8 minute read
Inleiding
Door Dienke Hondius
Dit is de vierde gids in de serie Mapping Slavery, een initiatief vanuit de Vrije Universiteit Amsterdam waarin onderzoekers samenwerken om het slavernijverleden op de kaart te zetten. Hiervoor verschenen de Gids Slavernijverleden Amsterdam/Amsterdam Slavery Heritage Guide, de gids Dutch New York Histories (over Nederlands New York), en de Gids Slavernijverleden Nederland. Naast deze serie heeft het in kaart brengen een bredere vlucht genomen en verschenen gidsen, brochures en bundels over het slavernijverleden van onder meer Utrecht, Leiden, Haarlem, Groningen, Friesland, Den Haag, Rotterdam, Gelderland en Brabant. De belangstelling voor de rol van de slavernij in de Nederlandse koloniale geschiedenis groeit de afgelopen twee decennia sterk. Zwarte gemeenschappen ijverden met succes voor de plaatsing van zichtbare monumenten ter erkenning van de betrokkenheid bij slavernij in Amsterdam, Middelburg en Rotterdam. Recent hebben onder meer de steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag, de Nederlandse Bank, de ABN Amro Bank, verschillende musea (Rijksmuseum, Nationaal Museum van Wereldculturen, Amsterdam Museum), enkele Stadsarchieven en Provinciale archieven, het Nationaal Archief, de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, en enkele particuliere collecties en musea zoals het Van Loon Museum verkennend onderzoek laten uitvoeren naar hun rol in de slavenhandel en slavernij.1
Opmerkelijk genoeg bleef in deze recente onderzoeken de rol van religie en kerk vrijwel geheel onbesproken. Deze lacune vormde de basis voor het onderzoeksproject Church and Slavery in the Dutch Empire: History, Theology and Heritage. Dit is een samenwerking tussen de Protestantse Theologische Universiteit PThU, de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Curaçao.2 Deze gids is een van de eerste publicaties van dit in januari 2023 gestarte project. De gids toont uiteenlopende verbanden tussen kerk en slavernijverleden in Nederland en de voormalige koloniale gebieden in de West en de Oost, en wil discussie en lokaal onderzoek stimuleren. Gezien de grootte en breedte van dit onderwerp is de gids een eerste verkenning: we tonen enkele tientallen relevante locaties in Nederland en in een deel van de voormalige koloniale gebieden.
In dit onderzoeksproject ligt de nadruk op de rol van de protestantse kerken. De hoofdvraag is: Welke rollen hebben de protestantse kerken uitgeoefend in de historische fasen van slavernij en slavenhandel, en het verbod daarop, in het Nederlandse koloniale rijk, vanuit het perspectief van (1) theologische verhalen en voorschriften, (2) concrete financiële en bestuurlijke betrokkenheid en (3) de betrokkenheid van met name inheemse en tot slaaf gemaakte groepen en hun nakomelingen? De
De burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb, sprak als eerste stad op 10 december 2021 in de Laurenskerk excuses voor het slavernijverleden uit: ‘De kracht van een samenleving valt af te meten aan het historisch besef, en de bereidheid om van het verleden te leren. Mede door de koloniale handel groeide Rotterdam uit tot de grootste haven van Nederland. Noch het stadsbestuur, noch handelsondernemingen gaven blijk van bezwaren tegen slavenhandel, slavernij of het kolonialisme.’ Foto: ANP.
Katholieke Kerk verdient een eigen studie en komt hier slechts af en toe aan de orde, met name in en om Curaçao, Suriname en in NoordBrabant en Limburg. Zowel katholieke als protestantse autoriteiten selecteerden en betaalden dominees en priesters. In Portugal, Spanje en
Italië begon de slavenhandel en slavernij al in de 15de eeuw, met de zegen van de toenmalige paus. Noord-Europeanen kwamen in havensteden in Zuid-Europa oog in oog met tot slaaf gemaakte Afrikanen en Aziaten en begonnen slavenhandel en slavernij uit te proberen langs de West-Afrikaanse kust en op de eilanden in de Atlantische Oceaan. Vanuit Zuid-Europa namen kooplieden zwarte slaafgemaakte bedienden – mannen, vrouwen en kinderen – mee naar Noord-Europa. Zwarte slaafgemaakten en vrije zwarte zeelieden, soldaten en andere arbeiders kwamen in Noord-Europese havens aan land, waar sommigen bleven wonen en werken en de eerste zwarte gemeenschappen vormden.
In Nederland was de betrokkenheid van de protestantse kerken bij slavernij en slavenhandel van groot belang. In de vroege 17de eeuw waren de Amsterdamse classis van de Gereformeerde Kerk (de bevoorrechte kerk in de Nederlandse Republiek) en de classis van Walcheren direct betrokken bij de start van de compagnieën, de koloniale ondernemingen; zij waren medeverantwoordelijk voor het beleid en beheer van de overzeese koloniale kerken. Daardoor kregen zij ook te maken met tot slaaf gemaakte en vrije zwarte mensen op Nederlands grondgebied.3
Hoe vatte die kerk haar taak op? Hierover is veel bewaard gebleven, want er werd veel geschreven, de verslagen werden goed bewaard en de gebouwen onderhouden. De vergaderlocaties zijn van grote betekenis. In Amsterdam was de Nieuwe Kerk op de Dam de plek waar de classisvergaderingen plaatsvonden en waar de kerkelijke archieven eeuwenlang bewaard bleven. In de Nieuwe Kerk werden talloze besluiten genomen die verband hielden met slavernij, slavenhandel en het leven van slaafgemaakten in gebieden op verschillende continenten.4
In Rotterdam en Schiedam werden de eerste classisvergaderingen vanaf het einde van de 16de eeuw gehouden bij de predikanten thuis.5
In Zeeland werden de classisvergaderingen gehouden in de consistorie van de Koorkerk te Middelburg; in de zomer soms elders op Walcheren. Vanaf 1603 gingen vanuit Walcheren de eerste predikanten en ziekentroosters naar Oost-Indië.6 Overzee waren ook classisvergaderingen waarover veel na te lezen is. In Nederlands-Brazilië werd bijvoorbeeld in hun vergadering in Recife in oktober 1641 door de toenmalige dominees gesproken over het trouwen en dopen. Trouwen van zwarte mannen met blanke vrouwen en het tegenovergestelde moest, vonden zij, zoveel mogelijk worden tegengegaan: ‘Aengaende het trouwen der negros met blancke et contra, vint men goet sulx tegen te gaen sooveel mogelick is.’ Dopen van kinderen uit gemengde relaties van witte mannen met zwarte vrouwen werd goed gevonden: ‘Wert gevraegt of men kinderen van negerinnen geboren, welckers vaders Nederlanders sijn, doopen sal. De classe verstaet van jae.’7 Deze citaten gaan over een gebied en een moment, de Braziliaanse kust in 1641. Hoe dit beleid zich daar verder ontwikkelde weten we nog niet.
Het onderzoek naar kerk en slavernijverleden bevindt zich in een beginstadium. Het gaat om eeuwenlange geschiedenis die zich afspeelt op meerdere continenten. Niemand kan nu al grote uitspraken doen over hoe de betrokkenen zich overal en al die tijd hebben gedragen. Er waren ook meerdere kerkgenootschappen die elk hun eigen archieven hebben. Andreas Wöhle, predikant van de Lutherse Gemeente in Amsterdam en voorzitter van de Lutherse Synode, vertelde in een recent interview: ‘Wanneer een Lutherse predikant naar Suriname kwam, kreeg hij een contract waarin werd vastgelegd dat hij behalve zijn baan en salaris ook twee huisslaven kreeg.’8
De Gereformeerde Kerk was aanwezig in alle door Nederlanders gecontroleerde gebieden buiten de Republiek. Zij bleef ook aanwezig nadat de compagnieën aan het eind van de 18de eeuw waren opgeheven en nadat de slavenhandel en de slavernij in de 19de eeuw werden verboden (1814 en 1860-1873). Veel kerken en kerkjes, kerkelijke begraafplaatsen of huizen van dominees zijn lang, soms tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. Elk gebouw heeft onderhoud nodig; aan al deze verslagen, gebouwen en gebouwtjes is kennelijk al die tijd waarde en waardering gehecht. Net als papieren archieven vormt kerkelijk erfgoed een verzameling sporen en bronnen voor historisch on- derzoek. Uiteraard is er ook heel veel verloren gegaan. Bij onderzoek naar het slavernijverleden missen we heel direct de menselijkheid – de stemmen, de namen, de talen en het perspectief van de tot slaaf gemaakten. Ook is de gewelddadigheid van slavernij en slavenhandel en het verzet daartegen in de bronnen meer verborgen. Wel is hierover zoals we in deze gids laten zien nog wel meer te vinden.
Ondergeschikten en handlangers?
De WIC was een handelsonderneming, maar betaalde ook de predikanten en ziekentroosters, en selecteerde wie er op de schepen mee ging. Door deze verstrengeling van bedrijfsleven en religie raakte de Gereformeerde Kerk betrokken bij slavernijzaken. Datzelfde gold voor de VOC. Voor de WIC en de VOC waren de kerken belangrijk maar, zoals M.E. van Opstall van het Nationaal Archief in 1979 schrijft, de kerken waren ondergeschikt aan de handel en hadden hoogstens een rol als handlangers:
‘Een instantie die een belangrijke, doch ondergeschikte, rol speelt in de koloniën is de kerk. De kerkelijke activiteiten, prediking en onderwijs, worden geleid en gesteund door de Compagnie en mogen nooit de handel doorkruisen. Dominees werden beschouwd als handlangers van de Compagnie, die de niet-christelijke bevolking tot gehoorzame onderdanen en geschikte dienaren moeten vormen.’9
Deze scherpe typering is geschikt om nader te onderzoeken. Dat geldt ook voor de typeringen in twee recente studies over de Nederlandse protestantse kerk en het slavernijverleden van Danny Noorlander en van Katharine Gerbner. Noorlander onderzocht de WIC-archieven uitvoerig en spreekt van de ‘kracht en directheid van de kerk-compagnie relatie’ van de WIC.10 Niet alle slavernij-activiteiten vonden echter plaats binnen de kaders van deze compagnieën. Er waren immers al veel eerder individuele families en ondernemers die schepen naar Zuid-Europa (Portugal, Spanje, Italië, de Middellandse Zee, Noord-Afrika) stuurden en daar in contact kwamen met slavernij; en toen de compagnieën er eenmaal waren bleven er ook veel ‘illegale’ slavenvaarten plaatsvinden. Op veel plaatsen in het koloniale rijk en de handelsposten werden kerken gebouwd. Het onderzoek zal meer kennis en inzicht geven in wat er in de loop van de eeuwen gebeurt: hoe de betrokkenheid tussen kerk en slavernij begint, hoe en waar deze blijft bestaan of groeit, en wat er verdwijnt of verandert.
Protestantse en witte superioriteit
In Katharine Gerbners studie over slavernij en christendom formuleert zij enkele kernachtige stellingen over de verhouding tussen christendom, de doop, bekering en ‘ras’ door de Nederlandse protestantse christenen.11 Zij spreekt van een ideologie van protestantse superioriteit (‘Protestant Supremacy’) in de 17de eeuw. Bijvoorbeeld in Barbados, waar een speciale wet werd ingevoerd die de regels voor de tot slaafgemaakten bevatte en die tweemaal per jaar na de kerkdienst moest worden voorgelezen. Hier zien we slaveneigenaars en kerk hand in hand opereren. Gerbner constateert dat protestantse riten zoals huwelijk, doop en begraven van meet af aan niet voor alle gelovigen bedoeld waren, en in toenemende mate een exclusief karakter hadden. Ze spreekt dan van een cultuur van uitsluiting (‘culture of exclusion’). De West-Indische Compagnie bepaalde dat de Gereformeerde Kerk er niet voor iedereen was, maar in feite alleen voor de beperkte groep van de Nederlandse handelslieden. Veelzeggend is het dat kerkdiensten in de Nederlandse taal plaatsvonden; vertalingen van de Bijbel, van psalmen, gezangen en andere belangrijke teksten in het Sranan Tongo, Papiamento en Maleis werden, voor zover we tot nu toe weten, pas veel later en in beperkte mate gemaakt. Maar nog belangrijker acht Gerbner het dat de Nederlandse protestanten overzee niet alleen antikatholiek opereerden, maar ook de meeste Afrikanen in feite uitsloten van de christelijke gemeenschap. De Nederlandse protestanten voerden volgens Gerbner een kleurgrens in, die er onder de katholieken tot dan toe niet was geweest. We weten dat er in Zuid-Europa, bijvoorbeeld in Portugal en Spanje, al vanaf de 15de eeuw zwarte christelijke gemeenschappen werden getolereerd en gefaciliteerd in verschillende steden, de zogenaamde broederschappen. Portugese katholieken in West-Afrika hadden een brede praktijk van het dopen van Afrikanen voorafgaand aan het vertrek van een schip. Dergelijke zaken sloten de Nederlandse protestanten in de praktijk uit, volgens Gerbner: ‘Most importantly, the Dutch broke with Catholic practice by excluding most Africans from the Christian community.’ Op die manier werd en bleef de Nederlandse protestantse kerkgemeenschap overzee beperkt tot de kleine kring van witte kooplieden en hun medewerkers. Voor alle anderen werd toelating tot de kerk, tot de doop, tot belijdenis doen een bijzonderheid, een gunst die al dan niet kon worden verleend. Daarmee werd protestantse superioriteit en witte superioriteit met elkaar verbonden. Deze stelling van Gerbner daagt uit en stimuleert tot verder onderzoek. Waar, in welke van de vele delen van Nederlandse koloniale rijk en in Nederland zelf, en wanneer dit al dan niet het geval was, kan verder onderzocht worden.