december 2012 nummer 115
akademie nieuws het raadsel talent voor wetenschap en communicatie van de taaldiversiteit
2
In dit nummer 3
Wat leren talen ons over het verleden? Akademie Nieuws is de nieuwsbrief over de activiteiten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Akademie-instituten Redactie-adres: knaw, Postbus 19121, 1000 GC Amsterdam T 020 551 0733 F 020 620 4941 communicatie@bureau.knaw.nl www.knaw.nl Een abonnement op Akademie Nieuws is gratis. Oplage: 4700 ISSN 0925-7446 Druk: Ten Brink, Meppel Vormgeving: Ellen Bouma, Alkmaar
Zuid-Amerika heeft in vergelijking met Afrika en Europa ruim twintig keer zo veel verschillende talen. Hoe kan dat? In het KNAW-programma Taaldiversiteit kijken onderzoekers niet alleen vanuit de taalkunde naar dit verschijnsel, maar gebruiken ze ook kennis en technieken uit bijvoorbeeld de archeologie, biologie, bio-informatica en prehistorie.
De toekomst van Jonge Academies
6
Hun uitdagingen zijn zo divers als hun landen van oorsprong, maar wereldwijd vinden Jonge Academies elkaar in hun ambitie om een jonge generatie onderzoekers een stem te geven. In het Trippenhuis waren recent zo’n zestig leden van Jonge Academies uit bijna dertig landen voor het eerst allemaal bij elkaar en spraken ze over hun activiteiten en uitdagingen.
Nobelprijzen inspireren
12
Door krimpende budgetten voor wetenschap en meer nadruk op toepassing en voorspelbaarheid belandt Nederland onderaan in de Nobelprijscompetitie, betoogt KNAW-president Hans Clevers. ‘En dat is jammer, want we kunnen het zo goed.’
Omslagfoto: Brazil indigenous, Eraldo Peres, AP
Het geheim van de champignon
15
Onderzoekers hebben het genoom ontrafeld van onze bekendste paddenstoel: de champignon. Daardoor is ook duidelijk geworden waarom de champignon zich op een humusrijke voedingsbodem beter thuis voelt dan andere paddenstoelvormende schimmels. Het Centraalbureau voor Schimmelcultures van de KNAW leverde een belangrijke bijdrage aan het onderzoek.
Science for Society
18
De toenemende nadruk op toegepast onderzoek ten koste van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek baart de KNAW zorgen. Daarom vroeg ze een aantal buitenlandse experts hoe in hun land de balans bepaald wordt tussen toepassingsgericht en door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek. Kunnen we in Nederland leren van hun ervaringen?
Berichten Vijfentwintigste jaargang, nr. 115 December 2012
Boeken
8 20
Akademie Nieuws december 2012
3 Door Gaston Dorren
‘Zuid-Amerika zou minder talen moeten hebben’ ‘Wat leren talen ons over het verleden?’ Het is een van de vragen – nummer 17 – die de KNAW opnam in De Nederlandse Wetenschapsagenda. Het is ook een van de twee hoofdvragen van het KNAW-programma ‘Taaldiversiteit’ van Maarten Mous (Leiden), Pieter Muysken (Nijmegen) en John Nerbonne (Groningen). En het is dé vraag zowel op het internationaal congres dat Muysken onlangs organiseerde als in het interview dat we vooraf met hem hadden. ‘Een van de dingen die je van talen kunt leren over het verleden is hoe groepen mensen zich in prehistorische tijden hebben verspreid over de continenten. Dat is een oude vraag, waar in de negentiende eeuw veel over nagedacht is. Tegenwoordig staat die vraag opnieuw in de belangstelling, maar inmiddels hebben we nieuwe kennis en nieuwe technieken die helpen bij het beantwoorden.’ ‘Die nieuwe kennis komt uit allerlei disciplines, zoals archeologie, biologie en prehistorie. De moderne genetica draagt zelfs op twee manieren bij. Eén manier is het
bestuderen van menselijke Y-chromosomen en mitochondriaal DNA. Je kunt dan proberen, zoals Cavalli-Sforza heeft gedaan, een “stamboom van de mensheid” te maken en te zien hoe groepen zich over de wereld verspreid hebben.’ ‘De andere manier is dat wiskundige analysetechnieken uit de genetica – de bio-informatica – nu ook gebruikt worden om naar taalkundige gegevens te kijken. Denk aan de zaak-Marianne Vaatstra: de recherche zou bij dezelfde verdachte zijn uitgekomen als ze niet zijn eigen
Pieter Muysken
4
DNA hadden gehad, maar alleen dat van familieleden. De analysetechnieken die dat in hun mars hebben, zijn ook bruikbaar om conclusies te trekken over de verwantschap tussen talen. Eerst vuur je een hele vragenlijst af op een heel stel talen: over hun grammatica, hun klanksysteem, noem maar op. Die antwoorden vormen samen een soort “DNA” van elk van die talen, dat je vervolgens net zo kunt analyseren.’
Noordoostpolder ‘Ik ben zelf veel bezig geweest met de inheemse talen van Zuid-Amerika. Met de klassieke taalkundige methodes kun je daar een cruciale vraag niet beantwoorden, namelijk: hoe is het mogelijk dat Zuid-Amerika van alle werelddelen het laatst bevolkt is, maar toch de grootste taaldiversiteit kent? In Afrika woont de mens het allerlangst, meer dan honderdduizend jaar, en toch heb je daar maar vijf families plus hoogstens tien “isolaten” talen die nergens bij horen en dus een familie op zichzelf vormen. Europa is later bevolkt en wij hebben er maar drie: Indo-Europees, Fins-Oegrisch en het isolaat Baskisch. Maar in Zuid-Amerika, de Noordoostpolder onder de continenten, waar nog maar betrekkelijk kort mensen, daar zijn het er maar liefst 117!’ ‘Dat is in strijd met het algemene patroon, want dat luidt: hoe ouder, hoe diverser. Talen hebben tijd nodig om uit elkaar te groeien, dus Zuid-Amerika zou minder taaldiversiteit moeten hebben dan Afrika. Als je in ZuidAmerika naar het Spaans kijkt, dan klopt die vuistregel wél netjes: Spaans wordt daar pas sinds Columbus gesproken, en die taal is er sindsdien maar een klein stukje uit elkaar gegroeid, tot dialecten die over en weer prima te verstaan zijn. Maar de inheemse talen van Zuid-Amerika zijn dus veel diverser dan je zou verwachten. Toen zich daar 13 à 14 duizend jaar geleden mensen vestigden, zal de taaldiversiteit van die groepen beperkt zijn geweest. Het uiteengroeien lijkt daar in een veel hoger tempo te zijn verlopen dan in Afrika en Europa. Hoe kan dat? Dat is een van de dingen waar we het op de conferentie in december over gaan hebben.’
taboe ‘Talen kúnnen overigens wel snel veranderen, ook in een stabiele omgeving. Daar kennen we voorbeelden van. Bij kleine talen veranderen de sprekers soms willens en wetens bepaalde woorden. Dat kan zijn omdat ze zich
willen onderscheiden van hun buren – taal is ook een soort identiteitsbewijs – of omdat na een sterfgeval bepaalde woorden die met die persoon te maken hebben een taboekarakter krijgen en daarom vervangen moeten worden. Het eerste is bekend uit Australië, dat laatste van Nieuw-Guinea. Een andere variant zie je bij de Zoeloes, in Zuid-Afrika: als een vrouw trouwt mag ze geen woorden meer gebruiken die een lettergreep van de naam van haar man bevatten. Isihlonipha heet dat, “respectvol praten”. Een voor de hand liggende oplossing is dan om “verboden” woorden te vervangen door leenwoorden uit een andere taal, waar je contact mee hebt. Zulke mechanismes kunnen ook in Zuid-Amerika een rol hebben gespeeld.’
weggevaagd ‘Omgekeerd is het ook denkbaar dat Zuid-Amerika het normale “uiteengroeitempo” van talen laat zien, en dat we juist moeten verklaren waarom de diversiteit op de meeste andere plaatsen zo veel kleiner is. Bevolkingsdichtheid zou een verklaring kunnen zijn. Als die laag is, zoals in het Amazonegebied, hebben mensen weinig contact met anderen en is er dus weinig wederzijdse taalbeïnvloeding. Bij hogere bevolkingsdichtheid en veel contacten ontstaat er een soort “traagheid”: vernieuwingen kunnen zich weliswaar sneller verspreiden over een groot gebied dan bij weinig contact, maar juist daardoor blijven al die talen wat meer op elkaar lijken.’ ‘Een andere, aanvullende verklaring voor de geringe diversiteit in bijvoorbeeld Afrika, is dat daar heel veel talen weggevaagd zullen zijn. Zo hebben de sprekers van één taalfamilie, Bantoe, in de loop der eeuwen een enorm gebied in het oosten en zuiden van Afrika ingenomen. Voor een deel hebben ze de mensen die daar woonden verdreven of gedecimeerd – dan spreek je van diffusie ten koste van een andere taal, in dit geval bijvoorbeeld ten koste van de kliktalen van de Khoisan. Voor een ander deel zijn de oude bewoners gebleven en hebben ze de nieuwe taal overgenomen, zoals de Twa-pygmeeën hebben gedaan – dat heet shift of taalwisseling. Die discussie wordt ook sinds jaar en dag over Europa gevoerd: stammen wij af van Indo-Europeanen die uit het Midden-Oosten hiernaartoe zijn verhuisd, of van een soort Basken, met andere woorden van oer-Europeanen, die later een Indo-Europese taal hebben overgenomen van een relatief kleine groep IndoEuropese kolonisten? Op grond van genetische gegevens lijkt dat laatste in Europa de boventoon te voeren.’
Akademie Nieuws december 2012
5
volk dat nu als een soort archipel over het continent verspreid woont. Net als de Bantoes in Afrika doen ze aan landbouw. We weten inmiddels dat de inheemse ZuidAmerikanen veel meer aan landbouw deden dan je zou denken als je oppervlakkig naar het Amazonebos kijkt. Uit bodemonderzoek en luchtfotografie is dat duidelijk gebleken – daar heb je dat verband met andere disciplines weer. Landbouwvolken hebben de neiging zich te verspreiden en hun talen dus ook, of het nou vooral via taalwisseling of vooral via diffusie is. De Arawak-talen vormen nu een van de grotere taalfamilies van Zuid-Amerika.
Beeld Bruno Mallart
signalen
Het programma ‘Taaldiversiteit: genese, historische ontwikkeling en cognitie’ zal drie meerdaagse internationale conferenties organiseren. De eerste, die in december in het Trippenhuis heeft plaatsgevonden, ging over ‘taaldiversificatie en contact’ – organisator Pieter Muysken vertelt er in dit artikel over. Volgend jaar zal Maarten Mous (Leiden) een soortgelijke bijeenkomst organiseren die een andere vraag uit De Nederlandse Wetenschapsagenda (nummer 26) zal behandelen, namelijk wat taaluniversalia over de menselijke geest zeggen. Een derde en laatste conferentie is voorzien voor 2014. Op initiatief van John Nerbonne (Groningen) zullen daar computationeel-methodologische vraagstukken worden besproken. Het programma ‘Taaldiversiteit’ levert bijdragen aan nog twee andere vragen uit de Wetenschapsagenda, namelijk ‘Hoe beïnvloedt migratie van personen, objecten en ideeën de ontwikkeling van culturele identiteit?’ en ‘Verloopt culturele integratie vandaag anders dan in het verleden?’ Zie voor meer informatie over de Wetenschapsagenda www.knaw.nl/thema
landbouw ‘Terug naar Zuid-Amerika, met zijn onwaarschijnlijke diversiteit. De processen die in Afrika en Europa de diversiteit hebben verminderd, zouden zich daar dan dus in veel beperktere mate hebben afgespeeld. Let wel: in mindere mate, en niet: niet. Zo heb je de Arawakken, een
Met die nieuwe, geavanceerde analysetechnieken proberen we nu dus een stap verder te komen. Tot nu toe is een eventuele verwantschap tussen talen altijd voor een groot deel beoordeeld aan de hand van woordenschat: als talen een aantal eendere woorden hebben geërfd van hun gezamenlijke voorouder, zijn ze verwant. Nu hopen we ook andere signalen op te pikken en zo familiebanden tussen talen te ontdekken die ons tot dusverre zijn ontgaan. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat de talen van de Andes een aantal kenmerken delen en die van het Amazonegebied eveneens. Dat kán door latere wederzijdse beïnvloeding zijn gekomen, maar ik vermoed eigenlijk van niet. Het gaat om overeenkomsten op zo’n diep niveau, dat ik me niet goed kan voorstellen dat die door later contact zijn ontstaan. Daar zitten mogelijke familiebanden.’ ‘Ook is het goed denkbaar dat processen als diffusie en taalwisseling het taal-“DNA” op een andere manier beïnvloeden. Als dat zo is, kun je aan talen nog lange tijd blijven zien wat ze hebben meegemaakt. Als we eerst die talen analyseren waarvan de geschiedenis goed bekend is, kunnen we mogelijkerwijs zien welke sporen diffusie en taalwisseling achterlaten. Naar die sporen kunnen we dan gaan zoeken in talen waarvan de geschiedenis onbekend is. Op de conferentie in december gaat het dan ook niet alleen over Zuid-Amerika. Maar de inzichten die eruit komen zullen hopelijk wel helpen om het Zuid-Amerikaanse raadsel op te lossen. Al die mensen die zich bezighouden met Zuidoost-Azië en Afrika, bijvoorbeeld, praten niet zo vaak met de kenners van Zuid-Amerikaanse talen. Die uitwisseling alleen al kan veel opleveren.’
6
Door Marion de Boo
Jonge Academies uit de hele wereld treffen elkaar in Amsterdam Hun uitdagingen zijn zo divers als hun landen van oorsprong, maar wereldwijd vinden Jonge Academies elkaar in hun ambitie om een jonge generatie onderzoekers een stem te geven. Het Trippenhuis van de KNAW was het toneel van een eerste, historische bijeenkomst van Jonge Academies uit bijna dertig landen.
Foto Jet Heyse
In navolging van landen als Duitsland (2000) en Nederland (2005) richten steeds meer landen hun eigen Jonge Academies op. Op 31 oktober en 1 november 2012 kwamen zo’n zestig jonge topwetenschappers in Amsterdam bij elkaar voor het congres Shaping the Future of Young Academies. Op uitnodiging van De Jonge Akademie van de KNAW en de Global Young Academy kwamen vertegenwoordigers van zeventien Jonge Academies en twaalf landen met plannen in die richting bijeen in het Trippenhuis van de KNAW om te praten over hun activiteiten en uitdagingen. Bernard Slippers van de Global Young Academy sprak van een historisch moment. ‘Wetenschapsacademies bestaan al eeuwenlang, maar dit is de allereerste bijeenkomst van alle Young Academies!’ Aan ambities geen gebrek. Terwijl de Nederlanders eropuit zijn om de balans tussen alfa-, bèta- en gammawetenschap te bewaken, noemt de Senegalese delegatie als eerste speerpunt het willen bijdragen aan de vrede in Senegal en de rest van Afrika. De delegatie uit Montenegro zet in op digitale media en alternatieve energiebronnen. De Council of Young Scientists at the Foundation of the First President of the Republic of Kazakhstan zou graag een database van eigen en buitenlandse onderzoekers maken en dan samen congressen organiseren. Rondom onderwerpen als wetenschapscommunicatie, funding, loopbaanbeleid, wetenschapsbeleid, het oprichten van een Jonge Academie, internationaal netwerken en de relatie met de
Sharon Aronson-Lehavi (Israel) en Mitsunobu Kano (Japan)
senior wetenschapsacademie, zijn ideeën uitgewisseld en soms zelfs concrete actiepunten opgesteld. Nederland heeft al zeven jaar een Jonge Akademie. De vijftig leden worden voor vijf jaar benoemd, elk jaar stromen tien leden in en uit. De jonge toptalenten spelen een actieve rol in het maatschappelijk debat. Zo voerden ze in de recente discussies over kennisbenutting van wetenschap een mediaoffensief om het belang van fundamenteel onderzoek te onderstrepen, en met succes. ‘Wij zijn heel trots op onze Jonge Akademie. Die heeft haar eigen onafhankelijke positie in het wetenschapsdebat verworven en zichzelf als zelfstandig
platform helemaal bewezen’, zegt KNAWpresident Hans Clevers. ‘Leden van de klassieke Akademie worden benoemd voor het leven. Ze representeren het “establishment” van het onderzoek. De Jonge Akademie is meer toekomstgericht en meer uitgesproken. En als ze té uitgesproken worden, dan kunnen wij altijd zeggen: “Tja, zo klinkt de jongere generatie…”.’ In Japan ligt dat anders. ‘Wij moeten ons strikt aan de regels van de oude Academie houden’, zegt Mitsunobu Kano van de Young Academy of Japan, die eind 2011 werd opgericht en leden heeft in de leeftijd van 30 tot 45 jaar. ‘Wij willen beter
Akademie Nieuws december 2012
Foto Jet Heyse
7
Sherien Elagroudy (Egypte) en Jeff Murugan (Zuid-Afrika)
gebruikmaken van jong talent, ons onderzoek inzetten voor de maatschappij en meer samenwerking zoeken met de industrie.’ De Japanse delegatie hoopt haar onafhankelijkheid te versterken door nieuwe financieringsbronnen aan te boren en wil daar van andere delegaties alles over horen. Dexter Tagwireyi van de vorig jaar opgerichte Zimbabwe Young Academy of Science kijkt stomverbaasd als blijkt dat Duitse leden van die Junge Akademie een extra beurs van 12.000 euro per jaar krijgen. Ze mogen het geld besteden aan extra laboratoriumspullen, meer kinderopvang of andere zaken om hun loopbaan te stimuleren. ‘Bij ons is helemaal nergens geld voor’, aldus Tagwireyi. ‘Zimbabwe heeft bovendien weinig gepromoveerde onderzoekers. Daarom hadden wij onze toelatingscriteria liever wat ruimer gesteld. Maar de gevestigde Academie vond dat ondenkbaar.’ Een land als Thailand heeft evenmin een grote wetenschapsgemeenschap. Toch telt de Thai Young Science Academy 250 leden. Jongeren krijgen tijdelijke lidmaatschappen van drie jaar aangeboden, op voordracht van wetenschappers.
De Egyptian Young Academy of Sciences onderscheidt drie soorten lidmaatschap. Naast 63 reguliere leden uit de wetenschap zijn ook elf studenten en elf scholieren lid. ‘Onze belangrijkste uitdagingen zijn de politieke instabiliteit in Egypte en de institutionele fondsenwerving’, zegt Sherien Elagroudy. ‘Het helpt beslist als je de wereldkaart van Young Academies aan je overheid kunt laten zien en zeggen: “Kijk, zij zijn al zo ver en wij lopen achter!”.’ Haar organisatie hoopt tegenwicht te kunnen bieden aan de brain drain. ‘We willen bijvoorbeeld thematische congressen gaan organiseren, waarbij we een beroep doen op de vele Egyptische specialisten die naar het buitenland zijn vertrokken – dat betreft naar schatting 60 tot 90 procent van de wetenschappers. Zij kunnen jonge Egyptische wetenschappers steunen met hun expertise én met geld. Veel van die expats zijn best bereid om zich in te zetten voor hun vaderland. We willen veel geld binnenhalen om betere faciliteiten te creëren en meer banen te scheppen voor jonge onderzoekers.’ Ook Peter Ngure uit Kenia noemt brain drain een groot knelpunt. ‘Veel toptalent
vertrekt naar het buitenland. Bovendien verlaten veel jongeren de wetenschap zodra ze hun bachelordiploma hebben, want in het zakenleven kunnen ze veel meer verdienen. Ze gaan in de accountancy of in de communicatie. Het probleem begint al op de basisschool, waar de onderwijzers vaak niet voldoende gekwalificeerd zijn. Hoe kun je dan later met de rest van de wereld concurreren om onderzoeksbeurzen? Veel middelbare scholieren laten fysica als vak vallen; wij hebben nu al een acuut tekort aan ingenieurs. En wie wil promoveren moet vaak wel vijf jaar wachten totdat ergens een plekje vrijkomt. Wij willen onderzoekers nieuwe energie geven en ons inzetten voor meer onderzoeksbanen en betere salarissen.’ Veel Jonge Academies willen zich sterk maken voor betere wetenschapscommunicatie. ‘Ik ben erg onder de indruk van de manier waarop De Jonge Akademie in Nederland aan de weg timmert’, zegt Emmanuel Iyayi Unuabonah van de Nigerian Young Academy, die in 2010 werd opgericht en nu zesendertig leden telt. ‘Nigeriaanse universiteiten doen maar heel beperkt aan communicatie. Veel interessante onderzoeksresultaten worden door niemand opgepakt. Onze Young Academy wil allerlei communicatie-initiatieven gaan ontplooien. We willen ook meer interdisciplinaire projecten opzetten en belangstelling voor de wetenschap wekken bij jongeren. Jonge wetenschappers weten ons goed te vinden. Alleen hebben we nauwelijks budget om de vele initiatieven uit te voeren.’ Ook John Muyonga uit Oeganda onderstreept de noodzaak van betere communicatie. ‘Discussies binnen de wetenschap moeten beter doordringen tot de buitenwereld.’ Aan deze jonge generatie onderzoekers zal het niet liggen.
www.dejongeakademie.nl www.globalyoungacademy.net
8
Berichten
Integriteit van de wetenschapper
Benoeming instituutsdirecteuren Het bestuur van de KNAW heeft Henk Wals (1954) benoemd tot directeur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Lex Heerma van Voss (1957) volgt hem op als directeur van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (Huygens ING).
Gebouw NIOO-KNAW bekroond
Op 24 november ontving het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) uit handen van minister Jet Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Gouden Piramide 2012 voor inspirerend opdrachtgeverschap. Het KNAW-instituut krijgt deze onderscheiding voor zijn nieuwe gebouw in Wageningen, dat in 2011 in gebruik werd genomen. De jury roemt de ecologische uitgangspunten die waar mogelijk in het gebouw zelf in praktijk werden gebracht. Ook was de jury erg onder de indruk van de manier waarop NIOOdirecteur Louise Vet zich met hart en ziel heeft ingespannen om van het nieuwbouwproject iets bijzonders te maken. De prijs bestaat uit een trofee, een geldbedrag en een architectuurplaquette. Een paar dagen later wonnen Claus en Kaan Architecten de Houtarchitectuurprijs 2012 voor het NIOO-KNAW-gebouw, in de bewoordingen van de jury een ‘nieuw pronkstuk in de Dutch Design traditie’. Het NIOO-KNAW kreeg op 1 november al de FIABCI vastgoedprijs voor ‘sustainable development’ en dingt mee naar de internationale Prix d’Excellence van de International Real Estate Federation FIABCI.
Mede naar aanleiding van de kwestieDiederik Stapel heeft de Akademie een advies gemaakt over de manier waarop onderzoekers zorgvuldig en integer kunnen omgaan met hun onderzoeksgegevens. Conclusie is dat de Nederlandse wetenschap geen nieuwe gedragsregels nodig heeft om fraude tegen te gaan. Maar de bestaande regels, die onder meer zijn vastgelegd in de onlangs geactualiseerde Code Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Universiteiten, moeten wel beter bekend worden. Dat kan op drie niveaus: • Voor de individuele onderzoeker moet zorgvuldig en integer gedrag niet minder dan vanzelfsprekend zijn: ‘doing the right thing even when no one is watching’. • De onderzoeksorganisatie is verantwoordelijk voor de omstandigheden waaronder zorgvuldig en integer wetenschappelijk gedrag kan gedijen, zoals een kritische cultuur. De organisatie moet blijvend aandacht schenken aan zorgvuldigheid en integriteit, via cursussen, debatten en studiedagen, in functioneringsgesprekken, bij aanstelling van onderzoekers en in het algemeen door ethische vorming in het onderwijs. • Dan zijn er de informele netwerken waarvan vakgenoten deel uitmaken, maar bijvoorbeeld ook tijdschriftredacties. De Akademie ziet vooral voor deze netwerken een cruciale taak bij het handhaven en zo nodig aanscherpen van de normen voor zorgvuldigheid en integriteit en toegankelijke onderzoeksgegevens. Omdat
wetenschapsgebieden sterk van elkaar verschillen moeten die zelf bepalen wat de beste manier is om onderzoeksgegevens toegankelijk te maken. Het rapport Zorgvuldig en integer omgaan met wetenschappelijke onderzoeksgegevens is te bestellen of te downloaden via www. knaw.nl/publicaties. Ook internationaal is er hernieuwde aandacht voor het onderwerp wetenschappelijke integriteit. De twee internationale clubs van academies van wetenschappen (de InterAcademy Council en het IAP – the global network of science academies) publiceerden onlangs Responsible Conduct in the Global Research Enterprise. Aanvragen of downloaden kan op www. interacademycouncil.net.
Kwaliteit en relevantie in de geesteswetenschappen
In 2011 stelde de Akademie voor om voor de geesteswetenschappen een nieuw beoordelingssysteem te gebruiken dat beter is toegesneden op de aard van de productie en communicatie in die gebieden. Met aandacht voor boeken, diversiteit in talen, en andere publicatiemedia dan de Web of Science-tijdschriften. Ook de bijdrage van onderzoek aan maatschappelijke vraagstukken en het debat daarover wordt in de beoordeling meegenomen. Dit systeem is inmiddels uitgebreid met het veld besproken en gebleken is dat er brede steun voor is. Wel moet er nog enig ontwikkelwerk worden verricht. De decanen van de faculteiten geesteswetenschappen hebben aangegeven dat zij hierbij het voortouw willen nemen.
Akademie Nieuws december 2012
9
Onlangs publiceerde de KNAW een vervolg op het rapport uit 2011: Kwaliteit en relevantie in de geesteswetenschappen. Dit rapport is te bestellen of downloaden via www.knaw.nl/publicaties. Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport is een stuurgroep onder voorzitterschap van de Utrechtse hoogleraar in de Geschiedenis van de filosofie, Keimpe Algra, ingesteld om de komende twee jaar de verdere uitwerking van een nieuw beoordelingssysteem te bevorderen.
Moendoes voor primair onderwijs
De Jonge Akademie benoemt tien nieuwe leden
Op 9 januari 2013 ontvangt André de Jong, directeur-generaal Primair en Voortgezet Onderwijs van het ministerie van OCW, op een Utrechtse basisschool een exemplaar van het wetenschapsspel Moendoes, een project van De Jonge Akademie, ontworpen in samenwerking met De Praktijk. Moendoes is een spel waarbij leerlingen als een team wetenschappers een onbekende planeet in kaart moeten brengen. Het grote succes van Moendoes in het voortgezet onderwijs inspireerde tot het maken van een uitbreiding voor het primair onderwijs in de vorm van een leerkrachtenhandleiding en een aanvullende kaartenset. Het oorspronkelijke spel en de uitbreiding zijn mogelijk gemaakt door SNS REAAL Fonds en de KNAW.
Jaarlijks kiest De Jonge Akademie van de KNAW tien nieuwe, baanbrekende onderzoekers om haar gelederen te versterken. De officiële installatie van de nieuwe leden vindt plaats op 19 maart 2013 in het Trippenhuis van de KNAW. De tien nieuwe leden van De Jonge Akademie zijn: • Dr. Teun Bousema (Infectieziekten/ Epidemiologie, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen) • Prof. dr. Andrea Evers (Medische psychologie, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen) • Prof. dr. Hilde Geurts (Klinische neuropsychologie, Universiteit van Amsterdam) • Dr. Marijke Haverkorn (Sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen/ Sterrewacht Leiden) • Dr. Lotte Jensen (Nederlandse Taal en Cultuur, Radboud Universiteit Nijmegen) • Prof. dr. Rianne Letschert (Internationaal recht en Victimologie, INTERVICT/Universiteit van Tilburg) • Prof. dr. Herman Paul (Historiografie en Geschiedfilosofie, Universiteit Leiden; Secularisatiestudies, Rijksuniversiteit Groningen) • Prof. dr. Sjoerd Repping (Humane voortplantingsbiologie, AMC, Universiteit van Amsterdam) • Dr. Willem Schinkel (Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam) • Prof. dr. Irene Tieleman (Dierecologie, Rijksuniversiteit Groningen).
er meer kennis nodig van verschillen in publicatietradities en meetinstrumenten in en tussen verschillende wetenschapsgebieden, betogen de samenstellers. Het boekje, waarin ook zes uitgebreide interviews met Jonge Akademieleden over dit onderwerp zijn opgenomen, is hiertoe een eerste aanzet. Gratis aan te vragen via www.dejongeakademie.nl.
Klokhuisserie ‘Zoek het uit!’
Publicatietradities
KNAW-president Hans Clevers ontving op 18 december het eerste exemplaar van de uitgave Kennis over publiceren – publicatietradities in de wetenschap: een bundel met kennis en ervaringen met wetenschappelijk publiceren van Jonge Akademieleden, onder redactie van Maarten Kleinhans, Jeroen Salman en Dolf Weijers. Juist omdat er in het wetenschappelijke bestaan zoveel van afhangt – publish or perish – is
Wat zit er in het binnenste van de aarde? Bestaat buitenaards leven? En hoe werken je hersenen? Hoe beantwoorden wetenschappers dit soort onderzoeksvragen en hoe gaan ze hierbij te werk? Dit staat centraal in ‘Zoek het uit!’, een nieuwe serie van het tv-jeugdprogramma Het Klokhuis. De eerste vijf afleveringen waren te zien in november en december, in het najaar van 2013 volgen er nogmaals vijf. Deze programmareeks wordt mede mogelijk gemaakt door de KNAW en de Vereniging Science Centra (VSC).
AAP, NOOT, HIGGS In de Paradisolezingen 2013 met de overkoepelende titel AAP, NOOT, HIGGS – over de bouwstenen van het universum bespreken acht wetenschappers een breed scala van onderwerpen. Muziekwetenschapper Henkjan Honing trapt op 6 januari af met een lezing over de bouwstenen van muziek en muzikaliteit. Op de zondagochtenden daarna spreken moleculair astrofysicus Ewine van Dishoeck, theoretisch fysicus Stan Bentvelsen, paleontoloog Jelle Reumer, etholoog Frans de Waal, scheidingstechnoloog Maaike Kroon, kwantumfysicus Leo Kouwenhoven en medisch bioloog Marianne Rots. Verstegen & Stigter culturele projecten en Paradiso organiseren deze serie wetenschapslezingen in Paradiso in Amsterdam, met steun van onder andere de KNAW. Informatie en kaartverkoop: Verstegen & Stigter, telefoon 020 623 5451 of www.verstigt.nl.
10
Publish open access or perish?
Op 6 februari organiseert de KNAW een symposium annex workshop over open access, met het doel jonge onderzoekers meer bewust te maken van de verschillende modellen die er zijn om open access te publiceren, en van de spelregels die daarbij gelden. Cameron Neylon (Advocacy Director voor the Public Library of Science) en Martin Rasmussen (Managing Director bij Copernicus Publications) leiden de bijeenkomst in, waarna de deelnemers in kleine groepen en plenair zullen discussiëren over een aantal prikkelende stellingen over open access publiceren. Meer informatie: www.knaw.nl/openaccess of Rik Janssen, 020 551 0946, rik.janssen@bureau.knaw.nl.
Jubileum Nederlands Tweelingen Register
In 1987 richtte Ko Orlebeke, hoogleraar fysiologische psychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, samen met Dorret Boomsma, toen nog promovenda, nu hoogleraar biologische psychologie aan dezelfde universiteit, het Nederlands Tweelingen Register (NTR) op. Het NTR viert zijn 25-jarig jubileum op 9 en 10 februari 2013 in Burgers’ Zoo in Arnhem. De Akademie kende tweelingonderzoekster Boomsma in 2011 de KNAW Merianprijs voor vrouwen in de wetenschap toe. Boomsma houdt zich bezig met de vraag of genetische verschillen bijdragen aan verschillen in gezondheid en gedrag. Meer informatie: http://www.tweelingenregister.org/
Descartes-Huygensprijs
Minicolleges Akademiehoogleraren Met een serie van acht minicolleges voor een breed publiek wil de KNAW speciale aandacht geven aan deze bijzondere groep hoogleraren en hun onderzoek. Onder de titel ‘Wat weten we van zwaartekracht’ leverde Eric Bergshoeff, hoogleraar theoretische natuurkunde, de eerste bijdrage. Tijdens het minicollege presenteert de Akademiehoogleraar de hoogtepunten van haar/zijn onderzoek en geeft een visie op de ontwikkelingen in het betreffende vakgebied. Het minicollege is een podium voor jonge onderzoekers: telkens belicht een promovendus een specifiek deelonderzoek of onderzoeksthema. Pieter Muysken, hoogleraar Algemene taalwetenschap, geeft op 11 februari 2013 het volgende minicollege in het Trippenhuis van de KNAW.
Academische Jaarprijs voor iSPEX De Academische Jaarprijs 2012 ging eind oktober naar het team van Frans Snik (Universiteit Leiden). De Academische Jaarprijs wordt toegekend aan het team met het beste plan om wetenschappelijk onderzoek onder de aandacht van een groot publiek te brengen. De 100.000 euro van de Academische Jaarprijs gebruikt team-Snik om hun citizen science-project iSPEX te financieren. Het team laat tienduizend opzetstukjes voor smartphones produceren en distribueren, inclusief de bijbehorende app om metingen van fijnstof uit te voeren. Het doel is om een gedetailleerde kaart van fijnstof boven Nederland te produceren. De Labyrint Publieksprijs was voor team-Loonen van de Rijksuniversiteit Groningen.
Samenwerking met China Harry Heijnen (UMC Utrecht) en Graça Raposo (Centre National de la Recherche Scientifique, Frankrijk) ontvangen op 28 januari 2013 de Descartes-Huygensprijs. Zij krijgen de prijs voor hun excellente onderzoek en hun bijdrage aan de FransNederlandse samenwerking. De prijs, een geldbedrag van 23.000 euro, is bestemd voor een verblijf als gastonderzoeker in Nederland, respectievelijk in Frankrijk. De KNAW reikt de Descartes-Huygensprijs sinds 1995 jaarlijks uit.
Hoe werk je samen aan wetenschappelijk onderzoek over lands- en soms taalgrenzen heen? Over deze en andere vragen gaat de publicatie Based on Science, Built on Trust van NWO en KNAW. Zestien wetenschappers uit Nederland en China vertellen over hun ervaringen met elkaar
Akademie Nieuws december 2012
11
de afgelopen jaren en, in een enkel geval, zelfs de afgelopen decennia. Voor bestellen of downloaden zie www.knaw.nl/ china.
Eurekaprijs voor wetenschapscommunicatie
Met deze prijs hebben NWO en KNAW hun krachten gebundeld voor het toegankelijk maken van wetenschappelijke kennis en inzichten voor een breed publiek. De Eurekaprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een onderzoeker en een journalist die wetenschap uitstekend voor het voetlicht brengen.
Prijs voor spijkerschriftonderzoeker
Bioloog Freek Vonk en radio- en tv-maker Rob van Hattum ontvingen begin oktober de Eurekaprijs voor wetenschapscommunicatie. Zij krijgen de prijs voor hun bijzondere bijdrage aan het vergroten van de kennis en betrokkenheid van een breed publiek bij de wetenschap.
onbetaald en zelfstandig is verricht. Hij schreef in zijn vrije tijd een internationaal standaardwerk over de grammatica van het Soemerisch, dat tot circa 2000 voor Christus werd gesproken in het zuiden van Irak. Jagersma onderzocht decennialang de kleitabletten waarop het spijkerschrift van de Soemeriërs bewaard is gebleven. De studie van Jagersma heeft een grote impact op onderzoek naar en onderwijs over de talen en culturen van Mesopotamië. De prijsuitreiking vindt plaats op maandagmiddag 11 februari 2013 in het Trippenhuis in Amsterdam. Zij maakt deel uit van de bijeenkomst In het teken van taal, met bijdragen van taalkundigen Pieter Muysken, Frits Kortlandt en Bram Jagersma zelf.
Voor zijn onderzoek naar het Soemerisch, een van de oudst overgeleverde talen, krijgt Bram Jagersma de De la Court-Prijs 2013, die is bedoeld voor onderzoek dat
Christiaan Huygens Wetenschapsprijs Stephan Smeekes heeft begin november de Christiaan Huygens Wetenschapsprijs 2012 ontvangen. Smeekes kreeg de prijs voor zijn proefschrift over de analyse van eenheidswortels in enkelvoudige en meervoudige tijdreeksen, die naar het oordeel van de jury – samengesteld door de KNAW – ‘het wetenschapsveld van de econometrie een stap vooruit helpt.’ De Christiaan Huygens Wetenschapsprijs stimuleert vernieuwend onderzoek in de vakgebieden waarin Christiaan Huygens uitblonk. Per jaar staat een ander vakgebied centraal. In 2012 waren dit de gebieden actuariaat en econometrie.
2013: ruimtewetenschappen In 2013 staat het vakgebied ruimtewetenschappen centraal. Tot 18 februari 2013 kunnen faculteiten en onderzoekscholen van Nederlandse universiteiten elk
maximaal vier proefschriften nomineren. Onderzoekers die tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013 in dat vakgebied een proefschrift hebben verdedigd aan een
Nederlandse universiteit, komen in aanmerking. Meer informatie vindt u op www. knaw.nl/prijzen.
12
Door Hans Clevers
Nobelprijzen inspireren Met in totaal negentien Nobelprijswinnaars scoort Nederland niet eens zo slecht. Helaas laten de resultaten van Nederland in de Nobelprijzencompetitie een dalende lijn zien. Minder geld voor wetenschap en meer nadruk op toepassing en voorspelbaarheid zijn daar debet aan. Dit betoogt KNAW-president Hans Clevers in zijn gesproken column ter gelegenheid van de heropening op 30 oktober 2012 van de beeldencollectie van Nederlandse Nobelprijslaureaten in het gebouw van het ministerie van OCW.* Wetenschappelijke ontdekkingen worden per definitie maar één enkele keer gedaan. Anderen kunnen de vondst daarna slechts bevestigen (of onderuit halen). Wetenschap is daarmee een competitieve activiteit, waarin – net als in de sport of in de schone kunsten – individueel talent, passie en ambitie een doorslaggevende rol spelen. En tegen de achtergrond van zo’n competitie ontstaat steevast een prijzencircuit. In de wetenschap bestaat dan ook een uitgebreid prijzenstelsel met vele lagen. Een carrière lang valt er te winnen. Met het creatiefste profielwerkstuk, het mooiste proefschrift, de grootste Nederlandse ontdekking, de internationale doorbraak. Al deze prijzen strijden op hun beurt weer met elkaar om prestige, waarmee een levendige ‘metacompetitie’ ontstaat. De onbetwiste keizer van deze metacompetitie, de Prijs der Prijzen, is de Nobelprijs. Na het winnen van iedere andere prijs blijft de winnaar wie hij of zij was: arts, chemicus, econoom. Maar de ontvanger van een Nobelprijs is voortaan Nobelprijswinnaar. En komt daarna ook niet meer in aanmerking voor andere prijzen, zo heb ik een wetenschapper die zijn Nobel op erg jonge leeftijd verwierf, ooit horen klagen.
de ontdekking centraal In 1895 stelde Alfred Nobel per testament de vijf klassieke Nobelprijzen in. Wetenschappelijke prijzen in de
natuurkunde, scheikunde en geneeskunde, een prijs in de literatuur en een voor de vrede. De natuurkundeen scheikundeprijzen worden toegekend door de Koninklijke Zweedse Academie van Wetenschappen. De geneeskundeprijs door het Nobelforum van de Karolinska Universiteit in Stockholm. De literatuurprijs door de Zweedse Academie voor taal. En het Noorse parlement kent de prijs voor de vrede toe. Deze laatste is vrijwel altijd politiek getint en daarmee zonder uitsluiting voer voor debat. In 1968 werd bij de gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan van de Zweedse Rijksbank een prijs ter nagedachtenis aan Alfred Nobel ingesteld, nu enigszins abusievelijk als Nobelprijs voor de Economie aangeduid. Wat heeft de Nobelprijs zo hoog verheven boven alle andere vormen van wetenschappelijke erkenning? Ten eerste is de Nobelprijs een hele oude prijs en – met 10 miljoen Zweedse kronen – een hele grote. Maar veel belangrijker zijn de criteria en de wijze van toekenning. Het gaat niet om het individu en diens levenslange wapenfeiten. Nee, de ontdekking staat centraal: één enkele ontdekking die het speelveld radicaal verandert. Ieder jaar worden duizenden individuen en organisaties gevraagd om gedetailleerde nominaties. De weg naar de ontdekking wordt in groot detail ontrafeld. De impact van de ontdekking wordt langdurig gevolgd. Soms
Jacobus van ’t Hoff (1901)
Hendrik Lorentz (1902)
Pieter Zeeman (1902)
Johannes van der Waals (1910)
Tobias Asser (1911)
Heike Kamerlingh Onnes (1913)
Akademie Nieuws december 2012
13
Willem Einthoven (1924)
Christiaan Eijkman (1929)
Peter Debije (1936)
Frits Zernike (1953)
Jan Tinbergen (1969)
Niko Tinbergen (1973)
Tjalling Koopmans (1975)
Nico Bloembergen (1981)
te lang: de prijs is slechts bij leven te ontvangen. De Nobelprijs voor de Geneeskunde 2011 onderstreepte dit laatste met een bizar voorval. De commissie wist dat Ralph Steinman erg ziek was, maar niet dat hij in het weekend voor de maandagochtendstemming was overleden. Meteen na het persbericht bereikte dit tragische bericht Stockholm. Juridisch spoedberaad bekrachtigde de toekenning, aangezien de commissie in ‘goed vertrouwen’ had gehandeld. Een andere voorwaarde stelt dat maximaal drie individuen per ontdekking geëerd kunnen worden. Dit kan aanleiding geven tot verhitte discussies, zowel binnen de commissies, als in het betrokken veld na de toekenning. Wie wel, wie niet, en waarom precies? Recent leidde dit nog tot het plaatsen van paginagrote advertenties in de New York Times door een slecht verliezer.
gevulde prijzenkast Door de jaren heen kan de Nederlandse wetenschap trots zijn op een gevulde Nobelprijzenkast. De allereerste Nobelprijs voor de Scheikunde werd uitgereikt aan J.H. van ’t Hoff ‘voor de ontdekking van de wetten van het chemisch evenwicht en de osmotische druk’. De scheikundige Debije beschreef dipoolmomenten van moleculen en bestudeerde de buiging van röntgen- en elektronenstralen door gassen. Paul Crutzen liet zien dat cyclische fluorkoolwaterstoffen via een obscure chemische reactie de ozonlaag in de stratosfeer aantasten. Doortastend politiek optreden verwijderde deze kwalijke stoffen effectief uit het arsenaal van de chemische industrie. Een prachtig voorbeeld van het maatschappelijk belang van fundamenteel onderzoek. In de geneeskunde zag Willem Einthoven het eerste elektrocardiogram door een hond met elk van zijn poten in een emmer water te zetten,
waarna de emmers verbonden werden met een elektriciteitsmetertje. De medische impact van het ECG, oftewel het ‘hartfilmpje’, behoeft geen uitleg. Het viel Christiaan Eijkman op dat kippen op een dieet van gepelde rijst behoorlijk van de leg raakten, maar dat ze snel herstelden op zilvervliesrijst. Hiermee ontdekte hij vitamine B. Niko Tinbergen werd onderscheiden als grondlegger van de ethologie, de gedragskunde. Tobias Asser ontving de enige Nederlandse vredesprijs voor zijn bijdragen aan de eerste Haagse vredesconferentie van 1911. Jan Tinbergen, broer van Nico, werd als grondlegger van de econometrie onderscheiden met de economieprijs. Maar verreweg de meeste prijzen zijn naar onze fysici gegaan. Zeeman en Lorentz ontvingen de prijs meer dan een eeuw geleden voor hun werk aan het Zeemaneffect. Van der Waals definieerde de moleculaire theorie rond de faseovergang tussen gas en vloeistof. Kamerlingh Onnes maakte vervolgens helium vloeibaar en ontdekte tot zijn verbazing het fenomeen supergeleiding. Een eeuw later worden supergeleidende magneten gebruikt voor medische imagingtechnieken in onze ziekenhuizen. Zernike ontwikkelde de fase-contrastmicroscoop, nu onmisbaar in ieder biologisch lab. Bloembergen leverde een reeks van bijdragen aan laseronderzoek, als Nederlander in de Verenigde Staten. Van der Meer speelde een sleutelrol in de ontdekking van nieuwe elementaire deeltjes door CERN. Veltman en ’t Hooft leverden de theoretische voorspelling van drie nieuwe elementaire deeltjes, later door CERN daadwerkelijk gevonden.
vrijdagmiddag En last but not least Andre Geim. Deze tot Nederlander genaturaliseerde Rus ontdekte het tweedimensionale grafeen, door met plakband de oppervlakte van een blokje grafiet
14
af te pellen, een doorbraak in de nanotechnologie. In Geims woorden een zogenaamd ‘vrijdagmiddagexperiment’: een gekke gedachte tóch maar even getest. (Geim deed dit werk overigens ná zijn verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk.) Geim werd daarmee de enige wetenschapper die de Nobel- én de Ig Nobelprijs heeft gewonnen. Een typisch Ig Nobelexperiment leidt eerst tot lachen en stemt vervolgens tot denken. Ook Geims Ig Nobelproef was een ‘vrijdagmiddagexperiment’, dit keer wel in Nijmegen uitgevoerd. Een kikker werd boven een supergeleidende magneet in zweefvlucht gebracht. Naar een toepassing wordt nog gezocht. Waartoe dient het Nobelprijzencircus nu precies? En wie of wat wordt er nu eigenlijk in de schijnwerpers gezet? Op het eerste gezicht worden de onderzoeker en diens ontdekking uitgelicht. Maar net als bij het winnen van Olympisch goud ontstaat er ‘vervangende trots’ in allerlei schillen om de winnaar heen. Medewerkers, samenwerkers en instituten delen mee in de prijs. Universiteiten en hele landen stijgen in de wetenschappelijke rankings. De wetenschap zelf glorieert.
duik in de wetenschap Een consistente track record in het Nobelprijzencircus is de lakmoestest bij uitstek voor een nationaal wetenschapssysteem. De gelauwerde ontdekkingen komen vrijwel uitsluitend voort uit systemen waarin uitstekend
onderwijs jonge onderzoekers optimaal op het startblok zet. Die jonge mensen kiezen vervolgens voor een duik in het wetenschappelijke water, omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn en omdat er een aantrekkelijke carrière in het verschiet ligt. Er kunnen ‘vrijdagmiddagexperimenten’ worden verricht waarin wetenschappers ook onconventionele ideeën kunnen uittesten. Ideeën die zelden werken, maar heel soms het speelveld radicaal veranderen, wetenschappelijk en later maatschappelijk. Hoewel we vorig jaar nog Andre Geim mochten toevoegen aan de galerij, stellen we vast dat Nederland in de Nobelcompetitie toch langzaam naar het ‘rechterrijtje’ verschuift. Dit heeft alles te maken met afnemende budgetten voor wetenschap en met de groeiende nadruk op toepassing en voorspelbaarheid. En dat is jammer, want we kunnen het zo goed. Als we, zoals in het verleden, weer op het diepste niveau willen gaan bijdragen aan begrip en vormgeving van onze wereld; als we willen bijdragen aan het oplossen van de kolossale problemen die de mensheid op dit moment wachten, dan zal Nederland weer moeten investeren in vrije wetenschap. Dan gaan we ‘ze’ weer winnen. En dat is belangrijk, want Nobelprijzen inspireren.
* Een verkorte versie van dit artikel verscheen op 10 december 2012 in de Volkskrant.
Simon van der Meer (1984)
Paul Crutzen (1995)
Gerard ‘t Hooft (1999)
Martinus Veltman (1999)
Andre Geim (2010)
Akademie Nieuws december 2012
15 Door Marion de Boo
Kwekers volgen genoomanalyse op de voet
Groeigeheimen van de champignon ontrafeld ‘Na het uitkomen van ons persbericht had ik al gauw het Limburgs Dagblad aan de telefoon’, zegt Ronald de Vries van het Centraalbureau voor Schimmelcultures (CBS-KNAW) in Utrecht. Hij zat in het internationale onderzoeksteam dat het genoom van Agaricus bisporus, beter bekend als de champignon, ontrafelde. ‘Een mijlpaal met maatschappelijke meerwaarde’, vindt De Vries. Nederland hoort tot de grootste champignonproducenten ter wereld, met vooral in Brabant en Limburg veel kwekers. De champignons groeien in hallen op een zwart, humusrijk kweekbed met turf en compost vol met stro, kippen- en paardenmest. Kwekers zijn hard op zoek naar nieuwe variëteiten die dit kweekbed nog efficiënter benutten. Want nu raakt de groei er vaak al uit als het
Recyclers in de wereldwijde koolstofkringloop kweekbed nog lang niet opgesoupeerd is. ‘Wij hebben ontdekt dat champignons allerlei specifieke gengroepen bezitten die hen helpen om in humusrijk milieu veel beter te groeien dan andere paddenstoelen’, vertelt De Vries. ‘Dat biedt aanknopingspunten om nieuwe rassen te kweken die de humus nog beter benutten.’ Deze ontdekking bevestigt ook het grote belang van wilde champignons als recyclers in de wereldwijde koolstofkringloop. In het bos groeien veel wilde champignons. Zij spelen een sleutelrol bij de afbraak van biomassa in de bosbodem. Met deze wilde varianten, die licht- tot donkerbruin kunnen zijn, gevlekt of gestippeld, is net zo lang gekruist totdat de effen witte champignon ontstond, die de consument graag ziet.
wereldtop Het Centraalbureau voor Schimmelcultures – dat sinds 1920 een KNAW-instituut is – is een walhalla voor schimmelonderzoek. In de gangen hoor je Engels met allerlei accenten. Sommige onderzoekers werken aan
16
Een vrouw met bulderende lach
In een van de gangen van het Centraalbureau voor Schimmelcultures hangt het portret van een oudere dame met een humoristische oogopslag. Het is het portret van Johanna Westerdijk, directeur van dit instituut van 1907 tot 1959. Zij rookte sigaren als een man, liet zich rondrijden op motoren en gaf luidruchtige feesten op haar laboratorium in Baarn. Maar bovenal
was Johanna Westerdijk (1883-1961) toegewijd aan haar levenswerk, het classificeren en kweken van schimmelcultures. Dat blijkt uit de biografie van Patricia Faasse, Een beetje opstandigheid: Johanna Westerdijk, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland (Atlascontact, 2012). Na haar promotie in 1906 begon Westerdijk haar wetenschappelijke loopbaan als directrice van het Fytopathologisch Laboratorium Willie Commelin Scholten in Amsterdam. Een jaar later kreeg Westerdijk ook de schimmelcollecties van het CBS in beheer. Ze voegde beide instanties samen, en nadat ze in 1917 in Utrecht benoemd was tot eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland, verplaatste ze haar laboratorium naar een villa in Baarn. Die zou uitgroeien tot het centrum van een wereldomspannend netwerk van wetenschappers en industriëlen. Al op de lagere school veranderde Johanna haar naam in Hans.
schimmelziekten bij mens, dier of plant. Andere schimmels staan in de belangstelling vanwege hun rol als leverancier van nuttige enzymen, organische zuren en andere fijnchemicaliën in biotechnologische productieprocessen. Weer andere dienen als modelsystemen voor
Champignons zijn tamelijk kieskeurig fundamenteel onderzoek. ‘Onze collectie is met meer dan 70.000 schimmelstammen de grootste ter wereld’, vertelt projectleider De Vries tijdens een rondleiding door koele kelders, waar zo’n twintig medewerkers een dagtaak hebben aan het in stand houden van de soortenrijkdom. ‘Daarom worden wij vaak bij grote internationale projecten betrokken.’ In het genoomonderzoek kwam de champignon pas betrekkelijk laat aan de beurt. ‘Hij wordt weliswaar veel geteeld, maar in het laboratorium is hij niet echt makkelijk om mee te werken en daarom werken er niet veel wetenschappers aan’, vertelt de projectleider. ‘Het eerste
Waar-schijnlijk was ze liever een jongen geweest. Hoewel afkomstig uit de betere kringen sprak ze bij voorkeur plat Amsterdams. Van zinloze conventies zoals een huwelijk wilde ze niets weten. Want ze zag om zich heen dat een vrouw die eenmaal moeder werd, verloren was voor de wetenschap. Omdat zijzelf destijds als vrouw in Nederland niet kon promoveren, week ze daarvoor uit naar München, waar ze samen met vriendinnen een wilde tijd beleefde, bier dronk en sigaretten rookte en tijdens carnaval verkleed als man de straat op ging. ‘Werken en feesten vormt schoone geesten’ werd haar levensmotto. Het werd in steen gebeiteld boven de deur van haar laboratorium, waar zij zich omringde met vrouwelijke medewerkers. Van mannen moest ze niets hebben, maar deze vrouw met bulderende lach wist het ver te brengen in de mannenwereld van de wetenschap.
genoomonderzoek bij schimmels richtte zich op relatief eenvoudige soorten van groot medisch of commercieel belang. In 2005 werd het genoom van drie van de 250 Aspergillussoorten beschreven. Sindsdien zijn meer dan zeshonderd schimmelgenomen beschreven. Pas nu het sequencen goedkoper wordt, komen we aan lastige organismen zoals de champignon toe.’
groeigeheimen Het genoom van de champignon blijkt zo’n dertig tot veertig megabasen te beslaan. Daarmee is het twee tot drie keer zo groot als het gistgenoom, dat al in 1996 werd beschreven, maar veel kleiner dan het genoom van hogere organismen zoals planten en dieren. Zoals bij de meeste schimmels blijkt de dichtheid van de genen op het champignongenoom bijzonder hoog. Het totale aantal genen is dan ook vergelijkbaar met dat van de mens. De publicatie in de Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS) waarin een groot internationaal consortium het genoom van twee champignonvariëteiten beschrijft, telt maar liefst 43 namen. De Vries: ‘Vijf jaar
Akademie Nieuws december 2012
17
geleden kon je tijdschriften nog gewoon een genoomreeks aanbieden, maar tegenwoordig willen redacties daar een verhaal bij, een analyse. Want vooral de inhoud van al die genen is interessant. Daarom hebben we de taken internationaal verdeeld.’ Het Utrechtse team, en met name de Turkmeense promovenda Alexa Patyshakuliyeva, verdiepten zich in de geheimen van de champignongroei. Champignons zijn tamelijk kieskeurig. Ze groeien, op de kwekerij of in het bos, bij voorkeur op een humusrijk substraat. Hoe zwarter de grond, hoe beter. Sommige plekken in het bos zijn veel humusrijker dan andere. Het humusgehalte varieert van 5 tot 80 procent. Veel andere paddenstoelen hebben juist liever een minder rijke grond en gaan op plekken met een hoog humusgehalte juist slechter groeien. Dat is een voordeel voor de champignonkweker, want daardoor raakt zijn teelt weinig besmet met andere, ongewenste paddenstoelensoorten.
efficiënte afbraak Champignons blijken veel beter dan verwante schimmels in staat om in plantenmateriaal de humusrijke verbindingen af te breken. Grote groepen genen zorgen voor de afbraak van lignine – houtstof – en verwante verbindingen, die volop aanwezig zijn in een humusrijk
milieu zoals compost en bladafval. Bovendien blijken de champignongenen ondergronds en bovengronds verschillende activiteiten te verzorgen. In het ondergrondse schimmelweefsel domineren de genen die zorgen voor het afbreken van plantaardige biomassa. Bovengronds overheersen de genen die nodig zijn voor de groei van de paddenstoel. De schimmel zet langgerekte koolstofketens, zogenoemde polymeren, om in korte brokjes – monomeren – die hij als koolstofbron benut. Hij beschikt over honderden verschillende enzymen die de lange polymeren in stukjes kunnen knippen. Van die polymeren bestaan namelijk heel veel complexe varianten en daarbij kunnen allerlei zijketens in de weg zitten. De champignon heeft een uitgebreide gereedschapskist, voor elk type humusverbinding heeft hij precies de juiste knipschaar. Dat verhoogt zijn efficiëntie. Daarom kunnen champignons ook in de zwartste humusgronden groeien. Inmiddels zijn zo’n honderdveertig tot driehonderd genen bekend voor enzymen die meervoudige suikers (polyssacchariden) kunnen afbreken en twintig tot dertig enzymen voor de afbraak van houtstof (lignine). Andere genen bevatten bijvoorbeeld informatie voor de groei, of voor de vorm van de hoed. Van zo’n 40 procent van de genen van de champignon is de functie simpelweg nog niet bekend.
Champignongenoom blijkt lastige puzzel Het genoomonderzoek aan de champignon is complex en intrigerend. Het bepalen van de basenvolgorde van het DNA is niet zo’n kunst. Pas daarna wordt het echt lastig. Hoe plak je al die losse stukjes streepjescode aan elkaar? Hoort stukje A nu echt voor stukje B of toch niet? Wat betekenen al die patroontjes? Waar liggen de genen en waar staan ze voor? Bij schimmels is dit werk een stuk ingewikkelder dan bij bacteriën. Individuele bacteriegenen zijn niet moeilijk te herkennen. Bacteriën zijn organismen zonder echte celkern. Hun erfelijk materiaal bestaat alleen maar uit stukken DNA die ononderbroken informatie bevatten voor het maken van eiwitten. Bij hogere organismen zoals schimmels, planten en dieren, is het aflezen
van het DNA ingewikkelder. Hier wordt het eigenlijke genmateriaal (de zogenoemde exons) telkens onderbroken door stukjes DNA die geen code bevatten (de introns). Alsof je een boek leest waarbij tussen de leesbare tekst opeens groepjes willekeurige letters staan. De genetische variatie binnen het schimmelrijk is onmetelijk groot. Zo kunnen twee Aspergillussoorten in genetisch opzicht meer van elkaar verschillen dan bijvoorbeeld een mens van een vis. En de ene stam binnen het schimmelrijk zit genetisch weer ingewikkelder in elkaar dan de andere. Bij de zakjeszwammen zoals Aspergillus, maar ook truffels en morieljes, is het DNA-patroon nog wel te ontrafelen. Bij Aspergillus bestaan de meeste introns uit 40 tot 60 basenparen
en hebben ze een duidelijke startcode en eindcode, plus een interne code die steeds bevestigt dat het om een intron gaat. Genetici kunnen met computerprogramma’s die ruwe data snel in echte genpatronen omzetten en de genen makkelijk herkennen. Bij de steeltjeszwammen, zoals de champignon, is het veel complexer. Soms bestaan de introns, DNA zonder code, uit twintig tot dertig basenparen, soms uit meer dan honderd. Soms is er maar één basenpaar dat codeert en daarna volgt alweer een intron. Met een geautomatiseerd programma is dat alles lastig te herkennen. Dat maakt het ontrafelen van het champignongenoom tot zo’n ingewikkelde puzzel. Met het onderzoek van onder andere het CBS-KNAW is die puzzel nu grotendeels opgelost.
18
Door Arno van ’t Hoog
KNAW-bijeenkomst over balans tussen fundamenteel en toegepast onderzoek
‘Waarde zit niet alleen in patenten’
rendementsmeting Volgens professor Ian Diamond, decaan van de universiteit van Aberdeen, is internationaal de motivatie om in wetenschap te investeren duidelijk veranderd. Meer dan voorheen moet het iets opleveren voor de economie of samenleving. ‘Vroeger waren publicaties de belangrijkste benchmark voor onderzoeksprestaties, en die outputmeting was in het voordeel van het fundamenteel onderzoek.’ Maar voor het bepalen van het rendement van fundamenteel onderzoek kun je geen simpele mijlpalen afspreken.
De motivatie om in onderzoek te investeren is veranderd Groot-Brittannië scoort op dit moment in de Europese rankings ongeveer hetzelfde als Nederland: circa 1,8 procent van het Bruto Nationaal Product wordt geïnvesteerd in R&D, net onder het EU25-gemiddelde (de 25 landen van de Europese Unie per 1 mei 2004). De Britse investeringen zijn wel gegroeid, en de uitgaven voor fundamenteel onderzoek zijn ten opzichte van 1994 verdubbeld tot 30 procent van het totaal. De vraag of dat voldoende is, laat
Frank Muller/HH
De balans tussen gericht innovatiebeleid en wetenschapsbeleid is in Nederland momenteel onderwerp van stevige discussie. De tendens is om wetenschappelijk onderzoek sterk te richten op toepassingen met direct economisch rendement. Die verschuiving van fundamenteel naar toegepast, door de industrie geagendeerd onderzoek baart zorgen. Reden voor de KNAW om het oor te luister te leggen bij een aantal buitenlandse experts. ‘Om te zien wat we in Nederland kunnen leren over een juiste balans tussen toepassingsgericht en door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek’, aldus KNAW-voorzitter Hans Clevers in zijn openingstoespraak op het symposium Science for Society: How?. zich niet beantwoorden. Diamond: ‘Voor de verhouding tussen fundamenteel en toegepast onderzoek is geen simpel algoritme te vinden; het is een oordeel.’ Er bestaat volgens Diamond eigenlijk onvoldoende kennis van de processen en mechanismen achter de relatie tussen onderzoek en innovatie. Dat beperkt de mogelijkheden om impact doelgericht te vergroten aanzienlijk. De tijdsduur van ontwikkelingen is bijvoorbeeld vaak vele malen langer dan de meesten denken. En wetenschappelijke ontwikkelingen zijn een complexe puzzel en een cumulatief proces. ‘De roep om verantwoording richting de wetenschap is terecht, maar het vraagt wel om een volwassen dialoog over hoe impact van wetenschap tot stand komt.’
balanceren ‘Fundamenteel onderzoek is altijd een vanzelfsprekend aandachtspunt geweest voor de Amerikaanse overheid’, vertelt William Brinkman, directeur van de Office of Science van de Department of Energy (DOE). Het gaat daarbij vooral om natuurkundig onderzoek. Maar ook in genomics heeft DOE ooit het voortouw genomen, en meer recentelijk in energieonderzoek. Een maatschappelijk probleem – klimaatverandering – leidde in 2007 voor DOE tot een concrete missie
Akademie Nieuws december 2012
19
met een reeks grootschalige onderzoeksinitiatieven rond energietechnologie en alternatieve energiebronnen. ‘Door de lange termijn en grote onzekerheden is het niet vanzelfsprekend dat het bedrijfsleven daarin het voortouw zal nemen’, aldus Brinkman. Los van innovatiegerichte projecten financiert DOE traditioneel fundamenteel onderzoek in een batterij aan instituten en labs, waaronder Fermilab, Oak Ridge en Brookhaven. Deze instituten hebben het voorbije decennium met hun specialistische faciliteiten bijgedragen aan vier Nobelprijzen voor fundamentele studies naar eiwitstructuren. Volgens Brinkman vraagt onderzoeksfinanciering een flexibele instelling in combinatie met langlopende fundamentele onderzoekstradities. Dat is balanceren en vraagt een deskundig oordeel. ‘We moeten een sterke basis handhaven, maar tegelijkertijd reageren we met toegepast onderzoek op vooruitgang in kennis en behoeften van de samenleving.’
aanjager De manier waarop DOE innovatie stimuleert is voor econome Mariana Mazzucato het toonbeeld van de rol die overheden vervullen. De staat neemt veruit de grootste risico’s met het aanjagen van het meest riskante onderzoek. Overheden zijn echte ondernemers, aldus de hoogleraar wetenschaps- en technologiebeleid aan de universiteit van Sussex. Dat de meeste mensen dat heel anders ervaren is te wijten aan hardnekkige mythes over de rolverdeling rond
‘Durfkapitalisten zijn helemaal niet radicaal’ onderzoek en innovatie. ‘Velen menen dat de private sector snel en creatief is en de overheid log en hinderlijk.’ We willen volgens Mazzucato te graag geloven dat creatieve types in garages en visionaire investeerders aan de basis staan van baanbrekende innovatie. Maar het waren overheden die in een vroeg stadium Apple en Microsoft steunden. ‘Vrijwel alle sleuteltechnologie in de iPhone komt uit overheidsprogramma’s. Ontwikkeling van het Google zoekalgoritme is ook gefinancierd door de staat.’ Verder zijn durfkapitalisten helemaal niet radicaal. ‘Zij investeren pas als de grootste risico’s zijn geweken’, aldus Mazzucato.
Mythes leiden tot verkeerde analyses en beleid. Als de Verenigde Staten en de Europese Unie worden vergeleken, wijt men het verschil in innovatiekracht aan een Europees gebrek aan durfkapitaal of technologietransfer. ‘Allemaal onzin’, zegt Mazzucato. ‘De Verenigde Staten zijn in de eerste plaats beter door hun omvang in geïnvesteerd geld, in visionaire projecten, in pluriformiteit van onderzoeksinstituten en in aantallen onderzoekers.’ Tot slot signaleert Mazzucato dat de publieke sector als investeerder in onderzoek enorm grote risico’s neemt, maar vervolgens niet direct profiteert van de opbrengsten. Die vloeien naar private partijen. ‘Costs are socialized,
‘Elk vakgebied genereert zijn eigen waarde’ profits are privatized.’ We moeten volgens Mazzucato financieringsinstrumenten ontwerpen om die scheve verdeling recht te trekken. Barry Halliwell is geen voorstander van de simpele tweedeling tussen toegepast en fundamenteel onderzoek. ‘Ik spreek liever van onderzoek waarvan de relevantie bekend is, en onderzoek waarvan de relevantie op dit moment nog niet duidelijk is’, aldus de directeur Onderzoek & Technologie van de nationale universiteit van Singapore. Economisch nut van vakgebieden of universiteiten is niet af te meten aan het aantal patenten en spin-offs alleen, zegt Halliwell. ‘Een universiteit levert goedopgeleide studenten af en ze creëert een arbeidsmarkt voor buitenlandse bedrijven. De campus die zo ontstaat, trekt weer nieuwe bedrijven aan. Nabijheid en synergie rond een universiteit genereren op allerlei manieren waarde.’ Soms is het directe nut van vakgebieden niet duidelijk. ‘Dat gold lange tijd voor botanie en plantenbiologie aan de universiteit van Singapore. Totdat internationaal het onderzoek aan biodiversiteit en plantenbiotechnologie belangrijk begon te worden.’ Een flink percentage van de papers over belangrijke ontwikkelingen in de cardiologie komt volgens Halliwell tegenwoordig uit de botanie en andere niet-geneeskundige vakgebieden. ‘Elk vakgebied genereert z’n eigen waarde’, zegt Halliwell, ‘ook de muziekfaculteit. Die trekt topmusici aan en stimuleert een klassieke muziekcultuur in Singapore, die bijdraagt aan het internationale vestigingsklimaat. Ook dat is impact.’
Boeken Akademie
Meertens Instituut
Fryske Akademy
Based on Science, Built on Trust Sixteen interviews showcasing Sino-Dutch scientific cooperation
Syntax of Dutch Volume I Hans Broekhuis, Evelien Keizer (eds)
Enege gedenckwerdege geschiedenissen: Kroniek van de Friese militair Poppo van Burmania uit de Tachtigjarige oorlog Wiebe Bergsma (red.)
40 jaar diplomatieke betrekkingen tussen China en Nederland. Gezamenlijke uitgave met NWO. 96 pp., 978-90-6984-661-3, gratis via knaw.nl
Lay Ritual in the Early Buddhist Art of India More Evidence Against the Aniconic Theory Susan L. Huntington Gondalezing van Susan Huntington 60 pp., 978-90-6984-652-1, gratis via knaw.nl
Naslagwerk voor taalkundigen en geïnteresseerde leken die meer willen weten over de syntactische eigenschappen van de Nederlandse taal. 596 pp., 978-90-8964-460-2, € 85,00
De Taalcanon Alles wat je altijd al had willen weten over taal Mathilde Jansen, Marianne Boogaard (red.) In deze taalcanon komen alle belangrijke vragen over taal aan bod. 228 pp., 978-90-2908-870-1, € 25,00
Huygens ING The Letter before the Spirit: The Importance of Text Editions for the Study of the Reception of Aristotle Aristoteles Semitico-Latinus (ASL) volume 22 Aafke van Oppenraay (ed) en Resianne Fontaine Negentien papers over het belang van tekstedities voor de bestudering van de transmissie en receptie van Aristoteles’ werken in de SemiticoLatijnse vertaal- en commentaartraditie in de Middeleeuwen. 542 pp., 978-90-04-23414-7, € 123,00
DANS Virtual Knowledge – Experimenting in the Humanities and the Social Sciences Edited by Paul Wouters, Anne Beaulieu, Andrea Scharnhorst and Sally Wyatt In dit boek overwegen wetenschappers uit verschillende disciplines wat gebeurt wanneer kennis wordt geproduceerd met het gebruik van digitale technieken en de virtualisatie van kennis. 288 pp., 978-0-2625-1791-1, $ 24.00 (paperback)
Rathenau Instituut Governance of Nanotechnology in the Netherlands Informing and engaging in different social spheres Rinie van Est, Bart Walhout, Virgil Rerimassie, Dirk Stemerding, Lucien Hanssen Diverse bijdragen over de ontwikkeling van nanotechnologie in Nederland. 19 pp., download via rathenau.nl
Facts and Figures Universities in the Netherlands Catherine Chiong Meza De internationale positie van Nederlandse universiteiten en universitaire medische centra. 36 pp., download via rathenau.nl
Coördinatie in de topsectoren De geplande TKI’s en hun uitdagingen Jan Peter van den Toren, Laurens Hessels, Chris Eveleens, Barend van der Meulen Vergelijkende analyse van de topsectoren en de bijbehorende Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) in wording. 49 pp., download via rathenau.nl
De kroniek van de Friese militair Poppo van Burmania brengt voor een periode van meer dan een halve eeuw (1622-1674) de lotgevallen van militairen en bewoners van de Lage Landen in oorlogstijd tot leven, inclusief het leven van de kroniekschrijver zelf. 230 pp., 978-90-8704-304-9, € 25,00
KITLV Beyond Empire and Nation Decolonizing Societies in Africa and Asia, 1930s-1970s Els Bogaerts and Remco Raben (eds) Onderzoek naar de vraag hoe de dekolonisatie in Azië en Afrika van invloed was op het leven van de bevolking. 298 pp., 978-90-6718-289-8, € 24,90
NIDI Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2012 Actief ouder worden in Nederland Onder redactie van Nico van Nimwegen en Carlo van Praag Rapport over actief ouder worden in Nederland, waar mannen gemiddeld bijna 79 jaar oud worden en vrouwen bijna 83 jaar. 182 pp., 978-90-6984-659-0, € 25,00
Based on Science, Built on Trust Sixteen interviews showcasing Sino-Dutch scientific cooperation