FysioPraxis oktober 2015

Page 1

VA K B L A D VO O R D E F Y S I O T H E R A P E U T

FYSIOPRAXIS JAARGANG 24 • NUMMER 8 • OKTOBER 2015

DOSSIER

PROFIEL

OPINIE

Nijmeegse Vragenlijst

Hoogleraar Cindy Veenhof

Doorgeslagen meetcultuur

15

Aanstormend talent Jaco den Dekker Afstudeerprijs

28

31


Lifelong learning Cursusaanbod

Exlusief bij

Manuele Vaardigheden: Bovenste en Onderste Lichaamskwadrant Refreshercursus (en meer) voor Manueel Therapeuten

‘Extended Scope’

Kinderorthopedie voor Fysiotherapeuten

Het grootste aanbod in bij- en nascholing

www.somt.nl | 033 456 0737

Anderhalvelijns Fysiotherapie: Gericht Verwijzen


3

INHOUD

REDACTIONEEL

Kwaliteit door imitatie

25 5 Agenda/Op de cover 6 Van de voorzitter 6 KNGF-kort 9 Kort nieuws 11 KNGF vraagt uw mening 12 KNGF-service 14 Ingezonden 15 Dossier Nijmeegse Vragenlijst 25 Promotie 26 Achter het nieuws 31 Opinie 34 Wetenschap – Jaco den Dekker Afstudeerprijs 37 Wetenschap – summary 39 Specialistenkatern

Gezonde jonge kinderen leren door kijken, nadoen en uitproberen. Er wordt geen tienstappenplan gegeven om te leren lopen. Door vallen en opstaan komt een kind erachter dat een bepaalde beweging niet (optimaal) werkt en dat het blijkbaar anders moet. Door het bekijken en nadoen van personen in de omgeving leert het kind wat efficiënt is voor het lopen. Een interessante bevinding is dat recreatieve tennissers een lichte stijging laten zien in hun tenniscapaciteiten na het kijken van de Wimbledon-uitzendingen. Bij het kijken naar deze beelden worden spiegelneuronen geactiveerd, en vuren neuronen alsof de recreatieve speler zelf op Wimbledon staat. Een spiegelneuron is een neuron dat niet alleen vuurt als je zelf een handeling uitvoert, maar ook als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren. Zo ga je gapen als je iemand anders ziet gapen. Julius Yego leerde zelfs speerwerpen door enkel YouTube-filmpjes te bestuderen. Hij komt op dit onderdeel uit voor Kenia tijdens de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Als fysiotherapeut, docent of werkgever heb je grote invloed op de mindset van je patiënten, cursisten en collega’s. Ook bij hen zijn spiegelneuronen actief. Zelfs in een competitieve context blijkt dat tegenstanders elkaar onbewust gaan imiteren, ook als de uitkomsten hierdoor achteruitgaan.* Hoe zou dit imitatieproces bij Erben Wennemars gegaan zijn? Hoe gaan de genomineerden voor de Jaco den Dekker Afstudeerprijs hiermee om, wie imiteren zij? Tijdens de Dag van de Fysiotherapeut op 6 november a.s. laat Margriet Sitskoorn u ervaren welke krachten uw gedrag en dat van uw cliënten sturen. Zij is naast Erben en de afstudeerprijskandidaten een van de vele sprekers tijdens deze dag. In dit nummer stellen de afstudeerprijskandidaten zich alvast aan u voor en geven ze een voorproefje van hun lezing. Namens de redactie, Caroline Speksnijder *Naber et al. PNAS, 2013

Meer info vindt u op www.fysionet.nl

FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.

REDACTIEADRES

KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl

EINDREDACTIE

Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735

REDACTIE

Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder

ADVERTENTIES

Bureau Van Vliet B.V. advertentietarieven op aanvraag Frank Oudman E: f.oudman@bureauvanvliet.com Remco Wijnhout E: r.wijnhout@bureauvanvliet.com T: 023 571 47 45 I: www.bureauvanvliet.com

ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDEN

Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato

REACTIES KUNT U MAILEN NAAR FYSIOPRAXIS@KNGF.NL

en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.

doeleinden vragen we een passende vergoeding.

ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGEN

BLADCONCEPT

KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00 E: ledenadministratie@kngf.nl

VERANTWOORDELIJKHEID

De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.

AUTEURSRECHT

Onnink Grafische Communicatie BV

VORMGEVING

Aad Koeleman, X-Media Solutions

DRUKWERK

Senefelder Misset B.V.

FOTO OMSLAG Wiep van Apeldoorn ISSN

0927- 5983

© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële

FysioPraxis | oktober 2015


www.medica-tradefair.com

Evidence Based Practice MSc/Drs

16 – 19 NOVEMBER 2015 DÜSSELDORF GERMANY

WORLD FORUM FOR MEDICINE BE PART OF IT!

Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen

Bridging healthcare and science ■

2015-09-10 MEDICA 2015_Niederlande_MEDICA 2015_90 x 268 +3mm_Fysiopraxis_4c_4535

ys w da to o h s y New Monday! m fro hursda T ion trat s i g e ne r red! Onli is requi

START 15E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2016

■ ■

een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:

www.amc.nl/masterebp

Ter overname aangeboden:

Maatschapsdeel in fysiotherapie praktijk in Middelburg

• indicatie jaaromzet: Euro 50.000,-• overnamedatum: in overleg/ evt per direct • gedeeltelijke financiering van de overnamesom is bespreekbaar • in de maatschap zijn drie fysiotherapeuten werkzaam Voor nadere informatie: j.goettsch@kpnmail.nl

www.PsychFysio.nl Modulen 2015-2016

Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten

Fairwise bv Verlengde Tolweg 2a _ 2517 JV Den Haag Tel. 070-3501100 _ Fax 070-3584061 info@fairwise.nl _ www.fairwise.nl

P Motorisch trainen bij musculo- - 4 dagen wo 9/12, do 10/12, skeletale pijn – EXT vr 11/12, za 12/12. P Gezondheidspsychologie - 5 dagen di 12/1, 26/1, 16/2, voor de fysiotherapeut. 8/3, 22/3 (2016) P Pijn en stressmanagement techn. - 3 dagen di 5/1, 19/1, 2/2. P Dansante fysiotherapie - 8 dagen start 22/4.   Opleidingen@PsychFysio.nl • 06-21867046 Nieuwegein • www.psychfysio.nl


5

AGENDA EN MEER

OP DE COVER

Oktober 2015

13 november

27 oktober

Cursus Blessurepreventieve hardlooptechniek, Amersfoort

• Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort • Lezing Pols/Hand: Kan er iets aan de hand zijn?, Zwolle

28 oktober • Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort • Lezing Voorstekruisbandrevalidatie; de praktijk, Haarlem • Workshop Taakgerichte behandeling bij kinderen met DCD, Apeldoorn

30 oktober Workshop Starten met Echografie, Heerenveen

November 3 november • Lezing Zicht op de schouder: weke delen in de knel, Alkmaar • Workshop Persoonlijke strategie deel 1, Groningen

4 november • Lezing De voet doet ertoe: domein van de fysiotherapeut!, Heerenveen

5 november • KNGF Lezing Richtlijn Beroerte, Heerenveen • Lezing Neurorevalidatie in de eerste lijn, Haarlem • Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn, Rotterdam

16 november Workshop Persoonlijke strategie deel 1, Rotterdam

17 november • Lezing Neurologie: Tussen de oren, Amersfoort • Lezing Pols/Hand: Kan er iets aan de hand zijn?, Venlo • Workshop Persoonlijke strategie deel 2, Arnhem

18 november • Lezing Voorstekruisbandrevalidatie, Wassenaar • Taakgerichte behandeling bij kinderen met DCD, Alkmaar

19 november • Een bio- en psychosociale benadering bij lagerugpijn – een duet, Breda • Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn, Vught • Lezing De Voet doet ertoe: het domein van de fysiotherapeut, Eindhoven • Workshop Persoonlijke strategie deel 2, Putten

19 + 20 november Cursus Startende praktijkhouders, Baarn

6 november

23 november

• Dag van de Fysiotherapeut 2015, Congres KNGF, Utrecht • Workshop Social media in de zorg, Groningen

Workshop Starten met echografie, NT-e Trainingscentrum Amersfoort

10 november • Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort • Lezing De voet doet ertoe; een andere kijk op voeten en schoenen, Alkmaar

11 november Presentatie Tijdig starten met stoppen, Amsterdam

24 november Lezing Zicht op de schouder: weke delen in de knel, Bergen op Zoom

Floortje Engels Wie bent u? Ik ben Floortje Engels, kinderfysiotherapeut bij Fyzie in Amersfoort en bij de Tuimelaar, een praktijk voor kinderfysiotherapie in Utrecht. Waar is de foto gemaakt? In de praktijk van Fyzie in Amersfoort Vathorst, tijdens de peutergymles met kinderen van 2 tot 4 jaar die ondersteuning nodig hebben bij hun motorische ontwikkeling. Ik lees in FysioPraxis vooral… …de kindgerelateerde artikelen. Meestal blader ik door de FysioPraxis en zoek ik uit wat ik interessant vind. Dat zijn natuurlijk vaak de artikelen die over kinderen gaan, maar artikelen over volwassenen lees ik ook wel. Ik ben trots op… …het feit dat ik afgelopen augustus mijn masteropleiding kinderfysiotherapie heb afgerond en dat ik deze studie van drie jaar heb gecombineerd met werk en topsport. Ik heb altijd op hoog niveau hockey gespeeld als keepster, waarvan acht jaar in het Nederlandse team.

26 november • Lezing De voet doet ertoe; een andere kijk op voeten en schoenen, Urmond • Lezing E-health binnen de fysiotherapie, Zwolle

12 november

Ik heb gekozen voor kinderfysiotherapie omdat… …dat uitdagend en inspirerend is qua diepgang en problematiek. Elk kind is anders en heeft andere aandachtspunten. Het geeft mij veel energie om met kinderen te werken.

Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn, Heerenveen Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen: - www.fysionet.nl – agenda & MijnFysioNet-Scholing voor het totale scholingsaanbod - www.fysionetwerken.nl – kalender

FysioPraxis | oktober 2015


6

VAN DE VOORZITTER Op weg naar de Dag van de Fysiotherapeut De voorbereidingen voor de Dag van de Fysiotherapeut zijn in volle gang. De invulling van het congres is er één om trots op te zijn: een sterk en inhoudelijk programma vol met interessante workshops, lezingen, presentaties en bijzondere gastsprekers. Wij waarderen het zeer dat de minister van VWS, Edith Schippers, een van onze gastsprekers zal zijn. En extra feestelijk is dat de NVFK op dezelfde dag en op dezelfde locatie haar najaarscongres houdt én haar 30-jarig bestaan viert. De Dag van de Fysiotherapeut is er één waar het om u draait. En om het programma nog specialer te maken, zetten we zoals bekend dit jaar één fysiotherapeut een klein beetje extra in het zonnetje. In augustus hebben we leden opgeroepen om (collega-)fysiotherapeuten te nomineren van wie zij vinden dat deze het verdienen om eens extra in de schijnwerpers te staan. Omdat ze altijd klaarstaan voor collega’s of nét een stapje verdergaan in de zorg voor cliënten. Of omdat ze gewaardeerd worden vanwege hun grote vakkennis, innovatieve ideeën of scherpe ondernemersgeest en op die manier van (extra) toegevoegde waarde zijn voor het vak fysiotherapie. Wij hebben veel bijzondere nominaties binnengekregen. Een deskundige jury heeft hieruit uiteindelijk drie kanshebbers geselecteerd: Martine Rooth, Carla Mastenbroek en Jelle Heisen. Ik ben bij deze drie bevlogen en innovatieve fysiotherapeuten op werkbezoek geweest, een impressie daarvan kunt u zien op www.dvdf.nl/fysioinbeeld U was aan zet om de definitieve winnaar van de Fysio in Beeld te bepalen via een online poll. Ik vind Fysio in Beeld een ontzettend leuk initiatief en ben verheugd over de honderden leden die hun stem hebben uitgebracht op hun favoriete kanshebber. Inmiddels is de poll gesloten en hebben we een ‘winnaar’. Deze wordt op 6 november, tijdens de Dag van de Fysiotherapeut, bekendgemaakt en extra in het zonnetje gezet. Tijdens de Dag van de Fysiotherapeut zal ik u in mijn openingsrede uiteraard bijpraten over de laatste ontwikkelingen binnen en buiten het KNGF. Het hele KNGF-bestuur is aanwezig om hierover met u van gedachten te wisselen. Tot ziens op 6 november! Guusje ter Horst Voorzitter KNGF terhorst@kngf.nl

FysioPraxis | oktober 2015

KNGF-KORT STANDPUNT KNGF-BESTUUR

NETWERKEN

Binnen de fysiotherapie ontwikkelen zich in toenemende mate verschillende soorten netwerken. Het doel van de samenwerking tussen de netwerkleden verschilt. De meeste verbanden richten zich op het verbeteren van het vakinhoudelijk handelen. Andere organiseren voordelen van gezamenlijke dienstverlening op het gebied van inkoop, marketing en communicatie. Het is bekend dat zorgverzekeraars op eigen gronden samenwerken met netwerken. Het bestuur vindt dat vakinhoudelijke netwerken open moeten zijn en transparant georganiseerd. Ze zouden hun deskundigheid en ervaringen moeten delen. Een vakinhoudelijk netwerk moet geen commerciële activiteit zijn en moet niet leiden tot selectieve inkoop. Het KNGF streeft ernaar de kwaliteit van het fysiotherapeutisch handelen voortdurend te verbeteren, te borgen en voor iedereen inzichtelijk te maken. De keuzevrijheid van de patiënt moet zorgvuldig gerespecteerd worden. De patiënt moet op basis van heldere informatie in combinatie met eigen overwegingen een fysiotherapeut kunnen kiezen Lees op pag. 11 in de rubriek ‘KNGF vraagt uw mening’ drie reacties op de stelling ‘Netwerkvorming is goed voor fysiotherapeuten’.

NIEUWE RICHTLIJN FYSIOTHERAPEUTISCHE DOSSIERVOERING Alle zorgverzekeraars erkennen onze nieuwe Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering die per 1 januari 2016 van toepassing is. Eind vorige week gaf CZ al aan de overeenkomst alsnog aan te passen. Menzis en DFZ accepteren nu ook de nieuwe richtlijn. Dit resultaat hebben we behaald dankzij de vele overleggen die we met alle zorgverzekeraars hebben gevoerd. Hierbij hebben we vastgehouden aan ons principe dat kwaliteit van de beroepsgroep is en het KNGF als beroepsvereniging de richtlijnen vaststelt. In het kader van MKIB is de Richtlijn Verslaglegging herzien en omgedoopt tot Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering. De Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering vermindert de administratieve belasting, ondersteunt het klinisch redeneren en bevordert de kwaliteit van het patiëntendossier. De nieuwe richtlijn bevat aanzienlijk minder invulvelden. In 2015 moet nog gewerkt worden met de Richtlijn Verslaglegging 2011. Per 1 januari 2016 is de nieuwe Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering voor alle fysiotherapeuten van toepassing. Wij hebben de EPD-leveranciers hierover regelmatig gesproken zodat zij in staat zijn hun systemen tijdig aan te passen. In het laatste kwartaal van dit jaar kunt u door middel van scholing (e-learning) kennismaken met de nieuwe Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering. Zodra de e-learningmodule beschikbaar is, laten wij u dit weten.


7

HET ROER GAAT OM Op 5 oktober werd het rapport ‘Het roer gaat om’ gepresenteerd door LHV/ NHG/VPH aan minister Schippers en ZN-voorzitter Rouvoet. Hierin staan voorstellen om de bureaucratie in de huisartsenzorg te verminderen en de relatie tussen huisartsen en zorgverzekeraars te verbeteren. Het rapport is het antwoord op het actiecomité ‘Het roer moet om’, ondersteund door 8.000 huisartsen. Alle afspraken uit het rapport over niet-specifieke huisartsenzaken gelden ook voor fysiothera-

peuten. ZN-voorzitter Rouvoet bevestigde dit in de media. De situatie van fysiotherapeuten is op veel punten vergelijkbaar met die van de huisartsen. Zo zijn ook wij van mening dat voor patiënten met een chronische aandoening niet steeds een machtiging verkregen hoeft te worden. Guusje ter Horst pleitte er daarom in juni al voor om bij de start van het overleg tussen de huisartsen, zorgverzekeraars en VWS over huisartsenzorg ook fysiotherapeutische zorg direct mee te nemen. Zowel VWS als ZN hebben dat erkend. Wij gaan nu met VWS en ZN vervolgafspraken maken over

vermindering van de bureaucratie en verbetering van de relatie met zorgverzekeraars en fysiotherapeuten. In het voorjaar van 2015 mondde de al langer aanwezige spanning in de relaties in de huisartsenzorg uit in een publieke roep om verandering. Dit leidde tot oprichting van genoemd actiecomité, dat een manifest opstelde en bijval kreeg van huisartsen en anderen, waaronder patiëntenorganisaties Ineen en de NPCF.

GEZOCHT: TWEE LEDEN ACCREDITATIECOMMISSIE De accreditatiecommissie is op zoek naar twee nieuwe commissieleden: 1. een commissielid met kennis en expertise op het gebied van onderwijs en onderwijsorganisatie; 2. een commissielid met kennis en expertise van het beroepsprofiel Algemeen Fysiotherapeut.

Taken De accreditatiecommissie behandelt aanvragen van partijen die scholingsactiviteiten voor fysiotherapeuten aanbieden. Bij positieve beoordeling door de accreditatiecommissie ontvangen fysiotherapeuten die deelnemen aan de betreffende scholing, accreditatiepunten. Deze punten dienen voor (her)registratie in het Centraal Kwaliteitsregister. De commissie is onafhankelijk in het beoordelen van scholingsactiviteiten. Daarom is het van belang dat de anonimiteit van de commissieleden te allen tijde gewaarborgd blijft. De tijdsinvestering is gemiddeld 8 uur per week.

Samenstelling commissie De commissie is als volgt samengesteld: • twee deskundigen op het terrein van onderwijs en onderwijsorganisatie; • één of twee deskundigen voor het register Algemeen Fysiotherapeut;

• één deskundige per Specialisatie (deelregister); • van bovenstaande personen treedt er één op als voorzitter van de commissie; • secretariële ondersteuning en ambtelijk secretaris (KNGF).

Uitnodiging • Bent u deskundig op het terrein van onderwijs en onderwijsorganisatie of heeft u juist veel kennis van het beroepsprofiel Algemeen Fysiotherapeut? • Kunt u het beroepsveld overzien en kent u de ontwikkelingen op uw expertise? • Bent u oplossingsgericht, accuraat en communicatief vaardig in woord en geschrift? • Bent u lid van het KNGF en minimaal 8 uren per week werkzaam als fysiotherapeut? Dan nodigen wij u uit om te reageren op deze vacature door uw brief en cv per e-mail te richten aan dhr. Sjoerd Olthof, ambtelijk secretaris accreditatiecommissie: olthof@kngf.nl. De reactietermijn sluit op 17 november 2015.

Meer informatie: www.fysionet.nl onder vakgebied>CKR. Of neem contact op met Sjoerd Olthof, 033 - 467 29 93, olthof@kngf.nl.

FysioPraxis | oktober 2015


U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massage-olie. Maar Chemodis heeft meer massage-oliĂŤn. Zoals Chemotherm, een massageemulsie met milde en verantwoorde warmtewerking. Het zuiver plantaardige Olivine, zonder conserveermiddelen en emulgatoren. Chemovine, speciaal voor de sterk behaarde huid.

Over de rug

van Chemodol. En, speciaal voor de overgevoelige huid, Chemoderm met natuurlijke werkstoffen en de ongeparfumeerde Baselin Emulsion met biologische eigenschappen. Uw leveranciers kunnen u er alles over vertellen. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl

CHEMODIS

Dat ligt voor de hand

Chemodis B.V. Para-medische Farmacie Postbus 9160 NL-1800 GD Alkmaar Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 Fax +31 (0)72 - 512 82 14


OVERIG KORT NIEUWS

KORT NIEUWS OPNAME INTENSIVE CARE LEIDT TOT LANGDURIGE KLACHTEN

‘NAZORG IC-PATIËNTEN SCHIET TEKORT’ Mensen die langer dan twee dagen op de intensive care hebben gelegen, ondervinden daar jaren later nog problemen van. Medisch specialisten in het ziekenhuis, huisartsen en arboartsen zijn daarvan onvoldoende op de hoogte, stelt Marike van der Schaaf, lector Revalidatie acute zorg (Hogeschool van Amsterdam) en onderzoeker (Academisch Medisch Centrum). Zij pleit voor betere nazorg voor ic-patiënten. Een verblijf op de intensive care heeft grote gevolgen voor de patiënt; van de patiënten die langer dan twee dagen op een ic zijn behandeld, ondervindt een meerderheid een jaar later nog lichamelijke klachten. Maar ook psychische klachten, zoals vergeetachtigheid, depressie en post-traumatische stress-stoornis. Deze klachten leiden tot grote beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals lopen, en tot problemen bij de terugkeer naar werk. Toch is nazorg voor deze groep nu nog lang niet vanzelfsprekend, zegt HvA-lector Marike van der Schaaf, die onderzoek doet naar het herstel en de revalidatie van intensive

care-patiënten. Zo past het niet binnen reguliere behandellijnen dat een ic-patiënt na ontslag nog spreekt met een paramedicus, verpleegkundige of arts van de ic. Van der Schaaf: “Veel voormalige ic-patiënten en hun families voelen zich niet herkend en erkend in de problematiek. Het is daarom erg belangrijk dat er meer aandacht en erkenning komt voor deze complexe problemen.”

Post-intensive-care-syndroom In 2012 is de term post-intensive-care-syndroom geïntroduceerd om de restverschijnselen te omschrijven die vaak voorkomen bij ex-ic-patiënten. Dit was een belangrijke doorbraak, legt Van der Schaaf uit: “Vanaf dat moment is er wereldwijd consensus over ontstaan dat er meer aandacht moet worden geschonken aan de problemen ten gevolge van een ic-opname.” Desondanks blijft de kennis over de gevolgen van een icopname nog achter bij (para)medici, patiënten en hun families. De fysieke gevolgen van een ic-opname zijn misschien wel bekend. Een ic-patiënt verliest na twee weken bedliggen al zo’n 20% spiermassa. Maar de levensbedreigende situatie en de noodza-

Marike van der Schaaf, lector Revalidatie acute zorg Fotograaf: Bram Budel

kelijke ic-behandeling leiden vaak tot klachten die niet direct zichtbaar zijn. Zo ervaart een groot aantal patiënten geheugen- en concentratieproblemen of heeft last van emotionele instabiliteit, angst, depressie en slapeloosheid. Ook kampt een aanzienlijk deel van de patiënten met een post-traumatische stress-stoornis na een ic-opname. Ruim de helft van de patiënten die langer dan twee dagen op de ic beademd zijn geweest, werkt een jaar na ontslag uit het ziekenhuis nog niet volledig. Marike van der Schaaf: “De lichamelijke klachten worden over het algemeen wel erkend. Maar als je voortdurend last hebt van nachtmerries, flashbacks, somberheid en prikkelbaarheid, dan denk je dat je gek wordt. Dat is niet het eerste dat mensen bespreken. Die factoren blijven vaak nog onderbelicht.”

Meer aandacht voor kwetsbare patiënten Internationaal gezien is nog weinig aandacht voor de nazorg na een ic-opname. Nederland loopt op dit moment wereldwijd voorop met onderzoek naar en begeleiding van deze patiënten. Op de afdeling revalidatie van het Academisch Medisch Centrum bestaat een post-ic-poli, waar voormalige intensive care-patiënten gemonitord worden en informatie krijgen over het herstelproces na een ic-opname. “Het voordeel van onze post-ic-poli op de afdeling revalidatie is dat er een multidisciplinair behandelteam van revalidatieartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten en psychologen beschikbaar is als dat nodig is. De waardering van de patiënten en hun families voor deze nazorg is enorm’’, aldus Van der Schaaf. Onder haar begeleiding werken docenten en studenten onder andere mee aan het ontwikkelen van een fysiotherapie-interventie voor ic-patiënten. Van der Schaaf betrekt de studenten van de HvA-opleidingen Fysiotherapie, Ergotherapie en Verpleegkunde bewust bij deze groep patiënten in het ziekenhuis, om de kennislacune op te vullen. Bron: Hogeschool van Amsterdam Zie ook het abstract van Kwakman, Wieferink, Sommers, Engelbert en Van der Schaaf op pag. 34 (Jaco den Dekker Afstudeerprijs). FysioPraxis | oktober 2015

9


10

Overig Kort nieuws

Onderzoek VUmc: zonder tuin HOGER risico op obesitas

Tuin belangrijk voor peuters Kinderen van 3-5 jaar die geen toegang hebben tot een tuin of groene omgeving, met laagopgeleide ouders, lopen een verhoogd risico op obesitas op 7-jarige leeftijd. Dit blijkt uit een onderzoek dat is uitgevoerd door Annemarie Schalkwijk, promovenda en huisarts in opleiding, en collega’s van VUmc. Dit onderzoek is gedaan onder 6.467 kinderen uit Engeland. Het doel was om te kijken naar de relatie tussen omgevingskenmerken van peuters (3-5 jaar) en overgewicht of obesitas op 7-jarige leeftijd. De onderzoekers van VUmc hebben hiervoor data van de zogenoemde Millenium Cohortstudie nader geanalyseerd. Belangrijkste conclusie is dat als peuters uit laagopgeleide gezinnen geen

7

toegang hebben tot een tuin, ze 38% meer kans hebben (ten opzichte van laagopgeleide gezinnen met tuin) op overgewicht of obesitas op 7-jarige leeftijd. Een kind met overgewicht of obesitas heeft een vergroot risico om een te zware/obese volwassene te worden. Overgewicht of obe-

sitas in de jeugd kan een belangrijke factor zijn bij het ontwikkelen van type 2-diabetes later in het leven. Dit onderzoek is in september gepresenteerd tijdens de European Association for the Study of Diabetes (EASD) in Stockholm. Bron: VUMC

onregelmatige werktijden

Fittere piloten Adviezen over licht, slapen, voeding en beweging leiden tot verbetering van fitheid en slaapkwaliteit en tot gezond gedrag van piloten. Dat heeft Alwin van Drongelen aangetoond in zijn onderzoek naar de gezondheidseffecten van wisselende werktijden en tijdzoneoverschrijdingen. In de luchtvaartsector heeft een groot deel van het personeel te maken met wisselende werktijden en tijdzoneoverschrijdingen. Door verstoring van de biologische klok en het slaap-waakritme kunnen deze werktijden tot slaapgebrek en vermoeidheid

7 weetjes over pijn 1. Pijn is een van de belangrijkste factoren die invloed hebben op de kwaliteit van leven; de incidentie ervan is hoger dan wordt aangenomen. 2. Pijn wordt niet altijd spontaan gemeld door patiënten; er moet vaker naar worden gevraagd. 3. Het niet meten van pijn is een van de belangrijkste redenen voor inadequate pijnbehandeling. 4. Pijn moet meer routinematig gemeten en geregistreerd worden in zowel de eerste als tweede lijn. Dit kan op eenvoudige wijze en duurt niet lang. 5. Zelfrapportage verdient de voorkeur en hiervoor kan een visueel-analoge schaal (VAS) of een ‘numeric rating scale’ (NRS) gebruikt worden. Ook bij patiënten met een lichte cognitieve beperking is gebruik van een VAS of NRS mogelijk. 6. Er zijn diverse eenvoudige en betrouwbare observationele schalen voor patiënten die niet goed kunnen rapporteren, zoals cognitief beperkte oudere patiënten of jonge kinderen. 7. Bij chronische pijn kan laagdrempelig een multidimensionale schaal gebruikt worden om de kans op een succesvolle pijnbehandeling te vergroten.

leiden. Van Drongelen deed onderzoek naar de gezondheidseffecten van wisselende werktijden en ontwikkelde een interventieprogramma dat als doel had de fitheid en gezondheid van piloten te bevorderen. In het eerste deel van het onderzoek werd geen duidelijke relatie gevonden tussen verschillende typen roosters, vluchten en arbeidsverzuim. De uitkomsten lieten zien dat de relatie tussen wisselende werktijden en verzuim afhangt van de kenmerken van de onderzochte populatie. MORE Energy Het interventieprogramma, bestaande uit een mobiele applicatie (MORE Energy) met advies op maat op het gebied van licht, slapen, voeding en beweging, leidde echter wel tot een significante verbetering in fitheid, slaapkwaliteit en gezond gedrag van de deelnemende piloten. Aangezien in Europa meer dan 20% van de werkenden te maken heeft met onregelmatige werktijden, kunnen deze resultaten ook voor bedrijven uit andere sectoren van groot belang zijn. Het onderzoek maakte deel uit van een samenwerking tussen KLM, KLM Health Services en de afdeling sociale geneeskunde VUmc. Er werd gebruikgemaakt van een database met gegevens van KLM en KLM Health Services. Aan de evaluatie van het interventieprogramma deden 502 piloten mee. Meer weten over het onderzoek? Kijk op: http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/53288.

Bron: Nederland Tijdschrift voor Geneeskunde (www.ntvg.nl).

FysioPraxis | oktober 2015

Bron: VU Amsterdam


K N G F v r a a g t u w m e n i ng

11

Lees op pagina 6 het standpunt van het KNGF over netwerken. Tekst: Frank van Geffen

“ Netwerkvorming is goed voor fysiotherapeuten” “Mijn primaire reactie op de stelling is: ja. Inhoudelijke ontwikkelingen ontstaan onder andere in netwerken. Mensen vinden en ontwikkelen elkaar daar. Netwerkvorming is goed voor de fysiotherapeut en om de lokale samenwerking beter te laten verlopen. Het is goed om met elkaar afspraken te maken waardoor er meer eenduidigheid ontstaat in bijvoorbeeld behandelmethoden en wat betreft organisatorische aspecten. Fysiotherapeuten vinden elkaar gemakkelijker en de drempels zijn lager om elkaar om hulp te vragen. Er ontstaat daardoor een betere communicatie tussen fysiotherapeuten onderling en met andere disciplines. Gevolg is dat verwijzers daardoor de netwerken goed weten te vinden, wat leidt tot een vastere verwijsstroom. De keerzijde is, dat netwerkvorming kan leiden tot – onterechte – uitsluiting van collega’s die niet zijn aangesloten. We dreigen zo langzamerhand te verzuipen in de klachtspecifieke netwerken: schouder, rug, claudicatio, heup e.d.

De werkdruk en de hoeveelheid verplichtingen buiten je reguliere werkzaamheden nemen door netwerkvorming toe. Je moet dus keuzes maken, je specialiseren. Maar daar zijn de beroepsinhoudelijke verenigingen toch al voor? Daarbovenop komen dus die klachtspecifieke netwerken. Is dit model wel toekomstbestendig?”

Paul Weltevreden (38) is directeur van FITclinic in Enschede e.o., master manueel therapeut/fysiotherapeut en voorzitter van RGF Twente en IJsselzoom.

“Ik ben het met deze stelling eens en wil hem eerst graag specificeren: netwerkvorming is goed voor de professie fysiotherapie.

Fysiotherapie kan niet zonder vakinhoudelijke netwerken die ons vak profileren en positioneren. Denk aan het maken van afspraken over onderzoek en behandelen, evalueren en verslaglegging maar ook samenwerken met andere stakeholders en om ketenzorg te faciliteren. Voor fysiotherapeuten zelf ligt dit mogelijk genuanceerder, veel fysiotherapeuten participeren in een netwerk, maar de meeste fysiotherapeuten doen dat niet. Leden van vakinhoudelijke netwerken moeten investeren om te voldoen aan criteria om lid te kunnen worden. Zo krijgen ze betere competenties, ze werken samen, hanteren dezelfde modellen en kennen andere professionals. Dat kan ertoe leiden dat patiënten met een specifieke klacht daar eerder terechtkomen of daarnaar verwezen worden. Daar zit een mogelijke discrepantie omdat niet iedereen gelijk lid van een netwerk kan worden. Wie niet aangesloten is bij een netwerk, kan wel gebruikmaken van de expertise van een collega die dat wel is. Zo kun je de balans bewaren tussen fysiotherapeuten die wel en die niet aangesloten zijn bij een netwerk. De professie wordt er beter van.”

Gerard Koel (60) is fysiotherapeut, docent Fysiotherapie aan de Saxion hogeschool en bestuurslid van Schoudernetwerk Nederland.

“In onze praktijk zijn we aangesloten bij diverse netwerken. Dat is niet voor niets, dus ik onderschrijf de stelling. Door netwerkvorming kun je je beter profileren en de kwaliteit van je werk verbeteren.

In netwerken functioneer je in grotere samenwerkingsverbanden met veel verschillende disciplines. Je weet veel van elkaar. In een netwerk stel ik mezelf kwetsbaar op; ik erken dat mijn werk anders en beter kan. Vanaf het begin ben ik betrokken bij ParkinsonNet, heb ik daar cursussen gevolgd en ontdekt dat ik de Parkinsonrichtlijnen beter ben gaan toepassen en anders ben gaan werken. Ik zie veel meer Parkinsonpatiënten en bouw meer expertise op. Die netwerken moet je natuurlijk wel onderhouden en dat kost extra tijd. Je volgt bijeenkomsten, gaat naar een jaarcongres en verdiept je in literatuur. En dat levert op. Een voordeel van netwerken is dat je daarmee een partij van belang vormt in gesprekken met bijvoorbeeld overheden of zorgverzekeraars. Maar je bent ook zichtbaarder voor de cliënt die daardoor weet waar optimale zorg geboden wordt. Zorg die, zo blijkt, ook effectiever is qua inhoud en qua kosten.”

Ewald Overbeek (54) is fysiotherapeut en manueel therapeut methode Marsman, praktijkhouder in een gezondheidscentrum, aangesloten bij ParkinsonNet. FysioPraxis | oktober 2015


12

KNGF-service

Stel uw eigen dagprogramma samen

KNGF-congres 6 november De Fabrique Utrecht

Kijk ook op www.dvdf.nl.

GOUDEN PARTNERS]

Verzekeringen l Hypotheken l Pensioenen

FysioPraxis | oktober 2015


13

• Chapeau 6 november 2015 De Fabrique Utrecht www.dvdf.nl #dvdf

Countdown

Op naar een sterk vakcongres Nog 14 dagen en dan is het zover: het KNGF-congres in Utrecht. Een dag vol vakinhoud, wetenschap en innovatie. Met vakmensen die u in 40 sessies en workshops bijpraten over de laatste ontwikkelingen op uw vakgebied. Met daaraan toegevoegd inspirerende keynote-sprekers. Daarnaast presenteren op de beursvloer ruim 70 leveranciers hun producten en diensten.

Met minister Schippers over haar visie op fysiotherapie

De Dag van de Fysiotherapeut: úw vak, úw dag Een gloednieuwe dag, in het leven geroepen omdat de fysiotherapeut een eigen dag meer dan verdient. Met dit jaar: het KNGF-congres, de toekenning van de Jaco den Dekker Afstudeerprijs, het NVFK-congres en de uitreiking van Fysio in Beeld voor díe fysiotherapeut die een (extra) dikke pluim verdient. Vanaf nu jaarlijks op de eerste vrijdag van november.

KNGF ontmoetingsplein Het KNGF ontmoetingsplein is hét ontmoetingpunt van het congres. Praat na met keynote-sprekers Margriet Sitskoorn en Erik van Venetië. Onze bestuursleden spreken u er graag en ook de beroepsinhoudelijke verenigingen staan voor u klaar. KNGF-experts beantwoorden al uw vragen over: onderhandeling met zorgverzekeraars, bedrijfsvoering en kosten-baten in uw praktijkvoering, de richtlijn dossiervoering, EPD en ICT, de consumentencampagne, lobbywerk, herregistratie en het CKR, werknemersadvies en ondernemerschap en netwerkvorming.

ZILVEREN PARTNERS

FYSIOMANAGER Meer tijd voor zorg r rg FysioPraxis | oktober 2015


14

ingezonden

Met grote verbazing heb ik het artikel van Van Huis e.a. gelezen. Ten eerste vind ik het ronduit vreemd dat een artikel van dit niveau door maar liefst vier mensen gepubliceerd wordt (van wie er ook nog twee MSc en één PhD). In deze publicatie mis ik ook de ‘Push brace’ van Nettie Koekebakker. Deze spalk sluit uitermate goed aan op het trainen van de musculatuur van de duim, wat totaal niet het geval is bij de spalk van Van Huis e.a. Daarnaast vind ik het bijzonder ongepast om het logo van de praktijk in de bovenhoek van de foto’s te plaatsen. Dit artikel heeft meer weg van reclame voor Handtherapie Nederland en het verkrijgen van veel punten voor het register. Jammer dat dit op deze manier gepubliceerd is.

Reactie auteurs: Ons artikel over duimbasisartrose is geschreven voor algemeen fysiotherapeuten (de lezers van FysioPraxis), zonder specifieke achtergrondkennis van de hand. Mogelijk geeft het artikel u geen nieuwe informatie omdat u (als handtherapeut) al een grote mate van achtergrondkennis heeft over het CMC1-gewricht. Uitleg over het feit dat de Push brace niet wordt besproken in het artikel, geven wij graag. Het hoofdonderwerp van het artikel (zoals ook de titel aangeeft) is de biomechanica van de duim. In het artikel hebben wij voor fysiotherapeuten de biomechanica van de duim en de rol bij artrose duidelijk willen maken. Zonder het bespreken van de spalk/bracemogelijkheden is een artikel over duimbasisartrose echter niet compleet. Daarover zijn we het eens. Wij hebben er echter voor gekozen om in het artikel niet uitgebreid in te gaan op alle verschillende spalk/brace-mogelijkheden. Zeker ook omdat er nog geen wetenschappelijke consensus is met betrekking tot het spalkgebruik bij CMC1-artrose. We refereren dan ook aan de recent gepubliceerde review van Spaans et al. (Conservative treatment of thumb base osteoarthritis – a systematic review) waaruit blijkt dat er veel verschillende orthesemogelijkheden bestaan. Met de zin: “Afhankelijk van de mate van pijn, inflammatie en stabiliteit kan hierbij gekozen worden tussen zachte en meer rigide orthesen en tussen het intermitterend of continue dragen ervan (figuur 5)” (pag. 12) geven wij aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor spalk- en bracegebruik. Nergens beweren wij dat de spalk in figuur 5 de enige optie is. Onder de afbeelding staat ook duidelijk dat het een voorbeeld van een spalk is bij CMC1-artrose. Natuurlijk past de Push brace ook in de behandeling van duimbasisartrose. We zijn het met u eens dat de Push brace goed aansluit bij het activeren van de musculatuur. Maar naar onze mening is de Push brace niet optimaal voor elke patiënt met CMC1-artrose. Zeker bij verder gevorderde artrose heeft de patiënt vaak voordeel van meer ondersteuning bij het CMC1-gewricht. Ook andere spalken, braces en eventueel neopreenmogelijkheden kunnen worden ingezet bij de behandeling. De bespreking hiervan viel echter buiten het kader van dit artikel.

Sylvia Pellekooren, handtherapeut LLZ

Namens de auteurs van het artikel, Yara van Kooij, hand(fysio)therapeut en fysiotherapiewetenschapper

Duimbasisartrose Reactie op artikel ‘Duimbasisartrose: biomechanica als basis voor therapie’, Karin Schoneveld, Rob van Huis, Arenda te Velde en Yara van Kooij, FysioPraxis juni 2015 (pag. 10-12).

Advertentie

Behandeling en Evaluatie van het Looppatroon

Ervaar de C-Mill op Dag Van De Fysio. Stand 97

www.MotekforceLink.com

FysioPraxis | oktober 2015

C-Mill therapie: · Obstakel en Stabiliteit-training in een veilige omgeving · Videoanalyse en Loopparameters t.b.v. evaluatie · Functionele en gerichte training versnelt het revalidatie proces · ‘Serious Gaming’ vergroot therapie trouw · Draagt bij aan objectieve besluitvorming in de praktijk


DOSSIER

15

www.shutterstock.com

Nijmeegse Vragenlijst

Al dertig jaar wordt de Nijmeegse Vragenlijst (NVL) als screeningsinstrument gebruikt om patiënten op te sporen met hyperventilatieklachten. Inmiddels is de diagnose ‘hyperventilatiesyndroom’ verdwenen. Toch wordt de NVL nog veel gebruikt, in binnen- en buitenland. Auteurs laten in het eerste deel van dit dossier zien waar de NVL goed voor ingezet kan worden. In het tweede deel wordt de klinische >> toepasbaarheid van de NVL beschreven. FysioPraxis | oktober 2015


DOSSIER

Screeningsinstrument Nijmeegse Vragenlijst

Disfunctionele ademhaling Vertaald uit het Engels: The Nijmegen Questionnaire and dysfunctional breathing. ERJ Open Res 2015;1:000012015.

Tekst: Jan van Dixhoorn en Hans Folgering

De Nijmeegse Vragenlijst (NVL) werd meer dan 30 jaar geleden geïntroduceerd als een screeningsinstrument om patiënten op te sporen met hyperventilatieklachten die zouden kunnen profiteren van ademregulatie door middel van capnografische feedback.1 Het werd gevalideerd tegen de Hyperventilatie Provocatie Test,2 in de toenmalige vooronderstelling dat hypocapnie causaal gerelateerd was aan de klachten. In latere studies bleek de correlatie tussen NVL-scores en kooldioxidespanning zeer variabel. De diagnose hyperventilatiesyndroom (HVS) werd in twijfel getrokken en verdween langzamerhand. Toch is de NVL in gebruik gebleven en we hebben zelfs een recente toename gemerkt van studies met de NVL in klinische geneeskunde, en verzoeken voor toestemming de NVL te gebruiken in nieuwe studies. We willen hier graag formeel verklaren dat de NVL niet auteursrechtelijk

Figuur 1. NVL-scores 50

40

30 Mean NQ

16

20

10

00

van Dixhoorn 1985

Folgering 1983

HVS NONHVS Scores (gemiddelde ±SD) bij personen met het hyperventilatiesyndroom (HVS) en zonder het hyperventilatiesyndroom (non-HVS) in twee validatiestudies.2,4 Mean NQ = gemiddelde score op de NVL. FysioPraxis | oktober 2015

is beschermd en gratis te gebruiken is. De vragenlijst is vertaald of zal vertaald worden, voor zover we weten, in het Grieks, Farsi, Fins, Noors, Zweeds, Spaans, Filipijns en Chinees. De geldigheid van de NVL is vaak een punt van discussie en we willen graag een paar opmerkingen maken over deze kwestie.3

De geldigheid en cut-off-score van de NVL We hebben de datasets van onze oorspronkelijke validatiestudies teruggehaald en hebben de gemiddelde scores op de NVL bij personen met HVS en non-HVS berekend.2,4 In de eerste validatiestudie2 werden 263 proefpersonen opgenomen. Ze waren allemaal patiënten van een psychiatrische of inwendige-geneeskundepolikliniek of een longfunctielaboratorium. Patiënten die hun belangrijkste klachten herkenden na vrijwillige hyperventilatie (HVS), werden vergeleken met patiënten die dit niet herkenden (non-HVS). In de tweede validatiestudie4 werd een groep van klinisch gediagnosticeerde hyperventilanten vergeleken met normale controles. Figuur 1 toont dat HVS in beide studies even sterk scoorde op de NVL, maar dat de controles patiënten waren in de eerste studie (NVL-score 19,5±10,5) en normale proefpersonen in de tweede (NVL-score 11,9±5,5). Het afkappunt voor een optimale differentiatie bleek een somscore van >22 in de eerste studie. In de tweede studie berekenden we percentages correcte indeling voor verschillende waarden van de somscore. We vergeleken mogelijke afkappunten en vonden percentages correct geclassificeerd bij >17 (90,6%), >18 (94%) en >19 (92,6%). Een score van >18 onderscheidt dus het beste patiënten met hyperventilatie van personen zonder hyperventilatie. Het blijkt inderdaad dat deze klachten “geen deel uitmaken van veel voorkomende kleine klachten in het normale leven”.4 In geen van beide studies is geprobeerd om hyperventilatieklachten te differentiëren van een angststoornis of van andere stressgerelateerde of angstgerelateerde problemen, en dit is evenmin in latere studies gebeurd. Daarom is een hoge NVL-score geen indicator van een specifiek syndroom. Beide studies bieden in feite bewijs dat een verhoogde NVL-score ‘abnormaal’ is. De NVL is daarom een valide screeningsinstrument om patiënten te detecteren in verschillende medische specialismen voor wie de klachten niet (volledig) te wijten zijn aan een medische abnormaliteit. Het detecteert ‘transdiagnostische’


www.shutterstock.com

17

en waarschijnlijk niet-medische abnormaliteit. De meeste studies in de klinische geneeskunde, zoals longziekte, allergologie of KNO-geneeskunde, maken inderdaad gebruik van de NVL om patiënten te detecteren bij wie iets anders dan de medische toestand een oorzaak kan zijn van de klachten en bij wie de medische behandeling dan ook moet worden heroverwogen. Zo gebruikten Hanna et al.5 de NVL als een screeningstest bij patiënten met een verstopte neus in een KNO-kliniek. Van 118 patiënten bleken 28 een verhoogde score te hebben. In 12 van deze 28 patiënten werd de oorspronkelijke diagnose heroverwogen. De auteurs vinden het belangrijkste voordeel “dat de patiënt een onnodige en nutteloze procedure wordt bespaard en dat het algehele succes van de operatie wordt verbeterd door een betere selectie van patiënten”. Dit komt overeen met een belangrijke motivatie in het eerste validatieverslag, dat “het van groot belang is dat de behandelaar in een zeer vroeg stadium van het diagnostisch proces op het juiste spoor wordt gebracht”.2 De geldigheid en cut-off-score van de NVL om ‘abnormaliteit’ op te sporen, is afhankelijk van een vergelijking met normale waarden in dezelfde omgeving en cultuur waarin de vragenlijst wordt gebruikt. De normaalwaarden gevonden in verschillende studies bij Engelse, Belgische en Nederlandse personen6-8 zijn: 10-12±7. Daarentegen scoren normale Chinese proefpersonen veel lager: 4,7±4,6.7

Subjectieve en objectieve criteria van disfunctionele ademhaling Van welke afwijking de NVL de aard zou meten, is een onderwerp van discussie. Inspectie van de 16 items van de NVL geeft aan dat de somscore is gerelateerd aan stress, ademhaling en angst. Zij overlappen met symptomen van paniekstoornis, maar slechts een subgroep van patiënten met hoge scores op de NVL zijn daadwerkelijk gediagnosticeerd met een paniekstoornis.7 Veel patiënten met astma hebben een verhoogde NVL-score9,10

Het is wenselijk om ten minste twee soorten criteria te gebruiken, subjectieve en objectieve, om disfunctioneel ademen te beoordelen. De NVL weerspiegelt voornamelijk de subjectieve, psychische dimensie van de ademhaling en de reactie van de ademhaling op stress en die hangt samen met een slechte astmacontrole.9,11 Een verstoorde adembeweging blijkt ook gerelateerd aan de NVL-score.12 De relatie met hypocapnie is variabel en vaak te zwak om te stellen dat de NVL-score een maat is van over-ademen.9,13 Daarom geven wij de voorkeur aan een beschrijving van de NVL als een maat voor ‘functionele ademklachten’. Het woord ‘adem’ verwijst naar ventilatie, kortademigheid en adembeweging; het woord ‘functionele’ verwijst naar de relatie met stress en angst. In het baanbrekende artikel van Thomas et al.10 werd de term ‘dysfunctional breathing’ gebruikt in plaats van hyperventilatie. Dit introduceerde het concept dat de ademhaling functioneel kan worden verstoord, ook zonder hypocapnie. Het bredere concept van de disfunctionele ademhaling is waarschijnlijk een reden voor de toenemende populariteit bij onderzoekers, maar tegelijkertijd roept het de vraag op naar de definitie en meting ervan.14,15 Het is belangrijk te beseffen dat ademhaling verschillende globale functies heeft, die elk disfunctioneel kunnen worden.13,16 Ten eerste heeft de ademhaling de functie van luchtvervoer en diffusie (longfunctie). Ten tweede dient het proces van expansie en contractie van de romp niet alleen als ‘luchtpomp’, maar heeft het ook een belangrijke functie in houding en beweging (biomechanische functie).17 Ten derde is de persoonlijke ervaring van de ademhaling een belangrijke factor in de ‘sense of self’ (psychische functie).18,19 Alle drie de functies kunnen dyspnoe veroorzaken en zijn gevoelig voor stress. Het gebrek aan duidelijkheid van disfunctioneel ademen is dus realistisch gezien de multidimensionaliteit van de ademhaling. Meervoudige beoordeling is daarom vereist. In de klinische evaluatie van de aanwezigheid van disfunctionele ademhaling wordt nogal eens afgegaan op de NVL, maar objectieve criteria, afgeleid van de somatische functies van ademhaling, spelen ook een belangrijke rol.9,20 Het is wenselijk om ten minste twee soorten criteria te gebruiken, subjectieve en objectieve, om disfunctioneel ademen te beoordelen. De NVL weerspiegelt voorname-

>>

FysioPraxis | oktober 2015


DOSSIER

Foto: Wiep van Apeldoorn

18

lijk de subjectieve, psychische dimensie van de ademhaling en de reactie van de ademhaling op stress.

Normalisatie na ademregulatie De oorspronkelijke bedoeling van de NVL was een instrument te construeren om patiënten te identificeren die zouden profiteren van ademregulatie. Er zijn vele vormen van ademregulatie en er is momenteel geen evidentie voor een bepaalde aanpak. Het vereist echter waarschijnlijk nogal intensieve educatie en training om een abnormaal patroon om te buigen en het juiste ‘gebruik’ van het lichaam te verbeteren. Holloway en West21 hebben bijvoorbeeld patiënten met astma in vijf individuele sessies een meer ontspannen houding en ademhaling aangeleerd. Na afloop bleken de NVL-scores geheel genormaliseerd te zijn tot een gemiddelde waarde van 12. De implicatie hiervan is tweeledig. Ten eerste hoeven patiënten met astma gemiddeld geen hoge scores op de NVL te hebben. Astma op zich is niet voldoende voor een verhoogde score. Anderzijds zal de score normaliseren tot ongeveer 12, wanneer ademregulatie het probleem dat de hoge score veroorzaakte, kan oplossen. In andere onderzoeken van individuele ademregulatie bij patiënten zonder comorbiditeit werd ook normalisering van NVL-scores na behandeling vastgesteld.12,22 Daarentegen hebben FysioPraxis | oktober 2015

eenvoudige ademinstructies van zelfhulphandleidingen geen enkel effect.23 Evaluatie van behandeling door de NVL is bruikbaar in klinische beslissingen op individueel niveau. Personen van wie de scores verhoogd of in het hoognormale bereik blijven na adequate behandeling met ademregulatie, verdienen nadere aandacht om te zoeken naar de reden voor het ontbreken van normalisatie. Er zou een verborgen longfunctieverstoring kunnen zijn, aanhoudende angstige cognities, aanhoudende stress in het leven of een andere reden, die op een andere wijze moet worden aangepakt dan via ademregulatie. Han et al.24 onderzochten bijvoorbeeld 92 patiënten met verdenking van hyperventilatieklachten zonder comorbiditeit. De patiënten ontvingen ademregulatie en vertoonden daarna een gemiddeld significante afname in NVL-scores, die echter niet normaliseerde. Gestratificeerd naar de mate van subjectieve verbetering van de hoofdklacht rapporteerde echter slechts een derde sterke verbetering van de klachten, en de NVL-scores normaliseerden tot 9,4. Voor de anderen hielp de ademregulatie een beetje of helemaal niet en hun NVL-scores bleven verhoogd. Het is daarom aan te raden om het behandelresultaat niet alleen te beoordelen voor een groep als gemiddelde vermindering van de NVL-score, maar ook veranderingen in de score te stratificeren naar de individuele verbetering van de hoofd-


19

klacht. In klinische studies die de NVL gebruiken als een onderzoekshulpmiddel voor disfunctionele ademhaling, wordt dit slechts zelden gedaan.25

Conclusie Gezien de multidimensionaliteit van de ademhaling is een enkelvoudig criterium voor het vaststellen van disfunctionele ademhaling onvoldoende: meervoudige beoordeling is aan te bevelen. Dit omvat longfunctieparameters als kooldioxidespanning, adembeweging-parameters en subjectieve variabelen. De NVL is nuttig om subjectieve gewaarwordingen te kwantificeren en op normaliteit te beoordelen.

Referenties

1. Doorn PV, Folgering HTM, Colla P. Control of the end-tidal PCO2 in the hyperventilation syndrome: effects of biofeedback and breathing instructions compared. Bull Eur Physiopathol Respir 1982;18:829-836. 2. Doorn PV, Colla P, Folgering HTM. Een vragenlijst voor hyperventilatieklachten. De Psycholoog 1983;18:573-577. 3. Goyal V, Sly PD. How children with asthma breathe: have we been overlooking a problem? Eur Respir J 2013;41:1008-1009. 4. van Dixhoorn J, Duivenvoorden HJ. Efficacy of Nijmegen Questionnaire in recognition of the hyperventilation syndrome. J Psychosom Res 1985;292:199-206. 5. Hanna BC, Woodman P, Adair R. Assessing the role of chronic hyperventilation in patients with nasal congestion: our experience in 118 patients. Clin Otolaryngol 2012;37:155-158. 6. Thomas M, McKinley RK, Freeman E, Foy C, Price D. The prevalence of dysfunctional breathing in adults in the community with and without asthma. Prim Care Respir J 2005;14:78-2.

Nijmeegse Vragenlijst voor functionele ademklachten (NVL)

Datum:……………

Hieronder vindt u een aantal klachten die mogelijk op u van toepassing zijn in de afgelopen weken. Wilt u telkens een van de opstaande streepjes achter de klacht omcirkelen?

Zelden

Nooit

Soms

Vaak

I_______I_______I_______I_______I

1. Pijnlijke steken in de borst

I_______I_______I_______I_______I

2. Gespannenheid

I_______I_______I_______I_______I

3. Een waas voor de ogen

I_______I_______I_______I_______I

4. Duizeligheid

I_______I_______I_______I_______I

5. In de war zijn, of het gevoel hebben het normale contact met de omgeving te verliezen

I_______I_______I_______I_______I

6. Een snellere of diepere ademhaling

I_______I_______I_______I_______I

7. Ademnood

I_______I_______I_______I_______I

8. Benauwd gevoel in of rond de borst

I_______I_______I_______I_______I

9. Opgeblazen gevoel in de buik

I_______I_______I_______I_______I

10. Tintelingen in vingers

I_______I_______I_______I_______I

11. Niet voldoende diep kunnen doorademen

I_______I_______I_______I_______I

12. Stijfheid van vingers of armen

I_______I_______I_______I_______I

13. Stijfheid rond de mond

I_______I_______I_______I_______I

14. Koude handen of voeten

I_______I_______I_______I_______I

15. Bonzen van het hart

I_______I_______I_______I_______I

16. Angstig gevoel

I_______I_______I_______I_______I

Zeer vaak

Het is belangrijk te beseffen dat ademhaling verschillende globale functies heeft, die elk disfunctioneel kunnen worden 7. Han JN, Stegen K, Schepers R, Van den Bergh O, Van de Woestijne KP. Subjective symptoms and breathing pattern at rest and following hyperventilation in anxiety and somatoform disorders. J Psychosom Res 1998;45:519-532. 8. van Dixhoorn J, Hoefman JD. Hyperventilatieklachten in de fysiotherapiepraktijk. Ned Tijdschr Fysiother 1985;95-7/8:167-171. 9. Grammatopoulou EP, Skordilis EK, Georgoudis G, Haniotou A, Evangelodimou A, Fildissis G, e.a. Hyperventilation in asthma: a validation study of the Nijmegen Questionnaire - NQ. J Asthma 2014;51:839-846. 10. Thomas M, McKinley RK, Freeman E, Foy C. Prevalence of dysfunctional breathing in patients treated for asthma in primary care: cross sectional survey. BMJ 2001;322:1098-1100. 11. De Groot EP, Duiverman EJ, Brand PL. Dysfunctional breathing in children with asthma: a rare but relevant comorbidity. Eur Respir J 2013;41:1068-1073. 12. Courtney R, van Dixhoorn JJ, Greenwood K, Anthonissen E. Medically unexplained dyspnea: partly moderated by dysfunctional (thoracic dominant) breathing pattern. J Asthma 2011;48(3):259-265. 13. Courtney R, Greenwood KM, Cohen M. Relationships between measures of dysfunctional breathing in a population with concerns about their breathing. J Bodyw Mov Ther 2011;15:24-34. 14. Morgan MDL. Dysfunctional breathing in asthma: is it common, identifiable and correctable? Thorax 2002;57:Suppl. 2,II31-II35. 15. Keeley D, Osman L. Dysfunctional breathing and asthma. BMJ 2001;322:1075-1076. 16. van Dixhoorn J. Hyperventilation and dysfunctional breathing. Biol Psychol 1997;46:90-91. 17. Barker N, Everard ML. Getting to grips with ‘dysfunctional breathing’. Paediatr Respir Rev 2015;16:53-61. 18. Rosenkranz MA, Davidson RJ. Affective neural circuitry and mind-body influences in asthma. Neuroimage 2009;47:972-980. 19. von Leupoldt A, Sommer T, Kegat S, Baumann HJ, Klose H, Dahme B, Büchel C. The unpleasantness of perceived dyspnea is processed in the anteriorinsula and amygdala. Am J Crit Care Med 2008;177(9):10261032. 20. Hagman C, Janson C, Emtner M. Breathing retraining – a fiveyear follow-up of patients with dysfunctional breathing. Respir Med 2011;105:1153-1159. 21. Holloway EA, West RJ. Integrated breathing and relaxation training (the Papworth method) for adults with asthma in primary care: a randomised controlled trial. Thorax 2007;62:1039-1042. 22. van Burken P. Het hyperventilatiesyndroom: een vergelijkend onderzoek van twee behandelstrategieën. Ned Tijdschr Fysiother 1996;106:94104. 23. Conrad A, Muller A, Doberenz S, Kim S, Meuret AE, Wollburg E, Roth WT. Psychophysiological effects of breathing instructions for stress management. Appl Psychophysiol Biofeedback 2007;32(2):89-98. 24. Han JN, Stegen K, De Valck C, Clément J, Van de Woestijne KP. Influence of breathing therapy on complaints, anxiety and breathing pattern in patients with hyperventilation syndrome and anxiety disorders. J Psychosom Res 1996;41:481-493. 25. Bartley J. Nasal congestion and hyperventilation syndrome. Am J Rhinol 2005;19:607-611. Dr. J.J. (Jan) van Dixhoorn, Centrum voor Ademtherapie, Amersfoort; Wetenschapsbureau Linnaeus Instituut, Haarlem. Arts en opleider, verzorgt ruim dertig jaar een specialisatieopleiding in adem en ontspanningstherapie, auteur van het handboek Ontspanningsinstructie, lid van ISARP (International Society for the Advancement of Respiratory Psychophysiology). Prof. em. dr. H.Th.M. (Hans) Folgering, Emeritus Professor Respiratoire Fysiologie, Nijmegen. Medeauteur van de Nijmeegse Vragenlijst, nestor van het hyperventilatieonderzoek in Nederland, was lid van ISARP.

>>

Naam: Leeftijd:

man / vrouw

Medicijnen:

Hoofdklacht:

FysioPraxis | oktober 2015


20

DOSSIER

Screeningsinstrument Nijmeegse Vragenlijst

Praktische implicaties Tekst: Jan van Dixhoorn

In het artikel ‘Disfunctionele ademhaling’ (zie de vorige pagina’s) is de actuele stand van zaken opgemaakt met betrekking tot de Nijmeegse Vragenlijst (NVL) voor hyperventilatieklachten. Ons voorstel is de naam te wijzigen in Nijmeegse Vragenlijst voor functionele ademklachten. De reden is dat de naam hyperventilatie (HV)-klachten weliswaar is ingeburgerd, nog steeds veel gebruikt wordt als verwijsreden naar paramedici en dat de behandeling daarvoor door zorgverzekeraars vergoed wordt, maar dat de naam ten onrechte verwijst naar overmatig ademen en hypocapnie als (enige) oorzaak. In reactie op een bericht in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, ‘verdwenen is hyperventilatie’, is een ingezonden brief van mij geplaatst waarin staat dat ‘hyperventilatie’ in drie betekenissen gebruikt wordt: als specifiek klachtenpatroon, als gespannen ademgedrag (disfunctioneel ademen) en in de letterlijke betekenis van overmatig ademen en hypocapnie. Wat is nu verdwenen? De klachten zijn niet verdwenen, hypocapnie is als fysiologische toestand uiteraard niet verdwenen en een gespannen adempatroon blijft bestaan.1 Het enige wat verdwenen is, is de gedachte van een lineair verband tussen klachten en fysiologie (namelijk hypocapnie). Dat is niets nieuws in de geneeskunde! Omdat de term ‘hyperventilatiesyndroom’ dus niet terecht is, houdt het volhouden van deze term tegelijk de verwarring in stand dat functionele ademklachten en hypocapnie vooral samen en vooral bij een specifieke patiëntengroep (‘hyperventilatiepatiënten’) voorkomen. Hans Folgering en ik hebben gemeend dat het moment gekomen is om te stellen dat: • de NVL in feite de subjectieve dimensie van het ademen en de respons van het ademen op stress en spanning weergeeft; • de NVL de mate van deze klachten weergeeft, maar niet de mate van hypocapnie of de mate van een disfunctionele adembeweging. We kunnen dus niet meer zeggen dat een score >19 duidt op mogelijke hyperventilatie en >30 op heel waarschijnlijke hyperventilatie, zoals in sommige fysiotherapeutische software gebeurt, waarbij in het midden wordt gelaten welk van de drie betekenissen van ‘hyperventilatie’ bedoeld wordt. FysioPraxis | oktober 2015

Betekenis verhoogde NVL-score We kunnen wel zeggen dat hoe hoger de score is, des te meer tekenen er zijn van een gespannenheid die niet normaal is en die samenhangt met de adem(beleving). Een score ≥19 duidt op 1) abnormaal veel spanningsverschijnselen, 2) die los kunnen staan van het oorspronkelijke hoofdprobleem, 3) die aparte aandacht vragen omdat zij de diagnose van het oorspronkelijke probleem verwarren en niet verdwijnen door reguliere behandeling van dit probleem en 4) die goed reageren op spanning- en ademregulatie. Het derde punt is mogelijk het belangrijkst voor de praktijk. Clinici kunnen de NVL dus gebruiken om patiënten te identificeren die mogelijk ten onrechte in een bepaalde diagnosecategorie terechtkomen, terwijl de hoge spanning eigenlijk verantwoordelijk is voor de klachten. Dit geldt onder andere voor longartsen en KNO-artsen, maar zeker ook voor paramedici. De NVL is dus te gebruiken als screeningsinstrument voor verhoogde spanning, maar niet als diagnostisch instrument, omdat een ‘verhoogde spanning’ geen diagnose is. In het huidige DBC-tijdperk, waarin voor elk probleem een passende oplossing verwacht wordt, is dat moeilijk. Behandelaren zoeken richtlijnen voor een specifieke behandeling. De NVL kan goed evalueren of een behandeling het probleem verholpen heeft – dan normaliseert de score namelijk – maar specificeert de gewenste behandeling niet. Integendeel, het geeft een relativering aan van bestaande behandelrichtlijnen (zie de voorbeelden in het kader op pag. 23).

NVL-score en behandeluitkomsten Uit de registratiegegevens van de AOS is ons gebleken dat zowel uit een lage, normale score op de NVL als uit een heel hoge score weinig is af te leiden over de aard en complexiteit van de problematiek en over de responsiviteit van de patiënt op een behandeling met spanningsregulatie. In figuur 2 zijn de behandeluitkomsten weergegeven van 2.832 patiënten, die verwezen waren voor adem- en ontspanningstherapie. Het betreft patiënten met diverse spanningsklachten, psychische klachten, klachten van het bewegingsapparaat of een gediagnosticeerde medische aandoening. Te zien is dat de hoogte van de NVL-score, inclusief wanneer de NVL niet is afgenomen, nauwelijks samenhangt met het effect van de behandeling. Het percentage met een goed effect, als een globale uitkomstmaat, schommelt rond de 60%. Pas bij extreem


21

Figuur 2. Effect van de behandeling Effect van de behandeling (goed effect, beperkt effect, geen effect) bij 2.832 patiënten, verwezen voor adem- en ontspanningstherapie, naar de aanvangsscore op de NVL. NA (niet aanwezig): n=549, <20: n=676, 20-29: n=814, 30-39: n=600, 40-49: n=160, >50: n=33

100 90 80 70

Procenten

60 50 40 30 20 10 0

NA Goed effect

kleiner dan 20 beperkt

20-29

30-39

40-49

> 50

geen

hoge NVL-scores (>50) is er een daling van het percentage goed effect van rond de 60% naar 40% en vooral een toename van het percentage zonder effect van circa 10% naar een kwart. Uit deze registratie bleek nog een ander opmerkelijk verschijnsel, niet terug te vinden in de grafiek, namelijk dat spanningsregulatie een veel breder indicatiegebied heeft dan functionele ademklachten. In figuur 2 staan percentages voor alle verwijsredenen tezamen. De percentages met een goed effect liggen hoger bij spanningsklachten, inclusief functionele ademklachten, hoofdpijn en slaapproblemen (70%) en lager bij psychische problemen (44%) en bij spanningsproblemen bij patiënten met een medische diagnose (53%). Functionele klachten van het bewegingsapparaat hebben een gemiddeld percentage goed effect (61%).2 Van hen is het percentage goed effect het hoogst bij functionele nek- en rugklachten en thoracale pijn (66-78%). Voor veel van deze indicaties is de NVL slechts van beperkt nut. Een hoge score wijst op de aanwezigheid van abnormale gespannenheid, maar een lage of normale score betekent niet dat onnodige gespannenheid afwezig is! Bijvoorbeeld, een deel van patiënten met nekof rugklachten scoren hoog op de NVL, maar een deel niet en deze blijken volgens onze registratie evenzeer baat te hebben bij spanningsregulatie. Hier zou de redenering van Thomas kunnen gelden, dat als uit de aard van een aandoening een mogelijke spanning volgt, dit een reden kan zijn om spanningsregulatie toe te passen. We weten inmiddels dat houding en beweging nauw samenhangt met de adembeweging. Voor patiënten met functionele klachten van het bewegingsapparaat zou deze redenering dus geldig kunnen zijn.

Observatievermogen behandelaar In de klinische praktijk is een hoge NVL-score een goede

reden om de etiologie van de klachten nader te bekijken, maar deze is beperkt als indicatie voor spanningsregulatie. Eigenlijk is het advies aan de behandelaar, dat als een patiënt op een of andere manier het vermoeden oproept dat een hoge spanning een rol speelt, dit een reden is om verwijzing voor adem- en ontspanningstherapie te overwegen. De NVL heeft nut om een dergelijk vermoeden te objectiveren, maar een lage score is geen contra-indicatie. De ervaring, gevoeligheid en het observatievermogen van de behandelaar zijn zeker zo belangrijk. In de praktijk worden patiënten vaak pas verwezen als een klachtgerichte en geprotocolleerde behandelwijze onvoldoende resultaat oplevert. Voorbeeld: patiënten met nekklachten die niet reageerden op manuele therapie, bleken te hyperventileren, en vervolgens zorgde ademregulatie ervoor dat de nekpijn verminderde.3 Op deze wijze is echter de totale behandeling te lang en inefficiënt. Het zou beter zijn als de patiënten met een verhoogde spanning eerder herkend zouden worden. Omgekeerd is het evenmin efficiënt als te veel patiënten voor ontspanning verwezen zouden worden,

>>

Clinici kunnen de Nijmeegse Vragenlijst gebruiken om patiënten te identificeren die mogelijk ten onrechte in een bepaalde diagnosecategorie terechtkomen, terwijl de hoge spanning eigenlijk verantwoordelijk is voor de klachten FysioPraxis | oktober 2015


22

DOSSIER

De NVL kan goed evalueren of een behandeling het probleem verholpen heeft, maar specificeert de gewenste behandeling niet terwijl een klachtgerichte benadering hen mogelijk snel had geholpen, met zowel de klachten als de daarmee gepaard gaande verhoogde spanning!

Procesmatige spanningsregulatie In deze situatie is de ‘procesmatige’ benadering van klachten bruikbaar, die in mijn methode is ontwikkeld voor het hanteren van spanningsklachten. Procesmatige spanningsregulatie houdt het volgende in: 1) Op het moment dat een behandelaar een vermoeden heeft dat hoge spanning een rol kan spelen in de klachten, formuleert hij of zij dit letterlijk zo: ‘Mogelijk hangen uw klachten samen met een hoge gespannenheid. We kunnen dit gaan onderzoeken door een proefbehandeling van drie à vier sessies waarin u kunt leren de spanning te verminderen’. Het uitvoeren van enkele behandelsessies is nodig om dit vermoeden te toetsen en de responsiviteit van de klachten op spanningsvermindering te kunnen vaststellen. 2) Is de patiënt gemotiveerd en hiertoe bereid, dan is de persoon ook bereid de ontspanningsinstructies uit te voeren op eigen gelegenheid (‘te oefenen’) en het effect op de klachten even in de koelkast te zetten. Natuurlijk willen mensen van hun klachten af, maar het is begrij-

Nascholing Mijn persoonlijke ontwikkelingsgang in deze wordt geïllustreerd aan de hand van de cursus ‘hyperventilatiesyndroom’ die vanaf de jaren tachtig werd georganiseerd door eerst de SWSF (Stichting Wetenschap en Scholing Fysiotherapie) en later het NPI. In 1991 werd ik de cursusleider en daarna heb ik de titel eerst veranderd in ‘HVS, een misleidende term?’, om de onzekerheden rondom de diagnose te laten zien. Vanaf 1998 was de titel ‘Behandelmogelijkheden bij patiënten met HV-klachten’, waarin het praktisch handelen belangrijker werd dan het diagnosticeren. In 2004 werd de cursus geheel herzien en heette deze ‘Behandelmogelijkheden van patiënten met HV-klachten en disfunctioneel ademen’. Deze cursus werd een paar maal per jaar voor grote groepen gegeven. Vanaf 2010 werd het ‘Procesmatig handelen bij disfunctioneel ademen en hyperventilatieklachten’. Dit was in kleine groepen waarin we trachtten de rationaliteit van een open houding aan te tonen: als je niet weet wat er aan de hand is, doe dan niet alsof. Inmiddels is de cursus opgenomen in het eerste jaar van de opleiding Adem en Ontspanningstherapie, methode-Van Dixhoorn.

FysioPraxis | oktober 2015

pelijk dat effect pas mogelijk wordt als ontspanning daadwerkelijk lukt. 3) Bij procesmatige spanningsregulatie wordt tijdelijk afgezien van het stellen van SMART behandeldoelen. In plaats daarvan stellen we voorlopig Globale behandeldoelen, zoeken naar Observeerbare veranderingen die Zinvol zijn voor de persoon (tezamen: GOZ in plaats van SMART). Globale behandeldoelen zijn concreet observeerbare en herhaalbare ontspanningservaringen, die zinvol en betekenisvol zijn voor het individu. Deze worden genoteerd en geïnterpreteerd als processen van interne zelfregulatie van spanning.4 4) Vervolgens worden spanningsvragenlijsten zoals de NVL in de derde of vierde sessie opnieuw ingevuld en daarna is er overleg met de patiënt om te bezien of (een deel van) de klachten op een of andere wijze lijken samen te hangen met een hoge spanning en reageren op ontspanning. 5) Is dat het geval, dan is er reden en vaak ook motivatie om door te gaan met ontspanningstherapie. 6) Is dat niet of onvoldoende het geval, dan kunnen er spanningsbronnen zijn (stressoren) die ontspanning tegenwerken en de klachten in stand houden. Dat is een reden om, zo mogelijk, eerst die stressoren aan te pakken en noch de ontspanningstherapie, noch de reguliere klachtgerichte benadering weer op te pakken. Ook is het mogelijk dat er geen duidelijke stressoren zijn, dat er wel of geen duidelijke ontspanningservaring is, maar dat in elk geval de klachten daar niet op reageren. Dan is het vermoeden dat de klachten met een hoge spanning samenhangen, niet bevestigd en wordt de reguliere behandeling voortgezet.

Implementatie bij SOLK Wanneer de uitkomsten worden bijgehouden, blijkt snel genoeg of en zo ja welke verwijzingen naar een van de behandelaren, opgeleid tot specialist in spanningsrelatie, terecht of onterecht waren. Zo kan een leercurve ontstaan binnen een samenwerkingsverband, waardoor de doelmatigheid over het geheel langzamerhand toeneemt. Dit is ook van belang voor het brede indicatiegebied van onverklaarde klachten. Dit zou een praktijkgericht onderzoek waard zijn. We moeten durven inzien dat Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) niet een voor ieder geldige duidelijke etiologie heeft. SOLK dienen al onderzoekend behandeld te worden en al behandelend onderzocht. De behandelaar kan zich beter niet laten leiden door vooropgezette verwachtingen of theorieën, maar kan ruimte laten voor het nog-nietweten, door een procesmatige proefbehandeling van drie à vier sessies toe te staan. Na enige tijd kunnen we er dan achter komen bij hoeveel procent en bij welke klachten spanningsregulatie voldoende bleek te zijn. Het is van belang ons te realiseren dat procesmatige spanningsregulatie steunt op de ervaring en gevoeligheid van de behandelaar. Het klinisch oordeelsvermogen is doorslaggevend, zowel bij de verwijzing als bij de behandeling, die open en niet geprotocolleerd is. De correctheid wordt


23

Toepassing NVL – enkele voorbeelden Angst

Burn-out

Een hoge NVL-score blijkt niet onderscheidend tussen patiënten met een (DSM-IV) angststoornis, met angstklachten of met functionele ademklachten. Alle drie de groepen scoren gemiddeld heel hoog (circa 34).1,2 In de Standaard Angst van het Nederlands Huisartsen Genootschap wordt ‘hyperventilatie’ gezien als een subgroep van patiënten met angst.3 Echter, uit de telling van de Adem en Ontspanningstherapie Stichting (AOS), die sinds 2006 de uitkomsten van behandeling met spanningsregulatie registreert, blijkt dat angst of paniek slechts bij een minderheid (42%) van patiënten met functionele ademklachten voorkomt. Bovendien reageert de groep patiënten met functionele ademklachten veel beter op deze behandeling dan de groep met angstklachten of een angststoornis (78% versus 51% sterk verbeterd).1,2 Er is kennelijk meer aan de hand bij functionele ademklachten dan angst, en het is niet terecht al deze klachten te reduceren tot angst. Het is mogelijk wel reëel om een matig of sterk verhoogde score op de NVL te gebruiken om te onderscheiden welke patiënten baat zouden hebben bij groepstherapie en welke beter zouden reageren op individuele behandeling. In sommige (psychiatrische) klinieken wordt een score van 20-30 gebruikt om patiënten deel te laten nemen aan groepsgewijze adem- en ontspanningstherapie en een score >30 om patiënten voor individuele adem- en ontspanningstherapie te verwijzen. Er is mij geen onderzoek bekend dat dit valideert, maar het klinkt plausibel. Hoe meer klachten, hoe hoger de spanning, hoe moeilijker het zou kunnen zijn om voordeel te hebben van groepsinstructies.4

In de loop van de behandeling met adem- en ontspanningstherapie komt onder meer naar voren of er blokkerende externe omstandigheden zijn, die individuele spanningsregulatie verhinderen. Deze stressoren zouden dan op een andere manier aangepakt dienen te worden, bijvoorbeeld met conflictbemiddeling door een bedrijfsarts. Het zou dus handig zijn als de aanwezigheid van dergelijke beperkende voorwaarden al bij aanvang vastgesteld kan worden. Wij hebben dit onderzocht bij patiënten met een burn-out. De gangbare gedachte en basis van de multidisciplinaire richtlijn Overspanning en burn-out is dat deze klachten het gevolg zijn van inadequate coping met stressoren.5 Uit de eerder genoemde registratiegegevens van de AOS bleek echter, dat ten eerste dergelijke stressoren weliswaar frequent voorkomen maar slechts bij een kwart het succes van spanningsregulatie blokkeerden en dat ten tweede de NVL-score bij aanvang niet verschilde tussen patiënten bij wie stressoren wel of niet blokkerend aanwezig bleken te zijn.6 Dit betekent opnieuw dat de hoogte van de NVL bij aanvang niets zegt over de aard en eventuele complexiteit van de problematiek of over de respons op ontspanningstherapie. Een hoge score is geen goede reden voor verwijzing naar een meer psychosociale begeleiding.

Astma De geringe of zelfs afwezige predictieve waarde van de NVL voor behandeluitkomst is ook door Thomas et al. gevonden bij patiënten met astma.7-9 In een commentaar op ons artikel ‘The Nijmegen Questionnaire and dysfunctional breathing’ beschrijft

achteraf getoetst aan scoredaling op een spanningsvragenlijst, reductie van klachten en aanwezigheid van blokkerende stressoren. Zo bleek in het burn-outonderzoek, dat de bedrijfsarts opvallend goed wist te onderscheiden bij welke patiënten blokkerende stressoren een rol speelden, en dus niet geschikt waren voor individuele spanningsregulatie. Dat waren slechts 3 (12%) van de 24 patiënten verwezen via de bedrijfsarts, tegen 14 (34%) van de 41 patiënten via de huisarts en 6 (27%) van de 22 patiënten via de psycholoog.5 Het inzicht van de verwijzer die oog heeft voor de rol die spanning mogelijk speelt, betekent dus veel.

Referenties

hij de ontwikkeling in zijn denken. Aanvankelijk deelde hij de mening dat een hoge NVL-score een indicatie was voor adem- en spanningsregulatie, maar na diverse studies kwam hij tot de conclusie dat patiënten met astma en een lage NVL-score evenzeer baat hadden bij adem- en spanningsregulatie! Zijn conclusie is dat als uit de aard van een aandoening (astma, dus benauwdheid) een mogelijke spanning volgt, alle patiënten met deze aandoening in principe gebaat zouden kunnen zijn met middelen om deze spanning te leren regelen. ‘The challenge now is in providing breathing training in a convenient, accessible and affordable way, for patients with asthma’. Inderdaad, een hele uitdaging!

Referenties

1. Mataheru A, Overbeek R, Scheffers M, van Dixhoorn J van. Het effect van adem- en ontspanningstherapie op mensen met angstklachten. Master Thesis. Zwolle: Windesheim, 2014. 2. Esser Y, Hansman H, van Dixhoorn J. Anxiety, hyperventilation complaints and dysfunctional breathing. ISARP, 2015. 3. Hassink-Franke LJ, Terluin B, van Heest F, van Marwijk H, van Avendonk M. NHG-standaard Angst (tweede herziening). Huisarts & Wetenschap 2012;55:68-77. 4. van Dixhoorn J. Ontspanningsinstructie. Principes en oefeningen. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1998. 5. Verschuren C, Nauta A, Bastiaanssen M, Terluin B, Vendrug L, Verbraak M, et al. Eén lijn in de eerste lijn bij overspanning en burnout. Multidisciplinaire richtlijn overspanning en burnout voor eerstelijns professionals. LVE, NHG, NVAB, 2011. 6. van Dixhoorn J. Spanningsregulatie in de behandeling van burn-out, een exploratief onderzoek. Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd 2013;21:412-418. 7. Thomas M. Breathing exercises and asthma. Thorax 2003;58(8):649-650. 8. Thomas M, McKinley RK, Mellor S, Watkin G, Holloway E, Scullion J, et al. Breathing exercises for asthma: a randomised controlled trial. Thorax 2009;64:55-61. 9. Thomas M, Bruton A, Ainsworth B. Use of the Nijmegen Questionnaire in asthma. ERJ Open Res 2015;1:1-2.

1. van Dixhoorn J. Verdwenen is hyperventileren (ingezonden). Ned Tijdschr Geneeskd 2007;151:722. 2. van Dixhoorn J. Voor welke indicaties is verwijzing naar adem en ontspanningstherapie terecht? In: Jaarrapport AOS, Amersfoort, 2011. 3. McLaughlin L, Goldsmith CH, Coleman K. Breathing evaluation and retraining as an adjunct to manual therapy. ManTher 2011;16:151-152. 4. van Dixhoorn J. Ontspanningsinstructie. Principes en oefeningen. Maarssen: Elsevier/Bunge,1998. 5. van Dixhoorn J. Spanningsregulatie in de behandeling van burn-out, een exploratief onderzoek. Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd 2013;21:412-418.

De Nijmeegse Vragenlijst kunt u downloaden op www.fysionet.nl.

FysioPraxis | oktober 2015


Verder in beweging

Explore your talent and be the best

Haal uw MSc-titel in 1½, 2 of 2½ jaar Al werkzaam als specialist maar nog geen master in uw vakgebied? Haal nu uw MSc-titel in een traject dat bij u past.

1 jaar specialisatie

Basis naar keuze

2,5 jaar

www.somt.nl Accountants & Belastingadviseurs

Samen beter voor ondernemende de ondernemende fysiotherapeut

2 jaar 1,5 jaar

MSc Manuele therapie

MSc Sportfysiotherapie MSc Bekkenfysiotherapie MSc Fysiotherapie in de Geriatrie

Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen. T 010 416 93 93 E info@veldon.nl www.veldon.nl

Werkt u al met het Veldon® concept?!

De onafhankelijke adviseur voor fysiotherapeuten

Wij organiseren regelmatig cursussen voor (toekomstige) ondernemers in de zorg. Een kleine greep: -

Waarnemen of loondienst Praktijkstart Financiële en fiscale aspecten van ondernemers Zin en onzin van het financiële jaarverslag

Bel voor meer informatie met Jacqueline van Eekelen: (0317) 41 91 35 06-83661743 of mail naar: j.van.eekelen@seres.nl

www.seres.nl

Praktijk kopen/verkopen? WWW.STARTJEPRAKTIJK.NL Neem eens een kijkje bij ons actuele aanbod aan praktijken en kandidaten

Startjepraktijk is onderdeel van:


promotie

Longproblemen bij mensen met een dwarslaesie

Longfunctie voorspelt luchtweginfecties Waarom is er zo weinig aandacht voor longproblemen bij mensen met een dwarslaesie? Het is een vraag die Karin Postma, fysiotherapeut en onderzoeker bij Rijndam Revalidatie, altijd verbaasd heeft. Deelname aan een grote landelijke dwarslaesiestudie bleek de aftrap voor een eigen promotie, waarbij ze onder meer een methode onderzocht om de inademingsspieren te trainen. Dankzij goede acute zorg is de levensverwachting na een dwarslaesie enorm verhoogd, maar in de chronische fase blijkt longproblematiek een van de belangrijkste oorzaken van ziekte, ziekenhuisopnames en vroegtijdig overlijden. “En daar zijn we ons in revalidatiecentra onvoldoende van bewust”, stelt Postma. “Hoewel patiënten zelf haast nooit klagen over hun ademhaling, is hun longfunctie en hoestkracht in feite minimaal. Hoesten doe je met je buikspieren, maar die zijn bij veel patiënten verlamd. Zelfs iemand met een relatief lage laesie heeft eigenlijk nauwelijks hoestfunctie.”

Hoger risico Uit de dwarslaesiestudie waar Postma als onderzoeksassistent bij betrokken was, bleek dat de longfunctie bij veel patiënten na het ontslag uit het revalidatiecentrum achteruitging. “Ik wilde vooral weten welke groep extra risico op longinfectie loopt, zodat je daar je nazorgprogramma op kunt afstemmen. De aandacht gaat vooral naar hoge complete dwarslaesie, maar mensen met een lagere laesie krijgen ook longontsteking. Ik heb gekeken of longfunctie misschien een goede voorspeller voor longinfecties was. En inderdaad blijken dwarslaesiepatiënten met een lagere longinhoud grotere kans te hebben op infecties.” Krachttraining Postma onderzocht het effect van krachttraining van de inademspieren. “Patiënten trainden naast hun normale revalidatie acht weken met een RIMT threshold trainer, een ademhalingsapparaatje met een klep en een veer, dat zorgt voor weerstand bij inademing. Bij patiënten die hiermee trainden werd tot na een jaar na training een positief effect op de inademingskracht gevonden.” De RIMT training wordt inmiddels vaker bij uiteenlopende aandoeningen en onderzoeken ingezet. “Voor dwarslaesie is het nog niet goed onderzocht, maar er zijn steeds meer aanwijzingen

Karin Postma werkt sinds 1995 als fysiotherapeut bij Rijndam Revalidatie in Rotterdam. Daarnaast haalde ze in 2002 haar Master Bewegingswetenschappen aan de Universiteit Maastricht. Titel proefschrift: Respiratory Function after Spinal Cord Injury: changes over time, consequences and effect of training Promotie: januari 2015, Erasmus Universiteit Rotterdam Promotieteam: prof. dr. H.J. Stam, dr. J.B.J. Bussmann

dat de inademingskracht een onafhankelijke voorspeller is van sterfte.”

Hoestkracht Postma vond een sterke relatie tussen inademingskracht en hoestkracht. “Bij hoesten moet je een sterke kracht naar buiten hebben om slijm op te kunnen hoesten, maar daarvoor moet je ook diep kunnen inademen, om die flow te kunnen krijgen. Wij vonden een relatie die suggereert dat, als je de inademingskracht kunt laten toenemen, ook de hoestkracht beter wordt.” “Wij testen bij mensen met een dwarslaesie nu eerst de algemene longfunctie. Als die laag is, testen we de inademingskracht. Als ook die laag is, bieden we krachttraining voor de inademingsspieren aan. Het idee is om hen sterker te maken, zodat als ze verkouden worden of longontsteking krijgen, ze voldoende reserves hebben om niet in ernstiger problemen te komen.” Patiënten moeten na revalidatie zo lang mogelijk een actieve, gezonde leefstijl nastreven, benadrukt Postma. “Juist voor mensen met een dwarslaesie is het belangrijk om fit te zijn en niet te zwaar; want die zaken kunnen nieuwe problemen opleveren: met voortbewegen, aan de schouders en met ademhalen. Op dit moment doen we daar onderzoek naar, samen met de Erasmus Universiteit.” FysioPraxis | oktober 2015

25


26

achter het nieuws

Jan Ypinga (CZ): ‘Boven een bepaalde omzet krijg je een lager tarief’

Contracteren: de zorgverzekeraar aan het woord Fysiotherapiepraktijken hebben inmiddels de contractvoorstellen voor 2016 in de (digitale) brievenbus aangetroffen. Daar is een intensief traject aan voorafgegaan, waarbij KNGF en zorgverzekeraars regelmatig met elkaar om de tafel hebben gezeten. In dit artikel vertelt Jan Ypinga, zorginkoper Paramedisch bij CZ, over het contracteerproces bij zorgverzekeraar CZ en over het belang om kwaliteit inzichtelijk te maken. Accountmanager Kees Visser vertelt wat het KNGF daarvan vindt. Tekst: Brenda van Dam

Jan Ypinga, zorginkoper Paramedisch bij CZ

Wat is de rol van zorgverzekeraars in het contracteerproces? “Zorgverzekeraars hebben de taak om

Fysiotherapeuten hebben een contract ontvangen. Wat nu? “Bij CZ is het contract een aanbod. Tussen

zorg te contracteren. Samen met de zorgaanbieders en de brancheverenigingen proberen we het stelsel houdbaar te houden. Dit jaar kregen we vanuit de overheid de vraag om tijdig – vóór 1 april – het inkoopbeleid te presenteren. Na 1 april hebben we exacte invulling aan het beleid gegeven en is er een inkoopdocument 2016 gekomen. Al die tijd is er overleg met KNGF, zorgaanbieders en andere partijen. We maken afspraken over de invulling van ons inkoopbeleid en proberen afspraken te maken over hoe we de kwaliteit van zorg inzichtelijker kunnen maken. Het resultaat wordt in contracten gegoten en deze zijn begin september digitaal verstuurd aan de fysiotherapeuten die wij willen contracteren.”

september en 1 november komen reacties, vragen en soms tegenvoorstellen. Dat laatste gebeurt nog mondjesmaat, maar wel steeds meer. Dat vind ik een goede ontwikkeling, want zo’n overeenkomst wordt nog heel erg ervaren als ‘tekenen bij het kruisje’. Op het moment dat er een serieus inhoudelijk tegenvoorstel is, gaan wij daar het gesprek over aan.”

Hoe vult CZ het inkoopbeleid in? “CZ heeft een visie en een missie en daarbinnen past een inkoopbeleid. Daarbij hebben we een aantal uitgangspunten. De basis is dat we een zorgplicht hebben, van de zorg die we inkopen moet de tijdigheid en bereikbaarheid gewaarborgd zijn. Er is een financieel kader. We willen zorg met de meeste waarde voor onze verzekerden. Dat willen we graag meetbaar en inzichtelijk maken. Dat is het nu nog niet. We willen ook transparant zijn naar verzekerden: bij wie kunnen ze kwalitatief de beste zorg krijgen?”

Contracteercyclus CZ 1 april inkoopbeleid gereed april- augustus exacte invulling inkoopdocument, contractvoorstellen opstellen/bespreken begin september contractvoorstellen versturen tot 1 november uitleg, vragen en reacties n.a.v. contracten 1 november sluiting contractering 19 november publicatie gecontracteerde fysiotherapeuten op website CZ najaar evaluatie van het proces

FysioPraxis | oktober 2015

Hoe overleggen jullie met de beroepsgroep? “Dit jaar hebben we het KNGF gekend en betrokken in ons inkoopbeleid; we hebben vaak en heel uitgebreid over zaken gesproken. Volume stond bijvoorbeeld op de agenda. Wij wilden met een omzetplafond werken, maar hebben dat uiteindelijk niet gedaan. Na gesprekken met het KNGF hebben we voor 2016 voor een signaleringsmoment gekozen: boven een bepaalde praktijkomzet krijg je, als hier geen passende verklaring voor is, een iets lager tarief.” Waar wil CZ naartoe?

“Nu hebben we een systeem waarbij je betaald krijgt per zitting. Hoe meer zittingen je doet, hoe meer je betaald krijgt. Dat maakt het lastig om de zorgkosten te beheersen. Als je weet hoe een patiënt een zorgtraject ingaat, hoe hij eruit komt en wat hij ervan vond, heb je zicht op kwaliteit en doelmatigheid en kun je eerlijker gaan belonen. Ik denk dat fysiotherapeuten ook die kant op willen, maar hoe je daar komt, is nog de discussie. Die discussie moeten we samen voeren.”

Jan Ypinga (CZ): ‘We overleggen met KNGF, zorgaanbieders en andere partijen’


27

Kees Visser (KNGF): ‘Leveren van goede zorg staat voorop’

Contracteren: reactie KNGF Contracteerproces

“Met CZ hebben we vaak en constructief overlegd. Het beleid van CZ is daardoor op een aantal punten in positieve zin veranderd. Maar dat betekent niet dat we op alle onderdelen een bevredigend resultaat hebben bereikt. Het signaleringsplafond bijvoorbeeld is een maatregel die niets met kwaliteit en doelmatigheid te maken heeft, maar enkel met beheersing van de schadelast.”

Inkoopbeleid “Het behandelgemiddelde weegt zwaar in het inkoopbeleid van CZ. Maar als je stuurt op het gemiddelde, krijg je gemiddelde zorg. Er kunnen goede redenen zijn waarom je van het gemiddelde afwijkt. Het behandelgemiddelde kan wel een signaleringsfunctie hebben op basis waarvan je met elkaar in gesprek gaat. Het KNGF is ervan overtuigd dat je kwaliteit bevordert door middel van het kwaliteitssysteem van de beroepsgroep, ofwel ons MKIB-programma.” Contract “We vinden het positief dat CZ fysiotherapeuten uitnodigt om met een tegenvoorstel te komen en met hen in gesprek te gaan. Maar het gaat er natuurlijk vooral om dat de fysiotherapeut daadwerkelijk resultaat kan bereiken. Of dat in de praktijk het geval is, weten we niet. We zouden graag de criteria van CZ kennen waarmee zij tegenvoorstellen beoordelen.”

Overleg

“We hebben inderdaad veel en intensief overlegd, ook over het volumebeleid. Wij hebben hierin heel duidelijk gezegd dat we tegen een volumemaatregel zijn. Weliswaar heeft CZ op basis van het overleg de maatregel afgezwakt, maar voor ons is het signaleringsmoment waar CZ nu voor heeft gekozen, onacceptabel. Een volumemaatregel heeft geen relatie met kwaliteit of doelmatigheid. Zo’n maatregel dient alleen tot beperking

Kees Visser (KNGF): ‘Ons kwaliteitssysteem MKIB gaat zeker bijdragen aan het bevorderen van goede en doelmatige zorg’

KNGF over de aanvullende verzekeringen Fysiotherapie valt voor 70% in de aanvullende verzekering. Dat is het commerciële product van verzekeraars. Verzekeraars stimuleren consumenten alleen díe zorg te verzekeren die ze verwachten nodig te hebben. Aanvullende verzekeringen zijn geen verzekeringen meer, maar een financieringsproduct. Daardoor worden die aanvullende polissen steeds duurder. Mensen die verwachten weinig zorg nodig te hebben, sluiten steeds vaker geen aanvullende verzekering af. Doordat alleen mensen met een hoog risico zich verzekeren, neemt de schadelast per verzekerde toe. Voor fysiotherapie betekent dit dat steeds meer verzekerden steeds meer behandelingen claimen. Dit businessmodel is op termijn niet houdbaar; zorg die in de aanvullende verzekering valt, wordt zo op termijn onverzekerbaar. Verzekeraars proberen deze polissen in de lucht te houden door de druk op zorgverleners op te voeren om zo weinig mogelijk kosten te maken. Dat zien we aan de veel te lage tarieven voor fysiotherapie en door de druk om de behandelgemiddeldes omlaag te brengen.

van de schadelast voor de verzekeraar. Daarbij levert een dergelijke maatregel problemen op voor de bedrijfsvoering van praktijken en het beperkt de keuzevrijheid van de patiënt.”

Doelstelling

“Betaling per zitting leidt niet zonder meer tot overbehandeling. Niet het beheersen van het volume maar het leveren van goede zorg moet vooropstaan. En deze zorg moet natuurlijk doelmatig zijn. Ons kwaliteitssysteem MKIB gaat zeker bijdragen aan het bevorderen van goede en doelmatige zorg. De kosten voor fysiotherapie kunnen onder invloed van andere factoren desondanks toenemen. Denk aan substitutie, ouderen die langer thuis wonen, het sluiten van verzorgingshuizen, etc. De stijging van de kosten voor fysiotherapie door dit soort verschuivingen kan bijdragen aan een beperking van de totale zorgkosten. En dat is toch wat we met z’n allen graag willen.”

FysioPraxis | oktober 2015


28

Profiel

Prof. dr. Cindy Veenhof:

“Ik wil fysiotherapie graag in beweging brengen” Prof. dr. Cindy Veenhof is sinds 1 oktober 2014 hoogleraar Klinische Gezondheidswetenschappen, in het bijzonder de Fysiotherapiewetenschap binnen de afdeling Revalidatie, Verplegingswetenschap & Sport, bij het UMC Utrecht. Dat combineert ze met de functies van programmaleider bij de master Fysiotherapiewetenschap in het UMC Utrecht en het opzetten van een lectoraat Innovatie van Beweegzorg aan de Hogeschool Utrecht. Tekst: Frank van Geffen

In haar huidige werk heeft Veenhof baat bij de kennis en ervaring uit haar vorige functies, vindt ze. “In de zestien jaar dat ik bij het NIVEL werkte, heb ik me gericht op onderzoek naar onderwerpen uit de paramedische zorg, dus ook uit de fysiotherapie. Dat was veel beleidsmatig onderzoek. Ik ben daardoor gewend om zaken in een breder kader te plaatsen, vanuit een breder perspectief te kijken. Ik ben het vanuit die functie niet alleen gewend om leidinggevende te zijn van een team, en mensen tot bloei te laten komen, maar ook om mee te denken over het beleid van een instelling.

Hoogleraar en lector In mijn huidige functies heb ik geen afgebakende opdracht gekregen voor mijn leerstoel. Uiteraard haak ik wel aan bij onderzoek en speerpunten die er al zijn, bijvoorbeeld bij de denkwijze van Science in Transition. Doel daarvan is dat de wetenschap de zorg ondersteunt en verbetert, dat wetenschap ook maatschappelijke meerwaarde heeft. Binnen dat kader kan ik zelf verder inhoudelijke keuzes maken waarop ik mijn onderzoek richt. Mijn leerstoel wordt voor de helft gefinancierd door de Hogeschool Utrecht, voor de andere helft door het UMC Utrecht. In de Hogeschool ben ik bezig met het opzetten van een lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Ook hierbij sluit ik zoveel mogelijk aan bij thema’s van de HU en het kenniscentrum waar ik binnen val. Als programmaleider van de master Fysiotherapiewetenschap richt ik me op het vasthouden en uitdragen van de bestaande kwaliteit van onze opleiding. De FysioPraxis | oktober 2015

combinatie van hoogleraarschap en lectoraat vind ik mooi, ik werk aan een versterking van de band tussen HU en UU.”

Tweedeling Vragen uit de praktijk, praktijkgericht onderzoek als ook implementatie zijn het werkterrein van de lector, de hogeschool. Gerandomiseerde studies of fundamenteel onderzoek passen bij de hoogleraar, bij de universiteit. “Dat herken ik zeker”, vindt Veenhof. “Praktijkgericht onderzoek past heel goed bij de HU, maar daar zijn net zo goed gerandomiseerde studies mogelijk, ook al zijn universiteiten hierin van oudsher sterk. Fundamenteel onderzoek hoort eerder op de universiteit thuis, maar een bekend probleem is dat er mooie studies verricht worden, maar dat het met de im-

plementatie ervan slecht gesteld is. Die kunnen op dit terrein weer van de hogeschool leren. Ik denk daarom dat mijn huidige combinatie van Hogeschool en UMC Utrecht heel prettig is: uiteindelijk worden we één onderzoeksgroep waarvan de leden elkaar voeden.”

Thema’s Veenhof richt zich de komende jaren op een aantal thema’s: “Bewegen is belangrijk. In het UMC willen we met het project UMCU in Beweging het bewegen meer integreren in de zorg, zowel voor, tijdens als na opname in het ziekenhuis. Verder kijken we wat de meerwaarde van technologie in de fysiotherapie kan zijn. Denk aan de inzet van middelen die de therapietrouw bevorderen of het werk van fysiotherapeuten vereenvoudigen.

‘Ik houd nauw contact met de fysiotherapeuten in de praktijk, zowel in het ziekenhuis als in de eerste lijn. Ik let daarbij goed op signalen uit de praktijk, om daarop onderzoek te baseren’


29

‘Ik zou graag zien dat een deel van de masteropleidingen van de HU gecombineerd wordt met de premaster van Fysiotherapiewetenschap’

Innovatie in de fysiotherapie is een derde thema, zoals innovatieve rollen en zorgtrajecten. Uiteraard maakt implementatie van onderzoek deel uit van mijn werk.” Voor haar huidige functie vindt Veenhof het een voordeel dat ze een verleden als fysiotherapeut heeft. “Ik heb eerst bewegingswetenschappen gestudeerd, daarna fysiotherapie. Dat vond ik nodig om mijn medische kennis op peil te brengen. Vervolgens werkte ik een aantal jaren als fysiotherapeut. Daardoor kan ik me goed inleven in wat er in die praktijk gebeurt. Ik houd dan ook nauw contact met de fysiotherapeuten in de praktijk, zowel in het ziekenhuis als in de eerste lijn. Ik let daarbij goed op signalen uit de praktijk, om daarop onderzoek te baseren.”

Onderzoekslijnen In het UMC zoekt Veenhof mogelijkheden voor het opzetten van eigen onderzoekslijnen. “Daarbij zoek ik verbinding met de lijnen die er al lopen. Allereerst met mijn collega-hoogleraren op de afdeling Sport, Revalidatie en Verplegingswetenschap. Met goed onderzoek kunnen we onze afdeling meer profileren in het ziekenhuis. In het kader van de Academische Werkplaats Fysiotherapie, een initiatief van UMCU, HU, Fontys en Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra, werken we ook samen met Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra en huisartsgeneeskunde. Daarin combineren we innovaties in zorg, onderzoek en onderwijs.”

Studenten Hoe betrekt Veenhof studenten bij haar onderzoek? “We hebben te maken met

verschillende soorten studenten: de bachelor- en masterstudenten van de HU en de universitaire masterstudenten Fysiotherapiewetenschap. De bachelorstudenten van de HU werken mee in de meetstraat bij het project UMCU in Beweging. Ze voeren metingen uit en voeren de gegevens in. Met de verzamelde data beantwoorden ze hun eigen vragen. De studenten Fysiotherapiewetenschap doen vervolgens ingewikkeldere analyses met de dataset. We proberen studenten dus op ieder niveau te betrekken.” Wat betreft de samenwerking tussen de opleidingen aan de HU en Fysiotherapiewetenschap geeft Veenhof aan dat er al een goede verbinding is tussen de bacheloropleiding fysiotherapie en de premaster van Fysiotherapiewetenschap: “Ik zou graag zien dat een deel van de masteropleidingen van de HU gecombineerd wordt met de premaster van Fysiotherapiewetenschap. Daarvoor moeten we echter wel wat praktische problemen oplossen zoals uiteenlopende roosters en verschillen in duur van studieblokken.”

Na haar studies Bewegingswetenschappen en Fysiotherapie werkte prof. dr. Cindy Veenhof als onderzoeker bij het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL). Na haar promotie werd zij bij het NIVEL programmaleider Paramedische zorg / Sport, bewegen en gezondheid. Ze begeleidde onderzoekers, wierf nieuwe projecten en leverde zowel maatschappelijke als wetenschappelijke output.

hogescholen worden opgeleid om wetenschap te integreren in de praktijk, en praktijkvragen te signaleren en te formuleren en op kleine schaal te onderzoeken. Bij groot onderzoek komt de universitaire student weer in beeld.”

Trots MSc-titels Fysiotherapeuten kunnen hun MSc-titel ook behalen aan de Hogescholen Fysiotherapie. Wat is dan nog het verschil tussen de hbomasters in de fysiotherapie en de universitaire masters Fysiotherapiewetenschap? Veenhof: “Dat is een leuke discussie. Toch is er echt wel verschil tussen beide MSc-titels. Bij Fysiotherapiewetenschap krijg je een breed scala aan wetenschappelijke competenties, je wordt goed opgeleid om als wetenschappelijk onderzoeker aan de slag te gaan. Studenten aan de

“Ik ben er trots op dat ik deze functies mag uitoefenen. Ik krijg hier kansen om ons vakgebied te verbeteren en te profileren. Ik kan hier innovaties starten en onderzoek doen, en de resultaten implementeren in zorg en onderwijs. Daarmee werken we aan een goede verbinding tussen zorg, onderwijs en onderzoek. Ook kunnen we Utrecht meer op de kaart zetten met het onderzoek en onderwijs op het gebied van de fysiotherapie.”

FysioPraxis | oktober 2015


Je bent fysiotherapeut geen administrateur

2e Nationale SCHOUDER congres JOINT TOGETHER Vrijdag 11 december in Congrescentrum ‘1931’ in Den Bosch. • ‘s Morgens twee blokken over fysiotherapie versus orthopedie bij degeneratieve RC ruptuur en a-traumatische instabiliteit GH gewricht. • ‘s Middags keuze uit liefst zeven parallelsessies schouder & elleboog. • Keynote speaker Chris Littlewood over beleid bij RC tendinopathie. • Informatief en uitdagend voor alle schouder geïnteresseerde therapeuten.

rkorte Nieuwe ve herapie htlijn fysiot

hte velden ar 11 verplic - van 33 na en n audit eis aa t oe ld - vo raject fectiviteitsT Ef n aa vuld t oe - vold worden inge twoorden an de en m ! veel voorko

Standaard

en NOV – WSE

Meer info: schoudernetwerk.nl Inschrijven: excelcs.nl/site/schoudercongres

gingsric verslagleg

-

Organisatie: SNN

in Intramed

Met Intramed overziet u in één oogopslag alle afspraken met uw patiënten, beschikt u over een compleet EPD en hebt u 24/7 inzicht in de omzetontwikkeling van uw praktijk. Efficiënt met uw tijd Meteen in de behandelkamer beginnen aan de hulpvraag van de patiënt. De patiënt kan zelf vanuit huis zijn gegevens in zijn dossier zetten en een afspraak maken. Dat scheelt u veel tijd. Handige koppelingen De software koppelt met handige applicaties waaronder de AfsprakenApp. Deze herinnert uw cliënt aan zijn afspraak, wat een goede service is voor uw cliënt en het scheelt u no-shows. Vragen of advies En heeft u een vraag of wilt u advies over het gebruik van de software? Dan staan onze deskundige en vriendelijke medewerkers van het Service Centrum voor u klaar, ook ’s avonds! Standaard compleet Intramed is een compleet programma en bevat alle nodige functionaliteiten en handigheidjes om uw praktijkvoering makkelijk en soepel te laten verlopen. Kijkt u eens op www.intramed.nl/fysiotherapie en heeft u vragen of specifieke wensen dan kunt u ons altijd bellen of mailen: telefoon: 0182 – 621 107 of info@intramed.nl Gegevens meenemen Wij bieden ruime mogelijkheden om gegevens van uw huidige softwarepakket over te nemen in Intramed. Meer informatie bij de afdeling Verkoop & Administratie op 0182 – 621 107

Noordkade 94 - 2741 GA Waddinxveen T 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 99 info@intramed.nl

Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: w w w. i n t r a m e d . n l / f y s i o t h e r a p i e


OPINIE

Fysiotherapeuten zijn gidsen bij herstelprocessen

Meten met twee maten Op het eerste gezicht lijkt de combinatie van Evidence Based Medicine (EBM) en de International Classification of Functions (ICF) een aantrekkelijk kader voor het samenbrengen van onderzoek en praktijk, met als de doel de fysiotherapeutische zorgverlening te verbeteren. Door de hang naar verantwoording in onze cultuur, gecombineerd met de invoering van de Patient Reported Outcomes Measures (PROMs) als heilige graal, zijn zowel de ICF als EBM een blok aan het been geworden. De beroepsgroep wordt gewurgd door de vigerende meetcultuur in de huidige gezondheidszorg. Tekst: dr. Wim Hullegie en dr. Robert van Cingel

Inleiding De mensheid wil de wereld om zich heen meten en kwantificeren. Sinds we millennia geleden met onze vingers leerden tellen, worstelen we met het fenomeen van het meten. Meten is zo oud als de mensheid zelf, maar geeft per definitie problemen. De maan diende in de allervroegste tijden als tijdmaat. De cycli van de maanfasen waren handig en voor iedereen over de hele wereld zichtbaar, maar voor de boeren en jagers niet bruikbaar. Zij waren geïnteresseerd in de komst van de regen of sneeuw en hadden meer behoefte aan een kalender in verband met het zaaien en oogsten. Via trial en error werden seizoenen en patronen ontdekt, zodat periodes van droogte en regen voorspeld konden worden.1 De vraag welke maatstaf of meting gebruikt moet worden bij het leren kennen van de wereld, is nog steeds actueel en wordt vooral bepaald door wat je wilt weten. Ook voor fysiotherapeuten die zich bezighouden met het meten van de gezondheid van het bewegen, is dit uitgangspunt belangrijk. Daarom is het goed om nog eens precies na te gaan hoe het woord ‘maat’ gebruikt kan worden.

De meetlat Het door ons gebruikte Nederlandse woord ‘maat’ kan volgens Van Dale op ten minste twee manieren gebruikt worden: als maatstaf en als afmeting (omvang of grootte). Als je de schoenmaten 32 en 34 met elkaar vergelijkt, hanteer je een meting letterlijk via een ‘meetlat’. Op basis van een norm, standaard of criterium kunnen we iets beoordelen of vergelijken. We kunnen het woord ‘maat’ dus ook als maatstaf voor een heel scala niet-kwantificeerbare regels, waarden en normen gebruiken. Gezichtspunten, concepten, praktijken en procedures die met van alles (zaken, personen, discours, theorieën) verbonden kunnen zijn. De wijze waarop iets benoemd wordt, normeert hoe de waarneming opgevat en begrepen dient te worden. Maar twee zaken kunnen letterlijk ‘onderling onmeetbaar’ zijn, in die zin dat er geen gemene maat of gemeenschappelijke taal bestaat. Deze valstrik is niet anders dan 2.500

jaar geleden. Als een orthopedisch chirurg samen met een fysiotherapeut de verwachtingen van een politieagent van 52 jaar die een totale knieprothese (TKP) krijgt doorspreekt, wordt er gesproken over de mobiliteit in engere zin van het nieuwe kniegewricht in relatie tot weer kunnen rennen en springen om te kunnen werken. In de gezondheidszorg zijn deze ‘niet-onderling-meetbare’ verschillende zaken de ‘normaalste’ zaak van de wereld geworden en niet te vangen in één maat. In de wetenschapstheorie spreekt men over incommensurabiliteit als twee zaken niet onderling meetbaar/beoordeelbaar zijn.2

Verantwoording en afrekencultuur In algemene zin is de Nederlandse gezondheidszorg verworden tot een meetcultuur. Fysiotherapeuten moeten zich verantwoorden voor hun handelen. Diagnostische en therapeutische interventies moeten het liefst vooraf in plaats van achteraf gebaseerd zijn op harde gegevens in plaats van op zachte vermoedens en verwachtingen.3 De verheffing van het meten van effecten past bij het afbuigen en hervormen van onze verzorgingsstaat tot een betaalbaar en doelmatig geheel, waar benchmarking, gebaseerd op de PROMs, de heilige graal moet gaan vormen. Naast het afleggen van de verantwoording wordt tegelijkertijd ook van hulpverleners verwacht dat zij de patiënten zien en benaderen als actieve actoren die aangesproken worden op zelfmanagement ten aanzien van participatie in sport, werk en ADL. Anno 2015 blijkt de combinatie van EBM en de ICF echter een blok aan het been te worden voor de fysiotherapie. Op het eerste gezicht leek

>>

Termen als evidentie, doelmatigheid, kosteneffectiviteit en efficiëntie worden onzorgvuldig gebruikt FysioPraxis | oktober 2015

31


OPINIE

Fysiotherapie omvat meer dan het uitvoeren van een verrichting of interventie

Beleidskoers fysiotherapie Eén ding is zeker: met de huidige beleidskoers van de fysiotherapie spannen we het paard achter wagen. Het probleem zit in het gegeven dat bij de bepaling van de koers en richting van de fysiotherapie, verzekeraars en overheid een te grote rol opeisen. Ranglijsten van toppraktijken, effectieve praktijken, evidence-based interventies, verantwoording en patiënt-tevredenheidsonderzoeken nemen hand over hand toe. Deze identificatie met effecten, versterkt door de meetcultuur, heeft rampzalige gevolgen voor de professionalisering van de fysiotherapie. In de ijver te meten vergeten zij, alvorens te meten, wát zij eigenlijk gaan meten. Er worden in de richtlijnen van de fysiotherapeuten ongeveer 80 vragenlijsten en meetinstrumenten gebruikt.5 Ten behoeve van de kwaliteit meten de patiënten en fysiotherapeut erop los; input, output, competenties en kritische prestatieindicatoren. Nietszeggende dossiers met verslaglegging gebaseerd op afgevinkte voorgeprogrammeerde proto-

het een aantrekkelijk kader voor het bij elkaar brengen van onderzoek en praktijk, met als doel de fysiotherapeutische zorgverlening te verbeteren. De hang naar verantwoording is doorgeslagen, waarbij invoering van PROMs als de heilige graal wordt gezien om de zorg te verbeteren. PROMs zijn korte, gevalideerde vragenlijsten die veranderingen meten in de gezondheid zoals de patiënt deze ervaart. De PROMs die op dit moment worden gegenereerd, zijn prima om het individuele beloop van individuele patiënten te monitoren. Dit sluit ook volledig aan bij de geïmplementeerde ICF in de fysiotherapie dat als uitgangspunt heeft op ‘DNA-niveau’ van de patiënt maatwerk te leveren. Het gebruik van bijvoorbeeld een meetinstrument zoals de Patiënt Specifieke Klachten (PSK) is prima om samen met de patiënt de interventies, gericht op behandeldoelen, te monitoren, waardoor ‘transparantie’ van de voortgang van de fysiotherapie in de tijd zichtbaar wordt. Op groepsniveau is het hanteren van PROMs alleen mogelijk als er iets te vergelijken is. Die maat is echter lastig eenduidig te formuleren. Indien op groepsniveau geen gemene maat te formuleren is – en dit is meestal het geval in de zorg – ontaardt het monitoren van groepen in een one-size-fits-all-benadering met als primaire doel bezuinigen en niet meer het verbeteren van de kwaliteit van zorg voor individuele patiënten. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?

Uitholling van het vak en misbruik EBM

Met dank aan Ida Bosga en Jurjen Bosga voor het meelezen en meedenken bij het tot stand komen van dit artikel.

De initiator Sackett had met EBM aanvankelijk op het oog de praktijk van alledag te verbeteren.4 Toch begint de schoen van het nieuwe paradigma gebaseerd op EBM, aangevuld met de ICF, te wringen. Niet omdat fysiotherapeuten niet snappen dat ook zij een bijdrage moeten leveren aan het betaalbaar houden van de gezondheidszorg. Er speelt een ander probleem. Termen als evidentie, doelmatigheid, kosteneffectiviteit en efficiëntie worden onzorgvuldig gebruikt. Fysiotherapeuten die de laatste decennia een voortreffelijke prestatie hebben geleverd, worden afgerekend door de gelijkstelling van evidentie (wel of niet aanwezig) met doelmatigheid. Verzekeraars en beleidsmakers misbruiken de zoektocht naar evidentie door het bekende omkeringsfenomeen: geen evidentie, dan dus overbodig, wat leidt tot wantrouwen ten opzichte van de hulpverleners. De maatschappelijke waarde van fysiotherapie wordt gereduceerd tot het wel of niet effectief zijn van een interventie. Onbedoeld en misschien ongewild wordt EBM en het gebruik van de ICF gereduceerd en uitgekleed tot een instrumenteel bekostigingsinstrument, waarbij het middel (met als doel het verbeteren van kwaliteit) een doel op zich is geworden. Geen evidentie wordt dan geen fysiotherapie. Fysiotherapeutische begeleiding wordt dan: ‘u kunt zichzelf wel redden’ onder de noemer van zelfmanagement.

FysioPraxis | oktober 2015

www.shutterstock.com

32


33

collen, ranglijsten van toppraktijken. Het is inmiddels al heel gewoon geworden om meten en weten met elkaar gelijk te stellen, immers: meten = weten. Fysiotherapie omvat meer dan het uitvoeren van een verrichting of interventie. Als binnen de fysiotherapie echter een bepaalde verrichting niet werkt, koppen de vaktijdschriften en de kranten dat ‘fysiotherapie’ niet werkt. Waarom laten wij toe dat fysiotherapie geïdentificeerd wordt met het wel of niet effectief zijn van een interventie? Deze beeldvorming kan uitsluitend veranderen, als wij onze eigen fysiotherapeutische verrichtingen in relatie tot herstel van de patiënt anders gaan beoordelen. Hoe kunnen we ons verweren en hoe zit dit dan in elkaar?

De fysiotherapeut als gids bij herstel Om hier oog voor te hebben, kunnen we ons beroepen op de transactionele kentheorie van John Dewey.6 Het uitgangspunt van Dewey is dat levende organismen voortdurend trachten een dynamische balans met hun

omgeving tot stand te brengen. Hij spreekt over een organisme-in-actie. Met dit uitgangspunt kan afscheid genomen worden van het heersende Cartesiaanse dualisme in de gezondheidszorg, waarbij lichaam en geest tegen elkaar worden uitgespeeld. Als levende organismen zijn we altijd actief; we zijn altijd in transactie met onze omgeving. Fysiotherapeuten gidsen patiënten bij herstelprocessen, waarbij het alledaags probleemoplossend vermogen van de patiënt wordt aangesproken. De gezondheidszorg is derhalve ook een morele praktijk, waar het uitsluitend causaal denken als norm niet haalbaar is. De pretenties van het fysiotherapieonderzoek worden hiermee aanzienlijk teruggeschroefd: we kunnen hooguit (voorlopige) uitspraken doen over wat heeft gewerkt, niet over ‘wat werkt’, en al helemaal niet over wat zal werken. Onze patiënten zijn handelende organismen. Maar eenzijdig technologisch gebruik van EBM en de ICF drijft ons nu in de strop van de verantwoordingsrage die zich voltrekt. De overheid buigt zich op dit moment over de zorgprofessional van de toekomst. Allerlei competenties en beroepsrollen worden beschreven in het rapport van Kaljouw.7 De nieuwe hulpverlener moet gezondheidsproblemen in de context kunnen analyseren. Maar fysiotherapeuten doen dit dus allang en dreigen daar nu, hoe krom ook, juist op te worden afgerekend! Fysiotherapeuten zouden er dan ook goed aan doen om hun maatschappelijke waarde beter te profileren en het vak te behoeden voor uitholling. We moeten ons profileren als gidsen bij herstelprocessen, maar moeten dan wel leren om te gaan met de onzekerheid die gepaard gaat met het meten met twee maten. Stelling nemen en verantwoordelijkheid nemen horen daarbij.8

In verband met de beperkte ruimte in FysioPraxis is het artikel door de auteurs ingekort. De oorspronkelijke versie kunt u nalezen op FysioNet: www.fysionet.nl.

Dr. Wim Hullegie, Sportfysiotherapeut, Fysiotherapie Hullegie&Richter, Consulent FysioHolland Twente en directeur FysioGym Topsport te Enschede. Dr. Robert van Cingel, Sportfysiotherapeut, Directeur Sport Medisch Centrum Papendal te Arnhem.

Fysiotherapeuten zouden er goed aan doen om hun maatschappelijke waarde beter te profileren en het vak te behoeden voor uitholling Referenties

1. Boorstin D. De Ontdekkers. Amsterdam: AGON, 1987. 2. van Dongen H. Geen gemene maat. Budel: Damon, 1999. 3. Biesta G. Goed Onderwijs en de cultuur van het meten. Den Haag: Boom, 2012. 4. Sackett D. Evicence-based medicine. London New York: Churchill Livingstone, 1998. 5. Werkgroep verslaglegging KNGF, 2013. 6. Dewey J. Een inleiding tot zijn filosofie. Budel: Damin, 2005. 7. Kaljouw M, van Vliet K. Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren. Diemen: Zorginstituut Nederland, 2015. 8. Bosga J, Hullegie W, Bosga AE. Visie en debat: fysiotherapeutische zorg als complex adaptief systeem. Research Gate, 2014.

FysioPraxis | oktober 2015


34

WETENSCHAP - JACO DEN DEKKER AFSTUDEERPRIJS

Recordaantal afstudeeronderzoeken ingediend

Prijs voor aanstormend talent De Jaco den Dekker Afstudeerprijs wordt dit jaar op de Dag van de Fysiotherapeut uitgereikt. De jury van deze prijs nomineert elk jaar uit alle inzendingen enkele studenten of groepen studenten die in het afgelopen studiejaar het meest belangwekkende en fysiotherapeutisch relevante afstudeeronderzoek hebben gedaan en gepresenteerd.

Genomineerd:

De jury: Drs. Nathan Hutting, fysiotherapeut en manueel therapeut bij Het Centrum Fysiotherapie & Manuele therapie in Rijen, onderzoeker Lectoraat Arbeid & Gezondheid Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, promovendus IQ Healthcare Radboudumc, Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie (NVMT). Drs. Erik Obbens, fysiotherapeut en bewegingswetenschapper bij Obbens fysiotherapie, voorzitter RGF Amstel-, Meerlanden & Amsterdam. Brigitte van Buuren MMT, fysiotherapeut, manueel therapeut, kinderfysiotherapeut i.o. bij Wellness Fysiotherapie Tenwolde Rotterdam en Ruigrok Fysiotherapie Den Haag. Dr. Arianne Verhagen, fysiotherapeut en manueel therapeut, senior onderzoeker afdeling Huisartsgeneeskunde Erasmus MC.

Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van de fysiotherapie. Het is dan ook zeer belangrijk dat studenten fysiotherapie ervaring opdoen met het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek FysioPraxis | oktober 2015

Bestaat er een correlatie tussen handknijpkracht (JAMAR) en het meten van spierkracht middels manuele spierkrachttesten (MRCtotaalscore) bij ernstig zieke patiënten op de intensive care? Robin Kwakman, Denise Wieferink, Juultje Sommers, Raoul Engelbert, Marike van der Schaaf

Denise Wieferink, Hogeschool van Amsterdam “Mijn naam is Denise Wieferink, ik ben 25 jaar. In 2014 heb ik de opleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam afgerond. Gedurende mijn opleiding heb ik binnen meerdere onderzoekslijnen geparticipeerd. Tijdens de studie heb ik stage gelopen op de Intensive Care van het Academisch Medisch Centrum (AMC). Naar aanleiding van deze stage werd ik benaderd of ik onderzoek wilde uitvoeren naar meetinstrumenten bij critically ill patients. Robin Kwakman en ik hebben dit onderzoek uitgevoerd voor onze scriptie. Deze ervaring heeft mijn interesse voor onderzoek bevestigd, ik volg nu dan ook de Master Evidence Based Practice (EBP) aan de Universiteit van Amsterdam. Het revalideren van IC-patiënten zet ik voort in het AMC waar ik nu werkzaam ben.”


35

Jaco den Dekker was docent aan de fysiotherapieopleiding in Utrecht. Hij was nauw betrokken bij wetenschappelijk onderzoek door studenten en bij de afstudeerprijs, bedoeld om jonge, toekomstige collega’s te stimuleren. Vanuit zijn verbondenheid met het KNGF heeft hij diverse bestuurlijke functies vervuld. Hij is helaas jong overleden en sinds 2005 is de afstudeerprijs van het KNGF naar hem vernoemd. Het voorzitterschap van de

Achtergrond Bedrust, inactiviteit en ‘het ernstig ziek zijn’ leiden bij meer dan 50% van de patiënten op de intensive care (IC) tot spierzwakte. Deze IC-verworven spierzwakte is een belangrijk aangrijpingspunt voor de fysiotherapeutische behandeling op de IC. De algehele spierkracht, als indicator van IC-verworven spierzwakte, wordt gemeten met manuele spierkrachtmetingen. Deze spierkrachtmetingen zijn echter belastend en tijdrovend, en vermoeidheid kan

vierkoppige jury rouleert jaarlijks. Dit jaar is Nathan Hutting aan de beurt. Ervaring opdoen Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van de fysiotherapie. Het is dan ook zeer belangrijk dat studenten fysiotherapie ervaring opdoen met het uitvoeren van wetenschap>> pelijk onderzoek. Het zet studenten aan om

al optreden vóórdat de fysiotherapeutische behandeling is gestart. Daarom hebben wij onderzocht of manuele spierkrachtmeting (MRC-totaalscore) kan worden vervangen door één simpele test: handknijpkracht.

Vraagstelling Is handknijpkracht bruikbaar bij patiënten op de IC en wat is de correlatie tussen handknijpkracht en algehele spierkracht, alsook tussen handknijpkracht en spierkracht van de

bovenste en onderste extremiteit afzonderlijk?

Methode De metingen hebben plaatsgevonden tussen november 2013 en januari 2014, waarbij de algehele spierkracht met de MRC-totaalscore en de handknijpkracht met de JAMAR is gemeten bij 75 patiënten op de IC van het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam.

Uitkomsten Robin Kwakman,

Hogeschool van Amsterdam “Mijn naam is Robin Kwakman,

ik ben 29 jaar. Ik heb de opleiding Fysiotherapie afgerond aan de

Hogeschool van Amsterdam (HvA). Daarna heb ik onder andere gewerkt in het Academisch

Medisch Centrum Amsterdam (AMC) en bij Nieuw Unicum in Zandvoort. Al tijdens mijn

studie kwam ik in aanraking met patiënten op de intensive care,

Er was een significant hoge correlatie tussen handknijpkracht en de MRCtotaalscore (r=0,657, p-waarde<0,001), tussen handknijpkracht en spierkracht in de bovenste extremiteit (r=0,639, p-waarde<0,001) en de onderste extremiteit (r=0,512, p-waarde<0,001). Deze correlatie bleef bestaan na correctie voor leeftijd (r=0,661, p-waarde<0,001).

Conclusie Bij ernstig zieke patiënten op de IC is de handknijpkracht gecorreleerd met de algehele spierkracht, alsook met de spierkracht in de bovenste en onderste extremiteit. Door deze bevinding kan op een minder belastende wijze de spierkracht, en daarmee IC-verworven spierzwakte, worden vastgesteld bij patiënten op de IC.

dit heeft toen veel indruk op mij

gemaakt. Ik hoefde dan ook niet

lang na te denken toen ik werd gevraagd om mee te werken met onderzoek naar ernstig zieke patiënten op de intensive care. Ik

heb net mijn master Evidence Based Practice (EBP) afgerond

aan de Universiteit van Amsterdam en ben momenteel werkzaam als onderzoeker en docent bij de HvA op het domein gezondheid,

waar ik onder andere meewerk aan verder onderzoek naar zorg

en nazorg voor patiënten die zijn opgenomen op de intensive care.”

R.C.H. (Robin) Kwakman, Opleiding Fysiotherapie HvA. D.C.M. (Denise) Wieferink, afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC. J. (Juultje) Sommers MSc, afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC. Prof. dr. R.H.H. (Raoul) Engelbert, HvA-lector Fysiotherapie en afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC. Dr. M. (Marike) van der Schaaf, Opleiding Fysiotherapie HvA en afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC.

>> FysioPraxis | oktober 2015


36

WETENSCHAP - JACO DEN DEKKER AFSTUDEERPRIJS

kritisch en analytisch na te denken over hun eigen handelen. En mogelijk raakt een aantal studenten verknocht aan het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Beoordelingscriteria Per opleiding fysiotherapie mag één afstudeeronderzoek aangeboden worden. Dit jaar is een recordaantal van negen afstudeeronderzoeken ingediend met een grote verscheidenheid aan

Genomineerd: Musculoskeletale echografie van de temporomandibulaire spieren

Achtergrond Musculoskeletale echografie (MSU) is relatief nieuw binnen de literatuur over temporomandibulaire aandoeningen (TMA). MSU wordt vanwege praktische voordelen geïntroduceerd als een mogelijk alternatief voor MRI. De betrouwbaarheid en validiteit van MSU is voor veel lichaamsregio’s bevestigd, maar nog niet voor het onderzoeken van de m. temporalis, terwijl er wel een verband is aangetoond tussen de dikte van de m. temporalis en de aanwezigheid van TMA. MSU kan een toevoeging vormen voor het diagnosticeren van TMA. Dit onderzoek richt zich op de betrouwbaarheid van MSU voor het meten van de dikte van de m. temporalis.

Methode De dikte van de m. temporalis in ontspannen en gecontraheerde toestand is met behulp van MSU gemeten bij 111 participanten. De metingen zijn door twee onderzoekers uitgevoerd en drie maal herhaald. De test-hertest- en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn bepaald aan de hand van correlatiecoëfficiënten (ICC’s).

Resultaten De test-hertestbetrouwbaarheid van de metingen was uitstekend, met ICC-waardes tussen de 0,86 en 0,98. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was matig tot goed, met ICC-waardes tussen de 0,54 en 0,62.

FysioPraxis | oktober 2015

onderwerpen. Vernieuwing, fysiotherapeutische relevantie en implicaties voor de fysiotherapie zijn voor de jury, naast de kwaliteit van het afstudeeronderzoek, de belangrijkste beoordelingscriteria. Het is een trend dat afstudeeronderzoek binnen de opleidingen fysiotherapie geïnitieerd wordt door partners of deel uitmaakt van een groter (promotie) onderzoek. Dit komt de kwaliteit van de afstudeeronderzoeken over het algemeen ten

Conclusie MSU heeft een uitstekende test-hertestbetrouwbaarheid en matig tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor het meten van de

dikte van de m. temporalis. Verder onderzoek wordt aanbevolen om de toepassing van MSU voor de kaakregio mogelijk te maken in de praktijk.

Musculoskeletale echografie kan een toevoeging vormen voor het diagnosticeren van temporomandibulaire aandoeningen Marissa Gerards, Fontys Hogeschool Eindhoven “Ik ben Marissa Gerards, ik ben 21 jaar. In juli heb ik de opleiding Fysiotherapie afgerond aan de Fontys Paramedische Hogeschool in Eindhoven. Momenteel studeer ik Human Movement Sciences aan Maastricht University. Ik heb gekozen voor dit afstudeeronderzoek, omdat ik graag ervaring wilde opdoen met echografie en de toepassing hiervan binnen de fysiotherapie. Daarnaast kon ik zo leren over de kaakregio, die binnen de reguliere opleiding niet wordt behandeld. Door mijn afstudeeronderzoek ben ik enthousiast geworden over wetenschappelijk onderzoek en heb ik besloten om hier verder mee te gaan. Na mijn huidige opleiding wil ik me graag aansluiten bij een onderzoeksgroep of een eigen onderzoek starten. Ik ben vooral geïnteresseerd in fysiotherapie in revalidatie, maar ook in chronische aandoeningen en geriatriefysiotherapie.”


37

goede. Wel is het van belang dat de taken en verantwoordelijkheden van de student of groep studenten goed zijn geformuleerd en dat de studenten zelfstandig hebben gewerkt. Presentaties Elk jurylid beoordeelt onafhankelijk van de andere juryleden elk ingediend afstudeeronderzoek. De student of studenten van de drie beste onderzoeken krijgen de kans om hun

Genomineerd: De concurrente validiteit en testhertestbetrouwbaarheid van de Nederlandstalige Computer Adaptive Test-versie van de Late-Life Function and Disability Instrument bij ouderen die een loophulpmiddel gebruiken

Achtergrond

onderzoek op de Dag van de Fysiotherapeut aan de jury en het publiek te presenteren. Na afloop van de presentatie kunnen zowel jury als publiek vragen stellen aan de studenten. De presentaties worden door de jury beoordeeld en wegen mee in het eindoordeel. Nieuw dit jaar is dat er ook een wisseltrofee uitgereikt zal worden aan de hogeschool die de winnaar heeft geleverd.

(LLFDI-CAT) is ontworpen om het activiteitenen participatieniveau van ouderen snel en eenvoudig in kaart te brengen.

Doel Het vaststellen van de concurrente validiteit en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandstalige LLFDI-CAT bij ouderen die een loophulpmiddel gebruiken in vergelijking met ouderen die geen loophulpmiddel gebruiken.

De Computer Adaptive Test-versie van de Late-Life Function and Disability Instrument

Mark Bakker, Hogeschool Utrecht “Mijn naam is Mark Bakker, ik ben 21 jaar. Ik ben deze zomer afgestudeerd als fysiotherapeut aan de Hogeschool Utrecht. Daarnaast heb ik bij het UMC Utrecht de premaster Fysiotherapiewetenschappen gevolgd. Mede door mijn interesse in praktisch onderzoek wees mijn begeleider, Jan Custers, mij op de mogelijkheid om te assisteren bij een klinimetrisch onderzoek van Remco Arensman, uitgevoerd vanuit het UMCU. Daarbij heb ik niet alleen veel opgestoken van het voorbereiden en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar ik heb vooral veel geleerd van mijn geweldige deelnemers, die stuk voor stuk met de mooiste levenslessen kwamen. In september ben ik aan een ‘uitstapje’ begonnen: de master Global Health aan de Universiteit van Maastricht. Het lijkt me gaaf om in de toekomst onderzoek te mogen doen in iets wat het verschil maakt. Er valt nog zoveel te ontdekken!”

Methode In totaal namen 54 participanten ouder dan 65 jaar deel aan dit onderzoek; 24 van hen gebruikten een loophulpmiddel. Naast de LLFDI-CAT werden de World Health Organization Disability Assessment Schedule 2.0 (WHODAS-II), de SF-36-Item Short Form Health Survey Physical Functioning Subscale (PF-10) en de Tien-meter-looptest (TML) afgenomen. Voor de concurrente validiteit werden Pearson- en Spearman-correlaties berekend. Voor de test-hertestbetrouwbaarheid werden Intraclass Correlatie Coëfficienten berekend (ICC(2,1), two-way random methode). Alle scores werden berekend voor beide subschalen van de LLFDI-CAT, te weten de schalen voor activiteiten (AL) en participatie (PR).

Resultaten Voor ouderen die een loophulpmiddel gebruikten (n=24) werden goede en statistisch significante correlaties gevonden voor de AL-subschaal met de PF-10 (r=0,59, p<0,01) en TML (r=-0,64, p<0,001) scores. Tevens werd een goede en statistisch significante correlatie gevonden voor de PR-subschaal met de WHODAS-II scores (r=-0,53, p<0,01). De ICC voor de AL-subschaal was goed (0,82, 95% BI 0,63-0,92). De ICC voor de PR-subschaal was matig (0,47, 95% BI 0,10-0,72). Geen van de correlaties of ICC’s was statistisch significant verschillend van de uitkomsten voor de groep ouderen (n=30) die geen loophulpmiddel gebruikten.

Conclusie Dit onderzoek bevestigt de concurrente validiteit van de AL- en de PR-subschaal van de Nederlandstalige LLFDI-CAT en de test-hertestbetrouwbaarheid van de AL-subschaal bij ouderen die een loophulpmiddel gebruiken.

FysioPraxis | oktober 2015


38

Wetenschap - Summary

Influence of Physical Therapists’ Kinesiophobic Beliefs on Lifting Capacity in Healthy Adults Sandra Lakke, Remko Soer, Wim Krijnen, Cees van der Schans, Michiel Reneman, Jan Geertzen

Klinische vraag Is de bewegingsangst van de testleider van invloed op de functionele tilcapaciteit van gezonde personen?

Conclusie van de auteurs De bewegingsangst van de testleider beïnvloedt de functionele tilcapaciteit negatief. Fysiotherapeuten die angst hebben voor het krijgen van een rugblessure tijdens het uitvoeren van een functionele capaciteitstest, moeten zich bewust zijn van de overdraagbaarheid van deze negatieve gedachten op het functioneren van patiënten.

Onderzoeksopzet Een geblindeerde studie.

clustergerandomiseerde

risicofactor is voor rugpijn, terwijl de testleiders zonder bewegingsangst te horen kregen dat zware lichamelijke inspanning, inclusief tillen, positief bijdraagt aan de gezondheid. Daarna namen zij de test af bij 256 studenten fysiotherapie die geen kennis hadden van het verschil in testleiders. Er werd een verschil gemeten tussen de proefpersonen die de test uitvoerden in het bijzijn van een testleider met en zonder bewegingsangst (gemiddeld 32,1 kg [SD 13,6] en 39,6 kg [SD 16,4]). Bij multiple regressieanalyse was de aanwezigheid van een testleider zonder bewegingsangst gerelateerd aan 14,4 kg meer tillen en geen bewegingsangst van de proefpersoon met 3,2 kg meer tillen. Het totaaleffect van 17,6 kg meer tillen werd echter met 9,7 kg verminderd door een interactieeffect tussen de proefpersoon en de testleider. Sandra Jorna-Lakke, PhD, Hanzehogeschool Groningen Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health and Nursing én Universiteit Medisch Centrum Groningen, afdeling Revalidatiegeneeskunde, Centrum voor Revalidatie.

Summarized from Phys Ther 2015. © American Physical Therapy Association. To read the full-text article: http://ptjournal.apta.org/content/95/9/1224.full. pdf+html.

Onderzoekslocatie Hanzehogeschool Groningen.

SAMENVATTING Patiënten met lagerugpijn kunnen beperkt zijn in het uitvoeren van werkgerelateerde activiteiten. Een van die activiteiten is tillen. Op basis van de uitslag van gestandaardiseerde functionele capaciteitstesten worden klinische beslissingen genomen over het behandelplan, evaluatie daarvan en werkhervatting. De volgende drie punten gaven aanleiding tot deze studie. Ten eerste gaven therapeuten die werken met dergelijke testen en wetenschappers aan, dat de uitslag van de test kan worden beïnvloed door externe factoren, zoals de testleider. Ten tweede bleek uit onderzoek dat bewegingsangst van de zorgverlener invloed heeft op de houding en het gedrag van de zorgverlener naar de patiënt. En ten derde waren er wisselende resultaten over de invloed van de bewegingsangst van de patiënt op de uitslag van tilcapaciteitstesten. In deze studie zijn vooraf 24 testleiders geselecteerd: 12 die het hoogst, en 12 die het laagst scoorden op de Tampa-schaal voor Kinesiofobie (vragenlijstversie voor zorgprofessionals). De 24 testleiders werden geïnstrueerd in meten van functionele tilcapaciteit met de gestandaardiseerde tiltest volgens het WorkWell-protocol. Tijdens de instructies kregen de testleiders met bewegingsangst te horen dat zwaar tillen een FysioPraxis | oktober 2015

Longitudinal Relationship Among Physical Fitness, Walking-Related Physical Activity, and Fatigue in Children With Cerebral Palsy Astrid Balemans, Leontien van Wely, Jules Becher, Annet Dallmeijer

Klinische vraag In hoeverre hangen vermoeidheid, een inactieve leefstijl en een laag niveau van fitheid bij kinderen met cerebrale parese (CP) samen?

Conclusie van de auteurs Kinderen met CP met een dubbelzijdige beperking zouden dagelijks lichamelijk actiever kunnen worden om beter aan de bewegingsnorm te voldoen wanneer zij hun fitheid zouden verbeteren. Anderzijds zouden zij fitter kunnen worden wanneer ze een actievere leefstijl aannemen. Aangezien deze relaties niet bij kinderen met een eenzijdige beperking werden gevonden, zouden therapeuten en artsen die als doel hebben de lichamelijke activiteit van

kinderen met CP te verhogen, een differentiatie moeten maken tussen kinderen met een eenzijdige dan wel een dubbelzijdige beperking.

Onderzoeksopzet Een randomized controlled trial (Learn2Move) waarbij in een secundaire analyse longitudinale relaties over het gehele cohort zijn onderzocht.

Onderzoekslocatie Eerstelijnskinderfysiotherapiepraktijken, mytylscholen en de afdeling revalidatiegeneeskunde van het VUmc.

SAMENVATTING Kinderen met CP zijn vaak minder fit en kunnen sneller vermoeid raken bij het uitvoeren van activiteiten ten gevolge van hun bewegingsbeperking. Dit kan leiden tot een vermindering van de dagelijkse fysieke activiteit, resulterend in deconditionering met een verdere achteruitgang van de fitheid tot gevolg. Hierdoor lopen kinderen met CP het risico terecht te komen in een vicieuze cirkel van vermoeidheid, een inactieve leefstijl en een laag niveau van fitheid. 24 kinderen met een bilaterale CP en 22 kinderen met een unilaterale CP voerden fitnesstests uit en vulden de Pediatric Quality of Life Inventory multidimensionele vermoeidheidsschaal in. Vervolgens kregen zij een geavanceerde stappenteller om de lichamelijke activiteit in het dagelijks leven te meten. Alle fitnessparameters bleken positief, significant én klinisch relevant gerelateerd te zijn aan het niveau van de dagelijkse loopgerelateerde lichamelijke activiteit bij kinderen met een bilaterale CP, terwijl geen relatie werd gevonden voor kinderen met een unilaterale CP. Een significante relatie tussen functionele spierkracht en vermoeidheid werd gevonden bij kinderen met unilaterale CP, maar deze bleek niet klinisch relevant. Interventies die als doel hebben het verhogen van de dagelijkse lichamelijke activiteit van kinderen met CP, zouden zich bij een bilaterale beperking moeten richten op de fysieke fitheid, terwijl bij een unilaterale beperking dit niet tot een actievere leefstijl hoeft te leiden. Bij kinderen met een unilaterale beperking zou de interventie zich, naar verwachting, beter op de omgeving kunnen richten. De rol van vermoeidheid in de vicieuze cirkel werd niet bevestigd bij beide groepen. Dr. ACJ Balemans, Afdeling revalidatiegeneeskunde VU Medisch Centrum Amsterdam.

Summarized from Phys Ther 2015. © American Physical Therapy Association. To read the full-text article: http://ptjournal.apta.org/content/95/7/996.full. pdf+html.


S p e c i a l i st e n k at e rn

Specialisten katern Redactie: de Beroepsinhoudelijke verenigingen coĂśrdinatie en eindredactie: Lidwien van Loon

NVBF

De Coachmethode

Beweegprogramma voor werknemers

40

NVFVG

Passiviteit accepteren

Dilemma’s bij behandeling van verstandelijk beperkten NVMT

Grip op KANS

Promotieonderzoek naar effectiviteit van zelfmanagementprogramma NVRF

Revalidatiesector als voorbeeldspecialisme Minisymposium over de positie van de revalidatiefysiotherapeut NVZF

FLITZ voor bewegen tijdens ziekenhuisopname Pilot LUMC

41 42 44 45

39


N V B F | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R B E D RI J F S - EN AR B EI D S F Y S I O T H ERAPE U TEN

40

S p e c i a l i s t e n k at e r n

De Coachmethode

Omdat elke stap telt Veel Nederlandse werknemers bewegen weinig. Samen met P&O-adviseur Annemarie Voogd van containeroverslagbedrijf Europe Container Terminals (ECT) zocht ik naar een manier om de 2.200 medewerkers van ECT in de benen te krijgen. Coachmethode van het Centrum voor Beweging en Onderzoek (CBO) bood uitkomst. Tekst: Hajo Hoek

Coachmethode is een beweegprogramma dat ontwikkeld is door de Rijksuniversiteit Groningen en het Centrum voor Beweging en Onderzoek Groningen (CBO). Het programma vond bij ECT plaats van december 2014 tot juni 2015 (pilot). Het RIVM heeft Coachmethode officieel erkend als effectieve interventie. Het programma is bestemd voor mensen die weinig affiniteit hebben met sporten, maar wel meer willen bewegen. Werken met Coachmethode Moeilijk bleek het werken met Coachmethode niet. De werknemers kunnen zich vrijwillig aanmelden via de bedrijfsfysiotherapeut, de P&O-adviseur of hun leidinggevende. De start van Coachmethode bestaat uit een vitaliteitsmeting. Iedere werknemer draagt vervolgens twee weken een stappenteller en vult dagelijks zijn/ haar stappen in op de bijbehorende website. Na twee weken ontvangt de werknemer zijn/haar persoonlijk vitaliteitsprofiel. Haalt iemand de 10.000 stappen niet, dan is deelname aan het vervolgtraject geïndiceerd, ook geheel vrijwillig. Het vervolgtraject bestaat uit 6 coachingsgesprekken van een halfuur in een half jaar. Via motiverende gesprekstechnieken worden hierin samen met de werknemer de doelen bepaald en bijgesteld. Steeds SMART geformuleerd in het aantal stappen dat de werknemer denkt te halen. Met behulp van een stappenteller houdt de werknemer elke dag het aantal gelopen stappen bij op de website van Coachmethode. De bedrijfsfysiotherapeut heeft als begeleider aan de achterkant van de site zicht op de voortgang van de werknemer. In de gesprekken komt

FysioPraxis | oktober 2015

Met behulp van een stappenteller houdt de werknemer elke dag het aantal gelopen stappen bij op de website van Coachmethode de begeleider daarop terug en vraagt naar wat wel of niet lukte. Het traject wordt afgesloten met een eindgesprek met eindmeting om de vooruitgang te bepalen. Resultaten voor ECT Aan de vitaliteitsmeting deden 45 werknemers van ECT mee. Hiervan stroomden er uiteindelijk 8 door naar het vervolgtraject. Dit lag iets onder de verwachting van 10 tot 15 personen. De start van het project lag rond de kerst. Veel mensen waren afwezig wat de instroom negatief beïnvloedde. Ik wilde echter gebruikmaken van het ontstane momentum en was bang dat het enthousiasme zou wegzakken bij uitstel tot januari. Na een halfjaar bedroeg de vooruitgang gemiddeld 2.000 tot 4.000 stappen per dag. Dit komt overeen met 20 tot 40 minuten extra bewegen per dag. Na de pilot besloot men bij ECT om Coachmethode ook bij andere afdelingen aan te bieden. Implementatie Hoe zijn we tot deze resultaten gekomen? Een terugblik op de implementatie. Het idee voor het programma kwam van mij als bedrijfsfysiotherapeut; ik trok de kar en enthousiasmeerde de P&O-adviseur. Samen selecteerden we de afdeling GAD (Gate Administration Desk, 110 medewerkers) voor de pilot. Omdat ECT een hiërarchische organisatiestructuur kent, kozen we voor een top-downbenadering. Deze sloot het beste aan bij de dagelijkse gang van zaken op de afdeling; zo werd de minste weerstand verwacht. We informeerden allereerst de afdelingsma-

nager en leidinggevenden via een persoonlijk gesprek. Hierin besteedden we aandacht aan privacy, opzet, verwachtingen, effecten van het project, duur en voortgang. Ook boden we een kant-en-klaar-informatiedocument aan als hulpmiddel bij het werkoverleg. In ons gesprek vroegen we de afdelingsmanager en leidinggevenden om deel te nemen aan de vitaliteitstest. Dit wilden ze allemaal. Ze vonden het erg zinvol en pakten daarmee meteen hun voortrekkersrol. Na het informeren van de leidinggevenden organiseerden we bijeenkomsten voor de werknemers. Daarin legden we de pilot uit en vroegen we of ze wilden meedoen. We hadden daarbij oog voor de privacy van de werknemers om daarmee vertrouwen te winnen en duidelijkheid te scheppen. De communicatie tijdens de pilot vond plaats via e-mail, op prikborden, op tafels in de kantine, via tussentijdse rapportages over deelname, resultaten en het aantal stappen, en via mondtot-mondreclame. Stap voor stap liepen we zo de hiërarchische piramide binnen de afdeling af en wisten we iedereen op de juiste wijze in te lichten. Hierdoor was er nauwelijks weerstand en konden alle stappen in de pilot soepel worden gezet. Kijk voor meer informatie over Coachmethode op www.coachmethode.nl. Hajo Hoek is register arbeidsfysiotherapeut en bedrijfsfysiotherapeut, werkzaam bij DSM in Delft. Hij is bereikbaar via hmhoek@hotmail.com.


Dilemma’s bij behandeling verstandelijk beperkten

Accepteer passiviteit Als fysiotherapeuten behandelen we cliënten die in hun dagelijks leven worden belemmerd in bewegen.1 Maar wat als revalidatie of (re)activatie geen verbetering brengt? Wat als cliënt en/of het cliëntsysteem accepteren dat het bewegen te moeizaam wordt, te veel energie kost of te veel pijn doet? Dilemma’s die fysiotherapeuten ervaren als ze mensen behandelen met een verstandelijke beperking. Tekst: Lisette Vrolijk en Chrétienne van der Burg

Uit recent wetenschappelijk onderzoek blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking op hun vijftigste net zo fit zijn als zeventigtot tachtigjarigen in de algemene bevolking. Hierdoor hebben ze op jongere leeftijd al een hogere kwetsbaarheid. Die leidt tot achteruitgang in zelfredzaamheid en mobiliteit, en tot eerder overlijden.2 Kwetsbare mensen vragen om zorg die gericht is op kwaliteit van leven, minder belasting, beter functioneren en meer zelfredzaamheid.3 Ter illustratie een casus. Ruben Ruben is een cliënt met het syndroom van Down. Hij is 52 jaar en dementerend. Hij heeft

Comfort “Door te accepteren dat iemand iets niet meer kan en ook niet meer zal kunnen, kan er gekeken worden naar manieren om iemand een ander leven te laten leven in zorgafhankelijkheid. Een leven waarbij comfort van zorg op de eerste plaats komt.”6

een heupfractuur opgelopen die behandeld is met een kop-halsprothese. De revalidatie van Ruben is met zijn familie besproken in het multidisciplinair team. Het fysiotherapeutische behandeldoel is om de sta- en loopfunctie van Ruben te revalideren naar het niveau van voor de fractuur. De ergotherapeut is betrokken bij het adviseren en inzetten van hulpmiddelen. Geen vooruitgang De revalidatie van Ruben toont door verschillende factoren geen vooruitgang. Door het uitblijven van verbetering ontstaat er een blijvend zelfzorgtekort op het gebied van transfers en zelfverzorging. Met alle betrokkenen wordt besloten het zelfzorgtekort bij Ruben te accepteren. PDL (zie kader) is een passende zorgmethodiek; vanuit deze methode worden verschillende adviezen gegeven.4 Door een onbetrouwbare sta-functie, angst bij Ruben en een hoge fysieke belasting bij zowel Ruben als zijn begeleiding wordt besloten de transfers met de passieve tillift uit te voeren. Met de zelfverzorging, waaronder het douchen, loopt men tegen dezelfde problemen aan. Er wordt met familie en begeleiding een afweging gemaakt of het douchen voor Ruben nog betekenisvol is. Naar aanleiding hiervan wordt besloten dat Ruben niet meer onder de douche gaat, maar dagelijks op bed wordt verzorgd door middel van de ‘verzorgend wassen’-methode binnen het voor hem persoonlijk opgestelde handelingsschema.5

Lisette Vrolijk en Chrétienne van der Burg met Ruben

Op deze manier wordt zijn zelfredzaamheid op deze gebieden behouden. Men richt zich op de activiteiten die voor Ruben betekenisvol zijn, en op een comfortabel leven. Conclusie Om de kwaliteit van leven in een zorgafhankelijke situatie bij passiever wordende cliënten te waarborgen, is het aanbieden van betekenisvolle activiteiten, de juiste bejegening en het voorkomen van een te hoge fysieke belasting van zowel cliënten als begeleiders belangrijk. De acceptatie van passiviteit en het maken van duidelijke en gezamenlijke afspraken in een multidisciplinaire samenwerking zijn van groot belang. Fysiotherapeut Lisette Vrolijk en ergotherapeut

Behoud van zelfredzaamheid Door het advies om passiviteit te accepteren en de daaruit volgende werkwijze houdt Ruben meer energie over voor andere activiteiten. Hij valt niet meer in slaap na het verzorgingsmoment, waardoor hij zelfstandig kan ontbijten en volledig meedoet met de ochtendactiviteit.

Chrétienne van der Burg zijn werkzaam bij Ipse de Bruggen, Centrum voor Integrale Diagnostiek en Behandeling. Ze zijn bereikbaar via chretienne.van.der.burg@ipsedebruggen.nl en lisette.vrolijk@ipsedebruggen.nl.

Literatuur

Passiviteiten van het Dagelijks Leven (PDL) PDL is ontwikkeld voor cliënten bij wie er sprake is van een zelfzorgtekort. Dit zelfzorgtekort is niet meer op te heffen door middel van (re)activatie of revalidatie. PDL biedt een multidisciplinaire aanpak van passiviteitsproblematiek, bestaande uit uiteenlopende aandachtspunten, adviezen en technieken. Passiviteit wordt zo nodig ondersteund met hulpmiddelen, zoals verschillende lig- en zitvoorzieningen, aangepaste kleding en transferhulpmiddelen. Binnen Ipse de Bruggen worden adviezen gegeven, voortkomend uit deze zorgmethode. Kijk voor meer informatie over PDL op www.stichtingpdl.nl.

1. KNGF, De Fysiotherapeut. De algemeen fysiotherapeut. Internetsite KNGF 2015. Beschikbaar via: www.defysiotherapeut.com/de-fysiotherapeut/ specialisten/de-algemeen-fysiotherapeut.html. 2. Evenhuis H (red.). Gezond ouder met een verstandelijke beperking. Resultaten van de GOUD-studie 20082013. Wetenschappelijk rapport. Rotterdam, maart 2014:132. 3. Wind A, Vlek H, Nieuwland E, et al. Handreiking voor professionals en multidisciplinaire teams in de eerste lijn. Kwetsbare ouderen. Vilans, mei 2014:44. 4. www.stichtingpdl.nl/stichting-pdl/wat-is-pdl. 5. www.zorgvoorbeter.nl/ouderenzorg/Verzorgendwassen-Praktijk-Wat-is-het.html. 6. Tromp N, Meinders S (red.). Stichting PDL en Albeda College. Training Passiviteiten Dagelijks Leven. OudeTonge: Mobicare, 2012:211. FysioPraxis | oktober 2015

41

N V F V G | N e d e r l a n d s e v e r e n i g i n g va n f y s i o t h e r a p e u t e n v o o r v e r s ta n d e l i j k g e h a n d i c a p t e n

S p e c i a l i s t e n k at e r n


N V M T | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R M AN U ELE T H ERAPIE

42

S p e c i a l i s t e n k at e r n

Zelfmanagement bij KANS onvoldoende

GRIP op KANS Werknemers met klachten aan de arm, nek en/of schouders (KANS) hebben niet altijd voldoende inzicht in de oorzaken van hun klachten, in de mogelijkheden om met hun klachten om te gaan en in de wijze waarop ze invloed kunnen uitoefenen op de klachten. Dit was een van de uitkomsten van mijn promotieonderzoek naar de effectiviteit van een zelfmanagementprogramma voor werknemers met KANS. Tekst: drs. Nathan Hutting

De prevalentie van KANS varieert van 2 tot 41% en is afhankelijk van onder meer de setting en gebruikte definitie. In 19% van de gevallen zijn de klachten chronisch en 58% van de mensen met chronische klachten maakt gebruik van zorg, bijvoorbeeld door huisarts, medisch specialist of fysiotherapeut. In veel gevallen is er sprake van aspecifieke KANS en is er onvoldoende evidentie voor effectieve behandelmethoden voor de klachten. Oorzaken KANS De exacte oorzaak van aspecifieke KANS is niet bekend. Waarschijnlijk spelen werkgerelateerde fysieke factoren een rol, evenals werkgerelateerde psychosociale en persoonlijke factoren. Zonder effectieve behandelmethoden houden werknemers met KANS pijn, beperkingen in (werkgerelateerde) activiteiten en participatieproblemen. Een zelfmanagementprogramma waarin werknemers met KANS beter met hun klachten leren omgaan en dat aandacht besteedt aan de werkgerelateerde fysieke, psychosociale, persoonlijke en externe factoren van KANS, zou het omgaan met de klachten kunnen verbeteren en op termijn de beperkingen tijdens het werk verminderen. Effectiviteit zelfmanagement Het lectoraat Arbeid & Gezondheid van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) en IQ Healthcare van het Radboudumc in Nijmegen ontwikkelden met subsidie van ZonMw een zelfmanagementprogramma voor werknemers met chronische (>12 weken) aspecifieke KANS. Het programma heet: GRIP op KANS. Het is ontwikkeld volgens de zes stappen van het Intervention Mapping-protocol en onder andere gebaseerd op: • de multidisciplinaire richtlijn Aspecifieke klachten arm, nek en/of schouders; • ervaringen en behoeften van werknemers met KANS; • kennis en ervaringen van experts op het FysioPraxis | oktober 2015

gebied van KANS, zelfmanagement en eHealth. Tijdens focusgroepen zijn de ervaringen onderzocht van enerzijds werknemers met KANS en anderzijds experts. Uit de focusgroepen met de werknemers bleek, dat ze onvoldoende inzicht en kennis hadden met betrekking tot hun klachten. Hun specifieke behoefte bestond uit oefeningen, informatie over het omgaan met de

klachten, werkdruk en stress, het in acht nemen van de eigen grenzen en communiceren over de klachten met anderen. In de focusgroepen met de experts werd aangegeven dat de interventie zich zou moeten richten op het versterken van de eigen-effectiviteit en op empowerment. De experts bevestigden dat werknemers met KANS moeite hebben met het managen van hun klachten en hun werk (situatie). Een zelfmanagementprogramma in combinatie met eHealth zou


GRIP op KANS Het zelfmanagementprogramma bestaat uit groepsbijeenkomsten en een eHealthmodule. In de groepsbijeenkomsten worden onderwerpen behandeld als werkdruk, belastbaarheid, kernkwaliteiten, timemanagement, omgaan met pijn en vermoeidheid, (omgaan met) stress, gezonde leefstijl, communicatie, samenwerken en inschakelen van ondersteuning, omgaan met negatieve emoties en positief denken. Aan het eind van elke bijeenkomst wordt er een individueel actieplan opgesteld voor de daaropvolgende week. Daarnaast is er ook aandacht voor oefeningen, waaronder spierontspanningsoefeningen, sport en lichamelijke inspanning. Via de eHealthmodule kunnen werknemers aanvullende informatie opzoeken. Promotor van het onderzoek is prof. dr. Ria Nijhuis van der Sanden, co-promotoren zijn dr. Josephine Engels, dr. Yvonne Heerkens en dr. Bart Staal.

Resultaten De resultaten van zowel de RCT als de semigestructureerde interviews publiceer ik later dit jaar in mijn proefschrift en als wetenschappelijk artikel. De resultaten kunnen invloed hebben op behandelmethoden van fysiotherapeuten voor aspecifieke chronische KANS. De uitkomsten zijn dan ook mogelijk relevant voor arbeidsfysiotherapeuten en manueel therapeuten die werknemers met KANS behandelen.

Nathan Hutting is manueel therapeut bij het Centrum Fysiotherapie & Manuele Therapie in Rijen. Daarnaast is hij bestuurslid van de NVMT. Hij is als onderzoeker verbonden aan het lectoraat Arbeid & gezondheid van de HAN in Nijmegen

een goede ondersteuning kunnen zijn voor deze doelgroep.

en als promovendus aan het Radboudumc (IQ Healthcare) in Nijmegen. Hij is bereikbaar via nathan.hutting@han.nl.

Opzet effectiviteitsonderzoek De effectiviteit van het programma werd onderzocht door middel van een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT). Tussen september 2012 en januari 2014 werkten in totaal 123 werknemers met KANS mee aan het onderzoek; de helft deed mee aan het zelfmanagementprogramma GRIP op KANS, de andere helft fungeerde als controlegroep. De controlegroep maakte gebruik van de gebruikelijke behandelmethoden voor KANS. De DASH (disabilities of the arm, shoulder and hand)-vragenlijst werd gekozen als primaire uitkomstmaat. Daarnaast werden er andere vragenlijsten gebruikt als secundaire uitkomstmaat om zo het effect van het programma vast te stellen. De werknemers vulden de vragenlijsten in aan het begin van het onderzoek en na 3, 6 en 12 maanden. Ze ontvingen ook een vragenlijst over hun ervaringen met de interventie. Naast de kwantitatieve evaluatie door middel van een RCT werd er ook een procesevaluatie uitgevoerd. Deze procesevaluatie bestond uit semigestructureerde interviews met 31 deelnemers aan GRIP op KANS. De deelnemers werden gevraagd naar hun ervaringen met het

Geraadpleegde literatuur

Nathan Hutting

programma en naar mogelijke verbeterpunten. Daarnaast bestond de procesevaluatie uit een vragenlijst over de ervaringen met het programma, ingevuld door alle deelnemers aan GRIP op KANS.

Zonder effectieve behandelmethoden houden werknemers met KANS pijn, beperkingen in werkgerelateerde activiteiten en participatieproblemen

• Bartholomew L, Parcel G, Kok G, et al. M. Planning health promotion programs. An Intervention Mapping Approach. [Book, 3rd edition]. San Francisco, 2011. • Detaille SI, Heerkens YF, Engels JA, et al. Effect evaluation of a self-management program for Dutch workers with a chronic somatic disease: a randomized controlled trial. J Occup Rehabil 2013;23(2):189-199. • Huisstede BM, Bierma-Zeinstra SM, Koes BW, et al. Incidence and prevalence of upper-extremity musculoskeletal disorders. A systematic appraisal of the literature. BMC Musculoskelet Disord 2006;7:7. • Huisstede BM, Wijnhoven HA, Bierma-Zeinstra SM, Ket al. Prevalence and characteristics of complaints of the arm, neck, and/or shoulder (CANS) in the open population. Clin J Pain 2008;24(3):253-259. • Hutting N, Detaille SI, Engels JA, et al. The development of a self-management program for employees suffering from complaints of the arm, neck and/or shoulder: an intervention mapping approach. J Multidiscip Healthc 2015;8:307-20 • Hutting N, Heerkens YF, Engels JA, et al. Experiences of employees with arm, neck or shoulder complaints: a Focus Group Study. BMC Musculoskelet Disord 2014;15:141. • Hutting N, Engels JA, Staal JB, et al. Development of a self-management intervention for employees with complaints of the arm, neck and/or shoulder (CANS): a focus group study with experts. J Occup Med Toxicol 2015;10:9. • Hutting N, Staal JB, Heerkens YF, et al. A self-management program for employees with complaints of the arm, neck or shoulder (CANS): study protocol for a randomized controlled trial. Trials 2014;14:258. • Miedema HS, Feleus A. Richtlijn ‘Aspecifieke klachten arm, nek en/of schouders’ [Guideline ‘Non-specific symptoms of arm, neck and/or shoulders’] (Dutch). Ned Tijdschr Geneeskd 2013;157(21):A6249. • Nicholas RA, Feuerstein M, Suchday S. Workstyle and upper-extremity symptoms: a biobehavioral perspective. J Occup Env Med 2005;47(4):352-361. • Verhagen AP, Bierma-Zeinstra SM, Burdorf A, et al. Conservative interventions for treating work-related complaints of the arm, neck or shoulder in adults. Cochrane Database Syst Rev 2013;12:CD008742.

FysioPraxis | oktober 2015

43

nVMt | neDerlanDSe VereniGinG VOOr ManUele tHerapie

S p e c i a l i s t e n k at e r n


N V R F | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G VAN RE VALI D ATIE F Y S I O T H ERAPE U TEN

44

S p e c i a l i s t e n k at e r n

Van zorginstituten naar zorgnetwerken

Toekomst revalidatie: binnen of buiten de instelling? De NVRF organiseerde dit jaar een beroepsinhoudelijk minisymposium over de positie van de revalidatiefysiotherapeut. Het symposium vond plaats in Revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht. De sprekers namen de bezoekers in vogelvlucht mee naar de nieuwe kansen en uitdagingen voor de revalidatiefysiotherapie.

Luthart gaf aan dat veel deskundigen buiten de projectgroep het BCP in concept becommentarieerd hebben in een klankbordgroep van revalidatiefysiotherapeuten, wetenschappers, onderwijsdeskundigen en stakeholders. Over twee à drie jaar verwacht Luthart een opleiding in de revalidatiefysiotherapie in Nederland.

Tekst: Huub Vossen

Jan Verberne opende het congres en heette iedereen welkom. Verberne gaf aan dat de bezoekers een primeur hadden: het eerste landelijk symposium waar meteen ook het eerste beroepscompetentieprofiel (BCP) voor revalidatiefysiotherapeuten werd gepresenteerd. Niet alleen Nederland beschikt nu over een beroepscompetentieprofiel, maar ook internationaal is dit het eerste BCP voor revalidatiefysiotherapeuten, aldus Verberne. BCP als onderscheidend instrument Zelf mocht ik als dagvoorzitter een uiteenzetting geven over de rol van een minisymposium als podium voor revalidatiefysiotherapeuten. Willen we als revalidatiefysiotherapeuten niet opgaan in de massa van zorginstellingen, dan zullen we moeten aangeven wat revalidatiefysiotherapie bijzonder maakt. Waarin is revalidatiefysiotherapie anders dan bijvoorbeeld ziekenhuisfysiotherapie waar alles draait om care? In de revalidatie staat care in combinatie met zelfredzaamheid meer op de voorgrond dan cure. Het BCP is ons eerste instrument om revalidatie gestalte te geven in de fysiotherapie. De masteropleidingen zijn nu aan zet om een curriculum voor revalidatiefysiotherapie te ontwikkelen. Opbouw BCP Peter Luthart presenteerde de ins en outs over de opbouw van het BCP voor revalidatiefysiotherapeuten. Het BCP is ontwikkeld door een projectgroep. Deze projectgroep stond voor de uitdaging om te starten met een nullijn: waarin zijn we als revalidatiefysiotherapeuten onderscheidend van algemeen fysiotherapeuten? Deze vraag beantwoorden bleek een complex proces, vertelde Luthart. Het Canmeds-model bood de projectgroepsleden echter richting om de domeinen in de revalidatie te verhelderen. FysioPraxis | oktober 2015

Dwars door alle lijnen Ruud van der Veen stak zijn betoog af met de Stepped Care-filosofie. Deze luidt: een patiënt krijgt in eerste instantie de meest effectieve, minst belastende, goedkoopste en kortste vorm van behandeling die gezien de aard en de ernst van de problematiek mogelijk is. Pas als blijkt dat de aangeboden behandeling onvoldoende effect heeft, wordt naar een intensievere behandeling overgegaan. Verschillende stakeholders zien de revalidatiesector als mogelijke bewaker van deze filosofie en als een voorbeeldspecialisme met een regierol. Met dit thema zette Van der Veen de revalidatiefysiotherapeut direct op de kaart als bewaker van de Stepped Care-filosofie door de lijnen heen. Dit houdt een directe samenwerking in tussen de nulde, eerste, tweede en derde lijn, ofwel van zorginstituut naar netwerkorganisatie. Van der Veen ging vervolgens verder met de ontwikkelingen rondom de substitutie naar de anderhalvelijnszorg, waarin volwaardige multidisciplinaire revalidatieteams werken in de periferie. Dit creëert kansen voor instellingen, maar vraagt

ook afbakening om de kwaliteit in de revalidatie te bewaken, aldus Van der Veen. 10% behandelinzet via eHealth Zonder eHealth geen revalidatie, luidde de presentatie van Marit Dekker. Ze is projectleider Telemedicine. De definitie van telemedicine is: een proces in de gezondheidszorg of het geheel van de zorgprocessen waarbij wordt voldaan aan elk van de twee volgende kenmerken: afstand wordt overbrugd door gebruikmaking van informatietechnologie en telecommunicatie (ICT) en er zijn ten minste twee actoren betrokken waarvan er minimaal één erkende zorgverlener is (BIG-geregistreerd) of handelt onder verantwoordelijkheid van een erkende zorgverlener. Dekker benoemde vervolgens de vele categorieën waarin eHealth zijn weg al heeft gevonden, zoals videoconsulten en sensorbased-technologie. Voor de revalidatiefysiotherapeut zijn er veel oefenapplicaties mogelijk die onafhankelijk van tijd en plaats gegeven kunnen worden met een individueel behandelplan, gekoppeld aan feedback over status en vooruitgang. De gezamenlijke instellingen voor de revalidatiezorg hebben zich uitgesproken om over vier jaar 10% van de behandelinzet te laten verlopen via telemedicine. Huub Vossen is manueel therapeut bij Heliomare Revalidatie en bestuurslid van de NVRF. Hij is bereikbaar via h.vossen@nvrf.nl.

Stepped Care-filosofie Een patiënt krijgt in eerste instantie de meest effectieve, minst belastende, goedkoopste en kortste vorm van behandeling die gezien de aard en de ernst van de problematiek mogelijk is. Pas als blijkt dat de behandeling onvoldoende effect heeft, wordt naar een intensievere behandeling overgegaan.

In de revalidatie staat care in combinatie met zelfredzaamheid meer op de voorgrond dan cure


Fysiotherapie bij ziekenhuisopname

FLITZ bevordert bewegen tijdens opname te consulteren tijdens opname en kort na ontslag.

Een ziekenhuisopname gaat voor veel patiënten gepaard met een periode van inactiviteit. Om achteruitgang van het fysiek functioneren te voorkomen krijgt vanaf deze zomer een geselecteerde groep patiënten van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) op indicatie fysiotherapie (FLITZ). Een eerdere enquête onder 336 patiënten laat zien dat er behoefte is aan (meer) fysiotherapeutische ondersteuning van het bewegen rondom de ziekenhuisopname. FLITZ zou aan deze behoefte kunnen voldoen. Tekst: Jorrit Meesters, Danielle Conijn, Lucy Fremouw, dr. Eric Vermeulen en prof. dr. Thea Vliet Vlieland

NVZF vertegenwoordigd in pilot FLITZ De pilot in het LUMC wordt mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Wetenschappelijk College Fysiotherapie (WCF) van het KNGF. De pilot loopt van juni tot november 2015 met medewerking van een stuurgroep waarin de NVZF vertegenwoordigd is in de persoon van Rik van Hooff.

FLITZ staat voor Fysiotherapie ter bevordering van LIchamelijke activiteit door Training tijdens de Ziekenhuisopname. FLITZ is een interventie die gezond beweeggedrag bevordert van patiënten tijdens en direct na een ziekenhuisopname langer dan twee dagen. In FLITZ worden verschillende fysiotherapeutische interventies gecombineerd aangeboden. Gecombineerde interventies FLITZ bestaat uit een combinatie van interventies met als doel de patiënt dagelijks te ondersteunen om zelfstandig in beweging te komen tijdens de ziekenhuisopname. De interventies die in FLITZ worden gecombineerd, zijn: • digitale en papieren informatie over lichamelijke activiteit rondom de opname; • een activiteitenplanner via pictogrammen aan het bed voor de voedingsassistent, verpleegkundige, arts en fysiotherapeut; • driemaal daags een oefenprogramma via een videofilm (ziekenhuistelevisie, YouTubekanaal); • een individueel beweegprogramma via een digitaal oefenprogramma met de applicatie Physitrack® waarin stapsgewijs dagelijkse oefeningen en activiteiten worden toegevoegd; • een stappenteller/Fitbit om het eigen beweeggedrag te monitoren; • fysiotherapie à la carte: een beweegcoach (e-mail en telefoon) door patiënten zelf

Pilot in LUMC In het LUMC wordt FLITZ als pilot uitgetest (juni-november 2015), aangeboden door de fysiotherapeut. Als de patiënt in aanmerking komt voor reguliere fysiotherapie, wordt FLITZ naast de reguliere therapie aangeboden. De pilot wordt uitgevoerd onder dertig patiënten van twee chirurgische afdelingen. De ervaringen van de groep van dertig patiënten wordt vergeleken met die van dertig andere patiënten die FLITZ niet aangeboden krijgen. In de pilot worden vooraf en tot vier weken na de FLITZ-interventie enkele uitkomsten gemeten, waaronder het fysieke activiteitenniveau. Hiervoor wordt een vragenlijst gebruikt en een activiteitenmonitor (Activ8). Daarnaast worden de gebruikerstevredenheid en de haalbaarheid in kaart gebracht. Om ervoor te zorgen dat FLITZ goed wordt ingebed in de dagelijkse zorgroutine, start er op iedere afdeling een implementatiestrategie in de vorm van voorlichtingsbijeenkomsten voor verpleegkundigen en artsen, promotiemateriaal en terugkoppelingsbijeenkomsten. Toekomstplannen Als uit onderzoek blijkt dat FLITZ haalbaar is, wordt de interventie op andere afdelingen in het LUMC geïmplementeerd en geëvalueerd. Momenteel verkennen we ook de mogelijkheden om zorgverleners in andere ziekenhuizen te ondersteunen bij het aanbieden van deze interventie. Omdat er in meer ziekenhuizen in Nederland soortgelijke initiatieven zijn, voelen we de noodzaak om een landelijke werkgroep op te zetten met als doel intensief samen te werken en tot landelijke afstemming te komen. We kunnen dan meer kennis delen over bijvoorbeeld de meest effectieve onderdelen van interventies. Mogelijk kunnen we ook een set van meetinstrumenten ontwikkelen. Kijk voor meer informatie op www.nvzf.nl.

Jorrit Meesters is als ziekenhuisfysiotherapeut werkzaam in het LUMC. Hij is bereikbaar via j.j.l.meesters@lumc.nl.

FysioPraxis | oktober 2015

45

N V Z F | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R Z IEKEN H U I S F Y S I O T H ERAPIE

S p e c i a l i s t e n k at e r n


Andullatietherapie als aanvulling op uw huidige therapievormen Andullatie is mogelijk een aanvulling op uw huidige therapie. Het is geschikt voor mensen met chronische spier- en gewrichtsklachten (artrose, reuma, chronische rugproblemen). Het kan een hulpmiddel zijn bij fibromyalgie en CVS. Het herstelt het lichaam na het sporten, het geeft een algehele ontspanning en helpt dus in het verminderen van stress. Joost Magermans is eigenaar en manager van een bloeiende fysiotherapiepraktijk in het Zuid-Hollandse Oostvoorne. In de drie vestigingen, Dorpsplein, Meander en Rockanje, behandelt hij samen met zijn zeskoppige team de meest verscheidene ziektebeelden. Van rugpijn, COPD, artrose, diabetes type 2 tot etalagebenen. In 2013 kwam hij in contact met de firma Home Health Products (hhp), die de Andumedic ontwierp en wereldwijd aan de man brengt. Joost gebruikt het andullatiematras sinds een aantal jaren in zijn praktijk en via een interview polsen we zijn bevindingen. Voor zijn beroep blijft Joost graag op de hoogte van de allernieuwste therapieën. Zo maakte hij kennis met de andullatietherapie. Het verbaasde hem dat vergeleken met Duitsland en België deze therapie nog vrij onbekend is in Nederland. De firma hhp gaf hem de kans de therapie uit te testen in zijn praktijk. Joost: “Hhp investeerde ook een mooi bedrag in de marketing van de praktijk en maakte andullatietherapie in één weekend bekend in de gemeente.” FysioVoorne beschikt sinds 2013 over een Andumedic en de reacties van de patiënten zijn volgens Joost ronduit enthousiast.

Andullatie ter behandeling De typische fysiotherapeutische behandeling is vooral gericht op beweegtherapie. “Maar juist hier komen patiënten vaak in de problemen”, legt Joost uit. “Ze doen te weinig of juist te veel. Andullatie kan hier de ideale aanvulling bieden.” Vóór een behandeling legt Joost zijn patiënten uit wat er tijdens andullatietherapie eigenlijk gebeurt:

NEERLOOPWEG 9 4814 RS BREDA

“De mechanische vibraties werken in op celniveau en hebben een betere doorbloeding en een ontspannend en pijnverzachtend effect tot gevolg.”

Reacties van patiënten Volgens Joost zijn de verhalen van patiënten die een sessie hebben gehad heel wisselend. “Maar over het algemeen is iedereen enthousiast. Mensen voelen zich lekker, ontspannen, ze komen ‘tot inkeer’. Bovendien is het voor mij ook een mooi middel om een gesprek aan te knopen.” Als hardloper heeft Joost ook zelf de aangename effecten van de therapie ondervonden. “Na een hardloopsessie over het strand, gevolgd door een douche zorgt een kwartiertje andulleren voor een uitstekend herstel, vooral aan mijn kuiten. Ik vind het geweldig.”

076 - 532 90 50

Toekomst van andullatie “Ik geloof sterk dat er een mooie toekomst is weggelegd voor andullatie, niet alleen als aanvulling op de klassieke fysio, maar ook als thuisbehandeling voor de patiënt. Want ook in Nederland is de tendens dat mensen voortaan veel meer zelf zullen moeten betalen aan ziektekosten. Uiteraard vergt een Andumedic een kleine investering, maar uiteindelijk krijg je een heel goed resultaat. Vaak is het zo dat de patiënt via de fysiotherapeut kennismaakt met het systeem en dan gauw overgaat tot persoonlijke aanschaf. Al ken ik ook een aantal bewoners uit dezelfde straat die samen hebben geïnvesteerd in een gemeenschappelijke Andumedic”, besluit Joost.

Meer weten over de mogelijkheid van andullatietherapie in uw praktijk? Contacteer ons!

SERVICE @ HHP-PROFESSIONAL.COM

WWW.HOMEHEALTHPRODUCTS.NL WWW.GEZONDHEIDSWIJZER.NU


VAN EEN FYSIOTHERAPEUT

Praktijk voeren

Hoe bewaak je de

bezieling

als je twijfelt of je praktijk over twee jaar nog bestaat? Bel de VvAA Ondernemerslijn

030 247 41 94 Voor alle vragen over uw praktijkvoering

Ad Keulers, fysiotherapeut, lid sinds 1982

Worstelt u met toenemende administratie? Hoe houdt u de kosten van uw praktijk in de hand? Functioneren uw medewerkers nog optimaal? Of is er een andere kwestie waar u tegenaan loopt? Bel dan de VvAA Ondernemerslijn. In 10 minuten vertellen onze adviseurs u wat uw volgende stap kan zijn. Kosteloos. Dat geeft u de rust u weer vol bezieling aan uw vak te wijden. Bel 030 247 41 94 of ga naar vvaa.nl/ondernemerslijn.


IMITATION iS THE BEST FORM OF FLATTERY... G-Star, Lacoste, Nike, Rolex en Louis Vuitton. Grote merken worden nagemaakt. CureTape hoort ook in dat rijtje. Wees dus gewaarschuwd en koop alleen via onze officiële dealers. Alleen met onze originele, TÜV-gecertificeerde & latexvrije tape garanderen wij het beste materiaal voor optimaal herstel. Pas op voor namaak, er is maar één echte CureTape!

www.curetape.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.