKG na 1919, te beginnen met de reactie van de DKG en de koloniale beweging op het Verdrag van Versailles, en vervolgens de legitimatie die gegeven werd aan het bestaan van het gezelschap en nieuwe doelen na afschaffing van de koloniën. De verwezenlijking van deze doelen is een volgende belangrijke pijler, evenals de activiteiten en de rol van de koloniale beweging in de samenleving. Het zal blijken dat de DKG uit alle macht probeerde vast te houden aan de oude situatie en dat daarom op het eerste gezicht aan de hand van de DKG-bronnen weinig verschil met de oude situatie te merken is. Toch wordt de DKG meer en meer een elitaire beweging, waar pas verandering in komt met de opkomst van

het

nationaalsocialisme. 3.1 Reacties op Versailles

De officiële reden waarom de Duitse koloniën werden ontnomen, was omdat Duitsland slecht koloniaal gezag had uitgeoefend en hiervoor werd gestraft. In Duitsland kwam dit bekend te staan als de Kolonialschuldlüge, de –volgens de revisionisten- leugen over de koloniale schuld. Dit werd onderdeel van de dolkstootlegende, de theorie dat het leger was

33


verraden door de socialisten en dat daarom de oorlog was verloren.97 Deze bewering nam het Duitse koloniaalgezelschap persoonlijk, want het koloniale beleid en gebied voelde als haar verantwoordelijkheid. In de bundel van Hans Poeschel uit 1920, waarin hij allerlei protesten en discussies over de koloniale kwestie in het verdrag samenvoegde, staat onder de categorie protesten uit het volk een open brief uit de Kolonialzeitung van de DKG aan president Wilson van de Verenigde Staten. Het is een woedende uiteenzetting, waarin men verontwaardigd president Wilson aansprak op zijn verbroken belofte met betrekking tot de wapenstilstand en het uiteindelijke verdrag. Hij werd ervan beschuldigd slechts informatie van Britten en Fransen te hebben ingewonnen en zo geen goed beeld te hebben van de daadwerkelijke situatie in de Duitse koloniën.98 Overigens werd later ook bekend dat er tijdens de oorlog al sprake was geweest van een grote smaadcampagne door bijvoorbeeld Britse publicisten tegen het Duitse koloniale bestuur. Groot-Brittannië had belang bij het verdwijnen van de Duitsers uit Afrika en kreeg op deze manier uiteindelijk meer grondgebied. 99 In werkelijkheid had Wilson weinig invloed op de eisen van de andere geallieerden, want hij wilde hoe dan ook zijn Volkenbond en moest hierbij concessies doen. Tegelijkertijd is het opvallend dat de Duitsers zo serieus op dit argument inging, hun reputatie ging blijkbaar boven alles. Men hoopte Wilson over te kunnen halen nogmaals onpartijdige gezanten naar de Duitse koloniën te sturen om de situatie te controleren. De kolonialisten benadrukten hun activiteiten in de koloniën, zoals de nuttige wetenschap die er bedreven werd, de scholing en de ontwikkeling van de inheemse bevolking. Men haalde herhaaldelijk in artikelen positieve verslagen over de koloniën van andere Europese schrijvers aan. Vanaf 1921 verscheen er op de voorpagina van elke Kolonialzeitung onder de titel Der Deutsche als Kolonisator een kort positief citaat van niet-Duitsers over de koloniën, om aan te tonen dat er ook buiten Duitsland, zowel in Europa als de ex-koloniën, mensen waren met een positieve mening over de Duitse koloniën.100 Om het draagvlak van de inheemse bevolking voor het Duits koloniaal gezag te bewijzen, droegen de activisten van de DKG aan dat delen van de inheemse bevolking mee vochten met de Duitsers in Oost-Afrika, naast dat ze brieven verzamelden van inheemse bewoners die zouden bewijzen dat de Duitsers wel degelijk goede koloniale heersers 97 L. Kuhne, Das kolonialverbrechen von Versailles. Die Räuber von Versailles, die Mandatare und das etatistische Völkerrecht: die Totengräber der weissen Kolonialherrschaft (Graz 1939) 22. 98 Poeschel, Die kolonialfrage, 113-116. 99 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 372-3. 100 Poeschel, Die kolonialfrage, 113-116; voor een citaat zie bijvoorbeeld Kolonialzeitung, 3 (1920).

34


waren. 101 Wat de DKG helemaal niet noemde, was dat dat het Duitse rijk heel veel grondgebied allang kwijt was geraakt tijdens de oorlog en daarvoor. Men had blijkbaar verwacht dat na de wapenstilstand alle overzeese, ‘legaal verkregen’ gebieden, zoals de DKG benadrukte, terug zouden worden gegeven. Nu eiste de DKG van Wilson dat hij zijn mening zou herroepen en zijn invloed zou aanwenden voor de herziening van dit deel van het verdrag. De reactie van de DKG op het Verdrag van Versailles is dus samen te vatten als verontwaardiging, verbijstering en volharding. Juist omdat de DKG benadrukte dat de Duitsers bij uitstek het volk waren om te koloniseren en het witte ras te verdedigen, was de klap zo hard dat zij daartoe door de anderen incapabel werd verklaard. Het Duitse volk werd cultureel gedegradeerd.102 Jarenlang was de propaganda van de DKG erop gebaseerd dat het Duitse ras superieur was, en nu werden zij van hogerhand, van heel veel hogerhanden feitelijk, weggezet als wrede en barbaarse bestuurders. Dit ging om meer dan imagoschade: nu Duitsland werd beschuldigd van wanbestuur viel dat de basis van het bestaan en de legitimatie van de DKG aan. Hieraan kan worden toegevoegd dat voor veel ex-koloniale ambtenaren, bewoners of anderszins betrokkenen, de opheffing van de koloniën ook verlies van hun positie betekende, dus dat ook dit een reden was om te blijven strijden voor herstel van het koloniale rijk en daarmee voor het herstel van hun eigen wereld. Een andere kwestie die de DKG een doorn in het oog was en waar veelvuldig over werd geschreven, was de inzet van koloniale troepen in Europa door de Fransen, niet alleen tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar ook tijdens de bezetting van het Rijnland: de ‘rassenschande’. Het was een deel van het argument in de brief aan Wilson: wie was er nu barbaars, waren dat niet de Fransen? Naast dat de Afrikanen nu zagen hoe en dat Europeanen elkaar afslachten in de oorlog, kregen zij ook zelf nog geweren in handen. Dit was zowel een aantasting van de positie van de Europeanen als een groot gevaar: de wapens zouden zo tegen hen gebruikt kunnen worden. Vervolgens was er ook nog het ‘gevaar’ van ‘rassenvermenging’, waar men zo mogelijk nog verontwaardigder over was. Dit ging wederom in tegen de kern van de Duitse koloniale ideologie, en volgens veel nationalisten waren deze troepen dan ook bewust door Frankrijk hier geplaatst. Juist nu het witte ras meer dan ooit bescherming nodig had, kregen de Duitsers geen kans.103 101 Zoals de brief van inwoners van Togo in de Kolonialzeitung 9 (1920). 102 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 379. 103 Poeschel, Die kolonialfrage, 113-116; Conrad, German Colonialism, 188-191.

35


Het koloniaalgezelschap reageerde op het Verdrag zoals veel andere Duitsers: zij eiste revisie. Waar velen vonden dat de oorlogsschuldclausule en de herstelbetalingen herzien moesten worden, waren uiteraard voor de DKG de koloniale consequenties van belang. Men benadrukte nog maar weer eens hoe de economie en cultuur van Duitsland de koloniën volgens hen zo nodig hadden voor de toekomst. Door de algemene consensus die er was over de terugkeer van de Duitse koloniën, voelde de DKG zich gesterkt. Haar mening was nog nooit zo populair geweest: in 1919 gaven 3,8 miljoen mensen in een petitie aan tegen de afname van de koloniën te zijn.104 In de Rijksdag was het koloniale beleid haast het enige waar men het links en rechts wél over eens was: een grote meerderheid was vóór het herstellen van het koloniale rijk toen daar, op verzoek van de DKG, over gestemd werd. Johannes Bell, de minister van koloniën,105 schreef de vereniging dat ze ervoor moest zorgen dat Duitsland weer een koloniale grootmacht zou worden en dat het verdrag zou worden herzien. Hierop begon de DKG met een intensieve lobby en de publicatie van persberichten in binnen- en buitenland. Ondanks de nieuwe legitimatie voor de DKG vanuit de overheid was hun actie geen succes. In de wederopbouwfase en met de herstelbetalingen die boven het hoofd hingen, waren er niet veel enthousiastelingen buiten de koloniale beweging die actie wilde ondernemen.106 De ledenaantallen van de DKG liepen na de eerste jaren al snel terug: in het begin van de jaren twintig was de vereniging gehalveerd naar twintigduizend leden en slechts met overheidssubsidie en nieuwe investeerders overleefde ze. Mensen zegden hun lidmaatschap op, ondanks oproepen om nieuwe leden te blijven werven. Het gezelschap zelf beargumenteerde dat het aan de economische situatie kon liggen of aan de hopeloosheid na de oorlog, maar ze overwogen nooit de noodzaak of relevantie van hun bestaan.107 Het ministerie van Koloniën werd in 1920 opgeheven, ondanks hevige protesten van de koloniale beweging. Elke keer dat de DKG daarna om de mening van de regering vroeg, gaf die aan dat ze nog steeds voor herziening van het Verdrag was en dat ze vond dat Duitsland een koloniale grootmacht zou moeten zijn. Tot grote woede van de DKG bleef men echter vaag over de consequenties van die mening.108

104 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 379. 105 Ibid. 374. 106 Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 60-68; Conrad, German Colonialism, 188-190. 107 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 380; Kolonialzeitung, 6 (1920). 108Conrad, German Colonialism, 6-8; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 71 e.v.

36


3.2. Legitimatie en doelen

In 1920 overleed de president van de DKG, de Hertog van Mecklenburg. Dit was een grote klap voor de DKG, omdat met zijn overlijden de hele beweging leek in te storten. In de tussentijd waren de grote mannen uit de koloniën echter teruggekeerd en de laatste gouverneur van Zuidwest-Afrika, Theodor Seitz, werd benoemd tot president van de vereniging. Omdat de DKG zich altijd bezig had gehouden met emigratie en het contact met bewoners van de koloniën, deed zij dit nu ook met de terugkerende Kolonialdeutscher en zo was ze ook onderdeel van deze postkoloniale beweging. Tevens gaf dit haar weer een reden om te blijven bestaan: het was zowel een doel als een legitimatie. De immigranten zorgden voor een opleving van het revisionisme. De hoge ambtenaren en officieren schreven hartstochtelijke pleidooien in de Kolonialzeitung. Niet alleen wilden deze ex-Schutztruppen en Siedler hun woonplaatsen terug, ook zij waren van mening dat de wederopstanding van Duitsland zonder koloniaal bezit niet mogelijk zou zijn. In plaats van dat de migranten een blijvende bijdrage aan de DKG leverden, richtten deze groepen echter al snel hun eigen verenigingen op en hielden petities onder het volk. De DKG zag haar invloed in de koloniale beweging afnemen. Om deze beweging tegen te gaan bedachten ze een nieuwe koepel voor alle koloniale vakbonden en groepen, waarvan de DKG uiteraard de voorzitter zou zijn. Deze koepel heette de Kolonialen Reichsarbeitsgemeinschaft (Korag). Samengevoegd zouden de organisaties meer kunnen bereiken, luidde het argument van de DKG, maar dit was tegelijkertijd een middel om de koloniale beweging onder controle te kunnen houden, om te kunnen sturen en de belangrijkste te blijven.109 Naast het pleiten voor revisionisme, de focus op de migranten uit de koloniën en de Korag, besloot men ook een andere route naar koloniaal bezit te proberen. De enige optie hiervoor was via de Volkenbond. Het argument was dat Duitsland ofwel zou mogen meebeslissen over hun oude koloniën of lid mocht worden van de Volkenbond om zelf het mandaat te krijgen over hun protectoraten. Lid worden van de Volkenbond werd zo een nieuw doel voor de DKG, dat we terugzien in het programma van de Korag. Het doelenprogramma van de Korag streefde ten eerste naar de verwerping van de Kolonialschuldlüge en vervolgens naar lidmaatschap van de Volkenbond, omdat hiermee

109 Ibid. 60-66; R. Erbar,‘Seitz, Georg Friedrich Theodor‘ in: Neue Deutsche Biographie 24 (2010) 207-208 http://www.deutsche-biographie.de/pnd117752959.html, geraadpleegd op 15-10-2014.

37


aanspraak op de koloniën gemaakt kon worden. De sociale en economische doelen waren hetzelfde als die waar het de koloniale beweging ooit om begonnen was, namelijk afzetmarkten, grondstoffen en een Duits gebied voor migratie. Aan de internationale gemeenschap werd als argument gegeven dat dit nodig was voor de herstelbetalingen. Dit was naar het buitenland toe de legitimatie voor het bestaan van Duitse koloniën en, zolang die koloniën nog niet bestonden, voor het bestaan van de DKG. Het hoogste doel van de Korag was uiteraard dat het hele Verdrag werd herzien. Door de onenigheid over de koloniën en herstelbetalingen bedreigde het Verdrag slechts de Europese vrede, aldus de Korag, want zoals de DKG schreef in de Kolonialzeitung: “… de koloniale kwestie is een twistappel tussen de vijanden.”110 De Volkenbond hoorde hun aanvragen echter niet en gaven, volgens de DKG, gehoor aan alle verzoeken van Groot-Brittannië en Frankrijk, die dus de meeste mandaatgebieden kregen. Tot 1926 kreeg Duitsland geen kans bij de Volkenbond, maar toen zag de DKG een van haar doelen verwezenlijkt. Zoals afgesproken in het Verdrag van Locarno mocht Duitsland toetreden tot de Volkenbond. We hebben gezien dat de Duitse overheid de DKG legitiem achtte en hen verzocht zich hard te blijven maken voor de koloniale zaak en revisie. Toch was er meer voor nodig dan een brief van de overheid en wat terugkerende kolonialen om de vereniging in stand te houden. In zekere zin zat de Deutsche Kolonialgesellschaft weer op het nulpunt van de oprichting van de Verein en de Gesellschaft. Er waren geen koloniën en het was aan hen om de bevolking te overtuigen van de noodzaak van koloniën en de overheid aan te moedigen actie te ondernemen. Daarom zou je kunnen zeggen dat het koloniaalgezelschap na 1919 eigenlijk beter tot haar recht kwam dan voor 1914. De leden die overbleven, waren juist des te meer overtuigd van de redenen van haar bestaan. Tijdens het koloniale tijdperk waren er wel crises, maar over het algemeen was de overheid niet van plan de koloniën af te stoten, zoals we zagen tijdens de fase van kritiek op de koloniën. Er was toen niemand om te overtuigen dat er koloniën moesten komen. Na de oorlog is dit wel het geval. Een bijkomende factor hierbij was dat er internationaal bepaald was dat Duitsland geen koloniaal bezit mocht hebben. De DKG moest dus niet alleen de overheid tot actie aansporen, maar daarbovenop ook nog de internationale gemeenschap ervan overtuigen dat een Duits koloniaal gebied van noodzaak zou zijn voor Duitsland en daarmee Europa en de wereld.

110 Letterlijk staat er Erisapfel, naar de godin Eris die een appel gooide in de Griekse mythe, die vervolgens grote ruzie veroorzaakte. Kolonialzeitung 4 (1921)

38


Nadat de ledenaantallen en het enthousiasme voor de koloniale zaak na het begin van de jaren twintig snel bleek af te nemen, werd de DKG gedwongen haar activiteiten en argumenten aan te passen. Om het eigen bestaan te rechtvaardigen bood de naoorlogse situatie meerdere opties aan de DKG. De DKG wilde de bevolking ervan overtuigen dat het witte ras, het Duitse volk werd bedreigd, en daarnaast keren indirect ook nog andere legitimatieredenen terug. Over kolonialisme bleef er consensus onder maatschappij en overheid: het idee van Duitsland als koloniaal rijk was nog altijd populair. In enquêtes en parlementaire stemmingen kwam terug dat het Duitse volk koloniaal bezit wilde en daarachter stond. Die waren uiteraard betwijfelbaar, omdat het waarschijnlijk de DKG was die de enquêtes had afgenomen. Aan de overheid kon de DKG zo echter laten zien dat zij brede steun uit de samenleving had. Tegelijkertijd benadrukte de DKG in de brief van minister Bell die zij uitgaven, dat hij schreef dat juist de DKG zich moest blijven inzetten, omdat de koloniën meer dan ooit belangrijk waren. Daarnaast vond hij dat de DKG al zoveel had bereikt op koloniaal gebied in de periode voor de Eerste Wereldoorlog en daar nu mee door moest gaan.111 Deze erkenning vanuit de overheid gaf de DKG legitimiteit voor de burgers en het lagere volk. Zo had zij dus legitieme redenen vanuit zowel de regering als het volk om voort te blijven bestaan. Al snel kwam de DKG er echter achter dat instemming van het volk niet hetzelfde was als actieve betrokkenheid. Veel mensen waren arm, leden honger of hadden te lijden onder politieke onrust. Het ontbreken van koloniën was een concrete oorzaak die hiervoor kon worden aangevoerd en gaf daarnaast iets om naar terug te verlangen. Het leek alsof het Duitse koloniale rijk haar koloniën perfect onder controle had gehad, alsof het een goed ontwikkelend gebied was geweest, en zo terugkijkend werd Afrika een gebied van onbegrensde mogelijkheden. Kolonialisme ging voor veel mensen vooral om het prestige van Duitsland en de spannende verhalen van overzee, niet om daadwerkelijk gebiedsuitbreiding. Dit is ook zichtbaar in culturele uitingen zoals film en literatuur, exotische verhalen en memoires van koloniale helden die werden gepubliceerd. Er waren nog steeds koloniale tentoonstellingen, zoals in 1928 in Stuttgart. Daarnaast waren er parades, feestweken en andere evenementen en ook deze waren erg populair, ze trokken bijvoorbeeld zo’n 220.000 bezoekers. In veel steden werden koloniale monumenten

111 Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG. 67.

39


opgericht, een onderdeel waar de DKG actief bij betrokken was.112 Er werden ook nieuwe verenigingen en commissies opgericht om dit alles te organiseren. Exotische stereotypering en Oriëntalisme waren ook in Duitsland heel sterk aanwezig, zoals in veel Europese landen. De populariteit van kolonialisme in de cultuur ging dus niet om de realistische koloniale situatie en had weinig praktische gevolgen. Het was een herinneringscultuur, een sprookje dat commercieel werd gebruikt als reclame. 113 Het draagvlak dat de DKG meende te hebben voor het opeisen van koloniën was in feite maar schijn. 3.3 Een nieuwe invulling?

De vereniging wist dat zij nooit erg populair was geweest in de onderste lagen van de samenleving, maar na de oorlog bereikte dit een dieptepunt. Het lijkt waarschijnlijk dat na een ingrijpende gebeurtenis als ‘Versailles’ de DKG zich intern zou gaan herbezinnen op haar bestaan, wellicht zou gaan hervormen en nieuwe doelen en richtlijnen opstellen, maar dat was niet het geval voor de DKG. We zagen wel kleine veranderingen bij de DKG, maar op papier leek er vrijwel niets te zijn veranderd. De statuten van 1921 zijn weinig afwijkend van de statuten van voor de oorlog. Weer was er het argument dat Duitsland koloniën niet kon missen met het oog op haar bevolkingsaantal, behoeftes en capaciteiten.114 Zoals we al zagen voldeed de situatie nu wellicht nog veel beter aan de doelen die er gesteld waren. Het was belangrijk mensen nu aan te sporen voor de koloniale zaak. De focus verschoof echter in de praktijk wel, van het volk naar de overheid en de andere mogendheden. Althans, deze beweging was al langer aan de gang en werd nu erkend. Voor de oorlog, bekende de DKG, kreeg ze vaak het verwijt exclusief te zijn. Het massa-wervingsonderdeel kwam niet tot zijn recht. Het gedrag van het volk na Versailles bevestigde volgens de DKG juist andersom: de DKG was niet alleen voor hoge middenklasse, alleen de hoge middenklasse erkende haar belang. De verwachtingen van het volk waren te hoog gesteld voor wat de DKG bereikte, en die fout lag bij de massa, aldus de DKG. Wat er daadwerkelijk gebeurde, was dat de middenklasse het economisch moeilijker had, en haar koloniale idealen minder ideologisch onderbouwd waren. De professionele ‘kolonialen’ waren alleen maar sterker

112 Perras, Carl Peters and German Imperialism, 244. 113 Gebaseerd op Conrad, German Colonialism. 188-192; Corona, Treaty, 48; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 78; Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 384,392-4, 399. 114 Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 61.

40


overtuigd van hun doel door de vernedering van Versailles. Door de nieuwe koers die het gezelschap nam, kregen ideologische activiteiten steeds meer de overhand, en dus haakte het lagere volk af. Voor praktische activiteiten was nu veel minder ruimte door het verlies van de gebieden. De vereniging leek op de vroegere Kolonialverein en die leden bleven nu over, waardoor het effect versterkt werd. De DKG verweet het volk dat door haar passiviteit de koloniën waren verloren, dat ze er niet om gaf, terwijl dit niet zou mogen bij het Duitse volk. De reactie op de Duitse samenleving was dus negatief en er was een kloof tussen de theoretici van de DKG en de praktijk. De koloniale beweging zag zichzelf als onmisbaar voor het kolonialisme en de bloei van Duitsland in het verleden, en dat was tevens een legitimatie voor hun eigen bestaan. Net iedereen zal die echter hebben geaccepteerd, want voor veel Duitsers was koloniaal gebied inmiddels geen noodzaak meer en niemand miste een koloniale vereniging.115 Toch een opleving

De koloniale vereniging wist dit uiteindelijk echter in een ander daglicht te zetten: zij verklaarde dat de passiviteit van het volk, en het feit dat men geen lid werd, geen negatieve houding jegens een Duits koloniaal rijk was. Zowel volk als DKG zagen nu in, zo luidde de verklaring, dat een elite ook veel kon bereiken in politiek en economie. Deze voorhoede zorgde voor het kolonialisme en de meerderheid van het volk zou dan klaar staan als reserve voor het ‘koloniale vuur’. Hierdoor kon de DKG verder gaan en bezuinigingen op haar wervingsactiviteiten. Daarnaast was er nu eindelijk een legitieme reden om zich niet meer op het volk te hoeven richten en toch niet het verwijt te krijgen als kleine vereniging geen bestaansrecht te hebben.116 Nadat het Verdrag werd bekend gemaakt, bleef de DKG schrijven: in de

Kolonialzeitung, in open brieven en in voorstellen aan de regering. Door de hyperinflatie van de jaren twintig raakte echter ook de DKG in de problemen: haar vermogen smolt weg. Minder leden en lossere contacten met de afdelingen zorgden voor minder contributie. Door de veranderende politieke situatie veranderde het aantal publicaties al en nu droeg ook het verkleinde budget bij aan nog meer inkrimping. De Kolonialzeitung werd zelfs compleet

115 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 383. 116 Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG,. 99-104.

41


opgeheven vanaf 1923. Wel kwam er een blad voor in de plaats, de Übersee- und

Kolonialzeitung, maar ook de perscorrespondentie verminderde. De koloniaalbibliotheek in Berlijn bleef bestaan maar werd samengevoegd met anderen en omgevormd tot een nationale, koloniale bibliotheek. Volgens de DKG zelf bleef de vereniging sterk genoeg: men begon aan de wederopbouw, samenvoegen van afdelingen, sterke ‘volkspropaganda’, zoals zij het noemde en rond 1930 beschouwde men de opbouw als afgerond.117 De DKG zat toen zelfs sinds midden jaren 1920 op zo’n 25.000 leden en was dus wat gegroeid.118 De cultuur, Koloniale Deutschtumpolitik, en koloniale wetenschap waren ook nog altijd belangrijk. Dit laatste moest natuurlijk nog steeds worden ondersteund, zodat de kennis over de koloniën niet verloren zou gaan. Hoewel er weinig geld was voor publicaties, organiseerde men bijvoorbeeld nog altijd congressen, en werden migranten van en naar overzee ondersteund. Ongeveer de helft van de Duitsers die tijdens de oorlog overzee woonden, mochten daar blijven. De koloniale beweging wilde hen stimuleren om niet te assimileren, maar aan hun Duitse nationaliteit vast te houden. Hoewel het leven in de koloniën erg zwaar was, stimuleerde de DKG uiteraard emigratie erheen. In 1930 woonden er ongeveer 4000 Duitsers in Oost-Afrika, Kameroen en Nieuw-Guinea. Tevens werden scholen in de koloniën ondersteund: sommige Duitse scholen overzee mochten als privéschool verder. De jeugd werd zo een nieuw speerpunt van de DKG, want op die manier kon de koloniale ideologie worden verspreid onder een nog onwetende generatie. Er werden bijvoorbeeld pogingen gedaan een lesprogramma in te voeren op scholen, dat op enkele scholen werd geaccepteerd, en er werd een jeugdbond opgericht.119 Daarnaast werd de DKG weer actief in de economie. Vanaf 1923 was het Duitse firma’s toegestaan zich in Britse mandaatgebieden en koloniën te vestigen en vanaf 1927 ook in Franse. Dit duurde vanwege de spanningen tussen Frankrijk en Duitsland beduidend langer. Er werden vanuit de DKG verschillende compagnies opgericht om deze economische activiteiten in goede banen te leiden. Het is opvallend dat men de economie zo benadrukte, aangezien de koloniale export voor de oorlog slechts 0,6% van de totale Duitse buitenlandse handel had uitgemaakt en dit niveau pas weer in 1937 werd gehaald. De overheid investeerde in de koloniale periode intussen miljoenen Mark. Uiteindelijk was het kolonialisme dus blijkbaar boven alles een prestigezaak, een vergane droom die feiten 117 Ibid. 65-81. 118 Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 380. 119 Ibid. 377; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 104-107.

42


verdraaide. Het economisch argument bleef een van de sterkste argumenten, terwijl het duidelijk was dat de economie van Duitsland niet zou worden versterkt door deze activiteiten. Economische migranten werden zo goed en zo kwaad als dat kon financieel ondersteund door overheid en de koloniale beweging, of eigenlijk door de koloniale beweging via de overheid, want het belangrijkste onderdeel van de activiteiten bleef de koloniaalpolitiek. Dit was zonder meer de kracht van de DKG en het terrein waarop ze daadwerkelijk een verschil maakte, want daar waren ze een kracht om rekening mee te houden. Dit was vooral te danken aan de grote invloed van haar bestuursleden, die vrijwel in alle terreinen van de samenleving hoge posities bekleedden.120 Naast revisionisme zag de DKG het als haar taak om toezicht te houden op de verdeling van de mandaatgebieden: dit moest eerlijk gaan. Hier was echter geen sprake van in Duitse optiek, dus naast herziening van het Verdrag, eiste men ook herziening van het mandaatstelsel. Na herziening van de koloniale artikelen, de Sch端ldluge en het mandaatstelsel bleef het laatste speerpunt van de DKG de opheldering van de Duitse zaak in het buitenland. Dit hield in dat buitenlandse pers en overheden uitleg zouden moeten krijgen over bijvoorbeeld de daadwerkelijke situatie in de Duitse koloni谷n en de fouten van Versailles. Het algemene beeld van Duits kolonialisme moest worden verbeterd. Dan kon er worden gezocht naar buitenlandse bondgenoten en worden gelobbyd bij congressen voor revisie of invloed in de mandaatgebieden. Het belangrijkst leek te zijn dat men wilde weerleggen dat Duitsland een slechte kolonisator is. Dit is logisch, omdat het tegenovergestelde de grootste reden was voor het Duits kolonialisme. De focus verschoof dus niet alleen van volk naar overheid, maar daarnaast ook van het verspreiden van de ideologie naar erkenning. Eerst wilde men natuurlijk dat iedereen het koloniaalbelang zou ondersteunen, maar daarvoor moest de koloniale beweging vooral haar doelgroep informeren. Nu was ze alleen maar bezig met informeren over het onrecht buiten de koloniale beweging en buiten Duitsland, zodat het erkend zou worden, en Duitsland weer kansen zou krijgen. Dat de DKG zo naar buiten was gericht is een nieuwe ontwikkeling na 1919. Het boek Die Kolonialsch端ldluge dat Heinrich Schnee, ex-gouverneur van Oost-Afrika, in 1925 publiceerde, werd met grote interesse in heel Europa gelezen en vertaald. Toch blijft het revisionisme van de koloniale beweging vrij onbekend binnen de internationale gemeenschap zoals te zien is in de omschrijving van 120 Graichen en Gr端nder, Traum und Trauma, 377, 386-91.

43


Schnee door de Times. Op grond van zijn revisionisme werd hij omschreven als een aanvoerder van de fascistische beweging in de Rijksdag, iets waar de liberaal-conservatieve DKG ongetwijfeld niet blij mee was. De invloed op de buitenlandse politiek van Duitsland wordt wel zichtbaar bij het internationale overleg over de herstelbetalingen in 1929. Het was Hjalmar Schacht, directeur van de Rijksbank en vooraanstaand lid van de DKG, die de onderhandelingen voerde. Hij eiste daarbij de Duitse koloniën terug in ruil voor de herstelbetalingen. Dit bracht niet alleen bij internationale mogendheden grote schok teweeg, maar ook bij de Duitse overheid, die dit niet geïnstrueerd had. Desondanks mocht Schacht zijn positie behouden.121 Teleurstelling

Nog steeds was er in het Koloniaal Gezelschap een tweedeling tussen praktische arbeid en propaganda. Ondanks leden- en gebiedsverlies wilde men wel praktisch voorbereid zijn, voor als ze wel weer gebieden zou mogen annexeren. Daarom bleef de DKG voorlichten en werven: ze bleven proberen de koloniale wil levend te houden. Zonder koloniale wil verloren zij immers ook hun legitimatie, die ze gebaseerd hadden op goedkeuring vanuit het volk en de overheid. Men was echter teleurgesteld in de reactie van beiden. Toen de koloniale beweging in 1929-30 de overheid tot een uitspraak aangaande koloniaalpolitiek dwong, sprak deze uit dat ze verwachtte dat Duitsland op een gegeven moment actief in het mandaatsysteem zou mogen deelnemen. Ze stemden wel volledig in met de noodzaak van koloniën. Hierop deed de Korag een verzoek aan de Volkenbond tot revisie van het Verdrag, de Kolonialschuldlüge en het goedmaken van het aangedane onrecht. Dit was tevergeefs en dat zorgde voor moedeloosheid in de vereniging. Ondanks alle enthousiaste propaganda, verdween de DKG in de samenleving in de marge, vooral naarmate zij zich meer en meer op politiek gingen richten. Hoewel bijvoorbeeld in 1928 alleen al zo’n anderhalf miljoen folders werden verspreid, leverde dit nog geen actieve koloniale massabeweging op. De impopulariteit van de DKG had volgens sommige historici dan ook meer te maken met de ‘ouderwetse’, niet-toegankelijke vorm van de vereniging en het onhaalbare van hun plannen door de onderlinge verdeeldheid en de internationale druk. Haar propaganda was

121 Ibid. 383, 395-7; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 67-85.

44


verouderd.122 Haar boodschap werd, aldus Ciarlo, niet meer gehoord na 1920, omdat zij weigerden massamedia te gebruiken en ontoegankelijke teksten schreven.123 We zagen al eerder dat bijvoorbeeld de Flottenverein al voor de eeuwwisseling veel beter het grote publiek wist te bereiken. Dit kwam niet alleen door betere propaganda. In het Interbellum stond het idee van een koloniaal rijk simpelweg voor veel mensen te ver van hen af. Aan het eind van de jaren twintig sprak slechts één procent van de Duitsers zich positief uit over een Duits koloniaal rijk, en nu had dat ook met overtuiging te maken. Veel mensen waren positief over zelfbeschikking en zagen Duitsland als een onderdrukte natie: men voelde verbondenheid met de onderdrukte koloniën en wilde die niet zelf veroveren. De overzeese gebieden bleven slechts een exotische droom, geen praktische mogelijkheid, terwijl een vloot, of een sterke Germaanse natie zoals het Alldeutscher Verband propageerde, veel dichterbij de realiteit leek te staan. Op wervingsgebied kwam de DKG simpelweg niet over haar tijdgenoten heen. De economische problemen en politieke crises van het naoorlogse Duitsland vergrootten daarnaast de kloof tussen elite en de massa, en kolonialisme kon dit keer de aandacht niet afleidden van de grote interne spanningen. Daarnaast waren er nog twee andere bewegingen. Als eerste waren het de Kolonialdeutscher die weer weg verhuisden uit Duitsland, hetzij naar hun oude woonplaatsen, hetzij naar nieuwe koloniën: zij hadden na hun vertrek dus geen stem meer in de Duitse maatschappij. Hoewel de koloniale beweging hen vertegenwoordigde, was dit een verlies in aantal. Vervolgens ontstond er in Duitsland, en dan met name Berlijn, een sterk anti-imperialistische beweging van andere Europeanen of inheemse bewoners van de koloniën. Zij gingen juist naar Duitsland, omdat men daar ook vijandelijk was tegenover de koloniale grootmachten Groot-Brittannië en Frankrijk, maar natuurlijk wel om een hele andere reden. Men zocht de vijanden van elkaars vijanden dus op. Terwijl Duitsers revisionisme planden, kreeg Berlijn een anti-imperialistische imago.124 Er kwam echter weer een nieuwe impuls voor de DKG. In 1930 trad er een nieuwe kanselier aan, Franz von Papen, die welwillend en zelfs enthousiast tegenover Duitse koloniën stond. Schnee werd toen ook president van de DKG en hij bleek een daadkrachtig leider. Deze twee mannen zorgden voor nieuwe motivatie in de koloniale beweging.125 122 Conrad, German Colonialism, 188-192; Corona, Treaty, 48; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 78; Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 382-4. 123 Ciarlo, Advertising Empire, 146. 124 Conrad, German Colonialism, 188-192; Corona, Treaty, 48; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 78. 125 Ibid. 79.

45


3.4 NSDAP: vriend of vijand? 126

Deze nieuwe impuls leidde tot nieuwe verklaringen vanuit de Kolonialgesellschaft. Naar aanleiding van Hans Grimms boek Volk ohne Raum uit 1926, werd dit nu het belangrijkste argument voor de koloniale beweging. Duitsland groeide en had nog steeds ruimte nodig. Dit zou niet alleen goed zijn voor Duitsland, maar ook voor alle onontwikkelde volken, en daarmee de hele mensheid. Dit zijn de bekende argumenten van de DKG, die in heel Europa werden gebruikt voor de respectievelijke landen. In het Interbellum dook in Europa echter een plan op voor gezamenlijke koloniën voor alle Europese landen. Dit was iets waar de DKG pertinent op tegen was: koloniën waren juist goed voor Duitsland vanwege het verspreiden van het Deutschtum over andere volken en het vasthouden van de nationale energie bij emigratie. Zo’n kolonie zou dus volstrekt niet bij het idee van de DKG passen.127 De koloniale beweging had allen wel bondgenoten nodig in de Duitse samenleving. Hoewel de DKG in principe politiek neutraal was, was er in 1932 maar één partij die hun goedkeuring kreeg. De NSDAP had koloniale projecten op haar programma en nam de term Volk ohne Raum over van de koloniale vereniging. Het leek er echter op dat een elitaire, ideologische vereniging niet in het systeem van het nationaalsocialisme paste. Bij de opkomst en oprichting van de NSDAP in het begin van de jaren 1920 besteedde de koloniale beweging niet veel aandacht aan Adolf Hitler en zijn plannen voor Oost-Europa. Het was een te kleine, volkse beweging, en bovendien wilde er nooit NSDAPleden deelnemen aan de congressen van de DKG, in tegenstelling tot andere Rijksdagpartijen. DKG-President Schnee deed hun standpunten af als ‘proletarisch gewauwel’. Aan de andere zijde waren volkse NSDAP-leden vaak antikoloniaal en tegen het establishment dat de dienst uitmaakte in de koloniale beweging. Zij lieten alleen een prokoloniaal geluid horen in protest tegen het Verdrag van Versailles en de Weimar Republiek. Hitler gebruikte voor zijn plannen echter wel dezelfde argumenten van bevolkingsoverschot en behoefte aan landbouw. Hij wilde alleen niet koloniale grootmacht Groot-Brittannië tegen zich in het harnas jagen, die hij als bondgenoot tegen aartsvijand Rusland beschouwde. Nadat hij uit de gevangenis kwam, veranderde hij echter zijn tactiek. Hij richtte zijn argumenten direct aan de koloniale beweging. Hij benadrukte dat Duitsland voor hem 126 Conrad, German Colonialism, 188-192; Corona, Treaty, 48; Graichen en Gründer, Traum und Trauma 405-412; Perras 245; 127 Ibid; Stuemer en Duems, 50 Jahre DKG, 113-4.

46


hoe dan ook een wereldmacht moest worden, hoewel hij in Europa wilde beginnen. Dit zou voor hem een stap in wereldoverheersing en dus uiteindelijk overzees gebied zijn. Omdat de linkse vleugel van de NSDAP op dat moment afscheidde, werd de partij ineens een stuk gunstigere bondgenoot voor de DKG. Daarnaast vonden de partijen elkaar in hun afschuw van de Duitse nederlaag en hun overtuiging van Duitslands grootheid. In de tussentijd was Franz Ritter von Epp, lid van de DKG, er echter al van overtuigd dat de NSDAP de toekomst was voor het Duitse rijk en hij werd in 1928 als eerste lid van de partij. Hierbij kreeg hij gelijk de kans om de koloniale partijlijn mede te bepalen. Hij richtte zich hierbij in het begin meer op overzeese kolonisatie dan Hitler van plan was. Zijn lidmaatschap was symbolisch voor de beginnende band tussen de nationaalsocialisten en de koloniale beweging. Hitlers sterke leiding werd gewaardeerd bij de koloniale beweging. De DKG ging zich ook steeds meer aanpassen aan de NSDAP, bijvoorbeeld in haar publicaties over Oost-Europa als kolonisatieterrein. Volgens vooraanstaande DKG-leden en NSDAP-ers als Woermann was het slechts nodig een synthese te vinden tussen de koloniale tijd en de plannen van de NSDAP. Het belangrijkste argument om samen te werken met de NSDAP was diens bereik bij de massa. Hitlers belang bij samenwerking met de DKG moet echter niet onderschat worden, want de NSDAP zocht als (opgelegde) volksbeweging steun bij de elite. Door met de retoriek van de koloniale beweging de aandacht van deze verenigingen te trekken en welwillend naar hen te zijn, bereikte Hitler gelijk een groot deel van de politieke, conservatieve en nationalistische elite die hij met zijn volkspartij niet kon overtuigen. Hij had de DKG dus nodig als voertuig naar de hogere klassen. Daarnaast versterkte de wereldwijde economische crisis van 1929 het engagement van de industriĂŤle ondernemers met de koloniale zaak, en dus was inzetten op koloniale ideeĂŤn voor Hitler op meerdere terreinen voordelig. In 1932 stapte Heinrich Schnee uit de Volkspartei waar hij lid was en sloot zich aan bij de NSDAP, de enige partij met voor hem acceptabele koloniale plannen. Toen Schnee in 1933 tijdens een vergadering met Hitler hem aanraadde de koloniale zaak op de agenda te zetten, antwoordde deze dat hij hierover zou nadenken. Dat de DKG een vergadering met de nieuwe kanselier kon beleggen, toont haar positie in de politiek aan. Voor Schnee was Hitlers toezegging genoeg en er werd afgesproken dat de Korag op zou gaan in de Reichskolonialbund (RKB) van de NSDAP. Von Epps werd bestuurder van de bond. Alle andere koloniale verenigingen gingen hier ook verplicht in op. Hitler wilde in die 47


beginjaren van zijn kanselierschap zich richten op een stabiele politieke situatie, en dus niet zijn bondgenoten irriteren. De DKG mocht zich daarom slechts geleidelijk en vrijwillig opheffen. Hoewel dit achteraf vol vriendelijkheid en in overeenstemming lijkt te zijn gegaan, betekende het machtsverlies voor veel leden en was het niet voor niets dat Hitler hier voorzichtig mee omging. De DKG kreeg lange tijd veel meer vrijheden dan andere verenigingen, en hoefde slechts af en toe met een commissie van de RKB te overleggen. De jeugdbond ging in de Hitlerjugend op en in 1936, toen Hitler zijn positie gestabiliseerd had en zich op het buitenland wilde gaan richten, werd de DKG alsnog officieel opgeheven. De kleine elitaire beweging was nu echter opgegaan in een machteloze massabeweging, zonder zeggingskracht en politieke invloed en zij bestond slechts voor propagandadoeleinden. Tegelijkertijd was de koloniale propaganda nooit zo groot als toen, evenals de ledenaantallen: in 1938 waren één miljoen mensen lid, in 1941 iets meer dan twee miljoen. Dit was natuurlijk een samenvoeging van alle verenigingen, maar daarnaast wist het nationaalsocialisme het nationalisme en daarmee het koloniale verlangen weer aan te wakkeren. Bovendien leek een koloniaal rijk met Adolf Hitler aan de macht een realistische mogelijkheid. Tevens waren er ook veel mensen die zich niet bij het nationaalsocialisme wilden aansluiten en waarvoor de RKB dan een tussenoplossing was. De grote namen van de koloniale beweging bleven actief in de politiek: Schacht werd bijvoorbeeld minister van economische zaken128 en Schnee bleef lid van de Rijksdag.129 Pas met de inlijving bij de Reichskolonialbund kreeg de koloniale beweging rondom de DKG dus weer aansluiting bij het grotere publiek. In die zin heeft de DKG uiteindelijk haar doel bereikt, zij het via een compleet andere weg dan haar leden hadden gedacht. Tegelijkertijd werd ze wel ondergeschikt aan een dictatoriaal regime. We kunnen stellen dat de wervingskant van DKG heeft gefaald, maar daarentegen heeft haar politieke instelling ervoor gezorgd dat ze nog kon blijven bestaan tot 1936 en ze een grote rol in het begin van de koloniale beweging van NSDAP kreeg. We zien hoezeer de Reichskolonialbund verweven was met de koloniale ideologie van voor 1936 en hoe die geworteld was in de Deutschtumideologie in een boek van de RKB waarin Paul Ritter schrijft: “een Duitser moet zijn vaderland in zich dragen, waar ter wereld hij ook is.” Aan het einde van de alinea haalt hij

128 A. Fischer. ‘Schacht, Horace Greeley Hjalmar‘, in Neue Deutsche Biographie 22 (2005) 489-491 http://www.deutsche-biographie.de/pnd118606026.html, geraadpleegd op 16-10-2014. 129 R. Erbar. ‘Schnee, Albert Hermann Heinrich‘, in Neue Deutsche Biographie 23 (2007), 280-281 http://www.deutsche-biographie.de/pnd116819138.html, geraadpleegd op 16-10-2014.

48


tevens de grote held van het koloniale rijk Carl Peters aan.130 Hitler bleef echter zijn koloniale plannen wijzigen en bleek zich toch uiteindelijk vooral op Europa te richten, tot grote frustratie van wat eens de DKG was. Conclusie Hoewel we zouden verwachten dat de Deutsche Kolonialgesellschaft na de afschaffing van de koloniĂŤn nieuwe doelen zou opstellen en zich zou hervormen, gebeurde dat niet direct of bewust. Door het verlies van leden en de veranderende samenstelling van het gezelschap werd de DKG steeds meer een vereniging van de hoogste klassen, die zich bezighield met de theoretische onderbouwing en politieke belangenbehartiging van de vereniging en de koloniale zaak in plaats van actieve werving en voorlichting onder de midden- en lagere klasse. Deed men pogingen hiertoe, dan kwam hier weinig respons op, wat voor teleurstelling zorgde bij de koloniale beweging over de passiviteit van het volk. De politieke invloed bleef echter zeer groot en het lobbyen verspreidde zich ook naar buitenlandse mogendheden. De DKG probeerde druk op hen uit te oefenen om het Verdrag van Versailles te herzien, en dit werd een nieuw doel van het gezelschap. Ondanks nieuwe impulsen in verschillende fasen, verloor de DKG toch haar invloed in de samenleving. Zij was wel als politieke elitebeweging van belang voor Hitlers NSDAP en hij gebruikte de DKG dan ook als bondgenoot om zijn politieke positie te stabiliseren.

130 P. Ritter, Kolonien in deutschen Schrifttum (Berlijn 1936) Voorwoord.

49


Waarom bleef de Deutsche Kolonialgesellschaft bestaan nadat het Duitsland middels het Verdrag van Versailles verboden was koloniën te hebben, hoe legitimeerde zij dit en hoe vulde zij het nieuwe bestaan in? Dat is de hoofdvraag die dit onderzoek wilde beantwoorden. De beantwoording van het eerste deel van de hoofdvraag is vrij eenvoudig: de leden van de DKG die lid bleven na Versailles waren vaak zo overtuigd van het belang van de koloniale zaak dat het feit dat het Duitsland verboden was koloniën te hebben daar niets aan veranderde. Sterker nog, het versterkte hun overtuiging wellicht des te meer. Zij bleven overtuigd dat Duitsland uitverkoren was het witte ras te beschermen en een groot koloniaal rijk te worden. Andere belangrijke argumenten waren dat Duitsland voor economie en bevolking overzees gebied nodig had. Hieraan kan worden toegevoegd dat sommige leden wellicht niet eens zozeer voor Duitslands eer of positie streden, maar ook voor die van henzelf. Nu er geen koloniën waren, was er daadwerkelijk weer noodzaak om deze te verkrijgen en daar dus voor te lobbyen. De DKG legitimeerde zich dan ook precies daarmee: Duitsland had volgens hen meer dan ooit koloniale belangenverenigingen nodig. De overheid erkende hen ook daarin en dat was van groot belang voor de legitimiteit van de vereniging. In de samenleving nam de belangstelling voor de vereniging echter steeds meer af. Hoewel er wel enthousiasme en consensus over het kolonialisme bleef bestaan, was er geen realistische verwachting over een koloniaal rijk, en ging het enthousiasme vooral om de exotische koloniën. De maatschappelijke verontwaardiging over het Verdrag van Versailles gaf een reden aan de DKG om zich hard te maken voor revisie van dit Verdrag, uiteraard vooral de delen met betrekking op de koloniën. Voordat de Eerste Wereldoorlog en het Verdrag van Versailles het Duitse koloniale rijk beëindigden hield de DKG zich met veel verschillende doelen en activiteiten bezig. Ze richtte zich op emigratie naar koloniën en het contact met en de terugkeer van

Auslanddeutscher. Daarnaast steunden ze financieel en bestuurlijk koloniën en koloniale ondernemingen. De lobby- en adviseursfunctie van de DKG naar de overheid met betrekking tot de koloniale zaak, speelde altijd al een grote rol. Daarnaast was de grote pilaar van het gezelschap de verspreiding van de koloniale ideeën door middel van de werving van leden en de voorlichting over het belang van de koloniale zaak. Tot slot was de DKG na haar 50


oprichting lang de aanvoerder van de koloniale beweging en de vereniging zag zichzelf graag als overkoepelend orgaan. Enkele van deze doelen en activiteiten vielen na het Verdrag van Versailles vanzelf al af: ondersteuning van en contact met de kolonies was niet meer nodig. Terugkerende Kolonialdeutscher scheidden zich al snel af van de DKG en gingen eigen verenigingen vormen als concurrenten van de DKG. De DKG probeerde migratie nog steeds te bevorderen, maar niet veel mensen migreerden. Door de grotere nadruk die de lobby voor revisie kreeg en het afnemende enthousiasme vanuit de bevolking en leden voor de DKG nam ook de werving en voorlichtingsfunctie steeds meer af. Uiteindelijk kreeg men de massa niet mee. De massawerving die geprobeerd werd, liep op niets uit, omdat de vereniging niet aansprekend genoeg was, werd overschaduwd door grotere verenigingen en de bevolking niet open stond voor haar boodschap. De lobbyfunctie verspreide zich juist naar het buitenland, waar de DKG Europese mogendheden probeerden te overtuigen Duitsland tenminste een kans te geven op overzees gebied. Die kregen ze niet, omdat Groot-Brittannië en Frankrijk inmiddels de mandaatgebieden als eigen koloniën beheersten. Hoewel boeken over Duits revisionisme ook in het buitenland werden gelezen, was er van herziening in werkelijkheid geen sprake. De DKG wist wel haar positie binnen de koloniale beweging weer op te bouwen door een nieuwe koepelorganisatie op te richten. Ondertussen trokken haar leden zich steeds meer officieel terug in de elitaire vereniging die nu nog meer gericht werd op ideologie en politieke lobby, nu er minder budget en vraag was om activiteiten. Na 1919 richtte de DKG zich dus meer op de ideologie en op de politiek, in plaats van op de praktische ondersteuning in de koloniën en het volk. De constante strijd om herziening ging een belangrijk nieuw deel uitmaken van de activiteiten. Daarnaast had de DKG zich ermee verzoend, of durfde het ervoor uit te komen, dat het geen volksbeweging wordt, maar dat zij als elite best de voorhoede van de koloniale beweging kan zijn. De verandering van de vereniging na Versailles was dus niet direct merkbaar in de doelen en de legitimatie, maar veel meer in de aard van de DKG: waar zij voor de oorlog nog pretendeerde een massabeweging op gang te willen brengen, werd zij nu officieel een eliteclub. Dat zorgde er na de machtsovername van de NSDAP voor dat ze door Hitler gebruikt kon worden om de politieke elite voor zich te winnen. Als laatste werd de Deutsche Kolonialgesellschaft uiteindelijk toch gedwongen op te gaan in een bond die wél een massabeweging zou worden. Toen echter bleek allang dat dit iets was wat de DKG nooit voor ogen had gehad.

51


Primaire Bronnen ‘Bezetting van Kiatsjou door Duitsland’, in Vragen van den dag. Maandschrift voor Nederland en koloniën 29 (1914). Bethman Hollweg, T. von, Septemberprogramm, 1914. http://www.dhm.de/lemo/html/dokumente/hollweg/, geraadpleegd op 24-5-2014. Blum, O. en E. Giese, Wie erschliessen wir unsere Kolonien? Berlin 1907. Creutz, O. Der Friedensvertrag von Versailles in übersichtlichem Auszug unter eingehender Berücksichtigung seiner Vor- und Nachgeschichte, Berlijn 1922. Deutsche Kolonialgesellschaft, Abteilung Köln, ‘Verzeichnis der Mitglieder Oktober 1906’ 4-9 http://www.kopfwelten.org/kp/quellen/DKG_Koeln_Mitglieder_1906.pdf, geraadpleegd op 13-5-14. Deutsche Kolonialgesellschaft, Satzungen der Deutschen Kolonialgesellschaft, Berlijn 1906. Groningen, P.M. van, ‘De Deutsche Kolonialgesellschaft’, overdruk uit het Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid 1 (1913). Karstedt, O. ‘Jahrbuch der Deutsche Kolonialgesellschaft’ in Koloniatlas 1918. Berlijn 1918.

Kolonialzeitung 3 (1920), 6 (1920), 9 (1920), 4 (1921). Krönlein, J.G. en F. Rust. Nama Wörterbuch. Berlijn 1889. Kuhne, L. Das Kolonialverbrechen von Versailles. Die Räuber von Versailles, die

Mandatare und das etatistische Völkerrecht: die Totengräber der weissen Kolonialherrschaft, Graz 1939. Poeschel, H. Deutschland muss seine Kolonien wieder haben. Ein Vortrag gehalten von Dr. Hans Poeschel, Berlijn 1919. Idem, Die Kolonialfrage im Frieden von Versailles. Dokumente zu ihrer Behandlung, Berlijn 1920.

Reichshandbuch der Deutschen Gesellschaft. Das Handbuch der Persönlichkeiten in Wort und Bild. Erster Band (A–K) Berlijn 1930. Ritter, P. Kolonien in deutschen Schrifttum, Berlijn 1936. ‘Schandelijk’ in De toekomst. Weekblad voor Nederland 26 (1915) 552. 52


Schnee, Heinrich en Hans Draeger, Zehn Jahre Versailles, Berlijn 1929-30. Idem, Deutsches Kolonial-Lexikon, Leipzig 1920. Lemma’s: ‘Afrikanische Gesellschaft und Afrikafonds’, Band I, 21 f. ‘Carl Peters’, Band III, 40.

‘Deutsche Kolonialgesellschaft (D.K.G.)’, Band I, 302 ff. ‘Hamburgisches Kolonialinstitut‘, Band II, 12. ‘Jaluit-Gesellschaft’, Band II, 122. ‘Kolonialgesellschaften’, Band II, 329 ff. ‘Kolonialwirtschaftliches Komitee’, Band II, 346. ‘Schutzgebietsgesetz’, Band III, 317 f. Stuemer, W. von, en E. Duems, 50 Jahre Deutsche Kolonialgesellschaft. Berlijn 1932.

The German counter-proposals to the draft of the Versailles peace-treaty, Berlijn 1919. Verdrag van Versailles, 1919, Deel IV: German rights and interests outside Germany. Artikel 118-158 en Deel VIII: Reparation, sectie I, artikel 231. http://net.lib.byu.edu/~rdh7/wwi/versa/versa3.html, geraadpleegd op 16-10-2014. Literatuur

Brezina, C. The Treaty of Versailles, 1919: a primary source examination of the treaty that ended World War I, New York 2005. Blanchard, P. N. Bancel en S. Lemaire, ‘From human zoos to colonial apotheoses: the era of exhibiting the Other’ Paris 2001. http://www.ces.uc.pt/formacao/materiais_racismo_pos_racismo/From_human_zoos_to_col onial_apotheoses_the_era_of_exhibiting_the_Other.htm, geraadpleegd op 14-10-2016. Carr, W. A History of Germany: 1815-1849, London 1979. Ciarlo, D. Advertising Empire. Race and Visual Culture in Imperial Germany. Cambridge, V.S 2011. Conrad, S. German colonialism: a short history, Cambridge 2012. Erbar, R., ‘Seitz, Georg Friedrich Theodor‘ in Neue Deutsche Biographie 24 (2010) 207208, http://www.deutsche-biographie.de/pnd117752959.html, geraadpleegd op 15-102014.

53


Idem. ‘Schnee, Albert Hermann Heinrich‘ in Neue Deutsche Biographie 23 (2007) 280281, http://www.deutsche-biographie.de/pnd116819138.html, geraadpleegd op 16-102014. Fischer, A. ‘Schacht, Horace Greeley Hjalmar‘ in Neue Deutsche Biographie 22 (2005) 489-491, http://www.deutsche-biographie.de/pnd118606026.html, geraadpleegd op 1610-2014. Geissler, C. M. ‘Reinvigorating the Reich: African slaves, German saviours and imperial identity in the deutsche Kolonialzeitung, 1888-1889’ in Journal of European Studies 40:1 (2010) 39-57. Graichen, G. en H. Gründer, Deutsche Kolonien: Traum und Trauma, Berlijn 2005. Hohorst, G., J. Kocka en G.A. Ritter, Sozialgeschichtliches Arbeitsbuch II, München 1978, http://germanhistorydocs.ghi-dc.org/docpage.cfm?docpage_id=3073, geraadpleegd op 1610-2014. Kundrus, B. Moderne Imperialisten. Das Kaiserreich im Spiegel seiner Kolonien, Keulen 2003. Perras, A. Carl Peters and German Imperialism, 1856-1918: a Political Biography, Oxford en New York 2004. Ritter, G.A. ‘Dernburg, Bernhard Jakob Ludwig‘ in Neue Deutsche Biographie 3 (1957) 607-608 http://www.deutsche-biographie.de/pnd118677861.html, geraadpleegd op 16-102014. Scheck, R. ´C.2. Military Operations and Plans for German Domination of Europe‘ http://web.colby.edu/rmscheck/contents/germanyc2/, geraadpleegd op 24-5-2014. Sharp, A. ‘The Enforcement of the Treaty of Versailles, 1919-1923’ in After the Versailles Treaty: enforcement, compliance, contested identities, Londen 2008, 5-20. Idem, The Versailles settlement: peacemaking after the First World War, 1919-1923, Basingstoke 2008. Wehler, H.U. Das Deutsche Kaiserreich, 1871-1918, Göttingen 1983. Wesseling, H. J. ‘Germany and Imperialism’, ‘The Berline Conference’ en ‘Germany and East Africa’ in Divide and Rule, The Partition of Africa, 1880-1914, Westport, Connecticut 1996. 105-118, 145-156. Idem, Europa’s koloniale eeuw, koloniale rijken in de 19e eeuw, Amsterdam 2003.

54


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.