Christiaan Brinkhuis

Page 1

DE VOORHOEDE VAN DE STUDENTENREVOLUTIE De radicalisering van de studentenbeweging in Groningen in de jaren zeventig

CHRISTIAAN BRINKHUIS


DE VOORHOEDE VAN DE STUDENTENREVOLUTIE De radicalisering van de studentenbeweging in Groningen in de jaren zeventig

©2018 CHRISTIAAN BRINKHUIS EEN UITGAVE VAN REDACTIE OPMAAK OMSLAGFOTO

UITGEVERIJ JONGE HISTORICI TOBIAS VAN DER KNAAP WOUTER WOUDA DEMONSTRATIE IN GRONINGEN TEGEN HERSTRUCTURERING VAN HOGER ONDERWIJS, 1973, ELMER SPAARGAREN JONGEHISTORICI.NL


Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen

4

Inleiding 6 HOOFDSTUK 1

Van studentenraad naar studentenvakbond HOOFDSTUK 2

Armpje drukken met De Brauw HOOFDSTUK 3

Boycotten, bezetten en bedwingen

11 17 22

HOOFDSTUK 4

‘Studenten aller faculteiten verenigt u’

31

Conclusie 41 Bronnen- en literatuurlijst

44

Archieven 44 Websites 45 Literatuur 45


Lijst van gebruikte afkortingen AGO

Aksiekommittee Gronings Onderwijs

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

ANJV

Algemeen Nederlands Jeugd Verbond

ARP

Anti-Revolutionaire Partij

ASCA

Academie voor Sociale en Culturele Arbeid

ASVA

Algemene Studenten Vereniging Amsterdam

Buro I&I

Buro Inlichtingen en Inschrijving

BVD

Binnenlandse Veiligheidsdienst

CPN

Communistische Partij Nederland

CvB

College van Bestuur

D66

Democraten ‘66

DB

Dagelijks Bestuur

DS’70

Democratisch Socialisten ‘70

Gronstra

Groninger Studentenraad

GROS

Groninger Organisatie voor Studenten

GSb

Groninger Studentenbond

4


HBO-bond

Hoger Beroepsonderwijsbond

HTS-Unie

Hogere Technische School-Unie

KEI-week

Kommissie Eerstejaars Introductieweek

KEN

Kommunistiese Eenheid Nederland

KrU

Kritiese Universiteit

KVP

Katholieke Volkspartij

LOG

Landelijk Overleg Grondraden

MLS

Marxisties-Leninistiese Studentenbond

NAVO

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NVV

Nederlands Verbond van Vakverenigingen

PPR

Politieke Partij Radicalen

PSP

Pacifistisch Socialistische Partij

PVC

Politieke vakbondsconcept

PvdA

Partij van de Arbeid

RUG

Rijksuniversiteit Groningen

SRVU

Studentenraad Vrije Universiteit

SVB

Studenten Vak Beweging

TAP

Technisch en administratief personeel

TBV

Tussentijdse Bestuursvorm

UB

Universiteitsbestuur

USF

Utrechtsche Studenten Federatie

USN

Unie van Studenten te Nijmegen

WUB

Wet Universitaire Bestuurshervorming

WWO

Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs

5


Inleiding “Ik wilde de studenten voorblijven. Ik had het idee dat we geen Parijse toestanden zouden krijgen als we snel waren. Het wetsontwerp heeft gezorgd voor kanalisering van de onvrede.” 1 Deze woorden zijn afkomstig van Gerard Veringa (1924-1999), onderwijsminister in het kabinet-De Jong (1967-1971). Met ‘Parijse toestanden’ verwees Veringa naar de explosieve, haast revolutionaire situatie onder Franse studenten in 1968, met de Universiteit van Sorbonne in Parijs als epicentrum. Het oude gezegde ‘als Parijs niest is heel Europa verkouden’ bleek eens temeer van toepassing toen ook in Nederland studenten massaal in actie kwamen om bestuurlijke democratisering aan de universiteiten af te dwingen. In Tilburg en Amsterdam mondde het studentenactivisme in mei 1969 zelfs uit in bezettingen van universiteitsgebouwen. De regering reageerde snel op de onrust: een jaar later voerde zij de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) in, die de traditionele bestuursstructuren afschafte en studenten vergaande inspraak in het universiteitsbestuur gaf. Historicus James Kennedy ziet dit als een van de vele voorbeelden van een pragmatisch, typisch Nederlands antwoord op de roerige jaren zestig.2 Maar de WUB leidde helemaal niet tot het ‘kanaliseren van de onvrede,’ zoals minister Veringa beweerde. De invoering van de wet verzwakte het studentenactivisme niet maar versterkte het juist, aldus Antoine Verbij in Tien rode jaren: links radicalisme in Nederland 1970-1980. De winst van de democratiseringsstrijd maakte de studenten wantrouwig en overmoedig. Bovendien wilden ze zich afzetten tegen en onderscheiden van de activisten van de opkomende sociale bewegingen. Tenslotte zagen de studenten overal om zich heen, zowel in binnenals in buitenland, voorbeelden van extraparlementaire oppositie tegen het ‘sys-

1

Oud-minister Gerard Veringa over de WUB (Wet Universitaire Bestuurshervorming) in het blad Folia, geciteerd in: Antoine Verbij, Tien rode jaren: links radicalisme in Nederland 1970-1980 (Amsterdam: Ambo, 2005), 47.

2

James C. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig, vert. Simone Kennedy-Doornbos (Amsterdam: Boom, 1997), 173.

6


teem’ in de vorm van stakingen, demonstraties en zelfs illegale en gewapende acties.3 Groningen neemt binnen deze landelijke ontwikkeling een bijzondere positie in. Aan de Rijksuniversiteit Groningen was het in de jaren zestig rustig gebleven. Al in de eerste helft van het decennium was aan de Groningse universiteit een democratiseringsproces op gang gekomen dat vooruitliep op de ontwikkelingen die tot de WUB zouden leiden. De studenten hadden zich al in 1960 georganiseerd in de Groninger Studentenraad (Gronstra), een belangenbehartigingsorgaan dat actief meewerkte aan de bestuurlijke vernieuwing van de universiteit.4 Het universiteitsbestuur kon maar wat trots zijn op de spreuk die een muurschildering in de aula van het Academiegebouw siert: saevis tranquillus in undis, rustig temidden der woelige baren. Van die kalmte was in de jaren zeventig niets meer over. Duizenden studenten hadden zich aangesloten bij de Groninger Studentenbond (GSb), die erin was geslaagd het studentenactivisme te monopoliseren en te coördineren. De bond ageerde op allerlei manieren tegen het regeringsbeleid van het kabinet-Biesheuvel (1971-1973) dat niet alleen de WUB onverkort wenste door te voeren maar ook het collegegeld van 200 naar 1000 gulden wilde verhogen. De acties die de GSb voerde telden vaak honderden tot duizenden deelnemers, of dat nou ging om pamfletten uitdelen of demonstreren. Soms ging het ‘verzet’ zo ver dat studenten staakten tijdens colleges, dat ze beleid uit Den Haag tegenwerkten en zelfs dat ze het Academiegebouw meerdere malen bezetten – met arrestaties door de politie tot gevolg. Het radicalisme van de jaren zeventig staat in schril contrast met de betrekkelijke rust en vrede die de Groningse studentenbeweging in de jaren zestig kenmerkte. De radicalisering van de methoden die de studentenbeweging, in de vorm van de GSb, gebruikte, had wellicht ook te maken met de invloed van de Communistische Partij Nederland (CPN) op de jonge studentenvakbond. De CPN stond voor een ingrijpende verandering van de maatschappelijke verhoudingen. In hun zoektocht naar een optimale belangenbehartiging voor studenten, voelden talloze studenten zich aangetrokken tot dit radicale gedachtegoed. Naast methodologische radicalisering was er dus ook sprake van ideologische radicalisering. Maar hoe valt deze hele radicalisering te verklaren, die hand in hand ging met een sterke politisering van de studentenbeweging? Zodoende luidt de onderzoeksvraag: Welke factoren droegen bij aan de radicalisering van de studentenbeweging in Groningen in het begin van de jaren zeventig? 3 4

Verbij, 86. E.W.A. Henssen, Rijksunive rsiteit Groningen, 1964-1989 (Groningen: Wolters-Noordhoff/Egbert Forsten, 1989), 27.

7


In het eerste hoofdstuk staan de voorgeschiedenis en de oprichting van de GSb centraal, met in het bijzonder aandacht voor de Gronstra en het democratiseringsproces van de universiteit: waarom werd de GSb opgericht? De acties van de GSb richtten zich vooral tegen de collegegeldverhoging. Dat was een maatregel die elke student trof en daarom was het dit heel concrete punt van belangenbehartiging dat de bond als vehikel gebruikte om de acties een massaal karakter te geven. Daarom zijn het tweede en derde hoofdstuk aan de zogeheten ‘duizendguldenstrijd’ gewijd om de methodologische radicalisering te analyseren. Het tweede hoofdstuk behandelt het verzet van de GSb tegen de invoering van de ‘duizendguldenwet’ in juli 1972, waarna het derde hoofdstuk het verzet tegen de uitvoering van de wet en de uiteindelijke terugdraaiing ervan in mei 1974 bespreekt. Waarom lukte het de GSb om de studenten te mobiliseren tegen de collegegeldverhoging (tweede hoofdstuk)? En waarom slaagde de GSb er in om die verhoging terug te laten draaien (derde hoofdstuk)? Het vierde en laatste hoofdstuk gaat over de invloed die de CPN had op de GSb om te achterhalen hoe sterk de banden tussen die organisaties waren, met het doel om de ideologische radicalisering te analyseren. Waarom kwam de GSb in het vaarwater van de CPN terecht? In de historiografie is de Nederlandse studentenbeweging zelden onderwerp van onderzoek geweest. Er bestaat geen monografie over het studentenactivisme en de ontwikkelingen op de Nederlandse universiteiten, in ieder geval niet die in de jaren zeventig.5 Het meest in de buurt komt dan nog wellicht H. Kijnes Geschiedenis van de Nederlandse studentenbeweging 1963-1972. Het aantal keer dat de GSb voorbijkomt in een publicatie is op tien vingers te tellen. Slechts twee studies behandelen de studentenbond: Rijksuniversiteit Groningen 1964-1989 van E.W.A. Henssen en Dan kopen ze maar een F-16 minder: Geschiedenis van de Groningse studentenbeweging 1970-1975 van Peter de Vries.6 Een andere titel die in het onderzoek vaker de revue heeft gepasseerd is Tien rode jaren: links radicalisme in Nederland 1970-1980, waarin Antoine Verbij de invloed van revolutionair en radicaal links op het maatschappelijke klimaat in Nederland in de jaren zeventig analyseert. Hij stelt dat de communisten een radicaliserend effect hadden op de studentenbeweging en gaat daarmee recht in tegen de opvatting van Duco Hellema, die in Nederland en de jaren zeventig

5 6

Duco Hellema, Nederland en de jaren zeventig (Amsterdam: Boom, 2012), 291. Opvallend aan beide werken is dat de auteurs ervan de GSb op een erg moralistische en cynische toon bejegenen. Zo schrijft Henssen: “In Groningen kalfde de macht van zo’n S.V.B.’tje, de in 1970 [sic!] opgerichte G.S.B., sinds het midden van de jaren zeventig allengs af, een macht die zij onder meer te danken had gehad aan het verlangen naar een eng-begrensde intellectuele ruimte bij vele dogmatisch opgevoede, maar van hun geloof afgevallen Gereformeerden en Rooms-Katholieken” (107-108).

8


juist beweert dat de CPN een matigende invloed had.7 Naast genoemde titels is vooral voor het laatste hoofdstuk, meer dan in de andere drie hoofdstukken, gebruikgemaakt van secundaire bronnen. Deze gaan over de CPN, diens manifestatie in Groningen en de banden tussen de communisten en de studentenbeweging. Aanvullende literatuur betreft onder meer biografieën over Barend Biesheuvel (1920-2001) en Dries van Agt (1931), memoires van Ger Harmsen (1922-2005) en een proefschrift over DS’70 van de hand van Herman Vingerling en Christiaan Schouten. De literatuur heeft tot doel de achtergronden te schetsen waartegen de ontwikkelingen verliepen die in dit onderzoek centraal staan. Wie onderzoek doet naar de GSb is vanwege de schaarste aan literatuur vooral aangewezen op de archieven van de bond in de Groninger Archieven. Gelukkig voor de onderzoeker heeft de GSb in de eerste paar jaren van zijn bestaan zeer uitgebreide jaarverslagen geschreven waarin minutieus verslag wordt gedaan van de acties. Het bestuur schreef die verslagen zo uitgebreid omdat “een beter inzicht in de strijd die is en wordt gevoerd, een versterking van de strijd betekent.”8 Eenzelfde oog voor archivering geldt voor allerhande materialen: van vrijwel elk pamflet, persbericht en krantenartikel is wel een exemplaar bewaard gebleven. Ik heb deze bronnen beoordeeld naargelang zij een illustratie vormden van de ontwikkelingen die in de jaarverslagen worden beschreven. Dat heb ik vooral gedaan voor de acties tegen de collegegeldverhoging die centraal staan in het tweede en derde hoofdstuk. Voor het vierde hoofdstuk zijn bronnen geraadpleegd die enigszins verband hielden met de lijntjes tussen de bond en de CPN. Daarnaast heb ik geput uit vergadernotulen en correspondentie van het GSb-bestuur en verslagen van de beleidsraad, dit alles over de periode van 1971 tot 1979. In dat jaar nam de bond afscheid van de ideologische organisatievorm van de ‘politieke vakbond’.9 Ten slotte is het dossier dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over de GSb bijhield ook geraadpleegd. De jaren zeventig waren getuige van een enorme opleving van het maatschappelijk middenveld en een sterke toename van burgerparticipatie, wat zich vertaalde naar de oprichting van talloze belangengroepen. Tegelijkertijd radicaliseerden al deze nieuwe organisaties en bewegingen al snel. Dit onderzoek heeft tot doel bij te dragen aan de analyse van de golf van radicalisering die waarneembaar was onder maatschappelijke groeperingen in de jaren zeventig in 7 8 9

Hellema, 75. De Groninger Studentenbond, Verslag van een politieke vakbond (Groningen: S.K.F., 1972), 7, hierna aan gerefereerd als ‘Jaarverslag 1971-1972’. ‘Thema’s’, GSb onderzoek: onderzoek naar de geschiedenis van de GSb, laatst bewerkt op 18 september 2016, geraadpleegd op 11 december 2016. https://gsbonderzoek.nl/content/themas.

9


Nederland. De GSb is een lokaal voorbeeld dat past in een algehele tendens van politisering en radicalisering van de studentenbeweging, een beweging die in hetzelfde rijtje thuishoort als bijvoorbeeld de milieu- en vredesbeweging.10 Daarnaast hoopt deze studie bij te kunnen dragen aan het historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse studentenbeweging in het algemeen. Tenslotte is dit onderzoek een opstapje naar de publicatie van een boek over de geschiedenis van de GSb, dat in 2021 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de bond zal verschijnen.

10 Hellema, 73-80.

10


HOOFDSTUK 1

Van studentenraad naar studentenvakbond De naoorlogse geboortegolf leidde in de jaren zestig tot een enorme groei van het aantal studenten. Volgens Kennedy waren in 1950 28.000 studenten ingeschreven, in 1960 al 40.000 en in 1970 maar liefst 103.000.11 De overheid droeg ook bij aan die groei. Al in de jaren vijftig zag zij de noodzaak zag van een hooggeschoolde beroepsbevolking om de moderniserende economie draaiende te blijven houden. Een groot deel van de nieuwe studenten kwam uit de midden- en lagere klasse van de bevolking. Tot die tijd was studeren voorbehouden aan het kleine deel van de jongeren dat een financiële bijdrage van huis uit of een beurs van een particuliere instelling kreeg. De nieuwe soort studenten, door de corpsstudenten neerbuigend ‘nihilisten’ genoemd, sloten zich over het algemeen minder vaak aan bij de corpora. Deze waren in de universiteitssteden al vele decennia bepalend voor de sociale structuren waarbinnen de studenten hun tijd aan de universiteit doorbrachten. Het percentage ‘nihilisten’ in Groningen bedroeg in 1960 een kleine 20 procent. In 1968 was dat percentage opgelopen tot maar liefst 35 procent.12 De ‘nihilisten’ vormden de basis waarop de in 1963 opgerichte Studenten Vakbeweging (SVB) aan kracht zou gaan winnen in de jaren zestig. Zoals historicus Hans Righart het verwoordde: “Het elitaire en antiburgerlijke karakter van de traditionele corpscultuur maakte deze ongeschikt om de nieuwkomers te absorberen. De SVB was in haar oorsprong een nogal burgerlijke belangenorganisatie en als zodanig een uitdrukking van de horizontalisering van het relatiepatroon onder jongeren.”13 11 Kennedy, 168. 12 Henssen, 94. 13 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig: Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1995), 142.

11


Burgerlijk of niet, de SVB streed voor een verbetering van de materiële, sociale en financiële voorzieningen voor studenten en verlangde meer sociale betrokkenheid onder studenten.14 De invloed van de SVB deed zich in Groningen weldra gelden. In 1964 slaagde de SVB erin de Groninger Studentenraad (Gronstra) te democratiseren, waardoor de Gronstra een parlementaire structuur kreeg. De Gronstra was al in 1960 opgericht als algemeen belangenbehartigingsorgaan voor studenten in Groningen. Vóór de democratisering van de raad was het een koepelorganisatie van de studentenorganisaties, waarbij de gezelligheidsverenigingen een dominante rol speelden. Vanaf 1964 bestond de Gronstra uit 30 persoonlijke leden die door de studentenbevolking werden gekozen. De gekozen leden waren georganiseerd op basis van partijen of lijsten. Bij de eerste verkiezingen in 1964 kreeg de SVB 7 van de 30 zetels; 5 jaar later haalde de SVB een absolute meerderheid van 17 zetels. In de tussentijd waren meerdere partijen de revue gepasseerd, die in de loop der jaren niet bleken te zijn opgewassen tegen het succes van de SVB. In de raad konden zij dan ook geen vuist maken tegen het overwicht van de SVB.15 Ondanks – of juist dankzij – de politisering van de Gronstra erkende het universiteitsbestuur de raad als gesprekspartner. Onder voorzitter Jacques Wallage (1946) raakte de Gronstra zelfs sterk betrokken bij het ontwerpen en invoeren van een nieuwe bestuursstructuur van de universiteit. Achteraf bezien nam Groningen een voorschot op de wereldwijde studentenrevoltes van 1968 toen al begin jaren zestig de eerste plannen op tafel kwamen om de bestuurlijke verhoudingen te democratiseren. Onder het regime van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO) van 1960 werd het universiteitsbestuur gevormd door het College van Curatoren enerzijds en de Senaat anderzijds, de laatste vertegenwoordigd door het College van Rector en Assessoren. De curatoren waren belast met beheerderstaken als huisvesting en financiën, terwijl in de Senaat, die de belangen van het onderwijs en de wetenschapsbeoefening behartigde, alle hoogleraren zitting hadden.16 De WWO stond toe dat een universiteit binnen bepaalde kaders het bestuurlijk bestel naar eigen inzicht mocht vormgeven. Als opmaat tot nieuwe bestuurlijke verhoudingen kwam in 1970 aan de RUG de Tussentijdse Bestuursvorm (TBV) tot stand. In het vervolg was er sprake van een Universiteitsbestuur (UB) dat een deel van zijn bevoegdheden kon delegeren aan een Dagelijks Bestuur (DB). De meest in het oog springende wijziging was het feit dat alle studenten en mede14 Kennedy, 169. 15 Henssen, 94-98. 16 De Vries, 88.

12


werkers die verbonden waren aan de universiteit een vertegenwoordiging kregen in het bestuur. Niet langer zouden alleen de hoogleraren en curatoren de dienst uit maken, maar zij moesten hun macht delen met wetenschappelijke medewerkers, het technisch en administratief personeel en ook studenten. Dat betekende ook dat in het DB, dat immers een afgeleide was van het UB, een student plaats zou nemen.17 De Haagse politiek remde de welhaast revolutionaire ontwikkelingen in Groningen echter af. In september 1970 nam de Tweede Kamer de Wet Universitaire Bestuurshervorming van minister Veringa aan, twee maanden later gevolgd door de Eerste Kamer. In de historiografie, met Kennedy voorop, wordt de WUB geprezen als het pragmatische Nederlandse antwoord op de explosieve onrust onder studenten. In Groningen was de academische gemeenschap echter ongelukkig met de nieuwe wet. Veel Groningse hoogleraren vonden de wet te ver gaan, omdat zij niet geneigd waren een deel van hun macht af te moeten staan. De Gronstra was ook des duivels, maar om een andere reden: Veringa had gezegd dat de RUG de TBV moest terugdraaien. De raad kondigde aan de verkiezingen te boycotten die onder het WUB-regime zouden plaatsvinden. Onder de WUB waren de studenten namelijk bij voorbaat al uitgesloten van deelname aan het DB, dat in het vervolg College van Bestuur (CvB) ging heten. Een Universiteitsraad verving het UB, waaraan het CvB geen verantwoording schuldig was, anders dan in de TBV. Het enige wat resteerde was de informatieplicht: het bestuur was verplicht inlichtingen te verstrekken als de raad daarom vroeg.18 Veringa mocht dan wel enigszins tolerant zijn geweest jegens de Groningse afwijking van de WUB – hij liet zich ontvallen dat er vast wel wat te regelen zou zijn binnen de nieuwe wet – de man die hem opvolgde was dat absoluut niet. De houding van de nieuwe minister, Mauk de Brauw (1925-1984), zorgde al vanaf begin dat Groningen en Den Haag op dit punt met elkaar op ramkoers lagen. Het nieuwe kabinet onder leiding van Barend Biesheuvel kende voor het eerst een minister die speciaal belast was met Wetenschapsbeleid en Wetenschappelijk Onderwijs, een eis van De Brauws partij, DS’70.19 Een andere noviteit was de omarming van het profijtbeginsel. “De veranderende eisen van de maatschappij, de enorme groei van de wetenschap en de snelle ontwikkeling binnen de universitaire gemeenschappen noodzaken tot een fundamentele herwaardering van de werkwijze van ons wetenschappelijk onderwijs, o.a. uit een oogpunt van doelmatigheid,” stelde de nieuwbakken premier tijdens de regeringsverklaring 17 De Vries, 89. 18 Henssen, 47-49. 19 Herman Vingerling & Christiaan Cornelis Schouten, Democratisch Socialisten ’70: nevenstroom in de sociaaldemocratie? (Rotterdam: Erasmus Universiteit, 2003), 141.

13


op 3 augustus 1971.20 Wie gebruik maakte van overheidsdiensten diende daarvoor te betalen, aldus het regeerakkoord. Nog voor het kabinet-Biesheuvel aantrad, had de invoering van de WUB de studentenbeweging gedesillusioneerd achtergelaten. Alle moeite die de studentenactivisten zich hadden getroost om de universiteit te democratiseren was voor niets geweest, zo was de gedachte. De SVB, die zich aanvankelijk ten doel had gesteld om de materiële en sociale voorzieningen voor studenten te verbeteren, was door haar dominante positie in de Gronstra echter niet de grootste belangenbehartiger van materiële maar van immateriële idealen geworden, namelijk de democratisering van de universiteit. Maar deze ontwikkelingen vonden op grote afstand van de rest van de studenten plaats. Zij interesseerden zich nauwelijks nog voor de activiteiten van de Gronstra.21 Bovendien groeide het verzet tegen het parlementaire stelsel van de raad, dat geen functionele meerwaarde meer had. De vertegenwoordigde partijen in de raad waren het zo vaak met elkaar eens dat het inhoudelijk nauwelijks uitmaakte met welke partij je je het meest identificeerde. Er dreigde zodoende desintegratie van de Gronstra.22

Pogingen om nieuw leven in de Gronstra te blazen bleven zonder blijvend

succes. In plaats van ledenvergaderingen zouden driemaal per jaar congressen plaatsvinden. Verkiezingen in oktober 1970 brachten nog maar één partij voort, namelijk de Vakbond voor Studerenden.23 Het belangrijkste wapenfeit van deze Gronstra was de deelname aan een demonstratie in maart 1971 in Groningen. Deze demonstratie stelde als eis het verhogen van de studietoelagen naar een bedrag van 650 gulden en was een initiatief van de grondraad van Amsterdam, de Algemene Studenten Vereniging Amsterdam (ASVA). De ASVA kreeg steun van de HTS-Unie (Hogere Technische School), de USN (Unie van Studenten te Nijmegen) en de USF (Utrechtsche Studenten Faculteiten).24 De demonstratie inspireerde de aanwezigen om weer actie te gaan voeren, iets wat door de verwarring en desillusie rondom de WUB sterk op de achtergrond was geraakt. Het eerste jaarverslag van de GSb spreekt van “aktieloosheid, die al enkele jaren [...] voortwoekerde”.25 20 ‘Handelingen Tweede Kamer 1971 03 augustus 1971, Staten-Generaal Digitaal, geraadpleegd op 23 november 2016, http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A1971%3A0000139&zoekop dracht%5Bkamer%5D%5B1%5D=Tweede+Kamer&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Bvan%5D=1970++1971&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1971+-+1972&zoekopdracht%5BdocumentType% 5D=Alle+document+types&zoekopdracht%5Bpagina%5D=1&zoekopdracht%5Bsortering%5D=relevantie&zoekopdracht%5Bzoekwoorden%5D=&zoom=0.5&highlights=aan&pagina=10. 21 Henssen, 99. 22 De Vries, 34. 23 Henssen, 99. 24 Jaarverslag 1971-1972, 136-137. 25 Jaarverslag 1971-1972, 8.

14


Op een bijeenkomst (in de jaarverslagen vaak aangeduid met ‘seminar’ of ‘meeting’) van vertegenwoordigers van de grondraden dat eind juni 1971 plaatsvond zagen alle aanwezigen de dringende noodzaak om een nieuwe visie en organisatievorm voor de Gronstra vast te stellen. Dit was volgens De Vries niet alleen nodig om te breken met de verdeeldheid en machteloosheid van de Gronstra, maar ook om de maatschappelijke identiteit van de student ten opzichte van de arbeidersklasse te bepalen – niet zozeer theoretisch als wel praktisch. Deze ideologische kwestie hield de studentenbeweging overal in het land in haar greep aan het einde van de jaren zestig, waarover meer in het vierde hoofdstuk. De SVB had zich alleen maar beziggehouden met theoretische bespiegelingen over het ‘student-zijn’, dus het was zaak daar nu daadwerkelijk iets mee te gaan doen.26 Daarnaast was het zaak de universitaire problemen, die zich enerzijds toespitsten op de kwestie-TBV/WUB en anderszijds de herstructureringsplannen betroffen, op te lossen en in te bedden in het grotere geheel van de belangenbehartiging.27 Om al deze uitdagingen het hoofd te bieden, werd op 1 juli 1971 de Groninger Studentenbond opgericht. Henssen en De Vries verschillen van elkaar in het duiden van het ontstaan van de GSb. Henssen stelt dat de GSb is ontstaan uit een fusie van eerdergenoemde Vakbond voor Studerenden en de restanten van de SVB.28 De Vries daarentegen beweert dat de GSb een initiatief was van de actiegroepen van de subfaculteit Psychologie, de subfaculteit Wis- en Natuurkunde, de groep ‘Frente’ van sociologie en enkele bestuurders van de Gronstra die betrokken waren bij de invoering van de TBV.29 Deze laatste opvatting is beter te verdedigen, zoals blijkt uit de organisatorische structuur van de GSb.30

Aan de basis van de bond stonden de actiegroepen dan wel actiecomités. Zoals

een pamflet dat tijdens de KEI-week31 van 1971 werd uitgereikt aan de eerstejaarsstudenten het verwoordde: “de Groninger Studentenbond is een samenwerkingsverband van aktieve groepen studenten in fakulteiten en subfakulteiten. Deze groepen werken in hun (sub)fakulteit aktief aan een verbetering van de studie. Zij werken samen om gemeenschappelijk te strijden en om elkaar

Jaarverslag 1971-1972, 132. De Vries, 39. Henssen, 99. De Vries, 39. De actiegroepen bleven gedurende de jaren zeventig de dominante organen binnen de GSb en vormden een federatieve structuur. De kortstondige Vakbond voor Studerenden noch de SVB waren georganiseerd als een (con) federatie. Bovendien wilden de Groningse activisten breken met het verleden, dus het is aannemelijk dat ze geen ‘ouderwetse’ structuren overnamen. 31 De Kommissie Eerstejaars Introductie (KEI) organiseert sinds 1969 de introductieweek voor jongeren die in Groningen gaan studeren. 26 27 28 29 30

15


zonodig te ondersteunen in het werk op de (sub)fakulteiten.”32 Maar niet alleen op de faculteit, dus de ‘werkplek’, moest de GSb actief zijn, ook daar waar de studenten wonen moesten studenten bewonerscomités vormen. Immers, het was zaak de massa’s van de studenten te organiseren “op de plaatsen waar de belangen van de studenten aangetast worden en waar de feitelijke strijd voor die belangen wordt geleverd.”33 Vertegenwoordigers van de actiegroepen vormden samen de beleidsraad, die zich boog over het te voeren beleid en de algehele strategie. De beleidsraad controleerde het bestuur, dat belast was met de praktische invulling van het beleid en de dagelijkse leiding van de bond vormde. Om het bestuur inhoudelijk te ondersteunen op bepaalde vraagstukken, zoals studiefinanciering, bezuinigingen en studie-inhoudelijke activiteiten, werden werkgroepen geformeerd. Bovendien trad de GSb als organisatie toe tot het Landelijk Overleg Grondraden (LOG), een overlegorgaan tussen de grondraden die er in de studentensteden in Nederland bestonden. Het LOG zag op dezelfde bijeenkomst, gehouden te Groningen, het levenslicht als de GSb een paar dagen daarvóór.34 Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat het rond deze tijd formeel nog de Gronstra was die als Groningse afvaardiging bij vergaderingen van het LOG aanschoof. Door de dominantie van de GSb in de Gronstra werd er in persberichten, communiqués en dergelijke vaak naar verwezen als ‘Gronstra/GSb’. Deze vermelding bleef bestaan tot 1973, toen de Gronstra een zachte dood stierf.

32 Jaarverslag 1971-1972, 7. 33 Jaarverslag 1971-1972, 118. 34 Jaarverslag 1971-1972, 5; 118-123.

16


HOOFDSTUK 2

Armpje drukken met De Brauw De Groninger Studentenbond was ontstaan uit een breed gedragen gevoel van onvrede over het wel en wee van de studentenbeweging. De bond moest de oplossing zijn voor de ideologische en organisatorische problemen die de Groningse studentenactivisten parten speelden. Bovendien beschouwden deze studenten de GSb als het middel om de koers die het kabinet-Biesheuvel op het terrein van het hoger onderwijs insloeg af te wenden. Concreet keerde de bond zich vanaf de oprichting tegen een zestal ontwikkelingen die het hoger onderwijs in grote beroering zouden brengen. Allereerst werden op tal van faculteiten, ook in Groningen (vooral bij geneeskunde), studentenstops van kracht om de toestroom van studenten een halt toe te roepen. Ten tweede hing er een dreigende verlaging van rijksstudietoelagen, de voorganger van de aanvullende beurs, van tien procent in de lucht. In de derde plaats waren er voornemens om rentedragende studieleningen in te voeren als opstapje naar een nieuwe vorm van studiefinanciering.35 Als vierde punt was er de zogeheten ‘wet-Posthumus’, genoemd naar het controversiële rapport-Posthumus, dat een vergaande herstructurering van het universitair onderwijs voor ogen had. Zo bepleitte dat rapport een verhoging van het studierendement door verkorting van de studieduur tot vier jaar.36 Ten vijfde heerste er, zeker in Groningen, grote onvrede over de ‘wet-Veringa’ oftewel de WUB: de GSb was er stellig van overtuigd dat de nieuwe wet een achteruitgang zou betekenen ten opzichte van de TBV. Deze ontwikkelingen waren al gaande vóórdat het kabinet-Biesheuvel was aangetreden. De verhoging van het collegegeld, van 200 naar 1000 gulden, en van het inschrijfgeld, van 10 naar 200 gulden, was het zesde punt waar de GSb zich tegen keerde. Deze maatregel was geheel op het conto van de ministers Chris 35 Jaarverslag 1971-1972, 7. 36 Hellema, 40.

17


van Veen (1922-2009) en in het bijzonder zijn voorganger De Brauw te schrijven – voor hun aantreden was er nog geen sprake van dat dit officieel regeringsbeleid zou worden. Het zou echter tot het nieuwe jaar duren alvorens de GSb gericht tegen de ‘duizendguldenwet’ ging actievoeren. Desalniettemin waren er in de tussentijd veel en grootschalige demonstraties: op 25 augustus protesteerden 1.500 studenten tegen het onderwijsbeleid van het nieuwe kabinet, volgens de bond zelf de grootste demonstratie van studenten tot dan toe en bovenal het startschot van de opleving van de studentenbeweging.37

De GSb-top was ervan overtuigd dat de activiteiten die de bond uitvoerde niet

op zichzelf stonden maar onderdeel waren van een grotere, maatschappelijke beweging. Het onderwijsbeleid van het kabinet trof niet alleen het hoger onderwijs, ook het lager en het middelbaar onderwijs moesten gaan bezuinigen. Op 25 september vond een demonstratie plaats in Den Haag, waar ongeveer 500 Groningers met een speciale trein naar waren afgereisd. Niet alleen studenten, ook scholieren en leraren demonstreerden daar. Belangrijker nog waren de acties de dag daarvoor: samen met werkende jongeren en scholieren staakten de studenten tijdens colleges. Een pamflet dat opriep tot de acties kreeg steun van onder andere het Aksiesentrum Werkende Jongeren, de Scholierenbond, het NVV-jongerenkontakt en het ANJV (Algemeen Nederlands Jeugd Verbond) de communistische jongerenorganisatie.38 Op 29 november was er wederom een demonstratie, ditmaal op initiatief van de onderwijsbonden: overdag kwamen circa 2.000 mensen samen op de Grote Markt in Groningen, waarna in Utrecht in de avond 45.000 demonstranten deelnamen aan de manifestatie tegen het regeringsbeleid, georganiseerd door een brede waaier aan belangenbehartigingsclubjes uit het onderwijs.39 Niet alleen met de andere sectoren van het onderwijs probeerde de GSb één front te vormen tegen Den Haag. In het bijzonder de arbeiders waren in de ogen van de bond een natuurlijke bondgenoot van de studenten. De GSb-top wilde maar al te graag een verbindende factor zijn tussen beide groepen, want “vanuit het inzicht dat samenwerking tussen studenten en arbeiders wel degelijk mogelijk is [...] verlopen alle kontakten met arbeiders en delen van de studentenoppositie op z’n minst met goedkeuring van de GSb”.40 De studentenbond zou met zijn acties steeds vaker actieve dan wel passieve steun krijgen van vakbonden en andersoortige organisaties van arbeiders. Andersom ondersteunde de GSb 37 Jaarverslag 1971-1972, 8. 38 Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv. nr. 239, Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973. 39 Jaarverslag 1971-1972, 9-10. 40 Jaarverslag 1971-1972, 10.

18


acties van arbeiders, zoals een staking bij de scheepswerf Noord Nederland in oktober 1971 en een staking bij de Emmense elektronicafabrikant Pelger in maart 1972. In beide gevallen collecteerde de bond geld om de stakingskas aan te vullen.41 In het vierde hoofdstuk komt de relatie tussen arbeiders en studenten uitgebreid aan de orde. Zowel binnen de sectoren van het onderwijs als daarbuiten kon de GSb dus een sterke ‘koalitiepolitiek’ voeren, zoals de bond het zelf noemde – ze kon op stevige steun rekenen van leraren, scholieren en arbeiders. In februari 1972 kwamen daar nog enkele groepen bij, namelijk het personeel en het bestuur van de universiteit. Zoals bekend was de GSb mordicus tegen de invoering van de WUB. Het universiteitsbestuur was dat ook, maar zijn pogingen om de TBV te behouden en de invoering van de WUB af te wenden vingen bot bij minister De Brauw. Daags na het aftreden van het universiteitsbestuur, dat was opgestapt uit protest tegen het besluit van de minister, organiseerde de GSb op vrijdag 11 februari een bezetting van het Academiegebouw – de eerste bezetting die de studentenbeweging in Groningen ooit heeft uitgevoerd. Het was een symbolische daad, die niet was bedoeld om eisen te stellen maar vooral een steunbetuiging aan het bestuur was.42 De GSb greep de bezetting desalniettemin aan als protest tegen het ‘afbraakbeleid’ van de regering. Ze trof voorbereidingen om het verzet tegen de beruchte wet, die de verhoging van de collegegelden behelsde, zo groot mogelijk te laten worden. Getuige een persbericht een dag na de bezetting zou de bond een omvangrijke campagne gaan voeren die vooral was toegespitst op het informeren van de student over de wet en de gevolgen ervan. Stickers, actiekranten, artikelen in (sub)faculteitsbladen en informatiebijeenkomsten moesten de student volledig op de hoogte brengen van wat komen zou.43 De GSb organiseerde zelfs een speciale voorlichtingsavond voor scholieren, die natuurlijk ook was bedoeld om te peilen in hoeverre deze aankomende studenten de acties konden ondersteunen.44 Tegen deze achtergrond werd in maart 1972 ook de eerste editie van de Nait Soez’n uitgebracht, een heus propagandablad annex actiekrantje dat speciaal was gedrukt om de studenten te informeren over het wetsvoorstel maar in het vervolg meer en meer de opvattingen van de GSb ging uitdragen.45 41 Jaarverslag 1971-1972, 9 en 116. 42 Jaarverslag 1971-1972, 14. 43 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 161. Persberichten en krantenartikelen over de duizendguldenactie en over loting, 1971-1972. 44 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 161. Persberichten en krantenartikelen over de duizendguldenactie en over loting, 1971-1972. 45 ‘Nait Soez’n 1972-01,’ GSb onderzoek: onderzoek naar de geschiedenis van de GSb, laatst bewerkt op 3 maart 2016, geraadpleegd op 29 oktober 2016, http://gsbonderzoek.nl/content/nait-soezn-1972-01.

19


De bond haalde alles uit de kast om de ‘massa’s der studenten’ te mobiliseren, en met succes. In de eerste twee weken van maart organiseerde de GSb druk bezochte bijeenkomsten op de faculteiten die werden afgesloten op een centrale bijeenkomst op 20 maart. Naast vakbonden als het NVV spraken ook politieke partijen als de PvdA en de CPN zich uit tegen de collegegeldverhoging en daarmee vóór het standpunt van de GSb. Drie dagen later trokken ruim 3.000 studenten door de binnenstad van Groningen om enerzijds te demonstreren tegen de verhoging en anderzijds tegen de eerste verkiezingen van de universiteitsraad zoals die onder de WUB werden gehouden. De studenten scandeerden “tegen de 1000 piek en boykot de Brauw z’n WUB-kliek”.46 De manifestatie was een opstapje naar de grootste demonstratie die tot dan toe door studenten in Nederland was gehouden. Na ruim een maand betrekkelijke rust stond eind mei een reeks grote acties op het programma. In een vergadering van het LOG kwamen de aanwezigen overeen dat overal in het land studenten zouden gaan staken op 24 en 25 mei, waarna op 30 mei een demonstratie in Den Haag was gepland. Aldus geschiedde: om en nabij 6.000 Groningers togen naar het Malieveld en later naar het Binnenhof, waar in totaal tussen de 12.000 en 15.000 studenten uit alle hoeken van het land het beleid van de ministers Van Veen en De Brauw vervloekten. Hoewel De Brauw het wetsontwerp reeds op 28 april had ingediend, duurde het tot 27 juni tot in de Tweede Kamer het debat over het wetsvoorstel plaatsvond – een lange tijd voor de ongeduldige activisten. In de tussentijd had het LOG een open briefwisseling met De Brauw die uitmondde in een openbare discussie om de minister van zijn ongelijk te overtuigen, maar het was allemaal tevergeefs. Als reactie daarop bezetten zo’n 200 GSb’ers de administratieve vleugel van het Academiegebouw en het Curatorengebouw.47 Toenmalig minister van Justitie Dries van Agt herinnert zich Mauk de Brauw als een vechtersbaas, die het in de vergaderingen van de ministerraad stevig opnam voor diens partij DS’70.48 Zijn onvermurwbare houding en politieke onhandigheid bleken eens te meer bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer. Kwam het voorstel er bij de Tweede Kamer nog wel door, de kans was reëel dat het in de Senaat zou stranden. Wilfred Scholten schrijft in zijn biografie over premier Biesheuvel:

46 Jaarverslag 1971-1972, 15. 47 Jaarverslag 1971-1972, 32-35. 48 Johan van Merriënboer, Peter Bootsma & Peter van Griensven, Van Agt – biografie: tour de force (Amsterdam: Boom, 2008), 71-72.

20


In de Senaat zaten veel hoogleraren die hun protesterende studenten niet meer onder ogen durfden te komen, als zij zonder slag of stoot zouden instemmen met de omstreden maatregelen. In de ministerraad van 30 juni maakten ministers zich erg ongerust of er wel een meerderheid in de Eerste Kamer te vinden zou zijn. [...] Hoe belangrijk de kwestie werd gezien, bleek uit de opmerking van Biesheuvel dat het kabinet moest dreigen ‘heen te gaan’ als het erop leek dat het voorstel verworpen werd. Dat machtswoord kreeg ruime instemming in het kabinet.49 Biesheuvel en zijn ministers moesten tijdens de schorsing twijfelende senatoren over de streep trekken en De Brauw trotseerde het zicht van de verzamelde studenten, die op de publieke tribune zaten, en dreigde met een kabinetscrisis. Uiteindelijk stemde ook de Eerste Kamer op 4 juli in met de ‘duizendguldenwet’.50 Ondanks deze tegenvaller kon de studentenbeweging zich twee weken later verblijden met het uittreden van de DS’70-ministers uit het kabinet, wat voor het LOG reden was om meteen de intrekking van de wet te eisen. Bovendien hadden alle grondraden, dus ook de GSb, een maand eerder al met elkaar afgesproken dat ze de uitvoering van de wet zoveel mogelijk moesten tegenwerken.51 De boycot die daaruit voortvloeide betekende een nieuwe fase in de radicalisering van de Groninger Studentenbond.

49 Wilfred Scholten, Mooie Barend: biografie van B.W. Biesheuvel 1920-2001 (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012), 478-479. 50 Scholten, 479. 51 Jaarverslag 1971-1972, 37.

21


HOOFDSTUK 3

Boycotten, bezetten en bedwingen Toen de studentenbeweging de invoering van de ‘duizendguldenwet’ niet had kunnen afwenden, besloten de grondraden de uitvoering van de wet zoveel mogelijk te hinderen. Deze boycot had de hoogste prioriteit en zou een zwaar beslag leggen op het reilen en zeilen van de GSb voor de twee jaar die zouden volgen. Waarom ging de bond zo fel tekeer tegen de wet? Allereerst zagen de studenten de wet als een financiële bedreiging voor de studenten en hun ouders: het zou de ‘eksterne demokratisering’ van het onderwijs schaden. Daarnaast was de maatregel onderdeel van een veel groter pakket aan kostenbesparingen in het gehele onderwijs, waardoor de GSb een goede verstandhouding met de andere belangenbehartigingsorganisaties in de onderwijssectoren wist op te bouwen. De val van het kabinet-Biesheuvel bood bovendien een gunstig perspectief op actie, daar er nu politiek gezien momentum was om de wet terug te draaien. Maar het was vooral oud-minister De Brauw zelf die de wet als de hoeksteen van zijn onderwijsbeleid presenteerde, waardoor de situatie glashelder was voor de studenten: als deze wet erdoorheen komt zal de rest van het ‘afbraakbeleid’ volgen.52 Op het landelijk seminar van het LOG kreeg men al snel de neuzen dezelfde kant op: alle grondraden zouden de boycot van de duizendguldenwet uitvoeren. Al tijdens de KEI-week eind augustus – amper twee weken na het LOG-seminar – kregen de nieuwbakken studenten pamfletten in de hand gedrukt, kregen ze de LOG-krant en de Nait Soez’n te lezen en konden ze discussies voeren met GSb’ers. In feite moest elke student, zowel eerste- als ouderejaars, langs de GSb. 52 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/22/3.

22


Alle studenten waren verplicht zich in te schrijven voor het nieuwe collegejaar bij het Buro Inlichtingen en Inschrijving (I&I). Bij de balie stonden GSb’ers op wacht om de studenten erop te attenderen dat ze, als ze zich eenmaal hadden ingeschreven, verplicht waren het collegegeld te betalen. Maar al op de eerste dag stuurde het CvB de politie op de GSb af wegens ‘verstoring van de openbare orde’, met 69 arrestanten als resultaat. Ze kwamen later op de dag allemaal weer op vrije voeten.53 De harde opstelling van het universiteitsbestuur deerde de bondsbestuurders in het geheel niet. Sterker nog, juist doordat de GSb bot ving bij het CvB, toen zij af wilde dwingen dat de universiteitsbestuurders zich uitspraken tegen de wet, besloot de bond om het zwaartepunt van de acties naar de faculteiten te verplaatsen. Terwijl het posten bij het Buro I&I onverminderd doorging, ging de GSb overal langs om handtekeningen op te halen, van de colleges tot de studentenflats en de mensa’s. Ook tal van stafleden en een belangrijk deel van het technisch en administratief personeel (TAP) steunden het standpunt van de bond. De GSb slaagde er naar eigen zeggen in 5000 handtekeningen op te halen op een totaal van 40.000 handtekeningen over heel Nederland.54 Het was natuurlijk niet alleen de bedoeling dat de academische gemeenschap in Groningen zich uitsprak voor het terugdraaien van de verguisde wet, maar dat dat met het oog op de verkiezingen in november 1972 ook op landelijk niveau zou gebeuren. De GSb ging de in 1971 beproefde strategie van ‘koalitievorming’ weer ten uitvoer brengen. Net zoals het jaar ervoor moesten op lokaal niveau actiecomités van de grond komen, die samen de krachten bundelden tegen Den Haag. Op 7 oktober organiseerde de bond een demonstratie in Groningen samen met het ANJV, het scholierencomité, de HBO-bond (Hoger Beroepsonderwijsbond) en de ASCA-groep (studenten van de Academie voor Sociale en Culturele Arbeid). Het belangrijkste wapenfeit van deze manifestatie was dat de lokale vertegenwoordigingen van de partijen die verenigd waren in Keerpunt ’72, namelijk de PvdA, D66 en de PPR, zich achter de eisen van de demonstranten schaarden.55 Op 29 november, verkiezingsdag, ondertekenden de Groningse onderwijssectoren, verenigd in het ‘Aksiekommittee Gronings Onderwijs’ (AGO) een solidariteitsverklaring.56 De slagkracht van de GSb was enorm gebleken. 53 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/42/5. 54 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/62/7. 55 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/112/13. 56 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 161. Persberichten en krantenartikelen over de duizendguldenactie en over loting, 1971-1972, “Verklaring Aksiekommittee Gronings Onderwijs”, d.d. 29 november 1972.

23


Ondanks het groeiende maatschappelijke verzet was demissionair minister Van Veen, die de portefeuille van De Brauw had overgenomen, geenszins van plan om toe te geven. Op 7 december schreef hij een brief aan de besturen van alle Nederlandse universiteiten waarin hij onomwonden vroeg om lijsten van de boycotters. Indien de bestuurlijke colleges hier geen gevolg aan gaven zou er sprake van kunnen zijn dat de universiteiten het met minder gelden van het rijk zouden moeten doen in het nieuwe jaar.57 Van het universitaire personeel – zowel de staf als het TAP – werd alle medewerking verwacht. Luid protest van het personeel was het gevolg. De personeelsleden weigerden namelijk pertinent om de studenten te controleren op hun bewijs van inschrijving, een houding die de Academische Raad steunde. Kort voor de jaarwisseling zond de GSb een brief aan studentenorganisaties, de wetenschappelijke staf en het TAP, met het verzoek om een beroep te steunen dat aan het CvB was gericht. De brief had als doel om “de regeling [voor verkiezing voor de Universiteitsraad] te wijzigen zodanig dat iedereen die daadwerkelijk studeert aan de universiteit en zich voorbereidt op tentamens en examens als lid kan worden meegeteld.”58 ‘Lid’ sloeg in dit geval op de studenten, want Van Veen suggereerde in zijn brief dat boycotters ook moesten worden uitgesloten van het kiesrecht voor de raden op universitair en facultair niveau. Alle ogen waren nu gericht op de vergadering van de universiteitsraad van 16 februari 1973, waar de brief van minister Van Veen op de agenda stond. Een dag eerder had de GSb in een open vergadering een lijst eisen opgesteld, die het universiteitsbestuur moest inwilligen. Mocht dat niet gebeuren, dan volgde een bezetting van het Academiegebouw.59 Het bestuur stelde zich achter de inhoud van de brief van de minister en kreeg in die opstelling steun van een meerderheid van de universiteitsraad. Binnen de kortste keren hadden de honderden verzamelde GSb-activisten het Academiegebouw onder controle. In een persbericht, waarvan de inhoud grotendeels overeenkwam met het eisenpakket dat aan het CvB was voorgelegd, eiste de bond geen verdere aanmaningen tot het betalen van collegegeld en het verdere innen van de duizend gulden. Daarnaast mocht er onder geen beding worden gekort op de facultaire gelden op basis van het aantal boycotters. Bovendien zou het personeel geen controletaken moeten uitvoeren. Ten slotte diende elke student zowel alle onderwijsvoorzieningen te genieten als actief en passief kiesrecht te 57 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/17. 58 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973, “Brief aan organisaties van studenten, wetenschappelijke staf en TAP aan de RUG”, d.d. 28 december 1972. 59 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/21.

24


hebben op alle niveaus.60 In de ogen van het universiteitsbestuur had de GSb met deze daad, namelijk de bezetting van het Academiegebouw, een grens overschreden. In de nacht van zondag 18 op maandag 19 februari riep het CvB de hulp van de politie in, die maar liefst 370 actievoerders en 10 sympathiserende stafleden arresteerde. In een brief gericht aan alle leden van de academische gemeenschap verdedigde het CvB zijn besluit door erop te wijzen dat het slechts een door het parlement aangenomen wet diende uit te voeren. Meerdere verzoeken tot het vrijwillig afronden van de bezetting had de GSb genegeerd. Het bestuur achtte de veiligheid van het personeel in het Academiegebouw en het aangrenzende administratieve centrum niet gewaarborgd. Men hield zelfs rekening met escalatie.61 De polarisering tussen de universitaire gezagsdragers en de studentenbeweging was compleet. Hoewel alle arrestanten al gauw weer op vrije voeten waren, zag de GSb zich geconfronteerd met een onbuigzaam universiteitsbestuur waar de bond nóg harder tegen moest ageren. De GSb zette kort na de bezetting een handtekeningenactie op, waarbij ruim 5000 mensen zich solidair verklaarden met de bezetters. Op 6 maart overhandigde de bond tijdens een demonstratie door 500 studenten deze handtekeningen aan het CvB. Daarnaast gingen de acties op de faculteiten door, alwaar men massaal collegestakingen uitvoerde.62 Uit alle hoeken van het land kwamen steunbetuigingen binnen; de grondraad van de Vrije Universiteit te Amsterdam, de SRVU (Studentenraad Vrije Universiteit), stuurde een telegram met de tekst: “Wanbetalers doet uw plicht tot Ter Borch [voorzitter van College van Bestuur] zijn hielen licht!”63 Niet alleen in Groningen maar ook in Den Haag waren de vooruitzichten voor de studentenbeweging niet rooskleurig te noemen. De verkiezingen van november 1972 hadden in de Tweede Kamer geen meerderheid opgeleverd voor Keerpunt ’72 – de partijen die Biesheuvels kabinet hadden gevormd behaalden zelfs genoeg zetels om in theorie nog door te kunnen te regeren.64 De kabinetsformatie die daarop volgde duurde lang, zo lang dat de grondraden naar het Malieveld togen om ‘de progressieve drie’ eraan te herinneren dat ze de verkiezingen ingin60 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973, “Verklaring naar aanleiding van bezetting Academiegebouw”, d.d. 17 februari 1973. 61 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 752. Stukken 1000 gulden aktie en aktie tegen navordering van het collegegeld + de bezetting van het Academiegebouw, 1971-1974, “Brief van College van Bestuur aan leden van de academische gemeenschap”, d.d. 19 februari 1973. 62 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/272/28. 63 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 752. Stukken 1000 gulden aktie en aktie tegen navordering van het collegegeld + de bezetting van het Academiegebouw, 1971-1974, “Telegram SRVU aan GSb”, d.d. 17-02-1973. 64 Hellema, 150.

25


gen met de belofte de ‘duizendguldenwet’ terug te draaien. Deze manifestatie op 15 maart telde 300 Groningers.65 Dit relatief geringe aantal – althans, ten opzichte van voorgaande demonstraties – laat zich verklaren doordat de GSb de handen vol had aan het thuisfront. Daar zette de bond alles op alles om de studenten ervan te weerhouden het verschuldigde collegegeld te betalen, na eerder in het jaar hen te hebben verhinderd zich in te schrijven. Pogingen om de achterstallige collegegelden te innen liepen daardoor bij de RUG op een debacle uit voor de gezagsdragers. Het jaarverslag van de GSb spreekt zelfs van ‘intimidatie’, omdat boycotters aangetekende brieven thuisbezorgd kregen waarin gedreigd werd met sancties, zoals het uitgesloten worden van practica.66 De bond kreeg zelf ook met tegenstand te maken die ze als actieve tegenwerking opvatte. De subsidie die de Gronstra annex GSb ontving van het CvB kon mogelijk worden gekort omdat 600 leden hun collegegeld niet hadden betaald en zodoende niet geregistreerd stonden.67 Daarnaast dagvaardde justitie 30 GSb’ers in juni 1973 voor hun rol in de bezetting van februari. Het CvB had een aanklacht tegen hen ingediend, dus de Officier van Justitie stelde een strafrechtelijk onderzoek naar hen in. In het gepolariseerde klimaat was het dan ook niet verwonderlijk dat voorzitter Paul Ulenbelt (1952) de gedagvaarden opriep geen medewerking te verlenen aan justitie.68 Hoewel het bondsbestuur in 1973 van een succesvol collegejaar sprak, met een groei naar ruim 2000 leden en mede daardoor de ontwikkeling “van een kadernaar een massaorganisatie”69, heerste er onder de grondraden grote ontevredenheid over het pas aangetreden kabinet van Joop Den Uyl (1919-1987). Door de wensen van de KVP en de ARP zou de vervloekte ‘duizendguldenwet’ niet in zijn geheel komen te vervallen, maar het bedrag zou worden gehalveerd. Over het algemeen hadden de nieuwe bewindslieden, minister Jos van Kemenade (1937) en staatssecretaris Ger Klein (1925-1998), meer oog voor het lager en middelbaar onderwijs. Studenten vormden in hun ogen een bevoorrechte categorie binnen het onderwijs. Vanwege de enorme groei van het hoger onderwijs moest er pas op de plaats worden gemaakt, dus bezuinigingen waren geboden.70 Niet geheel onterecht schreef de GSb in het jaarverslag over 1973-1974: “[...] het kabi65 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/31. 66 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/312/32. 67 De Groninger Studentenbond, Jaarverslag 1973-1974: verslag van een politieke vakbond (Groningen: Regenboog, 1974), 129; hierna aangeduid als “Jaarverslag 1973-1974.” 68 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973, “Brief aan gedagvaarden”, d.d. 20 juni 1973. 69 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/382/39. 70 Hellema, 163.

26


net zwaaide niet meer met de botte bezuinigingsbijl van Biesheuvel, maar scherpte hem aan om gerichter en op een breder terrein te kappen in de uitgaven.”71 Hoe moesten de GSb en de andere grondraden op deze ontwikkelingen reageren? Immers, het beleid van Van Kemenade en Klein verschilde in de ogen van de GSb niet noemenswaardig van dat van De Brauw en Van Veen. Het LOG stelde dat er, aldus het kabinet, sprake was van een ‘prioriteitenbeleid’ dat het gevolg was van de ‘schaarse middelen’, “waarmee de verdere afbraak van het w.o. [wetenschappelijk onderwijs] werd gelegitimeerd.”72 Er heerste korte tijd een gevoel van crisis en desillusie, want de studentenbeweging voelde zich verraden door de houding van de PvdA, D66 en de PPR. Daardoor werd het des te crucialer om uit te werken wat de studentenbeweging verstond onder ‘progressief onderwijsbeleid’ en “in de ideologiese strijd scherper het konflikt aan het licht te brengen tussen progressieve leuzen en daden van de overheid.”73 Op het Landelijk Kaderseminar van augustus 1973 waren er grote meningsverschillen tussen de grondraden over de te voeren strategie. De Amsterdamse ASVA stelde voor een eigen LOG-studiefinancieringsplan op te stellen als reactie op de herziening van het systeem van studiefinanciering die de regering zich had voorgenomen. De GSb daarentegen hamerde erop dat de studentenbonden de boycot en de daarmee samenhangende acties onverkort moesten doorzetten.74 Daarnaast was er discussie over het organiseren van een landelijke actiedag. Het was niet alleen de vraag of er überhaupt een landelijke actiedag moest komen, maar ook waar de aandacht dan moest liggen: bij alle kwesties die speelden rond het hoger onderwijs of alleen de verhoging van het collegegeld? De GSb, die was ontstaan uit het verzet tegen de collegegeldverhoging en dat standpunt consistent uitdroeg, bepleitte het laatste standpunt en won daarmee de discussie.75 De boycot ging dus door. In Groningen pakte men de draad na de zomervakantie in de KEI-week weer op. Het onophoudelijke posten voor het Buro I&I leidde tot irritatie bij de medewerkers, maar anders dan het jaar ervoor bleef het bij een voortijdige sluiting van de balie op de eerste dag, waarop het bestuur van de GSb tekst en uitleg gaf aan de medewerkers van het Buro.76 De politie maakte deze keer geen einde aan deze acties, wat wijst op een mildere houding van het 71 Jaarverslag 1973-1974, 7. 72 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 235. Stukken LOG, GSb-gerelateerd, 1974, “Enkele notities ten behoeve van de algemene diskussie,”, blz. 2, Landelijk Kaderseminar, d.d. 3 augustus 1975. 73 Ibidem. 74 Jaarverslag 1973-1974, 8. 75 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973, “Verslag plenaire vergadering”, blz. 3, LOG-seminar te Drienerloo, d.d. 12 augustus 1973. 76 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 312. Correspondentie uitgaande post van de GSb, 1973, “Brief aan personeel van de universiteit ‘Waarom de GSb weer bij het buro Inlichtingen en Inschrijving post’”, d.d. 20 augustus 1973.

27


College van Bestuur, zeker na de vergadering van de universiteitsraad op 7 september. Sinds mei van dat jaar zat de GSb namelijk met 9 van de 11 zetels voor de studentengeleding in de raad en had samen met de progressieve fracties van de staf- en TAP-geleding een meerderheid. Daardoor was het besluit snel genomen om de boycot voort te zetten. Op 28 september ging het universiteitsbestuur door de knieën en verklaarde dat het geen verdere pogingen zou doen de duizend gulden te innen.77 Daarmee was een einde gekomen aan maandenlange onduidelijkheid over de situatie omtrent het collegegeld. De GSb had voor zichzelf al besloten de ontwikkelingen niet af te wachten. Door middel van een persbericht riep de bond studenten op om voorlopig geen collegegeld te betalen en zich voorlopig niet in te schrijven.78 Eerstejaarsstudenten en hun ouders kregen een brief in de bus met ‘extra informatie’ over het collegegeld en de oproep om de eerste 600 gulden niet te betalen.79 Het uiteindelijke resultaat was dat er in totaal ongeveer 5500 van de 13.000 studenten hadden deelgenomen aan de boycot, volgens het jaarverslag.80 Afgezien van dit succes heerste er binnen de GSb-top enige twijfel over het karakter van de acties tegen de ‘duizendguldenwet’. De angst bestond dat de acties op zichzelf zouden gaan staan, terwijl het toch altijd zaak was die in een groter ideologisch en maatschappelijk kader te plaatsen.81 Om dit probleem te verhelpen werd de ‘strijd’ tegen de wet uitgebreid tot de inkomenspositie van de studenten. Op een seminar in december 1973 stelden de aanwezigen een lijst met eisen op: naast de intrekking van De Brauws wet stonden ook meer en hogere beurzen, 600 gulden prijscompensatie, geen huurverhoging, geen rentedragende leningen en geen profijtbeginsel genoemd. Gratis onderwijs voor iedereen en een goed en gegarandeerd inkomen was de slotzin.82 Gewapend met een nieuwe visie ging de GSb weer de straat op. Pamfletten uitdelen bij het Buro I&I en in het Academiegebouw, collegepraatjes en standjes in de faculteiten behoorden tot het welbekende repertoire. De bond zag zich gesterkt door het sepot in januari 1974 naar aanleiding van de bezetting van het Academiegebouw, bijna een jaar eerder. In de universiteitsraadsvergadering van 7 september had de raad zich uitgesproken tegen vervolging van de 30 gedag77 Jaarverslag 1973-1974, 9. 78 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973, “Persbericht over collegegeldverhoging”, d.d. 7 juni 1973. 79 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973, “Brief aan eerstejaarsstudenten en hun ouders”, zomer 1973. 80 Jaarverslag 1973-1974, 9. 81 RHC GrA, toegangnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964-1996, inv.nr. 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973, blz. 2/39. 82 Jaarverslag 1973-1974, 34.

28


vaarde bezetters. Het CvB hield echter voet bij stuk. Nu zou vervolging niet langer een strafrechtelijke maar een politieke daad zijn, aldus het Openbaar Ministerie, en daar wilde de Officier van Justitie zich liever niet aan branden.83 In aanloop naar de behandeling van de nieuwe wet, die de wet van De Brauw moest gaan vervangen, voerde de GSb samen met de grondraden langzaamaan de druk op de politiek op. Dat er nog altijd grote onduidelijkheid heerste over de stand van zaken rond het getouwtrek tussen de regering en het LOG bleek uit de opkomst bij een landelijke demonstratie op 2 maart: 5000 demonstranten, van wie 500 afkomstig waren uit Groningen. Velen dachten namelijk dat de collegegelden al naar 500 gulden waren verlaagd of dat dit weldra zou gebeuren. De bereidheid om actie te voeren was over het algemeen minder groot dan de twee jaar daarvoor. Desalniettemin had het LOG voldoende pressie uitgeoefend op het kabinet, daar staatssecretaris Klein de koepel van de grondraden erkende als gesprekspartner van het ministerie. De studentenbeweging raakte hiermee ingekapseld in de politieke en ambtelijke overlegstructuren.84 Pas op 9 april werd bekendgemaakt dat de behandeling in de Tweede Kamer op 24 en 25 april zou plaatsvinden. Om de studenten warm te maken voor een grote bijeenkomst op 22 april deelden studentactivisten, zoals gebruikelijk, pamfletten uit en hingen ze muurkranten op. Deze keer trok er zelfs een heuse ‘propagandakaravaan’ naar de studentenflats. Ondanks dat het Pasen was kwamen er een kleine 250 mensen naar de bijeenkomst. Maar de Kamerbehandeling werd uitgesteld naar 8 en 9 mei. De maat was nu vol voor de GSb: om Den Haag te laten zien dat het Groningen menens was, trof de bond voorbereidingen om een week lang, van 3 mei tot de Kamerbehandeling, een open bezetting van het Academiegebouw uit te voeren. ‘Open’ hield in dat de colleges en tentamens gewoon door konden gaan. De bezetting, uitgevoerd door 200 activisten, had een succesvolle afloop met 2000 handtekeningen en steunbetuigingen van tal van organisaties die de GSb in het verleden ook steunden, zoals de CPN, de PPR (althans, de plaatselijke afdeling van nota bene een regeringspartij), de HBO-bond, enzovoorts. Volgens geruchten greep het CvB niet in omdat de politie te kennen had gegeven geen medewerking te verlenen, aangezien er toch geen vervolging zou plaatsvinden.85 Op 8 mei 1974 demonstreerden enkele duizenden studenten in Den Haag als een laatste poging om de beraadslagingen in het parlement bij te sturen, waar toch nog 100 GSb’ers bij aanwezig waren. De demonstratie en de bezetting had83 Jaarverslag 1973-1974, 31. 84 Jaarverslag 1973-1974, 38-39. 85 Jaarverslag 1973-1974, 39-44.

29


den wellicht een averechts effect. Niet alleen hadden de confessionele partijen de toezegging gekregen dat een navordering van de 1000 gulden in het wetsvoorstel zou worden opgenomen, maar een Kamerlid stelde ook voor om studenten en staf een boete van maar liefst 10.000 gulden op te leggen als zij zich verzetten tegen deze navordering. Deze twee nieuwe ontwikkelingen deed de felheid van de GSb alleen maar toenemen. De vergadering in de Kamer werd opgeschort om de amendementen intern te bespreken en de GSb beëindigde de bezetting in Groningen.86 De grondraden die aangesloten waren bij het LOG hadden niet genoeg slagkracht meer om hun eis “1000 gulden nooit!” nog langer kracht bij te zetten – behalve de GSb. De ultieme poging om de Kamerleden van gedachten te doen veranderen was, voor de tweede keer in een week tijd, een korte bezetting van het Academiegebouw door toch nog 150 actievoerders. Een heuse ‘live-verbinding’ tussen Den Haag en Groningen hield de bezetters op de hoogte van de vorderingen van het Kamerdebat. Minister Van Kemenade veroordeelde in de Eerste Kamer publiekelijk de bezetting in Groningen, waar alle ogen van studerend Nederland op waren gevestigd. Na een dag beëindigde de bond de bezetting aangezien de Kamerbehandeling wederom werd opgeschort. Uiteindelijk nam de Tweede Kamer op 28 mei, na een hele lijst amendementen waaronder de navordering, de ‘vijfhonderdguldenwet’ aan.87 Alles welbeschouwd heeft de studentenbeweging aan de ene kant gewonnen maar aan de andere kant ook verloren. Het was immers een verlies dat de oude regeling van 200 gulden collegegeld en 10 gulden inschrijfgeld ophield te bestaan. Toch heeft een bijna twee jaar durende boycot, geïnspireerd door een fanatieke wil om het ideaal van gratis onderwijs te realiseren, zijn vruchten afgeworpen. De boycot – het doelbewust belemmeren van de uitvoering van een wet – was een regelrechte daad van burgerlijke ongehoorzaamheid. De middelen die de GSb aanwendde om de studenten te mobiliseren liepen uiteen van pamfletten uitdelen tot strafbare feiten als het bezetten van een openbaar gebouw. Maar het succes waarmee de bond duizenden mensen wist te mobiliseren was bovenal te danken aan de organisatorische en ideologische principes, die in het volgende hoofdstuk centraal staan.

86 Jaarverslag 1973-1974, 45-46. 87 Jaarverslag 1973-1974, 47-49.

30


HOOFDSTUK 4

‘Studenten aller faculteiten verenigt u’ Zoals eerder vermeld was de GSb in juli 1971 opgericht met een nieuwe organisatievorm in het achterhoofd, met als doel om de in verval geraakte studentenbeweging nieuw leven in te blazen. Op het oprichtingsseminar kwamen de aanwezigen tot de slotsom dat het concept van de ‘politieke vakbond’ de grondslag zou vormen van de organisatie. Met de verdeeldheid en tegenstellingen in de studentenbeweging nog vers in het geheugen lag er in het politieke vakbondsconcept, in GSb-jargon afgekort tot ‘PVC’, een heel sterke nadruk op het bewaren van de eenheid in de bond. Om die eenheid te bewerkstelligen onderscheidt De Vries, op basis van de ASVA-brochure “De vakbond van studenten in de strijd tegen het kapitaal”, een viertal mechanismen of principes. Het eerste principe betreft het zogeheten ‘democratisch centralisme’. Dit concept houdt in dat besluiten die op het hoogste niveau genomen zijn, dus door de beleidsraad en het bestuur van de bond, bindend zijn voor alle andere organen. Het impliceert daarmee een sterke gedachte van take it or leave it; discussies zijn naderhand niet meer mogelijk. De andere drie principes, zo stelt De Vries enigszins cynisch, draaien om de controle die nodig was om het democratisch centralisme daadwerkelijk af te kunnen dwingen. Zodoende was het tweede principe gericht op het aanbrengen van een hiërarchie in de GSb op basis van politieke ervaring. Zij die hun sporen hadden verdiend in de ‘strijd’ voor de studentenbelangen beschikten over meer kennis en ervaring en waren daarmee al gauw lid van de beleidsraad of het bestuur. Daarnaast was het der-

31


de mechanisme het “absolute informatiemonopolie dat het bondsbestuur toebedeeld krijgt”. Tenslotte was het vierde mechanisme de scholing van de leden, om onenigheid, zoals die was voortgekomen uit het “Krahl-Schmierer verleden van andere vakbonden”, uit te bannen.88 ‘Krahl’ en ‘Schmierer’ verwijzen naar de verhitte discussies die vanuit Duitsland naar Nederland kwamen overgewaaid en via de ‘Kritiese Universiteit’ (KrU) in Nijmegen tot sterke factionering van de studentenbeweging leidde. De twee Duitse, marxistische theoretici in kwestie, Hans-Jürgen Krahl (1943-1970) en Joscha Schmierer (1942), voerden aan het einde van de jaren zestig een polemiek in (Duitse) studentenbladen over de maatschappelijke positie van de student. Krahl stelde dat de intellectuelen, dus ook de studenten, onderdeel waren geworden van de ‘totaalarbeider’ en daardoor dezelfde belangen hadden als bijvoorbeeld de land- en de industriearbeiders. Schmierer daarentegen betoogde dat de studenten een geprivilegieerde positie hadden, want ze waren als kleinburger gebonden aan het kapitaal. Ze dienden de universiteit te verlaten om de arbeiders in hún strijd op de werkvloer te steunen – dat was immers de ‘echte’ arbeidersstrijd.89 Jacques Janssen en Paul Voestermans, die een omvangrijk sociologisch onderzoek hebben uitgevoerd naar het Nijmeegse studentenleven in de eerste drie decennia na de Tweede Wereldoorlog, zien in de debatten een verschuiving van de aspiraties die de studentenbeweging zichzelf stelde. Volgens hen “rekenden [zowel de visie van Krahl als van Schmierer] af met de voorhoedepretenties van de studentenbeweging en ontroofden de student zijn moeizaam verworven identiteit als voortrekker in de democratiseringsbeweging. Beide visies impliceerden dat er een maatschappelijke strijd gevoerd moest worden: de universiteit kon als verloren beschouwd worden.”90 Als dit standpunt was overgenomen zou er geen groot theoretisch schisma hebben plaatsgevonden in het voorjaar van 1970. Dan zouden de opvattingen van Schmierer de overhand hebben gekregen. Maar op een seminar van de Nederlandsche Studentenraad (op dat moment nog de belangenbehartigingsorganisatie van studenten op nationaal niveau en daarmee de directe voorganger van het LOG) te Drienerloo in mei 1970 kwam Amsterdam recht tegenover Nijmegen en Tilburg te staan. In de nasleep van het seminar koos de Amsterdamse ASVA voor de Krahl-kant van de discussie, terwijl de lokale studentenbewegingen in Nijmegen en Tilburg meer naar de kant van

88 De Vries, 42-43. 89 De Vries, 14-16; Kijne, 118-121. 90 Jacques Janssen & Paul Voestermans, Studenten in beweging: politiek, universiteit en student (Nijmegen/Baarn: Katholiek Studiecentrum/Ambo, 1984), 176.

32


Schmierer neigden.91 Sommigen van hen voegden de daad bij het woord en sloten zich aan bij de in 1972 opgerichte Socialistische Partij. De ASVA ontwikkelde in datzelfde jaar nog het politieke vakbondsconcept, dat inderdaad, helemaal in lijn met Krahl, de studenten net als de arbeiders in een vakbond moest organiseren. De studenten moesten vakbondspolitiek gaan bedrijven aan de universiteit om daar, op dat terrein, bij te dragen aan de omverwerping van de kapitalistische maatschappij.92 Groningen importeerde dit gedachtegoed en gaf de nieuwe organisatie dan ook treffend de benaming ‘Groninger Studentenbond’ – tussen ‘studenten’ en ‘bond’ mist alleen nog het woord ‘vak’. Hoe laat de voorkeur voor Krahl of Schmierer zich verklaren? Historici leggen een verband tussen die keuze en de aanwezigheid van en banden met communistische organisaties op lokaal niveau. Kijne beweert dat het ‘linksradikalisme’ van de Nijmeegse en Tilburgse studentenbeweging veroorzaakt was door het politieke vacuüm waarin de studenten in die steden verkeerden. Er waren daar geen sterke traditionele arbeidersorganisaties die voor de studentenbeweging een houvast vormden.93 “Ze moesten zelf het wiel uitvinden en bedachten toen exotische constructies naar anarchistisch en maoïstisch design,” schrijft Verbij.94 Dat de ideologische en organisatorische basis van de Nijmeegse en Tilburgse studentenbonden op maoïstische leest was geschoeid is een logisch gevolg van de oriëntatie op Schmierer in die kringen. Schmierer deed een verkapte oproep aan de studenten om de universiteit te verlaten en de fabrieken in te gaan, om zich aldaar te verbroederen met de arbeiders. Dezelfde visie was de in 1970 opgerichte Kommunistiese Eenheid Nederland (KEN) en de studentenorganisatie daarvan, de Marxisties-Leninistiese Studentenbond (MLS), toebedeeld. De KEN haalde haar ideologische inspiratie uit het gedachtegoed van de Chinese leider Mao Zedong (1893-1976). Vooral in Nijmegen en Tilburg (en in mindere mate ook Utrecht) kon de KEN een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de studenten.95 De grote tegenhanger van de KEN, zeker na het conflict tussen de Sovjet-Unie en China aan het begin van de jaren zestig, was de CPN. De maoïstische KEN was een afsplitsing van de stalinistisch georiënteerde CPN, die Moskou als het grote voorbeeld zag. Als we de universiteitssteden in ogenschouw nemen waren het vooral Amsterdam en Groningen waar de CPN van oudsher sterk vertegenwoordigd was. De CPN had door de steun aan de bezetters van het Maagdenhuis in 91 92 93 94 95

Kijne, 121-124. Janssen & Voestermans, 180; Kijne, 139; De Vries, 39-40. Kijne, 129 Verbij, 76. Verbij, 88.

33


1969 veel sympathie gekregen van de studentenbeweging.96 Meer in het algemeen stemde 15 tot 20 procent van de studenten over de periode 1966-1976 op de CPN of de PSP.97 Het is daarom geen vreemde gedachte als Janssen en Voestermans schrijven dat de ASVA onder sterke invloed stond van de CPN.98 De partij stimuleerde dat studenten zich bezig gingen houden met vakbondswerk, ook overeenkomstig Krahls theorie van de ‘totaalarbeider’.99 Er waren vanaf het begin van de jaren zeventig dus grofweg twee kampen in de studentenbeweging te onderscheiden: enerzijds de as Amsterdam-Groningen met op de achtergrond de stalinistische CPN en anderzijds de as Nijmegen-Tilburg met de maoïstische KEN. Meer in het algemeen zijn er ook andere oorzaken aan te wijzen voor de aantrekkingskracht van het communisme op de studenten. Zowel Henssen als Ger Verrips, die jarenlang lid was van het partijbestuur van de CPN en redacteur was van De Waarheid in de jaren zestig, benoemen ten eerste het “romantisch ontzag voor het verzetsverleden” (Henssen) dan wel de “heroïek van het antifascisme” (Verrips).100 In de tweede plaats was er alom bewondering voor de daadkracht van de CPN en was er het verlangen om deel uit te maken van een strijdbare arbeiderscultuur. Buiten de vertegenwoordigende lichamen op de verschillende bestuurlijke niveaus gingen communisten de wijken in en trokken ze naar bedrijven om tal van protest- en verzetsacties te ondernemen. Het raadswerk dat CPN-leden deden diende zoveel mogelijk in het verlengde daarvan te liggen.101 Een befaamd voorbeeld is de staking van strokartonarbeiders in Oost-Groningen in 1969. CPN-partycoryfee Fré Meis (1921-1992) wist, terwijl hij zowel zitting had in de gemeenteraad van Groningen als in de Provinciale Staten, de staking succesvol te beëindigen. Groningse studenten – de GSb bestond op dat moment nog niet – collecteerden om de stakingskas bij te vullen. Meis kwam wekelijks college geven aan de enthousiaste studenten.102 Ten derde ontwaart Verrips een afkeer van het ‘reformisme’ van de regerende PvdA. Inderdaad hebben we gezien dat de deelname van de PvdA, of beter gezegd de deelname van Keerpunt ’72 (met D66 en de PPR) aan het kabinet-Den Uyl, tot grote ontgoocheling onder de grondraden leidde. De belofte om de collegegeldverhoging naar 1000 gulden onder De Brauw terug te draaien mondde 96 Ger Verrips, Dwars, duivels en dromend: de geschiedenis van de CPN 1938-1991 (Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1995), 448; Verbij, 88. 97 Janssen & Voestermans, 234-235. 98 Janssen & Voestermans, 180. 99 Verbij, 104. 100 Verrips, 449; Henssen, 100. 101 Verrips. 445 en 448-449; Henssen, 100. 102 Lejo Siepe & Gerrit Voerman, Fré Meis (1921-1992): handelsreiziger in revoluties (Zutphen: Walburg Pers, 2000), 53-54.

34


uit in een verlaging naar 500 gulden. Het gevoel verraden te zijn door drie sterke politieke bondgenoten dreef de studentenbeweging in de armen van de CPN, die hen meer dan welkom heette. Uit de nieuwe aanwas kon de partij mensen werven voor het dagelijkse werk en de vergrijzing van de oude garde enigszins tegengaan. “Het was een cruciaal moment in de partijgeschiedenis, die ontmoeting van twee generaties: een partijleiding, voornamelijk bestaande uit mensen die dertig jaar daarvoor in verzet waren gegaan tegen de Duitse bezetters, en jongeren die zich een vergelijkbare verzetsrol indachten tegen de verstarde traditionele patronen in het culturele en politieke leven in eigen land,” schrijft Verrips.103 Ten vierde hadden tal van studenten, voortbordurend op het verzet tegen de maatschappelijke status-quo, behoefte aan een alternatief theoretisch kader.104 De CPN verkondigde dat veel problemen die in de samenleving speelden waren op te lossen door de komst van het socialisme, of op zijn minst een radicale verandering van de kapitalistische maatschappijvorm. ‘Kritiese’, veelal marxistische, literatuur vond gretig aftrek in studentenkringen. De werken van Antonio Gramsci, Emma Goldman en Rosa Luxemburg werden met evenveel passie behandeld als de ‘klassiekers’ van Karl Marx, Friedrich Engels en Vladimir Lenin.105 Lenin dacht in zijn pamflet ‘Wat te doen?’ uit 1902 het concept van het democratisch centralisme uit. In datzelfde pamflet verbond hij dit concept met dat van de ‘revolutionaire voorhoede’, wat inhield dat een kleine groep toegewijde revolutionairen de leiding moest nemen in de socialistische revolutie. Deze organisatievorm werd de norm voor de communistische partijen, ook de Nederlandse CPN.106 De leiding van de GSb introduceerde met het politieke vakbondsconcept dus een organisatorische structuur die gelijk was aan die van de CPN en terugging tot vóór de Russische Revolutie van 1917. Het concept van de revolutionaire voorhoede is bovendien terug te zien in de hiërarchie op basis van politieke ervarenheid: degenen die het langst meedraaiden in de organisatie zaten in het bestuur of de beleidsraad en bepaalden de te voeren strategie. De beide organisaties vertoonden niet alleen grote gelijkenissen in organisatorisch opzicht, maar ook in de doelstellingen van de acties die beide organisaties ondernamen. Zowel de GSb als de CPN verklaarden zich solidair met arbeidersacties als stakingen en steunden die ook, zoals we eerder zagen bij de Scheepswerf Noord-Nederland in Delfzijl en Pelger in Emmen. Ook bij het organiseren van 103 Verrips. 448-449. 104 Verrips, 449. 105 Hellema, 79. 106 ‘V.I. Lenin: Wat te doen?’, Marxists International Archive, laatst bewerkt op 3 januari 2010, geraadpleegd op 24 november 2016, https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1902/wattedoen/index.htm.

35


demonstraties en protestacties tegen allerlei vermeend onrecht in de Derde Wereld liepen de CPN en de GSb voorop. Over een protestactie tegen de komst van Joseph Luns (1911-2002), secretaris-generaal van de NAVO, schreef de bond in een persbericht het volgende: “Als sekretaris-generaal van de NAVO ondersteunt hij dit regiem [het autocratische bewind van de Portugese premier] nog krachtiger en is daardoor één van de hoofdmedeplichtigen aan de onderdrukking en uitbuiting van de bevolking in de Portugese koloniën.”107 De oorlog in Vietnam moest het eveneens ontgelden. Een discussiestuk op een LOG-seminar in augustus 1975 stelt dat de demonstraties tegen de oorlog niet alleen hadden gediend om het bewustzijn van de studenten te vergroten en de “progressieve krachten in de Nederlandse verhoudingen te vergroten”, maar ook ter “verzwakking van de posities van het imperialisme.”108 De identificatie met het wereldwijde verzet tegen de steun die westerse landen gaven aan autoritaire regimes bleef zeker niet beperkt tot de GSb, de CPN en diens jongerenorganisatie het ANJV. Zo stelden de fracties van de GSb en de grote tegenstander in de Universiteitsraad, de corporaal-georiënteerde Groninger Organisatie voor Studenten (GROS), in november 1973 gezamenlijk een motie op die het kolonelsregime in Griekenland veroordeelde.109 De algehele tendens in de jaren zeventig was er een van veel protesteren tegen allerlei vormen van onrecht, zowel binnen als buiten de landsgrenzen. De CPN speelde hierin vaak een voortrekkersrol. Het ultieme voorbeeld van vergaande samenwerking die onder CPN-gezag tussen allerlei belangenorganisaties plaatsvond waren de zogeheten ‘volkscongressen’ in de jaren zeventig. De congressen werden viermaal op poten gezet (in 1972, 1975, 1978 en 1980) en hadden als centraal thema dat Groningen geen wingewest mocht zijn van de rest van Nederland. De sociaaleconomische achterstand van de provincie en de geplande aanleg van militaire oefenterreinen kwamen uitgebreid aan de orde. Er kwamen in het begin al ongeveer 1200 mensen op af, een aantal dat tot 2000 zou uitgroeien.110 Niet alleen de GSb deed hier als studentenorganisatie aan mee, ook het Studentenpastoraat en de Stichting Studentenhuisvesting verleenden hun steun. Incidenteel spraken ook PvdA’ers en vakbondsbestuurders zich uit voor de volkscongressen.111 107 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 294. Vergaderstukken GSb (voornamelijk beleidsraad) o.a. over Wet Posthumus, studentenstops, volkscongres en f1000,- actie, 1971-1977, “Persbericht over bezoek Luns aan Groningen,” ongedateerd. 108 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 235. Stukken LOG, GSb-gerelateerd, 1974, “Buitenland na de overwinning van Vietnam t.b.v. Landelijk Kaderseminar,” d.d. 1 augustus 1975. 109 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 266. Vergaderstukken Dagelijks Bestuur notulen, 1973-1974, “Notulen DB d.d. 23 november 1973.” 110 Siepe en Voerman, 72-74. 111 G. Voerman, E. de Jonge & H. van der Veen, Tussen Moskou en Finsterwolde: over de geschiedenis van het communisme in Oost-Groningen (Scheemda: Uitgeverij Meinders, 1993), 108-109.

36


Er was dus sprake van sterke samenwerking tussen de GSb en de CPN. De studentenbond kon altijd rekenen op steun en sympathie van de communisten en dat gold andersom ook; een brief van een GSb-bestuurslid aan het districtsbestuur van de CPN had als aanhef “Vrienden”.112 Veel studenten in Groningen traden toe tot de CPN, althans, dat schrijven Voerman, De Jonge en Van der Veen. Zij baseren hun aannames op ledenaantallen van het district-Groningen: 500 leden in 1973, 800 in 1975 en 1300 in 1977.113 Ze doen meteen daarna een nog grotere claim door te stellen dat de CPN, door de nieuwe studenten-leden, via de GSb voet aan de grond kreeg in de universiteit. Het behoeft nader onderzoek om te bepalen hoeveel GSb’ers ook daadwerkelijk lid waren van de CPN. Wat we wel met enige zekerheid kunnen vaststellen is dat een deel van de harde kern van de GSb communist was.114 Het beste voorbeeld is Thewis Wits (1947-2014), die de eerste bestuursvoorzitter van de bond en ook de eerste voorzitter van de GSb-fractie in de Universiteitsraad was. Wits was daarna van 1975 tot 1982 namens de CPN wethouder van de gemeente Groningen. Hij zei zelf onomwonden in een interview met de Universiteitskrant dat de GSb een verlengstuk van de CPN was,115 maar in een brief aan het GSb-bestuur, bijna 30 jaar eerder, beweerde hij nog dat er geen directe relatie tussen beide organisaties was.116 De studentenbond en de communisten hielden er beiden niet alleen dezelfde organisatorische structuur op na. De cultuur die bij de GSb heerste leek volgens de verhalen sterk op die van de CPN. Over de sfeer aldaar schrijft Verbij: “De CPN was een verzorgende moeder en een strenge vader tegelijk. De partij stelde geen prijs op de theoretische luchtfietserij en ideologische dweperij van de studenten. Er heerste in de CPN een zakelijk, anti-intellectueel klimaat. [...] Bij alle knusheid, betrouwbaarheid, daadkracht en Salonfähigkeit was de partij ook gewoon hard en meedogenloos. Tot het voor de partij rampzalige verkiezingsjaar 1977 gedroeg ze zich als een controlefreak. Niets werd aan het toeval overgelaten, ze wilde overal de hand in hebben.”117 Geen fraai beeld dus, dat voormalig communist Ger Harmsen bevestigt. In diens memoires, getiteld Herfsttijloos, fulmineert de toenmalig hoogleraar dia112 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 312. Correspondentie uitgaande post van de GSb, 1973, “Brief n.a.v. betalingsachterstanden,” d.d. 21 december 1973. 113 Voerman, De Jonge & Van der Veen, 106. 114 Voerman, De Jonge & Van der Veen, 107. 115 “Thewis Wits en zijn studententijd,” Groninganus, laatst bewerkt op 4 januari 2017, geraadpleegd op 19 november 2016, https://groninganus.wordpress.com/2014/12/31/thewis-wits-en-zijn-studententijd/; Frits Poelman, “De CPNactievoerder die directeur werd,” Dagblad van het Noorden, 31 december 2014, 24, geraadpleegd op 19 november 2016, http://www.dekrantvantoen.nl/vw/article.do?id=DVHN-20141231-GO01024006&vw=org. 116 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 952. Stukken GSb relatie CPN, discussiestuk ‘hoe verkopen wij de GSb’, 1979-1980, “Brief van Thewis Wits aan GSb-bestuur,” 1979. 117 Verbij, 98.

37


lectische filosofie en historische sociologie tegen de hetze die de CPN in de jaren zeventig tegen hem voerde. Harmsen was al eerder uit de partij gestapt en werd wegens zijn opvattingen uitgemaakt voor ‘renegaat’ en ‘NAVO-professor’.118 Hij hield nauwkeurig bij hoeveel keren hij onderwerp was van de ‘lastercampagne’: maar liefst 66 keer, waarvan 52 keer nadat studenten in groten getale lid waren geworden van de CPN – het is aannemelijk dat die studenten GSb’ers waren.119 De Basisgroep van de GSb (een basisgroep was de laagste activisteneenheid op het niveau van een studie), die volgens Harmsen sterk onder invloed van de communisten stond, kreeg een steeds dominantere rol op het Instituut voor Filosofie. “Verschillende politiek andersdenkenden hielden het niet uit en zochten elders hun toevlucht,” schrijft hij. “Niet alleen a-politieke of politiek andersdenkende studenten werden het slachtoffer van de geestdrijverij van de Basisgroep, het gold ook voor een enkele docent.”120

De indruk ontstaat dat er in de bond een dogmatische sfeer heerste waar

de leiding geen tegenspraak duldde. Verbij spreekt van een “grimmige organisatie die vooral langs informele lijnen studenten en staf van de universiteit in een ideologische houdgreep hield.”121 In dezelfde zin staat terecht “in veel verhalen”, want dergelijke uitspraken zijn meer dan eens gebaseerd op subjectieve getuigenissen van mensen die last hebben gehad van het optreden van de GSb. De beeldvorming is niet in de laatste plaats te wijten aan het werk van Henssen en De Vries, die nota bene zelf lid was van de bond in de jaren zeventig. Hij wond er geen doekjes om door te stellen dat hij “af wilde rekenen met zijn voorgangers” die de GSb hadden geleid.122 De Vries besteedt wellicht daarom redelijk veel aandacht aan het verzet dat er tegen het politieke vakbondsconcept ontstond, dat tegen 1974-1975 een hoogtepunt beleefde. Het blad Der Clercke Cronike, uitgegeven door een stichting die aangesloten was bij de Gronstra, leidde het verzet tegen de GSb. Andere aan de Gronstra verbonden organisaties, vooral de corpora, waren ongelukkig met de politieke vakbond. Het conflict werd in het bijzonder voortgedreven door pogingen van de GSb om Der Clercke Cronike, op dat moment een voornaam medium voor studenten, over te nemen. Op die manier zou het derde mechanisme van het politieke vakbondsconcept, het absolute informatiemonopolie, een stukje dichterbij komen.123 Een aanzienlijk deel van de belangenbehartiging van de 118 Verbij, 99. 119 Ger Harmsen, Herfsttijloos: een levensverhaal (Nijmegen: Socialistische Uitgeverij Nijmegen, 1993), 550. 120 Harmsen, 566. 121 Verbij, 100. 122 De Vries, 2. 123 De Vries, 67-69.

38


bond richtte zich op de strijd tegen de ‘duizendguldenwet’ en de boycot daarvan. Het “bewaren van de dogmatiek” was daarin cruciaal.124 Het bestuur erkende zelf dat er sprake was van een “krisissituatie” aangezien velen binnen de actiegroepen het “leninistisch begrip van het democratisch centralisme” niet accepteerden. Er waren bovendien aantijgingen dat het bestuur censuur pleegde op de inhoud van de Nait Soez’n.125 Een bezorgd lid zegde haar lidmaatschap op daar zij van mening was dat “de meningsvorming binnen de GSB binnen een te kleine groep plaatsvindt en dat de hieruit voortvloeiende standpunten te ongenuanceerd zijn. De GSB pleit m.i. terecht voor een democratische structuur binnen de universiteit maar de structuur binnen de GSB zelf is verre van democratisch.”126 Na het succes van de boycot van de collegegeldverhoging keerde de rust weer terug binnen de GSb. De boeman in de vorm van meer betalen voor de studie was verdwenen. De conflicten verplaatsten zich naar de faculteiten, de subfaculteiten en de vakgroepen. Daar zetten de basisgroepen zich in voor het veranderen van de inhoud van de curricula. Structuralistische ideeën en theorieën, in het bijzonder materialistische en marxistische, werden opgenomen in de onderwijsprogramma’s.127 Het vierde principe van het politieke vakbondsconcept, de scholing van de (kader)leden, vond dan nu ook haar weerslag in het onderwijs dat niet alleen de GSb’ers volgden maar ook hun medestudenten. Het voeren van coalitiepolitiek aan de hand van ideeën van Lenin, zoals behandeld op een kaderseminar in december 1971, had niet alleen zijn meerwaarde bewezen in het winnen van het personeel op een faculteit, maar de leer van die ideeën zelf waren onderwerp van discussie in de collegebanken – althans, zo dacht de GSb er zelf over.128 De invloed van de CPN op de GSb trok zelfs de aandacht van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Getuige het inzagedossier, dat diens opvolger de AIVD in 2005 heeft vrijgegeven aan de GSb, is de bond gedurende ruim acht jaar ‘in de gaten gehouden’ door de geheime dienst.129 Het dossier telt negentig pagina’s en loopt van 22 februari 1972 tot 10 december 1980. Het overgrote deel, meer dan tachtig pagina’s, behelst de periode van 1972 tot 1975. Uit de rapporten blijkt 124 De Vries, 70. 125 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 266. Vergaderstukken Dagelijks Bestuur notulen, 1973-1974, “Brief aan redactie van Nait Soez’n,” d.d. 14 februari 1974. 126 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 301. Stukken over de organisatie GSb, +/- 1974, “Brief ter opzegging van lidmaatschap,” d.d. 1 mei 1975. 127 Hellema, 80. 128 RHC GrA, toegangsnr. 1011, Groninger Studenten Bond, 1964 – 1996, inv.nr. 301. Stukken over de organisatie GSb, +/- 1974, “Uitnodiging voor seminar op 16 en 17 december,” d.d. 10 december 1971. 129 Inzagedossier, betreft dossiers over Groninger Studentenbond, Digi/244-2004, passim. Vrijgegeven op 4 januari 2005.

39


dat de dienst zeer goed geïnformeerd was over de doelstellingen, het aantal deelnemers en de inhoud van bijeenkomsten en demonstraties. Kopieën van persberichten, pamfletten en krantenknipsels vullen de rapportages waar en wanneer relevant voor het desbetreffende rapport aan.130 Voor de BVD stond buiten kijf dat de CPN de GSb stuurde, waardoor er “een goede voedingsbodem [werd] gevonden voor allerlei (soms extremistische) acties.”131 Maar naarmate de jaren zeventig aan hun einde kwamen werd de bond in de ogen van de dienst niet langer de moeite waard om te bespioneren. Hoewel er meerdere ‘licht’ anarchistisch denkende mensen actief waren binnen de GSb, waren de banden met de communisten geen mogelijk gevaar meer voor ’s lands veiligheid. De geheime dienst sloot het dossier op 10 december 1980 met de volgende woorden: “De CPN heeft nauwelijks of geen invloed meer binnen de Groninger Studenten Bond. De GSB wil een op zich zelf staande organisatie voor studenten zijn en wil hierbij geen lijn van een politieke partij volgen.”132 Met het loslaten van het politieke vakbondsconcept in het voorjaar van 1979 kwam het ideologisch radicalisme ten einde. In de decennia daarna bezetten GSb’ers ook nog wel (universitaire) gebouwen, maar dat was sporadisch en niet meer zo georganiseerd en ideologisch gedreven als in de periode 1971-1974. Na 1979 kende de studentenbeweging slechts een opleving als er regeringsbeleid kwam dat het hoger onderwijs zou benadelen. De ‘kanalisering van de onvrede’, zoals minister Veringa helemaal aan het begin stelde, heeft de studentenbeweging aantoonbaar teniet gedaan.

130 Inzagedossier, betreft “Extra-vergadering GSB-beleidsraad,” d.d. 23 november 1972. Het meest in het oog springend is een rapport van 23 november 1972. In dit rapport wordt vrij concreet de inhoud besproken van een extra vergadering van de beleidsraad, die altijd een besloten karakter had. Dit kan betekenen dat een agent van de BVD zelf actief was in een basisgroep van de GSb en dus nog studeerde, of dat de agent zijn inlichtingen van een informant verkreeg. 131 Inzagedossier, betreft “[...] studentenvereniging [...] te Groningen,” d.d. 29 mei 1980. Op sommige plaatsen in het dossier zijn namen, woordgroepen of zelfs hele zinsnedes witgemaakt, wellicht in verband met de gevoeligheid van bepaalde informatie. 132 Inzagedossier, laatste pagina. Er is, zoals bij sommige andere documenten van het dossier, geen datum van binnenkomst, afgifte of publicatie vermeld.

40


Conclusie In de zomer van 1971 zag de Groninger Studentenbond (GSb) het levenslicht als sluitstuk van een tijd der troebelen die de Nederlandse studentenbeweging, ook in Groningen, in zijn greep hield. De verwarring en verdeeldheid die heerste onder de studenten was ingegeven doordat het studentenactivisme niet meer wist hoe het moest reageren op de politieke ontwikkelingen in Den Haag, die resulteerden in de totstandkoming van de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB). De vraag hoe de studentenbeweging moest omgaan met de van hogerhand opgelegde democratisering van de universiteit leidde tot teleurstelling en desillusie, maar niet in Groningen. De Groninger Studentenraad (Gronstra) was hevig verontwaardigd, daar de bestuursvorm die de academische gemeenschap in Groningen zelf had voortgebracht verderging dan de WUB. De kiem voor een nieuwe vorm van studentenprotest was daarmee gelegd. De Gronstra bleek echter niet het goede middel te zijn om te kunnen actievoeren, want het was in feite een lokaal studentenparlement. De grootste partij in dat parlement, de Studenten Vak Beweging (SVB), had zich teveel geïsoleerd van de ‘massa’s der studenten’ en haar positie als belangenbehartiger van studenten verloochend. Groepen activisten vonden dat er een nieuwe visie en organisatie moesten komen om een einde te maken aan de ‘actieloosheid’ die verlammend werkte op de studenten. Actievoeren was noodzakelijk om de studentenbeweging weer tot leven te brengen. Wat maakte de GSb anders dan de Gronstra en de SVB? De GSb zag het behartigen van de belangen van studenten niet als een strijd die zij alleen moest voeren – dat was immers de fout van de SVB geweest en die ging daardoor ten onder. Het was dus noodzakelijk om andere groeperingen in de samenleving te betrekken die ook gericht waren op het veranderen van de maatschappelijke status-quo. Zodoende voerde de bond een zogeheten ‘koalitiepolitiek’ met gelijkgestemden, in het bijzonder de andere belangenbehartigingsorganisaties in het onderwijs en de linkse politieke partijen.

41


Op het gebied van het hoger onderwijs was de regering van Barend Biesheuvel voornemens om de studieduur in te korten, studentenstops voor bepaalde opleidingen af te kondigen en het studiefinancieringsstelsel te versoberen. Maar het was bovenal de verhoging van het collegegeld die de studentenbeweging deed herleven. Vanaf het begin presenteerde minister De Brauw dit plan als de hoeksteen van het onderwijsbeleid van de regering. Het was daarom niet moeilijk voor de GSb om studenten te mobiliseren om dit voorstel tegen te houden: iedereen die hoger onderwijs volgde kreeg hiermee te maken. In enkele maanden tijd werden honderden studenten lid van de bond en wist het duizenden op de been te brengen om te demonstreren. Naast demonstreren verzamelden GSb’ers handtekeningen, deelden ze pamfletten uit en hielden ze massabijeenkomsten. Deze methoden maakten altijd deel uit van het actierepertoire van de bond. Niet alleen veel studenten waren lid of sympathiseerden met de bond, ook delen van het personeel en het universiteitsbestuur stonden welwillend tegenover de doelstellingen van de GSb. Buiten de universiteit trok de GSb op met andere belangenbehartigers in het onderwijs, waaronder de grondraden in de andere studentensteden (verenigd in het Landelijke Overleg Grondraden, het LOG) en de linkse politieke partijen. Van methodologische radicalisering was tot de aanname van de ‘duizendguldenwet’ nog geen sprake. Dat kwam pas op het moment dat het LOG overging tot het boycotten van de wet. De GSb verlegde de aandacht van het strijden tegen de invoering van een maatregel naar het zoveel mogelijk hinderen van de uitvoering van die maatregel: burgerlijke ongehoorzaamheid dus. Het GSb-bestuur moest naast studenten nu echt zoveel mogelijk andere groepen voor zich zien te winnen. Maar dat streven werd al gauw bemoeilijkt door het optreden van het College van Bestuur, dat door harde maatregelen tegen de bond bijdroeg aan het beeld van een kwaadaardige kliek van machthebbers. Niet alleen in Groningen verzetten de autoriteiten zich tegen het actievoeren van de studenten. In Den Haag had het kabinet-Den Uyl het kabinet-Biesheuvel opgevolgd, dat tegen de verwachtingen in de ‘duizendguldenwet’ niet in zijn geheel zou terugdraaien maar slechts ging verlagen. De studentenbeweging voelde zich verraden door de ‘progressieve drie’, PvdA, D66 en PPR, die verenigd waren in Keerpunt ‘72. De nieuwe bewindslieden Van Kemenade en Klein waren in de ogen van de GSb geen haar beter dan Van Veen en De Brauw. Paradoxaal genoeg zorgde het meest linkse kabinet van na de Tweede Wereldoorlog, gebrand op de ‘spreiding van macht, kennis en inkomen’, voor een vergaande radicalisering van de studentenbeweging. Het ‘verraad’ van Keerpunt ’72 betekende ook een sterkere toenadering tot de communisten door de GSb. Al vanaf de oprichting van de bond waren er

42


communistische invloeden waar te nemen bij de organisatie. Dat bleek uit de organisatorische principes, die waren afgeleid van het principe van het democratisch centralisme: hiërarchisering van de leden op basis van politieke ervarenheid, het absolute informatiemonopolie en de scholing van de leden. Deze principes vormden de basis van het concept van de politieke vakbond, die was bedacht door de ASVA toen die in de theoretische debatten van 1969-1970 de analyse van Krahl overnam. De keuze voor Krahl was in zowel Amsterdam als Groningen begrijpelijk, daar in beide steden de CPN van oudsher een sterke basis had. Die partij was erop gericht om door middel van vakbondswerk bij te dragen aan de omverwerping van de kapitalistische maatschappij. De politieke vakbond voor studenten diende dat ook te doen, maar dan via de universiteit. Het wereldbeeld van de GSb vertoonde sterke overeenkomsten met dat van de CPN. De kern van die visie bestond uit het betuigen van solidariteit met de slachtoffers van het kapitalisme. Die waren niet alleen te vinden in het onderwijs maar ook bij de arbeiders en de boeren. De solidariteit ging verder dan de eigen landsgrenzen. De GSb en de CPN werkten dan ook veelvuldig met elkaar samen. Een deel van de leden van de GSb was ook lid van de CPN, een percentage dat allengs hoger werd naarmate leden in leidinggevende en bestuurlijke functies van de bond kwamen. De persoonlijke unies die hieruit voortvloeiden drukten zich uit in de modus operandi van de GSb: zoals communistische volksvertegenwoordigers veel tijd en moeite stopten in actievoeren en ‘de wijken in gaan’ om pamfletten uit te delen en handtekeningen te verzamelen, zo voerden GSb’ers precies hetzelfde uit in faculteitsgebouwen en studentenflats. De sterke banden tussen de GSb en de CPN hadden echter ook een keerzijde. Meer dan eens lieten GSb’ers zich voor het karretje spannen van de communisten. Daarnaast leidde de dogmatische cultuur, een logisch gevolg van het democratisch centralisme, ertoe dat er binnen de GSb een onderhuidse polarisatie ontstond: wie niet voor de lijn van de leiding is, is automatisch tegen. De GSb was dus zeker geen mantelorganisatie van de CPN, zoals boze tongen in het verleden hebben beweerd. Het was niet zo dat de GSb, bij wijze van spreken, vanuit het CPN-kantoor werd bestuurd. Maar aan de andere kant presenteerden de communisten een eenvoudig en strijdbaar ideologisch kader dat de herboren studentenbeweging in Groningen houvast gaf. De CPN was radicaal in haar denkbeelden dat de kapitalistische samenleving moest worden verworpen. Dat ideologische radicalisme beïnvloedde de GSb sterk toen die op veel verzet stuitte bij de acties tegen het onderwijsbeleid van de regering en de CPN altijd klaar stond als bondgenoot. Het ideologische en methodologische radicalisme gingen hand in hand.

43


Bronnen- en literatuurlijst ARCHIEVEN Binnenlandse Veiligheidsdienst

Inzagedossier, betreft dossiers over Groninger Studentenbond, Digi/2442004

Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven

Toegangsnummer 1011 – Groninger Studenten Bond, 1964-1996 Inventarisnummer 161. Persberichten en krantenartikelen over de duizendguldenactie en over loting, 1971-1972

Inventarisnummer 235. Stukken LOG, GSb-gerelateerd, 1974

Inventarisnummer 239. Aktiestukken 1000 gulden wet, 1973

Inventarisnummer 254. GSb-jaarverslag, 1972-1973

Inventarisnummer 266. Vergaderstukken Dagelijks Bestuur notulen, 1973-1974 Inventarisnummer 294. Vergaderstukken GSb (voornamelijk beleidsraad) o.a. over Wet Posthumus, studentenstops, volkscongres en f1000,- actie, 1971-1977

Inventarisnummer 301. Stukken over de organisatie GSb, +/- 1974

Inventarisnummer 308. Correspondentie uitgaande post van de GSb, veelvoorkomende namen: Wolthuis, Runhaar, Berg, 1974

Inventarisnummer 312. Correspondentie uitgaande post van de GSb, 1973

Inventarisnummer 748. Stukken GSb duizend-guldenactie bezett ingskommunikees, strategiestukken, draaiboeken, 1974

44


Inventarisnummer 752. Stukken 1000 gulden aktie en aktie tegen navordering van het collegegeld + de bezetting van het Academiegebouw, 1971-1974

Inventarisnummer 952. Stukken GSb relatie CPN, discussiestuk ‘hoe verkopen wij de GSb’, 1979-1980

WEBSITES Groninganus. “Thewis Wits en zijn studententijd.” Laatst bewerkt op 4 januari 2017. Geraadpleegd op 19 november 2016. https://groninganus.wordpress.com/2014/12/31/thewis-wits-en-zijn-studententijd/. GSb onderzoek: Onderzoek naar de geschiedenis van de GSb. “Nait Soez’n 1972-01.” Laatst bewerkt op 3 maart 2016. Geraadpleegd op 29 oktober 2016. https://gsbonderzoek.nl/content/nait-soezn-1972-01. GSb onderzoek: Onderzoek naar de geschiedenis van de GSb. “Thema’s.” Laatst bewerkt op 18 september 2016. Geraadpleegd op 11 december 2016. https://gsbonderzoek.nl/content/themas. Marxists Internet Archive. “V.I. Lenin: Wat te doen?” Laatst bewerkt op 3 januari 2010. Geraadpleegd op 24 november 2016. https://www.marxists. org/nederlands/lenin/1902/wattedoen/index.htm Poelman, Frits. “De CPN-actievoerder die directeur werd.” Dagblad van het Noorden, 31 december 2014. Geraadpleegd op 19 november 2016. http://www.dekrantvantoen.nl/vw/article.do?id=DVHN-20141231GO01024006&vw=org . Staten-Generaal Digitaal. “Handelingen Tweede Kamer 1971 03 augustus 1971.” Geraadpleegd op 23 november 2016. http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A1971%3A0000139&zoekopdracht%5Bkamer%5D%5B1%5D=Tweede+Kamer&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Bvan%5D=1970+-+1971&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1971+-+1972&zoekopdracht%5BdocumentType%5D=Alle+document+types&zoekopdracht%5Bpagina%5D=1&zoekopdracht%5Bsortering%5D=relevantie&zoekopdracht%5Bzoekwoorden%5D=&zoom=0.5&highlights=aan&pagina=10

LITERATUUR De Groninger Studentenbond. Verslag van een politieke vakbond. Groningen: S.K.F., 1972.

45


De Groninger Studentenbond. Jaarverslag 1973-1974. Groningen: Regenboog, 1974. Harmsen, Ger. Herfsttijloos: een levensverhaal. Nijmegen: Socialistische Uitgeverij Nijmegen, 1993. Hellema, Duco. Nederland en de jaren zeventig. Amsterdam: Boom, 2012. Henssen, E.W.A. Rijksuniversiteit Groningen, 1964-1989. Groningen: WoltersNoordhoff/Egbert Forsten, 1989. Janssen, Jacques & Paul Voestermans. Studenten in beweging: politiek, universiteit en student. Nijmegen/Baarn: Katholiek Studiecentrum/Ambo, 1984. Kennedy, James C. Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig, vert. Simone Kennedy-Doornbos. Amsterdam: Boom, 1995. Kijne, H. Geschiedenis van de Nederlandse studentenbeweging, 1963-1972. Doctoraalscriptie, Vrije Universiteit Amsterdam, 1975. Merriënboer, J. van, P. Bootsma en P.G.T.W. van Griensven. Van Agt: tour de force. Amsterdam: Boom, 2008. Righart, Hans. De eindeloze jaren zestig: geschiedenis van een generatieconflict. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1995. Scholten, Wilfried. Mooie Barend: biografie van B.W. Biesheuvel, 1920-2001. Amsterdam: Bakker, 2012. Siepe, Lejo & Gerrit Voerman. Fré Meis: handelsreiziger in revoluties. Zutphen: Walburg Pers, 2002. Verbij, Antoine. Tien rode jaren: links radicalisme in Nederland 1970-1980. Amsterdam: Ambo, 2005. Verrips, Ger. Dwars, duivels en dromend: de geschiedenis van de CPN 1938-1991. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1995. Vingerling, Herman en Christiaan Schouten. Democratisch Socialisten ’70: nevenstroom in de sociaal-democratie? Dissertatie, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2003. Voerman, G., E. de Jonge en H. van der Veen. Tussen Moskou en Finsterwolde: over de geschiedenis van het communisme in Oost-Groningen. Scheemda: Uitgeverij Meinders, 1993. Vries, Peter de. Dan kopen ze maar een F-16 minder: geschiedenis van de Groningse studentenbeweging. Groningen: C.R.D., 1982.

46


AUTEURSRECHT Op alle publicaties rust auteursrecht. Alle door de JHSG gepubliceerde stukken zijn uitsluitend bedoeld voor persoonlijk gebruik. Op verveelvoudiging van werk staan de sancties die de auteurswet aan schrijvers en uitgevers verleent. Het is wel mogelijk toestemming vooraf te vragen wanneer verveelvoudiging overwogen wordt.

47


Meer scripties lezen? WWW.JONGEHISTORICI.NL


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.