VA K B L A D VO O R D E F Y S I O T H E R A P E U T
FYSIOPRAXIS JAARGANG 24 • NUMMER 10 • DECEMBER 2015/JANUARI 2016
UIT HET VELD
IN DE PRAKTIJK
INTERVIEW
Machteld Huber: positieve gezondheid
Dynamiek van herstel bij TKP
Erik Scherder: Beweeg!
15
Visie op gezondheid Van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag
18
28
Accountants & Belastingadviseurs
Evidence Based Practice MSc/Drs START 15E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2016
Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen
Bridging healthcare and science ■
■
■ ■
een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC
Samen beter voor ondernemende de ondernemende fysiotherapeut De onafhankelijke adviseur voor fysiotherapeuten
Wij organiseren regelmatig cursussen voor (toekomstige) ondernemers in de zorg. Een kleine greep: -
Waarnemen of loondienst Praktijkstart Financiële en fiscale aspecten van ondernemers Zin en onzin van het financiële jaarverslag
Bel voor meer informatie met Jacqueline van Eekelen: (0317) 41 91 35 06-83661743 of mail naar: j.van.eekelen@seres.nl
Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:
www.amc.nl/masterebp
www.seres.nl
www.PsychFysio.nl Modulen 2016
Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten
Therapeutisch Centrum De Berekuyl is naast een behandelcentrum voor fysio- en huidtherapie ook een opleidingscentrum. Inmiddels zijn er vele fysio- en huidtherapeuten die hebben deelgenomen aan één of meerdere opleidingen en cursussen van De Berekuyl te Hierden. Maak een keuze uit één of meerdere cursussen en meld u aan.
OPLEIDINGEN
P Gezondheidspsychologie - 5 dagen di 12/1, 26/1, 16/2, voor de fysiotherapeut. 8/3, 22/3 (2016). P Motiverende gespreksvoering+SFT - 3 dagen 10/3, 17/3, 7/4. P Dansante fysiotherapie - 8 dagen start 22/4. P Motorisch trainen bij musculo- - 4 dagen wo 22/6, do 23/6, skeletale pijn – EXT vr 24/6 en za 25/6. Opleidingen@PsychFysio.nl • 06-21867046 Nieuwegein • www.psychfysio.nl
Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen. T 010 416 93 93 E info@veldon.nl www.veldon.nl
Werkt u al met het Veldon® concept?!
Basis Oedeem Fysiotherapie • 4 modules, 18 dagen (half jaar) • 346 accreditatiepunten • Start in april 2016 en september 2016 Master of Science revalidatiewetenschappen en kinesitherapie met Pre-master Lymfologie & Oncologie • 3 jaar • september 2016
CURSUSSEN Aqua Lymphatic Therapy (Dorit Tidhar) • 4 dagen • 50 accreditatiepunten • 7,8,9 en 10 mei 2016 Fascia Technieken bij kanker (Willie Fourie) Level 1: Level 2: • 3 dagen • 3 dagen • 20 accreditatiepunten • 21 accreditatiepunten • juni 2016 • juni 2016 Dry Needling • 2x3 dagen • 91 accreditatiepunten • 31 januari, 1,2 februari en 1,2,3 maart 2016 Update Oedeemtherapie (borst CA, hoofd hals CA, melanoom) • 2 dagen • 21 accreditatiepunten • 8,9 april 2016 The Ultimate Lower Quarter (functionele ketens van het been) • 3 dagen • 19 accreditatiepunten • 13,14,15 maart 2016 The Ultimate Upper Quarter (functionele ketens van de arm) • 3 dagen • 17 accreditatiepunten • 17,18,19 maart 2016 Klinisch Redeneren (voor oedeemfysiotherapeuten) • 1 dag • 9 punten
Enthousiast geworden? Wilt u meer informatie of wilt u zich aanmelden, ga dan naar onze website www.deberekuyl.nl. Bellen kan natuurlijk ook: Tel: 0341 – 453177
3
INHOUD
REDACTIONEEL
Een goede gezondheid
12 5 6 6 8 11 12 15 18 22 24 26 28 31 32 36 38 39
Agenda/Op de cover Van de voorzitter KNGF-kort Kort nieuws KNGF-service Nieuwe praktijken Uit het veld In de praktijk KNGF-service In beeld Uit het veld Interview Achter het nieuws Wetenschap – literatuuronderzoek Wetenschap – promotieonderzoek Wetenschap – summary Specialistenkatern
Het einde van het jaar nadert, en als de champagne vloeit en het vuurwerk knalt, wensen we elkaar alle goeds toe, waaronder ook vaak een goede gezondheid. Maar wat is dat nu precies, gezondheid? We kennen allemaal de definitie van de WHO uit 1948: ‘een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek’. Er is echter door Machteld Huber een nieuwe definitie geformuleerd: ‘het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven’. Een interview met Machteld Huber over haar visie op gezondheid leest u op de pagina’s 15-17. Ik kon me bij de nieuwe definitie niet meteen een beeld vormen, tot ik me de volgende patiënt herinnerde. Het was een vrouw met recidiverende hoofdpijnklachten die daar behoorlijk onder leed. Ze vond het vooral vervelend dat de hoofdpijn haar telkens zomaar overviel. Ik heb onder andere met haar de mogelijke oorzaken besproken, uitleg gegeven over de klachten, manieren besproken om de klachten te reduceren of te voorkomen en haar ontspanningsoefeningen aangeleerd. Na vier maanden zag ik haar weer en gaf ze aan wat minder vaak hoofdpijn te hebben, maar vooral er veel minder onder te lijden. Dat kwam doordat ze het gevoel had ‘tools’ in handen te hebben om zelf de hoofdpijn te verminderen en soms zelfs te voorkomen. Ze voelde zich daardoor ook minder overvallen door de hoofdpijn. Doordat ze nu zelf de regie had, voelde ze zich, ondanks dat de klachten slechts licht waren afgenomen, toch beter. Ze ervoer een betere gezondheid. Ik wens u, namens de gehele redactie, een goed 2016, met vooral een goede gezondheid! Namens de redactie, Karin Haks
REACTIES KUNT U MAILEN NAAR FYSIOPRAXIS@KNGF.NL
Meer info vindt u op www.kngf.nl
FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.
REDACTIEADRES
KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl
EINDREDACTIE
Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735
REDACTIE
Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder
ADVERTENTIES
Bureau Van Vliet B.V. advertentietarieven op aanvraag Frank Oudman E: f.oudman@bureauvanvliet.com Remco Wijnhout E: r.wijnhout@bureauvanvliet.com T: 023 571 47 45 I: www.bureauvanvliet.com
ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDEN
Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato
en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.
doeleinden vragen we een passende vergoeding.
ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGEN
BLADCONCEPT
KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00 E: ledenadministratie@kngf.nl
VERANTWOORDELIJKHEID
De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.
AUTEURSRECHT
Onnink Grafische Communicatie BV
VORMGEVING
Aad Koeleman, X-Media Solutions
DRUKWERK
Senefelder Misset B.V.
FOTO OMSLAG Wiep van Apeldoorn ISSN
0927- 5983
© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
Master Fysiotherapiewetenschap Wat beweegt jou? Wil jij de kwaliteit van de fysiotherapeutische zorg verbeteren? De wetenschappelijke kennis die daarvoor nodig is ontwikkelen? Werk en studie combineren? Dan is Fysiotherapiewetenschap iets voor jou! Tijdens dit tweejarige deeltijd masterprogramma leiden we je op tot een academische professional die in staat is bij te dragen aan de ontwikkeling van de fysiotherapeutische zorg vanuit wetenschappelijk perspectief. Ruim 80% van de afgestudeerden heeft binnen een jaar een functie die aansluit bij de opleiding. Voor wie? Ambitieuze en nieuwsgierige hbo-ers of wo-ers met een afgeronde bachelor (bijv. hbo fysiotherapie) en aantoonbare belangstelling voor en kennis van de gezondheidszorg, fysiotherapie in het bijzonder. Opleiding in het kort Duur programma: 2 jaar (60 EC) Vorm: deeltijd Onderwijsdag: vrijdag Startdatum: 1 september Aangeboden door: Faculteit Geneeskunde, Universiteit Utrecht, Masteropleiding Klinische Gezondheidswetenschappen Meer weten? Kom naar de masteravond 3 februari! www.uu.nl/masters/fysiotherapiewetenschap
Een nieuwe klant binnenhalen ? Valt niet mee ! Zet daarom de eerste stap naar nieuwe klanten door te adverteren in FysioPraxis. Bel 023-5714745 en vraag naar Frank Oudman of Remco Wijnhout, of mail f.oudman@bureauvanvliet.com / r.wijnhout@bureauvanvliet.com voor gratis advies over de advertentiemogelijkheden.
www.bureauvanvliet.com • postbus 20 - 2040 AA Zandvoort zandvoort@bureauvanvliet.com
5
AGENDA EN MEER
OP DE COVER
Januari 2016
17 februari
12 januari
Interactieve Lezing ‘Gameboy-rug’, Zwolle
• Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort • Interactieve Lezing ‘Gameboy-rug’, Rotterdam
Maart 2016
18 januari
7 maart
Cursus Lobby - Gezondheid in de Wijk 4daagse, Amersfoort
Cursus Lobby - Gezondheid in de Wijk 4daagse, Amersfoort
19 januari
14 maart
• Lezing Zicht op de schouder: weke dele in de knel, Groningen • Workshop (pilot) Behandelen aan huis, Amersfoort
Cursus Praktisch leidinggeven - 3daagse, Arnhem
26 januari
4 april
Lezing Zicht op de schouder: weke dele in de knel, Amersfoort
Cursus Praktisch leidinggeven - 3daagse, Arnhem
27 januari Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort
April 2016
Juli 2016 3 t/m 8 juli
Februari 2016
IFOMPT Glasgow 2016 Speciale actie voor NVMT-leden
1 februari Cursus Lobby - Gezondheid in de Wijk 4daagse, Amersfoort
November 2016
15 februari
4 november
• Cursus Lobby - Gezondheid in de Wijk 4daagse, Amersfoort • Cursus Praktisch leidinggeven 3daagse, Arnhem
Dag van de Fysiotherapeut en KNGF-congres
Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen: - www.kngf.nl – gehele scholingsaanbod - www.fysionetwerken.nl – kalender
Reageren op FysioPraxis?
Murielle Ferraye Wie bent u? Ik ben 32 jaar, en kom uit Frankrijk. Ik ben bewegingswetenschapper bij de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ik onderzoek al jaren het probleem van freezing bij Parkinsonpatiënten. Waar is de coverfoto gemaakt? In ons laboratorium, ons gait lab zoals we het noemen. Hier bestuderen wij het effect van de zogenaamde Cue-shoe bij Parkinsonpatiënten. Ik lees in FysioPraxis vooral… Hoewel ik de Cue-shoe heb ontwikkeld, is fysiotherapie niet mijn achtergrond. Tot nu toe kende ik FysioPraxis helaas nog niet. Ik ben er trots op… …dat ik iets kan doen om patiënten te helpen, en vooral dat dat niet invasief is. Directe klinische impact in mijn onderzoekprojecten is voor mij heel belangrijk. Ik wil het effect op patiënten zien en word heel enthousiast als iets goed werkt en ik heel direct iets aan het leven van patiënten kan verbeteren.
Viel u iets op, hebt u een opmerking of aanvulling? We horen het graag!
fysiopraxis@kngf.nl
#FysioPraxis
FysioPraxis online De uitgaven van FysioPraxis zijn online te vinden op www.kngf.nl, zoek op ‘fysiopraxis’ en log in. Naast de verrijkingen per uitgave vindt u daar ook de doorbladerbare versies. Wilt u een uitgave downloaden als pdf en eventueel printen? Onder de doorbladerbare versie klikt u op ‘Share’ en dan kiest u (daaronder) ‘Download’. U kunt dit bestand dan op uw eigen pc plaatsen.
Ik heb gekozen voor bewegingswetenschappen omdat… …bewegen heel belangrijk is in het leven. Voldoende bewegen kan wonderen verrichten, of ten minste veel aandoeningen voorkomen. Mensen moeten altijd blijven bewegen, het liefst onder alle omstandigheden. Ik studeerde eerst vier jaar psychologie in Nice. Mijn interesse ging toch meer uit naar motorische controle door de hersenen. Daarom koos ik voor bewegingswetenschappen.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
6
VAN DE VOORZITTER Over correct declareren… De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het bestuur van het KNGF in november laten weten dat men extra aandacht heeft voor het goed in rekening brengen van behandelingen door fysiotherapeuten. Toezichthouders van de NZa gaan langs bij acht verschillende fysiotherapiepraktijken. Tijdens deze aangekondigde bezoeken spreken zij met de praktijkhouders en wordt de administratie doorgenomen. Het KNGF is van mening dat zorgaanbieders correct moeten declareren en dat controle daarop dus heel goed is. Wel kun je een paar vragen stellen bij dit onderzoek van de NZa. Is het niet zo dat de zorgverzekeraars dit soort (materiële) onderzoeken al doen? Is dat niet vooral hun taak? Gelet op het feit dat alle betrokken partijen in de zorg willen streven naar vermindering van de administratieve lasten en de regeldruk, levert het dubbel controleren van bijvoorbeeld fysiotherapeuten daaraan niet echt een bijdrage. NZa zal – dat is toegezegd – de resultaten van het onderzoek vóór publicatie bespreken met het KNGF. Niet om feiten weg te poetsen. Fout gedrag bij declaraties door individuele fysiotherapeuten is niet aanvaardbaar, het mag gewoon niet! Het brengt bovendien schade toe aan de gehele beroepsgroep, want het verstoort de concurrentieverhoudingen en is slecht voor het imago van de beroepsgroep. Maar het is wel goed om te bespreken hoe het komt dat er fout wordt gedeclareerd. Is het een gevolg van de complexe regelgeving, die ook nog eens per verzekeraar kan verschillen? Is het fout declareren gedaan in het belang van de patiënt, omdat de regelgeving goede zorg aan de patiënt in de weg staat? En is er misschien een relatie met de financieel moeilijke positie van veel fysiotherapiepraktijken als gevolg van alsmaar stijgende kosten en achterblijvende tarieven? Allemaal terechte vragen, het bestuur van het KNGF zal u op de hoogte houden van de antwoorden. Guusje ter Horst Voorzitter KNGF terhorst@kngf.nl
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
KNGF-KORT NA LOBBY KNGF:
PENSIOENOPBOUW VERZEKERD Begin 2015 kondigde de overheid maatregelen aan die van invloed konden zijn op onze pensioenregeling. Inmiddels lijkt de pensioenopbouw bij beroepspensioenfondsen gegarandeerd. De verhouding binnen de beroepsgroep tussen zelfstandigen en fysiotherapeuten in loondienst stond hierbij centraal. Het feit dat inmiddels een meerderheid van de deelnemers aan het pensioenfonds de arbeidsvorm ‘loondienst’ hebben, zou er volgens de nieuwe regels toe moeten leiden dat, ongeacht de eigen wens om deel te nemen aan de pensioenregeling, de loondienstdeelnemers uit de regeling geweerd zouden moeten worden. Dat zou betekenen dat de zelfstandige beroepsgenoten met minder personen de kosten kunnen delen, wat ten koste van hun pensioen gaat, en de beroepsgenoten in loondienst helemaal geen pensioen meer opbouwen en geen dekking meer hebben voor partnerpensioen, wezenpensioen en premievrijstelling bij beroepsarbeidsongeschiktheid. Na intensief contact van het KNGF, de Deelnemersvereniging (DPF) en het Pensioenfonds (SPF) met de fractie van de PvdA in de Tweede Kamer, de Staatssecretaris en ambtenaren van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft de Staatsecretaris toegezegd de nieuwe regels niet te handhaven en ernaar te streven de wet aan te passen, zodat de pensioenopbouw bij beroepspensioenfondsen wordt gegarandeerd. De pensioenopbouw voor alle fysiotherapeuten lijkt hiermee voor de komende jaren verzekerd.
KEUZETERMIJN VERLENGD
KEUZE PVI TOT EIND 2015 Collega’s die pensioen opbouwen bij het Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten (SPF) kunnen zich alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 voor PVI verzekeren. Dit kan nog tot 1 januari 2016. Het gaat om het al dan niet verzekeren van premievrijstelling bij volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid (PVI), een belangrijke keuze die grote gevolgen kan hebben. Voor fysiotherapeuten in de vrijgevestigde praktijk die door arbeidsongeschiktheid hun beroep niet meer kunnen uitoefenen, betaalt SPF, onder voorwaarden, de pensioenpremie door. Deze premievrijstelling bij volledige en blijvende beroepsarbeidsongeschiktheid is door nieuwe overheidsregels in 2015 niet langer automatisch geregeld. Fysiotherapeuten in de vrijgevestigde praktijk hebben nu de keuze: wel of niet bij SPF zelf de premievrijstelling verzekeren. Deelnemers konden tot 1 juli 2015 hun keuze PVI aan SPF doorgeven. Een flink aantal deelnemers realiseerde zich bij het zien van de premienota dat zij niet op tijd hadden gekozen voor de PVI-verzekering. Het SPF kreeg veel telefoon en e-mail van collega’s die hadden willen kiezen voor verzekering van PVI. Daarom heeft het bestuur de termijn hiervoor verlengd tot 1 januari 2016. De keuze voor PVI kan aangegeven worden op het deelnemersportaal van www.fysiopensioen.nl.
7
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
overig kort nieuws
Fotografie: Wiep van Apeldoorn
Project voor peuters met overgewicht:
PeuterPret
Overgewicht, vaak als resultaat van een ongezonde leefstijl, is een groot probleem. Landelijk is 12% van de vijf- en zesjarigen te zwaar en in Limburg ligt dat nog wat hoger. Kinderarts Pauline Stouthart in dagblad De Limburger: “Baby’s van zes maanden krijgen al tussendoortjes. Dat is nergens voor nodig.” Om de leefstijl in Nuth e.o. te verbeteren, wordt PeuterPret opgestart. Een samenwerkingsverband tussen eersteen tweedelijns-gezondheidszorg, diverse sportclubs, peuterspeelzaal en gemeente. PeuterPret richt zich op twee- tot en met
vierjarigen met overgewicht en/of een motorische achterstand, en hun ouders. Voeding, bewegen en sociaal-emotionele ontwikkeling zijn de drie pijlers. Peuters krijgen een uitgebreide intake. Vervolgens wordt wekelijks onder begeleiding van een kinderfysiotherapeut bewogen, in de praktijk van Erik Eurelings. Ouders krijgen diverse workshops. De belangrijkste doelen hebben betrekking op stabilisatie of vermindering van gewicht, toename van fysieke activiteit, verbetering van lichaamssamenstelling en motoriek en/ of verbetering op sociaal-emotioneel vlak. Daarnaast vormt doorstroming naar het reguliere sportaanbod een belangrijk doel.
Het project Peuterpret wordt mogelijk gemaakt door subsidie van ZonMw. De praktijk van Erik Eurelings is de aanvrager van de subsidie. Het project is oorspronkelijk bedacht door Fysiotherapie Den Ommelanden in het noorden van het land. Met overheidsgeld wordt dit project samen met Miriam Beekman-Sienot van Fysiotherapie Den Ommelanden verder ontwikkeld. Bron: www.eurelingsfysiotherapie.nl/ Zonmw/Dagblad De Limburger
65-plussers:
Blij met techniek in huis 65-plussers zijn enthousiast over het gebruik van domotica. Deze nieuwe vormen van het integreren van wonen en techniek maken het mogelijk dat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen. Bovendien verwachten ouderen dat zij minder vaak een beroep hoeven te doen op professionele zorgverleners. Zo draagt domotica eraan bij dat de stijgende zorgkosten binnen de perken blijven. Volgens ouderen is domotica niet alleen van belang voor henzelf, maar ook voor anderen. Zij hoeven immers minder een beroep te doen op hun sociale omgeving of professionele zorgverleners. Domotica is er in verschillende vormen, bijvoorbeeld een stofzuiger die zelf het huis rondgaat of nieuwe communicatiemiddelen om digitaal met een arts of verpleegkundige te praten. Techniek mag voor ouderen echter niet de plaats innemen van menselijk contact. Ouderen vrezen dat domotica het contact met anderen vermindert. Dit alles blijkt uit het Mature Market Monitor-onderzoek van Motivaction, uitgevoerd in samenwerking met AgeWise. Dit representatieve onderzoek onder de Nederlandse bevolking van 18 t/m 80 jaar laat bovendien nog een andere interessante uitkomst zien: opvallend is dat ouderen bijna even positief zijn over nieuwe technologie als jongere generaties. Bron: Motivaction
% (zeer) eens met stelling Ik zou het prettig vinden als ik door technologie minder vaak een beroep hoef te doen op professionele zorgverlening 18 t/m 34 (n=413)
35 t/m 49 (n=447)
58% 54% 59% 67%
50 t/m 64 (n=424)
65+ (n=247)
% (zeer) eens met stelling Ik vrees dat meer technologie in de zorg zal leiden tot eenzaamheid 18 t/m 34 (n=413)
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
35 t/m 49 (n=447)
50 t/m 64 (n=424)
73% 75% 83% 77% 65+ (n=247)
www.shutterstock.com/sunabesyou
8
9
Zorg in eigen hand
Hoe word je honderd? Hoe word je honderd? Hoe worden we gezonder oud? Dat zijn de vragen die Lowie van Doninck probeert te beantwoorden in zijn onderzoek naar ‘blauwe zones’, gebieden waar mensen veel ouder worden dan gemiddeld. Ouder worden we al. In Japan bijvoorbeeld vertraagt de samenleving al door de stijgende leeftijd. Liftdeuren blijven langer open. Verkeerslichten blijven langer op groen. Dat zal in Nederland ook gebeuren. Onze levensverwachting stijgt snel. Van de meisjes die dit jaar geboren worden, is de verwachting dat meer dan de helft de honderd haalt. Er zijn nu al meer dan tweeduizend honderdjarigen in Nederland en hun aantal stijgt snel. Maar het aantal chronische ziekten stijgt even snel.
Wat is oud? Wat is ‘oud’ precies? Leeftijd zegt eigenlijk niet zo veel. De verschillen binnen oudere leeftijdsgroepen zijn enorm. We spreken over ouderen vaak in termen van ziekte en gebrek. Van Doninck deed zelf onderzoek onder 94- tot 104-jarigen in Zeeland. Deze mensen bleken zeer actief te zijn en veel sociale contacten te hebben.
Leefstijl Onze gezondheidszorg is ook sterk gericht op ziekte. Maar die aandoeningen zijn niet gerelateerd aan leeftijd. Ze zijn het effect van leefstijl. Daarom is het beter om daar meer onderzoek naar te doen, vindt Van Doninck. 10 tot 20 procent van onze gezondheid is genetisch bepaald, 80 tot 90 procent is leefstijl. Maar ook omgevingsfactoren spelen een grote rol. Direct, zoals bij luchtvervuiling, maar ook indirect, zoals door voedselprijzen; gezonde groenten worden duurder, ongezonde frisdrank wordt goedkoper.
Blauwe zones Tegenover de georganiseerde ongezondheid van onze samenleving staat de ongeorganiseerde gezondheid van de blauwe zones. Uit de statistieken blijkt dat mensen in deze gebieden significant langer leven dan elders. Deze blauwe zones bevinden zich in Sardinië, Okinawa in Japan, het Griekse eiland Ikaria, Nicoya, een schiereiland in Costa Rica, en een gemeenschap van zevendedagsadventisten in Loma Linda, niet ver van Los Angeles in Californië.
Doelen Uit onderzoek naar de blauwe zones blijkt dat het helpt om jezelf doelen te blijven stellen. Als je ergens je bed voor uit komt, blijf je in beweging. Vooral natuurlijke beweging, zoals wandelen en klimmen, is gezond. In blauwe zones is het leven ook ontspannen; mensen hebben er geen last van ongezonde stress. Ze eten en drinken er gezond en vers: veel rijst, groenten en noten, geitenmelk in plaats van koemelk, en weinig alcohol. Familie speelt een grote rol. Die biedt veiligheid en geeft mensen een positie en een taak. Geloof en optimisme lijken ook een positief effect te hebben op de gezondheid. Bron: Jasper Klapwijk/www.doenenlater.nl
Merendeel Nederlanders:
‘Ik ben goed gezond’ Nederlanders vinden van zichzelf dat zij een goede gezondheid hebben. Dat blijkt uit een onderzoek van Patiëntenfederatie NPCF onder bijna 10.000 mensen van het eigen panel.
www.shutterstock.com/ Andresr
Iets meer dan 60 procent zegt een (zeer) goede gezondheid te hebben, 3 op de 10 mensen zeggen een ‘matige’ gezondheid te hebben en 6 op de 100 beoordelen hun gezondheid als ‘slecht’. Dat het merendeel van de mensen tevreden is over hun gezondheid, wil niet zeggen dat ze vinden dat die niet beter kan. De meeste mensen willen meer bewegen (38 procent) en meer ontspannen (32 procent) om de gezondheid op peil te houden of te verbeteren. Nog eens 18 procent wil gezonder gaan eten en 6 procent wil stoppen met roken of minder alcohol drinken. Van de mensen die echt iets willen doen aan hun leefstijl, wil 1 op elke 5 daarbij graag hulp en ondersteuning van de huisarts. Bron: Patiëntenfederatie NPCF FysioPraxis | december 2015/januari 2016
10
overig kort nieuws
VAN DE STUDENTENWERKGROEP
Een dagje netwerken Tekst: Claire Schouten Foto: Tonny Bos ® RaafVisuals
Op vrijdag 6 november namen 1.550 vakgenoten deel aan het langverwachte fysiocongres ‘De Dag van de Fysiotherapeut’ in De Fabrique in Utrecht. Onder hen waren 75 studenten. Gedurende de dag werden er veertig verschillende sessies en workshops gegeven door experts. Naast de vele fysiotherapeuten verzorgden ook bekende Nederlanders zoals ex-topsporter Erben Wennemars en astronaut André Kuipers een bijdrage.
Educatie en interactie De dag werd plenair geopend door bestuursvoorzitter Guusje ter Horst en Erben Wennemars. De Fysio in Beeldprijs werd uitgereikt aan Jelle Heisen. Na deze opening begon de eerste ronde van workshops en lezingen. Wij, leden van de studentenwerkgroep, namen onze plek in bij de picknicktafels op het ontmoetingsplein. Gedurende de ochtend gingen wij in gesprek met langslopende fysiotherapeuten en studenten. Zo peilden wij wat u het belangrijkste speerpunt vindt en testten we uw algemene kennis van het KNGF. ’s Middags verzamelden zo’n vijftig studenten zich bij onze stand en begonnen we aan het speciale onderdeel ‘student ontmoet exposant’. Bij een bezoek aan een stand werd een korte pitch gegeven door de standhouder. Hierin stonden de eventuele toekomstige behoeftes van de student centraal. Na de pitch was er nog ruimte om vragen te stellen. Hierdoor ontstond er een goede interactie tussen student en exposant.
Positieve houding Wij hebben het congres als heel leuk ervaren. Ook vonden we de locatie erg geschikt voor een fysiocongres. De
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
‘De houding van vakgenoten en bedrijven tegenover de studenten was positief’ studenten die wij hebben gesproken, waren erg enthousiast. Met name ‘het gesprek aangaan’ met iemand uit je vak scoorde hoog. Een ander positief punt vonden wij de houding van vakgenoten en bedrijven tegenover de studenten. Er werd hier en daar over onderwerpen gespard en er werden meningen gedeeld. De kers op de taart was de interessante en leuke afsluiting door André Kuipers.
Volgend jaar Als studenten worden we kritisch opgeleid, daarom zal het niet verbazen dat we als werkgroep een aantal aanbevelingen hebben voor volgend jaar. Zo zouden wij liever het ontmoetingsplein bij de ingang plaatsen; op die manier wordt er een centraal punt gecreëerd, waardoor werknemers van het KNGF makkelijk te vinden zijn voor het verstrekken van informatie. Ook zou dit het netwerken voor studenten vergemakkelijken. Al met al was het een geslaagde en leerzame dag, waar wij met plezier op terugkijken. We kijken uit naar de volgende Dag van de Fysiotherapeut.
KNGF-service
Serie: uw praktijk doeltreffend overdragen
Fase 4: Belasting bij praktijkverkoop Het moment is aangebroken om uw praktijk daadwerkelijk (gedeeltelijk) over te dragen aan de opvolger. Dan zal ook met de fiscus moeten worden afgerekend. Het liefst betaalt u natuurlijk zo min mogelijk belasting. In dit artikel bespreken we hoe het betalen van belastingen kan worden voorkomen bij de verkoop van uw praktijk. Tekst: Henri Brom, MKB Adviseurs
Bij verkoop van een eenmanszaak of maatschap wil de Belastingdienst natuurlijk ook haar deel hebben. Er zijn echter fiscale faciliteiten die belastingheffing kunnen beperken of zelfs voorkomen.
U moet belasting betalen over de verkoopprijs verminderd met de boekwaarde. Wordt uw inventaris bijvoorbeeld verkocht voor € 50.000 en heeft deze nog een boekwaarde van € 20.000, dan heeft u een boekwinst van € 30.000. Over dat bedrag moet u belasting betalen (stakingswinst). Als u goodwill ontvangt, dan zal hierover ook belasting moeten worden betaald. Houdt u er rekening mee dat ook de fiscale oudedagsreserve (FOR) belast is en u mogelijk ontvangen investeringsaftrek moet terugbetalen. Wel kunt u gebruikmaken van de MKB winstvrijstelling. Dit is een vrijstelling van 14% over de stakingswinst en bij volledige staking een stakingswinstvrijstelling van eenmalig € 3.620. Veelal wordt de stakingswinst belast tegen 52%. Na aftrek van de MKB winstvrijstelling van 14% is dat nog altijd een heffing over de stakingswinst van 44,72%!
Heffing voorkomen of uitstellen Er is een aantal manieren om belastingheffing te voorkomen of uit te stellen: • Wordt de onderneming verkocht aan een medewerker die al langer dan 3 jaar in de onderneming werkzaam is, dan kan dat zonder fiscale heffing. De belastingheffing wordt verschoven naar de medewerker. Die zal dan wel een lagere koopprijs bedingen, maar per saldo gaat er dan niets naar de fiscus. Deze regeling is ook van toepassing bij verkoop aan een medemaat. • Als een van de kinderen geïnteresseerd is om de onderneming over te nemen, kan gebruik worden gemaakt van de schenkingsfaciliteit bij bedrijfsopvolging. Er is dan geen of slechts een beperkte erf- en schenkbelasting verschuldigd (tot circa 1 miljoen vrijstelling, daarna 83% vrijstelling). • Voor het belaste bedrag kunt u een stakingslijfrente bij een verzekeraar ‘kopen’ of ‘sparen’ bij een bank (‘banksparen’). De boekwinst op de verkoop van de eenmanszaak is belast en de stakingslijfrente (of banksparen) is aftrekbaar. Voordeel van deze structuur is belasting-
www.shutterstock.com/ Denisenko
Belasting waarover?
De vorige delen van deze serie verschenen het afgelopen jaar in FysioPraxis (jrg. 24): - Fase 1: april (nr. 3), pag. 26-27; - Fase 2: juni (nr. 5), pag. 24-25; - Fase 3: november (nr. 9), pag. 22-23.
uitstel. U betaalt dan pas belasting op het moment dat daaruit uitkeringen worden ontvangen en veelal tegen een lager tarief. • De zaak inbrengen in een BV. De eenmanszaak wordt verkocht aan de BV zonder belastingheffing (geruisloos). Na enkele jaren (ongeveer 3) wordt de BV verkocht. De heffing is dan per saldo vaak lager. Dit kan interessant zijn als er veel stakingswinst in een pand zit en u op termijn dit pand wilt verhuren. • Ondernemer blijven! Zolang u ondernemer blijft, hoeft u niet af te rekenen. Zo kan er bijvoorbeeld een samenwerking worden gezocht met een opvolger, die bijvoorbeeld 90% koopt, of kan er een commanditaire vennootschap worden opgezet. De vorm van samenwerking kan ertoe leiden dat afrekening wordt uitgesteld en risico’s beperkt zijn.
Meer informatie Meer informatie over de overdracht van uw praktijk vindt u op www.tijdigstartenmetstoppen.nl. Deze site is onderdeel van een samenwerkingscampagne van MKB-Nederland en MKB Adviseurs. Hier vindt u onder meer een grote kennisbank met uitgebreide informatie en kunt u gratis een verkoopscan doen. U ook contact opnemen met MKB Adviseurs: telefoonnummer: 070-349 06 50 e-mail: tijdigstartenmetstoppen@mkbadviseurs.nl
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
11
12
nieuwe praktijken
Laserschoenen voor patiënten met Parkinson
Beter lopen met ‘bomschoenen’ Peter Schaap uit Heiloo werd onlangs als potentiële terrorist door de politie in Utrecht uit de stadsbus gehaald. Een van de andere buspassagiers vond zijn schoenen verdacht en lichtte de buschauffeur in. Schaap heeft de ziekte van Parkinson. Hij deed mee aan een onderzoek naar de werking van de zogenaamde Cue-shoes. Op beide schoenen is een laserlampje gemonteerd. Dat projecteert een streepje op de grond waar de volgende stap gezet moet worden. Dit vermindert het ‘bevriezen’ tijdens het lopen aanzienlijk. Tekst: Frank van Geffen | Fotografie: Wiep van Apeldoorn
Peter Schaap
Schaap: “Ik was in Nijmegen geweest om mee te doen aan de tests met de Cue-shoe. De schoenen zien er inderdaad nogal opvallend uit. In de trein had een passagier er juist belangstellend naar geïnformeerd, maar in de bus vond iemand het nodig om groot alarm te slaan. Ik was behoorlijk van slag nadat de politie mij uit de bus had gehaald en ondervraagd.” De laserlampjes geven om beurten een laserstraal af die geactiveerd wordt door sensoren die in de zolen van beide schoenen zijn geplaatst. De rechterschoen projecteert een streepje op pasafstand van de linkervoet en andersom. De laserstraaltjes prikkelen de gebruiker om de voet voorwaarts te zetten in plaats van te ‘bevriezen’, een bekend fenomeen bij Parkinsonpatiënten. “Het werkt goed bij mij”, vindt Schaap. “Je loopt wel een beetje naar beneden te kijken, maar ik merk echt een verbetering in mijn lopen en fietsen. Als de schoenen met dit systeem op de markt komen, koop ik ze zeker.”
Radboud
Het onderzoek waaraan Schaap meewerkt, vindt plaats aan de Radboud Universiteit Nijmegen en
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
staat onder leiding van professor Bastiaan Bloem. Murielle Ferraye is de bewegingswetenschapper die het onderzoek uitvoert. Zij behaalde haar PhD aan de Universiteit van Grenoble waar de ziekte van Parkinson ook al haar bijzondere aandacht had. Daar onderzocht zij destijds de werking van diepebreinstimulatie op de loop en balansproblemen van Parkinsonpatiënten. Samenwerking tussen de universiteiten in Grenoble en Nijmegen op het gebied van Parkinson was er al. De overstap naar Nijmegen lag voor Ferraye voor de hand: “Bastiaan Bloem is een autoriteit op dit terrein.” Patiënten met Parkinson ‘bevriezen’ vaak tijdens het lopen, een onvoorspelbaar, veelvoorkomend, invaliderend symptoom van de ziekte. Tijdens hun gang heeft het bovenlichaam nog de voorwaartse beweging, maar door het plotselinge bevriezen is het risico op vallen groot. Het ‘bevriezen’ en vallen heeft grote gevolgen voor de kwaliteit van leven.
Externe prikkels Ferraye: “Wij proberen dat ‘bevriezen’ op te heffen door een externe prikkel. Dat dat werkt, is al eerder aangetoond. Externe prikkels helpen de gang te verbeteren. Zo blijken Parkinsonpatiënten met het ritme van een metronoom beter te lopen. Ook een wandelstok, die evenals de Cue-shoe laserlicht projecteert, kan effect hebben. Nadeel van dergelijke hulpmiddelen is volgens Ferraye dat ze te veel aandacht vergen. Bij de Cue-shoe is die afleiding minimaal en kan de drager ervan zich volledig richten op het lopen. Zeven jaar geleden, tijdens mijn onderzoek naar diepebreinstimulatie, bedacht ik de Cueshoe. Samen met mijn vader maakte ik een prototype. Dat prototype zijn we nu aan het verfijnen en verbeteren.” Met subsidie van de Hersenstichting mag Ferraye de Cue-shoe bij twintig patiënten met Parkinson uitgebreid testen. Eerst in het laboratorium, daarna mogen de patiënten twee weken de schoenen naar huis meenemen. De eerste week mogen ze de lasers niet aanzetten, de tweede
13
Murielle Ferraye en Frits Janssen
week wel. Via accelerometers op het lichaam kunnen de onderzoekers later zien hoe vaak freezing is opgetreden. “Wij kunnen bijhouden hoe vaak ze in die weken last hebben gehad van de blokkades en hoe lang het heeft geduurd voor ze weer verder lopen.” Het is moeilijk om het juiste type patiënt voor dit onderzoek te vinden, meent Ferraye: “Dat heeft te maken met de symptomen die de patiënten hebben. Gelukkig hebben we daarbij steun van ParkinsonNet. Bastiaan Bloem heeft daarmee uiteraard goede relaties.”
Blokkade
Het ‘bevriezen’ waarvan Parkinsonpatiënten last hebben, is een complex verschijnsel. Ferraye: “Er zijn nogal wat factoren van invloed. Denk aan motivatie, >> FysioPraxis | december 2015/januari 2016
14
nieuwe praktijken
stimuli zichtbaar zijn. Doordat je een bril op hebt, is je gezichtsveld toch al wat beperkt. Dat vond ik niet ideaal, maar volgens mij zijn ze hun prototype aan het verbeteren. Het probleem dat ik bij deze bril constateer, geldt niet voor het gebruik van de Cue-shoe. Je zicht op de wereld blijft daarbij onveranderd groot. De kosten zullen ook waarschijnlijk anders zijn.”
emotie en de mate van aandacht die patiënten aan het lopen schenken. Met prikkels kun je deze mensen helpen bij het zetten van stappen. Die prikkels kunnen intern of extern zijn, visueel of auditief. Er is al veel onderzoek gedaan naar het gebruik van de metronoom als externe auditieve prikkel. Zingen of tellen zijn interne auditieve prikkels. Nadeel van die interne prikkels is dat het ook weer aandacht van de patiënt vraagt. En interne aandacht kost de patiënt energie. Dat geldt ook voor het gebruik van de wandelstok die lichtsignalen geeft, een visuele externe prikkel. De patiënt moet daarbij de wandelstok bewust voor zich uit plaatsen en op een knop drukken. Maar dat vergt dus extra aandacht van de patiënt. Met de Cue-shoes ondervangen we al die bezwaren. Het gaat nu niet meer om lopen, maar om stappen over een lijn. Die lijntjes gidsen de patiënt tijdens het lopen. Nadeel kan zijn dat mensen nogal vaak naar de grond kijken, maar dat is niet per se nodig. Dat hoeven ze pas te doen als ze voelen dat er een blokkade aankomt, dan kunnen ze die voorkomen door actief naar de streepjes te kijken en ze als gids te gebruiken. Is er toch sprake van een blokkade, dan kunnen ze die met behulp van de lichtstreepjes opheffen. Zo’n blokkade duurt van een paar seconden tot een paar minuten. De Cue-shoes bekorten deze blokkadetijd aanzienlijk.” Aan de Universiteit Twente wordt momenteel geëxperimenteerd met een bril waarin visuele prikkels zichtbaar zijn. “Ik heb dat mogen proberen”, legt Ferraye uit. “Je moet steeds in een hoekje van de glazen kijken waar die
De lichtstreepjes gidsen de patiënt met Parkinson tijdens het lopen FysioPraxis | december 2015/januari 2016
3D-printer Als de schoenen de patiënt daadwerkelijk helpen, komt een andere fase in zicht. Ferraye: “Weten we eenmaal dat het werkt, dan kunnen we iets doen aan het uiterlijk van de schoen. Daaraan hebben we nu nog niet veel aandacht besteed. Per paar kosten de schoenen nu ongeveer vijfhonderd euro. De huidige schoenen zijn gebaseerd op het prototype dat ik samen met mijn vader ontwierp. Ze worden nu gemaakt in het Donders Instituut in Nijmegen. De schoenen komen uit een 3D-printer en hebben oplaadbare batterijen.” Ferraye erkent dat er aan de schoenen of het gebruik ervan nog wat te verbeteren valt. “Het zou mooi zijn als we apparatuur ontwikkelen die mensen in en op hun eigen schoenen kunnen gebruiken. Nu zijn we noodgedwongen nog bezig met de proefexemplaren. Een nadeel van het gebruik is ook dat mensen toch meer naar beneden kijken dan nodig is. Ze zijn dan erg gefixeerd op de lichtstreepjes. Daardoor zien ze minder van de omgeving of is er valgevaar. Ze hoeven eigenlijk alleen maar naar beneden te kijken als er een blokkade dreigt. Ook is het nu nog moeilijk om de streepjes goed te zien als het licht is. In het donker zijn ze wel prima zichtbaar, maar voor overdag moeten we misschien met sterkere laserlampjes werken.” Onderzoeksresultaten De resultaten zijn tot nu toe bemoedigend, vindt Ferraye: “Bij de meeste proefpersonen helpen de Cue-shoes. Mensen die verminderd cognitief functioneren, vinden het moeilijk om deze looptechniek aan te leren. Ze moeten focussen en leren over de lijntjes te stappen. Het cognitief functioneren is dus van invloed op het resultaat, maar dat geldt voor alle soorten prikkels. Toch vermoeden we dat de Cue-shoes ook mensen kunnen helpen die op een lager cognitief niveau functioneren. Tellen of zingen valt voor deze groep ook af, dat is nog moeilijker voor ze. De puur externe prikkels vragen minder aandacht. Auditieve prikkels zijn overigens wel van invloed op paslengte en cadans. Voor het verminderen van het ‘bevriezen’ blijken de visuele prikkels beter te zijn. Misschien moeten we het zoeken in een combinatie van de twee soorten, of patiënten laten kiezen welke soort prikkels het beste bij hen past. Als mensen wennen aan de prikkels, wordt hun respons erop trouwens minder.” De resultaten van het onderzoek komen binnenkort beschikbaar. “We publiceren nu een gevalsbeschrijving van een patiënt bij wie de loopresultaten sterk verbeterden. In de loop van het volgend jaar publiceren we eerst over de studie naar de resultaten uit de laboratoriumsetting, daarna over de resultaten bij de mensen thuis. We hopen echt dat het onderzoek bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van leven van patiënten met Parkinson.”
UIT HET VELD
Machteld Huber over positieve gezondheid:
“Gezondheid is geen doel op zich” Huisarts en onderzoeker Machteld Huber gaf een nieuwe invulling aan het begrip ‘gezondheid’. Dynamischer dan de oude definitie van de WHO in 1948. Het nieuwe concept leverde Huber een ZonMw Parel op. In 2013 presenteerde Huber een vervolgstudie waarin zij zes hoofddimensies van gezondheid onderscheidt. Sindsdien spreekt Huber zelf van ‘positieve gezondheid’. “Je mindset moet goed zijn.” Tekst: Brenda van Dam
Het is eigenlijk zo logisch, zo luidt in z’n algemeenheid de reactie als Machteld Huber haar bevindingen over gezondheid en positieve gezondheid uiteenzet. De belangstelling is enorm. Huber heeft er dit jaar al zo’n honderd lezingen op zitten. Na bijna dertig jaar als onderzoeker bij het Louis Bolk Instituut te zijn verbonden, is Huber nu druk doende een Institute for Positive Health in te richten om van daaruit haar bevindingen verder gestalte te geven.
niet uit de voeten. Er waren geen definities, er was geen onderzoek naar gedaan. Dat was de reden om met die WHO-definitie aan de gang te gaan.” Huber organiseerde op verzoek van ZonMw en de Gezondheidsraad in 2009 een tweedaagse internationale conferentie in Den Haag met als doel ‘gezondheid’ opnieuw te definiëren. Ze publiceerde hierover in BMJ.
Waarin verschilt uw definitie van de oude? Hoe kwam u ertoe om met de WHO-definitie aan de slag te gaan? “Doordat ik aan het begin van mijn huisartsenbestaan zelf met ziekte geconfronteerd werd, ben ik geïnteresseerd geraakt in het thema gezondheid. Ik merkte dat ik mijn herstel actief kon beïnvloeden en ben dat vervolgens in kaart gaan brengen. Ik besloot om van gezondheid en gezondheidsbevordering mijn thema’s te maken. Omdat ik daar in mijn studie helemaal niets over gehoord had, ging ik er onderzoek naar doen. Toen ik ‘goed herstel’ of ‘veerkracht’ wilde definiëren, kon ik met de WHO-definitie
“Toen de WHO-definitie werd opgesteld, was er met name sprake van infectieziekten. Nu hebben we vooral te maken met chronische ziekten bij mensen die steeds ouder worden en met een technologiesysteem dat steeds verfijnder wordt. Dat betekent dat je bij iedereen eigenlijk altijd wel iets kunt vinden dat je kunt behandelen. Wij zijn van een statische definitie naar een dynamische omschrijving gegaan. Jij ontmoet de wereld en daarin kun jij je verhouden. Ik ben toen bij patiënten, zorgaanbieders, beleidsmakers en onderzoekers gaan toetsen wat men van het concept vond en wat men precies indica- >>
‘Als je aansluit bij wat voor mensen belangrijk is, heb je de grootste kans dat mensen in beweging komen’ FysioPraxis | december 2015/januari 2016
15
16
uit het veld
toren voor gezondheid vond. Dat leverde 556 uitspraken op, die we hebben teruggebracht tot zes hoofddimensies voor gezondheid: lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal-maatschappelijk participeren en dagelijks functioneren.”
Vond iedere groep elke dimensie van gezondheid even belangrijk? “De lichamelijke dimensie hoort bij gezondheid; daar is iedereen het over eens. Bij de andere dimensies liggen de groepen enorm uiteen. Patiënten vinden alle dimensies even belangrijk. Zij zien gezondheid als een breed gegeven. Verpleegkundigen zitten dicht tegen de patiënten aan. Andere groepen zoals artsen en beleidsmedewerkers scoren alleen hoog op de lichamelijke dimensie. De rest hoort bij het leven, zeggen ze. Patiënten zeggen juist: gezondheid gáát over het leven! Er zit dus een enorme kloof tussen artsen en patiënten. Opmerkelijk is dat degenen die zelf te maken hebben gehad met ziekte, breder gaan kijken naar het begrip gezondheid, méér dimensies belangrijk vinden.”
PIJLERS VOOR POSITIEVE GEZONDHEID
U heeft vervolgens het begrip ‘positieve gezondheid’ geïntroduceerd. “Na deze uitslag kon ik niet meer alleen over gezondheid spreken, maar moest ik zeggen: wat voor soort gezondheid bedoel je dan? Deze brede insteek heb ik ‘positieve gezondheid’ genoemd. De dimensies van gezondheid heb ik in een spinnenweb geplaatst (zie de figuur hiernaast). Mensen kunnen hierin aangeven hoe het met hen gaat: van een 1 in het midden tot een 10 aan de buitenkant. Door op alle dimensies te scoren, ontstaat er een gezondheidsoppervlak. Zorgaanbieders kunnen mensen begeleiden om dat oppervlak te vergroten. Niet de deskundige, maar de patiënt geeft daarbij aan wat belangrijk is en op welke dimensie hij hoger wil scoren.”
Hoe speelt veerkracht daarbij een rol? “Als één dimensie gaat schuiven, gaat het op alle pijlers schuiven. Als er op één dimensie hoger gescoord wordt, wordt het hele gezondheidsoppervlak groter. De belangrijkste impuls om te herstellen zit in de spirituele dimensie. Je mindset moet goed zijn en dan werkt je lichaam mee. Daar zit zo’n power in! Wat kun je wél, wat is voor jou belangrijk, waar liggen je behoeftes? Uit mijn onderzoek kwam ook naar voren dat gezondheid geen doel op zich moet zijn. Gezondheid is een middel, zodat iemand zijn of haar ding kan doen. Als je aansluit bij wat voor mensen belangrijk is, heb je de grootste kans dat mensen eigen verantwoordelijkheid nemen en in beweging komen.”
Hoe wordt positieve gezondheid ontvangen? ”De patiënt staat centraal, daarom heb ik voor die brede invulling gekozen. Ik merk dat mensen graag vanuit deze visie willen werken. Het sluit aan bij de tendens van de overheid naar meer eigen regie. Het spreekt mensen aan in hun kracht. In een aantal huisartsenpraktijken en wijkteams wordt er al mee gewerkt door te bevragen op welke gebieden FysioPraxis | december 2015/januari 2016
mensen behoeften hebben. Dan zie je bijvoorbeeld dat huisartsen er een welzijnswerker bij halen. Mensen vinden het leuk om op die manier naar hun leven te kijken. Het integreert zorg en welzijn. Samen met de VU zijn we nu een digitaal meetinstrument aan het maken. GGD Nederland wil hieruit vragen meenemen voor de gezondheidsmonitor.”
17
Wat is gezondheid? Volgens de definitie van de WHO in 1948: Een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek. Volgens het concept van Machteld Huber: Het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven.
Kunnen fysiotherapeuten er ook iets mee? “Ik kan mij voorstellen dat het voor een fysiotherapeut belangrijk is om te weten waar iemand in zijn leven voor staat. Het lichaam wordt door verschillende factoren beïnvloed. Met het spinnenweb heb je een gespreksinstrument waarmee de hele mens zichtbaar wordt. In mijn
onderzoek bleek dat fysiotherapeuten een bredere kijk op gezondheid hadden dan bijvoorbeeld artsen. Opmerkelijk genoeg waren fysiotherapeuten de enige groep die, als zij zélf met ziekte te maken hadden gekregen, juist smaller gingen denken over gezondheid. Ik kan dat niet verklaren. Daar moeten fysiotherapeuten zelf over nadenken.” FysioPraxis | december 2015/januari 2016
18
in de praktijk
Adaptief beweeggedrag en zelfmanagement
Dynamiek van herstel bij totale knieprothese In dit artikel wordt het begrip ‘adaptief beweeggedrag’ geïntroduceerd in relatie tot klinische herstelprocessen, in het bijzonder na een totale knieprothese. De aandacht voor het belang van adaptief beweeggedrag past in de verschuiving die zich voltrekt in het denken over de definitie van gezondheid. Tekst: Wim Hullegie, Karen Harmelink en Jurjen Bosga
Gezondheid als toestand van ‘compleet welbevinden’ is de definitie die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert voor gezondheid. In deze verouderde opvatting zou praktisch iedereen een patiënt zijn die doorlopend behandeling nodig heeft, stelt Machteld Huber in haar proefschrift. Zij ontwikkelde samen met de Gezondheidsraad en ZonMw een nieuw, dynamisch concept ‘gezondheid’, dat veerkracht en zelfredzaamheid van mensen als uitgangspunt neemt. Voor fysiotherapeuten een belangrijke aanwijzing. Het beweeggedrag van een patiënt voorafgaand aan bijvoorbeeld een totale knieprothese (TKP) en het belang hiervan voor de revalidatie worden in dit artikel besproken. Fysiotherapeuten moeten in staat zijn het vermogen van mensen aan te spreken om zich aan te passen aan de omgeving, de eigen regie te voeren in het licht van de uitdagingen van het leven, of het traject te bewandelen van ziekte en zorg naar gezond gedrag.1,2
Inleiding De afgelopen dertig jaar heeft de beroepsgroep fysiotherapie zich het denken en doen in termen van functies, activiteiten en participatie eigen gemaakt, zoals dit binnen de International Classification of Functioning (ICF) is opgetekend. De beroepsgroep heeft het evidence-based medicine (EBM) geïmplementeerd. Echter, evidentie vanuit zowel effectstudies als fundamenteel onderzoek richten zich bij voorkeur op klachten bij geïsoleerde aandoeningen, een anatomische locatie of op een orgaansysteem met aanbevelingen voor een richtlijn als spin-off. In de dagelijkse praktijk van de fysiotherapie zijn klachten zelden of nooit volledig te herleiden tot een geïsoleerde aandoening of letsel. Vaak zijn er bijkomende aandoeningen in de voorgeschiedenis (bijvoorbeeld doorgemaakte letsels op meerdere anatomische locaties of binnen orgaansystemen) en kan er sprake zijn van multi- of comorbiditeit. Blijkbaar zijn het concept van de gezondheid en het bijbeFysioPraxis | december 2015/januari 2016
horende concept van de ziekte complexe en multivariate constructies. Gezondheidsgerelateerde en ziektepanorama’s kunnen dus worden beschouwd als dynamische concepten die als zodanig in de tijd veranderen.3
Epidemiologische gegevens In Nederland worden jaarlijks ongeveer 14.000 TKP’s geplaatst. Een toenemend aantal patiënten verwacht naast pijnvermindering ook een verbetering van bijvoorbeeld alledaagse levensverrichtingen (ADL), lopen en vrijetijdsbesteding (55-98%).4,5 Patiënten willen na een TKP in toenemende mate weer deelnemen aan maatschappelijke activiteiten, waaronder sportbeoefening. In de praktijk zien we dat een aantal patiënten na een geslaagde plaatsing van de knieprothese postoperatief direct na de operatie een normaal gangpatroon ontwikkelt en dat een derde deel van de patiënten zelfs weer een sport hervat.6 Er zijn echter ook patiënten die juist veel moeite hebben om de knie te belasten om bijvoorbeeld een efficiënt gangbeeld te ontwikkelen.7,8 De rol van de fysiotherapeut in de postoperatieve fase is om door middel van de anamnese en het lichamelijk onderzoek te bepalen of er rode vlaggen of contra-indicaties zijn voor een fysiotherapeutische interventie. Hierbij kan gedacht worden aan een nabloeding of infecties waarbij de International Classification of Diseases (ICD) richtinggevend is. Vervolgens volgt een fysiotherapeutische evaluatie gebaseerd op de ICF. In onze visie is het van belang dat de fysiotherapeut dus tussen de ICD- en ICF-classificatiesystemen kan schakelen. Om dit schakelen binnen het klinisch redeneren te ondersteunen, maken we gebruik van het concept ‘adaptief beweeggedrag’. Het beweeggedrag van de patiënt en het succes van de revalidatie worden bepaald door de achtergrond en voorgeschiedenis van het klinisch beeld. Van de fysiotherapeut wordt verwacht de capaciteit van de patiënt te kunnen analyseren om zich aan te passen aan de nieuw ontstane situatie na een TKP. Reductie van de pijn is één, het verbeteren van de functionaliteit is twee.
Functional Milestones De fysiotherapeutische evaluatie is over het algemeen gebaseerd op medisch-fysiologische richtlijnen.9 De fysiotherapeut richt zich op het verbeteren van de beweeglijkheid van de knie, op spierversterkende oefeningen om de kracht in beide benen te vergroten, op het vergroten van de loopafstand en op het faciliteren van de balans in staande positie en tijdens transfers. Spierkracht, range of
19
motion (ROM) en Functional Milestones (functionele mijlpalen) zullen de eerste weken na de operatie gewoonlijk verbeteren. Functional milestones zijn activiteiten die een patiënt minimaal moet beheersen om zelfstandig te kunnen functioneren zonder hulp van derden. Uiteraard is er wondpijn, maar de heftige pijn van voor de operatie verdwijnt meestal na de operatie. De kunst voor de patiënt is nu om het geopereerde been integraal in te zetten bij diverse activiteiten. Technisch gezien mag de patiënt het been volledig belasten. Naast het hanteren van Functional Milestones is het observeren, herkennen en beschrijven van de wijze waarop activiteiten worden uitgevoerd voor de fysiotherapeut van belang. Het kwalitatief beschrijven van relevante activiteiten geeft niet alleen aan dat er sprake is van herstel, maar geeft ook aan hoe de fysiotherapeut herstelprocessen kan bevorderen. Immers, acties zijn meer dan de ‘som van spiercontracties’.
Oplossingsruimte Gezien de matige lineaire causale verbanden tussen aandoeningen, functiestoornissen en activiteitenbeperkingen zal postoperatief de TKP als een ‘constraint’ (inperking) op de activiteiten beschouwd moeten worden voor het beschrijven van het klinisch beeld vanuit het activiteitenniveau.10-12 Dit kan bijvoorbeeld door de restcapaciteit en oplossingsruimte van de patiënt te kwantificeren. De restcapaciteit kan met gebruikelijke prestatiematen in een gestandaardiseerde omgeving worden bepaald. Volgens deze werkwijze richten we ons niet op de beperkingen die de patiënt als gevolg van de aandoening ondervindt, maar bepalen we welke acties de patiënt nog wel kan uitvoeren.13,14 De doelgerichtheid van acties en de flexibiliteit van het neuromotorisch systeem zijn wezenlijke kenmerken van mens (en dier) om onder wisselende omstandigheden hun acties toch succesvol te kunnen uitvoeren.15 Elke keer als wij in een vloeiende beweging de trap op lopen, van de fiets af stappen of achteloos tegen een bal schoppen worden dezelfde acties, door veranderende interne en externe omstandigheden, steeds iets anders uitgevoerd. Motoriek gaat dus altijd gepaard met de aanwezigheid van een ‘oplossingsruimte’, oftewel van meerdere wegen die naar Rome leiden.
Drie dimensies Meulenbroek en Bosga hebben drie dimensies gedefinieerd die de oplossingsruimte omspannen, te weten: Tijd, Vrijheidsgraden en Processen (zie figuur 1).15 Tijd – De eerste dimensie omvat tijd en is gerelateerd aan adaptatie en spontaan herstel. Een belangrijke indicatie om over te gaan tot een operatie is de aanwezigheid van pijn bij belasten en nachtelijke pijn, die overigens na de operatie vaak tot volle tevredenheid van de patiënt verdwijnt. Onder de noemer ‘De tijd/natuur heelt alle wonden’ wordt stilzwijgend een verbond gesloten met onze grote vriend ‘natuurlijk herstel’ dat indicatief is voor een gezond biologisch systeem. De tijdsdimensie heeft sterk te maken met regeneratieve biologische herstel-
We richten ons niet op de beperkingen als gevolg van de aandoening, maar bepalen welke acties de patiënt nog wel kan uitvoeren mechanismen. Het is gerelateerd aan adaptatie en spontaan herstel. Vrijheidsgraden – De tweede dimensie van de oplossingsruimte is die van de vrijheidsgraden van het neuromotorisch systeem en heeft te maken met compensatoire bewegingspatronen. De veranderende biomechanica van bijvoorbeeld de knie kan de reden zijn dat patiënten preoperatief, als gevolg van de osteoartrose (OA), een bewegingspatroon hebben ontwikkeld dat ze postoperatief misschien weer moeten afleren. Het kunnen veranderen van bewegingspatronen vraagt om een flexibele organisatiestructuur van het neuromotorisch systeem, dat over voldoende bewegingsopties moet beschikken om oplossingen te kunnen vinden. Een gezond bewegingsapparaat wordt gekenmerkt door voldoende variatie in beschikbare bewegingspatronen. De zorg van de fysiotherapeut is ook gericht op het herstel van de gezonde bewegingsvariabiliteit om daarmee het bewegingsrepertoire te vergroten. Soms kunnen preoperatieve compensatoire bewegingspatronen toch nog postoperatief persisteren. Processen – De derde dimensie van de oplossingsruimte betreft de sensomotorische controleprocessen. We denken vaak dat de controleprocessen van bewegingen niet te beïnvloeden zijn, maar dat is onjuist. Bewegingen kunnen aangestuurd worden door verschillende soorten controleprocessen, zoals de heel snelle haptische processen, de enigszins tragere visuele processen, en heel trage cognitieve bewakingsmechanismen. Hoe efficiënt stuurt iemand zijn bewegingen eigenlijk aan? Gebruikt hij op een angstige manier door sensorische informatie gestuurde zelfbewaking of worden de bewegingen al door spontane, snelle en geautomatiseerde controleprocessen met veel zelfvertrouwen ingezet en afgerond? De langzame en snellere, meer efficiënte controleprocessen van bewegingen dienen fysiotherapeuten als ingrediënten van de oplossingsruimte te herkennen. Vervolgens moeten zij deze stimuleren door condities te scheppen waarbinnen de patiënt het aandurft weer te leren vertrouwen op automatische aansturing die vloeiende en flexibele bewegingspatronen teweegbrengt. Alleen dan komt er weer capaciteit vrij om flexibel op de omgeving te kunnen reageren.
Adaptief beweeggedrag Deze drie dimensies omspannen samen een belangrijk deel van de dynamiek van het gezond beweeggedrag en behoren tot het waarnemingsterrein van de fysiotherapeut. De fysiotherapeut kan het bewegingsrepertoire >> FysioPraxis | december 2015/januari 2016
20
in de praktijk
Figuur 1.
De aandacht voor het belang van adaptief beweeggedrag past binnen de verschuiving in het denken over de definitie van gezondheid na de operatie waarnemen, doordat het looppatroon na de operatie een opvallende asymmetrie vertoont en ook doordat het bewegingspatroon van het aangedane been dikwijls gekenmerkt wordt door een zekere mate van stijfheid. Verder kan opvallen dat de bewegingen van het aangedane been enigszins trager, minder vloeiend en met minder zelfvertrouwen worden ingezet en afgerond. Ook worden de bewegingsgrenzen van de knie scherper bewaakt door relatief trage cognitieve bewakingsmechanismen. FysioPraxis | december 2015/januari 2016
Elk item van voorgaande kwalitatieve beschrijving van acties kan met behulp van een Borgschaal of Visueel Analoge Schaal (VAS) worden gekwantificeerd. Hierbij kan de mate van asymmetrie van het looppatroon, de mate waarin beenbewegingen rigide, traag of vloeiend worden uitgevoerd of de mate waarin bewegingen visueel gecontroleerd worden, gescoord worden door de fysiotherapeut. Op deze wijze kunnen gedragsobservaties op een eenvoudige wijze worden gekwantificeerd. Er kan echter in toenemende mate gebruik worden gemaakt van zowel betaalbare bewegingsmeetsystemen en software om bewegingen te registreren en te analyseren.
Paradigmashift De aandacht voor het belang van adaptief beweeggedrag laat zich gemakkelijk plaatsen binnen de verschuiving die zich voltrekt in het denken over de definitie van gezondheid. De tot dusver gehanteerde brede definitie van gezondheid als een toestand van “volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken
21
van ziekte of gebrek” is te statisch en voldoet niet meer.16 Dit statische karakter van de gezondheidstoestand doet geen recht aan het adaptief vermogen van de mens. Ook is er volgens deze definitie bijna niemand gezond, omdat je bijna perfect moet zijn om deze toestand te bereiken. Er is behoefte aan een definitie die uitgaat van de mogelijkheden tot adaptief gedrag en zelfmanagement. Deze beoogde shift van ziekte en zorg naar gezond gedrag geeft ons een beter uitgangspunt om te kijken naar de vermogens van mensen, ondanks hun beperkingen, en deze te bespreken met patiënten.17 Het nieuwe concept van gezondheid stelt functioneren, veerkracht en zelfregie centraal. Met deze definitie in de hand kunnen mensen met een aandoening van bijvoorbeeld een OA van de knie of na een TKP toch stellen dat ze gezond zijn. Vlak na een TKP-operatie hebben we te maken met een geheel nieuwe situatie voor de patiënt. Klinisch komt het erop neer te beoordelen of en hoe een patiënt in staat is het bewegingsrepertoire, ontstaan bij een structurele inperking door de ernstige OA, te veranderen en verruimen nadat de TKP is geplaatst. Ofwel: blijft de patiënt postoperatief wel of niet stijfjes bewegen? Valt er nog wat te leren? Hoe is het met het adaptief beweeggedrag? Welke oplossingen kunnen nog worden aangeboord? In het algemeen houdt de fysiotherapie zich bezig met een aantal aandachtsgebieden waarbinnen zij haar zorg verleent. Voorbeelden hiervan zijn het gebied van de inspanning, het fysieke activiteitenniveau en de kwaliteit van leven na een TKP. In dit artikel breken wij een lans voor het belang van het aandachtsgebied van de bewegingsvariabiliteit in relatie tot een TKP. Een gezond bewegingsapparaat wordt ook gekenmerkt door voldoende variatie in beschikbare bewegingspatronen.
Tot slot In dit artikel hebben wij drie belangrijke pijlers benoemd waarop de dynamiek van herstel in relatie tot een totale knieprothese berust, namelijk regeneratieve biologische herstelmechanismen, compensatoire bewegingspatronen en sensomotorische controleprocessen. Van de fysiotherapeut wordt verwacht dat hij/zij de dynamiek van herstel herkent, binnen de ICF en het EBM positioneert, en beïnvloedt.
Dr. W. Hullegie, sportfysiotherapeut Fysiotherapie Hullegie&Richter, Consulent FysioHolland Twente. K.E.M. Harmelink, MSc, fysiotherapeut FysioHolland Twente te Enschede en Fysiotherapiepraktijk Flex-s te Goor. Phd-student, Radboud Universiteit Nijmegen en HAN, Tailored physical therapy in TKA. Dr. J. Bosga, eerstelijnsfysiotherapie, Doorn; CEO SoapSynergy; senior onderzoeker bij het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, Radboud Universiteit Nijmegen.
Een gezond bewegingsapparaat wordt gekenmerkt door voldoende variatie in beschikbare bewegingspatronen
Referenties 1. H uber MAS, van Vliet M, Giezenberg M, Knottnerus JA . Towards a conceptual framework relating to ‘Health as the ability to adapt and to self manage’, Operationalisering gezondheidsconcept. Rapport 2013001 VG. Driebergen: Louis Bolk Instituut, 2013. 2. Smid HJ. Mogelijkheden van een nieuwe definitie van gezondheid. Tijdschrift voor gezondheidswet 2013;91:132-133. 3. Währborg P. Stress och den nya ohälsan [Stress and the new disease scenario]. Natur och kultur. Stockholm, 2009. 4. Nilsdotter AK, Toksvig-Larsen S, Roos EM. Knee arthroplasty: are patients’ expectations fulfilled? A prospective study of pain and function in 102 patients with 5-year follow-up. Acta Orthopaedica 2009;80:55-61. 5. Mannion AF, Kãmpfen S, Munzinger U, Kramers-de Quervain I. The role of patient expectations in predicting outcome after Total Knee Arthroplasty. Arthritis Res Ther 2009;11:R139. 6. Bradbury N, Borton D, Spoo G, Cross MJ. Participation in sports after total knee replacement. Am J Sports Med 1998;26:530-535. 7. Nederlands Orthopedische Vereniging. Richtlijn Totale Knieprothese. 2014 8. Harmelink K, Elshof ten T, Cingel R, Hullegie W. Sporten na een totale knie prothese: De zes P’s voor een advies. Sport en Geneeskunde 2012;45:6-11. 9. KNGF-richtlijn Perioperatieve fysiotherapie bij gewrichtsvervangende operatie van heup of knie. In press. 10. Flor H. Cortical reorganisation and chronic pain: implications for rehabilitation. J Rehabil Med 2003;(41 Suppl):66-72. 11. Rio E, Moseley L, Purdam C, Samiric T, Kidgell D, Pearce AJ, et al. The pain of tendinopathy: physiological or pathophysiological? Sports medicine 2014;44(1):9-23. 12. Lund JP, Donga R, Widmer CG, Stohler CS. The pain-adaptation model: a discussion of the relationship between chronic musculoskeletal pain and motor activity. Canadian journal of physiology and pharmacology 1991;69(5):683-694. 13. Hullegie W, Bosga J, Roelofsen E, van Cingel R, Meulenbroek R. Oplossingsruimte een nieuw fenomeen in fysiotherapie? Physios 2013; Editie 3. 14. Hullegie W, Bosga J, Roelofsen E, van Cingel R, Meulenbroek R. Oplossingsruimte als indicator voor de gezondheid van het bewegingsapparaat 2013; Editie 4. 15. Bosga J, Meulenbroek RGJ. De betekenis van de flexibiliteit van het neuromotorisch systeem voor de fysiotherapie. Neuropraxis 2009;3:6165. 16. Huber MAS, van Vliet M, Giezenberg M, Knottnerus JA. Towards a conceptual framework relating to ‘Health as the ability to adapt and to self manage’, Operationalisering gezondheidsconcept. Rapport 2013001 VG. Driebergen: Louis Bolk Instituut, 2013. 17. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Van ZZ naar GG. Acht debatten, een sprekend verhaal. Den Haag 2010.
Met dank aan prof. Ruud Meulenbroek en prof. Ria Nijhuis-van der Sanden. Zij doen onderzoek naar de dynamiek van herstel. Aan dit onderzoek nemen ook de auteurs van dit artikel deel, en MSc Eefje Roelofsen, dr. Elgun Zeegers, dr. Robert van Cingel en lector dr. Bart Staal.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
22
KNGF-service
Wat als je niet meer kunt werken?
Keuzemogelijkheden aov Een ongeluk zit in een klein hoekje. Op ieder moment in je leven kan er iets gebeuren waardoor je thuis komt te zitten. Als je net begint als zelfstandig fysiotherapeut, denk je vast nog niet aan het moment dat je niet meer kunt werken. En misschien denk je wel dat je het prima redt zonder een arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov). Toch neem je enorme risico’s als je je als zelfstandige niet verzekert tegen arbeidsongeschiktheid. Daarom is het goed om te weten dat je een aov – en daardoor ook de premie die je betaalt – op verschillende manieren kunt laten aansluiten op jouw situatie en wensen. Tekst: Sander van der Kuilen, Movir
Risico’s Volgens arbeidsongeschiktheidsverzekeraars zijn klachten aan het bewegingsapparaat in de meeste gevallen de oorzaak dat fysiotherapeuten hun werk niet kunnen doen. Vaak zijn die klachten het gevolg van een verkeerde werkhouding. Ook stress komt binnen de beroepsgroep vaak voor. Wanneer je arbeidsongeschikt raakt, kun je als zelfstandig fysiotherapeut niet rekenen op een sociaal vangnet vanuit de overheid. Als je er desondanks voor kiest je niet te verzekeren, dan neem je daarmee een flink risico. Veel mensen zijn zich niet bewust van de omvang daarvan. Een voorbeeld: Wanneer je als zelfstandig fysiotherapeut van 30 jaar met een inkomen van € 50.000 volledig arbeidsongeschikt raakt en tot je 67ste niet meer kunt werken, dan loop je ruim 1,8 miljoen aan inkomen mis. Dit zijn financiële gevolgen die bijna niemand zelf kan dragen. Het is daarom goed om te weten welke onderdelen een rol spelen in je keuze voor een verzekering. Verzekerd bedrag De premie die je betaalt voor je aov, wordt voor een deel bepaald door het bedrag dat je verzekert. Veel mensen verzekeren 80% van hun inkomen. Je kunt er ook voor kiezen om een lager percentage te verzekeren. De premie die je betaalt, zal dan ook omlaaggaan. Om een verstandige keuze te maken in de hoogte van het bedrag dat je verzekert, is het belangrijk dat je kunt inschatten hoeveel geld je nodig hebt, nu en in de toekomst. Daarvoor moet je je eerst de volgende vragen stellen: • Wat zijn je woonlasten? • Heb je een partner met een inkomen? • Heb je kinderen en wat kosten die? • Heb je ruimte om te bezuinigen? • Ben je in staat je levensstijl aan te passen als dat nodig is? Het maken van zo’n inschatting is niet eenvoudig. Een financieel adviseur kan je daarbij helpen. Levensfasen Bij verschillende fases in je leven horen andere financiële verplichtingen. Het sluiten van een aov is een goed moment om te kijken naar het geld dat je op verschillende momenten nodig zal hebben. Vragen die bij het maken van zo’n financiële planning een rol kunnen spelen zijn: • Wanneer wil je stoppen met werken? FysioPraxis | december 2015/januari 2016
23
• Chapeau
www.shutterstock.com/Elena Marzo
• Tot wanneer loopt de financiering van je praktijk? • Wanneer zijn je kinderen klaar met studeren? • Wanneer zijn je kinderen financieel zelfstandig? • Tot wanneer loopt je hypotheek? Als je eenmaal inzicht hebt in het verloop van je financiële verplichtingen, kun je de looptijd van je aov hierop aan laten sluiten; je knipt je verzekering op in verschillende fases. De hoogte van het bedrag dat je verzekert, pas je aan iedere fase aan. Zo zorg je dat je verzekering precies aansluit op iedere levensfase.
Wachttijd Hoe sneller je de verzekeraar laat uitbetalen als je arbeidsongeschikt raakt, des te hoger de premie die je betaalt. Uit cijfers van Movir blijkt dat ongeveer
KNGF ledenvoordeel • KNGF-leden krijgen bij Movir en Interpolis 10% korting op hun arbeidsongeschiktheidsverzekering. • Bij Movir krijg je 5% korting op je premie als je kiest voor een looptijd van 5 jaar in plaats van 1 jaar. • Ben je fysiotherapeut en werk je korter dan 3 jaar als zelfstandig ondernemer? Dan heb je bij Movir recht op starterskorting.
80% van de fysiotherapeuten kiest voor een wachttijd van 30 dagen. Zo’n termijn is logisch als je geen buffer hebt en geen partner met een inkomen. Heb je wel de financiële middelen om een periode zonder inkomen te overbruggen? Dan is het verlengen van de wachttijd een mogelijkheid om te besparen op je premie.
www.shutterstock.com/ Lasse Kristensen
Dekking De verzekering met de laagste premie is zeker niet altijd de meest verstandige optie. De dekking van je verzekering bepaalt namelijk of je recht hebt op een uitkering. Laat je daarom goed adviseren over wat je precies verzekert en hoe de verzekeraar de hoogte van je uitkering bepaalt. Ook is het goed om te weten of de verzekeraar je kan verplichten om ander werk te gaan doen op het moment dat je arbeidsongeschikt raakt. Preventie en re-integratie Sommige verzekeraars onderscheiden zich door er ook voor je te zijn op het moment dat je niet arbeidsongeschikt bent. Een goede verzekeraar geeft je niet alleen financiële zekerheid, maar ondersteunt je ook op een goede manier bij het voorkomen en oplossen van arbeidsongeschiktheid. Advies Een deskundig en onafhankelijk advies is onmisbaar bij het maken van de juiste keuzes op het moment dat je een aov afsluit. De risico’s van arbeidsongeschiktheid zijn nu eenmaal enorm. Laat je daarom goed voorlichten door een onafhankelijk financieel adviseur. Niet alleen over de prijs, maar ook over de kwaliteit van dienstverlening. FysioPraxis | december 2015/januari 2016
24
IN BEELD
Een impressie
Dag van de Fysiotherapeut Bijna 1.600 vakgenoten kwamen vrijdag 6 november bij elkaar in de Fabrique in Utrecht om in één dag ruim 40 sessies en workshops van experts bij te wonen en elkaar te ontmoeten. Minister Schippers, Erben Wennemars en André Kuipers waren erbij. De Fysio in Beeld en de Jaco den Dekker Afstudeerprijs werden uitgereikt. Kortom, het was een dag met boeiende keynote sprekers, workshops én sessies vol vakinhoud, innovatie en wetenschap. Van de aanwezigen raadt 80% de dag aan bij collega’s. Kon u er dit jaar niet bij zijn? Een impressie in beeld. Fotografie: Rienk Toorman
Voorzitter Guusje ter Horst: ‘Dit is úw dag, úw vak, úw trots. En dit is úw KNGF’
De dag stond bol van interessante workshops en sessies over wetenschap, innovatie en vakinhoud.
Jelle Heisen: “Fantastisch om de Fysio in Beeld te winnen, alleen maar omdat ik doe wat ik het alller-allerleukste vind!” Een vakjury selecteerde uit alle inzendingen een top drie. Hierna waren fysiotherapeuten weer aan zet om, online, te stemmen op hun favoriete kandidaat. Jelle Heisen nam het op tegen Martine Rooth van Ehealth88 en Carla Mastenbroek van FysioTotaal.
Onze voorzitter zoomde in op de ambities van het KNGF: “Kwaliteit verbeteren, belangen behartigen en leden binden. We willen een proactief, slagvaardig genootschap zijn dat zich daadwerkelijk sterk kan maken voor een stevige positie van fysiotherapie en fysiotherapeuten in Nederland.”
NVFK jubileumcongres Op de Dag van de Fysiotherapeut vierde de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie haar dertigjarig jubileum met het congres: ‘Samen groter groeien: feest der ontwikkeling’. Foto: Tonny Bos, ®RaafVisuals
Marissa Gerards wint de Jaco den Dekker Afstudeerprijs voor beste scriptie We feliciteren Marissa en Hogeschool Fontys Eindhoven van harte met deze prijs! De jury: “Complimenten voor het feit dat de scriptie in uitstekend Engels is geschreven. Het project is onderdeel van een grotere studie waardoor er voldoende power is. Er is gebruikgemaakt van een helder en transparant protocol. De analysesectie is goed geschreven en er worden goede adviezen voor vervolgonderzoek gegeven.” FysioPraxis | december 2015/januari 2016
25
Erben Wennemars
Minister Schippers: ‘Minder regels, meer vertrouwen’
‘Als jij wint, verliest de rest’ Erben Wennemars over passie, trots, ondernemerschap en willen winnen.
Minister Schippers bevestigde de disbalans tussen zorgverzekeraar en zorgverlener: “Het gesprek met de zorgverzekeraar moet op gang komen.” Over de administratieve belasting was ze heel helder: “Baat het niet, dan schaadt het wel!” Ook onderstreepte de minister het maatschappelijk belang van zelfregie en van blijven participeren. Ze benadrukte de belangrijke rol die fysiotherapeuten hierbij spelen. Ze daagt de beroepsgroep uit om kwaliteit actueel én zichtbaar te maken en gaat samen met ons op zoek naar wegen om de beperkingen van de mededingingswet op te heffen.
André Kuipers: ‘We zijn allemaal astronauten met ons ruimteschip Aarde’ Astronaut André Kuipers boeide een volle zaal met zijn verhaal over zijn carrière als astronaut, zijn ruimtevluchten, het leven en werken op een ruimtestation en over de effecten van een ruimtereis op het menselijk lichaam.
Erik van Venetië over lobby in jouw gemeente in de keynotesessie: ‘Je krijgt het voor elkaar’ Collega’s en vakgenoten ontmoeten elkaar op de beursvloer en op het KNGF ontmoetingsplein.
Prof. dr. Margriet Sitskoorn in de keynotesessie ‘De krachten van het brein’
Graag bewegend beeld? Prof. dr. Jan Jonker tijdens de keynotesessie ‘De nieuwe economie, dat zijn wij!’
Op www.kngf.nl vindt u een impressiefilm van het congres op de dag van de fysiotherapeut.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
uit het veld
Studie naar activiteiten van verpleeghuisbewoners
Rust roest Uit onderzoek van de Universiteit Maastricht blijkt dat het droevig gesteld is met de mate van beweging die bewoners van verpleeghuizen hebben. Een observatiestudie naar de activiteiten van verpleeghuisbewoners laat zien dat verpleeghuisbewoners 90 procent van de tijd zitten of liggen. Het grootste deel van deze bewoners is inactief gedurende de dag. Het onderzoek vond vorig jaar plaats, afgelopen mei volgde publicatie in de Journal of the American Medical Directors Association. Tekst: Frank van Geffen Foto: Twan Meusen
26
Het onderzoek werd verricht door promovenda Mirre den Ouden, werkzaam bij de afdeling Health Services Research (Universiteit Maastricht), onder leiding van onder anderen senior onderzoeker Michel Bleijlevens, ook staffunctionaris bij Sevagram Zorgcentra in Heerlen. Het onderzoek maakt deel uit van het project Nurses on the move, dat zich richt op kwaliteitsverbetering van verpleeghuiszorg. Het project waarvan dit onderzoek deel uitmaakt, richt zich op het verbeteren van het bewegen en de zelfredzaamheid van verpleeghuisbewoners. De andere twee deelprojecten gaan over het toepassen van nieuwe kennis en verpleegkundig leiderschap.
Zitten of liggen
De mate waarin ouderen van 65 jaar en ouder in verzorgings- en verpleeghuizen bewegen, is al eerder bekeken. Den Ouden: “In die studie werd onderzocht of die ouderen de Nationale Norm Gezond Bewegen (NNGB) haalden: dertig minuten matig intensief bewegen per dag. De resultaten lieten zien dat respectievelijk 76 procent en 89 procent van de verzorgings- en verpleeghuisbewoners inactief was. Wij gingen anders te werk. In onze studie observeerden wij 723 bewoners van zeven zorginstellingen op vijf willekeurige momenten op de dag tussen 7.00 en 23.00 uur. We noteerden in welke activiteit de bewoners op dat moment betrokken waren. Daaruit bleek dat de bewoners van deze instellingen hun tijd voornamelijk doorbrachten met slapen, televisiekijken of nietsdoen. Activiteiten die we wel konden waarnemen, hadden te maken met algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL’s) die voornamelijk verbonden waren met mobiliteit, en eten en drinken. Bewoners die bezig waren
Mirre den Ouden: ‘We troffen de verpleeghuisbewoners vooral zittend of liggend aan. Er gebeurt bijna niets in deze zorginstellingen!’ FysioPraxis | december 2015/januari 2016
met huishoudelijke activiteiten (HDL’s), zagen we nauwelijks (1 à 2 procent). We troffen de meesten vooral zittend of liggend aan. Dat was een verontrustende constatering: er gebeurt bijna niets in deze zorginstellingen!”
De verkeerde kant op Dat deze inactiviteit ongewenst is, behoeft geen betoog. Het wordt steeds duidelijker, dat door te bewegen gezondheidsklachten te voorkomen zijn. Denk aan positieve effecten op het fysiek, cognitief en sociaal functioneren. Wie te weinig beweegt, loopt het risico in een afhankelijke positie te komen. Helaas is de zorg in veel zorginstellingen zo ingericht, dat inactiviteit eerder gestimuleerd wordt dan dat bewoners ervan in beweging komen. Ondanks hun goede bedoelingen helpen zorgmedewerkers hun cliënten vaak juist de verkeerde kant op. Rust roest is hierop helaas zeer van toepassing. Speerpunt Bleijlevens herkent deze situatie in zijn eigen praktijk. “Bij Sevagram ben ik sinds 2010 verantwoordelijk voor het opzetten van beweegbeleid. Het moet in de hele organisatie een speerpunt zijn, anders krijg je dat niet van de grond. Cliënten hebben echt baat bij fysieke activiteiten, al wonen ze wel om een reden bij ons. Je kunt ze dus niet alle activiteiten laten uitvoeren. We hebben het activiteitenaanbod flink uitgebreid en aantrekkelijker gemaakt. Het aantal activiteiten nam toe van 40 naar 160. Maar we zien ook dat we niet alleen daarin moeten veranderen. Uit het onderzoek blijkt dat de mensen zo’n 90 procent van de tijd op de afdeling doorbrengen. Dan moeten we dáár juist zijn om hen te activeren in plaats van op andere plekken binnen het verpleeghuis. Meestal denken wij als beleidsmakers dat we weten wat de cliënt wil. Daar stemmen we het beweegaanbod op af. Maar
27
Michel Bleijlevens bij de beweegtuin bij verpleeghuis Molenpark van Sevagram
Michel Bleijlevens: ‘Fysiotherapeuten moeten zichtbaarder zijn op de afdelingen in plaats van zich in de oefenzaal op te houden’ werken. Die zien praktische bezwaren. Iemand in een rolstoel naar de eetzaal rijden gaat nu eenmaal sneller dan hem ondersteunen bij het lopen. Maar door snel even de rolstoel te gebruiken, leert deze bewoner het lopen heel snel af en zit hij voorgoed in de rolstoel. Dat kost op den duur dus meer tijd. Door mensen zo veel mogelijk zelf te laten bewegen, geef je hun gevoel van eigenwaarde aan hen terug, maak je hen minder afhankelijk.”
misschien moeten wij dat niet bedenken, moeten we het juist zoeken in wat mensen deden voordat ze bij ons kwamen wonen: bedden opmaken, ontbijt klaarmaken, naar het toilet lopen, de planten water geven, de ADL’s en HDL’s dus. Wat mensen zelf nog kunnen, moeten we niet van hen overnemen. Met onze goedbedoelde zorgen maken we hen passief. Daardoor gaan spierkracht en uithoudingsvermogen vlot achteruit.”
Kentering Het probleem is al eerder onderkend, stelt Den Ouden: “Twee Amerikaanse studies van twintig jaar geleden gaven vergelijkbare resultaten te zien. Er is dus nog steeds veel verbetering mogelijk op dat vlak. We hebben in Nederland een mooie verzorgingsstaat ingericht, maar het is niet houdbaar om de zorg op die manier te blijven leveren. De kentering is al volop gaande, ook in de wetgeving. Ook in andere landen is men erop gericht mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Verzorgingshuizen bestaan over een tijdje niet meer, in een verpleeghuis kom je alleen maar binnen met zwaardere indicaties. Aandacht voor bewegen blijft noodzakelijk. De interventie die wij ontwikkelen, past daar goed bij.” Dagelijkse setting “Zoals ik al zei, moet het beginnen bij het beleid van een organisatie”, zegt Bleijlevens. “We moeten ons bewust worden van het feit dat bewegen van levensbelang is. Bewegen moet deel uitmaken van het zorgleefplan. Vervolgens moet je op zoek gaan naar kansen voor het bewegen in de gewone dagelijkse setting. Er gebeurt genoeg op een afdeling waarbij je bewoners kunt betrekken. Probeer hen te verleiden om actiever te worden, sluit aan bij de ADL’s en HDL’s. Ik weet dat dat weerstand kan oproepen bij mensen die in de praktijk
En de fysiotherapeut? Fysiotherapeuten kunnen een belangrijke rol spelen bij het proces om bewoners van zorginstellingen in beweging te krijgen, vindt Bleijlevens. “Zij zijn specialisten op het gebied van bewegen. Maar dan moeten ze de focus wel verschuiven van de individuele behandeling naar advisering. Ze moeten proberen een klimaat te scheppen waarin bewoners actief zijn. Ze kunnen een coachende rol hebben voor bewoners, familieleden en personeel. Ze kunnen proberen bewoners die een beperking hebben, toch aan te zetten tot participeren. Daarin kunnen ook ergotherapeuten een rol spelen. Beide groepen paramedici kennen de beperkingen die de diverse aandoeningen met zich mee brengen. Zodoende kunnen ze aanknopen bij ieders specifieke mogelijkheden en wensen. Dat vergt een goede samenwerking tussen de fysiotherapeut en het verplegend en verzorgend personeel, net zo goed als met de activiteitenbegeleider. Dat houdt in dat fysiotherapeuten zichtbaarder moeten zijn op de afdelingen in plaats van zich voornamelijk in de oefenzaal op te houden. Dit onderzoek kan daarbij helpen. De resultaten wijzen op de noodzaak van verandering. Ze geven volop aanleiding om de discussie over bewegen te openen.” Mirre den Ouden FysioPraxis | december 2015/januari 2016
28
interview
Erik Scherder:
‘Wat je in een gemiddeld kantoor ziet, is desastreus’ “Beweeg! Zo houd je je hersenen gezond.” Zo luidt de strijdkreet van neurowetenschapper Erik Scherder. Hij maakt zich zorgen over de gezondheid van onze hersenen, nu de meesten van ons een zittend bestaan leiden. Interview met deze bevlogen hoogleraar klinische neuropsychologie, die zijn carrière begon als fysiotherapeut. Tekst: Jim Jansen, New Scientist | Fotografie: New Scientist
Als fysiotherapeut in een klein ziekenhuis, zo begon Erik Scherder zijn carrière. De patiënten met problemen aan het zenuwstelsel wekten daar zijn interesse voor het brein. Scherder besloot verder te studeren in de avonduren en werd uiteindelijk hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zijn bevlogen colleges hebben ook hun weg gevonden buiten de universiteit en hij is onder andere een graag geziene gast bij De Wereld Draait Door. Scherder is overtuigd van een sterk verband tussen fysieke beweging en de hersenen en maakt zich zorgen om de gezondheid van onze hersenen, nu de meesten van ons een zittend bestaan leiden. Maar hoe sterk zijn de aanwijzingen dat je met beweging de achteruitgang van het brein kunt tegenhouden? En welke onderzoeken laten er geen twijfel over bestaan dat we uit onze stoel moeten komen?
Hoe krijgt u het zelf voor elkaar om genoeg te bewegen? “Ik fiets twee keer per dag een half uur tussen huis en werk. En als ik langs de ziekenhuizen of verpleeghuizen FysioPraxis | december 2015/januari 2016
ga, fiets ik twee tot drie uur per dag. Verder vergaderen mijn collega en ik fietsend op de hometrainer. De laatste inzichten zijn namelijk dat het onvoldoende is om één of twee keer per dag te bewegen. Want voor de rest van de dag zit je dan toch uren achter elkaar stil.”
Is dat uw eigen ervaring of zijn die inzichten wetenschappelijk onderbouwd? “Dat komt uit de literatuur. Als je je dag zou starten met een uur activiteit, dan heb je de bewegingsnorm al lang gehaald. Maar als je daarna acht tot tien uur stilzit, dan zakt je metabolisme in. Als je het echt heel gezond wilt doen, is de maximale zittijd vier tot vijf uur per dag. En dan moet je het echt afwisselen. Wat je in een gemiddeld kantoor ziet, is desastreus. Hoe kun je bovendien verwachten dat je ’s middags nog tot een goed idee komt als je de hele dag gezeten hebt? Die frontale lob, die zakt als het ware gewoon tot op je wenkbrauwen tegen het einde van de dag. Je hebt nergens meer zin in.”
‘ De iPad en Facebook hebben een enorm negatief effect op de fysieke activiteit van onze kinderen’
29
Is dat wel voor iedereen weggelegd? Sommige mensen worden al moe als ze eraan denken dat ze tien minuten naar hun werk moeten fietsen. “Uit een recente studie komt naar voren dat mensen die overdag inactief zijn, ’s avonds moe zijn. Doordat je de hele dag zit, worden de hersenfuncties die je nodig hebt om initiatief te nemen, steeds minder. Als je na een dag lang zitten thuiskomt, moet je er niet aan denken om nog naar de sportschool te gaan. Dan moet je prefrontale cortex gaan spreken die zegt: ‘We gaan!’ Moet je eens kijken hoe je daarna thuiskomt. Het doel is dat de hartslag omhoog gaat. Je moet merken dat je je inspant. Bij de een is dat eerder dan bij de ander. Het hart doet het beter en er is een betere doorbloeding van het brein. Dat is wat je nodig hebt.”
Wat gebeurt er in het brein als je beweegt? “Om te beginnen reageren de verbindingen in het zenuwstelsel goed op doorbloeding van het brein. Ten tweede is bewegen een manier om je omgeving te verrijken. In een verrijkte omgeving zie je de neurotrofines actief worden. Neurotrofines zijn de voedingsstoffen van de neurotransmitters, zoals adrenaline. Verder zie je veel activiteit in de motorische circuits in de hersenen, die over beweging gaan. Maar die gebieden hebben een overlap met de cognitieve circuits. Als je beweegt is er dus ook cognitieve activiteit.”
Maar door te sporten kun je ook rustig in je hoofd worden of kom je juist op goede ideeën. Heeft dat daar ook wat mee te maken? “Jazeker! Doordat je gaat bewegen, neemt de arousal een beetje toe. Dan kun je activiteit krijgen in de gebieden waar ook je ideeën uit voortkomen. Dat komt ook omdat je tijdens het sporten even niet bezig bent met je dagtaak. Juist als je cognitief niet belast wordt, komt er activiteit in het default mode network. Dat netwerk is belangrijk bij het genereren van nieuwe ideeën en plannen.”
Waarom vindt u het zo belangrijk dat er aandacht is voor het brein bij jongeren? “Aan de voorkant van het brein zit de frontale lob. Die ontwikkelt zich nog tot het vijfentwintigste of dertigste levensjaar. Daarbij is het belangrijk dat je opgroeit in een verrijkte omgeving. Daarmee bedoel ik dat je op een school zit die uitdagend voor je is. Sporten is ook een superverrijking, omdat je beweegt en heel veel prikkels uit je lichaam ontvangt. Met al die dingen doe je iets heel goeds voor de complexiteit van de hersenen. Je bouwt cognitieve reserve op. Daardoor ben je beter tegen ziektes beschermd als je ouder wordt. Je kunt dan meer aan en je blijft langer functioneren.”
Welk deel van de hersenen doet wat? Frontale lob Voorkant van de hersenen. Onder andere belangrijk bij aansturen van beweging, impulscontrole, organiseren en sociaal gedrag. Prefrontale cortex Helemaal voorin de hersenen. Onderdeel van frontale lob. Neurotransmitters Stoffen die in de hersenen signalen overbrengen tussen zenuwcellen. Default mode network Netwerk van verschillende gebieden in de hersenen. Vooral actief wanneer je in rust bent. Insula Ligt dieper in de hersenen. Lijkt betrokken bij pijn, basale emoties en verslaving. Thalamus Midden in de hersenen. Bepaalt of informatie belangrijk is en naar welke hersengebieden signalen als pijn of kleur gestuurd moeten worden.
nog ontwikkelende frontale lob minder initiatieven tonen en niet gemotiveerd zijn. Juist dan is de omgeving essentieel. De ouders zijn gedurende die jaren een beetje de frontale lob van hun kinderen en moeten zorgen voor de initiatieven van het kind. Daarnaast hebben apps, de iPad, games en sociale media als Facebook een enorm negatief effect op de fysieke activiteit van onze kinderen. De tijd waarin iemand achter het scherm zit, screen time, blijkt omgekeerd evenredig aan de lichamelijke activiteit van onze jeugd. Hoe meer screen time, hoe inactiever die kinderen zijn.”
Hoe meer je beweegt, hoe gezonder je hersenen? “Je pakt vooral winst als je eerst inactief bent en dan weer gaat bewegen. Maar als je een heel actief leven hebt en je doet er dan nog een schepje bovenop, dan krijg je er nauwelijks iets voor terug. Het systeem is dan al actief, je doet het al top! Maar de grote bevolkingsgroepen die wereldwijd zijn gaan zitten, dat is een probleem. In 2012 maakte het toptijdschrift The Lancet melding van ‘een pandemie van lichamelijke inactiviteit’. Ideaal is een combinatie van lichamelijke activiteit en intellectuele inspanning. Want bewegen is niet de enige manier om je cognitie op niveau te houden. Dat kan ook met muziek.”
Wat kan muziek voor je hersenen betekenen? Maar juist op het eerste deel van je leven heb je weinig invloed. Wie is er verantwoordelijk voor dat je opgroeit in een verrijkte omgeving? “Puberkinderen hangen op de bank omdat ze door hun
“Hoe meer je doet, hoe complexer de netwerken zijn ingesteld. Als iemand pianospeelt, zie je gigantische activiteit in de hersengebieden die gaan over handmotoriek. Door het lezen van notenschrift is er een grote visuele activiteit >> FysioPraxis | december 2015/januari 2016
30
interview
Erik Scherder Geboren 1 december 1951 te Amsterdam 1980-1987 Fysiotherapeut Valeriuskliniek 1995 Promotie neuropsychologie, VU 2002 Bijzonder hoogleraar, VU 2004 Hoogleraar bewegingswetenschappen, Groningen 2007 Docent van het jaar 2014 Boek Laat je hersenen niet zitten 2015 Drie colleges tijdens DWDD University over het brein
en natuurlijk is er auditieve activiteit. Als je geraakt wordt door muziek, zie je ook activiteit in de insula. Dit hersengebied is beroemd om de diepste gevoelens.”
Dus mensen die naar festivals en feestjes gaan om te dansen op muziek, zijn eigenlijk hartstikke goed bezig? “Als de jeugd beweegt en muziek heeft en het is een en al vrolijkheid, dat is fantastisch! Los van de drank dan, hè? Denk aan de thalamus, midden in het brein, die is heel gevoelig voor alcohol. Deze ontwikkelt zich nog tot je dertigste. Zonde hoor, als je dan de boel loopt te verzuipen.”
geef ik je op een briefje dat ik over drie maanden ook niet meer opsta. Je hele systeem zakt in, je eetlust gaat naar beneden, als je minder eet heb je een mindere fysieke conditie. Alles gaat dan hard naar beneden.”
Er is nogal weinig geld om ouderen actief te houden. Wat moeten we met dat probleem?
Moeten we nog wel zoveel gaan trekken aan oudere mensen?
“De financiële prikkel die nu aan verpleegtehuizen wordt gegeven, vind ik echt pervers. Stel dat ik nu in een verpleegtehuis kom met een beginnende dementie, maar fysiek nog wel actief ben. Dan kost het de organisatie geld om mij actief te houden. Er moet namelijk een fysiotherapeut of een activiteitenbegeleider komen die ervoor zorgt dat ik mijn beweging krijg. Maar het meeste geld wordt juist verkregen wanneer ik in bed kom te liggen. Ik heb dan meer zorg nodig en dus krijgt de organisatie meer betaald. Hoe eerder ik in bed lig, hoe meer geld dat oplevert. Ik zeg niet dat de organisatie mij expres in bed stopt, maar er is ook geen enkel initiatief nodig om mij uit dat bed te houden. Je had het moeten omdraaien; je had moeten zeggen: ‘Je krijgt de poen als Erik binnenkomt, en als hij in bed komt te liggen is het uw probleem. Houd hem dus uit bed!’ Of het nou de zorgverzekeraars of het ministerie waren die dit bedachten, daar heb ik geen goed inzicht in. Maar het moet vooral veranderen, vind ik.”
“We moeten helemaal van het idee af dat ouderen niets meer hoeven te doen omdat ze mogen genieten van hun oude dag. Als je mij in een verpleeghuis op een stoel zet,
Bent u bang om zelf hersenfuncties te verliezen of dement te raken?
U heeft mensen die stilzitten weleens vergeleken met rokers. Moeten we het echt zo ernstig zien? “Ja, dat komt uit dat artikel in The Lancet. Daarin staat dat wereldwijd het aantal doden door roken 1,5 miljoen is. Het aantal doden door ziekten die gerelateerd zijn aan te weinig beweging zoals diabetes type 2, hart- en vaatziekten en een hoge bloeddruk, is 5,3 miljoen. Dat zitten het nieuwe roken is, dat komt daar dus vandaan.”
‘ We moeten van het idee af dat ouderen niets meer hoeven te doen omdat ze mogen genieten van hun oude dag’ FysioPraxis | december 2015/januari 2016
“Ik denk er weleens aan, maar ik heb altijd de stelling gehad: ik doe het maximale. Als het me dan alsnog overkomt, kan ik in ieder geval niet denken dat ik iets heb laten liggen. Het is me allemaal te kostbaar om dat niet te doen.” Dit artikel is een deel van het eerder verschenen interview met Erik Scherder in New Scientist nummer 25, september 2015.
31
Gezondheid in de wijk
Aandacht voor kwetsbare inwoners Sinds de invoering van de drie decentralisaties (Wmo, Jeugdzorg en Participatie) wordt de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van Nederland steeds meer een taak van de gemeente, die in de wijk tot uitvoering komt. Dit betekent aandacht voor kwetsbare inwoners, maar ook activeren van de weerbaren. Tekst: Arjan Visscher en Inge Luigjes, KNGF
Weerbaren in de meerderheid
De kracht van de samenleving is groot. Ruim 37% van de volwassen Nederlanders wordt beschouwd als ‘weerbaar’ en 29% geldt als ‘kwetsbaar’. Binnen deze groep valt bij 9% van de mensen de situatie aan te merken als ‘zorgwekkend’.* De ‘weerbaren’ zijn dus veruit in de meerderheid; een mooi vertrekpunt! Aan de andere kant ervaart maar liefst een op de vijf Nederlanders een lage kwaliteit van bestaan. Geestelijk en sociaal functioneren, fysiek functioneren, zich thuis voelen in de buurt en sociale steun uit de familie zijn bepalende factoren voor het bepalen van ‘kwaliteit van bestaan’. Opvallend is dat 16% van alle volwassenen zich ‘soms tot vaak’ eenzaam voelt. Het is een misverstand dat ouderen vaker eenzaam zijn. Het niet hebben of verliezen van een partner speelt wel een grote rol. Bij sociaal isolement spelen inkomen en taalbeperkingen een rol. Om deze kwetsbare groep kwalitatief goede zorg en ondersteuning te bieden, is een grote cultuurverandering nodig. We verschuiven naar een participatiesamenleving, waarin men meedoet naar vermogen. Daarbij zijn medewerkers van overheden en zorgorganisaties betrokken evenals de mensen die zorg nodig hebben en/of mantelzorg geven. Het omvat de hele participatiesamenleving: de samenleving waarin mensen meedoen naar vermogen, en waar zorg en ondersteuning is voor de mensen die dat nodig hebben.
Gezondheid in de Wijk!
Met het programma Gezondheid in de Wijk! ondersteunt het KNGF zijn leden om een professionele bijdrage te leveren binnen het sociale domein. In 2015 staat de Wmo binnen het programma centraal. In 2015 richtten we ons vooral op het informeren
Veel belangstelling voor de sessie van Gezondheid in de wijk tijdens de Dag van de Fysiotherapeut Foto: Rienk Toorman
van leden over het feit dat de gemeenten nu verantwoordelijk zijn voor ondersteuning en begeleiding van hun burgers. We gaven informatie over kansen en mogelijkheden die dit biedt voor fysiotherapeuten én ontwikkelden handvatten om kansen te pakken. Zo zijn in alle regio’s diverse activiteiten ontwikkeld zoals bijeenkomsten met experts op het gebied van wetgeving, lobby, financiën en positionering.
Van ZZ naar GG De verschuiving van ‘Ziekte en Zorg’ naar ‘Gezondheid en Gedrag’ staat centraal in een veranderend speelveld. Welke diensten (en financiering) maken het ervaren van positieve gezondheid mogelijk? Wat wil je als fysiotherapeut betekenen in de wijk? En welk verhaal vertel je daarover? Dat steeds meer fysiotherapeuten met het onderwerp aan de slag gaan, bleek uit de grote opkomst bij een inspirerende sessie tijdens de Dag van de Fysiotherapeut.
Uitbreiding programma 2016
In 2016 komen naast de Wmo ook de participa-
Ziektebenadering Klacht Objectief Minder Professional Behandelen Voorspelbaar Doelgroepen Preventie
Gezondheidsbenadering Functioneren Subjectief Meer Mens Handelen Onvoorspelbaar Groepsdoelen Promotie
De verschuiving van Ziekte en Zorg naar Gezondheid en Gedrag
tiewet en de transitie van de jeugdzorg aan bod. Dat betekent dat we nu werken aan een vervolgprogramma voor 2016. Hiervoor werken we weer samen met ondernemende fysiotherapeuten uit alle regio’s. In januari 2016 volgt hierover meer informatie via de FysioEnieuws en vullen we de toolkit verder aan op www.kngf.nl. *Bron: Rapport ‘Kwetsbare groepen in een inclusieve samenleving’ (KING, september 2015): http://wqd.nl/7Ttq.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
32
W e t e n s c h a p - l i t e r at u u r o n d e r z o e k
Onderzoek aanzet tot ontwikkeling nieuwe vragenlijsten
Zijn er PROMs beschikbaar voor de kinderfysiotherapeut? Tekst: Mark van de Ven MSc, Sharona d’Hont MSc, Marjolein Somers MSc, dr. Anneloes Overvelde Dit artikel is tot stand gekomen aan de hand van de masterthesis van bovenstaande auteurs. Het afstudeerproces is begeleid door dr. Anneloes Overvelde in samenwerking met dr. Philip van der Wees en prof. dr. Ria Nijhuis-van der Sanden die vanuit IQ healthcare het onderzoeksprogramma voor het KNGF Masterplan Kwaliteit in Beweging uitvoeren.
Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een afstudeerthesis voor de Master Pediatric Physical Therapy aan Avans+ te Breda. Het betrof een literatuurstudie naar Patient Reported Outcome Measures (PROMs) in de kinderfysiotherapie. Patiëntgerapporteerde uitkomstmaten zijn vragenlijsten die de mening en waardering van de patiënt over zijn of haar eigen gezondheid weergeven. PROMs kunnen ingezet worden om de hulpvraag van kinderen te inventariseren en de uitkomst van de behandeling bij kinderen te evalueren. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK). Om te inventariseren welke hulpvragen het meest voorkomen binnen de Nederlandse werksetting bij kinderen van 0-12 jaar, werd voorafgaand aan het onderzoek een enquête uitgevoerd onder de leden van de NVFK. Uit de enquête bleek dat hulpvragen omtrent motorische ontwikkelingsproblematiek (60%), orthopedische problematiek (17%) en de asymmetrische zuigeling (10%) het meest frequent voorkwamen. Daaropvolgend werd een literatuuronderzoek uitgevoerd naar bestaande vragenlijsten die wellicht geschikt zijn als PROM voor bovenvermelde hulpvragen binnen de kinderfysiotherapie. Uit dit literatuuronderzoek werden per hulpvraag artikelen gevonden die mogelijk geschikte vragenlijsten bevatten; 14.003 artikelen betreffende motorische ontwikkelingsproblematiek met daarin 346 vragenlijsten, 7.016 artikelen betreffende orthopedische ontwikkelingsproblematiek met daarin 150 vragenlijsten en 247 artikelen betreffende de asymmetrische zuigelingenproblematiek met daarin 10 vragenlijsten. Tijdens twee Delphi-rondes werden de artikelen beoordeeld door experts op het gebied van kinderfysiotherapie en klinimetrie, waarna uiteindelijk geen FysioPraxis | december 2015/januari 2016
van de bestaande vragenlijsten geschikt bleek als PROM. Samen met het KNGF en IQ healthcare is de NVFK nu gestart om een nieuwe PROM-vragenlijst te ontwikkelen gericht op de meest voorkomende hulpvragen binnen de Nederlandse kinderfysiotherapeutische setting.
Inleiding Meetbaarheid van zorg – In april 2015 heeft minister Edith Schippers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het rapport ‘Naar nieuwe zorg en zorgberoepen’ in ontvangst genomen. Dit rapport benadrukt de implementatie van de veranderingen in de zorg tot 2030 (www.zorgin2030.nl).1 In het rapport wordt onder andere aangegeven dat het inzichtelijk maken van de kwaliteit van geleverde zorg een steeds belangrijkere rol in de huidige samenleving krijgt. Het uiteindelijke doel is het leveren van de beste zorg tegen aanvaardbare kosten (kostenmanagement). Uiteraard stelt dit hoge eisen aan de informatie over de kwaliteit van de zorg, wat kan worden uitgedrukt in kwaliteitsindicatoren.2 Meetbaarheid van zorg in de fysiotherapie – Om de geleverde kwaliteit in de fysiotherapie transparant te maken, zijn op initiatief van het KNGF kwaliteitsindicatoren ontwikkeld. De Consumer Quality (CQ)-index richt zich op de tevredenheid van de patiënt ten aanzien van het proces van zorgverlening.3 Daarnaast beoordeelt de Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) het kwaliteitsmanagementsysteem van de fysiotherapeutische instelling.4 Binnen deze kwaliteitsbewaking wordt het door de patiënt beoordeelde effect van de behandeling niet meegenomen. Daarom is er een ontwikkeling in gang gezet om het door de patiënt ervaren effect van de behandeling meetbaar te maken. Patient Reported Outcome Measures – Patiëntgerapporteerde uitkomstmaten geven de mening en waardering van de patiënt over zijn of haar eigen gezondheid weer. Vragenlijsten om deze uitkomsten te meten worden Patient Reported Outcome Measures (PROMs) genoemd. PROMs stimuleren patiëntgerichte zorg door systematisch de eigen mening van de patiënt met betrekking tot zijn of haar functioneren te bevragen.5
Doelstelling onderzoek: zijn er PROMs beschikbaar voor de kinderfysiotherapie? – Binnen het Masterplan Kwaliteit in Beweging (MKIB; KNGF 2015) worden PROMs in de algemene fysiotherapie in diverse pilots getoetst.6 In de kinderfysiotherapie is het gebruik van PROMs nog beperkt. Dat kan als volgt verklaard worden: met name jonge kinderen zijn niet zelf in staat een vragenlijst in te vullen en er bestaan niet veel vragenlijsten die specifiek gericht zijn op kinderen. Daarom is op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK) literatuuronderzoek gedaan naar het bestaan van PROMs voor kinderfysiotherapie. Deze PROMs moeten geschikt zijn om de hulpvraag en het effect van de behandeling op deze hulpvraag te inventariseren bij het kind of de ouder. Op die manier wordt voor, tijdens en na een kinderfysiotherapeutische behandeling een beeld verkregen van de (veranderingen in) gezondheidsstatus van het kind. De periodieke afname van de PROM geeft zo inzicht in de kwaliteit van de behandeling.
Onderzoek Opzet van de studie – Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van en in samenwerking met het bestuur van de NVFK en IQ healthcare, Radboudumc, waar ook het onderzoekgedeelte van het MKIB uitgevoerd wordt. Door middel van een enquête zijn de meest voorkomende hulpvragen geïnventariseerd.7 Vervolgens is voor de meest voorkomende hulpvragen een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd naar beschikbare PROMs. Aansluitend is in twee Delphi-rondes beoordeeld of de gevonden PROMs geschikt zijn om ingezet te worden in de kinderfysiotherapie. Enquête – De enquête is in de periodieke nieuwsbrief van de NVFK (mei 2014) verspreid onder de ruim 1000 leden van de NVFK. Aan de leden werd gevraagd aan te geven welke drie hulpvragen in hun praktijk het meest voorkomen bij kinderen van 0-4 jaar, 4-8 jaar en 8-12 jaar. De respondenten (n=166) vertegenwoordigen een responsratio van 17%, een niet ongebruikelijke responsratio bij onlinevragenlijsten.8 Een aantal respondenten (n=54; 34%) heeft meer dan één werkplek ingevuld, resulterend in 222 afzonderlijke werkplekken. Het grootste
33
Figuur 1a. Hulpvragen 0-4 jaar
Figuur 1b. Hulpvragen 4-8 jaar Cardiovasculair uithoudingsvermogen 2% 5% problematiek Orthopedische
9%
3%
2% 47%
9% Psychosomatische klachten Gedragsproblematiek
29% Zuigelingenasymmetrie Andere categorieën 6%
guur 1a]
r 1c]
Fijne en Grove motorische ontwikkeling
6%
80%
Missing Data
Hulpvragen in de kinderfysiotherapie bij kinderen van 0 tot 4 jaar (in procenten), n=498.
Hulpvragen in de kinderfysiotherapie bij kinderen van 4 tot 8 jaar (in procenten), n=543.
Figuur 1c. Hulpvragen 8-12 jaar [figuur 1b]
Legenda
3%
5%
6% 3%
Fijne en Grove motorische ontwikkeling Cardiovasculair
Fijneuithoudingsvermogen en Grove motorische ontwikkeling
Orthopedische problematiek
Cardiovasculair uithoudingsvermogen
5%
6%
Orthopedische problematiek Psychosomatische klachten
43% 43%
Psychosomatische klachten
Gedragsproblematiek
Gedragsproblematiek
35%
Zuigelingenasymmetrie
Zuigelingenasymmetrie
35%
Andere categorieën
Andere categorieën
7% 7%
Missing Data Data Missing
‘Andere categorieën’ waren: incontinentie, neurologische problematiek, sensorische integratie, prematuriteit en angst.
Hulpvragen in de kinderfysiotherapie bij kinderen van 8 tot en met 12 jaar (in procenten), n=498.
deel (n=154; [figuur 1c] 93%) werkt geheel of gedeeltelijk in een eerstelijnspraktijk.
Hulpvragen enquête – In de leeftijd van 0-4 jaar bleken motorische ontwikkelingsproblematiek (47%) en zuigelingenasymmetrie (29%) de meest voorkomende hulpvragen te zijn. Bij kinderen van 4-8 jaar bleek motorische ontwikkelingsproblematiek (80%) veruit de grootste hulpvraag te zijn; het percentage orthopedische
klachten bedroeg 9%. Ook in de leeftijdscategorie van 8-12 jaar kwamen hulpvragen met betrekking tot motorische ontwikkelingsproblematiek (43%) het meest frequent voor; ook orthopedische klachten (35%) bleken veel voor te komen. Zie figuur 1a, 1b en 1c voor de verdeling van de hulpvragen per leeftijdscategorie. Uit de resultaten van de totale enquête (0-12 jaar) bleek dat hulpvragen gericht op fijne en grove motorische ontwikkelingsproblematiek
(60%), orthopedische problematiek (17%) en zuigelingenasymmetrie (10%) het meest frequent voorkomen. Op basis van deze hulpvragen is een literatuuronderzoek uitgevoerd.
Systematisch literatuuronderzoek – Er is gezocht naar artikelen gepubliceerd tussen januari 2000 en december 2014 in de volgende databases: CINAHL, Cochrane, EMBASE, PsycINFO, Pubmed/Medline, PEDro, en Web of Science. In FysioPraxis | december 2015/januari 2016
>>
34
W e t e n s c h a p - l i t e r at u u r o n d e r z o e k
Tabel 1. Overzicht literatuuronderzoek en Delphi-rondes Motorische Ontwikkeling
Orthopedische klachten
Asymmetrische zuigeling
n
n
n
Artikelen
16.226
7.353
247
Dubbelen
2.223
337
15
Artikelen na exclusie dubbelen
14.003
7.016
232
Artikelen met vragenlijsten
936
673
13
Selectie vragenlijsten - Gericht op 1 van de 3 hulpvragen - Ingevuld door kinderen tot 18 of hun ouders - Een van bovenstaande onbekend Potentieel geschikte vragenlijsten
346
150
10
Exclusie vragenlijsten
222
113
9
Geschikte vragenlijsten
124
37
1
124
36
1
Geschikte vragenlijsten
0
1
0
Criteria vragenlijsten - Psychometrische eigenschappen correct voor Nederlandse setting Geschikte vragenlijsten
0
0
0
Literatuursearch
Delphi-ronde 1 Criteria vragenlijsten - ICF-niveau = activiteiten/participatie - # items = < 30 - Invultijd = < 10 minuten
Delphi-ronde 2 Criteria vragenlijsten - Items sluiten aan de bij de hulpvraag - Psychometrische eigenschappen in orde Exclusie vragenlijsten
navolging van het onderzoek naar PROMs in de algemene fysiotherapie zijn in samenwerking met Guus Meerhoff, promovendus werkzaam bij het KNGF, zoekstrings gemaakt.9 De zoekstrings bestonden uit een lijst met zoektermen gericht op vragenlijsten bij kinderen (‘Child’ en ‘Self Report’) en bevatten zoektermen gericht op een van de drie bovenvermelde specifieke hulpvragen.10 Voor iedere specifieke hulpvraag werden zoektermen toegevoegd: bij motorische ontwikkelingsproblematiek werd onder andere gezocht op ‘gross motor skills’, ‘fine motor skills’ en ‘developmental problems’; bij een hulpvraag op orthopedisch gebied werden in de zoekstring termen als ‘pain’, ‘scoliosis’ en ‘injury’ toegevoegd; de zoekstring zuigelingenasymmetrie bevatte termen als ‘asymmetry’, ‘brachiocephaly’ en ‘plagiocephaly’. De lijst met zoektermen is op verzoek beschikbaar. In Nederlandse databases is met vergelijkbare vertaalde termen gezocht.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
Dataverzameling – In de gevonden studies is allereerst gezocht in titels en abstracts naar het gebruik van een vragenlijst. De artikelen werden geïncludeerd wanneer een vragenlijst genoemd werd die ingevuld dient te worden door kinderen tot 18 jaar of hun ouders én gericht is op een van de hulpvragen. Artikelen waarin vragenlijsten genoemd werden waarbij de hulpvraag en/of de doelgroep onbekend zijn, werden eveneens geïncludeerd. Deze titels en abstracts zijn onafhankelijk beoordeeld door twee beoordelaars. Na deze eerste selectie is een overzicht gemaakt van alle vragenlijsten die in de artikelen vermeld stonden. Zie tabel 1 voor een schematische weergave van het literatuuronderzoek en de daaropvolgende Delphi-rondes. Tijdens het literatuuronderzoek gericht op motorische ontwikkelingsproblematiek, zijn na exclusie van dubbelen en selectie op basis van titel en abstract door twee onaf-
hankelijke beoordelaars 936 afzonderlijke artikelen geïncludeerd waarin mogelijk geschikte vragenlijsten genoemd werden. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor inclusie van relevante artikelen was redelijk tot goed (Cohen’s Kappa = 0,57-0,67). In deze ronde zijn 346 potentieel geschikte vragenlijsten gefilterd, die voldeden aan de criteria: gericht op een van de drie hulpvragen, in te vullen door kinderen tot 18 jaar of hun ouders, en vragenlijsten waarbij (een van) beide criteria onbekend waren. Tijdens het literatuuronderzoek gericht op orthopedische problematiek zijn 673 afzonderlijke artikelen geïncludeerd waarin mogelijk geschikte vragenlijsten genoemd werden (Cohen’s Kappa = 0,62). Hieruit zijn 150 potentieel geschikte vragenlijsten gefilterd. Dezelfde werkwijze is gevolgd bij literatuuronderzoek naar zuigelingenasymmetrie. Dit heeft geresulteerd in 13 afzonderlijke artikelen waarin mogelijk geschikte vragenlijsten genoemd werden (Cohen’s Kappa = 0,80). Uit
35
de geïncludeerde artikelen zijn 10 mogelijk geschikte vragenlijsten gefilterd. Vervolgens zijn al deze vragenlijsten in Excel schematisch weergegeven en is er informatie gezocht over deze vragenlijsten. In het overzicht zijn de volgende gegevens van het instrument ingevuld: naam, taal, International Classification of Functioning, Disability and Health for Children and Youth (ICF-CY)-niveau, motorisch functioneringsniveau, doel, doelgroep, specifiek of generiek, type instrument, psychometrische eigenschappen en hanteerbaarheid.
Delphi-rondes – Tijdens de eerste Delphironde heeft een klankbordgroep haar expertise aangewend om tot consensus te komen over de eigenschappen waaraan een geschikte PROMvragenlijst moest voldoen. De klankbordgroep (n=11) bestond uit Nederlandse experts op het gebied van PROMs, op het gebied van onderzoek naar meetinstrumenten (IQ healthcare) en ervaren kinderfysiotherapeuten (bestuur en kader NVFK). Aangezien de hulpvraag binnen de Nederlandse kinderfysiotherapie in de meeste gevallen gericht is op het uitvoeren van activiteiten en participatie, bepaalde de klankbordgroep dat alle voor dit onderzoek geïncludeerde vragenlijsten zich hierop moeten richten.11 Het ICF-CY-niveau diende bij alle vragenlijsten vastgesteld te worden. Vragenlijsten gericht op pijn (lichaamsfunctie; te specifiek) of kwaliteit van leven (externe/persoonlijke factoren; te algemeen) werden niet op voorhand uitgesloten vanwege mogelijk geschikte items. Daarnaast werden er ook criteria bepaald omtrent de toepasbaarheid: de vragenlijst mocht maximaal 30 items bevatten, te beantwoorden in maximaal 10 minuten. Na de eerste Delphi-ronde bleven 124 vragenlijsten over op motorische ontwikkelingsproblematiek, 37 op orthopedische problematiek en 1 op asymmetrische zuigelingenproblematiek. Van deze vragenlijsten werden vervolgens de psychometrische eigenschappen bestudeerd. De tweede Delphi-ronde was gericht op het bepalen van de kwaliteit van de overgebleven vragenlijsten; in deze fase werd beoordeeld welke vragenlijsten op het gebied van activiteiten en participatie geschikt waren voor de desbetreffende doelgroep. In de tweede Delphironde is door 6 experts onafhankelijk van elkaar beoordeeld of er een geschikte PROM aanwezig was binnen de overgebleven vragenlijsten. Van de overgebleven 124 vragenlijsten gericht op de motorische ontwikkelingsproblematiek bleek geen enkele vragenlijst geschikt te zijn om de hulpvraag omtrent motorische ontwikkeling binnen de Nederlandse kinderfysiotherapeutische werksetting te inventariseren en te evalueren. Zo zijn onder andere de Movement-Assessment Battery for Children-2 NL Checklist (MABC-2-NL-vragenlijst) en de
Pediatric Evaluation of Disability Inventory-NL (PEDI-NL) afgevallen, omdat deze niet sensitief genoeg bleken voor het vastleggen van veranderingen in de tijd. Voor de orthopedische hulpvraag bleek één vragenlijst mogelijk geschikt te zijn (de Activities Scale for Kids [ASK]) maar na beoordeling van de (psychometrische) eigenschappen bleek deze vragenlijst niet direct toepasbaar binnen de Nederlandse werksetting. Na de tweede Delphi-ronde bleek ook de enig overgebleven vragenlijst gericht op zuigelingenasymmetrie niet geschikt te zijn binnen de Nederlandse werksetting. De Ages and Stages Questionnaire-3 (ASQ-3) richt zich voornamelijk op de motoriek en bevat geen vragen over een voorkeurshouding of een plagiocephalie, waardoor deze vragenlijst niet gegeneraliseerd toe te passen is bij deze hulpvraag. Daarnaast bleek deze vragenlijst te specifiek om te dienen als PROM bij een hulpvraag gericht op de motorische ontwikkelingsproblematiek.
Conclusie Uit de enquête onder de leden van de NVFK is naar voren gekomen dat motorische problematiek, orthopedische problematiek en zuigelingenasymmetrie de drie meest voorkomende hulpvragen zijn binnen de kinderfysiotherapie in Nederland bij kinderen van 0-12 jaar. Het daaropvolgende systematisch literatuuronderzoek en de Delphi-rondes hebben aangetoond dat er geen geschikte PROM-vragenlijst is voor het inventariseren en evalueren van het effect van de behandeling bij deze hulpvragen. De kinderfysiotherapeut kan in de huidige situatie dus niet gebruikmaken van een voorhanden zijnde PROM-vragenlijst. Samen met het KNGF en IQ healthcare is de NVFK een ambitieus project gestart: het ontwikkelen van nieuwe PROMvragenlijsten gericht op de meest voorkomende hulpvragen binnen de Nederlandse kinderfysiotherapeutische setting.
Referenties 1. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Aanbieding brief TK kabinetsreactie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen. Beschikbaar via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2015/04/10/kamerbriefover-het-rapport-naar-nieuwe-zorg-en-zorgberoepen-decontouren.html. Geraadpleegd op 20 april 2015. 2. IQ healthcare. Transparantie kwaliteit van zorg. Beschikbaar via: http://www.iqhealthcare.nl/nl/ onderzoek/wetenschappelijk-onderzoek/transparantiekwaliteit-van-zorg/#.VSPLOuEYOAt. Geraadpleegd op 23 oktober 2014. 3. Qualizorg. Fysio Prestatie Monitor; CQ-index. Beschikbaar via: https://www.fysiomonitor.nl/ over-fpm/cq-index.html. Geraadpleegd op 25 oktober 2014. 4. HKZ. Certificatie & Keurmerken. Beschikbaar via: http://www.hkz.nl/certificatie-keurmerken. Geraadpleegd op 25 oktober 2014. 5. van Kessel P, Triemstra M, de Boer D. Handreiking voor het meten van kwaliteit van zorg met Patient Reported Outcome Measures. Beschikbaar via: http://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/ Handreiking-meten-kwaliteit-zorg-met-Patient-ReportedOutcome-Measures.pdf. Geraadpleegd op 24 september 2015. 6. KNGF. Jaarplan KNGF 2015. Beschikbaar via: https://www.fysionet.nl/00_algemene_vergadering/ av-18-februari-2015/2015-02-18-av-jaarplankngf-2015.pdf. Geraadpleegd op 27 augustus 2015. 7. VUMC. Kwalitatief onderzoek in de praktijk van de gezondheidszorg. Beschikbaar via: http://www. vumc.nl/onderwijs/map/cat-EpidM/8113612. Geraadpleegd op 22 februari 2015. 8. Kongsved SM, Basnov M, Holm-Christensen K, Hjollund NH. Response Rate and Completeness of Questionnaires: A Randomized Study of Internet Versus Paper-and-Pencil Versions. J Med Internet Res 2007, Sep 30;9(3):e25. 9. van der Wees PJ, Moons MT. Toepassing van patiëntgerapporteerde uitkomsten in de fysiotherapie. Physios 2014;6(2):46-53. 10. de Vet HCW, Terwee CB, Mokkink LB, Knol DL. Measurement in Medicine: A Practical Guide. 1e druk. Cambridge: Cambridge University Press, 2011; 279-281. 11. World Health Organisation. ICF-CY, Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health, Children & Youth Version. 1e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008.
Dankwoord Namens IQ healthcare: dr. P. van der Wees, G. Meerhoff MSc en prof. dr. R. Nijhuis-van der Sanden; namens NVFK: het bestuur en mevrouw R. Ram-de Ridder; namens PROMIS: dr. C. Terwee en M. Crins MSc. Daarnaast worden ook de leden van de NVFK bedankt voor hun bijdrage aan de enquête.
Mark van de Ven MSc is kinderfysiotherapeut, Fysiotherapiepraktijk Joost de Vaan, Sint-Oedenrode. Sharona d’Hont MSc is kinderfysiotherapeut, Fysiotherapie Epicurus, Terneuzen. Marjolein Somers MSc is kinderfysiotherapeut, Paramedisch Centrum, Oostburg. Dr. Anneloes Overvelde is kinderfysiotherapeut en secretaris van de NVFK.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
36
Wetenschap – promotieonderzoek
Programma ArtroseInBeweging heeft positief effect
E-Health bij knie- en heupartrose Het gebruik van eHealth-toepassingen neemt toe en wordt steeds belangrijker in de behandeling van patiënten met chronische ziekte. Het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) heeft het onlineprogramma ArtroseInBeweging ontwikkeld, dat gebruikt kan worden in de eerste fase van de conservatieve behandeling van knie- en heupartrose. Tekst: Daniël Bossen
Bij patiënten met knie- en heupartrose is de promotie van fysieke activiteit belangrijk om het dagelijks functioneren te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Voldoende bewegen heeft gunstige effecten op de algemene conditie en mentale gezondheid.1 Hiernaast kunnen activiteiten als wandelen, fietsen en zwemmen de beperkingen ten gevolge van artrose verminderen. Het belang van fysieke activiteit wordt daarom in diverse nationale en internationale artroserichtlijnen benadrukt. De eerste stap van de conservatieve behandeling vindt plaats in de huisartsenpraktijk. De huisarts is immers vaak het eerste aanspreekpunt voor patiënten met knie- en heupartrose. De huisarts benadrukt het belang van bewegen en geeft gerichte adviezen aan de patiënt. Echter, door beperkende factoren als tijd, kennis en beschikbare middelen hebben huisartsen onvoldoende
mogelijkheden om patiënten daadwerkelijk te begeleiden bij een actieve leefstijl. Ook weten we dat er een grote groep patiënten met knieen heupartrose niet onder behandeling is bij een zorgverlener, maar dat deze wel behoefte heeft aan begeleiding bij bewegen.2,3
Project In 2009 is vanuit deze behoefte het project ArtroseInBeweging gestart. Dit is opgezet onder leiding van Professor Cindy Veenhof van het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Het programma richt zich op inactieve patiënten met knie- en heupartrose die niet onder behandeling zijn bij een zorgverlener. Het programma wordt aangeboden via de website artroseinbeweging.nl, waarbij deelnemers elke week nieuwe opdrachten ontvangen. Hierbij wordt een zelfgekozen activiteit, zoals fietsen en lopen, negen weken lang stapsgewijs opgebouwd. Deze opbouw van activiteiten is gebaseerd op de graded-activity-behandeling.3 Het uiteindelijke doel van het programma is dat patiënten oefeningen en fysieke activiteiten integreren in het dagelijks leven, zodat een actieve leefstijl wordt gestimuleerd. Naast het vergroten van het activiteitenniveau behandelt ArtroseInBeweging onderwerpen zoals pijn, medicijnen en artrose, en staan er video’s op de website met mobiliteiten spierkrachtoefeningen.
Effectiviteit De effectiviteit van ArtroseInBeweging is
Daniël Bossen is fysiotherapeut en gezondheidswetenschapper. Momenteel werkt hij als postdoc onderzoeker bij het NIVEL, waar hij met Corelien Kloek en Cindy Veenhof onderzoek doet naar het blended e-Health-programma e-Exercise. Zijn onderzoek combineert hij met een docentschap aan de opleiding oefentherapie van de Hogeschool van Amsterdam. Titel proefschrift: Join2move, a webbased physical activity intervention for patients with knee and hip osteoarthritis Promotie: 9 mei 2014, Tilburg University Promotieteam: prof. dr. D.H. de Bakker, prof. dr. J. Dekker, prof. dr. C. Veenhof Weblink proefschrift: https://pure.uvt.nl/ portal (zoek op join2move).
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
onderzocht door middel van een gerandomiseerd klinisch onderzoek.4 Honderd patiënten met knie- en heupartrose werden op basis van toeval toegewezen aan de ArtroseInBeweging-groep en 99 patiënten aan een controlegroep. Mensen in de controlegroep kregen geen behandeling. Uitkomsten zijn verzameld vóór randomisatie, na 3 en 12 maanden. Zowel op korte (3 maanden) als op lange termijn (12 maanden) zijn er statistisch significante effecten gevonden in het voordeel van de interventiegroep. Na 3 maanden functioneerden patiënten in de ArtroseInBeweginggroep beter in vergelijking met de controlegroep. Patiënten ervoeren vooruitgang in dagelijkse activiteiten, zoals traplopen, hurken, wandelen en boodschappen doen. Na 3 maanden rapporteerde 44% van de interventiegroep een verbetering in ervaren herstel en in de controlegroep was dit slechts 7%. Er zijn geen significante en klinisch relevante effecten gevonden ten aanzien van de hoeveelheid bewegen. Na één jaar bleken de personen in de interventiegroep significant meer te bewegen dan die in de controlegroep, maar de effectgrootte was klein (0,18). Bovendien was er ten aanzien van het dagelijks functioneren en ervaren herstel geen verschil. Uit interviews met deelnemers bleek dat patiënten tevreden waren over het gebruik van het programma.5
Vervolgonderzoek Patiënten hebben door versoberde aanvullende verzekeringspakketten behoefte aan goedkope interventies. Daarom kunnen e-Health-toepas-
Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? Tijdens mijn opleiding gezondheidswetenschappen heb ik stage gelopen bij het NIVEL. Voor mijn masterthesis heb ik hier onderzoek gedaan naar de ervaringen van fysiotherapeuten met directe toegankelijkheid fysiotherapie. Na het behalen van mijn master gezondheidswetenschappen heb ik gesolliciteerd op dit promotieonderzoek. Waarom dit onderwerp? Ik heb ruim drie jaar gewerkt als fysiotherapeut in regio Amsterdam. De behandeling vond, naar mijn mening, te veel plaats binnen de praktijk. Dit was mede mogelijk doordat veel patiënten recht hadden op een groot aantal fysiotherapiebehandelingen. Door
37
singen ook in de fysiotherapiebehandeling van waarde zijn. Vooral blended-care-programma’s – een combinatie van face-to-face en e-Health – worden gezien als veelbelovend. Momenteel doen we onderzoek naar het e-Exerciseprogramma. In dit blended programma van twaalf weken worden patiënten 4 à 5 keer behandeld door de fysiotherapeut, wat een aanzienlijke afname in face-to-face behandelcontact betekent vergeleken met het gemiddelde van 17 behandelingen.6 Net als ArtroseInBeweging heeft het programma als doel het fysieke activiteitenniveau van artrosepatiënten te verhogen. Wij verwachten dat mensen met knie- en heupartrose niet alleen baat zullen hebben bij e-Exercise, maar ook dat de kosten van deze toepassing lager zullen zijn
versobering van het aanvullende pakket is er momenteel minder vergoeding voor fysiotherapie en worden fysiotherapeuten gemotiveerd om een andere rol aan te nemen, een meer coachende rol. E-Health biedt fysiotherapeuten kansen om patiënten thuis te laten oefenen, om informatie te delen op afstand en om beter zicht te krijgen op het gedrag van de patiënt. Daarom vind ik het onderwerp e-Health zo interessant. Hebben de conclusies u verrast? Ja, met name voor de uitkomsten zelfervaren herstel en ADL-activiteiten zien we duidelijk positieve verschillen in het voordeel van de interventiegroep. Dat een laagdrempelig beweegprogramma zonder begeleiding dit effect heeft, verrast mij.
dan die van een reguliere fysiotherapiebehandeling. In de toekomst willen we het e-Exerciseprogramma ook inzetten bij andere doelgroepen. Met financiering van het Wetenschappelijk College Fysiotherapie zullen we volgend jaar starten met het project e-Exercise Lage Rugpijn. Dr. D (Daniël) Bossen, Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL); Hogeschool van Amsterdam, opleiding oefentherapie & domein gezondheid.
Referenties
1. Bierma-Zeinstra SMA, Runhaar J. Bewegen en artrose. Huisarts Wet 2010;53(11):584-8. 2. Bossen D, Veenhof C, Dekker J, de Bakker DH. The usability and preliminary effectiveness of a web-based physical activity intervention in patients with knee and/ or hip osteoarthritis. BMC Med Inform Decis Mak 2013;13:61.
3. Veenhof C, Köke AJA, Dekker J, Oostendorp RAB, Bijlsma JWJ, van Tulder MW, van den Ende CHM. Effectiveness of behavioral graded activity in patients with osteoarthritis of hip and/or knee: a randomized clinical trial. Arthritis Rheum (Arthritis Care & Research) 2006;55(6):925-934. 4. Bossen D, Veenhof C, van Beek KE, Spreeuwenberg PM, Dekker J, de Bakker DH. Effectiveness of a web-based physical activity intervention in patients with knee and/or hip osteoarthritis: randomized controlled trial. J Med Internet Res 2013;15(11):e257. 5. Bossen D, Buskermolen M, Veenhof C, de Bakker D, Dekker J. Adherence to a web-based physical activity intervention for patients with knee and/or hip osteoarthritis: a mixed method study. Med Internet Res 2013;15(10):e223. 6. Leemrijse CJ, Barten JA, Kooijman MK, Verberne LDM, Veenhof C, Swinkels ICS. Omvang en kenmerken fysiotherapeutische zorg bij patiënten met artrose. NIVEL Zorgregistraties eerste lijn [internet]. [updated 16-12-2013; cited 12-09-2015]. Available from: http://www.nivel.nl/node/3336.
Wat kan de fysiotherapeut met uw resultaten? Mijn proefschrift laat zien dat Join2move een effectief en laagdrempelig instrument is dat buiten de muren van de fysiotherapiepraktijk ingezet kan worden om mensen met knie- en heupartrose te motiveren tot een actieve leefstijl. Wat zou u doen met 1 miljoen onderzoeksgeld? Ik wil het miljoen gebruiken om de interventie verder te verbeteren. Zo zou ik het geld inzetten voor tools die het gedrag van mensen met knie- en heupartrose kunnen veranderen. Bijvoorbeeld een directe koppeling met een stappenteller via de mobiele telefoon.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
38
Wetenschap – Summary
Diagnostic Value of Clinical Cervical Spine Tests in Patients With Cervicogenic Somatic Tinnitus Sarah Michiels, Paul van de Heyning, Steven Truijen, Willem de Hertogh
Klinische vraag Wat is de diagnostische waarde van klinische nektesten bij patiënten met cervicogene somatische tinnitus (CST)?
Conclusie van de auteurs Klinische nektesten kunnen helpen bij het diagnosticeren van CST. Een Neck Bournemouth Questionnaire (NBQ) score boven 14 punten en de afwezigheid van triggerpunten kunnen CST helpen uitsluiten. Anderzijds kunnen een positieve manuele rotatietest en adapted Spurling test de diagnose CST helpen bevestigen. We adviseren om deze testen te includeren in het multidisciplinaire onderzoek bij patiënten met vermoeden van CST.
Onderzoeksopzet Cross-sectioneel onderzoek.
CST gecategoriseerd. Naast het standaardonderzoek bij de arts werd gevraagd de NBQ in te vullen en voerde de fysiotherapeut een manuele rotatietest, adapted Spurling-test, triggerpunt-tests en een craniocervicale flexietest uit. Na vergelijking van de resultaten van de nektesten in de twee groepen blijkt dat de diagnose CST minder waarschijnlijk wordt wanneer een patiënt minder dan 14 punten scoort op de NBQ (nog 19% kans op CST). Dit geldt eveneens wanneer geen triggerpunten gevonden worden (nog 22% kans op CST). Anderzijds wordt de diagnose CST waarschijnlijker, wanneer een positieve manuele rotatietest en adapted Spurling-test aanwezig zijn (78% kans op CST). In deze studie werden klinische nektesten met goede validiteit en betrouwbaarheid gebruikt. In vervolgonderzoek zijn additionele tests noodzakelijk om een beter zicht te krijgen op de precieze cervicale disfuncties bij patiënten met CST. Drs. Sarah Michiels, Universiteit Antwerpen, Departement Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie
Summarized from Phys Ther, September 2015 © American Physical Therapy Association http://ptjournal.apta.org/content/95/11/1529.full. pdf+html
Onderzoekslocatie Het onderzoek werd uitgevoerd in de tertiaire tinnituskliniek van de dienst Neus-KeelOorziekten in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen.
SAMENVATTING Tinnitus of oorsuizen kan veroorzaakt worden door verschillende onderliggende aandoeningen, zoals gehoorverlies of lawaaitrauma. Daarnaast kan tinnitus in bepaalde gevallen veroorzaakt of verergerd worden door veranderingen in het cervicale somatosensorische systeem. In dit geval spreekt men van CST. De diagnose van CST wordt primair gesteld, wanneer tinnitus en nekklachten gelijktijdig ontstaan zijn of gelijktijdig verergeren. Momenteel wordt deze diagnose voornamelijk op basis van anamnestische gegevens gesteld. Daardoor moeten eerst alle andere mogelijke oorzaken voor de tinnitus uitgesloten worden, voordat de diagnose CST gesteld wordt. Dit diagnostisch proces is bijgevolg zeer tijdrovend en duur. Daarom had deze studie tot doel om de diagnostische waarde van een reeks klinische nektesten te onderzoeken bij het stellen van de diagnose CST. Voor deze studie werden 87 volwassen patiënten met tinnitus geïncludeerd. Na een volledig onderzoek bij de neus-keel-oorarts werd bij 37 (43%) van hen de diagnose CST gesteld. De overige patiënten werden als nietFysioPraxis | december 2015/januari 2016
Group Therapy Task Training Versus Individual Task Training During Inpatient Stroke Rehabilitation: A Randomised Controlled Trial Caroline Renner, Jacqueline Outermans, Ricarda Ludwig, Christiane Brendel, Gert Kwakkel, Horst Hummelsheim
Klinische vraag Hoe effectief en veilig is een intensieve, gestructureerde, progressieve taakgeoriënteerde groepstraining vergeleken met een gelijk gedoseerde taakgeoriënteerde individuele therapie bij mensen na een CVA in de klinische revalidatie?
Conclusie van de auteurs 90 minuten dagelijks toegepaste groepstraining is net zo veilig en effectief als 90 minuten dagelijks toegepaste individuele therapie bij mensen binnen 3 maanden na een CVA in de klinische revalidatie.
Onderzoeksopzet Single centre, clinical trial.
single-blinded
randomised
Onderzoekslocatie Neurologisch Revalidatie Centrum, LeipzigBennewitz in Duitsland.
SAMENVATTING Tussen november 2008 en november 2011 participeerden 73 deelnemers in de studie. Zij konden bij aanvang niet allemaal zelfstandig lopen (Functional Ambulation Categories ≥2). 34 deelnemers participeerden in de groepstraining en 39 in de individuele therapie. Gedurende 6 weken kregen beide groepen 30 behandelsessies van 90 minuten. Er zijn geen ongewenste (val)incidenten gerapporteerd. De follow-upmeting was na 24 weken. De primaire uitkomstmaat was het mobiliteitsdomein van de Stroke Impact Scale (SIS) 3.0. Secundaire uitkomstmaten waren: Rivermead Mobility Index (RMI), Motricity Index (MI), 6 Minuten Wandeltest (6MWT) en 10 Meter Looptest (10MTWT). Na 6 en na 24 weken was er geen significant verschil tussen de groepen op het mobiliteitsdomein van de SIS 3.0. Er was een significant verschil ten faveure van de groepstraining op de 6MWT (p<0,01) en de 10MTWT (p<0,01). In de groepstraining liet 86% van de deelnemers een klinisch relevante toename (>54 m) van de loopafstand op de 6MWT zien, tegenover 69% in de individuele therapiegroep. Daarnaast liet 86% van de deelnemers in de groepstherapie een klinisch relevante toename van de loopsnelheid (>0,16 m/s) op de 10MTWT zien, tegenover 70% in de individuele therapiegroep. Ten slotte bereikte 82% van de deelnemers in de groepstherapie een loopafstand van minimaal 300 meter, gezien als voorwaardelijk voor het lopen buitenshuis, tegenover 60% in de individuele therapiegroep. De resultaten stemmen grotendeels overeen met vergelijkbare studies. Een limitatie van de studie was de grote uitval van deelnemers, die vooral toegeschreven werd aan de intensiteit van beide programma’s. Daarnaast was de steekproef niet groot, waardoor mogelijke effecten niet zichtbaar werden. Bij de groepsinterventie kon de personeel-patiëntratio gereduceerd worden tot 1 op 3, wat suggereert dat groepsinterventie efficiënter kan zijn. Jacqueline Outermans, MSc PT, Lectoraat Leefstijl en Gezondheid, Hogeschool Utrecht
Summarized from Clin Rehabil 2015 Aug 27 pii:0269215515600206 [Epub ahead of print]
S p e c i a l i st e nk at e r n
Specialisten katern Redactie: de Beroepsinhoudelijke verenigingen coĂśrdinatie en eindredactie: Lidwien van Loon
NFP
E-health zinvolle aanvulling psychosomatische fysiotherapie Coaching op afstand, onlineprogrammaâ&#x20AC;&#x2122;s, apps NVBF
De kracht van de participatieve aanpak Best practice DSM Delft NVFK
Competentiegebieden kinderfysiotherapeut Beroepsprofiel goedgekeurd NVFS
Preventie sportblessures in spronglandingssporten Promotieonderzoek Inne Aerts NVMT
Onduidelijke relatie obesitas, LRP en LDD Review tweelingenstudies
Bijwerkingen manipulaties lumbale wervelkolom Review cases NVFVG
Fitheid van kinderen met een verstandelijke beperking Promotieonderzoek Marieke Wouters
40 41 42 43 44 45 46
39
N F P | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R F Y S I O T H ERAPIE V O L G EN S D E P S Y C H O S O M ATIEK
40
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Visie op gezondheid
E-health zinvolle aanvulling psychosomatische fysiotherapie E-health is een onmisbare aanvulling op de psychosomatische fysiotherapie. Het is een waardevolle ontwikkeling ter ondersteuning van de psychosomatische behandeling. Voor wie wil meegaan met zijn tijd, is e-health zelfs essentieel. Zowel de cliënt als de therapeut hebben er baat bij. Tekst: drs. Linda Slootweg
De mobiele telefoon heeft een belangrijke plek in ons dagelijks leven veroverd. Recente cijfers van Telecompaper laten zien dat 81 procent van de Nederlanders tussen de 18 en 80 jaar in het bezit is van een smartphone.1 Ruim de helft (54 procent) van de vijfenzestigplussers bezit een smartphone. Tegelijkertijd neemt e-health een hoge vlucht, gezien als de toekomst van de eerste lijn.2 De fysiotherapie springt daar handig op in met allerlei applicaties (apps) en onlineprogramma’s, variërend van oefenschema’s tot complete consulten op afstand. Voor een enkeldistorsie is dat wellicht een goed alternatief. Maar (hoe) past e-health in de psychosomatische fysiotherapie? Coachende rol Een belangrijk uitgangspunt voor de psychosomatische fysiotherapie is dat de therapeut zijn invoelend vermogen – en daarmee zichzelf – inzet als instrument bij onderzoek en behandeling. Een-op-een-contact is daarbij essentieel en lijkt niet vervangbaar door e-health. We stellen echter ook vragen als: Hoe gaat de cliënt om met problemen? Welke lichamelijke klachten komen daaruit voort? Welke cognities zijn belemmerend voor het herstel? Wat kan de cliënt doen om daar verandering in te brengen? Deze vragen tonen de coachende rol van psychosomatische fysiotherapeuten. Vrij vertaald betekent coachen ‘begeleiden’. En dat coachende, begeleidende aspect van de behandeling leent zich bij uitstek voor e-health. Het geeft een verbreding van het contact met de cliënt. Enkele voorbeelden: reminders op de smartphone die de therapietrouw bevorderen, een elektronisch logboek voor cliënten, e-mailcontact bij vragen, online-educatie en gebruik van specifieke apps voor ademhalings- en ontspanningsoefeningen. Onlineprogramma’s In onderzoek uit 2012 werd aangetoond dat een zelfstandig online-pijnprogramma niet alleen FysioPraxis | december 2015/januari 2016
vermindering van pijn teweegbracht, maar ook leidde tot minder catastroferen, pijngerelateerde angst en depressie.3 Bij de deelnemers was de diagnose ‘chronische pijn’ gegeven door een arts, maar verder vond er geen contact plaats tussen cliënt en zorgverlener. Zo’n onlineprogramma kan dus heel waardevol zijn en ook kosten besparen. Een nadeel die de onderzoekers vonden, was dat niet iedereen geschikt bleek voor een grote mate van zelfstandigheid. Het is belangrijk hierbij op te merken dat er geen fysieke behandeling plaatsvond en er dus eigenlijk geen sprake was van fysiotherapie. Een onlineprogramma kan echter wel een mooie aanvulling zijn op de behandeling, zoals de online-pijneducatie van de Retrain Pain Foundation.
Energy, een app voor mensen met een burn-out of met chronische vermoeidheid.4 De app is ontwikkeld door René Kuijlenburg. Gebruikers wordt elke dag gevraagd hun activiteiten bij te houden en hun fysieke en mentale gezondheidstoestand te evalueren. De app legt vervolgens verbanden tussen de dagelijkse bezigheden en de energiebalans. Deze app en andere applicaties van e-health geven therapeuten informatie over de voortgang, zodat ze de behandeling tijdig kunnen bijstellen. Op deze manier hebben zowel de cliënt als de therapeut er voordeel van. Linda Slootweg is psychosomatisch fysiotherapeut en klinisch gezondheidswetenschapper, werkzaam bij MTC Delft. Daarnaast is ze docent aan de Master Psychosomatische Fysiotherapie
Apps Een andere zinvolle aanvulling op de psychosomatische behandeling zijn apps. Wie ‘ademhaling’ intoetst in de appstore, krijgt 22 applicaties te zien; bij ‘ontspanning’ maar liefst 87. De NFP heeft een gratis app ontwikkeld om op een eenvoudige manier een rustiger ademfrequentie met een langzame uitademhaling aan te leren. Therapeuten kunnen aan de hand van de app hun cliënten inzicht geven in het eigen adempatroon om vervolgens een efficiëntere ademhaling te stimuleren. Een mooi voorbeeld is ook Pocket
van Hogeschool Utrecht. Ze is bereikbaar via lslootweg@mtcdelft.nl.
Referenties 1. Dutch Smartphone User - Q3 2013. Report by Telecompaper. Oktober 2013. 2. www.nictiz.nl/nieuws/trendition-publiceert-trendboekehealth-in-de-eerste-lijn. 3. Ruehlman LS, Karoly P, Enders C. A randomized controlled evaluation of an online chronic pain self management program. Pain 2012;153(2):319-330. 4. www.burnoutenstress.nl/nieuws/107-app-voor-burnout.
Klachten opgelost dankzij bedrijfsfysiotherapie
De kracht van de participatieve aanpak Als je vermoedt dat klachten aan het bewegingsapparaat veroorzaakt worden door de fysieke arbeidsomstandigheden, hoe kom je dan tot een succesvolle aanpak van de problemen? Hajo Hoek presenteert een best practice bij DSM in Delft. Hoe de analyse en aanpak van deze bedrijfsfysiotherapeut tot minder klachten en betere werkomstandigheden leidden. Tekst: Hajo Hoek
DSM Delft is onderdeel van Koninklijke DSM NV, een internationaal opererend chemieconcern dat diverse producten maakt voor de levensmiddelenindustrie en farmaceutische en agrarische industrie. Op de locatie in Delft werken circa 1.200 medewerkers, van research tot productie. Velen van hen lunchen in het bedrijfsrestaurant van Albron. Elke dag werken er zeven toegewijde medewerkers loeihard om gezonde en betaalbare maaltijden en lunches te verzorgen voor de gehele locatie. Uit mijn onderzoek als bedrijfsfysiotherapeut bleek dat de fysieke belasting hoog was. Klachten Het onderzoek kwam als volgt tot stand. De leidinggevende bij Albron meldde dat verschillende medewerkers klachten hadden aan het bewegingsapparaat. Het vermoeden bestond dat deze veroorzaakt werden door de fysieke arbeidsomstandigheden. Drie van de zeven medewerkers (40%) ervoeren klachten aan nek, arm, rug of schouders. Eén medewerker was langdurig afwezig wegens rugklachten. Een andere medewerker had recent twee weken verzuimd in verband met klachten aan het bewegingsapparaat. ANALYSE Bij de start van mijn onderzoek begin augustus van dit jaar voerde ik een gesprek met een van de medewerkers. Hierin kwam naar voren dat medewerkers regelmatig tillen, dragen, duwen en trekken met karren, repeterende handelingen verrichten en in statische houdingen werken (staan). Tijdens dit gesprek maakte ik een taak-handelinganalyse, onderdeel van een participatieve methodiek. We verdeelden de functie in maximaal 10 taken. Hierna bepaalde de medewerker in hoeveel procent van de tijd hij de taken uitvoerde. Vervolgens gaf de medewerker aan hoe zwaar hij de taak ervoer. Na deze analyse volgde een proefobservatie van 20 minuten. Vervolgens vulden de medewerker
V.l.n.r.: Bram Reijke (contractmanager DSM), Corine Quakkelaar (manager Albron catering DSM) en Hajo Hoek
en ik de checklist Fysieke Belasting in, waarvan de uitkomsten werden gekoppeld aan de eerder beschreven taken. Tillen en dragen kwamen veel voor en werden ook als zwaarst ervaren. Training In de volgende fase liep ik een ochtend mee tijdens de werkzaamheden. Hierbij filmde ik een medewerker. Een week later onderging het team een training. Hierin behandelde ik thema’s als fysieke belasting, risico’s en werktechnieken. Ook liet ik de gemaakte filmbeelden zien. Voor sommige medewerkers uit het team was het zien van de gefilmde collega een eyeopener: dat ze al zo lang op die manier werkten! Aan de hand van de beelden bepaalden de medewerkers de knelpunten. Knelpunten waren onder andere: • van en naar de grond brengen van kratten met bestellingen in het magazijn (tillen); • dragen van bestellingen over grote afstanden (60 meter en verder); • in- en uitladen van de bestelauto (tillen); • duwen en trekken van karren met bestellingen (er bleek een kar kapot te zijn); • meer dan 6 uur per dag staand werken (statische belasting). Vervolgens stelden we prioriteiten vast en brainstormden de medewerkers over oplossingen. Een tafel in het magazijn, een nieuwe kar, taakroulatie, in paren werken en plastic in plaats van glazen flessen water waren slechts enkele van de vele oplossingen die opborrelden. Plan van aanpak Met de input van de medewerkers maakte ik in september een plan van aanpak. Dit besprak ik met de leidinggevende. Na goedkeuring van Albron en DSM bepaalden we met de verant-
woordelijken een tijdpad om de oplossingen te implementeren. De oplossingen waren: • een tafel in het magazijn voor de kratten met bestellingen (elimineren tillen); • nieuwe karren; • training in werktechniek; • werkafspraken over permanent gebruik van de kar in plaats van dragen; • plastic waterflessen in plaats van glazen (500 gram minder gewicht per fles); • alle ruimtes op het terrein toegankelijk maken voor karren; • fysieke belasting agendapunt maken op werkoverleg. Vervolgens werd het plan voorgelegd aan de contractbeheerder van DSM. Deze begreep de problematiek volledig, stelde meteen budget beschikbaar en gaf akkoord voor de implementatie van mijn plan van aanpak. Resultaat Inmiddels zijn er nieuwe karren aangeschaft, werkt men in paren bij het in- en uitladen van de bestelauto, zijn de glazen flessen verbannen en zijn alle ruimtes toegankelijk gemaakt voor karren. De tafels voor in het magazijn zijn op dit moment in bestelling. Er zijn afdelingsafspraken gemaakt en er komt een halfjaarlijkse herhaling van de training Fysieke Belasting. Daarnaast is fysieke belasting een vast agendapunt op het werkoverleg geworden. De medewerkers zijn erg blij met alle aanpassingen. Hieruit blijkt weer de kracht van de participatieve aanpak. Hajo Hoek is geregistreerd arbeidsfysiotherapeut en bedrijfsfysiotherapeut bij Annatommie MC. Hij is bereikbaar via hmhoek@hotmail.com of hajo.hoek@annatommie.nl. FysioPraxis | december 2015/januari 2016
41
N V B F | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R B E D RI J F S - EN AR B EI D S F Y S I O T H ERAPE U TEN
S p e c i a l i s t e n k at e r n
N V F K | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R KIN D ER F Y S I O T H ERAPIE
42
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut biedt perspectief
Kinderfysiotherapeuten nemen voortrekkersrol Tijdens de ALV van 17 juni 2014 keurden de leden van de NVFK het nieuwe Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut goed. Een belangrijk moment, want sindsdien is Nederland een van de weinige landen waar kinderfysiotherapeuten hun competenties op masterniveau moeten beheersen. Het beroepsprofiel is een belangrijk document in de positionering van kinderfysiotherapeuten binnen de eigen beroepsgroep en daarbuiten. Tekst: Lidwien van Loon
“Met het Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut in de hand kun je collega’s in de zorg ervan overtuigen dat kinderfysiotherapie een specialisme is dat uitgeoefend moet worden door kinderfysiotherapeuten. Kinderfysiotherapeuten weten namelijk de complexiteit en de invloed van therapie op groei, ontwikkeling en gezondheid goed in te schatten.” Dat zegt dr. Anjo Janssen. Ze schreef mee aan het Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut en is als kinderfysiotherapeut en onderzoeker verbonden aan het Amalia Kinderziekenhuis van het Radboudumc in Nijmegen. Sinds het studiejaar 2012-2013 is ze ook docent aan de masteropleiding kinderfysiotherapie van Hogeschool Utrecht. Specifieke competenties “Behalve van de ontwikkeling van kinderen weten kinderfysiotherapeuten ook meer van de omgang met ouders en verzorgers, en wat er zoal bij komt kijken als het om meer dan een enkelvoudige aandoening gaat”, gaat Janssen verder. “Neem sportletsel. Een enkelvoudig enkelletsel bij een kind is behandelbaar door een sportfysiotherapeut, maar wat als het kind deelneemt aan een topsportteam, het niveau net niet haalt en van blessure naar blessure gaat? Dan is kinderfysiotherapie geïndiceerd en
niet sportfysiotherapie. Bovendien zijn kinderfysiotherapeuten geschoold in het vervullen van dubbeltaken in de communicatie met aan de ene kant het kind en aan de andere kant de ouders/verzorgers met wie je op een ander niveau communiceert. Dat vergt specifieke competenties. Deze staan beschreven in het beroepsprofiel.” Onderscheidend werkniveau Vanaf 2015 geldt voor fysiotherapeuten die in het Centraal Kwaliteitsregister (CKR) deelregister Kinderfysiotherapeut opgenomen willen worden, dat ze met goed gevolg een masteropleiding kinderfysiotherapie moeten hebben afgerond. Janssen: “In het profiel zijn niet alleen de competenties op masterniveau nauwgezet uitgewerkt, met European Qualification Framework (EQF) 7 als onderscheidend reflectievermogen van een master ten opzichte van de bachelor fysiotherapeut op EFQ 6. Ook zijn het domein en de visie aangescherpt. En het werkterrein is toegelicht, in diverse settings van de gezondheidszorg.” Positioneren Het profiel beschrijft 7 competentiegebieden voor de kinderfysiotherapeut. In deze gebieden kunnen kinderfysiotherapeuten zich sterk positioneren, zoals steeds vaker in de preventie in samenwerking met gemeenten en onderwijs. Kinderfysiotherapeut Jacqueline Lohle is daar een voorbeeld van. Ze werkt bij Fysiodé, een eerstelijnspraktijk in Deventer met 19 fysiotherapeuten, onder wie 4 kinderfysiotherapeuten. Vanuit Fysiodé behandelt ze ook kinderen in een orthopedagogisch kinderdagcentrum en kinderen van een basisschool voor speciaal onderwijs. “Ik werk veel samen met andere disciplines, zoals de podotherapeut, de orthopedisch instrumentmaker, de revalidatiearts
Van het NVFK-bestuur Kinderfysiotherapeutisch handelen is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs. Een toenemend aantal richtlijnen vormt de leidraad voor evidence-based kinderfysiotherapeutisch handelen. Met het Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut maakt de NVFK duidelijk waar de leden voor staan. Het Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut is te downloaden via www.nvfk.nl. Een verkorte versie is in de maak om de boodschap ook kort en bondig te communiceren.
Anjo Janssen
Jacqueline Lohle
en de kinderorthopedisch chirurg. Gezamenlijk beleid uitzetten waarin het kind met zijn ouders centraal staat, is belangrijk voor het leveren van goede en efficiënte zorg. Ook die competentie staat beschreven in het beroepsprofiel.” Erkenning “We nemen vaak niet de tijd om zo’n pak papier te gaan lezen,” zegt Lohle, “en toch heb ik het gedaan. Het is goed om eens te lezen waar je voor staat en in ons geval te merken dat we daadwerkelijk werken volgens het beroepsprofiel. Omdat we veel multidisciplinair samenwerken, is ook de domeindiscussie herkenbaar.” Niet dat Lohle staat te zwaaien met het Beroepsprofiel Kinderfysiotherapeut om haar handelen te verantwoorden naar andere disciplines. “Daarvoor dienen kennis, kunde en goed samenwerken met andere zorgverleners, dat heb ik in de afgelopen 30 jaar ervaren. Alleen daarmee verwerf je als kinderfysiotherapeut erkenning van het specialisme.” Lidwien van Loon is journalist, communicatietrainer en mediator bij Van Loon Communicatie Coaching. Ze is bereikbaar via lidwien@vanlooncommunicatiecoaching.nl.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
Succesvol promotieonderzoek sportfysiotherapeut
Preventie sportblessures in spronglandingssporten Inne Aerts deed promotieonderzoek naar de relatie tussen het ontstaan van letsels aan de onderste extremiteit en de spronglandingstechniek. Omdat het belangrijk is om de spronglandingstechniek op het veld te kunnen beoordelen, ontwikkelde ze een screeningsinstrument. Ook maakte ze een interventieprogramma waarbij nagegaan wordt of letsels verminderd kunnen worden en of er invloed uitgeoefend kan worden op de spronglandingstechniek. De NVFS nodigde Aerts uit haar onderzoek toe te lichten. Tekst: dr. Inne Aerts
Wanneer atleten hun sport beoefenen, lopen ze een risico op sportletsels.1 Vooral atleten die een sport beoefenen waarin veel ‘cutting manoeuvres’ (sprongen en plotseling remmen) voorkomen, hebben een verhoogd risico op acute letsels en overbelastingletsels aan de onderste extremiteit.2 Er lijkt dus een verband te bestaan tussen het oplopen van letsels en de gehanteerde spronglandingstechniek. On field screening Tijdens een spronglandingsbeweging is de landingsstrategie essentieel om de impactkrachten efficiënt te absorberen. Uit mijn onderzoek blijkt dat er een relatie bestaat tussen de spronglandingstechniek en letsels aan de
onderste extremiteit. Dus is het zeer waardevol om atleten te identificeren die een verhoogd risico hebben op letsels aan de onderste extremiteit. De wetenschap is constant aan het evolueren en recent is het besef ontstaan dat er een vertaalslag gemaakt moet worden van het maken van laboratoriumanalyses naar analyses op het veld. Trainers en fysiotherapeuten krijgen hierbij een belangrijke taak toebedeeld. Ik heb een ‘on field’ screeningsinstrument ontwikkeld: het JLS-system (Jump-Landing-Scoring system).3 Door gebruik van het JLS-system kan een trainer of fysiotherapeut een verantwoorde uitspraak doen over de kwaliteit van de spronglandingstechniek van een atleet. Preventie Wanneer blijkt dat een atleet een aantal risicofactoren vertoont in zijn spronglandingstechniek, is het aan te raden om de atleet te trainen. Ook hier mogen we de taak van de trainer of fysiotherapeut zeker niet onderschatten. Het is zinvol dat atleten een goede spronglandingstechniek aanleren, waarbij ze aandacht besteden aan de mogelijke risicofactoren, zoals een eventuele valguspositie van de knie en een stijve landing.4,5 Met mijn onderzoek kon ik het belang aantonen van een geleidelijke opbouw van oefeningen, te waarborgen met een uitgebreide variatie aan (sportspecifieke) oefeningen, om de neuromusculaire aanpassingen zo
extensief mogelijk te trainen. Door het toepassen van mijn interventieprogramma is het niet alleen mogelijk om het letselrisico van atleten te verminderen, maar zijn atleten ook in staat om hun spronglandingstechniek positief te modificeren. Met behulp van het JLS-system kunnen voortaan mogelijke veranderingen in de spronglandingstechniek worden herkend. Toekomst De trainers die meewerkten aan mijn onderzoek, gaven aan dat het interventieprogramma gemakkelijk te implementeren was. Het merendeel van de trainers gaf zelfs aan het interventieprogramma ook volgend seizoen toe te willen passen.4 Aangezien de mogelijke ‘motivators and barriers’ van het implementeren van dergelijke interventieprogramma’s nog niet volledig in kaart zijn gebracht, is het noodzakelijk dat in de toekomst interventieprogramma’s ontwikkeld worden in samenspraak met experts in het veld. Onderzoek staat echter niet stil. In de toekomst wil ik het JLS-system implementeren in de praktijk, zodat we kunnen onderzoeken of trainers en fysiotherapeuten kunnen voorspellen welke atleten een letsel oplopen. Conclusies Aan de hand van het JLS-system kan een trainer/ fysiotherapeut de kwaliteit van de spronglandingstechniek van een atleet evalueren en mogelijke risicofactoren detecteren. Atleten kunnen hun spronglandingstechniek modificeren en hun risico op een letsel verminderen door gebruik te maken van de beschikbare training in spronglandingstechniek. Om een zo groot mogelijk aantal trainers en fysiotherapeuten te bereiken, moeten toekomstige interventieprogramma’s opgesteld worden in samenspraak met experts in het veld. Inne Aerts is sportfysiotherapeut en onderzoeker. Ze is werkzaam als afdelingshoofd van de Master of Science Sportfysiotherapie aan de SOMT in Amersfoort. Ze is bereikbaar via i.aerts@somt.nl.
Referenties
Sportfysiotherapeut Inne Aerts (midden) promoveerde afgelopen september aan de Vrije Universiteit Brussel. Titel proefschrift: Screening and prevention of injuries in jump-landing sports: Evaluation of the jump-landing technique and prevention of lower extremity injuries Promotie: 7 september 2015, Vrije Universiteit Brussel Promotieteam: Prof. dr. R. Meeusen, dr. E. Cumps, dr. E. Verhagen
1. van Mechelen W. The severity of sports injuries. Sports Med 1997;24:176-80. 2. Cumps E, Verhagen E, Annemans L, et al. Injury rate and socioeconomic costs resulting from sports injuries in Flanders: data derived from sports insurance statistics 2003. Br J Sports Med 2008;42:767-72. 3. Aerts I, Cumps E, Verhagen E, et al. A systematic review of different jump-landing variables in relation to injuries. J Sports Med Phys Fitness 2013;53:509-19. 4. Aerts I, Cumps E, Verhagen E, et al. A 3-month jumplanding training program: a feasibility study using the RE-AIM framework. J Athl Train 2013;48:296-305. 5. Aerts I, Cumps E, Verhagen E, et al. The Effect of a 3-Month Prevention Program on the Jump-Landing Technique in Basketball: A Randomized Controlled Trial. J Sports Rehab 2015;24(1):21-30.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
43
N V F S | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R F Y S I O T H ERAPIE IN D E S P O RT G E Z O N D H EI D S Z O R G
S p e c i a l i s t e n k at e r n
S p e c i a l i s t e n k at e r n
A systematic review of twin studies
Onduidelijke relatie tussen obesitas, lagerugpijn en discusdegeneratie Wat is de relatie tussen obesitas, lagerugpijn (LRP) en lumbale discusdegeneratie (LDD) waarbij gecontroleerd wordt voor genetische factoren en invloeden van de (vroege) omgeving? Hoewel obesitas wordt gezien als een risicofactor voor het krijgen van LRP, wordt de associatie in de hierna besproken meta-analyse niet bevestigd. De relatie overgewicht-LRP is complexer en wordt beïnvloed door genetische en omgevingsfactoren. Tekst: dr. Ilse Swinkels-Meewisse
Er bestaat nog steeds veel onduidelijkheid over de risicofactoren voor het krijgen van LRP. Ook de relatie tussen obesitas en LRP en LDD is verre van duidelijk. Wanneer obesitas een risicofactor zou blijken te zijn voor het ontstaan van LRP, zou er een preventief beleid of zouden er preventieve strategieën ontwikkeld kunnen worden. Er zijn indicaties die erop wijzen dat genetische factoren een relatie hebben met zowel obesitas als LRP en LDD. Reden waarom de auteurs de bovenstaande vraag wilden beantwoorden door een systematische review en meta-analyse van studies waarin zoveel mogelijk werd gecontroleerd voor genetische factoren. Dit is mogelijk bij onderzoek waarin de onderzochte personen tweelingen zijn. Methoden Er is een uitgebreide zoektocht verricht in verschillende databases en in de referenties van de gevonden studies. Er werd gezocht naar cross-sectionele of longitudinale observationele studies bij tweelingen. De uitkomstmaat was incidentie of prevalentie van LRP of LDD (vastgesteld door beeldvormend onderzoek). Na het screenen van de titel, het abstract en de volledige tekst werden er 11 studies geïncludeerd. De methodologische kwaliteit van deze studies werd onderzocht met behulp van een checklist. De 11 studies includeerden 45.784 voor het
LRP-onderzoek en 4.205 personen voor het LDD-onderzoek. De studies werden uitgevoerd in de VS, Finland, Australië, Denemarken en Engeland. Resultaten Pooling van de data voor de associatie tussen obesitas en LRP liet zien dat tweelingen met obesitas een 1,8 keer grotere kans hebben op LRP dan personen met een normaal gewicht (prevalentie). Er lijkt een dosis-respons-relatie te bestaan tussen obesitas en LRP. Werd er bij de analyse gecontroleerd voor genetische en vroege omgevingsfactoren, dan bleek de associatie tussen obesitas en LRP niet meer significant. Ditzelfde gold voor de associatie tussen obesitas en LDD, hoewel pooling van de data bij deze studies niet mogelijk was door de heterogeniteit van de studies. Obesitas leek zo geen invloed te hebben op de incidentie van LRP of LDD, onafhankelijk van genetische factoren. Discussie Wanneer men kijkt naar de totale groep, lijkt er een positieve associatie te bestaan tussen obesitas en LRP. Of er sprake is van een causale relatie tussen obesitas en LRP, kan alleen worden onderzocht in longitudinale prospectieve studies. Het zou dus voorbarig zijn om van obesitas
een oorzaak van LRP te maken. Daarnaast zijn er studies die aangeven dat LRP juist leidt tot een toename van lichaamsgewicht. Dat de positieve associatie tussen gewicht en LRP verdwijnt, of althans niet significant wordt wanneer de analyse alleen bij de groep eeneiigen wordt gedaan, suggereert dat genetische factoren en de gezamenlijke vroegere omgeving een confounding effect hebben op de obesitas-LRPrelatie. De associatie tussen obesitas en LDD is lastiger. Een meta-analyse was niet mogelijk en de resultaten van de verschillende studies waren niet consistent, of zelfs tegengesteld. De auteurs geven aan dat er indicaties zijn dat de effecten van een obesitas-LDD-relatie sterker zijn op jongere leeftijd. Klinische implicaties zijn op dit moment voorbarig. Omdat niet duidelijk is of obesitas/overgewicht een risicofactor is voor het krijgen van LRP of LDD, zou het te vroeg zijn om gewichtreducerende maatregelen of adviezen op te nemen in richtlijnen voor LRP. Conclusie Hoewel obesitas werd gezien als risicofactor voor het krijgen van LRP, werd de associatie in deze meta-analyse niet bevestigd. De relatie overgewicht-LRP is complexer en wordt beïnvloed door genetische en omgevingsfactoren.
Besproken artikel Dario AB, Ferreira ML, Refshauge KM, et al. The relationship between obesity, low back pain, and lumbar disc degeneration when genetics and the environment are considered: a systematic review of twin studies. The Spine Journal 2015;15:1106-1117.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
www.shutterstock.com
N V M T | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R M AN U ELE T H ERAPIE
44
A systematic review of cases
Bijwerkingen manipulaties lumbale wervelkolom Er is veel onduidelijk over het risico op ernstige complicaties van manuele therapie bij patiënten met lagerugpijn (LRP). Ook over de omstandigheden waaronder deze complicaties optreden, is nog weinig bekend. Daarom zou het goed zijn als in onderzoek meer aandacht wordt geschonken aan symptomen voorafgaand aan manuele therapie, de gebruikte techniek(en), de tijdlijn, (comorbide) factoren en de langetermijnuitkomst.
admission, or results in significant or permanent disability’. De meest voorkomende complicaties waren CES (29 casussen, 38%) en lumbale hernia (23 casussen, 30%). Gemiddelde leeftijd: 50,1 jaar, 41% vrouw. In 95% van 61 cases met beschrijvingen van pre-interventiesymptomen ging het om klachten vanuit de lumbale regio. Van 50 casussen bleek in 80% een chiropractor de behandelaar, in 6% een osteopaat, in 4% een arts en in 5% een andere type hulpverlener.
Tekst: dr. Ilse Swinkels-Meewisse
Discussie De literatuur suggereert dat MT (kosten)effectief kan zijn bij aspecifieke LRP en lumbale hernia, maar niet bij CES. Er zijn subgroepen van patiënten die positief kunnen reageren op MT. Met een goede anamnese en gedegen onderzoek zouden deze patiënten gedetecteerd kunnen worden. Het is lastig om gedetailleerde kennis te verkrijgen van het risicoprofiel van
Aanbevelingen Er is meer onderzoek nodig om de kennis van complicaties en het risicoprofiel te verbeteren. Toekomstige casusbeschrijvingen moeten streven naar een gedetailleerde beschrijving van vooral de symptomen voorafgaand aan de MT, de gebruikte techniek(en), de tijdlijn, andere (comorbide) factoren en de langetermijnuitkomst. De auteurs raden iedereen die wil rapporteren over complicaties bij MT aan, de richtlijnen binnen de farmacologie te gebruiken. De ontwikkeling van een soort ‘surveillance tools’ zou de rapportage van (ernstige) complicaties kunnen standaardiseren.
www.shutterstock.com
In de besproken review werden 2.046 studies geïncludeerd die cases met ernstige complicaties na MT in de lumbale regio rapporteerden. Daarvan bleven 41 studies over met 77 cases. Uitkomstmaat: ernstige complicaties, gedefinieerd als ‘an untoward occurrence that results in death or is life threatening, requires hospital
ernstige complicaties bij MT in de lumbale regio. Schattingen van de incidentie zijn nog niet valide. Vergelijkend onderzoek met andere interventies kan meer kennis opleveren van het risicoprofiel van MT.
Besproken artikel Hebert JJ, Stomski NJ, French SD, et al. Serious adverse events and spinal manipulative therapy of the low back region: a systematic review of cases. J Manipulative Physiol Ther; in press.
Bespreking Reviews over complicaties bij MT zijn lastig, vooral vanwege de beperkte beschrijving van de cases. In de review werden alleen beschrijvingen geïncludeerd en geen prospectieve studies. Dat maakt het lastig om naar causale relaties te kijken, wat ook bleek uit andere reviews over complicaties bij MT. In deze review werden alleen casestudies geïncludeerd die de lumbale regio betroffen. Veel reviews over complicaties bij MT betreffen interventies in de gehele wervelkolom. Hierdoor kan er een verkeerd beeld bestaan van de risico’s bij lumbale behandelingen; ze lijken kleiner te zijn. De auteurs wagen zich niet aan aanbevelingen over het risicoprofiel van de patiënt. Welke patiënt zou beter niet met MT behandeld moeten worden? Ze spreken zich alleen uit over patiënten met CES, bij wie ze MT afraden. Juist een gedetailleerde en gestandaardiseerde beschrijving van de cases met complicaties zou hierin verandering kunnen brengen. Vandaar het advies van de NVMT om complicaties na manueeltherapeutische behandeling door te geven aan de NVMT en de Inspectie van Volksgezondheid. Ilse Swinkels-Meewisse is manueel therapeut en werkzaam voor Praktijk voor fysiotherapie/ manuele therapie Coevering in Geldrop. Ze is bereikbaar via swinky@xs4all.nl. FysioPraxis | december 2015/januari 2016
45
N V M T | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R M AN U ELE T H ERAPIE
S p e c i a l i s t e n k at e r n
N V F V G | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G VAN F Y S I O T H ERAPE U TEN V O O R V ER S TAN D ELI J K G E H AN D ICAPTEN
46
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Uitdagend onderzoek
Fitheid van kinderen met een beperking Na fitheidsonderzoek bij de volwassen bewoners van Reinaerde groeide ook de vraag naar passende fitheidstests voor de kinderen van de kinderdagcentra van Reinaerde. Pubmed en navraag in het netwerk brachten niet de gewenste resultaten. Daarom startte ik in 2013 in samenwerking met het Erasmus MC een promotieonderzoek naar de fitheid van kinderen met een matige of ernstige verstandelijke beperking. Tekst: Marieke Wouters MSc
Reinaerde is een zorgorganisatie in de provincie Utrecht voor kinderen en volwassenen met een beperking. Binnen Reinaerde is fitheid een belangrijk onderwerp. De kinderen van Reinaerde hebben een IQ onder de 50, vergelijkbaar met een ontwikkelingsleeftijd tot 4 jaar. Het onderzoeken van deze kinderen kan problemen met zich mee brengen: naast de cognitieve beperking is er vaak ook sprake van een motorische achterstand en/of chronische fysieke aandoeningen. Ook moeilijk verstaanbaar gedrag en stoornissen in het autismespectrum komen vaker voor. Deze bijkomende problematiek maakt het doen van wetenschappelijk onderzoek bij deze doelgroep tot een uitdaging. Fitheidstests In mijn onderzoek zoek ik fitheidstests die geschikt zijn voor fysiotherapeuten in de praktijk. Daarnaast onderzoek ik de relatie tussen de scores op de fitheidstests en de kenmerken van het kind: • Is er verschil tussen jongens en meisjes? • Maakt de mate van verstandelijke beperking uit? • Wat doet de leefstijl? Allereerst heb ik met behulp van literatuuronderzoek bepaald welke studies er al uitgevoerd waren naar de psychometrische eigenschappen van fitheidstests bij kinderen met een verstandelijke beperking, uitvoerbaar in een gymzaal. Deze kinderen zijn snel overprikkeld, en een andere omgeving en nieuwe apparaten zijn niet geschikt. Vandaar de keuze voor veldtests. LITERATUURONDERZOEK In totaal leverde de zoekactie meer dan 4.000 titels op waarvan ik uiteindelijk 26 artikelen heb geïncludeerd. Er waren fitheidstests waarbij de uitkomsten gunstig leken, maar de tests waren met name bij oudere kinderen onderzocht en bij kinderen met een lichte verstandelijke beperking. Op basis van FysioPraxis | december 2015/januari 2016
de uitkomsten van dit literatuuronderzoek en een focusgroep met fysiotherapeuten van Reinaerde zijn we tot een uiteindelijke keuze gekomen voor tests die mogelijk geschikt zouden zijn: • lengte, gewicht en middelomvang geven inzicht in de lichaamssamenstelling van het kind; • voor spierkracht en uithoudingsvermogen zijn enkele tests van de Functional Strength Measurement (Verhoef-Aertssen & SmitsEngelsman) gebruikt; • de aangepaste 6-minutenwandeltest geeft zicht op de cardiorespiratoire fitheid van de kinderen. Betrouwbaarheid In 2014 hebben 41 (lopende) kinderen van 2 kinderdagcentra in Utrecht meegedaan aan het pilotonderzoek: het meten van de uitvoerbaarheid en de test-hertestbetrouwbaarheid van de geselecteerde tests. Deze kinderen hebben de fitheidstests 2 keer uitgevoerd, met behulp van de fysiotherapeuten van de locaties. Op basis van deze pilot is de fitheidstestset aangepast voor het vervolgonderzoek: verspringen, onderhands gooien en zittend zakjes gooien werden door een te klein deel van de kinderen (correct) uitgevoerd (<50%) of bleken niet betrouwbaar (ICC<.75) en zijn niet meegenomen. De wandeltest, het traplopen, bovenhands gooien en de lichaamssamenstel-
lingstests scoorden voldoende op uitvoerbaarheid en betrouwbaarheid. Resultaten in 2016 In de eerste helft van 2015 hebben 91 kinderen meegedaan op de overige 4 kinderdagcentra van Reinaerde. Deze kinderen hebben de fitheidstests in de gymzaal uitgevoerd. Ze hebben net als de kinderen van de pilot een week een versnellingsmeter gedragen. Ook zijn er vragenlijsten ingevuld over hun achtergrond, leefstijl, motorische en cognitieve ontwikkeling. Deze data zullen in de loop van 2015 en 2016 worden verwerkt en gebruikt om een eerste stap te zetten naar meer informatie over de fitheid van kinderen met een matige of ernstige verstandelijke beperking. Uitdaging Zelfs aan het eind van het onderzoek bleven de kinderen ons verrassen. Kinderen van wie de fysiotherapeuten dachten dat ze de tests niet zouden uitvoeren, deden het voorbeeldig. Ook waren er kinderen voor wie de tests (te) moeilijk waren. Onderzoek doen bij deze kinderen is een uitdaging, een belangrijke uitdaging! Marieke Wouters MSc is bewegingswetenschapper bij Reinaerde. Ze is bereikbaar via mwouters@reinaerde.nl.
S p e c i a l i s t e n k at e r n
47
VAN ALLE MENSEN
x x x x x | XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
DIE KIEZEN VOOR EEN
AANVULLENDE ZORGVERZEKERING
DOET MEER DAN
55% DAT VANWEGE
FYSIOTHERAPIE*
HELP UW PATIENTEN KIEZEN VOOR DE BESTE AANVULLENDE ZORGVERZEKERING LAAT ZE VERGELIJKEN OP
WWW.DEFYSIOTHERAPEUT.COM
* Representatief onderzoek door TNS NIPO in opdracht van het KNGF.
FysioPraxis | december 2015/januari 2016
U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massageolie. Maar kent u ook Chemolan, de gel van Chemodis? Een ideale gel voor toepassing bij echo-, ultrageluiden elektrotherapie. Want de behandelkoppen en elektroden worden niet aangetast, de gel maakt geen vlekken, is reukloos en makkelijk afwasbaar.
Van Chemodol zult u niets horen. Bovendien heeft u voor een optimaal resultaat maar weinig nodig. Als u daar de voordelen van inziet en meer informatie wilt, neem dan contact op met uw leverancier. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl
CHEMODIS
Dat ligt voor de hand
Chemodis B.V. Para-medische Farmacie Postbus 9160 NL-1800 GD Alkmaar Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 Fax +31 (0)72 - 512 82 14