16 minute read
Tegenstemmen en de doop
Wat al wel duidelijk is, is dat er over slavenhandel en slavernij onder protestantse predikanten vroeg discussie was. Zo namen Udemans, Hondius, Smytegelt en Capitein deel aan theologische debatten over de ethische en theologische toelaatbaarheid van slavenhandel en slavernij vanaf de 17de eeuw. De Gereformeerde Kerk zorgde ervoor dat ziekentroosters en geestelijken aanwezig waren op een deel van de schepen die tot slaaf gemaakten als lading hadden, en op een deel van handelsposten voor de slavenhandel zoals Fort Elmina (Ghana). Welke instructies zij kregen, hoe zij hun taak opvatten en uitvoerden, en in hoeverre hun activiteiten in de loop van de tijd en in verschillende gebieden veranderden, moet nader onderzocht worden.
Bijzondere aandacht geeft deze gids aan de doop van tot slaaf gemaakte en vrije zwarte mannen, vrouwen en kinderen in de Oost en de West. Via onder andere de doop konden de kerken volgens hun eigen bedachte voorwaarden bepalen of slaafgemaakten al dan niet deel konden uitmaken van lokale (christelijke) gemeenschappen. We tonen een eerste kaart van Nederland met daarop gegevens over deze in Nederlandse kerken gedoopte Afrikaanse en Aziatische mannen, vrouwen en kinderen. Die kaart is nog onevenwichtig en onaf. Tot nu toe is alleen in Den Haag, Leiden, Haarlem door onderzoekers werk gemaakt van het zoeken in doopregisters, en in heel veel andere plaatselijke archieven is dat nog niet gedaan. Protestantse kerken en predikanten waren soms zeer concreet betrokken bij de slavernij, door zelf slaveneigenaren te zijn, of financiële belangen te hebben in de slavenhandel.12 Tijdens de bekende internationale Synode van Dordrecht was de doop van slaafgemaakte kinderen al een discussiepunt. Telkens weer was de uitkomst dat de doop mogelijk was onder strikte voorwaarden, maar dat deze niet automatisch tot vrijheid zou leiden. Wel was er variatie in hoe predikanten en regionale en plaatselijke kerken ermee omgingen. Dat geldt ook voor andere riten zoals huwelijk en begraven, waar de kerken bij betrokken waren.
Op de doopkaart in dit boek ziet u welke veelal Nederlandse namen de gedoopte uit Afrika of Azië afkomstige mannen, vrouwen of kinderen kregen. Die naamsverandering verwijdert als het ware het Afrikaanse of Aziatische, en maakt de afkomst vaak vrijwel onzichtbaar voor de onderzoeker. Voor de individuele levensgeschiedenissen van deze gedoopten is intensief archiefonderzoek nodig. Door een grotere dataverzameling over de doop, over manumissies, over de reistoestemming van tot slaaf gemaakten en over sporen van vrije of slaafgemaakte Afrikanen en Aziaten in Nederland zal het inzicht in patronen kunnen groeien.
Toe-eigening van land, stichten van kerken, toekennen van namen
Wanneer er gezegd wordt dat de kerk als institutie onderdeel is van het slavernijsysteem is dat nog weinig concreet. We willen onderzoeken wanneer, waar en hoe de kerk actief wordt, op welke schepen voor het eerst dominees en ziekentroosters meegaan, waar voor het eerst een kerkdienst wordt gehouden, wanneer dominees en kerken slavenhouders worden of betrokken raken bij de handel in tot slaafgemaakten. In welke gebieden is de kerk actiever, waar minder, en hoe verandert dat?
Bij slavernij en slavenhandel gaat het om het hele proces, alle handelingen die maken dat mensen andere mensen – mannen, vrouwen, kinderen – tot slaven maken. Daar hoort bij: het toestaan, besluiten tot, organiseren, aanvaarden, faciliteren, financieren en laten voortduren van individuele en groepsgewijze slavernij en van de handel in en het vervoer van tot slaaf gemaakten. Het brandmerken van Afrikanen en Aziaten; het leven en sterven in slavernij; op de schepen, de plantages en in de huizen van slaveneigenaren. Het slavernijverleden omvat ook de tegenkrachten: het overleven in een systeem van terreur en onderdrukking en het vasthouden aan de culturele waarden van vrije mensen. Het aandurven, initiatief nemen, faciliteren, organiseren, stimuleren en deelnemen aan vormen van verzet. Het verhinderen, ontsnappen aan, belemmeren, beëindigen, protesteren tegen, verbieden en bestraffen van slavenhandel en slavernij, individueel of in groepsverband.
Met de tochten vanuit Europa naar andere werelddelen kwam het zich toe-eigenen van stukken land op gang. Niet alleen stukken land, maar ook mensen werden verhandeld en door anderen toegeëigend. Europeanen planten een vlag waar ze komen, noemen het land vaak naar een plek die ze al kennen, en eigenen zich daarmee een plek toe. Nederlandse plaatsnamen komen over de hele wereld voor. Behalve vlaggen en namen worden ook op veel plekken kerken geplant: de kerkplanting. Wanneer in die nieuwe kerken af en toe mensen gedoopt worden, krijgen ze Nederlandse namen toegekend; hun eerdere bestaande worden terzijde geschoven. Dat maakt onderzoek naar hun geschiedenissen moeilijker.
Dat het perspectief van de (voormalig) tot slaaf gemaakten in historisch onderzoek met succes centraler gesteld kan worden laten recente intersectionele internationale studies van onder andere Katrin Gerbner, Andrea Mosterman en Nicole Maskiell zien. Ook recente artikelen van o.a. Barbara Henkes, Annette Merz en Martijn Stoutjesdijk bieden nieuwe inzichten.13 Uit deelstudies over onder meer Nederlands-Brazilië en Nieuw-Nederland in de 17de eeuw komen fascinerende gegevens naar voren. In Nieuw-Nederland werden relatief veel zwarte mannen, vrouwen en kinderen gedoopt tijdens de Nederlandse periode. Op Curaçao keerden de Nederlandse protestantse koloniale autoriteiten zich tegen het katholicisme, maar werd katholieke priesters wel toegestaan om slaafgemaakten te dopen. Ook in Venezuela zouden veel mensen van Afrikaanse afkomst door katholieke priesters zijn gedoopt aan het einde van de 17de eeuw. In Nederlands-Brazilië zijn in korte tijd in 1654 in de Nederlands Hervormde Kerk van Recife naar schatting 600 Afrikaanse mannen en vrouwen gedoopt. Hierbij zou een van de predikanten, Vincent Soler, een belangrijke rol hebben gespeeld. Hij was een voormalige Augustijner monnik die was overgegaan naar het calvinisme. Hij doopte de kinderen van katholieke Afrikanen en pleitte voor het stichten van een school om gedoopte zwarte kinderen te onderwijzen. De Amerikaanse historicus James Sweet laat zien dat er in meerdere landen sprake is geweest van het gedogen en integreren van inheemse en Afrikaanse spiritualiteit met de christelijke riten van de doop. Deze bevindingen zijn voor de verschillende delen van het Nederlandse koloniale rijk zeker meer aandacht waard.
In deze door de Nederlanders gebouwde protestantse kerk (hier op de achtergrond weergegeven, met een F gemarkeerd) in Brazilië doopte de voormalige priester Vincente Soler honderden Afrikaanse kinderen. Gravure naar Frans Post, 1671. Coll. Rijksmuseum RP-P-1907-2829.
In Nederland zijn er nieuw gedigitaliseerde en doorzoekbare archiefcollecties (bij het Nationaal Archief, het KITLV, Huygens ING, het Stadsarchief in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht). Inspirerende internationale projecten met relevantie voor de Nederlandse situatie zijn onder meer het onderzoek naar de koloniale banden en het slavernijverleden van de Church of England, de Bank of England, de Franse politie en justitie, en het Britse project Legacies of British Slave-ownership. In hoeverre en waar verschillende christelijke kerkgenootschappen en richtingen elkaar tegenwerkten, gedoogden of tot samenwerking konden komen in de koloniale gebieden is nog een open vraag. Er is een prachtige collectie beeldmateriaal van de lutherse predikant Jan Brandes uit Batavia bewaard gebleven. De Lutherse Kerk werd daar pas in de loop van de 18de eeuw gedoogd door de Gereformeerde Kerk; tot dan toe was er sprake van tegenwerking. Brandes was predikant in Doetinchem, en later voor de VOC en de Lutherse Kerk in Batavia, Ceylon en de Kaapkolonie. Behalve planten en dieren tekende Brandes het dagelijkse leven, zijn zoontje Jan en de slaafgemaakte jonge vrouw Flora. Brandes zou zelf twaalf slaafgemaakten hebben bezeten. Zijn aquarel van een kerkdienst in zijn eigen kerk geeft een uniek inzicht in de gang van zaken.
Christendom en inheemse spiritualiteit: winti
Winti is voor de Afro-Surinamers in Suriname en in Nederland een combinatie van religieuze, spirituele, alledaagse culturele en sociale handelingen. Door een geschiedenis van verbod, vervolging en onbegrip is winti veelal onder de radar en buiten beeld van het witte gezag gebleven. Als systeem van wederzijdse steun en advies bij crises was winti van belang tijdens de slavernijperiode. De christelijke kerken stonden er negatief tegenover, maar er groeide ook een vermengde vorm en een naast elkaar bestaan van christendom en winti. De meest negatieve typering was die van afgoderij en duivelsaanbidding, beide reden voor een verbod. In de praktijk werd winti door de overheden in Suriname en Nederland gedoogd, wanneer het ‘niet te manifest naar buiten werd gebracht’, aldus Michiel van Kempen.14 In de beruchte plakkaatboeken, waarin alle politieregels in Suriname zijn opgenomen, is het verbod op winti te vinden in 1776. Daarin staat een verbod op de ‘duyvelsche’ watramama-dans die wordt bestraft met de gruwelijke lijfstraf ‘Spaanse Bok’; in 1828 wordt het verbod herhaald. In 1874 wordt winti nogmaals verboden en pas in 1971 is dit verbod opgeheven. Voor een deel ging het om angst van het witte gezag voor onrust. Eind 17de eeuw mochten de tot slaaf gemaakten niet trommelen of dansen zonder toestemming van de gouverneur, ook niet op zondag of andere ‘heilige dagen’. Begin 18de eeuw werd het de slaafgemaakten in Paramaribo verboden te veel samen in overleg te gaan dansen en lopen op zondag ‘omdat ze te veel verstand met malkander hielden, en al zingende haar zaken, die d’eene d’ander toe wilde te weten, ontdekten.’ Een enkele keer mocht er wel gedanst worden op een plantage en zelfs in het grote plantagehuis, maar dat was uitzonderlijk. Op de Nederlandse Antillen was ‘tambú’ verboden tot 1952.
In het taalgebruik is de afkeurende term ‘afgoderij’ ook in deze recente tijd nog niet helemaal verdwenen. Rhoïnde Doth, predikant van de Evangelische Broedergemeente in Utrecht en voorzitter van Samen Kerk in Nederland (SKIN) vertelt hierover in een recent interview:
‘Wij spelen hier nu op het orgel in de kerk, maar als ik nu met een trom de kerk in kom, zien sommigen dat als afgoderij. De westerse zendelingen in Suriname hebben van alles en nog wat tot afgoderij verklaard zonder uit te leggen waarom. Ik vind het goed dat er nu onderzoek wordt gedaan naar de rol van de Broedergemeente tijdens de slavernij. Ook de EBG had slaven.’15
De Afro-Surinaamse gemeenschappen in Nederland zetten winti voort in de onderlinge hulpverlening. Daarnaast heeft winti in de herinneringscultuur van het slavernijverleden een plaats ingenomen die nu al ruim twintig jaar waardering en aanvaarding vindt in steeds bredere kring. Vanaf 2002 zijn bij het Nationaal Slavernijmonument in het Amsterdamse
Oosterpark, bij het monument in Rotterdam en ook in Middelburg winti-priesteressen en -priesters actief betrokken.
Vier centra: Suriname, Curaçao, Indonesië, Nederland
In dit project zijn zowel de vestiging en voortduring van de slavenhandel en slavernij, en het verbod op slavenhandel en slavernij en de nawerking daarvan van belang. We richten ons op vier centra in het Nederlandse koloniale rijk: Paramaribo, Willemstad, Batavia (nu Jakarta), en Amsterdam, en drie kerngebieden van onderzoek, geschiedenis, theologie en erfgoed. De database verbindt alle elementen met elkaar in een gezamenlijk gecreëerd ‘cultureel archief’ van kerk en slavernijverleden. In de database komen onder meer bijbelcommentaren, preken, informatie over doop, huwelijk, kerklidmaatschap, begrafenissen en slavenbezit door kerken. Ook materieel erfgoed van de slavernij zoals gebouwen, graven, schilderijen en beelden krijgen een plek. Daarnaast komen nieuwe gegevens via oral history en oraliteit zoals volksverhalen, liederen, gezegden in de database. In deze gids ziet u hiervan eerste voorbeelden uit de inheemse en marroncultuur van Suriname, en uit de winti- en tambú-culturen.
Ongemak
Tussen zwart en wit in Nederlandse kerken komen ongemakkelijke ontmoetingen voor. Amisah Zenabu Bakuri beschrijft een recente ervaring in Amsterdam-West, waar ze, recent uit Ghana verhuisd, met haar familie een katholieke kerk in haar nieuwe buurt bezocht. Ze ervoeren de ontvangst als bijzonder negatief.
‘We were the only black people in the church. (…) We sat through the service without understanding a word of the priest’s sermon. (…) Any attempts to speak with a parishioner proved futile. (…) We went home that day a bit surprised and dismayed. Did it have to do with our blackness? Did we miss something? Were we not welcomed in the space? It was perhaps the most non-friendly welcome we had ever received while visiting a new church in a new country.’
In haar onderzoek naar ervaringen van zwarte christenen in kerken in Nederland kwam Bakuri veel vergelijkbare ervaringen tegen.16 Carl Breeveld, theoloog en oud-parlementslid in Suriname vertelde in een recent interview: ‘Laatst werd een vriend van mij uitgenodigd door Nederlandse vrienden om bij hen naar de kerk te gaan. Hij kwam op zondagmorgen bij de Nederlandse kerk aan, waarop mensen aan de deur zeiden: “Ik denk niet dat u hier moet zijn. Verderop zit een Ethiopische kerk.”’17 Deze ervaringen zijn voorbeelden van wat de Amerikaanse sociologe Trica Keaton ‘everyday antiblackness’ noemt. Deze alledaagse ervaringen komen voort uit en zijn verbonden met langdurige historische processen van uitsluiting en stereotypering en met het onverwerkte slavernijverleden.18 Rose Mary Allen, bijzonder hoogleraar Cultuur, Gemeenschap en Geschiedenis aan de Universiteit van Curaçao, doet diepgaand onderzoek naar de nawerking van de slavernij bij de generaties van nazaten. Kernvraag daarbij is: ‘Hoe hebben ze het overleefd?’ Allen beschouwt in een recent interview de snel gegroeide aandacht voor het slavernijverleden in Nederland met enige scepsis: ‘Hopelijk is het geen hype en wordt er bewust gewerkt naar beter samenleven met elkaar. (…) Nederlanders moeten de dialoog aangaan met mensen over wie zij heel lang hebben geleerd dat ze minder zijn. Ze moeten ons accepteren, zien als gelijken. Dat is ook een proces.’19
De Amsterdamse dominee Mpho Tutu stelt kernachtig: ‘Je kunt niet herstellen wat je ontkent.’20
Het opdoen en verspreiden van meer kennis over en inzicht in het slavernijverleden is een proces van ongemak, van vallen en opstaan. Er is ongemak over de lange stilte over dat verleden en over het voortbestaan van racisme. Het feit dat in Nederland de grote meerderheid van de protestantse kerken vrijwel geheel ‘wit’ is roept wellicht eveneens ongemak op. Daarover sprak de dichter Typhoon (Glenn de Randamie) in zijn toespraak op 1 juli 2020 bij de Nationale Herdenking van het Slavernijverleden, in het toen door corona lege Oosterpark. Hij deed een kernachtige oproep om dat ongemak níet uit de weg te gaan. Typhoon:
‘Dit is de stem van het niet instemmen met een geleidelijke overgang, maar voor actie. (…) Vooruit is de enige optie. En jij bent ook nodig! In jouw hoop en vooral jouw daden. Ik sta hier, wij staan hier, u staat hier. Wees moedig in je ongemak. Wees welkom bij onze generatie.’21
In deze gids vindt u een eerste selectie van geschiedenissen over kerk en slavernijverleden op locaties in Nederland en in de voormalige koloniale gebieden. In Nederland is gekozen voor een volgorde van noord naar zuid, van Groningen tot Limburg; in het deel over de voormalige koloniale gebieden voor enkele locaties in de Oost en de West: voormalig NederlandsIndië en het vroegere VOC-gebied, West-Afrika, Suriname en Curaçao. Daarnaast nog enkele andere locaties uit eveneens belangrijke met Nederland verbonden koloniale gebieden, zoals Zuid-Afrika, Noord-Amerika en Sri Lanka. De samenstellers hopen dat deze inspireren tot verder onderzoek naar lokale, regionale en familiegeschiedenissen. Nieuwe gegevens en verhalen, zowel uit Nederlandse plaatsen als uit voormalige koloniale gebieden zijn zeer welkom en kunnen worden opgenomen in de database van het onderzoeksproject, in de reizende tentoonstelling, en in een volgende editie van deze gids.
Nieuwe caerte van het wonderbaer ende goudrijcke landt Guiana Kopergravure, Jodocus Hondius, Amsterdam 1599.
Slavernijverleden en Nederlandse kerken op de wereldkaart
Slavernijverleden en Nederlandse kerken op de wereldkaart
18 regio’s met koloniale vestigingen
1 | Nieuw-Nederland en de oostkust van de Verenigde Staten
De eerste Nederlandse kerken stonden in het huidige Manhattan (toen Nieuw-Amsterdam) en in Albany (toen Beverwijck, de hoofdstad van Nieuw-Nederland), nu de hoofdstad van de staat New York. Hier zijn nog tientallen kerken en begraafplaatsen bewaard gebleven. In 1628 kwam de eerste dominee Jonas Michaelius in NieuwAmsterdam, in 1633 stond een eerste kerk aan Pearl Street (Parelstraat), Manhattan. Er werden ook slaafgemaakten gedoopt.
2 | Curaçao, Aruba, Bonaire, St. Eustatius, Saba, St. Maarten
Op alle eilanden werden kerken gebouwd. Op Curaçao werd snel na 1634 de eerste dominee Fredericus Vitteus of Viteus benoemd. De WIC stelde op de andere eilanden alleen een voorlezer, ziekentrooster of schoolmeester aan. Hun taken waren ‘het oeffenen van de publicque gebeden, voorlesen van het oudt en nieuw testament, gedruckte predicatiën ende singen der psalmen.’ In 1645 werd ds. Johannes Backerus predikant en hij ging in 1647 met gouverneur Peter Stuyvesant naar Nieuw-Nederland. Vanaf 1776 waren missionarissen onder leiding van pater Theodorus Brouwers hier aan het werk. De predikanten en paters steunden heel laat wel het idee van emancipatie, maar zetten zich daar niet actief voor in.
3 | Virgin Islands (Nederlandse Maagdeneilanden)
In de jaren 1660 startten Nederlanders de St. Thomaskerk. Zeeuwse en Vlaamse kooplieden lieten slaafgemaakten voor zich werken, ook nadat dit een Deense kolonie werd.
4 | Trinidad & Tobago (Nieuw-Walcheren)
In 1654 was de Lutherse kerk in Tobago waarschijnlijk de eerste protestantse kerk, en Charles de Rochefort een van de eerste predikanten in de Waalse kerk, voor de Letse, Zeeuwse (o.a. de familie Lampsins) en Franse slaveneigenaren.
5 | Guyana (Berbice, Demerara en Essequibo)
Dit waren vanaf 1616 tot 1815 Nederlandse, daarna Engelse koloniën. Honderden plantages met slaafgemaakten zijn hier eeuwenlang in stand gebleven. De eerste predikant in Berbice was Abraham Westhuizen, van 1671 tot 1674.
6 | Suriname
De eerste gereformeerde predikant was Johannes Basseliers (1640-1689), afkomstig uit Middelburg. Hij was vanaf 1668 in Suriname, en vanaf 1671 ook plantage-eigenaar en dus slaveneigenaar van de plantages Surimombo en Palmeneribo. Basseliers dochter Elisabeth erfde deze plantages. In 1688 liet gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck een kerk en gouvernementskantoor bouwen aan het Kerkplein (zuidkant) in Paramaribo. In 1814 werd de kerk vervangen door een koepelkerk aan de noordzijde van hetzelfde plein, en in 1835 werd daar de nieuwe kerk gebouwd die er tot nu toe staat.
Priester Johannes Baptista
Swinkels (1810-1875) groeide op in Helmond waar zijn ouders eigenaar waren van de herberg de Groote Leeuw aan de Markt en de daarnaast gelegen Kleine Leeuw aan de Veestraat. Hij werd rector van de Latijnse school en in 1865 bisschop. Toen vertrok hij naar Suriname als leider van de kloosterorde van de redemptoristen. Swinkels was kritisch over het gedrag van de Europeanen. Hij bezocht regelmatig plantages en ontmoette Peerke Donders, die in 1867 bij hem de kloostergelofte aflegde. Mgr. J.B. Swinkels overleed op 11 september 1875 in Paramaribo.
In de Lutherse Kerk in Paramaribo liet de ouderling en directeur van plantage Kortevreugd, Hans Joachim Emicke, vier dochters die hij kreeg met de slaafgemaakte vrouw Carolina dopen. In 1796 werd zijn dochter Johanna met haar drie zussen door Emicke gemanumitteerd en – vrij uitzonderlijk – ze kregen ook zijn naam, Emicke.
Johan Charles werd geboren bij Elmina en in 1805 als slaafgemaakte jongen in Suriname verkocht. Zijn eigenaar Johannes Buschman liet hem na zeven jaar vrij en hij werd gedoopt in de missiekerk van de Moravische Broeders (ook Hernhutters / Anitri en Evangelische Broedergemeente (EBG) genaamd). In 1817 reisde hij naar Rotterdam, en liet hij zijn vrouw Charlotte en zijn zoontje Gideon achter in slavernij in Paramaribo. In Rotterdam trouwde hij op 31 maart 1824 met Elisabeth van Eijbergen.
7 | Brazilië (Nieuw-Holland)
De eerste plantages veroverden de Nederlanders hier op de Portugezen in 1630, en de eerste twee betaalde predikanten kwamen aan in 1633. In december 1636 werd een gereformeerde consistorie opgezet in Recife. Daar werd Vincente Joachim Soler een van de eerste predikanten in de Franse (Waalse) kerk. Hij doopte honderden slaafgemaakten.
8 | Ghana (Goudkust)
In 1637 veroverden de Nederlanders fort George d’Elmina op Portugal, en bouwden langs de kust nog veel andere forten. In het fort was een kerk ingebouwd, waar de dominee bij woonde. Elmina bleef tot 1871 in Nederlandse handen. Langs de hele westkust en op veel eilanden bij de kust (Arguin bij Mauritanië, Sao Tomé en Principe en Loango bij Angola en Congo, Gorée bij Senegal), verhandelden Nederlanders slaafgemaakten. Tussen 1641 en 1648 vooral uit Angola, na 1648 vooral uit Congo. Waar en hoeveel kerken hier waren is nog niet onderzocht.
9 | Zuid-Afrika (Kaapkolonie)
Vanaf 1652 begint de slavenhandel en slavernij in de Kaapkolonie. Het was een VOCstation. De tot slaaf gemaakten kwamen uit Indonesië, India, Madagaskar en andere delen van Afrika, en werden ook naar Batavia en andere VOC-gebieden verscheept. Ziekentroosters waren actief op de schepen en de eerste vaste predikant van de Kaapkolonie was in 1665 ds. Joan van Arckel, uit Brielle, in de Groote Kerk in Kaapstad. Daar staat ook nu nog een kerk. De VOC-compagnie gaf haar eigen slaven de mogelijkheid om zich via onderwijs tot het christendom te bekeren. Bekeerde slaven mochten niet meer verkocht worden, maar bleven wel werken en leven in een ommuurd gebouw, de Slave Lodge. Dat is nu een museum. Dominees en zendelingen waren ook slaveneigenaren.
10 | Madagaskar
Al in 1595 op de allereerste Nederlandse handelsreis naar Azië werden twee jongens, Lourens en Madagascar, op het eiland Madagaskar tot slaaf gemaakt. Er was geen permanente vestiging van de VOC, maar wel steeds slavenhandel van en naar Sumatra en Batavia en zelfs vanuit Madagaskar naar Nieuw-Nederland (New York).
11 | India (Voor-Indië): Surat in Noordwest-Indië, Malabar in Zuidwest-Indië en Coromandel in Zuidoost-Indië
In deze kustgebieden heeft de VOC ruim twee eeuwen grootschalige slavenhandel verricht, terwijl er ook veel particuliere slavenhandel plaatsvond. Daar waren ook predikanten en ziekentroosters bij betrokken. In Cochin was vanaf 1717 predikant Jacobus Canter Visscher (1692-1737). Hij schreef in zijn Mallabaarse brieven (1743) over slavernij, en was zelf eigenaar van een twintigtal slaafgemaakten. Hij sprak laatdunkend over de slaafgemaakten in zijn eigen huishouden: ‘Wet der gewoonte dwingt ons, om aan dit alles mee te doen.’
12 | Sri Lanka (Ceylon)
Sri Lanka heeft een lange geschiedenis als plek waar de VOC grote hoeveelheden slaafgemaakten kwam halen. Fort Galle werd door de Nederlanders op de Portugezen veroverd. Vanaf 1642 zijn er in Galle gereformeerde kerkdiensten gehouden, de eerste door een scheepspredikant.
13 | Bangladesh (Bengalen)
Handelsvestiging Arakan en Hougly aan de Bengaalse kust. Vanaf 1596 in Nederland bekend als plek waar tot slaafgemaakten te koop waren en naar Batavia en de Kaap gebracht werden.
14 | Myanmar (Arakan)
In de 17de eeuw werden duizenden mannen, vrouwen en kinderen uit Bengalen (Bangladesh) als slaven verkocht in Arakan, vooral door de VOC.
15 | Indonesië (NederlandsIndië)
Honderdduizenden mensen hebben onder VOC-bewind in slavernij geleefd tussen 1600 en 1860. Na het formele verbod op slavernij bleef dat nog op veel eilanden voortbestaan: in Bali tot 1877, op sommige eilanden zelfs tot in de 20ste eeuw. De Nederlandse kerken zijn langdurig betrokken gebleven. De predikant en slavenhouder S. Columba was niet te spreken over de staat van de kerk en de beoefening van het geloof in Batavia.
16
| China
In de vroege 17de eeuw zijn door Nederlandse schepen langs de Chinese kust honderden mensen uit China tot slaaf gemaakt en naar een fort op de VOC-eilanden bij Taiwan, Fort Pescadores, gebracht en daar tewerkgesteld door IJsbrand Bontekoe. Daarna werden ze in Batavia verkocht.
17 | Taiwan (Formosa)
Tussen 1624 en 1662 was de VOC aanwezig op Taiwan en omliggende eilanden, waaronder Lamey, dat nu Xiaoliuqiu heet. Daar werd door de VOC uit wraak een deel van de bevolking vermoord en gedeporteerd. Aanleiding was de moord op de bemanning van het schip de Gouden Leeuw, dat bij Lamey vers water wilde halen; daarna hebben de ongeveer vierhonderd bewoners de opvarenden waarschijnlijk vermoord. In 1633 en 1636 volgden vergeldingsacties, die tevens bedoeld waren om de Lameyanen het christendom op te leggen. Honderden werden vermoord en anderen gedeporteerd naar Sincan op Taiwan, waar ze bedienden werden, en naar Batavia.
18 | Japan
In de handelspost Deshima in Japan woonde Jan Cock Blomhoff in 1817 met zijn gezin en tot slaaf gemaakte bedienden. Er woonden VOC-dienaren, die via Batavia slaafgemaakten uit Makassar, Bali, Siam, Timor en Ambon in Deshima tewerkstelden en naar Japan verhandelden.