K p didaktiek tdt verbaal 2018 2

Page 1

Didaktiek Train de trainer verbaal

Inhoud Kolb: leerstijlen en leertips voor de trainer. ...................................................................... 2 Feedback geven na een praktijksimulatie; een samenspel tussen trainer en acteur........ 5 Hoefijzer werkvorm bij het weigeren van een verzoek (preventie) ................................... 7 Carrousel werkvorm bij aanspreken op gedrag. (preventie)............................................. 8 Situatieschets ontwerpen (voorbeeld) .............................................................................. 9 Instructie geven bij het trainen van de stop techniek...................................................... 10 Opdracht bij follow-up training preventie, agressiehantering en opvang. ....................... 13 Evaluatieformulier (voorbeeld) ....................................................................................... 15

1


Kolb: leerstijlen en leertips voor de trainer. Ieder mens leert op zijn of haar eigen manier. Leren is een proces dat uiteindelijk leidt tot gedragsverandering. De psycholoog Kolb deed veel onderzoek naar de fasen in het leergedrag van mensen en vond vier fasen. Deze fasen kunnen je inzicht geven in wat nu eigenlijk jouw voorkeursleerstijl is. Er bestaan namelijk vier leerfasen die elkaar logisch opvolgen. Hieronder volgt een overzicht: ∂ ∂ ∂ ∂

Concreet ervaren /voelen Waarnemen en overdenken /kijken Abstracte begripsvorming /denken Actief experimenteren /doen

Het leermodel wordt een cyclisch model genoemd, vanwege het logische opvolgen van de fasen. Je kunt dus de leerfasen in elke mogelijke volgorde doorlopen. Je kunt zelfs een fase overslaan. Wanneer je fasen overslaat, daalt het leerrendement wel weer. Dit is logisch, want de ervaring wint aan waarde als je erover hebt nagedacht, gereflecteerd en inzichten worden pas bruikbaar als je ze uitprobeert en experimenteert. De vier leerstijlen van Kolb Idealiter bevindt je je tijdens het leerproces dus in alle vier de fasen. Waar je beginpunt ligt, verschilt per persoon. Er zijn vier leerstijlen te onderscheiden. Elke leerstijl is weer gekoppeld aan de fasen in de leercyclus (zie afbeelding).

Fase

1

2

Waar staat deze fase voor?

Leerstijl

Voorbeeld Wat is er nieuw?

Concreet ervaren/voelen

Accomodator/Doener

Waarnemen en overdenken/ kijken

Divergeerder/Bezinner/Dromer

Ik ben in voor alles!

2

Ik wil hier even over nadenken


3

Abstracte begripsvorming/ denken

4

Actief experimenteren/doen

Assimilator/Denker

Convergeerder/Beslisser

Hoe is dat met elkaar gerelateerd? Zijn er verbanden?

Hoe kan ik dit toepassen in de praktijk?

Doeners leren het beste van: ∂ ∂ ∂ ∂

De directe ervaring Dingen doen In het diepe gegooid worden met een uitdagende opdracht Het opdoen van nieuwe ervaringen

Het oplossen van problemen De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij horen. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich gemakkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. Hij zoekt vaak zelf nieuwe (leer)situaties op, maar neemt soms onnodige risico's. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij zonder na te denken over tot actie. Het is voor een doener niet altijd gemakkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Tips voor de trainer. Sfeer en menselijk contact zijn belangrijk. Doe veel samen. De cursist leert het best in het samenwerken, geef hem taken en projecten. De cursist heeft uitdagingen, spanningsvolle situaties nodig, die om snelle keuzes vragen. Soms gaat de cursist zonder nadenken te werk. Evalueer een taak achteraf, help hoofd- en bijzaken te onderscheiden.  Geef de cursist de nodige tijd en ruimte om dingen uit te proberen.    

Bezinners leren het beste van:

∂ ∂ ∂

Activiteiten waar ze de tijd voor krijgen Activiteiten waar ze (achteraf) gestimuleerd worden na te denken over hun acties Het krijgen van een kans om eerst te denken en dan pas te doen

Het nemen van beslissingen waar geen tijdslimiet of tijdsduur aan verbonden zijn De dromer kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen. Een dromer leert het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen.' Sommige dromers twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico's. Door zijn fantasie en inleving legt de dromer snel verbanden tussen verschillende situaties. Dromers maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig.

3


Tips voor de trainer.  Zorg voor verschillende meningen over een probleem: dat stimuleert.  Geef de cursist tijd en ruimte om ervaringen te verwerken en gevoelens te uiten.  De cursist leert het best als de trainer de leerstof met voorbeelden (visueel) uitlegt.  Leg geen limiet of tijdsduur op: dromers hebben er een hekel aan.  Moedig dromers aan: dan leren ze beter en liever. Denkers leren het beste van:

∂ ∂ ∂ ∂

Gestructureerde situaties met duidelijke doelstellingen (congressen, boeken, hoorcolleges) Situaties waar ze intellectueel uitgedaagd worden De mogelijkheid te krijgen de tijd te nemen om relaties uit te leggen met kennis die ze al hebben De kans krijgen om vragen te stellen en de basismethodologie of logica te achterhalen

Theoretische modellen en systemen De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij kijkt vooral naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze Ieren het best uit boeken en directe uitleg: die zijn duidelijk en logisch opgebouwd. Ze leggen graag een relatie met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid of wanorde. Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms staan ze niet echt met de voeten op de grond en komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten. Tips voor trainer.  De cursist weet graag waarom hij iets moet Ieren. Vertel het hem.  Een denker heeft orde en rust nodig bij zijn werkplek en in de werkplaats. In groepjes werken is niet echt aan hem besteed.  Geef de cursist de tijd om zelf het hoe, wat en waarom te ontdekken.  Bemoei je je niet te veel. Denkers ervaren dat snel als bemoeienis, een inperking van hun ambities.  De cursist heeft uitdagingen (complexe vraagstukken) nodig. Beslissers leren het beste van: ∂ ∂ ∂

Duidelijke verbanden tussen leren en werken Het richten op praktische zaken De kans te krijgen dingen uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert

Technieken die getoond worden met duidelijke praktische voorbeelden De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Maar soms weet hij niet wat te doen als er zich plots een hindernis voordoet. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van de leermeester. Een beslisser is veeleer gericht op taken dan op mensen. Bij geklets wordt hij ongeduldig. Tips voor trainer.  Help de cursist een duidelijke rode draad te herkennen in de leerstof.  Geef de cursist de kans om met eigen oplossingen te experimenteren.  Laat de cursist zelf een probleem oplossen, maar geef hem aanwijzingen en raad.  De cursist leert het best als je voorbeelden uit de praktijk geeft.  Maak de cursist duidelijk dat wat hij nu leert, later van pas komt 4


Feedback geven na een praktijksimulatie; een samenspel tussen trainer en acteur. We hebben n.a.v. een trainer - acteur dag afgesproken dat de volgorde van feedback geven als volgt gaat verlopen. Op uitnodiging van de trainer eerst korte ontlading bij de cursist. Even stoom afblazen en ruimte maken voor feedback ontvangen. Hoe heeft de cursist de oefening ervaren? Gericht op gevoel. Dan direct de acteur op uitnodiging van trainer feedback geven. Te starten met 2 - 3 effectieve gedragingen in het licht van de trainingsvraag, daarna feedback over mogelijk minder effectief gedrag ( max. 2 gedragingen) Beleving, behoefte en indruk van de acteur kunnen in deze fase ondersteunend zijn. De trainer vat samen en laat de cursist in het licht van de trainingsvraag zelf gedragsalternatieven verwoorden. Dit vergroot de interne motivatie van de cursist om opnieuw te oefenen. Ter ondersteuning bij minder effectief gedrag kan de trainer vragen waar de acteur behoefte aan zou hebben gehad. De acteur geeft geen tips/aanbevelingen, mits de trainer of cursist hem hier specifiek om vraagt. Aanbevelingen kunnen desgewenst ook aan de groep gevraagd worden. Niet meer als 2 aanbevelingen! Trainer legt de relatie met de theorie. Voor wat betreft de wijze waarop de acteur feedback geeft hebben we een aandachtspunten geformuleerd. Deze aandachtspunten geeft houvast aan de acteurs voor de wijze waarop feedback gegeven moet worden en geeft duidelijkheid in de afstemming met de trainer. Aandachtspunten: Gedrag cursist als reactie op gedrag acteur = waarneembaar gedrag Gevoel en gedrag acteur = gevolg/effect Gedachten acteur = indruk Ad.1 Gedrag cursist als reactie op gedrag acteur De acteur benoemt concreet waarneembaar gedrag van de cursist in het kader van de trainingsvraag. Het waarneembare gedrag wordt benoemd door wat de acteur zintuiglijk waarneemt en hoort aan tekst. Dit als reactie op het gedrag van de acteur. Je kunt hierbij denken aan: tekst, stemgebruik, mimiek, gebaren, bewegen, houding, fysieke/fysiologische waarnemingen. ik hoorde je stem duidelijk en krachtig toen je stop zei je keek van me weg toen ik je vroeg om… toen je zei: ik heb de indruk…. je stapte naar achter met je handen omhoog op borsthoogte je bleef me met open ogen aankijken ik zag dat je begon te zweten met een neutrale stem en je handpalmen open zei je: ik hoor je zeggen….

Ad.2 Gevoel en gedrag acteur De acteur benoemt welke gevolg het gedrag van de cursist heeft gehad op zijn beleving en/of zijn gedrag. Ik voelde me gehoord/ontspannen toen je met neutrale stem zei: ik zie dat je kwaad bent Ik werd bozer toen je van me weg keek Ik stopte met doorlopen toen je met duidelijk stem stop zei Ik voelde verdriet toen je begripvol mijn boosheid benoemde Ad.3 Gedachten acteur Als acteur benoem je welke indruk het gedrag van de cursist bij je opriep. Het gedrag krijgt betekenis. Ik kreeg de indruk dat je zeker van je zaak was toen je met duidelijke stem stop zei Toen je van me weg keek had ik het idee dat het je niets kon schelen 5


Het kwam bij mij onzeker over toen je begon te trillen Je kwam betrouwbaar en begripvol over op het moment van aankijken Het benoemen van de indruk kan leiden tot discussie. De acteur geeft zijn idee over de cursist en het kan zijn dat dit idee niet strookt met de intentie van de cursist. Echter: het blijft wel het idee van de acteur over het gedrag van de cursist! De 3 aandachtspunten hoeven niet persÊ in chronologische volgorde worden afgewerkt. Van belang is wel dat m.n. het gedrag aan bod komt. De vraagstelling van de trainer is hier mede van afhankelijk. Doel is bv. grenzen stellen: Welk gedrag was effectief/helpend m.b.t. grenzen stellen? Wat maakte dat je stopte agressief gedrag? ( gedrag) Hoe heb je het grenzen stellen ervaren? (gevoel) Welk idee had je over de cursist toen hij je probeerde te begrenzen? (indruk) Aandachtspunten acteur bij feedback geven: Houdt de feedback kort en bondig. Geen verhalen Richt de feedback rechtstreeks aan de cursist Houdt ondertussen oogcontact met de trainer Denk aan: waarneembaar gedrag – effect - indruk Feedback vanuit acteur of vanuit rol. Voor de feedback wordt de acteur bij naam aangesproken en niet vanuit de rol. In een enkel geval kan dit wel als ondersteuning dienen, echter m.n. de indruk die de acteur heeft van de cursist wordt dan vooral uitvergroot. Hier gedoseerd mee omgaan, omdat de indruk ook negatief kan zijn. Samenspel. Bespreek vooraf met elkaar op welke wijze er feedback en de vraagstelling zal plaatsvinden. Tijdens de training checken of de afstemming naar wens verloopt en na de training met elkaar evalueren.

6


Hoefijzer werkvorm bij het weigeren van een verzoek (preventie) Doel: Kennismaken met acteur en trainen om een verzoek te weigeren. ∂ contact maken ∂ verzoek herhalen ∂ eventueel reden verzoek navragen ∂ nee verkopen ∂ inzicht tonen in belang van verzoek ∂ alternatief aanbieden ∂ neutraal assertief reageren

Voorbereiding: Aansluitend bij de doelgroep die getraind wordt 3 verzoeken voorbereiden met een klein/kort motief. De acteur start de scène met een lage frustratie intentie. Uitvoering: De cursisten staan in een kring en de acteur in het midden. De acteur( andere naam) stapt willekeurig op cursist af en heeft een verzoek. De cursist moet dit verzoek weigeren gebruikmakend van de technieken. Nabespreking: Criteria: in hoeverre werkt de aanpak escalerend. Te kort door de bocht, of juist te wijdlopig. Acteur geeft direct feedback in de vorm van indruk, top en eventueel tip. Trainer vat samen, relateert feedback aan de theorie, laat cursist dit verwoorden en eventueel nog een keer trainen.

Voorbeeld: Context: verpleegafdeling algemeen ziekenhuis, familielid heeft verzoek aan medewerker. Verzoek: wil mobiel lenen om naar huis te bellen wil nu arts spreken over kind wil een andere kamer voor familielid

Context psychiatrische instelling. Clint heeft verzoek aan behandelaar/begeleider. wil geld lenen voor strippenkaart mobiel lenen om afspraak te verzetten fiets lenen om naar vriend te kunnen gaan dat er nu meteen een psychiater gebeld wordt

7


Carrousel werkvorm bij aanspreken op gedrag. (preventie) Doel: op neutraal assertieve wijze aanspreken op regel/grensoverschrijdend of storend gedrag Voorbereiding: Met acteur een aantal concrete situaties voorbereiden. Acteur reageert in principe niet geagiteerd, mits hier aanleiding toe is. Het kan handig zijn om een motief te bedenken voor het gedrag. Voorbeelden: - zit te roken op plek die niet daar niet voor bestemd is omdat je slecht nieuws gehad hebt gekregen - met benen op tafel omdat je moe bent - boeren laten aan tafel omdat je leuk wilt doen - muziek staat te hard aan omdat je even wilt ontladen van drukke dag - met vinger in jampot omdat je zin hebt in zoetigheid - je laat rotzooi achter omdat je geen zin hebt om op te ruimen

Uitvoering: Cursist spreekt acteur aan. Acteur heeft naam gekregen. De wijze van aanspreken zal bepalen of acteur het aanspreken accepteert en het gedrag wil wijzigen. Feedback:  Cursist kort ontladen.  Acteur geeft eerste indruk en benoemt effectieve gedrag en ineffectieve gedrag op basis van onderstaande aandachtspunten.  Trainer vat samen en laat cursist verwoorden waar hij/zij op wil letten. (verbale vaardigheden, stemgebruik, lichaamstaal en mimiek)  Eventueel opnieuw oefenen.  De groepsfeedback en videofeedback achterwege laten.

Aanspreken op regel/grensoverschrijdend of storend gedrag: ∂ contact maken: groeten en naam noemen ∂ inzicht tonen in gedrag: benoem het concrete gedrag en het belang voor de ander, eventuele beweegredenen navragen ∂ gedrag afwijzen: wil kenbaar maken, alternatief bieden, argument geven ∂ inzicht tonen in reactie: - proactief: je zult het niet leuk vinden, ik wil dat je....... - reactief: gevoelsreflectie ∂ consequentie schetsen bij aanhoudend gedrag: keuze geven m.b.v. de of...of vorm Non-verbale aandachtspunten: ∂ stemgebruik: overwegend langzaam en laag ∂ bewegingen: voorspelbare en open ∂ mimiek: ontspannen oogcontact ∂ lopen, staan en zitten: alert en geaard

8


Situatieschets ontwerpen (voorbeeld) Psychiatrie klinisch en ambulant. Agressie telefoon of in spreekkamer Weigeren van een verzoek Grensoverschrijdend. ABC gedrag Titel: Wie : Waar: Wanneer:

Ga de boel wel effe verbouwen Psychiater, cliënt en diens partner. Meneer en Mevrouw van Rooyen. Gesprekskamer psychiater Middag 16.00uur

Wat is er aan de hand: Psychiater weigert extra medicatie te verstrekken aan cliënt. Clint gebruikt alcohol en in combinatie met extra rustgevende medicatie (Seresta Forte) en heeft al eerder met deze combinatie een TS gedaan. Psychiater wijst op gevaar van onverschilligheid en kans op TS. Bovendien werkt het stemmingsherstel tegen en afhankelijkheid in de hand. Telefoon: Partner cliënt telefoneert op dat moment en eist medicatie voor partner. Dreigt langs te komen en evt. met geweld e.e.a. af te dwingen. Gesprekskamer: Partner verwijt de psychiater niet te helpen en begint te tieren en dreigt de psychiater een lesje te leren. Voorgeschiedenis: Partner heeft de laatste jaren na de dood van dochter geprobeerd de cliënt te helpen en te ondersteunen. Clint is steeds meer gaan drinken en pillen slikken. Het huishouden is ontwricht en niets is meer hetzelfde. Motief voor de agressie: Partner wil rust in de tent en geen gedoe met dronken vrouw. Voelt zich machteloos. Heeft zelf ook verdriet van dood dochter.

9


Instructie geven bij het trainen van de stop techniek Stoptechniek. Om deze oefening te doen, wordt er nog kort verwezen naar de theorie en de betekenis van een krachtige confrontatie, bij grensoverschrijdende agressie met hoge intensiteit en expressiviteit. De hele groep staat in een kring. Samen met de trainer voeren ze alle oefeningen stap voor stap uit. Aandachtsgebieden: Non-verbaal: 1. Neem ruimte 2. Oogcontact 3. Voetenwerk 4. Handenwerk 5. Stemgebruik Verbaal: 6. Taal/tekst

Ad 1. Neem ruimte Doel: ∂ Zowel letterlijk als figuurlijk uit de strijd stappen (deëscaleren) ∂ Geeft tijd om alternatief te vinden ∂ Geeft meer overzicht De slip stap zorgt ervoor dat je in balans blijft en niet over je eigen benen struikelt (je sterkste kant blijft daardoor voor staan), en zo de agressor toch de ruimte geven om zijn woede te uiten. Wanneer je dichter naar de agressor toe stapt, is de kans aanwezig dat de situatie escaleert.

Oefening: Demonstratie slip-stap en laten oefenen, eerst in rechte lijnen naar achter verplaatsen, daarna door de ruimte heen verplaatsen (bijvoorbeeld richting de deur).

Ad 2. Oogcontact: Doel: ∂ Om contact te maken met de agressor, en krachtig over te komen, is het maken van oogcontact zeer belangrijk. Professional houdt hiermee controle en regie over de situatie. ∂ Het aflezen van emoties (zoals angst, verdriet, woede, enz) ∂ Als iemand wil gaan slaan, schoppen of vastpakken geven de ogen dit al in de meeste gevallen aan.

Oefening: Oefen slip-stap, en kijk degene die tegenover je staat aan, blijf dit volhouden.

10


Ad 3. Voetenwerk: Doel: Belangrijk bij het hanteren van een krachtige confrontatietechniek is je algehele houding, deze dient stevig en “geaard” te zijn. Stevig staan: ∂ voeten stukje uit elkaar (schouderbreedte) ∂ gewicht in het midden ∂ zwaartepunt in de onderbuik ∂ knieën gebogen (geeft mobiliteit en veerkracht) ∂ knieën boven de voeten staan. Het draaien van de romp, is om je lichaam minder kwetsbaar op te stellen naar de agressor. Een voet voor en een voet naar achteren op 45 graden, ervaar of je stevig staat, probeer dit ook met het andere been. Welke vind je het stevigst? Oefening: Opdracht blijf op je plaats staan.  Een gaat stevig staan en de ander probeert de ander voorzichtig om te duwen. Laat de mensen ervaren wat er gebeurt.  Daarna ga je duwen en soms alsof je gaat duwen (kunst is om niet te anticiperen met het bovenlichaam waardoor je uit balans raakt)  Daarna de zelfde opdracht maar nu mogen de mensen zich wel verplaatsen en meegaan met de beweging. Ad 4. Handenwerk: Doel: Om je territorium goed af te schermen, en om een krachtig signaal af te geven, wordt er ook gebruik gemaakt van handgebaren. Handen worden op schouderhoogte, in verticale stand, met de ellebogen gebogen in een non verbaal stop-gebaar gehouden Houdingen die andere non-verbale betekenis kunnen hebben: ∂ armen over strekken ∂ soort duw houding aannemen, ellebogen naar buiten gedraaid (zgn. volleybal houding) ∂ handen niet verticaal houden ∂ handen ongelijk houden (vecht houding) ∂ ik geef me over houding (handen wijd in de lucht) ∂ armen naar beneden wijzend en handpalmen laten zien ∂ belerende vinger opsteken Oefening: Demonstratie en oefenen slip-stap in combinatie met stopgebaar Ad 5. Stemgebruik: Doel: De agressor een stevig signaal te geven, is het belangrijk om gebruik te maken van een krachtige stem. Het stemvolume van de professional is bij het aanspreken net iets luider dan die van de agressor. Oefening:  Maak met je stem een geluid alsof je een kat weg jaagt: ksst-geluid  Maar hierbij gebruik van je ademsteun, deze komt van onder uit de buik. Het helpt bij deze oefening om je hand op je onderbuik te leggen.

11


 Ga daarna in plaats van het ksst- geluid, dit vervangen door het woord stop. Oefen hierbij verschillende volumes of laat het volume steeds harder worden. Ad 6. Taal/tekst: Doel: Om contact te maken met de agressor, wordt er gebruik gemaakt van korte zinnen/ woorden, om de agressor het stop-teken te geven, het gedrag direct af te wijzen, en te benoemen welk gedrag je wel wilt. ∂ de slip-stap en handgebaren worden bij deze oefening gewoon doorgeoefend, hierbij komen dan de woorden ∂ Oefen het woord stop, de naam van de persoon kan hier ook bij genoemd worden. De woorden doen nog meer een appel op de agressor wanneer zijn naam genoemd wordt.

Oefening: Trainer varieert in mate van intentie.  Oefen dan: Stop-niet-dichterbij  Vervolgens: Stop-niet-dichterbij-afstand-houden  Daarna: Stop-niet-dichterbij-afstand-houden en dan wanneer je merkt dat je contact hebt met de agressor en de agressor stopt met dichterbij komen kun je je handen naar beneden openen en zeggen: Je bent hartstikke boos hè? Schakel met je stemgebruik: zachter en langzamer!  Wanneer een agressor op je afloopt met een wijzende vinger, kun je hem zeggen zijn vinger naar beneden te brengen, ondersteun dit met een handgebaar, functioneel wijzen

12


Opdracht bij follow-up training preventie, agressiehantering en opvang. Het doel van deze opdracht is om: ∂ inventariseren en reflecteren op agressiepreventie, agressiehantering en opvang ∂ kwaliteiten en aandachtspunten herkennen ∂ trainingsvraag formuleren Beantwoord onderstaande vragen voor jezelf of gebruik ze voor een intervisie opdracht. Formeer dan twee/drietallen, interviewer(s) en geïnterviewde en gebruik ongeveer 15 minuten per persoon. Inventariseren van onderwerp en concreet voorbeeld. Over welk onderdeel van preventie, agressiehantering of opvang wil je iets vertellen. Wat maakt dat je dit inbrengt? (eigen moeite, een lastige situatie,) Relateer het onderwerp preventie, agressiehantering of opvang aan een concreet voorbeeld!!! Hulpvragen om concreet voorbeeld inzichtelijk te maken: wie waren erbij betrokken, waar speelde het zich af, wat is er gebeurd, welke factoren speelden mede een rol van betekenis Analyse van het concrete voorbeeld. Kies de relevante vragen en bedenk zelf ook vragen, vat regelmatig samen.

-

Wat dacht je toen de situatie zich afspeelde Hoe heb je de situatie ervaren, welke gevoelens speelden een rol Hoe denk je dat jouw non verbale communicatie er uit zag Wat deed de ander en zei de ander Wat communiceerde de ander non verbaal Wat denk je dat de ander dacht op dat moment? Hoe zal de ander de situatie hebben ervaren? Welke interventies heb je bewust ingezet Wat ging je daarbij goed af? Wat verliep minder goed? Welke andere factoren belemmeren een effectieve aanpak? Is dit een herkenbaar patroon voor je/ Enig idee hoe dat patroon zich heeft ontwikkeld?

Agressiehantering:

-

Op welke wijze heb je jezelf onder controle gehouden

-

Op welke wijze heb je fysiek moeten handelen

Hoe groot was de afstand tussen jou en de ander Welke soort(en) en uitingsvormen van agressie zijn van toepassing Was deze vorm van agressie voor jou wel of niet grensoverschrijdend? Op welke manier heb je de ABCD technieken (afleiden, buigen, confronteren, doelbewust negeren) ingezet Was dit juridisch verantwoord Welke maatregelen heb je genomen 13


Preventie:

-

Is er sprake van persoonlijk -, behandeling - of organisatiegerelateerde preventieve maatregelen

-

Was de opvang conform het protocol? Toelichting

Wat verliep hierbij (minder) effectief Opvang: Wat was het effect op jou en de ander?

Diagnostische vragen:

-

Over welke aspecten ben je tevreden/ minder tevreden Op welke manier zou je een volgende keer willen handelen Welke conclusies trek je uit dit gesprek

Formuleren van trainingsvraag

-

Met welk gedrag, gespreksmodel, protocol of interventie wil je oefenen? Wil je ontdekkend/trial and error of specifiek/doelgericht oefenen Waar wil je feedback op krijgen

Trainingsvraag

14


Evaluatieformulier (voorbeeld) Naam trainer: Naam acteur: Datum: Per vraag slechts ĂŠĂŠn vakje aankruisen 1. Welke waarde ken je toe aan het volgen van training zeer klein O O O O O O O zeer groot 2. Is de theorie en zijn de oefeningen toegesneden op jouw werksituatie? veel te weinig O O O O O O O ja, ruim voldoende 3. Ben je tevreden over de deskundigheid/werkwijze van de trainer? nee, niet tevreden O O O O O O O ja, heel tevreden 4. Ben je tevreden over de deskundigheid/werkwijze van de acteur? nee, niet tevreden O O O O O O O ja, heel tevreden

Graag kernachtig formuleren Wat was van de training het meest waardevol en waarom?

Wat was van de training het minst waardevol en waarom?

Wat zijn de kwaliteiten en valkuilen van de trainer en geef desgewenst een tip.

Wat zijn de kwaliteiten en valkuilen van de acteur en geef desgewenst een tip.

Hoe zou de training verbeterd kunnen worden? Denk daarbij aan inhoud, opzet en organisatie

Bedankt voor je medewerking!

15


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.