HFDST 2 cursus 1 aardrijkskunde SVC

Page 1

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

42


aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

43


HOOFDSTUK 2: RELIËF 1. Reliëf zien in het landschap 1.1 Wat is reliëf?

Waarnemingen: Op alle foto’s liggen de punten A _______________ dan de punten B, terwijl de punten C ______________ liggen dan de punten B. Door deze afwisseling van _______________ en ________________ in het landoppervlak bekomen we _______________ in het landschap.

RELIËF = de afwisseling van hoogten en laagten in het landschap.

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

44


1.2 Sterk en zwak reliëf Sterk reliëf= een erg uitgesproken reliëf met vele steile hellingen. Zwak reliëf= een reliëf waar er nagenoeg geen oneffenheden zijn.

Om een beter zicht te krijgen op het reliëf moeten we eerst enkele begrippen kennen.

Hellingsvlak: een deel van het grondoppervlak met ongeveer dezelfde helling Kniklijn: een lijn waar twee hellingsvlakken samen komen. Kamlijn: de kniklijn waar twee hellingsvlakken elkaar raken aan het hoogste punt Dallijn: de kniklijn waar twee hellingsvlakken elkaar raken in het laagste punt

Opmerking: een kamlijn en dallijn zijn dus voorbeelden van een kniklijn.

OPDRACHT Duid op onderstaand schema de begrippen hellingsvlak, kniklijn, kamlijn en dallijn aan op de lijnen..

1.3 De reliëfelementen Om het reliëf te bestuderen beoordelen we steeds de volgende 4 elementen

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

45


 Horizonlijn: de scheidingslijn tussen het aardoppervlak en de hemelkoepel. (effen, golvend of getand)  Helling: is zacht, steil of loodrecht  Hoogteverschil: het verschil tussen het hoogste en laagste punt in het landschap.  Hoogte: geeft aan hoeveel meter een plaats boven de zeespiegel ligt. Reliëfelementen = 4 H’s: 3 + 1 - 3 ervan kunnen we waarnemen in het landschap of op foto - 1 (hoogte) kan niet waargenomen worden, maar moet je opzoeken op atlaskaart of topografische kaart

Opdracht H1: Overteken op de foto van de Scherpebergberg de horizonlijn rood. H2: Duid met blauwe pijlen aan op de hellingen in welke richting het reliëf daalt. H3: Duid d.m.v. een dubbele pijl links van de foto het hoogteverschil tussen top en voet van de Scherpeberg aan H4: Zoek de hoogte van de Scherpebergberg op de topokaart. => _________ m

Tip: http://tinyurl.com/relief-eloef

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

46


1.4 De hellingsgraad HELLINGSGRAAD = het hoogteverschil over een horizontale afstand van 100 meter. De hellingsgraad wordt uitgedrukt in procent.

Als je op je fietstocht dit verkeersbord tegenkomt, schakel je best naar een kleinere versnelling. Dit bord betekent namelijk:

Bereken de hellingsgraad tussen A en B !

B 12 m A

9m

0m

25 m

Bereken de hellingsgraad tussen C en D. Noteer je bewerkingen naast de kaart. (S = 1:25000)

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

47


1.5 Hoogtepunten – Hoogtelijnen - Hoogtezones •

Hoogtepunten = Een punt + getal dat de hoogte van een punt aangeeft in meter boven de zeespiegel.

Hoogtelijnen = een lijn op een kaart die punten met gelijke hoogte boven zeeniveau met elkaar verbindt.

Hoogtezones = een gebied tussen 2 opeenvolgende hoogtelijnen.

 KLEURZONE = CONVENTIONELE kleuren: vaste kleuren overeengekomen door cartografen.  van donkergroen naar lichtgroen: laagste delen van de kaart  van lichtgeel naar donkergeel: middelhoge delen op de kaart  van lichtoranje over donkeroranje, naar lichtrood en donkerrood, naar lichtbruin en donkerbruin: hoogste delen van de kaart Toepassing: Kleur de reliëfkaart van de eigen regio volgens de legende (volgende bladzijde).

OPMERKING:

• de schrijfrichting van de hoogtecijfers !!!  de bovenkant van het cijfer wijst naar hoger !

 de onderkant van het cijfer wijst naar lager ! • het verschil tussen de cijfers van 2 opeenvolgende hoogtelijnen noemen we het hoogtelijneninterval. Voorbeelden: Het hoogtelijneninterval bedraagt hier ________ m

• Vul bij dit voorbeeld zelf de ontbrekende hoogtecijfers aan, let op de schrijfrichting

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

48


1.6 Een reliëfdoorsnede lezen Opdracht: • Kleur de topokaart van laag naar hoog met lichtgeel – donkergeel – lichtoranje – donkeroranje – lichtrood – donkerrood ( hoogtezones nemen met een hoogtelijneninterval van 10 m ) • Kleur eveneens de doorsnede volgens dezelfde legende. • Leer dan de doorsnede ‘lezen’.

Tip: reliëfdoorsnede maken http://tinyurl.com/doorsnede1

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

49


2. ReliÍfvormen herkennen in het landschap We bekijken telkens de drie zichtbare H’s en de rivierinsnijding.

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

50


aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

51


Samengevat:

Oefening: Bepaal de kenmerken en reliĂŤfvorm van de afgebeelde landschappen. A)

Horizon

effen - golvend - kantig

Hoogteverschil

klein - matig - groot

Hellingen

geen - zacht - matig - steil - zeer steil

Rivierinsnijding

geringe insnijding - duidelijke insnijding

ReliĂŤfvorm

vlakte - plateau - heuvel - getand gebergte - afgerond gebergte

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

52


B)

Horizon

effen - golvend - kantig

Hoogteverschil

klein - matig - groot

Hellingen

geen - zacht - matig - steil - zeer steil

Rivierinsnijding

geringe insnijding - duidelijke insnijding

ReliĂŤfvorm

vlakte - plateau - heuvel - getand gebergte - afgerond gebergte

Horizon

effen - golvend - kantig

Hoogteverschil

klein - matig - groot

Hellingen

geen - zacht - matig - steil - zeer steil

Rivierinsnijding

geringe insnijding - duidelijke insnijding

ReliĂŤfvorm

vlakte - plateau - heuvel - getand gebergte - afgerond gebergte

C)

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

53


D)

Horizon

effen - golvend - kantig

Hoogteverschil

klein - matig - groot

Hellingen

geen - zacht - matig - steil - zeer steil

Rivierinsnijding

geringe insnijding - duidelijke insnijding

Reliëfvorm

vlakte - plateau - heuvel - getand gebergte - afgerond gebergte

Opdracht: Zoek van elke reliëfvorm zelf 1 foto. Kleef iedere foto op een blad en bespreek de kenmerken. Voeg dit in je cursus net voor deze bladzijde.

3. Waterlopen in het reliëf 3.1 Elke waterloop maakt deel uit van een stroombekken. 3.1.1 Rivierstelsel - stroombekken - waterscheidingslijn Het water stroomt van een ________________gelegen gebied naar een __________________ gelegen gebied. Vanuit de lucht gezien stroomt het regenwater loodrecht op de hoogtelijnen naar de rivieren. GEVOLGEN  De rivieren liggen altijd in de laagste / hoogste reliëfdelen.  Het water die de helling afstroomt verzamelt zich in het dal. Zo ontstaan er bijrivieren (dit zijn de rivieren die ontstaan door het water die de helling afstroomt) en hoofdrivieren (dit zijn de rivieren die ontstaan waar al het water zich verzamelt).

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

54


3.1.2 De belangrijkste stroombekkens in ons land In ons land vinden we 5 belangrijke stroombekkens terug. Welke zijn dat? 1. ____________________________________________ 2. ____________________________________________ 3. ____________________________________________ 4. ____________________________________________ 5. ____________________________________________

Tip: http://tinyurl.com/rivieren1 en http://tinyurl.com/rivieren2

riviernet of rivierstelsel = het geheel van een hoofdrivier met al haar bijrivieren.

ďƒ™ Er ontstaat een

stroombekken of stroomgebied: het gebied dat door een riviernet ontwaterd wordt.

De grens tussen twee stroombekkens wordt de waterscheidingslijn genoemd.

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

55


3.2 Werking van een rivier. Doordat de rivieren stromen van laag/hoog naar laag/hoog bezitten ze veel energie. Hierbij speelt het proces van erosie en sedimentatie een belangrijke rol.

erosie: Het losraken en wegspoelen van gronddeeltjes onder invloed van neerslag, stromend water, wind of ijs.

sedimentatie: het bezinken of ophopen van gesteenten die via het water van de rivieren, zeeĂŤn en oceanen of de wind of gletsjers getransporteerd worden. In een meander van een rivier vinden we beide processen terug: meander: een lus in de loop van een natuurlijke waterloop. Dergelijke lussen ontstaan bij rivieren of beken doordat in de buitenbocht, waar het water het snelst stroomt, grond wordt weggespoeld, terwijl aan de andere zijde grond wordt afgezet. De oever waar de grond wordt geĂŤrodeerd, wordt wel stootoever (= holle oever) genoemd en de oever waar materiaal wordt afgezet de glijoever (= bolle oever). Door dit mechanisme hebben de bochten de natuurlijke neiging steeds wijder te worden, tot het punt waarop ze zichzelf afsnijden. Als dit gebeurt wordt de meander zelf een 'dood' stuk van de rivier en herneemt de rivier zelf nagenoeg zijn oude loop. Het dode stuk heeft vaak de karakteristieke vorm van een hoefijzer en wordt daarom hoefijzermeer genoemd.

3.3 De rivier en haar vallei. Door de energie van de rivieren kunnen ze zich in het landschap insnijden. Hierdoor ontstaan er valleien met een dalbodem en aan weerszijden dalwanden. In het landschap kunnen we verschillende dalvormen herkennen. Wanneer we een dalvorm bestuderen moeten we kijken naar twee gegevens nl. ______________________________ en __________________________________.

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

56


Vul onderstaande tabel aan. Kies uit: - dalbodem: ontbreekt - afzettingsmateriaal juist naast de bedding - alluviale vlakte (*) – vlak - dalwanden: zacht - boogvormig - zacht oplopende tot steil - steil zeer steil – verticaal - dalvorm: V-dal - boogdal - vlakbodemdal - vlakdal - kloofdal - U-dal

alluviale vlakte = vlak gebied opgebouwd uit afzettingsmateriaal van de rivier na overstroming.

foto

aardrijkskunde eerstes

Dalbodem

dalwanden

SVC-Lyceum Ieper

dalvorm

57


Opmerking: Een U-dal ontstaat, in tegenstelling met alle andere dalvormen, door de uitschurende werking van ijs (gletser)! Tip: http://tinyurl.com/dalvorm

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

58


4. Reliëf op de kaart van België 4.1 De reliëfgebieden Wereldwijd benoemen we drie grote reliëfzones: LAAGLAND MIDDELLAND HOOGLAND

Het gebied lager dan 200 m Het gebied van 200 m tot 2000 m Het gebied boven de 2000 m

Naast de wereldwijde hoogtezones hebben we binnen België nog 3 reliëfgebieden (zie A krt 4A): LAAG-BELGIË MIDDEN-BELGIË HOOG-BELGIË

Het gebied van 0 m tot 50 m Het gebied van 50 m tot 200 m Het gebied boven de 200 m

Opdracht: Werk op de kaart op volgende bladzijde: • • • •

Noteer de naam van de rivieren Ijzer – Leie – Schelde – Samber – Maas en overteken ze blauw. Plaats de nummers van de reliëfeenheden in de cirkels op de kaart. Kleur de kaart volgens de legende. Vul de reliëfzones aan.

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

59


..................... van Herve .....................

.....................

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

60


4.2 De rivieren in BelgiĂŤ Werk op onderstaande kaart. Gebruik je atlas. -

Overtrek de rivieren in het blauw. Noteer naast onderstaande letters de juiste naam van de rivier.

1 ___________________________

9 ______________________________

2 ___________________________

10 _____________________________

3 ___________________________

11 _____________________________

4 ___________________________

12 _____________________________

5 ___________________________

13 _____________________________

6 ___________________________

14 _____________________________

7 ___________________________

15 _____________________________

8 ___________________________

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

61


4.3 Opdracht Vul onderstaande kaders verder aan. Naam van de plaats Opglabeek

Reliëfeenheid

Reliëfvorm

Reliëfgebied

Reliëfzone

Nieuwpoort Virton

Naam van de plaats Huy

Naam van de rivier

Duffel Hasselt

5. Reliëf op de kaart van Europa 5.1 Reliëfzones In Europa onderscheiden we 3 grote reliëfzones:

-

_______________ _______________ ( < _____ m)

-

_______________ _______________ ( _____ m tot ______ m)

-

_______________ _______________ ( > _____ m)

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

62


5.2 Reliëfeenhed

Opdracht: - Noteer de naam op de kaart van nummer 1 en 9. - Benoem de genummerde reliëfeenheden. Gebruik je atlas op een doordachte manier.

Reliëf eenh ei d

Reli ëf een h eid

2

12

3

13

4

14

5

15

6

16

7

17

8

18

10

19

11

20

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

63


5.3 Europese rivieren Werk met en op onderstaande kaart. Gebruik je atlas. - Kleur de zeeĂŤn blauw. - Benoem de zeeĂŤn en oceanen: 1 = ______________________________

5 = ______________________________

2 = ______________________________

6 = ______________________________

3 = ______________________________

7 = ______________________________

4 = ______________________________ - Overtrek de rivieren blauw - Benoem de aangeduide rivieren:

a = _______________________

b = __________________________

c = _______________________

d = __________________________

e = _______________________

f = __________________________

g = _______________________

h = __________________________

i = _______________________

j = __________________________

k = _______________________

l = __________________________

m = _______________________

n = __________________________

o = _______________________

p = __________________________

q = _______________________

r = __________________________

s = _______________________

t = __________________________

aardrijkskunde eerstes

SVC-Lyceum Ieper

64


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.