Vakblad voor de fysiotherapeut - ledenblad KNGF
Dossier kinderfysiotherapie
Bewegen als medicijn
jaargang 27
september 2018
nr 7
Headache Screening Questionnaire
Push med Enkelbrace
GEBASEERD OP DE PRINCIPES VAN FUNCTIONELE TAPEBANDAGE De hoeveelheid druk en pronatie-supinatie beperking is instelbaar. Daarbij zorgt de siliconen applicatie aan de binnenzijde voor een goed positiebehoud van de enkelbrace. Door de ruime instap en geĂŻntegreerde heellock-wikkeling is de brace comfortabel te dragen en eenvoudig zelf aan te leggen.
Ik help u graag! Wilt u meer informatie over de Push med Enkelbrace? Neem dan contact op met Vincent Beijersbergen, uw vaste contactpersoon bij Mediq Medeco via mail: vincent.beijersbergen@mediq.com of bel/whatsapp: 06 - 21 87 45 15.
Mediq Medeco brengt persoonlijke aandacht in de praktijk Ontdek ons complete aanbod op pluspunt.mediqmedeco.nl
Mediq Medeco, Alexander Flemingstraat 2, 3261 MA Oud-Beijerland
colofon
FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) voor zijn leden en verschijnt 10 keer per jaar. Redactieadres
KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl Eindredactie
Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735 Redactie
Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder Advertenties
Dock35 Media Klaas Jan Rosenberg E: klaasjan@dock35media.nl T: 0314 355 832 I: www.dock35media.nl Adreswijzigingen KNGF-leden
www.mijnKNGF.nl
Abonnementen niet-KNGF-leden Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.
KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 29 E: ledenadministratie@kngf.nl Verantwoordelijkheid
De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het KNGF-katern. Auteursrecht © 2018 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële doeleinden vragen we een passende vergoeding.
redactioneel
Casuïstiek Onlangs mocht ik op een hogeschool als examinator aanwezig zijn bij ‘Competentie Gerichte Interviews’ in het kader van de Masterproof voor studenten manuele therapie. De presentatie van een Masterproof duurt dertig minuten. De eerste vijf minuten zijn voor de presentatie van een casus, waarna drie examinatoren en medestudenten vragen kunnen stellen. De casuïstiek moet bij voorkeur gaan over complexe problematiek, zoals een lumboradiculair syndroom met afwijkend beloop. Bij complexe casuïstiek kunnen studenten hun vermogen tot klinisch redeneren goed tot zijn recht laten komen. De student dient beweringen te toetsen aan recente evidentie en te komen tot eigen standpunten en een gefundeerde mening. ‘Constructief dwars liggen’ op basis van redelijkheid wordt aangemoedigd. Het bijwonen van Masterproofs geeft een goede indruk van het niveau van de studenten, maar ook van de stokpaardjes van de opleiding. Zo gebruikten alle studenten het pijnclassificatiesysteem waarbij musculoskeletale pijn wordt ingedeeld in nociceptieve pijn, neuropathische pijn en centrale-sensitisatiepijn. Het op papier zetten en presenteren van casuïstiek is geen sinecure. Ons vak is voor een groot deel niet onderbouwd met stevige evidentie en voor veel beweringen of stellingen is het moeilijk enige evidentie te vinden. Het is daarom extra bewonderenswaardig dat René de Bruijn, orthopedisch fysiotherapeut, vanaf dit nummer een casuïstiekserie gaat aanleveren in de vorm van een quiz. In elk nummer presenteert hij een casus, waarna een vraag volgt met vier keuzemogelijkheden. Verderop in hetzelfde nummer vindt u het juiste antwoord met uitleg. Het is voorstelbaar dat de bespreking van de cases aanleiding geeft tot discussie en polemiek. Dat juichen we toe; zonder wrijving geen glans. Veel plezier met de eerste casus!
Namens de redactie, Dr. Adri Apeldoorn
Vormgeving / bladconcept
Jessica Dales, Dock35 Marketing Drukwerk Senefelder Misset B.V. Foto omslag
Jan de Groot (eigendom LUMC) ISSN
0927- 5983
fysiopraxis@kngf.nl @FysioPraxis
FysioPraxis september 2018 | 3
op de cover
Menno van der Holst
Duchenne Centrum Nederland
Wie bent u?
Duchenne en Becker Spierdystrofie zijn complexe en zeldzame spierziekten. Het Duchenne Centrum Nederland, gesubsidieerd door Spieren voor Spieren, is een unieke samenwerking tussen academische en specialistische centra, patiënten- en ouderverenigingen en patiënten. Binnen dit samenwerkingsverband hebben de fysiotherapie en de revalidatie een belangrijke rol. Om jongens en mannen met Duchenne op een uniforme manier te monitoren,
LUMC, Radboudumc en Kempenhaeghe/MUMC+
Dr. Menno van der Holst, kinderfysiotherapeut en onderzoeker in het Leids Universitair Medisch Centrum, Rijnlands Revalidatie Centrum en Sophia Revalidatie.
Waar is de coverfoto gemaakt? In het LUMC tijdens een assessment op de Duchenne follow-up-poli.
Ik lees in FysioPraxis vooral… …wetenschappelijke en praktijkartikelen.
Ik ben trots op… …het werk dat we verzetten voor de jongens en mannen met Duchenne in het kader
van de zorg en het verbeteren hiervan binnen het Duchenne Centrum Nederland en de revalidatiecentra.
Ik heb gekozen voor fysiotherapie omdat… …ik door praktijk en wetenschap kinderen en ouders wil helpen op een zo goed mogelijke manier te functioneren binnen de mogelijkheden die zij hebben.
zijn dit jaar alle academische kinderfysiotherapeuten, werkzaam met patiënten met Duchenne, geschoold. Daarnaast is het de bedoeling om in aanvulling op de dit jaar verschenen internationale zorgrichtlijn voor Duchenne1-3 een nationale richtlijn voor de behandeling van Duchenne spierdystrofie op het gebied van revalidatie en fysiotherapie te vervaardigen.
Literatuur en meer informatie: www.kngf.nl/fysiopraxis
agenda
September
Oktober
6 oktober
22 oktober
• Ledenraadpleging Toekomst NFP, Amersfoort • Lezing State of the artbehandeling van Artrose heup-knie, Etten-leur
Lezing Behandeling van de patiënt met pijn aan de achillespees, Tiel
Najaarscongres NVFG, Veenendaal
Lezing Rondje Elleboog, Leeuwarden
8 oktober
24 oktober
Lezing Zo pas je voetentraining toe in jouw praktijk, Bergen op Zoom
Lezing Rondje Elleboog, Tiel
24 september
25 september • Terugkomdag 2018 KNGF Intervisiecoach, Amersfoort • Ledenraadpleging Toekomst NFP, Rotterdam • Lezing Beoordelen van bewegingskwaliteit in de praktijk, Oudenbosch
26 september • Cursus Blessurepreventieve hardlooptechniek, Amersfoort • Themabijeenkomst Bewegen tussen zorg, preventie en sport, Groningen
27 september Lezing Zo pas je voetentraining toe in jouw praktijk, Urmond
4 | FysioPraxis september 2018
1 oktober
2 oktober Terugkomdag 2018 KNGF Intervisiecoach, Amersfoort
3 oktober • Lezing Klinimetrie en behandeling bij COPD; laatste stand van zaken, Maasbree • Symposium De Ziekenhuisfysiotherapeut 2.0, Enschede • Lezing Rondje Elleboog, Amersfoort
5 oktober Najaarscongres NVFK 2018: Traumatologie, Amersfoort
11 oktober Lezing State of the art-behandeling van Artrose heup-knie, Amsterdam
16 oktober Terugkomdag 2018 KNGF Intervisiecoach, Amersfoort
17 oktober Themabijeenkomst Bewegen tussen zorg, preventie en sport, Arnhem
30 oktober Lezing Zo pas je voetentraining toe in jouw praktijk, Ugchelen
31 oktober Lezing Rondje Elleboog, Haarlem
December 8 december
Dag van de Fysiotherapeut, ’s-Hertogenbosch
• Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen van het KNGF: www.mijnkngf.nl • Het totale scholingsaanbod: www.fysionetwerken.nl - kalender
inhoud
DOSSIER KINDERFYSIOTHERAPIE:
10
20
Bewegen als medicijn
Spina bifida
De (para)medische beroepsgroep moet veel actiever aan de slag met leefstijl en preventie volgens Willem van Mechelen, hoogleraar Sociale Geneeskunde aan Amsterdam UMC (VUmc). Van Mechelen pleit voor het starten van leefstijlpoli’s in ziekenhuizen onder de noemer ‘Exercise is Medicine’.
Om fysieke fitheid bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met spina bifida te meten, zijn verschillende betrouwbare testen ontwikkeld. Deze kunnen eenvoudig ingezet worden in de (kinder)fysiotherapiepraktijk. Individueel aangepaste interventies vormen een startpunt om het beweeggedrag te verbeteren.
14 Inspanningstesten kinderrevalidatie Promotie Eline Bolster 17 Obstetrisch Plexus Brachialis Letsel Promotie Menno van der Holst 20 Spina bifida Promotie Manon Bloemen 24 Spinale musculaire atrofie Zeldzame spierziekten deel 3
VERDER: 6 6 9 12 12 28
Stage-impressie: Leonie Rosenkamp Geschiedenis: symbool fysiotherapie Column Jeroen van Egmond Column Arianne Verhagen Test uw kennis Test en techniek in beeld: HSQ
35 Specialistenkatern
24
30
Spinale musculaire atrofie
Sarcoïdose
Kinderen met SMA hebben een vertraagde motorische ontwikkeling, hypotonie en zijn sneller vermoeid. Cognitief functioneren zij normaal. Met de juiste aanpassingen, hulpmiddelen en begeleiding door de (kinder)fysiotherapeut is hun ontwikkeling optimaal te stimuleren. Dankzij de recente introductie van medicamenteuze therapie zullen meer kinderen met SMA een hogere leeftijd behalen en wordt het belang van deze ondersteunende therapie alleen maar groter.
Fysieke training op maat geeft bij patiënten met sarcoïdose vaak betere klachtenreductie dan farmacotherapeutische interventies. Daarnaast kan de fysiotherapeut een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen van de ernst van de (gevolgen van) deze ziekte, aldus Bert Strookappe die hierop promoveerde.
KNGF katern 41 KNGF Nieuws 42 DVDF 2018 44 Toekomstvisie 48 Beweegzorg
FysioPraxis september 2018 | 5
studenten | geschiedenis
De fysiotherapiestage van Leonie Rosenkamp
Van intake tot afsluiting
Wie ben je en waar studeer je? Ik ben Leonie Rosenkamp, 21 jaar, vierdejaars fysiotherapiestudent aan het Saxion in Enschede.
Waar loop je stage? Afgelopen halfjaar liep ik stage bij FitClinic met vijf praktijken in Enschede, Oldenzaal en Losser. Ik liep stage op de praktijk in het Gezondheidscentrum Roombeek in Enschede. Hier liep ik mee met twee stagebegeleiders, allebei manueel therapeut, gespecialiseerd in dry needling en echografie en aangesloten bij het COPD- en Parkinson-netwerk.
Wat heb je gedaan? Doordat het een vierdejaars stage was, heb ik veel zelfstandig mogen doen. Ik begeleidde patiënten met COPD en
Parkinson in de oefenzaal en zag ook individuele patiënten in de behandelkamer. Daarbij heb ik alles van intake tot het afsluiten van het dossier mogen doen. Door het vertrouwen van mijn stagebegeleiders kreeg ik zelf ook meer vertrouwen in mijn eigen kunnen.
Wat viel je op en/of wat is anders in de praktijk dan je op de opleiding hebt geleerd?
ticuliere praktijk is erg positief; je ziet patiënten met uiteenlopende klachten en van verschillende leeftijd. Ik zie mezelf later wel in een soortgelijke setting werken, hoewel ik ook erg benieuwd ben naar het werken in een intramurale setting. Dat ga ik waarschijnlijk in mijn volgende stage meemaken.
Hoe ben je aan je stageplek gekomen?
Ik heb vooral geleerd hoe het is om een compleet behandeltraject te doorlopen en wat daar allemaal bij komt kijken, ook de administratie. Ook heb ik geleerd om met meerdere therapeuten samen te werken en te overleggen.
Op het Saxion regelt de opleiding de stageplaatsen voor de studenten, rekening houdend met de voorkeur van de studenten. Vierdejaars studenten probeert men in zowel een intramurale setting als een extramurale setting stage te laten lopen.
Wil je in dezelfde setting en met dezelfde patiëntengroep werken?
Beschrijf je stage adres in 3 woorden. Uitdagend, veelzijdig, interessant.
Mijn ervaring met het werken in een par-
Stichting Geschiedenis Fysiotherapie
Van herkenningsschild naar reclamebord We kennen allemaal de esculaap, internationaal symbool voor de geneeskunde dat nog altijd wordt gebruikt door artsen, apothekers, verpleegkundigen, ziekenhuizen en fysiotherapeuten in het buitenland. Via een herkenningsschild met een kruis zijn we nu aanbeland bij een neonbord met stippen, het huidige symbool voor de fysiotherapeut. Tijd voor een heroverweging. Tekst: Huub Vossen en Anton de Wijer
In 1889 bedachten de heilgymnasten in navolging van de heelmeesters met o.a. hun Rode Kruis (eerste hulp) en Groene Kruis (wijkzorg) een medisch herkenningsschild. Het werd een driehoekig schild met een vierkant paars kruis in het midden. Onze grondleggers van de fysiotherapie sloten daarmee aan bij de gangbare herkenningstekens in de gezondheidszorg. Een meesterlijke zet. De nieuwste aanwinst van de SGF te Urk: een herkenningsbord dat op de fiets werd gemonteerd in de jaren vijftig van de vorige eeuw
6 | FysioPraxis september 2018
de beroepsgroep hiermee uitstralen? Zo dwalen we af van een algemeen herkenningsschild voor fysiotherapeuten naar een herkenningsschild dat door niemand herkend wordt.
Neonbord
Uitdaging
In de jaren negentig van de vorige eeuw ontstond het idee om het honderd jaar oude en vertrouwde medische herkenningsschild te vervangen. Het nieuwe herkenningsschild van de fysiotherapeut in Nederland vond geen aansluiting bij de geschiedenis noch bij de gebruiken van internationale collega’s. Het werd namelijk een neonbord met stippen, vergelijkbaar met de symbolen voor banken, verzekeringen en andere commerciële instellingen. Vanuit historisch perspectief roept dat vragen op. Wat wil
Laten wij er als fysiotherapeuten voor zorgen dat fysiotherapie geen trendgevoeligheid uitstraalt. Fysiotherapie is tenslotte een door wetenschap onderbouwde professie, herkenbaar voor patiënten. We behoren bij de medische wereld met een gezonde ondernemersgeest. In dat kader zou het heroverwegen van een herkenningsschild voor de fysiotherapie een mooie uitdaging kunnen zijn voor de jonge generatie.
Volledige artikel: www.kngf.nl/fysiopraxis
Twintig jaar FysioTape is jarig! 1998-2018
Reden voor een feestje. Bij je bestelling ontvang je daarom 9 9 8 - 2 0 1 8 de actiecode “FEEST” op onze een leuke verrassing. 1Gebruik website www.fysiotape.nl/webshop en laat je verrassen.
actiecode
“--F----E--E--S--T----”pe.nl/ www.fysiota op sh web
kort nieuws
Omgaan met vermoeidheid Door Edith Cup
Veel mensen met een chronische aandoening worden beperkt in het dagelijks leven door ernstige vermoeidheid. Hierdoor kan de balans in belasting en belastbaarheid verstoord raken. Ergotherapeuten coachen mensen bij het vinden van een persoonlijke balans tussen inspanning en ontspanning, en noodzakelijke en leuke activiteiten. Hiervoor kan gebruikgemaakt worden van energiebesparende strategieën.
Energiemanagement Het omgaan met vermoeidheid ofwel energiemanagement wordt ook wel vergeleken met financieel management. Zoals je geld kunt sparen en begroten, zo kun je ook energie sparen en begroten. Voorbeelden van strategieën om energie te sparen zijn rust nemen, aandacht voor goede lichaamshouding en ondersteu-
ning, en het vereenvoudigen van dagelijkse activiteiten. Strategieën om energie te begroten zijn bijv. het stellen van prioriteiten of het plannen van een dag of week. In theorie klinkt het eenvoudiger dan het in de praktijk is. We hebben allemaal onze routines en gewoonten, waarden en normen, en wensen en verplichtingen, waardoor het omgaan met vermoeidheid en het veranderen van gedrag niet eenvoudig is.
Animatiefilm
Belangrijke prijs voor Gert Kwakkel Tijdens het congres van de Association of Chartered Physiotherapists In Neurology (ACPIN) in Manchester op 19 en 20 maart jl. ontving prof. dr. Gert Kwakkel de ACPIN Honorary Fellowship Award. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan onderzoekers die op internationaal niveau bijzondere bijdragen leveren aan de neurorevalidatie. Volgend jaar, op 22-24 mei, vindt het ACPIN-congres in Nederland plaats.
Om mensen te informeren over energie besparende strategieën en het omgaan met vermoeidheid heeft de afdeling ergotherapie van het Radboudumc een animatiefilm gemaakt (kijk op www.radboudumc.nl/ergotherapie). Dr. Edith Cup, hoofd Ergotherapie en senior onderzoeker afdeling Revalidatie, Radboudumc V.l.n.r.: Jane Burridge (Professor of Restorative Neuroscience, Head of Neurorehabilitation Research Group, University of Southampton), Jakko Brouwers (Honorary Chair ACPIN, Clinical Director Morrello Clinic, expert neuro physiotherapist), Gert Kwakkel (hoogleraar Neurorevalidatie, afdeling revalidatie geneeskunde, Amsterdam UMC, locatie VUmc)
Stills uit de animatiefilm
Minder bedden in het ziekenhuis, meer bedden in de regio
Rijnstate en Philips ontwikkelen virtueel ziekenhuis Rijnstate en Philips gaan een tienjarige samenwerking aan om meer zorg binnen de ziekenhuismuren naar de thuissituatie van patiënten te verplaatsen. De partners bouwen daartoe een digitaal ziekenhuis. Met de nieuwe samen werking willen partijen het langdurige partnerschap voor beeldvormende apparatuur uitbreiden. Daarbij wordt er ingezet op “minder zorg in het ziekenhuis en meer zorg dicht bij huis”.
Monitoren Om ziekenhuiszorg meer naar de thuissituatie te verplaatsen, willen Rijnstate en Philips een virtueel zorgcentrum bouwen waarvanuit zorgverleners patiënten zowel binnen als buiten het ziekenhuis monitoren. Volgens Wim van Harten, bestuursvoorzitter van Rijnstate, moeten zorgprocessen anders worden ingericht
8 | FysioPraxis september 2018
en is het aanbieden van technologische oplossingen alleen niet voldoende. “Het is natuurlijk van essentieel belang dat, zodra een signaal afgaat, een zorgverlener snel bij de patiënt thuis kan zijn of de patiënt snel naar het ziekenhuis gebracht wordt, zodat de patiënt adequaat wordt opgevangen.”
Van 650 naar 450.000 bedden Rijnstate verwacht dat de inzet van deze e-health-toepassingen kan leiden tot een verminderde ligduur in het ziekenhuis en op termijn een afname van het aantal benodigde ziekenhuisbedden. “Technologie kan ervoor zorgen dat, als de gezondheidstoestand van de patiënt erom vraagt, vrijwel ieder bed thuis in het verzorgingsgebied van Rijnstate tot een gemonitord bed kan worden omgevormd.” Rijnstate en Philips verwachten dat dit ervoor kan zorgen dat Rijnstate van 650 bedden in het ziekenhuis tot potentieel 450.000 bedden in de regio uitgroeit.
column
Ademhalingstraining bij astma effectief gebleken
‘Waar-nemen’
In een publicatie van Bruton en collega’s in de Lancet Respiratory Medicine is de effectiviteit van ademhalingstraining bij volwassenen met astma aangetoond. Omdat deze trainingsvorm over het algemeen geen standaardzorg (‘usual care’) is bij astma, kan deze bevinding een grote rol spelen in de verbetering van de behandeling van deze patiëntengroep. In een zeer grote RCT in Engeland zijn bij 656 volwassenen (16-70 jaar) met astma drie interventies met elkaar vergeleken: ademhalingstraining door drie ‘face-to-face’-sessies bij de fysiotherapeut, ademhalingstraining door een zelfmanagementinterventie (dvd + boek) en standaardzorg. Hieruit bleek dat beide trainingsinterventies significant effectiever waren in het verbeteren van de astma-gerelateerde kwaliteit van leven dan standaardzorg. Tussen de beide trainingsinterventies werd geen verschil in effect gevonden. Beide trainingsinterventies gaan
gepaard met slechts minimale zorgkosten, waardoor ze mogelijk ook kosteneffectief zijn in vergelijking met de standaardzorg. Hiermee kunnen beide trainingsinterventies, mits toegankelijk voor de patiënt, van meerwaarde zijn in de behandeling van astma. Bruton A, Lee A, Yardley L, Raftery J, Arden-Close E, Kirby S, et al. Physiotherapy breathing retraining for asthma: a randomised controlled trial. Lancet Respir Med 2018;6(1):19-28.
Scan de QR-code om het artikel te lezen.
Beste collega, In ons vak en ver daarbuiten zijn mensen bezig het goede te doen, dat is een serieuze zaak. Wat het goede is, kan niet vanuit één perspectief bepaald worden (zie mijn column ‘Geweten’, sep 2017), je moet daarvoor breder kijken. Dat kijken is echter op een paradoxale manier problematisch. ‘Hoe je kijkt bepaalt wat je ziet’ en ‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt’ zijn hiervan bekende uitingen. Kijken en zien lijken in principe objectief, maar zijn dat dus allerminst. Zelfs een foto laat per definitie meer weg dan hij toont. Dat vind ik het mooie aan het woord ‘waarnemen’; het gaat niet om kijken alleen. Maar belangrijker nog: het geeft aan dat het niet gaat om het passief opvangen van prikkels, maar om een beslissing: ik neem dit nu voor waar aan. Om goed waar te nemen, moet je je dus bewust zijn van de invloed van je eigen vooroordelen, júist als je vindt dat je objectief moet zijn. En zelfs als je een objectief antwoord hebt, bijvoorbeeld ‘42’ (het antwoord op de vraag naar het leven, het universum en alles), dan is dat feitelijk (!) betekenisloos. Het dwingt je om te de voorafgaande vraag (beter) te begrijpen. Kennis is het gevolg van waar nemen en wordt dus beperkt door de mate van complexiteit die we aankunnen of toelaten. Hoe specifieker (dus hoe nauwer, hoe beperkter) we kijken (luisteren, voelen, meten), hoe zekerder de kennis wordt. Zo is onomstreden kennis van een discus prima mogelijk. Iets lastiger wordt het als we bijvoorbeeld de factor tijd een rol geven. Dan blijkt ‘de discus’ helemaal geen object, maar een levend iets dat, zelfs zonder pathologie, aan verandering onderhevig is. Nog ingewikkelder wordt het als we ook nog andere dan biomedische factoren mee willen wegen, bijvoorbeeld om te begrijpen wat de relatie is tussen structuren en klachten. Deze discussie is ook in FysioPraxis gevoerd. Zo komen kennis en waarnemen dicht in de buurt van interpreteren, en dat is sowieso een subjectief gebeuren. Moraal van dit verhaal? Neem niet alleen waar, maar doe het samen en doe eens gek: kijk eens door de ogen van die ander waar je het helemaal niet mee eens bent (of lijkt te zijn). Goede kans dat je ook iets leert over jezelf, en dat maakt je weer een betere waarnemer en daarmee een betere hulpverlener. Tip: het helpt denk ik wel als je ook een beetje om jezelf kan lachen.
Met collegiale groet, Jeroen van Egmond Voorzitter KNGF Ethiekcommissie j.van.egmond3@hva.nl Bron: Zorgvisie FysioPraxis september 2018 | 9
uit het veld
Professor Willem van Mechelen:
Bewegen als medicijn De medische beroepsgroep moet veel actiever aan de slag met leefstijl en preventie. Dat zei Willem van Mechelen vorig jaar tijdens zijn afscheid als onderzoeksdirecteur bij VUmc (het huidige Amsterdam UMC). Van Mechelen pleit voor het starten van leefstijlpoli’s in ziekenhuizen onder de noemer ‘Exercise is Medicine’. Hij vertaalt dit concept nu in een blauwdruk.
Bewegen moet Onderzoek naar bewegen loopt als een rode draad door de carrière van Willem van Mechelen. Geloofde veertig jaar geleden nog lang niet iedereen dat bewegen een positief effect had op gezondheid, nu is dit effect onomstreden. “Het belang van bewegen is allang bewezen. Nu zijn er wereldwijd richtlijnen die zeggen dat je moet bewegen.” Van Mechelen deed uiteenlopende onderzoeken naar bewegen: naar de invloed van de ‘context’ op gezondheidsgedrag, naar De Gezonde Wijk, naar het effect van bewegen en een gezonde kantine op de gezondheid van werknemers. Wat bleek? Context beïnvloedt gezondheidsgedrag en stuurt het misschien zelfs wel aan. “Mensen weten wel dat ze moeten bewegen, maar ze doen het niet, of ze doen het niet genoeg. Mensen in beweging krijgen lukt nog wel, maar ze levenslang in beweging houden is de uitdaging.” Er zijn slechts subtiele ingrepen nodig om mensen in beweging te krijgen: “Het laten invullen van een vragenlijst over bewegen zet al aan tot bewegen. En eenvoudige aanpassingen in de lay-out van het schoolplein zorgt ervoor dat kinderen meer bewegen.”
Omgeving anders inrichten “Het is bekend dat een dagelijkse portie lichaamsbeweging en training bij een aantal aandoeningen een ten minste even effectief behandelalternatief is als een medicamenteuze behandeling: ‘Exercise is Medicine’. Zo is ouderdomsdiabetes te beïnvloeden door een gezonde leefstijl.” Van Mechelen vervolgt: “Wat we gemerkt hebben, is dat interventies werken in een strikt gecontroleerd onderzoek, maar dat het effect na afloop van het onderzoek langzaam wegebt. Daarnaast is het lastig de resultaten van gecontroleerd onderzoek breed geïmplementeerd te krijgen. Kennelijk lukt het ons niet goed om resultaten van gecontroleerd onderzoek te vertalen naar een interventie die werkt voor iedereen.” Hoe komt dat? “Het gaat om gezondheidsgedrag. Dat wordt grofweg bepaald
10 | FysioPraxis september 2018
Tekst: Karen van Hameren
door kennis en attitude, sociale invloed (fysieke omgeving, financieel, rolmodellen, etc.) en door persoonlijke effectiviteit en barrières. Ik geloof erin dat context – sociaal, economisch en fysiek – gezondheidsgedrag afdwingt. Verandering van gezondheidsgedrag blijkt namelijk niet vanzelf, vanuit het individu, te gaan. Het sterkste ecologische bewijs hiervoor zijn de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, die eerder toe- dan afnemen. De sociale geneeskunde beweegt zich traditioneel in de driehoek mens-medicus-maatschappij. Ik vind dat we onze preventieve interventies veel meer op de maatschappij moeten richten in plaats van op individuen. We moeten onze omgeving, onze context, dwingend zo inrichten, dat deze voor iedereen in gelijke mate leidt tot gezond gedrag.” Van Mechelen ziet ook een rol voor de (lokale) overheid in het stimuleren van een gezonde leefstijl: “Richt openbare ruimtes zo in dat mensen vanzelf meer bewegen, zorg bijvoorbeeld voor minder parkeerplekken. Of stimuleer met bijvoorbeeld belastingmaatregelen gezond gedrag en leg de voedingsmiddelenindustrie dwingende normen op over de samenstelling van voedingsmiddelen.”
‘ Preventieve interventies moeten we meer op de maatschappij richten dan op individuen’
Leefstijlpoli’s Van Mechelen vindt dat medici meer dan nu actief moeten zijn op het gebied van preventie en leefstijladvisering. “Wat ik heel belangrijk vind, is dat in curricula van medisch professionals, of dit nu fysiotherapeuten of dokters zijn, veel meer ruimte wordt gecreëerd voor het geven van een vak op dit gebied. En ook in de medische zorg voor patiënten zou leefstijladvisering een prominentere rol moeten innemen.” Van Mechelen pleit voor de inrichting van leefstijlpoli’s in ziekenhuizen ter onder-
steuning van de huidige manier van zorgverlening. “In de leefstijlpoli die ik voor me zie, komen verschillende disciplines samen. Professionals in zo’n poli hebben verstand van zaken van meer en gezond bewegen, gezonde voeding, slapen en stoppen met roken. Op dit moment heeft beweging als medicijn nog geen plek in de algemene routine van de zorg, laat staan in de ziekenhuiszorg. Ik denk dat de fysiotherapeut een belangrijke rol kan spelen in de leefstijlpoli’s. De vraag is overigens of dat het exclusieve domein van de fysiotherapeut moet zijn. Ik denk dat er meer professionals zijn die die rol zouden kunnen invullen. Maar ik denk wel dat de fysiotherapie, zeker gezien de opleiding, daar een heel goede positie in heeft.”
Wie betaalt dat? De praktijk is weerbarstiger. We hebben ook te maken met overheden en zorgverzekeraars. “Kijk, het moet ergens uit gefinancierd worden. Dus als een leefstijlpoli betaald moet worden, kan iets anders niét betaald worden. Dit betekent dat er op de een of andere manier substitutie van middelen plaats moet vinden. Dat is een reëel probleem. Een ander punt is dat de grootste opbrengst gerealiseerd wordt in het loondervingssegment, terwijl de
kosten gemaakt worden aan de kant van zorg. En die twee compartimenten praten niet met elkaar. En het derde probleem is dat, als ik nu geld uitgeef aan preventie, en dat is dan meer primaire preventie, dat pas effect heeft op latere leeftijd. En dan is tien jaar nog kort als je bijvoorbeeld kijkt naar de ontwikkeling van chronische aandoeningen. Vaak blijken leefstijlinterventies op korte termijn niet kosteneffectief. Maar als je kijkt naar de lange termijn, dan ziet het er heel anders uit.”
Blauwdruk Hoewel Van Mechelen vorig jaar afscheid nam als onderzoeksdirecteur, gaat het onderzoeken door: “Ik richt me nu op twee thema’s. Ik ben bezig met sportblessurepreventie en we zijn aan het kijken of we ‘Exercise is Medicine’ op een bredere schaal geïmplementeerd kunnen krijgen. Met geld van ZonMw en samen met UMC Groningen zijn we net begonnen om te kijken of we een blauwdruk kunnen maken voor ‘Exercise is Medicine’: leefstijlpoli’s in de ziekenhuizen. Als onderdeel van dit traject organiseren we volgend jaar, op 20 en 21 september 2019 in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, een geaccrediteerd congres over dit thema, dat ook toegankelijk is voor fysiotherapeuten. Houd daarvoor www.exerciseismedicine.eu in de gaten.”
‘ Mensen levenslang in beweging houden, dat is de uitdaging’
Prof. dr. Willem van Mechelen werkte na zijn opleiding aan de Amsterdamse ALO 9 jaar als leraar lichamelijke opvoeding. Dit combineerde hij met zijn studie geneeskunde (UvA). In 1982 deed hij artsexamen, waarna hij ging werken als bedrijfsarts/sportarts en als medewerker bij de werkgroep inspanningsfysiologie en gezondheidkunde van de VU. In 1988 volgde registratie als bedrijfsarts en in 1992 promoveerde hij. Zijn proefschrift is getiteld Aetiology and prevention of running injuries. In 1993 volgde registratie als epidemioloog B. Sinds 1999 is hij hoogleraar Sociale Geneeskunde, in het bijzonder de bedrijfs- en sportgeneeskunde. Ook is hij directeur van het VUmc spin-offbedrijf Evalua Nederland BV (www.evalua.nl), lid van de Raad van Commissarissen van De Arbo Unie en lid van de adviesraad van de directie SMZ (Sociaal Medische Zaken) van het UWV. Hij is recent benoemd tot lid van de Commissie Wetenschap van de Medische Commissie van het IOC. Willem van Mechelen ontving de citation award van the American College of Sports Medicine (ACSM) en kreeg een onderscheiding voor zijn werk van zowel de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) als de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Daarnaast werd hij toegevoegd aan de wall of fame van de Hogeschool van Amsterdam. In 2017 ontving hij van de Universiteit van Brussel een eredoctoraat.
FysioPraxis september 2018 | 11
test uw kennis
casuïstiek
In deze nieuwe rubriek kunt u uw orthopedische kennis testen aan de hand van een casus.
Tekst: René de Bruijn
Liespijn Een 36-jarige vrouw klaagt sinds zes maanden over pijn in de rechterlies zonder dat daar een duidelijke oorzaak voor is. Haar hobby is dansen. Zij geeft aan dat ze vooral pijn heeft bij het uitvoeren van heupflexie en tijdens het zitten in kleermakerszit. Zij heeft geen andere gezondheidsklachten. Het lichamelijk onderzoek geeft de volgende bevindingen: lumbale wervelkolom geen bijzonderheden, passieve heupflexie 20° beperkt ten opzichte van de andere zijde en pijnlijk bij het doorvoeren, waarbij de pijn ‘ineens’ ontstaat, endorotatie beperkt, FADIR-test (flexie, adductie en endorotatie) beperkt en pijnlijk, FABER-test (flexie, abductie en exorotatie) beperkt. Alle weerstandstests van de heup zijn negatief (normale kracht en niet pijnlijk). Bij palpatie blijkt de SIAI (spina iliaca anterior inferior) bijzonder drukpijnlijk.
Wat is uw diagnose? 1. Bursitis iliopectinea 2. Insertietendinopathie m. rectus femoris 3. Femoroacetabular impingement syndroom (FAI-syndroom) 4. Loose body in het heupgewricht
Kijk op pag. 33 voor het juiste antwoord.
column
Automatismen Wanneer je verhuist naar een ander land, weet je dat de taal anders is, en ook een aantal gewoontes. Vaak realiseer je je niet dat je zelf een aantal automatismen bezit die tot rare dingen kunnen leiden. Ik had me bijvoorbeeld van tevoren gerealiseerd dat de opleiding voor fysiotherapie in Australië anders zou zijn dan in Nederland. Maar waarschijnlijk niet heel anders. Toen ik op het laatste KNGF-congres tegen iemand vertelde dat de opleiding waar ik zou gaan werken, een tweejarige masteropleiding is waar in elk jaar maximaal 60 studenten worden toegelaten, reageerde die persoon wat bagatelliserend. Alsof het een schooltje op Schiermonnikoog was. Zelf had ik ook wel het idee dat het een vrij kleine opleiding betrof, dus ik was niet echt beledigd. Wel had ik me afgevraagd hoe een land met 22
12 | FysioPraxis september 2018
miljoen inwoners in staat is om meer dan 20 opleidingen fysiotherapie in stand te houden. Sterker nog, mijn opleiding is nieuw en zeker niet de laatste nieuwe aanwinst in opleidingsland. Mijn automatische gedachte hierachter is dat ik er blijkbaar vanuit ga dat de gemiddelde opleiding in Australië net zo groot is als die in Nederland. Vorige week zat ik met bijna alle hoofden van een fysiotherapieopleiding om de tafel. By the way, alle hoofden waren ook allemaal fysiotherapeuten. Dit zijn vergaderingen die twee keer per jaar plaatsvinden. Toen werd me duidelijk dat de gemiddelde opleiding 50 tot 60 studenten per jaar toelaat, bacheloropleidingen soms iets meer dan masteropleidingen. Ergo, er zijn in Australië
veel opleidingen, maar er worden per opleiding veel minder fysiotherapeuten opgeleid dan aan de gemiddelde Nederlandse opleiding. Mogelijk worden er in Australië in totaal jaarlijks minder fysiotherapeuten opgeleid dan in Nederland. De kleinste opleiding is er een in Queensland (bachelor), iets boven Brisbane, dat jaarlijks slechts 25 studenten toelaat. Bovendien geven ze onderwijs op 2 locaties; het is bijna een privéopleiding!
Elk nummer van FysioPraxis schrijft Arianne Verhagen een column over haar verblijf in Australië, waar zij sinds februari van dit jaar hoogleraar is aan de University of Technology in Sydney (UTS). arianne.verhagen@uts.edu.au
in beeld
Hardlopen alsof je op de maan bent
Bij Fysiotherapie & Sport De Kroonsteen in Malden kunnen mensen die herstellen van een sportblessure of revalideren na een knie- of heupoperatie, gebruikmaken van de AlterG. Dit is een oorspronkelijk door de NASA ontwikkelde looptrainer, die het gewicht van de loper tot wel 80% kan verminderen. Dat zorgt voor een lagere belasting op gewrichten, spieren en kapsels. Een loper in de AlterG zit vanaf zijn middel in een luchtzak waarin de luchtdruk wordt opgevoerd. Daardoor wordt de loper opgetild en ervaart hij veel minder lichaamsgewicht wanneer hij op de loopband traint. “Op de maan weeg je slechts 14%, wij kunnen tot 20% gaan”, legt runningtherapeut Simon van Woerkom (op de foto) uit. “Het gewicht en daarmee de belasting kun je daarna stapsgewijs weer opvoeren.” Als knie, heup, enkel, lage rugwervels, beenspieren en gewrichtskapsels beschadigd zijn, kunnen ze de klappen van het hardlopen niet goed opvangen. “Voor het herstel kies je eerst voor een alternatieve beweging, zoals aquajoggen, roeien of fietsen. Maar je móét weer een keer gaan hardlopen. Juist die overgang is spannend”, legt de fysiotherapeut uit. “Als je te snel te veel belasting krijgt, ben je terug bij af. Maar te lang wachten, dat wil je ook niet. Met dit apparaat kun je dat heel nauwkeurig en gedoseerd doen.” Fot o
: Ju
dit
hV isse
r
FysioPraxis september 2018 | 13
dossier kinderfysiotherapie | promotieonderzoek
Klinische inspanningstesten in de kinderrevalidatie Veel kinderen en jongeren met loopproblemen hebben een verhoogd energieverbruik tijdens het lopen en een verlaagde fitheid. Deze kinderen en jongeren ervaren een hogere intensiteit van lopen, wat hun vermoeidheid na het lopen kan verklaren. Met meer kennis over de oorzaken van de loopproblemen kan de behandeling verbeterd worden.
Tekst: Eline Bolster
Inleiding Kinderen en jongvolwassenen met een fysieke beperking, zoals cerebrale parese (CP), spina bifida (SB) of syndromale afwijkingen, ervaren vaak loopproblemen in het dagelijks leven.1,2 Veelgehoorde klachten zijn dat ze een verminderde loopafstand hebben, een lagere loopsnelheid en/of dat ze snel moe worden tijdens of direct na het lopen. Deze problemen worden waarschijnlijk voornamelijk veroorzaakt door hun afwijkende looppatroon, dat gerelateerd is aan hun motorische beperkingen.3,4 De behandeling voor deze groep kinderen en jongvolwassenen kan verbeterd worden wanneer bekend is welke fysieke mechanismen deze loopproblemen precies veroorzaken. Op dit moment wordt in de revalidatie vooral gebruikgemaakt van lichamelijk onderzoek5 en gangbeeldanalyses6,7 om te bepalen waardoor deze loopproblemen veroorzaakt worden. Verschillende studies laten echter zien dat daarnaast zowel een verhoogd energieverbruik tijdens het lopen als een verlaagde fitheid loopproblemen kunnen veroorzaken.8-11 Deze parameters worden echter nog nauwelijks gebruikt in de (kinder)revalidatie om een behandelplan op te stellen voor kinderen en jongvolwassenen met fysieke beperkingen en loopproblemen. Het energieverbruik tijdens het lopen en de fitheid kunnen betrouwbaar worden gemeten met behulp van klinische inspanningstesten. Mijn promotieonderzoek richtte zich daarom op de bruikbaarheid van deze klinische inspanningstesten binnen de (kinder-) revalidatie.
14 | FysioPraxis september 2018
Klinische inspanningstesten
Hoe vaak komt het voor?
In dit onderzoek gebruikten we de uitkomsten van drie verschillende klinische inspanningstesten. De eerste was een looptest waarbij het energieverbruik tijdens het lopen op een zelfgekozen loopsnelheid werd gemeten met behulp van gasanalyseapparatuur.12 De kinderen en jongvolwassenen liepen tijdens deze looptest gedurende 6 minuten op een ovaal parcours. Een van de uitkomstmaten van deze looptest is het bruto energieverbruik. Dit is de daadwerkelijke hoeveelheid energie die iemand per afgelegde meter verbruikt tijdens het lopen. Daarnaast werden twee componenten van fitheid gemeten, namelijk aerobe en anaerobe fitheid. Aerobe fitheid is van belang bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten met een lage intensiteit en langdurige activiteiten. De primaire uitkomstmaat van de aerobe fitheid is de maximale zuurstofopname (VO2piek) en de secundaire uitkomstmaat is de anaerobe drempel, gedefinieerd als het punt waarbij de energieproductie tijdens inspanning wordt aangevuld door anaerobe glycolyse. Beide uitkomstmaten werden gemeten met behulp van gasanalyseapparatuur tijdens een maximale inspanningstest, die werd uitgevoerd op een fietsergometer.13 Ten slotte werd de 20-seconden Wingate test gebruikt om de anaerobe fitheid bij benadering te meten.14 De anaerobe fitheid kan namelijk niet direct gemeten worden op een non-invasieve manier. Anaerobe fitheid is van belang bij activiteiten met een hogere intensiteit die van kortere duur zijn. De primaire uitkomstmaat van de 20-seconden Wingate test is het gemiddelde anaerobe vermogen dat een deelnemer tijdens een 20 seconden sprint op een fietsergometer kan leveren.
Aan de hand van referentiewaarden voor normaal ontwikkelende kinderen en jongvolwassenen werd beoordeeld of er sprake was van een normaal, mild afwijkend of sterk afwijkend bruto energieverbruik tijdens het lopen, of een afwijkende VO2piek. Dit hebben we onderzocht bij 100 kinderen en jongvolwassenen tussen de 5 en 22 jaar oud met fysieke beperkingen die vanwege loopproblemen een (kinder-) revalidatiearts bezochten. Een mild verhoogd energieverbruik tijdens het lopen is gedefinieerd als een bruto energieverbruik tussen de 2 en 3 standaarddeviaties (SD) in vergelijking met normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten, en een sterk verhoogd energieverbruik als een bruto energieverbruik boven de 3 SD. Een mild verlaagde VO2piek is gedefinieerd als een VO2piek tussen het 10e en 25e percentiel in vergelijking met normaal ontwikkelende leeftijdgenoten van hetzelfde geslacht,15 en een sterk verlaagde VO2piek als een VO2piek onder het 10e percentiel. Een behandeling om loopproblemen te verminderen, is waarschijnlijk geĂŻndiceerd wanneer het bruto energieverbruik tijdens het lopen boven de 2 SD of de VO2piek onder het 25e percentiel is ten opzichte van de referentiewaarden. Een mild verhoogd bruto energieverbruik was aanwezig bij 13% en een mild verlaagde VO2piek bij 12% van de kinderen en jongvolwassenen met fysieke beperkingen en loopproblemen.16 De meerderheid van deze deelnemers had zelfs een sterk verhoogd bruto energieverbruik (51%) of een sterk verlaagde VO2piek (60%).16
Relatieve belasting tijdens het lopen De relatieve belasting tijdens het lopen is verhoogd wanneer het energieverbruik
tijdens het lopen verhoogd is en/of de VO2piek verlaagd is.17 De relatieve belasting tijdens het lopen geeft een indruk over de intensiteit van het lopen voor een individu en wordt gedefinieerd als de zuurstofopname tijdens het lopen op een zelfgekozen loopsnelheid als percentage van de VO2piek.17 De kinderen en adolescenten met CP (n = 37) in dit onderzoek hadden een significant hogere relatieve belasting tijdens het lopen (Gross Motor Function Classification System (GMFCS)-niveaus I: 55 ± 12%; II: 62 ± 17%; III: 78 ± 14%) in vergelijking met de 20 zich normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten (40 ± 11%).18 Volgens trainingsrichtlijnen die ontwikkeld zijn voor normaal ontwikkelende individuen, is lopen op een zelfgekozen loopsnelheid een licht intensieve inspanning voor normaal ontwikkelende kinderen en adolescenten.19 Voor kinderen en adolescenten met GMFCS-niveaus I en II is lopen een matige inspanning en voor individuen geclassificeerd als GMFCS-niveau III is lopen zelfs een fors intensieve inspanning.19 Daarnaast lag de zuurstofopname tijdens het lopen bij 43% van de kinderen en adolescenten met CP op of boven hun anaerobe drempel, terwijl dit voor normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten maar 10% van de deelnemers bedroeg.18
Vermoeidheid Omdat kinderen en adolescenten met CP een hoge relatieve belasting tijdens het lopen op een zelfgekozen loopsnelheid hebben,18 is het wellicht niet verwonderlijk dat vermoeidheid een veelgehoorde klacht is. Twee dimensies van vermoeidheid werden gemeten in dit onderzoek, waaronder generieke vermoeidheid, gedefinieerd als moe zijn, slap zijn of het gevoel van geen energie hebben.20 Deze dimensie werd gemeten met de ‘subjectieve vermoeidheidsschaal’ van de Checklist Individual
WAT KAN DE FYSIOTHERAPEUT MET DE RESULTATEN VAN DIT ONDERZOEK? FITHEIDSTRAINING De relatieve belasting tijdens het lopen kan onder andere verminderd worden door de VO2piek te verbeteren.17 Hier liggen veel mogelijkheden voor (kinder)fysiotherapeuten. Verschillende studies laten namelijk zien dat de VO2piek van kinderen en jongvolwassenen met CP verbeterd kan worden met behulp van fitheidstrainingen.24-27 Hierbij laten zowel aerobe fitheidstrainingen als high-intensity intervaltrainingen (HIT) verbeteringen zien op de VO2piek. Het is echter nog niet duidelijk welke van deze twee trainingsprogramma’s het meest effectief is. Wel weten we dat het van belang is dat de standaard richtlijnen voor fitheidstraining opgesteld door het American College of Sports Medicine (ACSM) ook bij deze groep deelnemers gevolgd moeten worden en dat we dus niet te voorzichtig moeten zijn.19 Dit betekent dat de kinderen en jongvolwassenen 2 tot 4 keer per week moeten trainen voor minimaal 20 minuten gedurende 8 weken (bij 3x per week trainen) of 16 weken (bij 2x per week trainen), en dat de intensiteit van de training minstens matig intensief moet zijn (> 60% van de maximale hartfrequentie).19,28 Daarnaast laat recent onderzoek zien dat het dragen van een hartslagmeter tijdens fitheidstrainingen geassocieerd is met betere verbeteringen van de VO2piek. Daarom raden wij het gebruik hiervan zeer aan.29
RACERUNNER Hoewel laboratoriumtesten zoals gebruikt in dit onderzoek, geadviseerd worden voor het nemen van klinische beslissingen, zijn veldtesten vaak makkelijker om uit te voeren. Daarom is in het kader van dit onderzoek ook een nieuwe test ontwikkeld: de 6-Minuten RaceRacerunner Test (6MRRT).30 De racerunner is een loopfiets met drie wielen, een stuur, een zadel en met rompondersteuning. De racerunner kan gebruikt worden als loophulpmiddel of trainingshulpmiddel voor individuen die niet of nauwelijks kunnen lopen. De kinderen komen vooruit met de racerunner door zich met hun voeten af te zetten op de grond terwijl ze op het zadel zitten. Dit onderzoek laat zien dat de 6MRRT een betrouwbare test is om de loopafstand met de racerunner te bepalen voor kinderen en jongvolwassenen tussen de 5 en 19 jaar oud die lopen met een loophulpmiddel (GMFCS-III) of gebruikmaken van een rolstoel in het dagelijks leven (GMFCS-IV).30 Helaas kan de 6MRRT alleen gebruikt worden om individuele veranderingen te meten als er grote verbeteringen (> 188 meter) verwacht worden.30 Dit wordt veroorzaakt door de relatief grote smallest detectable difference (SDD)-waardes van de 6MRRT. Deze waardes laten namelijk zien dat een individu meer dan 37% (GMFCS-niveau III) of zelfs 52% (GMFCS-niveau IV) moet verbeteren op de 6MRRT, wil de kans op een meetfout klein zijn.30 Een andere belangrijke uitkomst is dat 25 van de 38 deelnemers een hartfrequentie van 180 slagen per minuut of hoger behaalden tijdens de 6MRRT.30 Dit betekent dat deze deelnemers een (bijna) maximale inspanning lieten zien tijdens de 6MRRT. Daarom zou de racerunner een heel geschikt hulpmiddel voor deze doelgroep kunnen zijn om tijdens fitheidstrainingen te gebruiken. Dit biedt mogelijkheden voor de fitheidstraining bij een (kinder)fysiotherapeut omdat het, met de huidige hulpmiddelen, soms lastig is om een hoge hartslag tijdens trainingen te behalen bij kinderen en jongvolwassenen die niet of nauwelijks kunnen lopen. FysioPraxis september 2018 | 15
»
» Strength (CIS8R)-vragenlijst.21 Generieke vermoeidheid was in dit onderzoek niet gerelateerd aan de uitkomsten van zowel de looptest, maximale inspanningstest als de 20-seconden Wingate test bij kinderen en jongvolwassenen met fysieke beperkingen.22 Generieke vermoeidheid heeft dus waarschijnlijk andere mentale en fysieke oorzaken. De andere dimensie van vermoeidheid die wij hebben gemeten is vermoeidheid gerelateerd aan het lopen. Die werd gemeten door de deelnemers direct na de looptest te vragen hoe moe ze van 6 minuten lopen werden, hiervoor werd de OMNI-score gebruikt.23 De OMNI-score is een subjectieve methode om ervaren vermoeidheid te scoren op een schaal die loopt van 0 tot 10, waarbij ‘helemaal niet moe’ wordt gescoord als een 0 en ‘heel erg moe’ als een 10. Een hoger netto energieverbruik tijdens het lopen (dit is het bruto energieverbruik tijdens het lopen gecorrigeerd voor rust-energieverbruik) was voor de hele groep deelnemers met fysieke be-
Eline Bolster
studeerde fysiotherapie aan de Hogeschool Saxion in Enschede. Daarna studeerde zij af als kinderfysiotherapeut aan Avans+ in Breda, waarna zij een opleiding volgde tot klinisch epidemioloog aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 2009 werkt ze bij het Amsterdam UMC, locatie VUmc, eerst als kinderfysiotherapeut en later als junior onderzoeker op het promotietraject Pediatric Exercise TEsting in rehabilitation (PETE). Sinds 2015 is ze docent aan de Hogeschool Utrecht bij de master Kinderfysiotherapie. Samen met Eefje Muselaers is ze voorzitter van de commissie Jong NVFK. Deze commissie is een onderdeel van de NVFK. Titel proefschrift: Clinical exercise testing in pediatric rehabilitation Promotiedatum: 15 mei 2018, VUmc Promotieteam: Prof dr. V. de Groot, dr. A.J. Dallmeijer, dr. A.C.J. Balemans
perkingen (tussen de 6 en 22 jaar) matig gerelateerd aan hogere OMNI-scores.22 Voor deelnemers met fysieke beperkingen tussen de 12 en 22 jaar waren een lager gemiddeld anaerobe vermogen en een hogere relatieve belasting tijdens het lopen gerelateerd aan hogere OMNI-scores.22 Behandelingen die zich richten op het verbeteren van de anaerobe fitheid of het verminderen van de relatieve belasting tijdens het lopen, kunnen daarom mogelijk vermoeidheid gerelateerd aan het lopen verminderen.
Hoe nu verder? Een van de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek is dat zowel een verhoogd bruto energieverbruik tijdens het lopen als een verlaagde VO2piek vaak voorkomen bij kinderen en jongvolwassenen met fysieke beperkingen die loopproblemen ervaren in het dagelijks leven.16 Zowel een verhoogd energieverbruik als een verlaagde VO2piek resulteren in een verhoogde relatieve belasting tijdens het lopen.18
Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis
Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? Ik werkte als kinderfysiotherapeut op de afdeling revalidatiegeneeskunde van het VUmc. Zo kwam ik in aanraking met het inspanningslab waar, in het kader van zorg en onderzoek, klinische inspanningstesten werden uitgevoerd.
Waarom dit onderwerp? Het onderwerp fitheid spreekt mij erg aan, omdat wij dit als (kinder)fysiotherapeuten kunnen beïnvloeden. Ik denk daarnaast dat er steeds meer aandacht voor dit onderwerp is, ook binnen deze patiëntenpopulatie, waardoor het draagvlak voor fitheidstrainingen steeds groter wordt.
Hebben de conclusies u verrast? Niet allemaal. Toch had ik wel verwacht dat generieke vermoeidheid gerelateerd zou zijn aan de uitkomsten van klinische inspanningstesten en dit bleek in dit onderzoek niet het geval.
Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld? Ik zou willen starten met het verzamelen
16 | FysioPraxis september 2018
Het is belangrijk om deze beide uitkomstmaten te meten, zodat geïdentificeerd kan worden waardoor de hoge relatieve belasting tijdens het lopen wordt veroorzaakt. Bij een verhoogd energieverbruik tijdens het lopen is namelijk een andere behandeling geïndiceerd dan bij een verlaagde VO2piek. Als deze uitkomsten, aanvullend aan lichamelijk onderzoek en gangbeeldanalyses, gebruikt zouden worden om een behandelplan op te stellen, kunnen behandelingen waarschijnlijk beter aansluiten bij de oorzaken van de loopproblemen. Of loopproblemen daadwerkelijk verminderen als de relatieve belasting tijdens het lopen lager wordt, het gemiddelde anaerobe vermogen verbetert of de anaerobe drempel verbetert, zal uit vervolgonderzoek moeten blijken.
van longitudinale data van kinderen en jongvolwassenen met een fysieke beperking en dan voornamelijk CP, zodat we duidelijker in kaart kunnen brengen waardoor hun hoge relatieve belasting tijdens het lopen precies veroorzaakt wordt, en nog belangrijker, hoe we dit kunnen verminderen. Daarnaast zou ik onderzoek willen starten naar het effect van racerunner-trainingen op zowel fitheid als participatie en kwaliteit van leven bij kinderen en jongvolwassenen met fysieke beperkingen.
dossier kinderfysiotherapie | promotieonderzoek
Beperkte armfunctie door geboorteletsel beïnvloedt levenskeuzes
Impact van OPBL gedurende het leven
Kinderen die bij de geboorte zenuwschade oplopen aan de plexus brachialis en daardoor hun arm niet goed kunnen bewegen, kunnen hier hun hele leven consequenties van ondervinden. De zenuwschade beïnvloedt bijvoorbeeld hun studiekeuze en werk, maar vermindert hun kwaliteit van leven over het algemeen niet. Dit is een van de conclusies uit een studie onder ruim vijfhonderd patiënten met Obstetrisch Plexus Brachialis Letsel (OPBL), die onderdeel uitmaakt van het proefschrift van Menno van der Holst.
Inleiding OPBL is een letsel dat tijdens de geboorte ontstaat, waarbij een rekletsel optreedt van het zenuwvlechtwerk (spinale zenuwen C5-TH1) dat de arm aanstuurt. Dit letsel ontstaat vaak doordat de schouder van het kind achter het schaambeen van de moeder blijft haken. De aandoening kent verschillende maten van uitgebreidheid (welke niveaus zijn aangedaan) en ernst (hoe ernstig is de zenuwschade). Het natuurlijk beloop van dit traumatische geboorteletsel laat ongeveer 65-70% spontaan herstel zien, wat inhoudt dat 30-35% met een vorm van blijvend letsel geconfronteerd wordt.1 Ernstige letsels worden vaak neurochirurgisch behandeld (primaire chirurgie) door bijv. een zenuwtransplantatie of zenuwtranspositie en/of orthopedisch behandeld (secundaire chirurgie) door bijv. peestransposities, kapselreleases of een osteotomie. Minder ernstige letsels worden conservatief behandeld. Meer achtergrondinformatie is te vinden in de klinische les ‘obstetrisch plexus-brachialisletsel’ in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.2 Bij alle behandelstrategieën speelt de kinderfysiotherapeut een belangrijke rol bij de nabehandeling, maar ook op latere leeftijd kan de fysiotherapie nog een belangrijke rol spelen. Consequenties van OPBL kunnen op alle niveaus van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) optreden3 en de patiënten kunnen in meer of mindere mate beperkingen houden op het gebied van dagelijkse activiteiten en participatie.4 Veel onderzoek naar OPBL is gericht op het functie- en structuurniveau van de ICF.5-8 Het is echter belangrijk ook te focussen op het activiteiten- en participatieniveau. Daarom richt dit promotieonderzoek zich op alle
Tekst: Menno van der Holst, Duco Steenbeek, Willem Pondaag, Rob Nelissen en Thea Vliet Vlieland
aspecten van de ICF en wordt de impact van OPBL in brede zin en door het leven heen beschreven.
Secundaire schouderchirurgie Uit het onderzoek blijkt dat secundaire schouderchirurgie (in dit geval peestransposities) effectief is bij kinderen met OPBL. Deze uitkomst sluit aan bij de huidige literatuur.5-8 Ons onderzoek laat ook een positief effect op activiteiten- en participatieniveau zien.9 Voor patiënten die in het verleden al een neurochirurgische ingreep hebben ondergaan, blijkt wel dat de uitkomsten van de secundaire chirurgie anders zijn dan voor conservatief behandelde kinderen.10 Kinderen die een neurochirurgische ingreep hebben ondergaan, hebben vaak minder functionele bewegingsmogelijkheden voorafgaand aan de peestranspositie, waardoor de uiteindelijke winst na de ingreep minder groot is.10
Impact en consequenties OPBL Ouders van kinderen met OPBL gaven aan tot op zekere hoogte impact op hun gezin te ervaren door het letsel van hun kind. Hoe groot deze impact was, bleek afhankelijk te zijn van verschillende factoren. Indien een kind rechtszijdig letsel heeft, ernstiger letsel heeft en/of jonger is, is de impact op het gezin groter.11 Er kwam daarbij naar voren dat hier in de dagelijkse praktijk meer aandacht voor zou moeten zijn binnen de multidisciplinaire behandeling van dit letsel. Hetzelfde geldt voor de aandacht voor de consequenties van OPBL op de volwassen leeftijd. Deze groep patiënten ervaart met name problemen op het gebied van werk en studie, maar ook op het gebied van pijn en overbelasting. Zowel de uitvoering als de keuze op het FysioPraxis september 2018 | 17
»
» gebied van studie en werk blijkt beïnvloed te worden door OPBL.12 Factoren die hierbij een rol spelen, zijn de mate van ervaren pijn en beperkingen in de armfunctie.12,13 Ondanks dat deze problemen gerapporteerd worden, zijn er maar weinig volwassen patiënten onder controle bij het plexusteam en/of onder behandeling in revalidatiecentra.13 Ook blijkt dat een grote groep patiënten (0-18 jaar) en/of hun ouders duidelijk behoefte heeft aan meer informatie, waarbij aangegeven wordt dat men niet goed weet waar deze informatie gezocht of gevraagd moet worden. Het is van belang dat in deze informatiebehoefte van de patiënten voorzien wordt om hun functioneren en kwaliteit van leven verder positief te beïnvloeden.
Zorggebruik en rol fysiotherapie Zorggebruik door kinderen met OPBL is afhankelijk van het letsel, het functioneel herstel en de behandelstrategie. Het is bekend dat het van belang is dat kinderen met ernstig OPBL vroeg doorverwezen worden naar een OPBL-expert centrum. Dit geldt echter ook voor kinderen bij wie over de ernst van het letsel getwijfeld wordt. In dit onderzoek wordt bewijs geleverd dat sommige kinderen die ontslagen zijn door het multidisciplinaire plexusteam, toch nog problemen ervaren. Goede periodieke follow-up door het leven heen is daarom van belang. Behandeling van de gevolgen van OPBL wordt veelal door de (kinder)fysiotherapie vormgegeven, blijkt uit ons onderzoek. Ruim 90% van alle patiënten heeft op enig moment fysiotherapeutische behandeling of begeleiding gehad. Onder volwassen patiënten blijkt 20% contact te hebben met de fysiotherapeut, maar een groter gedeelte (80%) geeft aan nog (enige) problemen te ervaren.12 Waarom deze patiënten niet worden gezien voor hun klachten, is niet bekend. Wel is bekend dat er op het gebied van de effectiviteit van fysiotherapie bij OPBL bijna geen literatuur voorhanden is. Er zijn wel aanbevelingen voor de inhoud van het fysiotherapieprogramma; zo wordt vanaf de geboorte het geven van instructies aan ouders over houding, hantering en verzorging en het monitoren van de motoriek, de gewrichtsmobiliteit en de spierkracht door de (kinder)fysiotherapeut aanbevolen.14 Het onderhouden van de passieve mobiliteit wordt sterk aangeraden in de literatuur om contracturen te voorkomen.15-17 Het combineren van deze passieve oefeningen met actieve oefentherapie zou contracturen, spierdisbalans en gewrichtsvervorming in opgroeiende kinderen tegen kunnen gaan.14-16 Er is echter tot op heden nog geen overtuigende evidentie voor deze oefenvormen. Kinderen met OPBL gebruiken soms hun aangedane arm minder vaak dan de niet-aangedane arm, en kunnen daarom bij rechtszijdig letsel
18 | FysioPraxis september 2018
linkshandig worden.18 Het komt ook voor dat ze vergeten de aangedane arm te gebruiken, doordat ze erg goed zijn in compenseren.14,19 Deze fenomenen moeten herkend en behandeld worden door (kinder)fysiotherapeuten en/of ergotherapeuten. Naast de (kinder)fysiotherapeutische behandeling aan huis of in de praktijk is het aanbieden en uitvoeren van huiswerkoefenprogramma’s minstens zo belangrijk.17,20,21
Uitkomstmaten voor OPBL Om de consequenties van OPBL op alle niveaus van de ICF gedurende het leven goed in kaart te brengen, is het van belang geschikte uitkomstmaten te gebruiken om het functioneren van patiënten met OPBL vast te leggen. Er zijn zeer veel instrumenten voorhanden, maar deze zijn voornamelijk gericht op structuur en functie, en internationaal is er geen consensus over hoe uitkomsten bij OPBL precies gemeten moeten worden.22 De voor dit onderzoek in het Nederlands vertaalde Pediatric Outcome Data Collecting Instrument (PODCI) blijkt een goede aanvulling op de bestaande Nederlandse uitkomstmaten voor OPBL. De PODCI meet onder andere kwaliteit van leven en de armfunctie van kinderen. Naast armfunctie is armgebruik ook van belang. Ofschoon er uitkomstmaten bestaan die dit gebruik meten, zoals de ABILHAND-kids23 en de Children’s Hand Experience Questionnaire (CHEQ),24,25 was er geen instrument voorhanden die het door ouders gerapporteerde spontane gebruik in de thuissituatie kon meten. In samenwerking met de Sint Maartenskliniek in Nijmegen is daarom de Hand Use at Home (HUH)-vragenlijst ontwikkeld.26 Deze vragenlijst kan bijvoorbeeld ingezet worden om te meten of in therapie nieuw aangeleerde vaardigheden voor de aangedane arm/hand ook daadwerkelijk thuis spontaan uitgevoerd worden met deze hand.27 Het belang van het meten van de door de patiënt of ouders gerapporteerde kwaliteit van leven van patiënten met OPBL wordt onderschreven in de literatuur.22 Helaas blijken generieke vragenlijsten zoals de TNO-AZL preschool childrens quality of life (TAPQOL)28 niet in staat om in de populatie met OPBL problemen op het gebied van kwaliteit van leven te onderscheiden. Voor nu is het aanbevolen de twee nieuwe meetinstrumenten uit dit onderzoek (PODCI-NL en HUH) in te zetten in de dagelijkse behandeling van kinderen met OPBL om het effect van de behandeling en het functioneren van de patiënt inzichtelijk te maken. Om internationaal
Patiënten met OPBL hebben vaak behoefte aan meer informatie
consensus te bereiken over wat te meten bij patiënten met OPBL en over wanneer en waarmee dit moet gebeuren, is inmiddels de international PLexus oUtcome sTudy grOup (iPLUTO) opgezet op initiatief van het LUMC.29-31
Dr. Duco Steenbeek, kinderrevalidatiearts gespecialiseerd in zenuwletsel en spasticiteit, LUMC. Dr. Willem Pondaag, neurochirurg gespecialiseerd in perifere zenuwchirurgie (onder andere obstetrisch en traumatisch plexus brachialis letsel) en complexe wervelkolom-chirurgie, LUMC. Prof. dr. Rob G.H.H. Nelissen, orthopedisch chirurg en hoofd van de afdeling Orthopedie, Revalidatie en Fysiotherapie, LUMC. Prof. dr. Thea P.M. Vliet Vlieland, hoogleraar revalidatieprocessen, werkzaam op de afdeling Orthopedie, Revalidatie en Fysiotherapie, LUMC; onderzoeksleider kenniscentra Rijnlands Revalidatie Centrum en Sophia Revalidatie.
Menno van der Holst
Menno van der Holst studeerde Fysiotherapie in Leiden en Kinderfysiotherapie in Rotterdam. Hij is in 2004 gaan werken in de kinderrevalidatie in het Rijnlands Revalidatie Centrum (RRC) en in 2007 ook in het kinderziekenhuis van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). In 2013 kreeg hij de mogelijkheid een promotietraject te starten in het LUMC en RRC. Op dit moment werkt hij als kinderfysiotherapeut en onderzoeker bij LUMC, RRC en Sophia Revalidatie. Titel proefschrift: Neonatal Brachial Plexus Palsy: Impact throughout the lifespan Promotiedatum: 20 december 2017, LUMC Promotieteam: prof. dr. T.P.M. Vliet Vlieland (fysiotherapie), prof. dr. R.G.H.H. Nelissen (orthopedie), dr. D. Steenbeek (revalidatie)
Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? Voor het afstuderen aan de opleiding kinderfysiotherapie heb ik een project uitgevoerd op het gebied van plexus-
WAT KAN DE (KINDER)FYSIOTHERAPEUT MET DE RESULTATEN VAN DIT ONDERZOEK? Voor de fysiotherapeutische behandeling van OPBL is kennis van de aandoening essentieel. Vanaf het moment van geboorte is monitoring van het herstel en het tijdig insturen naar gespecialiseerde OPBL-centra van groot belang. Onafhankelijk van de klinische behandeling in die gespecialiseerde centra is het belangrijk dat de kinderfysiotherapeut de motorische ontwikkeling blijft monitoren en stimuleren, in ieder geval tot voldoende klinisch herstel heeft plaatsgevonden. De (kinder)fysiotherapeut moet zich hierbij realiseren dat OPBL een aandoening is die gedurende het hele leven van de patiënt problemen kan veroorzaken. In mijn proefschrift wordt dan ook periodieke monitoring gedurende het leven bepleit, en niet alleen op de kinderleeftijd, om eventuele problemen tijdig het hoofd te kunnen bieden. In het proefschrift wordt verder uitgebreid beschreven wat de impact van het letsel op zowel het gezin als op de patiënt is, en wat daar onderliggende oorzaken van zijn. Door hier kennis van te nemen, kunnen fysiotherapeuten patiënten en/of ouders beter voorlichten en patiënten beter begeleiden.
letsels in het LUMC. Dit project heeft geleid tot een eerste artikel. Naar aanleiding daarvan ben ik gevraagd een promotietraject te starten op het gebied van uitkomsten bij patiënten met OPBL.
Waarom dit onderwerp? Tijdens mijn eerste project is de interesse in het functioneren van patiënten met OPBL gegroeid. Toen de vraag kwam of ik een grote studie naar de impact van dit geboorteletsel gedurende het leven wilde opzetten, was de keuze dan ook snel gemaakt.
Hebben de conclusies u verrast? Sommige van de conclusies hebben mij wel verrast. Het blijkt dat er patiënten zijn die, ondanks dat er goed spontaan herstel werd gezien op de babyleeftijd, op latere leeftijd toch nog klachten ervaren. Deze patiënten blijken ook zorg- en informatiebehoefte te hebben. Dit geeft aan dat OPBL een aandoening is waarvan de consequenties goed gevolgd moet worden door de tijd heen om problemen gedurende het leven aan te kunnen pakken.
Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld? Uit ons onderzoek blijkt dat de (kinder-)
fysiotherapeut de meest bezochte zorgverlener is bij mensen met OPBL. Toch is over de fysiotherapeutische behandeling van dit letsel maar heel weinig bekend. Ik zou graag onderzoek doen naar de effectiviteit van fysiotherapie op verschillende leeftijden, om te zien hoe de behandeling het best vormgegeven kan worden. Daarnaast zou ik voorlichtingsmateriaal willen maken voor deze patiëntengroep, gericht op verschillende leeftijdsfases en de mogelijk bijbehorende klachten en problemen.
FysioPraxis september 2018 | 19
dossier kinderfysiotherapie | promotieonderzoek
Naar een actieve leefstijl voor rolstoelrijdende kinderen
Fysieke fitheid en beweeggedrag bij kinderen met spina bifida Valide en betrouwbare meetinstrumenten om fitheid te kunnen meten bij rolstoelrijdende kinderen met spina bifida (SB), zijn van meerwaarde binnen de kinderfysiotherapiepraktijk, omdat deze bijdragen aan het klinisch redeneren. Daarnaast geeft het objectiveren van fysieke activiteit bij kinderen met SB die gebruikmaken van een rolstoel, inzicht in de grootte van het inactiviteitsprobleem bij deze doelgroep. Inzicht in effecten van bestaande interventies om beweeggedrag te verbeteren en in factoren die beweeggedrag beïnvloeden bij kinderen met een lichamelijke beperking, helpen ons om nieuwe interventies te ontwikkelen. Op die manier kunnen we kinderen en ouders beter ondersteunen in een fysiek actieve leefstijl. Inleiding SB is de meest frequent aangeboren aandoening van het ruggenmerg. De malformatie van het ruggenmerg en vaak ook de hersenen kunnen resulteren in zowel motorische als sensorische stoornissen, incontinentie en cognitieve beperkingen. Afhankelijk van het type SB en de hoogte van de laesie zullen kinderen en jongeren problemen ervaren met lopen. De manier van voortbewegen wordt geclassificeerd door middel van de Hofferclassificatie, aangepast door Schoenmakers et al.,* en varieert van ‘normaal lopen’ (Hoffer 1) tot ‘volledig rolstoelgebonden’ (Hoffer 5). Een groot gedeelte van kinderen en adolescenten met SB zal een handbewogen rolstoel gebruiken voor dagelijkse activiteiten, maar ook voor het overbruggen van lange afstanden of tijdens sportparticipatie. In mijn proefschrift is ‘rolstoelrijdend’ gedefinieerd als gebruik makend van een rolstoel voor dagelijkse activiteiten maar ook voor alleen lange afstanTekst: Manon Bloemen den of tijdens sport. Vanwege vooruitgang in de medische zorg groeien de meeste kinderen met SB op tot volwassenen. Dit betekent dat we ons niet alleen moeten focussen op pathologische aspecten, maar ook op secundaire consequenties van de aangeboren aandoening op latere leeftijd die wellicht voorkomen * Schoenmakers MA, Gulmans kunnen worden. In het algemeen hebben volwasVA, Gooskens RH, Helders senen met SB een verlaagde fysieke fitheid, onPJ. Spina bifida at the sacral gunstig beweeggedrag, een hogere prevalentie van level: more than minor gait obesitas en een lager gezondheidsgerelateerde disturbances. Clin Rehabil kwaliteit van leven vergeleken met volwassenen 2004;18:178-85.
20 | FysioPraxis september 2018
zonder aandoening. Daarnaast hebben volwassenen met SB die rolstoelgebonden zijn, een lagere fysieke fitheid en vertonen zij ongunstiger beweeggedrag dan volwassenen met SB die lopen.
Testen van fysieke fitheid Alhoewel het testen en verbeteren van fysieke fitheid bij kinderen en jongeren met beperkingen zoals SB belangrijke doelen zijn binnen de kinderrevalidatie, zijn er geen valide en betrouwbare testen beschikbaar voor clinici om fysieke fitheid te meten bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB. Fysieke fitheid bestaat uit gezondheids-
gerelateerde fitheid en vaardigheidsgerelateerde fitheid. Een belangrijke component van gezondheids-gerelateerde fitheid is cardiorespiratoir uithoudingsvermogen, met piek zuurstofopname (VO2piek) als de gouden standaard. Vaardigheidsgerelateerde fitheid bestaat uit power, snelheid, behendigheid, coördinatie, balans en reactietijd en is gereflecteerd in activiteiten zoals buitenspelen en rolstoelsporten. Bij rolstoelrijdende volwassenen worden vaak armfietsprotocollen gebruikt om VO2piek te meten. Deze protocollen missen echter specificiteit vergeleken met rolstoelpropulsie. Daarom wordt de validiteit van deze arm-fietsprotocollen bediscussieerd. Wellicht is rolstoelpropulsie een geschiktere manier om VO2piek te meten bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB. Als eerste hebben we dan ook onderzocht welke test (arm-fietsen of rolstoelpropulsie) gebruikt zou moeten worden om VO2piek bij hen te meten. De resultaten lieten significant hogere hartslagen en hogere VO2piek-waarden zien bij de oplopende rolstoelpropulsietest (Graded Wheelchair Propulsion Test, GWPT) vergeleken met de oplopende arm-fietstest (Graded Armcranking Exercise Test, GAET). Daarbij was de betrouwbaarheid van de GWPT goed. Gezien deze bevindingen adviseren wij VO2piek te meten bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB door middel van rolstoelpropulsie in plaats van arm-fietsen. Nadat we bepaald hadden wat de beste laboratoriumtest is om VO2piek te meten, hebben we de validiteit en betrouwbaarheid bepaald van de Shuttle Rijd Test (Wheelchair Shuttle Ride Test, SRiT) bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB. Dit is een veldtest waarbij gebruik wordt gemaakt van rolstoelpropulsie om het cardiorespiratoire uithoudingsvermogen te meten. De resultaten lieten zien dat de SRiT valide en betrouwbaar is. De klinische uitkomstmaat ‘aantal volbrachte trappen (shuttles)’ representeert aerobe fitheid en hangt samen met zowel anaerobe fitheid als behendigheid. Wanneer clinici een indruk willen krijgen van de VO2piek, moet er een mobiel gasanalysesysteem gebruikt worden tijdens de test, aangezien het niet mogelijk was om VO2piek goed te voorspellen aan de hand van de uitkomstmaat ‘trap’. De individuele predictie-intervallen waren te groot en hadden dus een te grote foutmarge bij het voorspellen. Vervolgens hebben we de klinimetrische eigenschappen geanalyseerd van vier vaardigheidsgerelateerde fitheidstesten: de Muscle Power Sprint Test (MPST), de 10x5 Meter Sprint Test (10x5MST), de slalomtest en de Een Afzet Test (One Stroke Push Test, 1SPT). De MPST, aangepast naar 4 sprinten, is valide en betrouwbaar voor het meten van anaerobe fitheid. De 10x5MST en slalomtest zijn beide valide en betrouwbaar om behendigheid
te meten. De resultaten voor de 1SPT lieten zien dat deze test niet valide en betrouwbaar is bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB.
Beweeggedrag Beweeggedrag bestaat uit sedentaire activiteiten en fysieke activiteiten en vindt plaats in een bepaalde context met een bepaalde motivatie. Sedentaire activiteit wordt gedefinieerd als “zitten of liggen gedurende de tijd dat men wakker is met een energieverbruik van minder dan 1,5 metabole equivalent (Metabolic Equivalent Task)”. Fysieke activiteit wordt gedefinieerd als “elke beweging van het lichaam die resulteert in energieverbruik”. Er is geen overzicht in de literatuur die het beweeggedrag laat zien van rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB. Ook zijn er geen gegevens te vinden over relaties tussen beweeggedrag en VO2piek, leeftijd, geslacht en manier van voortbewegen bij rolstoelrijdende kinderen met SB. Informatie over het beweeggedrag van rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB en over eventuele relaties tussen het beweeggedrag en bepaalde variabelen zal ons helpen om interventies te ontwikkelen, specifiek voor deze doelgroep.
»
FysioPraxis september 2018 | 21
WAT KAN DE FYSIOTHERAPEUT MET DE RESULTATEN VAN DIT ONDERZOEK? De kinderfysiotherapeut is in staat om valide en betrouwbaar verschillende aspecten van fitheid te meten door middel van veldtesten bij rolstoelrijdende kinderen met SB. Deze veldtesten zijn makkelijk toepasbaar binnen de kinderfysiotherapeutische praktijk omdat er alleen voldoende ruimte, een cd-speler, een hartfrequentiemeter, een stopwatch, tape en pionnen nodig zijn. De SRiT meet de aerobe fitheid, de MPST (aangepast naar 4 sprints) meet de anaerobe fitheid en de 10x5MST en de slalomtest meten de behendigheid. Vanwege de grootte van het inactiviteitsprobleem bij deze doelgroep adviseren we om bij rolstoelrijdende kinderen met SB het bewegen zo vroeg mogelijk te stimuleren, bijvoorbeeld door kinderen zo veel
mogelijk zelf te laten rolstoelrijden, door het gebruik van bijvoorbeeld handbikes voor de lange afstand te stimuleren, maar ook door kinderen te stimuleren en te leren actief buiten te spelen. Het begeleiden van ouders is hierbij essentieel. Trainen van fitheid lijkt belangrijk voor deze doelgroep, maar dit zal waarschijnlijk niet leiden tot een toename in beweeggedrag. Hiervoor zijn andere factoren van belang, zowel persoonlijke als externe. Het trainen van rolstoelvaardigheid (op jonge leeftijd) lijkt een belangrijke positieve factor te zijn om het beweeggedrag van rolstoelrijdende kinderen te verbeteren. Daarbij lijken gedragsmatige interventies essentieel, zoals het verbeteren van het zelfvertrouwen van het kind en het leren toepassen van oplossingsgerichte strategieën (bijvoor-
beeld dat een kind zelf in staat is om mee te denken hoe hij/zij wél mee kan doen). Uitleg aan de omgeving van een kind, zoals aan gymleerkrachten en trainers, is een belangrijke taak van de kinderfysiotherapeut. Zo leert de omgeving welke mogelijkheden deze kinderen hebben om deel te nemen aan beweegactiviteiten. Samenwerking met buurtsportcoaches lijkt een belangrijke kans voor de toekomst. Het op maat maken van de kinderfysiotherapeutische begeleiding van het kind en de ouders is cruciaal; een one size fits all-programma is niet geschikt.
» Uit onze resultaten blijkt dat het beweeg-
aan beweeggedrag bij rolstoelrijdende kinderen met SB. Een groot gedeelte van de variantie bleef niet verklaard (6186%), wat impliceert dat er andere belangrijke persoonlijke en omgevingsfactoren zijn die geëxploreerd moeten worden. Ons onderzoek toont aan dat er een grote variatie is aan persoonlijke en omgevingsfactoren, gepresenteerd op alle niveaus van het Physical Activity for persons with a Disability (PAD)-model, die ofwel positief ofwel negatief samenhangen met beweeggedrag bij zowel kinderen en jongeren met SB als bij kinderen en jongeren met lichamelijke beperkingen. Verzorging in verband met incontinentie, medische ingrepen en de verminderde intentie om fysiek actief te zijn, leken negatieve persoonlijke factoren specifiek voor kinderen en jongeren met SB. In het algemeen waren het competent zijn in vaardigheden, een voldoende fitheidsniveau, zelfvertrouwen en oplossingsgerichtheid belangrijke persoonlijke factoren voor kinderen en jongeren met lichamelijke beperkingen. Omgevingsfactoren die geassocieerd waren met fysieke activiteit, waren het contact met en de ondersteuning door andere mensen, het gebruik van hulpmiddelen voor verzorging en mobiliteit, adequate informatievoorziening over mogelijkheden voor aangepast spor-
ten en de aanwezigheid en toegankelijkheid van speeltuinen en sportfaciliteiten. Als laatste hebben we bestaande evidentie geëvalueerd met betrekking tot kinderfysiotherapeutische interventies en het verbeteren van fysieke activiteit bij kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking. Op deze manier krijgen we inzicht in de (in)effectiviteit van aspecten van interventies die al gebruikt worden. Resultaten lieten zien dat er niveau I-bewijs was voor geen effect van fysieke training alleen op het verbeteren van fysieke activiteit bij kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking. Daarnaast is er conflicterend bewijs voor het effect van interventies met een gedragsmatige component op fysieke activiteit op de korte termijn en niveau II-bewijs voor geen effect van interventies met een gedragsmatige component op fysieke activiteit op de lange termijn bij kinderen met een lichamelijke beperking. Opgemerkt dient te worden dat het bewijs gebaseerd is op slechts zeven studies bij kinderen met Cerebrale Parese (CP), waarbij door slechts twee studies (gedeeltelijk) gedragsmatige interventies zijn onderzocht. Er is meer innovatief onderzoek nodig om interventies gericht op het verbeteren van beweeggedrag te ontwikkelen voor kinderen met een lichamelijke beperking.
gedrag (uitgedrukt in type activiteit en intensiteit) van rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB, vergeleken met dat van zich normaal ontwikkelende kinderen, ongunstig is. Rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB bewogen op weekenddagen nog minder dan op schooldagen. Ze besteedden op schooldagen meer tijd aan fysieke activiteiten en minder tijd aan sedentaire activiteiten en lieten hogere intensiteiten zien gedurende een schooldag ten opzichte van een weekenddag. Slechts 19% van alle deelnemers voldeed aan de Fysieke Activiteiten Richtlijn (> 60 minuten matig tot zware intensiteit waarvan 30 minuten zware intensiteit, American College of Sports Medicine) gedurende een schooldag en slechts 8% gedurende een weekenddag. De intensiteiten van de verschillende activiteiten varieerden enorm tussen de kinderen en jongeren, wat het belang weergeeft van individueel onderzoek en behandeling bij hulpvragen gericht op beweeggedrag. Het beweeggedrag van rolstoelrijdende kinderen met SB was gerelateerd aan leeftijd en Hoffer-classificatie, waarbij een hogere leeftijd en niet kunnen lopen beweeggedrag negatief beïnvloedde. Geslacht en VO2piek waren niet gerelateerd
22 | FysioPraxis september 2018
De protocollen van de testen, de bijbehorende scoreformulieren en het e-book van het proefschrift zijn via mail opvraagbaar: manon.bloemen@hu.nl
Dit promotieonderzoek was onderdeel van de onderzoekslijn ‘Kind met Beperking’, die samen met de onderzoekslijn ‘Zuigelingen’ het onderzoeksprogramma ‘Kind’ vormt binnen het Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (Kenniscentrum Gezond en Duurzaam Leven) van de Hogeschool Utrecht. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de Masteropleiding Fysiotherapie, specialisatie Kinderfysiotherapie en de Expertgroep Kind en Beweging van de Hogeschool Utrecht.
Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? In mijn werk als kinderfysiotherapeut liep ik tegen het probleem aan dat er nog erg weinig bekend was over fitheid en beweeggedrag bij kinderen die gebruikmaken van een rolstoel. Ik kreeg de kans om me aan te sluiten bij onderzoek van mijn copromotor Janke de Groot over dit onderwerp, binnen het Lectoraat Leefstijl en Gezondheid van de HU, waar ik toen al werkte als docent.
Waarom dit onderwerp?
PHYSICAL PHYSICALFITNESS FITNESSAND ANDPHYSICAL PHYSICALBEHAVIOR BEHAVIOR ININ(WHEELCHAIR-USING) (WHEELCHAIR-USING)YOUTH YOUTHWITH WITHSPINA SPINABIFIDA BIFIDA Fysieke Fysiekefitheid fitheidenenfysiek fysiekgedrag gedragbijbij(rolstoel-rijdende) (rolstoel-rijdende) kinderen kinderenenenadolescenten adolescentenmet metspina spinabifida bifida
HAVING ABILITY TO SUPPORT HAVING THETHE ABILITY TO SUPPORT
SAFETY SAFETY HAZARD HAZARD
INSUFFICIENCY INSUFFICIENCY
MOTIVATION MOTIVATION
OPTIMUM OPTIMUM MOBILITY MOBILITY
TRY SPORTS TRY SPORTS
Nee, onze hypothesen zijn bevestigd.
MANON BLOEMEN
Hebben de conclusies u verrast?
De onderzoekslijn ‘Kind met Beperking’ van het Lectoraat Leefstijl en Gezondheid verder ontwikkelen, waarbij we ons richten op optimale participatie van kinderen met beperkingen aan beweegactiviteiten, bijvoorbeeld in de buurt. Denk hierbij ook aan het actief samenspelen van kinderen met en zonder beperkingen. Fysieke fitheid en fysiek gedrag bij (rolstoel-rijdende) kinderen en adolescenten met spina bifida
Er kan nog veel verbeteren binnen de zorg voor kinderen met beperkingen, en specifiek voor kinderen die gebruikmaken van een rolstoel. We staan voor de uitdaging hen zo goed mogelijk te begeleiden en te ondersteunen, zodat ze volledig kunnen meedoen in onze maatschappij.
Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld?
PHYSICAL FITNESS FITNESS AND AND PHYSICAL PHYSICAL BEHAVIOR BEHAVIOR IN IN (WHEELCHAIR-USING) (WHEELCHAIR-USING) YOUTH YOUTH WITH WITH SPINA SPINA BIFIDA BIFIDA PHYSICAL Fysieke fitheid en fysiek gedrag bij (rolstoel-rijdende) kinderen en adolescenten met spina bifida MANON BLOEMEN
studeerde Fysiotherapie aan Saxion Hogeschool Enschede, Kinderfysiotherapie bij de Transfergroep in Rotterdam en Fysiotherapiewetenschap aan de Universiteit Utrecht. Ze heeft gewerkt als kinderfysiotherapeut in de kinderrevalidatie, en is docent aan de Hogeschool Utrecht (HU) bij de Masteropleiding Fysiotherapie, specialisatie Kinderfysiotherapie, en onderzoeker binnen het Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (HU). Ze volgde het PhD-curriculum van Training Upcoming Leaders In Paediatric Science (TULIPS). Titel proefschrift: Physical fitness and physical behavior in (wheelchair-using) youth with spina bifida Promotiedatum: 7 juni 2017, Universiteit Utrecht Promotieteam: prof. dr. F.J.G. Backx, dr. J.F. de Groot, dr. T. Takken Subsidie: SIA-RAAK 2011-13-35P en persoonlijke promotievoucher van HU
Vervolgonderzoek
Binnen ons vervolgonderzoek zullen we ons richten op het ondersteunen van het beweeggedrag van kinderen met een beperking, waarbij we ook de ouders betrekken. We hebben de resultaten van dit promotieonderzoek verwerkt in een nieuw project, getiteld ‘Wat Beweegt Jou?!’. Hierin gaan we de volgende stap maken, samen met kinderfysiotherapeuten, ouders, kinderen met beperkingen, de Hogeschool Utrecht, DIO design, de Nederlandse Vereniging Kinderfysiotherapie, de BOSK, Stichting Fitkids, Het Wilhelmina Kinderziekenhuis, Het Kenniscentrum Sport, Special Heroes, en elf kinderfysiotherapiepraktijken en zeven buurtsportcoachorganisaties. We zullen ons enerzijds richten op het ontwikkelen van gedragsmatige interventies die de kinderfysiotherapeut kan inzetten bij kinderen met beperkingen en hun ouders, anderzijds zullen we tools ontwikkelen om de samenwerking tussen de kinderfysiotherapeuten en buurtsportcoaches te verbeteren. Naast ‘Wat Beweegt Jou?!’ zijn we samen met de ‘Speeltuinbende’ aan het inventariseren hoe we de participatie van kinderen met beperkingen in het actief buitenspelen kunnen verbeteren en hoe we kinderen en ouders hierin kunnen ondersteunen.
SUFFICIENT BUDGET SUFFICIENT BUDGET
Manon Bloemen
werken aan complexe motorische vaardigheden die nodig zijn om daadwerkelijk in beweegactiviteiten te participeren, waarbij de werkelijke context een belangrijke rol speelt. Bij rolstoelrijdende kinderen kan gedacht worden aan het trainen van rolstoelvaardigheden waarbij de stap wordt gemaakt van de oefenzaal naar diverse buitensituaties, en bij jonge kinderen aan het oefenen van vaardigheden in de speeltuin, op het speelplein of tijdens de gymles. Daarnaast lijkt informatieverstrekking aan mensen over de mogelijkheden van kinderen met beperkingen een belangrijke taak van de kinderfysiotherapeut.
LACK LACK OF OF VISION VISION
FLEXIBILITY FLEXIBILITY ASSERTIVENESS ASSERTIVENESS ACCESSIBILITY ACCESSIBILITY TRANSPORT TRANSPORT
EM S ENT S
Geconcludeerd kan worden dat er verschillende valide en betrouwbare veldtesten ontwikkeld zijn om fysieke fitheid te meten bij rolstoelrijdende kinderen en jongeren met SB. De testen kunnen gemakkelijk gebruikt worden binnen de fysiotherapiepraktijk. Deze kinderen en jongeren laten zeer ongunstig beweeggedrag zien ten opzichte van zich normaal ontwikkelende leeftijdgenoten. Daarnaast beïnvloeden een hogere leeftijd en de mate van rolstoelgebondenheid het beweeggedrag negatief. Er is een grote variëteit aan persoonlijke en omgevingsfactoren gerelateerd aan beweeggedrag bij kinderen en jongeren met SB en andere lichamelijke beperkingen. Individueel aangepaste interventies (geen one size fits all), waarbij de facilitators ingezet worden om de barrières te beslechten, lijken een startpunt wanneer het doel is om beweeggedrag te verbeteren bij kinderen met lichamelijke beperkingen. Hierbij lijkt het ontwikkelen van voldoende zelfvertrouwen en oplossingsgericht denken bij kinderen met beperkingen essentieel, een aspect om mee te nemen in de kinderfysiotherapeutische behandeling. Daarbij zou de kinderfysiotherapeut moeten
REI LIM ITE REIMBURS D MB LIMEM URS ITEENT D
Implicaties voor de praktijk
MANON MANONBLOEMEN BLOEMEN
Cover / boekenlegger / Uitnodiging Press.indd 1-3
FysioPraxis september 2018 | 23
01-05-17 12:25
dossier kinderfysiotherapie | FysioWijzer
Fysiotherapie bij zeldzame spierziekten – deel 3:
Spinale musculaire atrofie Spinale musculaire atrofie (SMA) is een erfelijke spierziekte die wordt veroorzaakt door degeneratie van de motorische voorhoorncellen in het ruggenmerg. Al op zeer jonge leeftijd kan spierzwakte ontstaan, met name in de proximale arm- en beenspieren, de ademhalingsspieren en de axiale musculatuur (houdingsspieren). Tekst: Mitchell van Doormaal (KNGF) en Charlotte van Esch (Spierziekten Nederland)
Er zijn verschillende typen SMA, die worden onderscheiden op basis van beginleeftijd en behaalde motorische mijlpalen. Het klinisch spectrum varieert van overlijden in het eerste levensjaar tot milde spierzwakte op volwassen leeftijd. In z’n algemeenheid geldt: hoe eerder iemand is aangedaan, hoe ernstiger de ziekte. Kinderen met SMA hebben een vertraagde motorische ontwikkeling, hypotonie en zijn sneller vermoeid. Cognitief functioneren zij normaal. Met de juiste aanpassingen, hulpmiddelen en begeleiding door de (kinder)fysiotherapeut is hun ontwikkeling optimaal te stimuleren. Dankzij de recente introductie van medicamenteuze therapie zullen meer kinderen met SMA een hogere leeftijd behalen en wordt het belang van deze ondersteunende therapie alleen maar groter.
Zorg van de ouders Voor ouders brengt het regelen van de juiste aanpassingen, hulpmiddelen en begeleiding veel spanning mee. Bellina Ronen, moeder van een kind met SMA: “De grootste ergernis is het dagelijkse gevecht voor hulpmiddelen, zorgvergoeding, medicatievergoeding, individuele begeleidingsuren en hulp voor passend regulier onderwijs. Dit valt ons vaak erg zwaar, omdat dit nog bovenop de dagelijkse zorg van ons kind komt. Er is altijd iets te doen of te regelen. Nooit is er een moment van rust. Maar zorgen voor onze dochter, waaronder het dagelijks oefenen, doen we met liefde. We zijn ook niet anders gewend eigenlijk!” Zo blijkt dat de spierziekte Bellina Ronen en haar dochter er niet van weerhoudt om samen wekelijks te gaan zwemmen en paard te rijden. Danny van der Woude, kinderfysiotherapeut in het SMA-expertisecentrum, WKZ-UMC Utrecht, herkent dit: “Kinderen met SMA doen alles wat binnen hun bereik en mogelijkheden ligt, zoals meedoen met sport, met de gym en op school. Het is dan ook erg belangrijk dat ouders de juiste handvatten aangereikt krijgen om hun kind te ondersteunen en te stimuleren.”
24 | FysioPraxis september 2018
Expertisecentrum De kinderfysiotherapeut speelt een belangrijke rol in de multidisciplinaire begeleiding van kinderen met deze complexe aandoening en hun ouders. Met de komst van de eerste effectieve medicamenteuze behandeling (zie kader Medicijnontwikkelingen) is het essentieel dat de kinderfysiotherapeut een proactieve houding aanneemt met als doel maximaal rendement te halen uit de mogelijkheden die ontstaan. De eerstelijnskinderfysiotherapeut heeft de meeste kennis van het kind en de omgeving, die goed aansluit bij de specialistische kennis van kinderfysiotherapeuten uit het SMA-expertisecentrum. Danny van der Woude: “Kinderen met SMA worden standaard één à twee keer per jaar gezien op de multidisciplinaire poli.
Medicijnontwikkelingen Begin 2017 is medicatie op de Europese markt toegelaten die het ziekteproces van SMA kan vertragen. In sommige gevallen wordt vooruitgang gezien. Dit nieuwe middel, Spinraza©, is de eerste medicamenteuze behandeling voor SMA. Sinds augustus 2018 wordt Spinraza© in Nederland vergoed vanuit de basisverzekering voor kinderen met SMA in een beperkte leeftijdsgroep. Voor de overige groep patiënten komt het middel mogelijk ook beschikbaar, maar dan in het kader van een onderzoek. Spinraza© wordt via een ruggenprik meerdere malen per jaar toegediend. De eerste resultaten zijn hoopvol; een deel van de kinderen gaat aanzienlijk vooruit. Langetermijneffecten zijn nog onbekend. Helaas leidt ook Spinraza© niet tot genezing. Niet voor iedereen heeft Spinraza© eenzelfde gunstig effect en zelfs als de medicatie aanslaat, zal verdere (ondersteunende) behandeling levenslang nodig blijven, onder anderen door de kinderfysiotherapeut. Het SMA-expertisecentrum is in Nederland het centrum waarin deze en andere onderzoeken worden uitgevoerd (www.smaonderzoek.nl). Voor de komende jaren is het streven dat medicatie zoals Spinraza© beschikbaar zal komen voor steeds meer mensen met SMA en dat meer bekend wordt over de langetermijneffecten, ook bij oudere kinderen en volwassenen. Na Spinraza© zitten nog andere medicijnen in de wetenschappelijke pijplijn, waaronder gentherapie. Met de tijd zal meer duidelijkheid komen over de werking van deze middelen en de beschikbaarheid ervan voor patiënten.
Bij jongere kinderen die ernstiger zijn aangedaan, vinden vaak in korte tijd meerdere consulten plaats vanwege problemen die ontstaan op het gebied van de longfunctie en voeding. Kinderen die behandeld worden met Spinraza©, worden ook frequenter beoordeeld tijdens geplande klinische opnames voor behandeling.” Kinderfysiotherapeuten van het SMA-expertisecentrum pleiten nadrukkelijk voor nauw contact met de eerstelijnskinderfysiotherapeut om maximaal gebruik te maken van elkaars expertise.
Brochure De brochure ‘Kinderfysiotherapie en fysiotherapie bij SMA’ is ontwikkeld om laagdrempelig toegang te verschaffen tot betrouwbare informatie over fysiotherapeutische behandeling bij SMA. Bellina Ronen is erg blij met het uitkomen van de brochure, maar geeft ook aan: “Er moet niet vergeten worden dat er voor de behandeling van SMA niet één vaste behandelmethode is. Het gaat erom dat je kind op leuke wijze geprikkeld wordt om te bewegen en grenzen te verleggen. Be creative!”
Zeldzame spierziekten in FysioPraxis: Deel 1 - FSHD (maart 2018, pag. 42-43) Deel 2 - PPS (juni 2018, pag. 42-43)
MET DANK AAN: Bellina Ronen, moeder van kind met SMA Danny van der Woude MSc, kinderfysiotherapeut, WKZ-UMC Utrecht Drs. Bart Bartels, kinderfysiotherapeut, WKZ-UMC Utrecht Dr. Marja Schoenmakers, kinderfysiotherapeut, WKZ-UMC Utrecht
Brochures voor de fysiotherapeut Spierziekten Nederland heeft in samenwerking met het KNGF vier brochures ontwikkeld om fysiotherapeuten te ondersteunen in de behandeling en begeleiding van patiënten met zeldzame spierziekten. De volgende brochures zijn beschikbaar: - Fysiotherapie bij facioscapulohumerale dystrofie (FSHD) - Fysiotherapie bij postpoliosyndroom (PPS) - Fysiotherapie bij hereditaire spastische paraparese (HSP) en primaire laterale sclerose (PLS) - Kinderfysiotherapie en fysiotherapie bij spinale musculaire atrofie (SMA) Scan de QR-code of kijk op www.kngf.nl/spierziekten voor deze brochures met bijbehorende filmpjes.
FysioPraxis september 2018 | 25
SCCH
Universitaire Masterstudie
is een zeldzame ziekte
Evidence Based Practice in Health Care MSc/Drs Start 18e academisch jaar september 2019 Tweejarige universitaire deeltijd masterstudie tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker). Bridging health care and science ■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau ■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering ■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd ■ voor medici, paramedici, promovendi, verpleeg- en verloskundigen Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding: www.amc.nl/masterebp
Zó zeldzaam, dat deze botaandoening helaas niet of (te) laat wordt gediagnosticeerd!
Sternocostoclaviculaire Hyperostosis (SCCH)
is een zeldzame, chronische botaandoening veroorzaakt door een steriele ontsteking van het borstbeen, de daaraan bevestigde sleutelbeenderen en de ribben. Andere delen van het skelet kunnen ook wel aangetast worden, bijvoorbeeld de wervelkolom.
Raadpleeg de website voor behandeling of doorverwijzing. Voor meer informatie: www.scch.nl
02-11-17 13:49
fysiopraxis-scch 171102.indd 1
Verdiep je in de wereld van protheses en ortheses 4-daagse Revalidatiecursus start in maart 2019
De cursus bestaat uit interactieve presentaties en het oefenen van vaardigheden in praktijk situaties met patiënten met een been amputatie en patiënten met een neurologische aandoening. De cursus richt zich op fysiotherapeuten die werkzaam zijn in een ziekenhuis, revalidatie centrum, verpleeghuis of eerstelijnspraktijk en daar patiënten (gaan) behandelen met een beenprothese of beenorthese. Voor contact, informatie of aanmelding, ga naar www.radboudumc.nl/por2019 Accreditatie is toegekend door het KNGF voor 23 punten.
PsychFysio.nl
Modulen 2018-2019 Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten
Pi j n? Ar t r ose? Reuma? Easyst epper s! Kostmi nderkr achten i smi nderbel ast end voordegewr i cht en!
Motorisch trainen bij pijn Fysiopilates Gezondheidspsychologie Motiverende gespreksvoering+SFT Dansante Fysiotherapie De Mindful Fysiotherapeut De Running Fysiotherapeut
- 4 dagen start 12/12. - 9 dagen start di 8/1. - 5 dagen start wo 9/1. - 3 dagen di 15/1. - 8 dagen start vr/za 18/1. - 8 dagen start do 14/3. - 5 dagen start wo 20/3.
Opleidingen@PsychFysio.nl / 06-21867046 / Nieuwegein / www.psychfysio.nl
0402410707/ www. easyst epper s. nl
Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen. T 010 416 93 93 E info@veldon.nl www.veldon.nl
Werkt u al met het VeldonÂŽ concept?!
Master Fysiotherapiewetenschap Wat beweegt jou? Wil jij de kwaliteit van fysiotherapeutische zorg verbeteren? De wetenschappelijke kennis die daarvoor nodig is ontwikkelen? Werk en studie combineren? Dan is Fysiotherapiewetenschap iets voor jou!
Gangbeeldanalyse binnen 2 minuten? Kom de Walker View uitproberen in onze stand tijdens de Dag van de Fysiotherapeut congres en ontvang je eigen loopanalyse!
www.hankamprehab.nl
Tijdens deze tweejarige deeltijd master leiden we je op tot academicus die in staat is bij te dragen aan de ontwikkeling van fysiotherapeutische zorg vanuit wetenschappelijk perspectief. Ruim 80% van de afgestudeerden heeft binnen een jaar een functie die aansluit bij de opleiding. UU Master’s Open Day 3 oktober 2018 www.uu.nl/masters/fysiotherapiewetenschap
test en techniek
Nederlandse versie
Headache Screening Questionnaire (HSQ) Tekst: Hedwig van der Meer, Corine Visscher, Raoul Engelbert, Wim Mulleners, Maria Nijhuis-van der Sanden, Caroline Speksnijder
Introductie Hoofdpijn is een veel voorkomende aandoening.1 Er kan onderscheid gemaakt worden tussen primaire hoofdpijn en secundaire hoofdpijn.2 Primaire hoofdpijn, zoals migraine en spanningshoofdpijn, is een aandoening op zichzelf waarvan de exacte oorzaak nog niet bekend is.2 Secundaire hoofdpijn, zoals cervicogene hoofdpijn en hoofdpijn ten gevolge van temporomandibulaire disfuctie (TMD),
is een symptoom met een onderliggende musculaire oorzaak.2 Ondanks dat migraine en spanningshoofdpijn niet veroorzaakt worden door musculoskeletale factoren, is er wel een relatie tussen deze twee hoofdpijnsoorten en diverse musculoskeletale klachten waaronder nekklachten en klachten aan het kauwstelsel.2-4 Door de relatie met het musculoskeletale stelsel is de fysiotherapeut geschikt om patiënten met diverse soorten hoofdpijn te behandelen. Naast de secundaire hoofdpijnsoorten gerelateerd aan musculoskeletale oorzaken kunnen patiënten met spanningshoofdpijn of migraine dus ook baat hebben bij
fysiotherapie.5 Om te screenen voor de aanwezigheid van spanningshoofdpijn en migraine is de Headache Screening Questionnaire (HSQ) ontwikkeld.
HSQ NL-versie De HSQ is een Nederlandse vragenlijst bestaande uit 10 vragen (tabel 1).6 Deze vragen zijn vertaald en omgezet vanuit de International Classification of Headache Disorders 3e editie (ICHD-3).2 Met deze vragen worden de eigenschappen van spanningshoofdpijn en migraine uitgevraagd en worden er per type hoofdpijn punten toegekend (0-8). Met deze punten kan beoordeeld worden of er sprake
Tabel 1 HSQ NL-versie 1 Hoe vaak in uw leven heeft u hoofdpijn gehad? A. 0-4 keer
B. 5-9 keer
C. ≥ 10 keer
2 Terugkijkend op de vorige vraag, hoe vaak zou u die hoofdpijnmomenten als een hoofdpijnaanval omschrijven? A. 0-4 keer
B. 5-9 keer
C. ≥ 10 keer
3 Hoe vaak per maand heeft u hoofdpijn? A. < 1 per maand
B. ≥ 1 - < 15 per maand
C. ≥ 15 per maand
4 Hoe lang duurt uw hoofdpijn, wanneer u geen medicatie gebruikt? A. 0-30 minuten
B. 30 minuten - 4 uur
C. 4 uur - 3 dagen
D. 3-7 dagen
E. > 7 dagen
5 Welk woord zou u gebruiken om uw hoofdpijn te kenmerken? A. Pulserend gevoel
B. Strak of drukkend gevoel C. Brandend of stekend gevoel
D. Anders, nl ….
6 Is uw hoofdpijn eenzijdig of tweezijdig van aard? A. Eenzijdig
B. Tweezijdig
7 Omschrijf de ernst van uw hoofdpijn. A. Mild
B. Matig
C. Ernstig
D. Zeer ernstig
Geef bij de volgende stellingen aan of deze bij u van toepassing zijn wanneer u hoofdpijn heeft. 8 Dagelijkse activiteiten (bv. traplopen of lopen) verergeren mijn hoofdpijn. A. Ja
B. Nee
9 Ik vermijd dagelijkse activiteiten wanneer ik hoofdpijn heb. A. Ja
B. Nee
10 Omschrijf wat u tijdens de hoofdpijn ervaart. (meerdere antwoorden mogelijk) A. Gevoeligheid voor licht
28 | FysioPraxis september 2018
B. Gevoeligheid voor geluid
C. Misselijkheid en/of overgeven
D. Geen van bovenstaande
E. Anders, nl …..
Figuur 1
Figuur 2
Scoring Algoritme HSQ voor spanningshoofdpijn
Scoring Algoritme HSQ voor migraine
is van spanningshoofdpijn of migraine (8 punten), van een ‘waarschijnlijke’ spanningshoofdpijn of migraine (≥ 6 punten), of geen van beide (< 6 punten). De punten worden toegekend aan de hand van de algoritmes voor spanningshoofdpijn (figuur 1) en voor migraine (figuur 2).
terecht herkend wordt. Voor het afkappunt van 6 punten stijgt dit naar 92%. De mensen zonder spanningshoofdpijn worden bij een afkappunt van 8 punten in 86% van de gevallen terecht herkend en bij 6 punten daalt dit naar 48%.
Klinimetrische eigenschappen
Wanneer een patiënt met hoofdpijn zich aanmeldt bij de fysiotherapeut, kan de HSQ worden ingevuld. De therapeut kan dan aan de hand van de algoritmes de punten per type hoofdpijn uitrekenen. Als de patiënt minder dan 6 punten heeft voor migraine of spanningshoofdpijn, is de kans groot dat die hoofdpijn niet aanwezig is. Boven de 6 punten is de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van migraine of spanningshoofdpijn groter. Bij de aanwezigheid van migraine en/of spanningshoofdpijn wordt geadviseerd om een multidisciplinaire behandeling in te zetten.7 In eerder onderzoek is aangetoond dat een gecombineerde behandeling van medicatie en een stabilisatieopbeetplaat (splint, vaak gebruikt bij kaakklachten en/of tandenknarsen) effectief is bij migraine.8 Voor spanningshoofdpijn lijkt het behandelen van een eventuele cervicale disfunctie een effectief middel.9 Nadat beoordeeld is of een van deze primaire hoofdpijnsoorten aanwezig is, wordt geadviseerd te controleren
De HSQ heeft een sensitiviteit van 69% voor migraine en 89% voor waarschijnlijke migraine. De specificiteit voor migraine was 90% en voor waarschijnlijke migraine 54%. Dit betekent dat, bij het afkappunt van 8 punten, 69% van de patiënten met migraine herkend wordt door de HSQ en dat 90% van de mensen zonder migraine terecht herkend wordt door de HSQ. Bij het verlagen van het afkappunt naar 6 punten (waarschijnlijke migraine) worden meer mensen terecht herkend door de HSQ, maar zijn er ook meer fout-positieven; meer mensen zonder migraine krijgen onterecht de diagnose migraine dan bij een hoger afkappunt. Voor spanningshoofdpijn was de sensitiviteit 36% en voor waarschijnlijke spanningshoofdpijn 92%. De specificiteit voor spanningshoofdpijn was 86% en voor waarschijnlijke spanningshoofdpijn 48%. Voor spanningshoofdpijn betekent dit dat bij het afkappunt van 8 punten maar 36% van de patiënten met spanningshoofdpijn
Gebruik in de praktijk
op de aanwezigheid van een eventuele secundaire hoofdpijn vanuit de nek of het kauwstelsel. Fysiotherapie is voor deze beide hoofdpijnsoorten, cervicogene hoofdpijn en secundaire hoofdpijn ten gevolge van TMD, een effectieve behandeling.10,11
Hedwig van der Meer, PT, MSc, Opleiding Fysiotherapie, ACHIEVE kenniscentrum, Faculteit Gezondheid, HvA; IQ Healthcare, Radboudumc, Nijmegen; Revalidatie, Amsterdam UMC, UvA; Orale Kinesiologie, Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), Amsterdam UMC, VU Amsterdam Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie, UMC Utrecht. Corine Visscher, PT, MSc, PhD, Orale Kinesiologie, ACTA, Amsterdam UMC, VU Amsterdam. Raoul Engelbert, PT, PhD, Opleiding Fysiotherapie, ACHIEVE kenniscentrum, Faculteit Gezondheid, HvA; Revalidatie, Amsterdam UMC, UvA. Wim Mulleners, MD, Neurologie, Canisius Wilhemina Ziekenhuis, Nijmegen. Maria Nijhuis-van der Sanden, PT, PhD, IQ Healthcare, Radboudumc, Nijmegen. Caroline Speksnijder, PT, MSc, PhD, IQ Healthcare, Radboudumc, Nijmegen; Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie, UMC Utrecht.
Literatuur en figuren: www.kngf.nl/fysiopraxis
FysioPraxis september 2018 | 29
wetenschap – promotieonderzoek
Fysieke fitheid, moeheid en fysieke training bij sarcoïdose Fysieke training op maat geeft bij patiënten met sarcoïdose vaak betere klachtenreductie dan farmacotherapeutische interventies. Daarnaast kan de fysiotherapeut een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen van de ernst van de (gevolgen van) deze ziekte.
Tekst: Bert Strookappe
Inleiding Sarcoïdose is een stoornis van het afweersysteem. Het is een multisysteemaandoening die gekenmerkt wordt door ontstekingsactiviteit met de vorming van granulomen.1 Granulomen zijn ophopingen van afweercellen die in het gehele lichaam kunnen voorkomen en op den duur kunnen leiden tot functievermindering van de betrokken orgaansystemen. Sarcoïdose behoort tot de groep ‘interstitiële longaandoeningen’ (waaronder ook bijv. idiopathische pulmonale fibrose, IPF), maar anders dan deze term doet vermoeden, zijn bij sarcoïdose niet alleen de longen betrokken. Sarcoïdose kan zich in het hele lichaam manifesteren. Betrokkenheid van de longen komt het meest frequent voor, maar ook de ogen, de huid, het lymfe- en skelet-spiersysteem zijn veelvuldig aangedaan.1,2 Sarcoïdose komt over de hele wereld voor, bij zowel mannen als vrouwen. De aandoening is niet leeftijdgebonden, maar komt vaker voor in de leeftijdscategorie 25-45 jaar. De incidentie in Nederland wordt geschat op 20 per 100.000 inwoners en de prevalentie op 50 per 100.000 inwoners. In Nederland wordt het aantal patiënten geschat op 8000.1-3 Patiënten met sarcoïdose kunnen zich zowel met orgaanspecifieke symptomen als met niet-orgaanspecifieke symptomen, zoals pijn, moeheid, algehele malaise en verminderde inspanningstolerantie, presenteren.1,4,5 Medicamenteuze behandelopties zijn gericht op het behandelen van symptomen van de ziekte, zoals onderdrukking van de inflammatie en behoud van orgaanfunctie.1 Ondanks effectieve
30 | FysioPraxis september 2018
behandeling van sarcoïdose en uitdoven van de ziekteactiviteit leidt dit niet altijd tot een verbetering van de klachten van de patiënt. Daarom is het interessant te kijken naar aanvullende behandelmogelijkheden van deze fysieke beperkingen (moeheid, verminderde spierkracht, verminderde inspanningstolerantie). De evidentie op dit gebied bij deze patiëntengroep is beperkt, en meestal gebaseerd op observationele studies in kleine patiëntpopulaties. Internationale richtlijnen over niet-medicamenteuze behandeling ontbreken.
laten zien. Zo sluit een normale diffusiecapaciteit (DLCO) van de longen gemeten in rust een eventuele pulmonale gaswisselingsstoornis tijdens inspanning niet uit.10 Een cardiopulmonale inspanningstest lijkt hiervoor een betere voorspeller te zijn.10 Daarnaast blijkt de kwaliteit van leven in grote mate voorspeld te worden door de ernst van de vermoeidheid en inspanningscapaciteit.11 Vanwege deze resultaten is aanbevolen fysieke testen deel uit te laten maken van de multidisciplinaire begeleiding van patiënten met sarcoïdose.
Eerder onderzoek
Relaties tussen klachten en moeheid
Promotieonderzoek van dr. Rik Marcellis heeft laten zien dat een aanzienlijk deel van de patiënten met sarcoïdose last heeft van beperkte inspanningstolerantie, spierzwakte en moeheid.5,6 Deze beperkingen blijken vaak een aanhoudend karakter te hebben.5,6 Fysieke testen en gevalideerde vragenlijsten vormen een belangrijk onderdeel bij het bepalen van de aard, ernst en ontwikkeling van de klachten van de patiënt, aangezien hiermee de voorheen relatief subjectieve klachten geobjectiveerd kunnen worden.7,8 In veel gevallen komen de ervaren fysieke klachten van de patiënt namelijk niet overeen met de resultaten van standaard uitgevoerde medische onderzoeken.9 Dit leidt bij veel patiënt tot een gevoel van onbegrip. Veelal wordt de verminderde orgaanfunctie (meestal longfunctie) en ziekteactiviteit gebruikt om de ernst van de ziekte te bepalen en het beloop te monitoren. Hoewel in 70 tot 90% van de patiënten de longen betrokken zijn, kunnen de uitslagen van longfunctietesten een normaal beeld
Het is uitermate interessant relaties tussen de symptomen en klachten van de patiënt, ziekte-ernst, fysieke beperkingen en longfunctie te bepalen. Het is vooral belangrijk te weten hoe en in welke mate moeheid zich presenteert en welke factoren hierbij een rol spelen. In een van de studies uit mijn proefschrift is uitgebreid onderzocht welke factoren een relatie hadden met moeheid. Hieruit bleek dat moeheid niet correleert met demografische variabelen (leeftijd, BMI, tijd sinds diagnose). Ontstekingsparameters, longfunctie en handknijpkracht lieten ook geen significante correlaties met vermoeidheid zien. Meervoudige regressieanalyse liet zien dat alleen vrouwelijk geslacht en 6 minuten wandelafstand (6MWD, percentage van voorspeld) onafhankelijke voorspellers van vermoeidheid waren. Echter, deze twee variabelen verklaarden slechts 11% van de Fatigue Assessment Score (FAS-score). Verder onderzoek om het fenomeen moeheid bij deze patiëntengroep te ontrafelen, is noodzakelijk.12
Het in kaart brengen van de gezondheidstoestand van de patiënt wordt vaak gedaan met behulp van generieke vragenlijsten. Er bestaan weinig tot geen sarcoïdose-gerichte Nederlandstalige gezondheidsvragenlijsten. In een andere studie uit mijn proefschrift is daarom een Engelstalige sarcoïdose-specifieke vragenlijst vertaald en gevalideerd, gericht op het in kaart brengen van de gezondheidstoestand en symptomen van de patiënt. De King’s Sarcoidosis Questionnaire (KSQ) omvat de volgende domeinen: generieke gezondheidstoestand, longen, medicatie, huid en ogen.8 De interne consistentie voor alle KSQ-domeinen was goed (Cronbach’s α 0,72-0,93) en ook de test-hertestbetrouwbaarheid was goed (intraclass correlatiecoëfficiënt 0,700,90).
Effect van fysieke training Een pilotstudy toonde dat patiënten met sarcoïdose minder hinder van moeheid ondervonden, fitter waren en zich mentaal beter gingen voelen na het volbrengen van een fysiek trainingsprogramma.13 De kern van mijn proefschrift bestaat uit een tweetal studies waarin gekeken werd naar het effect van fysieke training op spierkracht, inspanningstolerantie en moeheid bij patiënten met sarcoïdose en IPF. In de eerste studie werden patiënten met IPF en patiënten met eindstadium sarcoïdose-gerelateerde longfibrose met elkaar vergeleken. In beide gevallen hebben deze ernstig zieke patiënten veel hinder van toenemende kortademigheid, verminderde inspanningstolerantie en moeheid. Van alle patiënten werd, voorafgaand en na het fysieke trainingsprogramma, moeheid (FAS), spierkracht (m. biceps brachii, handknijpkracht), inspanningsvermogen (6MWD, Steep Ramp Test), longfunctie (DLCO), geforceerd uitademingsvolume in 1 seconde (FEV1), geforceerde vitale capaciteit (FVC)) bepaald. Het trainingsprogramma duurde 12 weken, patiënten trainden 2 maal per week 1 uur, gericht op het verbeteren van het inspanningsvermogen en op het verbeteren van spierkracht (kracht/duur). Aan het eind van het trainingsprogramma was bij 54% van de patiënten het inspanningsvermogen verbeterd (> 10% verbetering op 6MWD). Daarbij viel voor-
al op dat bij meer dan 90% van de patiënten het inspanningsvermogen en de spierkracht verbeterde of stabiel bleef. Een kortdurend fysiek trainingsprogramma kan ervoor zorgen dat het inspanningsvermogen verbetert of stabiel blijft bij deze patiënten, ondanks ziekteprogressie.14 In de tweede studie werden patiënten met sarcoïdose onderworpen aan het 12 weken durende fysieke trainingsprogramma, gericht op het verbeteren van het inspanningsvermogen en op het verbeteren van spierkracht (kracht/duur). Binnen deze observationele cohortstudie namen 49 patiënten (groep I) deel aan het trainingsprogramma. Deze patiënten werden vergeleken met 41 controlepatiënten (groep II) die dit trainingsprogramma niet volgden. Ten aanzien van moeheid, longfunctie, ziekte-ernst en inspanningsvermogen verschilden deze groepen bij aanvang niet van elkaar. De 6MWD verbeterde in groep I (+70 meter) en bleef hetzelfde in groep II (+4 meter) (F = 72,2, p < 0,001), zie figuur 1. En wellicht belangrijker, groep I liet een significant grotere afname (> 4 punten op de FAS) van de moeheid zien in vergelijking met groep II (F = 6,27, p = 0,014). De resultaten waren onafhankelijk van leeftijd, geslacht, tijd sinds diagnose, longfunctie bij aanvang, ontstekingswaarden en farmacologische interventies.15
Figuur 1
Aanbevelingen In het licht van het ontbreken van internationale aanbevelingen en richtlijnen hebben we getracht een literatuuroverzicht te maken van beschikbare evidentie en meningen van experts, om te komen tot aanbevelingen voor het in kaart brengen van moeheid, fysieke beperkingen en fysieke training bij patiënten met sarcoïdose. De uitkomsten van dit systematische literatuuroverzicht zijn leidend geweest bij het verkrijgen van consensus tussen sarcoïdose-experts over (para)medische aanbevelingen ten aanzien van fysieke training als interventie bij patiënten met sarcoïdose met verschillende manifestaties van de ziekte. De bevraagde groep experts (n = 108) bestond voor het overgrote deel uit longartsen (82%). De meerderheid (70%) had meer dan 10 jaar ervaring met patiënten met sarcoïdose. Fysieke training wordt gezien als een waardevolle en veilige interventie. Pulmonale betrokkenheid, aanwezigheid van moeheid en spierbetrokkenheid werden gezien als meest belangrijke indicaties voor fysieke training. Ongeveer 50% van de experts gaf aan dat er specifieke situaties zijn waarin fysieke training mogelijk risico’s met zich meebrengt, zoals bij onbehandelde cardiale ritmestoornissen. De verzamelde resultaten werden gebruikt om 10 aanbevelingen voor het gebruik van fysieke training bij sarcoïdose op te stellen. Deze werden voorgelegd aan een panel van 15 leidende internationale sarcoïdose-experts. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in 8 aanbevelingen ten aanzien van indicaties voor fysieke training, gestandaardiseerde evaluatie, inhoud van het trainingsprogramma, veiligheidsoverwegingen en monitoring tijdens training. In het afsluitende artikel van mijn proefschrift worden deze aanbevelingen weergegeven en besproken.16
Verandering van 6MWD (meter) op baseline en drie maanden later; groep I: fysiek trainingsprogramma, groep II: geen trainingsprogramma
» FysioPraxis september 2018 | 31
» 1. Moeheid bij sarcoïdose heeft een multifactoriële oorzaak. Het is essentieel andere oorzaken dan sarcoïdose-gerelateerde moeheid uit te sluiten. 2. Gestandaardiseerde bepaling van moeheid (met een gevalideerd instrument, bijv. FAS) is aanbevolen bij de evaluatie van patiënten met sarcoïdose. 3. Bij het bepalen van de ernst van de ziekte en de gevolgen van de symptomen is het raadzaam inspanningsvermogen en spierfunctie te bepalen, gebruikmakend van een submaximale of maximale inspanningstest (bijv. 6MWD, Steep Ramp Test, cardio-pulmonary exercise test (CPET). 4. Om verbetering van sarcoïdose-gerelateerde moeheid te verkrijgen, wordt een fysiek trainingsprogramma aan-
Bert Strookappe
studeerde Fysiotherapie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en Fysiotherapiewetenschap aan de Universiteit Utrecht. Sinds 2007 is hij werkzaam in Ziekenhuis Gelderse Vallei te Ede. Sinds 2012 is hij lid van het Interstitial Lung Disease (ILD) Care Foundation Research Team, World Association of Sarcoidosis and other Granulomatous Disorders (WASOG) en het ILD Expertise Center van St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein. Titel proefschrift: Physical fitness, fatigue and physical training in sarcoidosis Promotiedatum: 24 januari 2017, Maastricht University Promotieteam: prof. dr. M. Drent (longarts), prof. J. De Vries (gezondheidszorgpsycholoog)
Waarom dit onderwerp? In 2012 berichtte het NOS Journaal over preoperatieve training. Als toenmalig projectleider en fysiotherapeut heb ik geparticipeerd in dit item. Naar aanleiding van deze journaaluitzending heeft professor Drent contact met me gezocht om van gedachten te wisselen over de mogelijkheden van
32 | FysioPraxis september 2018
bevolen bij symptomatische patiënten, complementair aan medische behandeling. 5. Patiënten met moeheid en/of fysieke beperkingen ten gevolge van pulmonale maar ook extra-pulmonale manifestaties hebben mogelijk baat bij een fysiek trainingsprogramma. 6. Een gesuperviseerd fysiek trainingsprogramma heeft geen absolute contra-indicaties, op basis van het aanvaardbare veiligheidsprofiel. Manifestaties van instabiele pulmonale hypertensie en cardiale betrokkenheid moeten echter worden beschouwd als relatieve contra-indicaties. 7. Bij aanvang en evaluatie van een fysiek trainingsprogramma bij patiënten met symptomatische sarcoïdose wordt gestandaardiseerde evaluatie
van het inspanningsvermogen (bijv. 6MWD), spierkracht en moeheid (bijv. FAS) aanbevolen. 8. Training van het aerobe uithoudingsvermogen en perifere spierversterking worden beide aanbevolen in een fysiek trainingsprogramma voor patiënten met sarcoïdose.
Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis
fysieke training bij patiënten met interstitiële longaandoeningen. Deze samenwerking heeft uiteindelijk geresulteerd in verschillende onderzoeken bij deze patiëntpopulatie, samengevoegd in dit proefschrift.
Hebben de conclusies u verrast? Samen met optimale medische behandeling (of afzien daarvan) kan het verbeteren van de fysieke fitheid van de patiënt ervoor zorgen dat patiënten meer bewegen, sterker worden maar vooral minder hinder van de gevolgen van de ziekte ervaren (in dit geval vooral moeheid). De effecten van deze interventie waren voor veel patiënten sterker dan bij andere (medische) interventies. Vooral dit laatste heeft me ertoe aangezet hiermee verder te gaan.
Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld? Er is nog veel onbekend over het ontstaan, de prognose en (para)medische behandeling van sarcoïdose en de gevolgen van deze ziekte. Veel onderzoek bij deze patiëntpopulatie is gedaan met relatief kleine onderzoekspopulaties. Groter opgezet onderzoek maakt het wellicht mogelijk meer inzicht te krijgen in welke patiënten het meest baat hebben bij welke fysieke training in welke fase.
Daarnaast zou ik ons huidige project waarbij we patiënten met sarcoïdose continu monitoren, uitbreiden en een vervolg geven. Patiënten dragen daarbij een bewegingsmonitor. Met een webapplicatie monitort de fysiotherapeut vragenlijsten over moeheid en geregistreerde beweeggegevens. Patiënten krijgen inzicht in hun beweeggedrag, moeheid en de relatie tussen beide. De eerste resultaten zijn veelbelovend.
test uw kennis
Liespijn Het juiste antwoord is:
3. Femoroacetabular impingement syndroom (FAI-syndroom) Toelichting: FAI-syndroom kent drie vormen: cam, pincer en een combinatie van beide.1 Een cam-heup vertoont een niet-sferische heupkop en wordt vaker gezien bij mannen. Bij een pincer-heup is het anterolaterale acetabulum vergroot (‘overcoverage’); dit komt vaker voor bij vrouwen. Hoewel het exacte pathomechanisme van een FAI-syndroom onduidelijk is kunnen beide varianten een pijnlijke inklemming van gewrichtskapsel en labrum geven als de heup naar flexie wordt bewogen en/of wordt geroteerd. Heupimpingement-tests zijn meestal positief, zoals de vaak gebruikte FADIR. Echter, bij het klinisch onderzoek van de heup hebben de meeste tests een hoge sensitiviteit maar een lage specificiteit. Vaak is de ROM (m.n. endorotatie) van de heup verminderd. De diagnose FAI-syndroom kan alleen worden gesteld bij de aanwezigheid van kenmerkende symptomen, specifieke bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en specifieke afwijkingen bij beeldvormend onderzoek.2 Hierbij is het goed te vermelden dat een cam- en pincer-heup zonder specifieke ‘signs and symptoms’ niet als een FAI-syndroom kan worden gediagnostiseerd.2 Deze patiënte vertoonde op de CT-scan een pincer-heup (foto 1) met daarbij een sterk vergroot SIAI (foto 2). Zij is operatief behandeld.
Andere diagnoses Bij de gegeven diagnoses (zie pag. 12) zijn er twee van articulaire aard: FAI-syndroom en loose body. Een loose body geeft doorgaans drie herkenbare symptomen: plotselinge scherpe pijnscheut (twinge), gewrichtsblokkering en bij passief bewegingsonderzoek een veranderd eindgevoel van het gewricht. Omdat een loose body kan verplaatsen, kan ook de pijn op verschillende plaatsen worden gevoeld. Bij een bursitis iliopectinea is wel sprake van pijn bij doorgevoerde heupflexie, maar zijn de heuprotaties niet beperkt. Bovendien is weerstand tegen flexie meestal wel pijnlijk.3
Foto 1 ‘Overcoverage’ acetabulum
Foto 2 Sterk vergroot SIAI
Een insertietendinopathie van de m. rectus femoris kan wel pijnlijk zijn bij doorgevoerde flexie, maar het is onaannemelijk dat dit gepaard gaat met beperkte heuprotaties. Weerstand extensie van het kniegewricht, uitgevoerd bij een geëxtendeerd heupgewricht, kan positief zijn. Wordt weerstandextensie knie getest bij een gebogen heup, dan is de test meestal niet pijnlijk!4,5 Tot slot: Op de foto is een prominerend SAIS zichtbaar. Dit kan de flexiebeperking veroorzaakt hebben. De oorzaak van het prominerend SAIS is onduidelijk, maar het kan een gevolg zijn van een avulsie van de m. rectus femoris in het verleden.
Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis
De rubriek Test uw kennis wordt verzorgd door René de Bruijn, orthopedisch fysiotherapeut. Hij is verbonden aan de Nederlandse Academie voor Orthopedische Geneeskunde & Fysiotherapie (Cyriax), die al ruim 35 jaar flexibele praktijkgerichte nascholing voor fysiotherapeuten verzorgt (www.naog.nl).
FysioPraxis september 2018 | 33
UW FYSIOTHERAPIE PRAKTIJK KLAAR VOOR DE TOEKOMST Een van DE GROOTSTE PRODUCENTEN VAN FYSIOTHERAPIE APPARATUUR met het grootste R&D team van de wereld, KOMT EINDELIJK NAAR NEDERLAND.
BTL BENELUX Baarnsche dijk 6B-8-9, 3741 LR Baarn www.btlmed.nl | info@btlmed.nl | +31 (0)85 0404 841
NEEM CONTACT MET ONS OP VOOR MEER INFORMATIE OVER ONS UITGEBREID PRODUCT GAMMA EN ONDERSTEUNING: Shockwave Therapie | High Intensity Laser | Tecar Therapie Super Inductive System | Lymphe Drainage | Electrotherapie Ultrageluid Therapie | Magneto Therapie | CPM Korte Golf Diathermie | Microgolf Diathermie | Behandelbanken en stoelen
specialistenkatern
Redactie: de Beroepsinhoudelijke Verenigingen Coรถrdinatie en eindredactie: Lidwien van Loon
NVZF
Kwaliteitsregister ziekenhuisfysiotherapie
36
Ontwikkeling intervisiemodules op schema
NVFK
Developmental Coordination Disorder (DCD) Promotie Dorothee Jelsma
37
NVMT
Diagnostiek bij schouderpijn Promotie Marloes Thoomes-de Graaf
38
NVBF
Blijf uit de re-integratievalkuil 7 tips om vertraging in herstel tegen te gaan
40 FysioPraxis september 2018 | 35
Kwaliteitsregister ziekenhuisfysiotherapie
Ontwikkeling intervisiemodules ligt op schema In 2020 gaat het Kwaliteitsregister Fysiotherapie (KRF) van start. De NVZF wil dat ziekenhuisfysiotherapeuten vanaf dat moment intervisiemodules kunnen volgen die context-specifiek zijn. Om hieraan te voldoen is de NVZF in 2016 gestart met een programma waarin bestaande modules voor de eerste lijn omgebouwd worden en wetenschappelijk worden onderbouwd. De modules worden zo gemaakt dat ze in de praktijk toepasbaar zijn en bijdragen aan de professionele ontwikkeling van ziekenhuisfysiotherapeuten. Tekst: Rudi Steenbruggen
De intervisiemodules communicatie en dossiervoering zijn als eerste gelijktijdig aangepakt. In de bestaande eerstelijnsmodule communicatie wordt gebruikgemaakt van video-opnames die geüpload worden. Dit stuit in ziekenhuizen op grote problemen vanwege wetgeving op privacy en veilige datacommunicatie.
den de dossiers van de bezochte patiënten doorgenomen met behulp van een feedbackformulier dossiervoering. Ook de resultaten hiervan worden samen doorgenomen.
Pilot De eerste pilot met dit systeem is in november 2017 gestart met een groep van acht ziekenhuisfysiotherapeuten; vier uit het Radboudumc en vier uit Isala. Ze hebben elkaar gedurende twee intervisiedagen bezocht. De groep was enthousiast, maar had ook kritische kanttekeningen bij enkele onderdelen van het programma. De kritiek wordt verwerkt tot een verbeterd programma dat in de tweede helft van dit jaar in een grotere pilotgroep ziekenhuisfysiotherapeuten verder wordt
kenhuisfysiotherapie wordt eerst weer getoetst aan beide klankbordgroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van academische, topklinische en algemene ziekenhuizen. Als hun feedback verwerkt is, ligt er eind 2018 een moduleversie klaar. Deze versie wordt begin 2019 als pilot aangeboden aan een groep van vijftien ziekenhuisfysiotherapeuten. Afhankelijk van de resultaten van deze pilot wordt ingeschat of de module eind 2019 of begin 2020 klaar is.
Multidisciplinair samenwerken Momenteel is een projectgroep vanuit het KNGF bezig een intervisiemodule te ontwikkelen over multidisciplinair samenwerken, de corebusiness van de ziekenhuisfysiotherapeut. Het KNGF en de
De ziekenhuisfysiotherapeut kan in 2020 het KRF starten met intervisiemodules die op de kenmerken van de eigen beroeps- praktijk toegesneden zijn
Tracer-methodiek Daarom is er gekozen voor een alternatief waarbij fysiotherapeuten elkaar volgen met behulp van de tracer-methodiek (JCI, Qmentum). Gedurende twee uur volgt een collega een behandelend ziekenhuisfysiotherapeut en schrijft deze zijn of haar bevindingen ten aanzien van de communicatie met de patiënt op een daarvoor ontwikkeld feedbackformulier. Na afloop van de tracer wordt deze feedback samen doorgenomen. Hierna wor-
getest, nadat eerst nog twee klankbordgroepen een kritische blik op het programma hebben geworpen. Uit de eerste pilot blijkt dat het opgezette systeem in de praktijk redelijk tot goed toepasbaar is. Ook lijkt er sprake te zijn van een positief effect op de professionele ontwikkeling van de competenties communicatie en dossiervoering. Aangezien de dataset nog niet volledig is, dient deze uitspraak erg voorzichtig gedaan te worden. Na de tweede pilot bij een grotere groep ziekenhuisfysiotherapeuten wordt verwacht dat dit programmaonderdeel in 2019 gereedkomt.
NVZF hebben afgesproken dat de NVZF tussenproducten van deze projectgroep mag ontvangen. Zo kan al in een vroeg stadium worden ingeschat wat er moet gebeuren om deze module geschikt te maken voor de ziekenhuisfysiotherapie.
Klaar voor 2020 Alle ontwikkelingen resumerend kan er met groeiende zekerheid gesteld worden dat de ziekenhuisfysiotherapeut in 2020 het KRF kan starten met intervisiemodules die op de kenmerken van de eigen beroepspraktijk toegesneden zijn.
Klinisch redeneren Foto: Wiep van Apeldoorn
NVZF | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR ZIEKENHUIS FYSIOTHERAPIE
specialistenkatern
36 | FysioPraxis september 2018
Momenteel onderzoekt de projectgroep KRF Ziekenhuisfysiotherapie de huidige intervisiemodule klinisch redeneren. Zowel de gehanteerde methode als de inhoud van feedbackformulieren worden kritisch tegen het licht gehouden. Een eerste conceptmodule voor de zie-
Rudi Steenbruggen MBA is manager Therapiegroep van de Isala Klinieken in Zwolle.
r.a.steenbruggen@isala.nl
Developmental Coordination Disorder (DCD)
Dynamische balanscontrole onderzocht met spel Kinderen met Developmental Coordination Disorder (DCD) hebben een duidelijk probleem met hun dynamische balanscontrole, concludeert kinderfysiotherapeut Dorothee Jelsma, die hierop vorig jaar aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde. Ze anticiperen minder en reageren trager tijdens een dynamische balanstaak. De snelheid van motorisch leren is na enkele weken echter gelijk aan die van hun leeftijdsgenoten. Bovendien zetten ze de geleerde vaardigheden om in meer dagelijkse vaardigheden. De verbeteringen bevestigen de voordelen van een virtueel motorisch trainingsprotocol met constante feedback. Tekst: Dorothee Jelsma
Het onderzoek richtte zich op drie vragen: 1. Welke aspecten van dynamische balanscontrole verschillen bij kinderen met en zonder DCD? 2. Is er verschil tussen kinderen in het motorisch leren van een taak? 3. Vindt er transfer plaats van training naar niet-getrainde motorische vaardigheden? Het Nintendo Wii Fit skislalomspel is gebruikt als dynamische balanstaak om de vooruitgang tijdens en na het oefenen te bestuderen. Virtual-realityspelen bieden voortdurend online visuele en auditieve informatie over de bewegingen waarmee het kind het spel controleert. Motorisch leren werd onderzocht met variabele oefeningen (interventies) met de Wii FIT balance games of herhaalde oefeningen van het skislalomspel.
Gewichtsverplaatsing De initiële motorische vaardigheid om een avatar door slalompoortjes te sturen, was minder accuraat bij kinderen met DCD. De gewichtsverplaatsing binnen het steunvlak was aanvankelijk minder groot en liet meer omkeringen in voor-achterwaartse en laterale richting zien. Deze data suggereren dat korte en meer onregelmatige gewichtsverplaatsingen kenmerkend zijn voor de gebrekkige controle.
Coördinatieprobleem Verschillen in vaardigheid werden ook gevonden in een studie in Zuid-Afrika naar kinderen met en zonder DCD. Dit bevestigt dat het verschil in vaardigheid kan worden toegeschreven aan een coördinatieprobleem, onafhankelijk van culturele verschillen of eerder opgedane ervaringen met spel, sport en gaming. Kinderen met DCD anticipeerden minder en reageerden langzamer om bewegingen te corrigeren en hadden meer problemen met het uitvoeren van taken waarvoor dynamische balanscontrole een vereiste is.
Gelijke leercurve Op zeer korte termijn leerden kinderen met DCD trager, maar over een langere periode lieten ze een leercurve zien gelijk aan die van hun leeftijdsgenoten. Opvallend is dat ze een goede retentie lieten zien. Het motorisch leren was onafhankelijk van het trainingsprotocol, resulterend in evenveel verbetering in de spelvaar-
Dorothee Jelsma aan het werk in Marondera Hospital in Zimbabwe
digheid. Het motorisch leren bij kinderen blijkt echter wel taakspecifiek te zijn: de kinderen die herhaaldelijk hetzelfde spel speelden, bereikten een hoger niveau dan de kinderen die variabel hadden getraind. Echter, deze laatste groep kinderen liet na de variabele training een steilere leercurve zien dan voor de training. Kortom, kinderen met DCD lieten geen motorische leerstoornis zien, maar verbeterden hun vaardigheid en behielden het niveau van presteren. Beide trainingsprogramma’s bleken vaardigheden uit het dagelijks leven positief te beïnvloeden. Dit transfereffect was bij zowel de kinderen in Nederland als in Zuid-Afrika significant aanwezig. l.d.jelsma@rug.nl
Dr. Dorothee Jelsma is in 1985 afgestudeerd als fysiotherapeut aan de Academie voor Fysiotherapie in Groningen. Haar werkervaring is divers: ze werkte in een revalidatiecentrum, ziekenhuis, particuliere praktijk en kinderdagcentrum. Vanaf 1989 is ze drie jaar werkzaam geweest als fysiotherapeut in Marondera Hospital in Zimbabwe. Tijdens en na de periode in Zimbabwe heeft ze zich gericht op de kinderfysiotherapie. Sinds 1996 is ze mede-eigenaar van de maatschap Fysie op Kids, een particuliere praktijk voor kinderfysiotherapie in Drenthe en Groningen. Ze heeft haar Master Pediatric Physical Therapy (MPPT) behaald in 2007 bij Avans+, Breda, waarna ze docent werd voor de MPPT-opleiding in onderzoeksvaardigheden. Op 28 september 2017 promoveerde Jelsma aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), afdeling ontwikkelings- en klinische neuropsychologie. De titel van haar proefschrift is Dynamic control of balance in children with Developmental Coordination Disorder. Sinds 2017 is ze naast haar klinisch werk universitair docent aan de RUG.
FysioPraxis september 2018 | 37
NVFK | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR KINDERFYSIOTHERAPIE
specialistenkatern
NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE
specialistenkatern
Interview met promovendus Marloes Thoomes-de Graaf
Diagnostiek bij schouderpijn Marloes Thoomes-de Graaf promoveerde 21 juni jl. op het onderwerp ‘Evaluating shoulder pain; diagnostics and its interpretation’. Ze volgde de opleiding fysiotherapie aan de Leidse Hogeschool waarna ze de Master Manuele Therapie aan de SOMT ging doen en het excellente traject volgde. Direct daarop volgde ze de opleiding klinische epidemiologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze combineerde haar promotieonderzoek met het geven van onderwijs en het werken in haar fysiotherapiepraktijk. Tekst: Marloes Thoomes-de Graaf, Wendy Scholten-Peeters en Arianne Verhagen
Waarom dit onderwerp? Tijdens mijn studie klinische epidemiologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) werd ik benaderd om te solliciteren op het ShoCoDip-project. De hoofddoelstellingen binnen het ShoCoDip-project betroffen o.a. het onderzoeken van de toegevoegde waarde van echografie binnen de fysiotherapie en het vaststellen van de psychometrische eigenschappen van vragenlijsten om beperkingen in activiteiten in relatie met schouderklachten in kaart te brengen. Schouderklachten komen veel voor en echografie wordt regelmatig toegepast, al is er nog veel onduidelijk over de waarde ervan. Bij Avans Hogeschool twijfelde men of echografie binnen het curriculum opgenomen moest worden, en deze studie zou een bijdrage kunnen leveren aan dit vraagstuk.
een puntprevalentie van 20,9% is alleen de prevalentie van lagerugpijn hoger.1 Er is weinig bekend over pathofysiologie en etiologie van schouderpijn. De prognose van mensen met een nieuwe episode van schouderpijn is niet per definitie gunstig, aangezien een aanzienlijk deel van hen een halfjaar later nog steeds klachten heeft.2,3 Mensen met schouderklachten verwachten van hun fysiotherapeut informatie over hun klacht, advies en uitleg over zelfmanagement.4,5 Het diagnostisch proces start normaal gesproken met een anamnese die eventueel wordt aangevuld met vragenlijsten. Mensen met schouderklachten ervaren veelal functionele beperkingen.6,7 Deze beperkingen kunnen dermate veel impact hebben, dat ze ertoe kunnen leiden dat men niet meer in staat is te werken. De klachten kunnen resulteren in indirecte kosten.1,7,8 Het is belangrijk om de mate van beperkingen
Een veel gebruikte vragenlijst (SPADI) kan mogelijk vervangen worden door één afgeleide vraag
Hebben de conclusies je verrast? Het verraste mij dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van echografie tussen de radioloog en fysiotherapeut laag was, aangezien echografie veelvuldig wordt toegepast door fysiotherapeuten. Daarnaast heeft het mij verrast dat één vraag in staat is de Shoulder Pain and Disability Index (SPADI) te vervangen, zowel ten aanzien van de validiteit als de responsiviteit.
in kaart te brengen met behulp van vragenlijsten, omdat de mate van beperkingen in activiteiten een voorspeller van het herstel kan zijn en het verminderen van beperkingen in activiteiten vaak een behandeldoel is.6,7,9-13 Na de anamnese start het lichamelijk onderzoek en eventueel aanvullend onderzoek, zoals echografie. Lichamelijk onderzoek is vooralsnog niet valide om te differentiëren tussen verschillende aandoeningen, door lage sensitiviteit, specificiteit en reproduceerbaarheid.14-16 Diagnostische echografie wordt dan ook steeds vaker ingezet binnen de fysiotherapiesetting.17 Het is echter onduidelijk wat de waarde van echografie is wanneer die wordt gebruikt binnen de fysiotherapie.
Wat kun je vertellen over de achtergrond van schouderpijn? Schouderpijn komt zeer veel voor; met
Welke vragenlijsten heb je onderzocht? Er zijn reviews geweest naar vragenlijsten over beperkingen in activiteiten
38 | FysioPraxis september 2018
door schouderpijn. Deze reviews hebben studies geïncludeerd met gemixte populaties, zoals ‘upper extremity disorders’; deze wijze van inclusie heeft invloed op de aanbevelingen. Daarnaast waren de meeteigenschappen niet gepresenteerd per taal, ondanks het feit dat taal en culturele context invloed kunnen hebben op de meeteigenschappen.12,13 We hebben gezocht naar studies waarin onderzoek is gedaan naar de meeteigenschappen van voor ons relevante vragenlijsten. Met behulp van de COSMIN-vragenlijst hebben we de kwaliteit beoordeeld.18 De SPADI was de meest onderzochte vragenlijst en scoorde het best in het Engels, Noors en Turks.19 In het Nederlands is de aanbeveling gedaan om de Shoulder Disability Questionnaire (SDQ) of de Simple Shoulder Test (SST) te gebruiken, maar van beide instrumenten zijn enkele meeteigenschappen onbekend.19
Aangezien de SPADI internationaal gezien het best scoorde en wordt aanbevolen in een evidence based statement van het KNGF,20 wilden we de Nederlandse SPADI onderzoeken.21,22 De Nederlandse SPADI is valide, responsief en betrouwbaar, daarnaast is de meetfout bekend. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat clinici moeite hebben met het implementeren van vragenlijsten in de dagelijkse praktijk.23-24 De meest genoemde reden voor het niet gebruiken van vragenlijsten is tijd.23 We hebben vanuit een pragmatische insteek onderzocht of één afgeleide vraag in staat is de volledige SPADI te vervangen. Het ging om de volgende vraag: “Geef aan in welke mate u beperkt bent in uw dagelijks functioneren vanwege uw schouderklacht” op een 11-punts schaal, waarbij 0 staat voor geen enkele beperking en 10 voor volledig beperkt. De vervangvraag was valide en
responsief. De betrouwbaarheid, meetfout en klinisch relevante veranderscore zijn niet onderzocht. De vervangvraag had geen voorspellende waarde in tegenstelling tot de volledige SPADI.25 Mogelijk is de vervangvraag makkelijk te implementeren voor clinici die moeite hebben met het implementeren van vragenlijsten. Wat zijn de resultaten van het onderzoek naar echografie? Medisch specialisten zijn in staat om accuraat te diagnosticeren met behulp van de echo bij een aantal aandoeningen: totaal ruptuur, partieel ruptuur, subacromiale bursitis en een calcificatie.26-28 De betrouwbaarheid tussen radiologen bij een totaalruptuur is goed (π = 0,900,95)29,30 en de leercurve is kort.29-32 Er is weinig bekend over de betrouwbaarheid en validiteit van diagnostische echografie binnen de fysiotherapie. Slechts een klein gedeelte van de orthopedisch chirurgen en radiologen (13,3%) vertrouwt de resultaten van de fysiotherapeut wanneer die echografie gebruiken.33 We hebben een betrouwbaarheidsonderzoek uitgevoerd waarbij we naar de overeenstemming hebben gekeken tussen de fysiotherapeut en de radioloog ten aanzien van de diagnostiek van een totaalruptuur, partieel ruptuur, bursitis en calcificatie. De overeenstemming was niet hoog: uit dit onderzoek kwam een overall-kappa van 0,36; de laagst gevonden kappa was voor de partieel ruptuur (0,10) en de hoogst gevonden kappa voor de totaal ruptuur (0,63). Subgroepanalyse liet zien dat de overeenstemming toenam bij meer ervaring en meer training.34 Er worden veel diagnostische labels gebruikt binnen de schouderdiagnostiek. Denk aan tendinopathie, partieel ruptuur of impingement. Helaas hebben we nog steeds weinig middelen om met zekerheid te diagnosticeren, omdat de diagnostische waarde van anamnestische tekenen onbekend is, fysieke testen niet presteren zoals we hoopten en ook de echo geen eenduidigheid blijkt te brengen. Het is met name belangrijk om onderscheid te maken tussen mensen die mogelijk baat hebben bij operatief ingrijpen, die baat kunnen hebben bij fysiotherapie en die net zo goed kunnen afwachten. We hebben de wetenschappelijke literatuur geraadpleegd om alle traditionele labels in te delen naar de
genoemde behandelcategorieën (tweedelijnsindicatie, fysiotherapie als eerste behandeloptie en afwachtend beleid). De ‘volledige ruptuur’, ‘bicepspees ruptuur’ en ‘SLAP-laesie’ werden gelabeld als: ‘doorverwijzing naar tweedelijnszorg’. Hierbij is het van belang dat mensen doorverwezen worden naar een arts voor toegevoegde (beeldvormende) diagnostiek en/of om chirurgie te overwegen. ‘Calcificatie’, ‘tendinopathie’ en ‘partiële ruptuur’ van de rotator cuff werden gelabeld als ‘indicatie voor fysiotherapie’. Alle anderen (‘artritis/ artrose van het AC-gewricht’, ‘calcificatie’ en ‘tendinopathie van de biceps’ en ‘geen pathologie’) werden gelabeld als ‘afwachtend beleid’. De invloed van de traditionele diagnostische labels lijkt beperkt te zijn als we kijken naar de effectiviteit binnen de fysiotherapiegroep; er is geen specifiek fysiotherapeutisch behandelbeleid superieur. We hebben de traditionele labels opnieuw gecodeerd naar de nieuwe behandelcategorieën en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van echografie opnieuw berekend. De betrouwbaarheid steeg naar een kappa van 0,60 en was met name hoog voor de groep indicatie voor tweedelijnszorg (0,74). Wat zou je doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld? Ik zou graag de diagnostiek van schouderklachten verder in kaart brengen. Daarbij zou ik onderscheid willen maken tussen enerzijds diagnostiek voor schouderklachten waar een verwijzing naar de tweede lijn mogelijk gewenst is, en anderzijds schouderklachten waar dit niet het geval is. Het lijkt me erg interessant om te onderzoeken wat de diagnostische
waarde is van anamnestische kenmerken bij onder andere een totaalruptuur, wat specifieke fysieke tests hier nog aan toevoegen en wat de echo daarna eventueel nog toevoegt binnen dit diagnostisch proces. Ik zou willen onderzoeken of ons voorstel tot het gebruik van echo als een nieuwe stratificatietool impact heeft op herstel, return to work en kosteneffectiviteit. Wat betekent je onderzoek voor de dagelijkse praktijk van Nederlandse fysiotherapeuten? De Nederlandse SPADI wordt aanbevolen als vragenlijst om beperkingen in activiteiten te meten. Echografie wordt op dit moment nog niet in de dagelijkse praktijk aanbevolen. Fysiotherapeuten die gebruikmaken van echografie, moeten zich dus bewust zijn van de mogelijke verschillen ten opzichte van de radioloog en hiermee rekening houden wanneer ze de bevindingen delen met de patiënt. Mogelijk kan echografie te zijner tijd van waarde zijn als stratificatietool voor behandeling.
Prof. dr. Bart Koes, prof. dr. Arianne Verhagen en dr. Wendy Scholten-Peeters hebben dr. Marloes Thoomes-de Graaf als promovendus begeleid. Marloes Thoomes is werkzaam als manueel therapeut bij Fysio-Experts in Hazerswoude-Rijndijk.
marloesthoomes@me.com
Marloes Thoomes de Graaf Titel proefschrift: Evaluating shoulder pain; diagnostics and its interpretation Promotiedatum: 21 juni 2018, Erasmus Universiteit Rotterdam Promotieteam: prof. dr. Bart Koes, prof. dr. Arianne Verhagen en dr. Wendy Scholten-Peeters
FysioPraxis september 2018 | 39
NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE
specialistenkatern
specialistenkatern
NVBF | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR BEDRIJFS- EN ARBEIDSFYSIOTHERAPEUTEN
7 tips om vertraging in herstel tegen te gaan
Blijf uit de re-integratievalkuil Een medewerker is aan haar pols geopereerd. Na twee weken thuis heeft ze na de controle bij de specialist haar werk weer hervat. De werkhervatting is in haar optiek meer op verzoek van haar leidinggevende dan in onderling overleg tot stand gekomen. Aan mij de schone taak om met de medewerker op zoek te gaan naar herstelmogelijkheden op de werkplek. Dankzij deze 7 tips laveren we langs vertragende re-integratievalkuilen.
oproepen dan medewerking. De leidinggevende wordt dan al gauw als hard en meedogenloos afgeschilderd, zoals de medewerker uit de casus deed. Vaak met reacties als: “De fysio zegt ook dat rust beter is, dat ik weinig mag doen”, waarbij de nuance ‘gedoseerde rust’ achterwege wordt gelaten. Als (bedrijfs)fysiotherapeut kun je bemiddelen. Sterker nog, dit is onze taak.
Tekst: Miloushka Kronstadt
Dit spreekt voor zich. Maar hoe krijg je het voor elkaar? Zie tip 4.
Tip 1 Zorg voor warme zakelijkheid als eerste hulp bij hakken in het zand Ik noem dit met één been bij de medewerker staan en met één been op het werk. Het been bij de medewerker zorgt ervoor dat ze zich gehoord en gezien voelt, zodat ik haar meekrijg. Uiteindelijk wil ik dat ze met mij gaat meedenken in werkmogelijkheden.
Tip 2 Blijf uit de soep van de medewerker
Foto: Wiep van Apeldoorn
Om de medewerker te laten meedenken in werkmogelijkheden, heb je op z’n minst contact nodig, vanuit oprechte belangstelling. Hier zit ’m meteen de crux. Zorgverleners, de sociale omgeving maar ook leidinggevenden gaan totaal op in het goede contact en verliezen grip op de zakelijke kant. Ze helpen, huilen mee en glijden af in het drijfzand van klaagzang, kommer en kwel. Ofwel, ze staan met twee benen bij de medewerker in de soep. Een leidinggevende die vooral kijkt naar werkmogelijkheden, zal eerder weerstand
Tip 3 Laat de medewerker meedenken in werkmogelijkheden
Tip 4 Vraag naar de positieve uitzondering Vragen naar positieve uitzonderingen uit oplossingsgericht werken helpen. Met deze vragen komen mensen uit de klaagstand in de meedenkstand: • Waar en wanneer ervaar je het minste last? Dit kan zowel op het werk als in de vrije tijd zijn. • En als je altijd pijn hebt, wanneer is het minder heftig? • Wat doe je dan precies? Vaak gaat het om rustmomenten en het afwisselen van houdingen. • Hoe kun je ditzelfde stramien kopiëren naar het werk? • Wat heb je nodig om jezelf die ruimte te gunnen? Mijn ervaring is dat er vaak meer regelmogelijkheden zijn dan de medewerker aangeeft.
Tip 5 Ctrl C & Ctrl P - kopieer en plak wat elders werkt, op het werk Thuis is vaak niet de uitgesproken plek
om te herstellen. Herstelbelemmerende factoren moeten zo veel mogelijk vermeden en herstelbevorderende factoren zo veel mogelijk nagestreefd worden: • Doorbreek statische belasting en sedentair gedrag voor een betere doorbloeding. • Werk dicht bij je lichaam; reiken is vaak een belasting. • Beweeg geleidelijk en gecontroleerd; snelheid en piekbelasting zijn zwaarder en komen meestal aan het eind van de revalidatie aan bod. • Mix hersteltijd tussen de taken door.
Tip 6 Werk om te herstellen In de re-integratiefase werkt men om te herstellen. Voor veel medewerkers en leidinggevenden is dit schakelen, al vinden ze het logisch. Vooral voor het type medewerker ‘niet-lummelen-maar-aanpakken’ is dit lastig. Beginnen ze met vier uurtjes, dan proppen ze het liefst wat ze normaal in acht uur doen in deze vier uur. En dit natuurlijk zonder pauze. Medewerkers moeten beseffen dat voor zichzelf zorgen ook inhoudt dat ze voor hun collega’s zorgen. Met de kiezen op elkaar doorwerken saboteert niet alleen je eigen herstel, maar het duurt ook langer voordat je weer volledig belastbaar bent.
Tip 7 Help de medewerker zichzelf te helpen Zet tijdelijk ergonomische of andere hulpmiddelen in om een herstelbevorderende werkhouding te faciliteren. In de casus heb ik de medewerker een handschoenmuis laten uitproberen. Hierbij blijven de pols en de strekpees van de duim ontspannen in neutrale positie. De stoelinstellingen zijn doorgenomen: ze zat te laag ten opzichte van het werkblad waardoor ze haar schoudergordel meer dan nodig spande. Ook komt ze nu om het halfuur in beweging. Het links muizen gaat ze als afwisseling opbouwen.
Miloushka Kronstadt is registerbedrijfsfysiotherapeut. Ze werkt als trainer en coach Gezonde Inzetbaarheid. miloushka@werkendbeter.nl
40 | FysioPraxis september 2018
42 Dag van de Fysiotherapeut 2018 44 Toekomstvisie 48 Beweegzorg In Fysiopraxis 6/2018 zijn in het artikel ‘Subsidie voor onderzoek fysiotherapie’ (pag. 42-43) bij het onderzoek ‘Gestratificeerde fysiotherapeutische zorg bij patiënten met nek- en/of schouderklachten’ onjuiste samenwerkingspartners benoemd. Hoofdaanvrager van dit onderzoek is Hogeschool Utrecht. De juiste samenwerkingspartners bij dit onderzoek zijn: UMCU, Fontys Paramedische Hogeschool, VUmc, HAN, Radboudumc, Keele University en daarnaast Academische Werkplaats Fysiotherapie, Julius Leidsche Rijn Gezondheidscentra, FysioHolland, Stichting Gezondheidscentra Eindhoven, The Health Train en Intramed.
Lezingen artrose heup-knie Dit najaar organiseert KNGF acht keer een lezing over de belangrijkste nieuwe inzichten in de KNGF-richtlijn artrose heup-knie 2018. Docententeam: Jos Vreeken (HU), Wilfred Peters (LUMC), Corelien Kloek (HU) en Martijn Pisters (UMC, Fontys). Onderwerpen: • bepalen van patiëntprofielen bij artrose heup-knie; • beslissing behandelopties op basis van stepped-care; • integratie e-Coaching (zoals e-Exercise en voorlichting) in de behandeling; • keuze van juiste oefenvormen en prikkelparameters voor gerichte oefentherapie; • invloed van comorbiditeiten en inadequate pijncoping op het behandelplan. Voor 1500 KNGF-leden is er een gratis account voor 6 maanden beschikbaar voor het programma Huiswerkoefeningen.nl (per praktijk max 2; inschrijving hiervoor tijdens de bijeenkomst). Naast deze lezing is er ook een e-learning artrose heup-knie, gericht op kennisoverdracht met betrekking tot de richtlijn.
MedischOndernemen LIVE Op 5 en 6 oktober 2018 vindt de tweede editie van MedischOndernemen LIVE plaats, het ontmoetingspunt voor alle praktijkhouders en praktijkmanagers in de eerstelijnszorg. Het KNGF is ook dit jaar aanwezig op het Fysioplein en verzorgt een deel van het inhoudelijke programma. Een greep uit de sessies: • masterclass ‘Samenwerken en ondernemen als fysiotherapeut’ door Olaf van der Zanden, voorzitter van Vereniging Topfysiotherapie • praktijkcase ‘Van fysiotherapiepraktijk naar sportmedisch centrum’ door Wouter van Beek • keynote ‘Ontwikkel uw leiderschap’ door Joël Aerts • talk ‘Kies uw positioneringsstrategie’ door Fiorienne Westenberg • talk ‘6 tips voor een toekomstbestendige fysiotherapiepraktijk’ door Elice Phijffers U kunt zelf uw programma samenstellen uit het aanbod van in totaal meer dan 60 inhoudelijke sessies. Ontmoet daarnaast andere fysio-ondernemers op het Fysio-
plein of wissel ervaringen uit met andere zorgaanbieders op het Verbindingsplein. Ook vindt u op de pleinen een mooie mix van organisaties die u graag verder helpen met de zaken waar u als ondernemer tegenaan loopt. Het KNGF stelt speciaal voor leden gratis toegangskaarten beschikbaar. Interesse? Mail dan ‘toegangskaart MO LIVE’ naar: ledenvoorlichting@kngf.nl. U krijgt dan een kaart toegestuurd.
MEER WETEN www.medischondernemenlive.nl
Toekomstvisie
Inschrijven voor de lezingen: www.mijnkngf.nl
Data & locaties: 20 sep Amersfoort | 24 sep Etten-Leur | 11 okt Amsterdam | 1 nov Ridderkerk | 6 nov Roermond | 15 nov Uden | 26 nov Zwolle | 13 dec Groningen
44
Impressie van de slotbijeenkomst Vertrouwen in Beweging
Foto: Frans Kanters
Rectificatie
FysioPraxis september 2018 | 41
Dag van de Fysiotherapeut Zaterdag 8 december 2018
1931 Congrescentrum ’s-Hertogenbosch
We programmeren ook dit jaar weer topsprekers zoals Maurits van Tulder, Alli Gokeler en Liesbeth van Rossum. Naast sprekers van binnen én buiten het vakgebied zijn er praktische workshops, is er een uitgebreide beursvloer en is er tijd om bij te praten met vakgenoten, KNGF-medewerkers, besturen van het KNGF en beroepsinhoudelijke verenigingen. Bepaal op de dag zelf welke sessies of workshops je volgt. Bekijk het programma op www.dvdf.nl
‘Samen met de beroepsinhoudelijke verenigingen is een programma opgezet. Dit jaar programmeren we onder meer rond de thema’s Lagerugpijn, Technologie, Intramuraal, Beweegzorg en Bringing Evidence to Practice (het engelstalige internationale programma). Deze thema’s omvatten ongeveer de helft van het programma. De andere helft is heel divers: van bekkenproblematiek, reumatoïde artritis
DEELNEMER 2017:
tot gezondheidsvaardigheden bij chronische pijn. Een groep leden heeft met ons meegedacht, input geleverd en de nieuwe ideeën die we hadden kritisch beoordeeld. Zo bieden we een programma dat interessant is voor álle fysiotherapeuten, met ruim aandacht voor interactie, discussie én uitproberen!’ Mitchell van Doormaal, programmacommissie DvdF
“Ik vond het een boeiend programma, helaas te veel leuke dingen...”
POSTERPRESENTATIES
Verbinding tussen praktijk en wetenschap Het bestuderen waard! Loop langs de posterpresentaties op het Wetenschapsplein, met posters van lectoraten, onderzoekers en onderzoeksgroepen. Allemaal op het gebied van fysiotherapie, bewegen en gezondheid.
Uitproberen! Breng theoretische kennis direct in de praktijk in verschillende inloopsessies. Zo zijn er sessies over Lagerugpijn (maak een patiënt journey), beweeginterventies en technologie (Fysio Future Lab). Aan het einde van de dag ga je met handige praktische informatie terug naar je praktijk. Kijk op www.dvdf.nl voor de uitprobeersessies.
Prijs voor beste Poster van de DvdF Ook dit jaar is er weer de uitreiking van de Prijs voor de beste Poster van de DvdF. Veertig onderzoekers presenteren op 8 december hun poster op het Wetenschapsplein. De volgens het publiek beste 4 presenteren hun poster tijdens de sessie ‘De beste Poster van de DvdF’. Een vakjury beslist ter plekke wie de uiteindelijke prijswinnaar wordt!
42 | FysioPraxis september 2018
Koop alvast een kaartje met aantrekkelijke korting! KNGF-lid: ¤ 74,- p.p. (reguliere prijs: ¤ 99.- p.p.)
Schrijf je vandaag nog in! www.dvdf.nl #dvdf2018 SESSIES UITGELICHT
Fysiotherapie bij COPD: de laatste ontwikkelingen Hilde Vreeken | Projectleider KNGF-richtlijn COPD
Per 1 januari aanstaande hoeven patiënten met COPD de eerste 20 behandelingen voor gesuperviseerde oefentherapie niet meer zelf te betalen maar worden deze vergoed vanuit de basisverzekering. Een aanzienlijke verbetering van de toegankelijkheid van fysiotherapie voor deze patiënten! Wat betekent dit voor jouw dagelijkse praktijk?
Een tweede ontwikkeling in de fysiotherapeutische zorg voor mensen met COPD is de komst van de nieuwe KNGF-richtlijn COPD in 2019. Hoe komt deze nieuwe richtlijn tot stand? Wat zijn de belangrijkste aandachtsgebieden voor fysiotherapie bij patiënten met COPD?
Digitale toepassingen in de fysiotherapie Dr. Corelien Kloek en drs. Dorien Ginsel | Fysio Future Lab, onderzoekers Lectoraat Innovatie van Beweegzorg, Hogeschool Utrecht
Het aanbod van medische apps, beweeggames, 3D-toepassingen en activity trackers groeit in sneltreinvaart. Wil je deze toepassingen ook gaan gebruiken, maar weet je niet waar te beginnen? In deze sessie kun je ze uitproberen en met elkaar
vergelijken. Géén verkooppraatje, maar objectieve informatie over onder andere de toepasbaarheid van de tools, gebruikerservaringen, kosten en privacy.
Evidence Based Practice; Wonder of Wurgcontract? Prof. dr. C. Lucas | Klinisch epidemioloog en hoogleraar-directeur Universitaire Masterstudie Evidence Based Practice in Health Care, AMC-UvA
Evidence based practice helpt zorgprofessionals om rationele keuzes te maken bij de behandeling van de patiënt en komt heel gestructureerd tot stand. Een constante stroom aan nieuwe medische informatie wordt met systematische reviews beoordeeld. Deze reviews vormen op hun beurt weer de
DEELNEMER 2017:
grondslag voor evidence based richtlijnen. Met een dergelijke gestructureerde aanpak kan evidence based practice toch niet anders dan de kwaliteit van klinische zorg garanderen en een succesvolle oplossing zijn voor complexe behandelkeuzes? De praktijk is echter anders…
“Ik vond het erg inspirerend en was getuige van een beroepsgroep in beweging!”
De Dag van de Fysiotherapeut wordt mede mogelijk gemaakt door onze Gouden partners: De stem en steun van zorgverleners
FysioPraxis september 2018 | 43
achter het nieuws
Visie op de toekomst van fysiotherapie en fysiotherapeut
We schrijven 2025 In juni is de tekst van het visiedocument ‘Vertrouwen in Beweging, visie in ontwikkeling’ aangeboden aan het bestuur van het KNGF. Komend najaar wordt het ter instemming aan de KNGF-leden voorgelegd tijdens de Algemene Ledenvergadering (ALV). Dit artikel gaat over het proces waarin de toekomstvisie tot stand is gekomen, en over een drietal belangrijke onderwerpen daarin: clustering van expertise, preventie en het opleidingsniveau van de fysiotherapeut. Tekst: Mieke van Dalen | illustraties: Be Bright
Waarom is het eigenlijk nodig een toekomstvisie te ontwikkelen en op papier te zetten? Volgens projectleider Edith van der Bent zijn er allerlei veranderingen gaande binnen de zorg, op landelijk, regionaal én lokaal niveau. Ook op technologisch gebied gaan de ontwikkelingen hard. “Met deze visie wil het KNGF richting geven aan de fysiotherapie en de rol van de fysiotherapeut, gelet op de veranderingen die we verwachten. Er is voor gekozen om dit samen met leden en stakeholders te doen, om verschillende perspectieven mee te nemen en draagvlak te creëren voor de visie.”
Naar een visie Hoe is deze visie tot stand gekomen? Van der Bent: “Drijvende kracht was een commissie bestaande uit praktiserende fysiotherapeuten met verschillende achtergrond, expertise en ervaring, afkomstig uit diverse regio’s in het land. Zij hebben relevante trends en ontwikkelingen beschreven. Vervolgens hebben ze daaruit thema’s geselecteerd die om keuzes vragen voor de toekomst, namelijk complexiteit van de zorgvraag, aandacht voor de waarde van fysiotherapie, de fysiotherapeut in het netwerk rondom de patiënt en innovatie. In overleg met leden en stakeholders zijn keuzes voor de toekomst gemaakt. Op basis hiervan is de conceptvisie opge-
44 | FysioPraxis september 2018
steld, die tijdens een aantal bijeenkomsten besproken is met diverse betrokkenen. Tijdens de slotbijeenkomst op 19 juni jl. is de visietekst aangeboden aan het bestuur. Over één thema wordt nog doorgepraat, namelijk het gewenste opleidingsniveau van de fysiotherapeut; daar is nog veel discussie over. Het bestuur van het KNGF heeft een groep mensen gevraagd om dit thema verder uit te werken in een advies. In het najaar wordt een zogenaamde veranderagenda opgesteld. Dat is een programma waarin we de activiteiten beschrijven die nodig zijn om de visie te realiseren.”
Kwetsbare patiënten Fysiotherapeut Helmi Langeler, werkzaam in de zorg voor verstandelijk gehandicapten, is door het KNGF gevraagd mee te denken vanuit de intramurale zorg. “Bij het werken in de intramurale sector is het ondersteunen van het ‘systeem’ (ouders, begeleiders, betrokkenen) minstens zo belangrijk als het behandelen van de
Vertrouwen in Beweging
cliënten.” In de toekomstvisie is ook aandacht voor kwetsbare patiënten, zoals ouderen en verstandelijk gehandicapten met multiproblematiek. Langeler: “Ik vind dat de fysiotherapeutische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap het beste op z’n plek is bij een fysiotherapeut die zich gespecialiseerd heeft. Werken met verstandelijk gehandicapten vergt namelijk een andere aanpak. Daar komt nog bij dat de groep van licht verstandelijk gehandicapten groeit. De maatschappij wordt steeds complexer, steeds meer mensen kunnen daar niet goed in meekomen. Het is goed om daar binnen de fysiotherapie specifiek aandacht voor te hebben.” Langeler denkt dat er een verbeterslag gemaakt kan worden in de samenwerking tussen intramurale zorg en de zorg daarbuiten. “Doordat mensen steeds vaker thuis blijven wonen, moet je de zorg beter coördineren. Dan haal je de beste resultaten. Dat wordt erg belangrijk in de toekomst. Je kunt het niet meer alleen. Bin-
• • Een visie op fysiotherapie en het vak van fysiotherapeut • Aanleiding – de vele veranderingen in de zorgvraag van patiënten, in beleid op het gebied van gezondheid, zorg en welzijn en in de maatschappij (o.a. vergrijzing). • Doel – een weloverwogen richting uitzetten voor de fysiotherapie en de rol van de fysiotherapeut voor de komende jaren (ijkpunt 2025). • Proces – de ontwikkeling van de toekomstvisie komt onder leiding van een adviesbureau in drie fasen tot stand: o oriëntatie: trends en ontwikkelingen vaststellen; te bespreken thema’s benoemen; o toetsing: conceptvisie binnen en buiten de beroepsgroep bespreken en toetsen, keuzes benoemen – resultaat: concept-visiedocument; o verdieping: geselecteerde onderwerpen in thematische bijeenkomsten en een afrondende slotbijeenkomst uitwerken – resultaat: definitieve visie en veranderagenda; hierin staat wat er moet veranderen om de gemaakte keuzes te realiseren. • Planning – Het visiedocument dat aan het bestuur tijdens de slotbijeenkomst op 19 juni is overhandigd, wordt dit najaar voorgelegd aan de ALV. Voor die tijd komt een groep mensen met een advies over het opleidingsniveau. Ondertussen wordt gewerkt aan de totstandkoming van een veranderagenda (verdiepingsfase). Dit proces moet in 2019 voltooid zijn.
achter het nieuws
nen de instellingen is de samenwerking tussen paramedici en specialisten goed, maar daarbuiten is het ingewikkelder om een goede samenwerking voor elkaar te krijgen.”
Clusters Volgens Hans Bloo, vanuit de NVFS en de gezamenlijke beroepsinhoudelijke verenigingen (BI’s) bij de toekomstvisie betrokken, gaat het om samenwerken op basis van deskundigheid. In het visiedocument is een aantal clusters benoemd, maar dat is niet dé indeling. Bloo: “Netwerken binnen het vak én daarbuiten moeten we meer gaan stimuleren. We moeten kijken hoe daarin clustering van specialisaties kan plaatsvinden. Dus niet per se een indeling langs de lijnen van de BI’s, maar langs de lijnen van kennis, bekwaamheid en specialisatie. We moeten eerst zicht hebben op wie binnen de fysiotherapie ‘vermasterd’ is en wie gespecialiseerd en waarin, en vervolgens een logische clustering aanbrengen. Daarbij moet je niet in een domeindiscussie terechtkomen. Sterker nog: voor het volgende decennium moet er een fluctuerende indeling van specialisaties komen, waarmee de be-
Kitty Bouten (bestuur KNGF): “Ik vind het enorm waardevol dat we gezamenlijk gekomen zijn tot een clustering van het werkveld. Dat we zeggen: we moeten duidelijk maken aan onze omgeving waar fysiotherapie voor staat en waar je met welke vraag terecht kunt. We weten al heel lang dat één fysiotherapeut niet het volledige veld in de volle breedte kan bestrijken, maar dat leidt er vervolgens toe dat we nu een enorme versnippering van het veld hebben, in BI’s, in netwerken. Daar helpen we de patiënten niet mee, daar helpen we onszelf niet mee, daar helpen we niemand mee. Ik denk dat het heel goed is dat we de keuze gemaakt hebben om daar duidelijkheid in te gaan scheppen en daar helpt deze visie bij.” (uitgesproken tijdens slotbijeenkomst visieontwikkeling 19 juni 2018)
roepsgroep zich in verschillende netwerken kan positioneren. We blijven – maar dat is persoonlijk – te veel hangen in die in beton gegoten indelingen. Het vak ontwikkelt zich in de richting van nieuwe specialisaties waar je bij gevraagd wordt op basis van deskundigheid.”
Verdieping In de fysiotherapie heeft een verdiepingsslag plaatsgevonden sinds 2008, vertelt Bloo; het vak heeft een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. De vraag is hoe je deze verdieping in een volgende fase brengt en daar een indeling in aanbrengt. Vergelijk het met de geneeskunde met
Geselecteerde thema’s
het basisdiploma en de kopstudies. In de fysiotherapie kun je je in de breedte verdiepen, in fysiotherapiewetenschappen, maar ook in een specialisatie. In een aantal specialisaties, zoals de manuele therapie, sportfysiotherapie en orofaciale fysiotherapie, hebben zich eigen netwerken ontwikkeld. Bloo: “Het orofaciale netwerk dat samen met tandheelkunde en kaakchirurgie over Nederland is uitgerold, is een mooi, klein netwerk. Hier heeft zich een specialisme ontwikkeld zonder stammenstrijd. Je moet weten waar je collega’s zitten die zich doorontwikkeld hebben en die deskundig zijn op een bepaald gebied. Dat betekent ook dat algemeen praktiserende collega’s moeten weten waar hun bekwaamheid eindigt en ze een collega moeten inschakelen. Dat moet veel meer gebeuren; het is de volgende stap in de ontwikkeling van het vak. We moeten elkaar in de beroepsgroep goed weten te vinden. Door samenwerking kunnen we in de toekomst veel verder komen.”
Preventie
complexiteit zorgvraag
waarde van fysiotherapie
fysiotherapeut in netwerk rondom de patiënt
innovatie
In het visiedocument is preventie een belangrijk onderwerp. ‘Universele preventie’ wordt hierin niet per se gezien als behorend bij het domein van de fysiotherapie. Opleidingsdirecteur André an Haack denkt hier heel anders over. Levensstijl, voorkomen dat je aandoeningen krijgt en als je die toch hebt, voorkomen dat de klachten verergeren – het ligt volgens hem allemaal op het terrein van de fysiotherapeut. Het onderscheid maken naar type preventie vindt hij onzinnig. An Haack: “Ik heb erg veel moeite met het idee dat de ene vorm van preventie wel en de andere niet bij de fysiotherapeut zou horen. We spelen op alle gebieden van preventie een rol. Het gaat erom dat je als fysiotherapeut naar het individu FysioPraxis september 2018 | 45
achter het nieuws
doen, en je hen erop aanspreekt als ze onderpresteren.” Een aandachtspunt is ook het leven lang leren: “De wereld van de zorg verandert zo snel, dat als je een opleiding – ook een master – afgerond hebt, deze direct verouderd is. Je zou in de verschillende curricula moeten kijken of ons post-hbo- en post-wo-aanbod van bij- en nascholing wel optimaal gericht is op maatwerk aan mensen in de praktijk.”
Hoog- en laagcomplexe zorg
met een probleem luistert, en bedenkt wat bij dié persoon past. De patiënt of cliënt weet de fysiotherapeut heel goed te vinden en weet heel goed wat preventie inhoudt. Laten we dat met elkaar koesteren en niet weer de discussie daarover voeren. Preventie en gedragsverandering zijn elementair. We ondersteunen mensen in het veranderen van hun gedrag, en daar leiden wij voor op.”
Opleidingsniveau Een heikel punt in de visietekst is het gewenste opleidingsniveau van de fysiotherapeut, waar inmiddels al meer dan een decennium over gediscussieerd wordt. Opleider An Haack had liever gezien dat de tekst over de opleidingen uit het visiedocument was gehaald. Hij denkt dat een eventuele wijziging naar masterniveau voor nieuwe fysiotherapeuten op 2025 sowieso moeilijk haalbaar is, o.a. doordat een wetswijziging nodig is. John Verhoef is als onderzoeker en opleider betrokken bij de toekomstvisie. Volgens hem moeten we wat de opleidingen betreft eerst twee punten goed uitzoe-
46 | FysioPraxis september 2018
ken, voor we hierover mogelijk ingrijpende beslissingen nemen. In de eerste plaats moeten we inventariseren wat we in Nederland aan opleidingen hebben, en die naast het Europees Kwalificatiekader (EKK) leggen. Verhoef verwijst hierbij naar een artikel van Roland van Peppen.1 Ook moeten we onderzoeken wat er internationaal op dit gebied gebeurt, bijv. in België, waar de fysiotherapeut sinds enige jaren tot master opgeleid moet zijn. In de tweede plaats is het belangrijk na te gaan wat we nu eigenlijk nodig hebben in Nederland. Een aanzet daartoe is gegeven door Joep Teijink, voorzitter van ClaudicatioNet.2 Verhoef: “Hij stelt de volgende vraag: als je alle fysiotherapeuten tot master opleidt, leidt dat dan tot betere zorg? En is er ooit een patiënt geweest die specifiek om een MSc fysiotherapeut vroeg?” Teijink kwam ook met de suggestie van een slimme scholing binnen netwerken voor bachelor-fysiotherapeuten. Verhoef: “Binnen de georganiseerde netwerken kun je een slimme training geven, waarbij je in de praktijk toetst of de bachelors daadwerkelijk iets met die kennis
Volgens Verhoef is het nog onduidelijk waarom alle fysiotherapeuten als master opgeleid moeten zijn. “Je moet je realiseren dat een groot deel van de werkzaamheden van eerstelijnsfysiotherapeuten laagcomplexe zorg betreft, gaan we dat dan met hoogopgeleide mensen doen? Hoe is de verhouding tussen hoog- en laagcomplexe zorg in de toekomst? Hebben we niet een systeem nodig waarin bachelors en masters goed met elkaar samenwerken, waarbij de masters het voortouw nemen bij de complexe gevallen? Ik weet het gewoon niet.” Wat nog een hele uitdaging zal zijn, is de eigen meerwaarde ten opzichte van andere behandelaren waar te maken. Verhoef: “Daar zullen zorgverzekeraars steeds meer naar kijken, maar ook de cliënten en patiënten, die straks misschien meer voor de zorg moeten gaan betalen. We moeten de identiteit van de beroepsgroep bewaken, maar wel over de grenzen van ons vak kunnen kijken.”
Wat is het verschil tussen een hbo- en een wo-master?
De hbo-master (professional master) en de wo-master (universitaire master) hebben beide niveau 7 van het European Qualification Framework (EQF). Het verschil zit in het aandachtsgebied van de masters; de hbo-master richt zich op de beroepspraktijk, de wo-master op wetenschappelijk onderzoek.
Roland van Peppen: ‘De positionering van fysiotherapie binnen het Europees Kwalificatiekader’. FysioPraxis 2013;22(7):24-25. 2 Joep Teijink: ‘Wel of geen MSc fysiotherapie?’ FysioForum, 3 april 2016. 1
achter het nieuws
Foto: Frans Kanters
V.l.n.r.: Hans Bloo, Guusje ter Horst, Ria Nijhuis van der Sanden, Ron Haanschoten (foto Frans Kanters)
Spannend
Vertrouwen
Projectleider Van der Bent vindt niet alleen de uitkomsten van het visietraject waardevol, maar ook het proces ernaartoe. Zo is er nu meer contact met bepaalde stakeholders, zoals de opleiders, die dit contact als positief ervaren. An Haack: “We zijn er heel tevreden over dat we als opleiders aan tafel zitten en als een belangrijke stakeholder deel hebben aan dit proces.” Maar hij is ook kritisch; doordat er zoveel stakeholders bij het proces betrokken zijn, blijft de visietekst te algemeen. “Zodra je specifiek wordt, loop je tegen allerlei discussiepunten aan. Van onze inbreng als opleiders zagen we maar kleine stukjes terug in de tekst.” Aanvankelijk was de belangstelling voor de visieontwikkeling trouwens wat lauwtjes. Vanaf het moment dat er een concepttekst lag, werd het spannender. “Er ontstond veel discussie”, aldus Van der Bent. “Door de grote belangstelling is het visietraject zelfs verlengd. Er zijn extra themasessies ingelast over innovatie en technologie, profielen en specialisaties, en ontwikkeling zorgvraag. Dat was een heel positieve ontwikkeling.” Langeler vond het fantastisch om het proces mee te maken. “Er zijn zoveel mensen bij betrokken geweest, met zoveel verschillende ideeën! Dat maakt het ook wel moeilijk om tot overeenstemming te komen, maar als je als beroepsgroep iets wilt, moet je daar iedereen bij betrekken.”
An Haack waarschuwt ervoor niet een mooi toekomstbeeld te schetsen terwijl de patiënt al goed weet wat deze aan de fysiotherapeut heeft. “Natuurlijk moet je je aanpassen; de grote thema’s over zelfredzaamheid, ondernemerschap en technologie zijn terecht in de visie opgenomen. Maar die nemen we al mee in de opleiding van de huidige studenten.” Volgens Van der Bent richt de aandacht zich vooral op het realiseren van voorwaarden in de ver-
anderagenda: wat is er nodig als bepaalde ontwikkelingen zich doorzetten? Ze vindt het belangrijk niet bang te zijn voor bedreigingen: “heb vertrouwen in je positie als expert in houding en bewegen!” e.vanderbent@kngf.nl
MEER WETEN Meer info: www.kngf.nl, zoek op ‘vertrouwen in beweging’
Voor dit artikel werden geïnterviewd:
• Drs. Edith van der Bent, manager Kwaliteitsbeleid, KNGF • Drs. Hans Bloo, sportfysiotherapeut en bewegingswetenschapper, bestuurslid NVFS, bestuurslid extended scope-fysiotherapeuten • André an Haack, onderwijsdirecteur THIM, voorzitter SROF (Studie Richtings Overleg Fysiotherapie)
• Helmi Langeler, fysiotherapeut bij ’s Heeren Loo, instelling voor mensen met een verstandelijke beperking, locatie Apeldoorn
• Dr. John Verhoef, fysiotherapeut en bewegingswetenschapper, lector Hogeschool Leiden (lectoraat Eigen Regie bij Fysiotherapie & Beweegzorg)
FysioPraxis september 2018 | 47
achter het nieuws
‘Onderzoek wat mensen écht motiveert!’
Beweegzorg: pilots-traject steunt fysiotherapeuten Van september 2017 tot en met juni 2018 ontwikkelden 19 fysiotherapiepraktijken en samenwerkingsverbanden daarvan een beweegzorginterventie, met ondersteuning van het KNGF. Als onderdeel van ‘Beweegzorg’ zijn deze 19 teams geselecteerd en begeleid. Het traject werd afgerond met een presentatie voor een jury, die uit deze veelbelovende interventies twee winnaars aanwees: Tour 66 en Sarcopenie. Sophie Janssens (Tour 66), Eline Nieuwenhuizen en Björn Wegman (Sarcopenie) leggen uit wat ze beogen met hun interventies en wat ze geleerd hebben van hun deelname. Tekst: Mieke van Dalen
TOUR 66 Bij Tour 66, zo genoemd vanwege de doelgroep van 65+’ers met een knipoog naar de vermaarde autoweg, draait het vooral om autonomie. Bewegen is geen doel op zich, maar een middel om te kunnen blijven doen wat je graag wilt doen. Zoals tuinieren, naar de bioscoop of naar de dierentuin. Fysiotherapeut Sophie Janssens vertelt dat zij en haar collega’s Tour 66 zijn begonnen op basis van de behoeften van de mensen in de wijk. “In onze wijk wordt er al veel georganiseerd voor ouderen, alleen blijken zij dat moeilijk te kunnen vinden. Wij gaan letterlijk met de bewoners op pad, we gaan langs bij die gymnastiekzaal waar op woensdagmiddag stoelyoga wordt gegeven, of bij de tafeltennisvereniging. We faciliteren dat, zodat de ouderen weten wat het aanbod is en hoe ze daar kunnen komen.”
Intake In een intake met de fysiotherapeut wordt eerst vastgesteld waar de cliënt behoefte aan heeft. Als de cliënt met enige hulp verder zelfstandig kan gaan
48 | FysioPraxis september 2018
Als je de fysiotherapeuten van de winnende interventies spreekt, valt direct een aantal overeenkomsten op. Allereerst het enorme plezier waarmee ze hun werk doen. Verder zijn beide interventies gericht op 65+’ers, en hebben ze als hoofddoel de zelfredzaamheid van hun cliënten te bevorderen vanuit de gedachte van positieve gezondheid. In beide gevallen waren de fysiotherapeuten in hun praktijk al bezig met de doelgroep, maar nog niet op de gestructureerde wijze zoals zij in het traject geleerd hebben. De motivatie van de cliënt achten de fysiotherapeuten van de beide winnende interventies cruciaal bij het al dan niet slagen van de interventies, en allen geven het advies om vooral bij leden van de doelgroep zelf te rade te gaan in plaats van zelf in te vullen waar ze behoefte aan hebben. Wat willen mensen eigenlijk? Daar begint het allemaal.
bewegen, volstaan drie gesprekken met de fysiotherapeut om de cliënt op weg te helpen. Bij multiproblematiek kan de cliënt deelnemen aan het groepsprogramma, waarbij men gezamenlijk in beweging komt onder begeleiding van de fysiotherapeut, maar ook met hulp van een psycholoog, diëtist en ergotherapeut. Voor mensen die (nog) niet mee kunnen in een groep omdat hun vraag te individualistisch is of zorggericht, wordt een individueel traject gestart. Tour 66 functioneert binnen een netwerk in Amsterdam waar huisartsen, diëtisten, ergotherapeuten, coaches, psychologen en welzijnsallianties bij aangesloten zijn.
Duurzame uitstroom Tour 66 is niet een van tevoren vastgesteld programma. Wat er op het programma staat, verschilt per week, dat wordt afgestemd binnen de groep. “Dat maakt het leuk”, vindt Janssens. “Ik vind het ook best prettig om af en toe als behandelaar niet de volle verantwoordelijkheid te hoeven nemen, maar die deels ook bij de cliënt te kunnen leggen.” Deze afstemming is in overeenstemming met de methodiek van gezondheid en gedrag
(GG-methodiek). “Fysiotherapeuten die ook met dit onderwerp aan de slag willen, kunnen cursussen volgen, bijv. op het gebied van positieve gezondheid. Zo kun je verdieping in je werk aanbrengen.” Er liggen zeker kansen op dit gebied. “Cliënten komen bij ons met vragen over bewegen. Het is aan ons om daar gericht begeleiding in te geven. Dat hoeft niet te zijn: je moet drie keer per week gewichten oppakken en tien herhalingen doen. We weten allemaal dat daarvoor de motivatie heel snel verdwijnt. Als je met mensen gaat kijken hoe zij aan hun beweeggedrag kunnen werken door iets te doen wat hen écht motiveert, heb je kans op een duurzame uitstroom.”
Samen naar de voetbaltraining Toch vinden fysiotherapeuten het vaak nog spannend om uit de hoek van ziekte en zorg weg te stappen, heeft Janssens ervaren. “Ga uit van de hulpvraag waar de cliënt mee komt, en kijk met jouw kennis wat daarvoor nodig is: spierkracht, mobiliteit, uithoudingsvermogen. Je cliënten verwachten niet altijd dat je vraagt naar wat ze zelf willen. Laat je daardoor niet uit het veld slaan en vraag gewoon door.
achter het nieuws
“Het programma heeft ons goed geholpen om te leren verwoorden wat je wilt en hoe je dat voor je ziet”, vertelt Janssens. “Je moet dat kunnen overbrengen op anderen. Pitchen had ik als fysiotherapeut nooit eerder gedaan. Dat is ondersteunend geweest, ook voor als je aan zorg-
Sophie Janssens (l.) en Marja Peltenburg
Een van onze successen is een man met onder meer hart- en vaatziekten die graag met zijn kleinzoon naar voetbaltraining wilde fietsen. Een motiverend en duurzaam doel: zolang de kleinzoon op voetbal zit, blijft deze man in beweging!”
Steuntje in de rug Het KNGF-programma was een steuntje in de rug voor Janssens en haar collega’s.
verzekeraars, gemeenten of de huisarts in een notendop je ideeën moet uitleggen.” Volgens haar zijn die ideeën heel belangrijk: “We willen ons onderscheiden met ervaren gezondheid en autonomie bij de cliënt. Je kijkt naar wat de patiënt of cliënt nog wel kan én wat er echt toe doet.”
Wat? Tour 66, GLI door fysiotherapeut, diëtist en eventueel ergotherapeut, psycholoog Door wie? Core Active Fysiotherapie, Amsterdam – Sophie Janssens, Maartje Kuijpens en Marja Peltenburg Voor wie? 65+’ers met comorbiditeit en (vaak) sociaal-maatschappelijke problemen Met als doel? Mensen activeren om een duurzame, actieve leefstijl te ontwikkelen en die vol te houden Hoe? Gepersonaliseerde aanpak waarbij cliënten ofwel zelfstandig gaan bewegen, ofwel aan een groep deelnemen (8-12 deelnemers) ofwel individuele zorg krijgen Hoe lang? 12 weken (groepsdeelname) Waar? Amsterdamse wijken Westerparkbuurt, Bos en Lommer en de Baarsjes Sinds of vanaf wanneer? Het groepsprogramma van 12 weken draait al langer; de nu uitgewerkte interventie, waar het groepsprogramma deel van uitmaakt, is nieuw. De initiatiefnemers gaan het programma verder in Amsterdam uitzetten en werken aan de verwerving van de RIVM-erkening. Advies? Vraag je cliënt naar zijn of haar motivatie om te gaan bewegen. Meer weten? www.healthtouramsterdam.nl baarsjes-oudwest@healthtouramsterdam.nl
SARCOPENIE
Mensen met een passieve leefstijl en/of comorbiditeiten krijgen er eerder last van.
wat er leeft binnen die groep en waar de knelpunten liggen.”
Een combinatie van krachttraining en dieetadvies voor 65+’ers, dat is de kern van de tweede winnende beweegzorginterventie. Het hogere doel is meer zelfredzaamheid waardoor mensen hun kwaliteit van leven behouden of verbeteren en langer thuis kunnen blijven wonen. Sarcopenie is leeftijdsgerelateerde afname van spiermassa en spierkracht, meestal bij 65+’ers. Mensen met sarcopenie ervaren vooral functionele beperkingen in het dagelijks leven. Ze kunnen bijv. niet meer goed de trap op, of komen moeizaam overeind uit de stoel. Daardoor komt de zelfredzaamheid in gevaar. Vermoeidheid kan ook wijzen op sarcopenie. Fysiotherapeuten Eline Nieuwenhuizen en Björn Wegman zijn al langer bezig met sarcopenie in hun praktijk. Ze werken in een gezondheidscentrum samen met o.a. huisartsen, die mensen naar hen doorsturen bij wie sarcopenie vermoed wordt. Bij alle 65+’ers loopt de spiermassa met het vorderen van de leeftijd terug.
In gesprek met de doelgroep
Stepped-care-benadering
Wegman: “Sarcopenie komt wereldwijd steeds meer voor, daardoor spreekt het onderwerp ons erg aan. We hadden al een plan gemaakt voor de aanpak ervan in onze praktijk. Toen het ondersteuningstraject van het KNGF langskwam, bleek dat een uitgelezen mogelijkheid om meer kennis te vergaren over hoe je zo’n plan in de markt zet. We zijn blij met de geboden hulp, we zijn goed op weg geholpen.” Nieuwenhuizen voegt toe: “Ook voor andere projecten die we willen gaan opzetten, kunnen we vooral de informatie over het ondernemen goed gebruiken, dat wordt steeds belangrijker. We hebben ook geleerd te checken of onze aannames wel kloppen. Daarvoor is het nodig in gesprek te gaan met de mensen in je doelgroep: waar hebben ze behoefte aan? Als je hen goed informeert over wat training kan doen en wat de gevolgen kunnen zijn van sarcopenie, staan ze er zeker voor open. Je moet goed weten
De interventie houdt in dat de mensen bij wie sarcopenie vermoed wordt, gescreend worden op spierkracht, spiermassa en functionele handelingen. Daarbij hoort een intake van de diëtist. Vervolgens wordt vastgesteld of er sprake is van sarcopenie. Op basis van de ernst daarvan worden drie groepen onderscheiden die verschillende vormen van begeleiding nodig hebben. Mensen in de eerste groep doen preventief aan krachttraining; zij worden door de fysiotherapeuten op gang geholpen en kunnen het verder zelf. Ze worden elke drie maanden gemonitord. In de tweede groep hebben mensen meer ondersteuning nodig; die ondervinden al beperkingen in hun dagelijks leven. Zij trainen zes tot acht keer onder begeleiding in de praktijk, en komen regelmatig terug voor testen. Het hele traject duurt één à twee jaar. De derde groep heeft secundaire sarcopenie. Spiermassa én spierkracht zijn verminderd, en door FysioPraxis september 2018 | 49
achter het nieuws
comorbiditeiten is er meer risico. Vaak hebben zij moeite met lopen en voelen ze zich niet thuis in de sportschool. Deze groep wordt intensief en gedurende langere tijd begeleid; mensen trainen twee keer per week het eerste halfjaar en één keer per week het tweede halfjaar; het tweede jaar trainen ze extern.
richtjes om ze gemotiveerd te houden of om ze uit te nodigen voor een meting. We informeren mensen goed over het verloop van de training.” Nieuwenhuizen besluit: “Als mensen maar begrijpen waarom ze het (moeten) doen, dan lukt het wel.”
Motivatie
Wat? Beweeginterventie Sarcopenie, GLI door fysiotherapeut en diëtist Door wie? Fysiotherapeutisch instituut, V.l.n.r.: Cindy Veenhof (juryvoorzitter), Arnhem - Eline Nieuwenhuizen en Eline Nieuwenhuizen, Brechtus Engelsma (bestuur Björn Wegman KNGF) en Björn Wegman Voor wie? 65+’ers met een vermoeden van sarcopenie Waartoe? Verminderen van (pre)sarcoMEER WETEN penie en verhogen van kwaliteit van www.kngf.nl, zoek op ‘beweegzorg’ leven bij 65+’ers Hoe? Door lichamelijke activiteit en fysieke zelfredzaamheid te vergroten met krachttraining en voedingsadvies Hoe lang? Groep 1 (presarcopenie): 3 maanden; groep 2 (sarcopenie): 1-2 jaar; groep 3 (comorbiditeit): 2 jaar (stepped care) Waar? Arnhem e.o. Sinds of vanaf wanneer? In de praktijk is al ervaring opgedaan met krachttraining bij sarcopenie. De initiatiefnemers werken de komende tijd aan de voorwaarden voor de RIVM-erkenning. Advies? Werk samen met een diëtist, en verdiep je in de testen die gevalideerd zijn om sarcopenie aan te tonen. Meer weten? www.fysio-instituut.nl eline@fysio-instituut.nl
De krachttraining is heel zwaar, gericht op het kweken van spiermassa om de sarcopenie tegen te gaan. Wegman: “Je moet echt denken aan een soort bodybuilding. De begeleiding door de diëtist is om die reden heel belangrijk. Mensen moeten voldoende eiwitten binnen krijgen om ervoor te zorgen dat de spiermassa op peil blijft.” Nieuwenhuizen: “Met name in de categorie 65+ hebben mensen weinig kennis over voeding. Met een glas melk denken ze voldoende eiwitten binnen te krijgen.” Om deze zware training vol te houden, is intrinsieke motivatie cruciaal. Snel resultaat is er niet, waardoor je je motivatie snel verliest. Wegman: “Alles hangt af van de inzet van de mensen zelf. Ze willen zelfredzaam blijven, ze doen het voor zichzelf. We sturen mensen steeds be-
Pilots beweegzorginterventies De jury vond de 19 gepresenteerde interventies vernieuwend en veelbelovend. De initiatiefnemers van de interventies betrokken de doelgroep direct bij de ontwikkeling ervan, zochten samenwerking met andere partijen zoals welzijns-, sport- en thuiszorgorganisaties, en ontwikkelden nieuwe marketingstrategieën en businessmodellen. En met succes; vaak kregen ze financiering door verzekeraars en/of gemeenten voor elkaar. Kenniscentrum Sport ziet kansen voor erkenning door Centrum Gezond Leven (RIVM). Enkele interventies gaan binnenkort voor erkenning op. Criteria voor de selectie van de winnaars waren inhoud, duurzaamheid en implementatie in de dagelijkse praktijk.
Tour 66 (winnaar groep 1) Core Active Fysiotherapie, Amsterdam KiXs Fysiotherapie Barel-van Zee, Leidschendam/Voorburg; FysioCapelle, Capelle a/d IJssel Bewegen naar Beter FysioHolland, Rotterdam Mantelzorgers Co-ACTief, Brunssum Parkinson Fit Coach Fysiotherapie Hatert, Nijmegen Hartrevalidatie Stichting Fy’net, Maastricht-Heuvelland Movability Gezondheidscentrum Het Want, Franeker WandeljeFit Leeuwis Fysiogroep Samen stappen zetten Fysiotherapie Naarden Op de been blijven Fysiotherapie Erkelens Roos en van Adrichem, Rotterdam Sarcopenie (winnaar groep 2) Fysiotherapeutisch Instituut, Arnhem Langer fit en sterk Fysiotherapie Overschie, Rotterdam Hoe blijft mijn mantelzorger vitaal? Fysioplus, Rotterdam Bewegen met allochtone vrouwen Fysioplus, Rotterdam Ouderen in beweging Zorginstelling Dijk & Duin, Castricum Move yourself Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra/Hogeschool Utrecht, Utrecht Back in the game YorBody Fysiotherapie KidsXtra FysioStofberg, Brunssum Aan de slag met leefstijl van ouders en kinderen De Praktijk, Doetinchem
Kijk voor meer informatie over de pilots en contactgegevens van de deelnemers op www.kngf.nl/fysiopraxis.
50 | FysioPraxis september 2018
Over de rug van Chemodol
U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massage-olie. Maar Chemodis heeft meer massage-oliĂŤn. Zoals Chemotherm, een massage-emulsie met milde en verantwoorde warmtewerking. Het zuiver plantaardige Olivine, zonder conserveermiddelen en emulgatoren. Chemovine, speciaal voor de sterk behaarde huid. En, speciaal voor de overgevoelige huid, Chemoderm met natuurlijke werkstoffen en de ongeparfumeerde Baselin Emulsion met biologische eigenschappen. Uw leveranciers kunnen u er alles over vertellen. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl
Dat ligt voor de hand
Chemodis B.V. | Para-medische Farmacie | Postbus 9160 | NL-1800 GD Alkmaar | Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 |Fax +31 (0)72 - 512 82 14
DE TAPEEE VOOR KENNERSSS PER R OL
€
7.99*
EXCL. B TW
EXTRA STERK HECHTEND EN SNELDROGEND
SENSITIVE – GESCHIKT VOOR DE ZEER GEVOELIGE HUID
E NIEUWN & E KLEURGNS DESI
DARK GREY
CORAL
AANBIEDING: 24+6 24 ROLLEN KOPEN & 6 GRATIS
AANBIEDING: 48+16
ICE BLUE
ANCHOR
BUTTERFLY
10 €
SPORT SENSITIVE
E-CODE: UW ONLIN8 FYSNL91
0 € N E TTO VA N A F 14 R D E Z O N D E R A A B E S TE LW * V R AC H TKO S TE N . rden
ON WAARDEB
ant wo n keer per kl kan niet n slechts éé e geldig, ka tbetaling en ui lin te on an en nt le n is al r. Geen co * e tegoedbo D erdraagbaa hers. en is niet ov andere vouc ingewisseld et m d er bine m co ge en word
48 ROLLEN KOPEN & 16 GRATIS!
DIT VINDT U ALLEEN BIJ PINO: ALLE TAPES EN KLEUREN VRIJ TE COMBINEEREN
NU BESTELLEN: WWW.PINOSHOP.NL