2022 / 50 jaar ATD bibliotheek zeven essays van alumni
01 Fleur van den Berg
02 Moreno Perna
03 Zephyr Brüggen
04 Flavia Pinheiro & Rafael Limongelli
05 Rory de Groot
06 Raoni Muzho Saleh
07 Tomas Leijen
01 Fleur van den Berg
02 Moreno Perna
03 Zephyr Brüggen
04 Flavia Pinheiro & Rafael Limongelli
05 Rory de Groot
06 Raoni Muzho Saleh
07 Tomas Leijen
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
door Fleur van den Berg
1 Philo Bergstein, Gesprekken met Jacques Presser (Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2005).
Herberg voor het denken
De bibliotheek aan de Academie voor Theater en Dans van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, is een bewaarplaats van doden, een Herberg voor het denken. Niet al het denken is van doden hier, sommige gedachten zijn van lichamen die leven, maar de bibliotheek herbergt ook de dode denkers onder wie ik me graag begeef. Achter de glazen pui, in een hoek van de derde verdieping, is het denken van de doden bewaard gebleven. Hun denken is daar aanwezig in een tijdloos, virtueel en fysiek universum. De historicus Jacques Presser, die zelf een geboren Amsterdammer was uit de buurt waar nu de Academie staat, de buurt die vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog de zogenaamde Jodenhoek in Amsterdam was, zei over de doden dit: ‘Toen is in mij het bewustzijn ontwaakt dat een van de taken van de historicus, de man die schrijft over de mensen van vroeger, is de doden stem te verlenen. De doden moeten kunnen spreken en als men het spreken belemmert dan sterven ze tweemaal.’1
Als kunstenaar heb je een soortgelijke taak als die van de historicus die Jacques Presser beschrijft. Omdat je als kunstenaar je tot de geschiedenis en haar doden verhoudt, al dan niet tegen wil en dank. Geschie-
denis bestaat uit mensen en mensen zijn verhalen die worden gevormd door personen die een kritische, reflecterende houding aannemen ten opzichte van het bestaan, dit leven waar zij tegelijkertijd middenin staan. Mensen van vlees en bloed die autonoom durven denken. Een complex denken dat niet in gemakkelijke categorieën te passen is en daardoor vaak weerstand oproept bij het grote publiek. Wanneer een gedachte niet gedeeld wordt door een meerderheid, lijkt die manier van denken geen bestaansrecht te hebben of zelfs om zeep geholpen te worden, enkel en alleen omdat het afwijkt van de gevestigde orde, omdat het geen massa denken betreft, maar vrijdenken. Daarom verdienen die denkers die de geschiedenis vormgeven met hun verhalen, hun vrijdenken, bescherming en geborgenheid, om niet bedolven te worden onder dat logge lichaam van de meerderheid en diens inherente gevoeligheid voor populisme. En welke plek is hiervoor meer geschikt dan de bibliotheek als Herberg voor het denken.
De Herberg van dode denkers en hun gedachten in de Academie is een historisch archief; een vat vol geconserveerde levensverhalen, filosofieën, gedachten. Een van de taken van de kunstenaar die tijdelijk in de Academie huist, is deze doden een stem te verlenen. Wellicht door een alternatief te bieden voor de geschiedenis waartoe de kunstenaar zich verhoudt. De gedachten van de dode denkers uit de Herberg, hebben voor mij zonder twijfel een stem gekregen en meer zelfs. Hun denken heeft mijn denken gescherpt. Het heeft me verward, wakker geschud, geraakt en uiteindelijk bewogen. Het heeft me letterlijk en figuurlijk in beweging gezet. Hun denken heeft via mijn denken een reis afgelegd door mijn
2 Samuel Beckett, Eindspel, vert. Jacoba van Velde (Amsterdam: Uitgeverij De Bezige Bij, 1965).
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
lichaam, waar het zich heeft genesteld, waar het belichaamd wordt, en door mijn aderen stroomt, mijn huid prikkelt en uiteindelijk door de poriën, via mijn bewogen lichaam een weg naar buiten vindt om opnieuw de wereld aan te raken. Door de denkbewegingen van de dode denkers met wie ik in dialoog ging, is in mij dit bewustzijn ontwaakt: denken is bewegen en bewegen is denken.
Dit essay gaat over bewegen in ons denken en denken in bewegen. Het is een lichamelijke denkproeve ofwel een fysiek essay.
‘Einde, het is ten einde, het loopt ten einde, het loopt misschien ten einde,’2 is het begin van Fin de partie (Eindspel) van Samuel Beckett. Dit was een van mijn eerste ontmoetingen met de dode denkers uit de Herberg en het werd een bepalende (ontmoeting). Het was 2000, het jaar waarin ik mijn studie begon aan de Academie. Ik was zeventien en moest voor een van de theorielessen Eindspel lezen. Ik zwierf door het gebouw op zoek naar de bibliotheek. ‘Het is grijs. Grijs! Grrrijs!’ kwam het me tegemoet gefluisterd toen de klapdeuren van de Herberg achter me dicht vielen. In deze grijsheid kon ik de gedachten van de doden horen, vluchtig als de lucht die ontsnapt uit de bladeren van de manuscripten, vol gedachten, die ritselend bestaan. ‘Grijs! Zei je grijs?’ ik liep op het ritselen van de letter B af en trok Eindspel uit de kast, waarbij ‘Een beetje zwartachtig stof’ van de plank dwarrelde. Ik nodigde Beckett uit om met mij aan tafel, in de hoek bij het raam van de Herberg, te komen zitten. We vervolgden: ‘Goed, het zal dus nooit eindigen, ik zal dus nooit weggaan. Dan, op een dag, plotseling, eindigt het,
3 Beckett, Eindspel.
4 Bertolt Brecht, De mooiste van Brecht, samengebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem, vert. Koen Stassijns et al. (Amsterdam: Uitgeverij Lannoo, 1998).
verandert het, ik begrijp het niet, het sterft, of ik ben het, ik begrijp het niet, ook dat niet. Ik vraag het aan de woorden die overblijven, slapen, waken, avond, ochtend. Ze hebben niets te zeggen. (Pauze.) Ik open de deur van de cel en ga weg. Ik ben zo gebogen dat ik alleen mijn voeten zie en tussen mijn benen een beetje zwartachtig stof. Ik zeg tegen mezelf dat de aarde is uitgeblust, al heb ik haar nooit zien branden. (Pauze.) Het gaat vanzelf. (Pauze.) Als ik val zal ik huilen van geluk.’3 Alhoewel mijn ontmoeting met Beckett in het nietsontziende daglicht bij de glazen pui van de Herberg vanzelf ging, omdat ik me thuis voelde in zijn lichtzwart denken, werd in mij het bewustzijn ontwaakt dat een van de taken van de kunstenaar iets op het spel te laten staan is. Als niets op het spel staat, alles willekeurig is, wat is iets dan waard? We speelden met gedachten over einde. Want dat ligt altijd op de loer in het spel op leven en dood. En mocht je je bij toeval staande houden na een alles vernietigende catastrofe, hoe speel je dit spel dan? Hou je je aan de spelregels? Wat zijn je strategieën? Wat de consequenties van vallen? Welke logica bestaat er in huilen van geluk? Iets in ons denken was geprikkeld en in beweging gekomen. Er was reuring in de tent. De dode denkers met hun gedachten die dachten ook iets te zeggen te hebben, schoven ongevraagd bij ons aan en mengden zich in onze gedachten. Om geen willekeur te gedogen, maar er zorg voor te dragen dat er iets op het spel staat, is een van de vereisten kritisch denken. Om te kunnen denken moet je kunnen twijfelen.
Met Der Tweifler4 deed Bertolt Brecht zijn intrede in onze gedachtendialoog en bracht zo het belang van twijfel ter tafel. Twijfelen is denken. We moeten dus
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
5 Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap, vert. Pé Hawinkels (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1999).
6 Etienne Decroux, Words on Mime, vert. Mark Piper (California: Uitgeverij Mime Journal, 1985). [Nederlandse vertaling auteur]
7 Brecht, De mooiste van Brecht
twijfelen. ‘Ik moet nog leven want ik moet nog denken.’5 viel Friedrich Nietzsche hem bij. Brecht was van mening dat het niet verstandig was, noch voor de kunstenaar noch zijn publiek, om je denken met je hoed bij de kapstok achter te laten, omdat je nu eens lekker wilt ontspannen en je laten vermaken. Zijn idee was juist je kritisch denken altijd bij je te dragen. Een van de dingen die ons leert twijfelen is vervreemding, een concept dat Brecht introduceerde. In de podiumkunsten is het van belang het verschil te kennen tussen identificatie en vervreemding ofwel naturalistische en epische kunst. Naturalisme bewerkstelligt identificatie. Omdat het net echt is, herken je het en word je erin meegesleept. ‘Herkenning is emotie.’6 interrumpeerde Etienne Decroux, waarna hij weer zweeg en luisterde. Wat nogal atypisch is voor Decroux. Vervreemding creëert afstand, omdat het verwart, twijfel zaait en daarmee reflectie, denken, een kritische houding activeert. Vervreemding erkent dat je een rol niet bent, maar een verhaal vertelt waartoe men zich verhoudt. Je kan je noch aan de ene kant van de vierde wand achter een personage verschuilen, noch aan de andere kant van de wand in het donker van de zaal verschuilen. Het bewerkstelligt bewustzijn en verantwoordelijkheid. Je wordt gedwongen (mee) te denken, te onderzoeken, te bevragen. Je wordt voor de keuze gesteld en dus uitgenodigd om te denken over wat te doen, over hoe te handelen, want ‘hoe wordt gehandeld als geloofd wordt wat jullie zeggen? Bovenal: hoe wordt gehandeld?’7 Gesteld voor een gewetensvraag, hoe handel je als individu in de verhouding tot het collectief en wat zijn de consequenties van je keuze?
8 Albert Camus, De mythe van Sisyfus, vert. C. Lijsen (Amsterdam: Uitgeverij De Bezige Bij, 1962).
Wie zich ook bezighield met de consequenties van bepaalde keuzes en acties, sinds we begonnen waren over einde, was Albert Camus. Hij vertelde hierover aan de hand van zijn opstel De Mythe van Sisyfus, waarin hij een poging doet om nauwkeurig vast te stellen in hoeverre zelfmoord een oplossing of een vlucht is van het absurde. Dit gevoel van het absurde dat ons als mens kan overvallen, wanneer het besef tot ons doordringt dat we eindig zijn. Dit vervreemdende gevoel, dat ons losweekt van de wereld, omdat we ons afvragen wat de betekenis is van ons bestaan wanneer we verzekerd zijn van een fataal einde. En als het leven geen zin heeft, waarom maakt men er dan niet gelijk een einde aan? Camus contempleert: ‘In de gehechtheid van de mens aan zijn leven is iets, dat sterker is dan alle ellende van de wereld. Het oordeel van het lichaam is evenveel waard als dat van de geest, en het lichaam schrikt terug voor de vernietiging. We wennen ons aan het leven, voordat we het denken verworven hebben. In die wedloop, die ons elke dag een beetje dichter bij de dood brengt, behoudt het lichaam onherroepelijk zijn voorsprong.’8 Deze gedachtegang maakte het bewustzijn in mij wakker dat een van de taken van de kunstenaar, de degene die ideeën door het lichaam vormgeeft in de ruimte, is het oordeel van het lichaam even zwaar te laten wegen als dat van de geest.
Het absurde, paradoxale, complexe in de verhouding tussen lichaam en geest ten opzichte van dit nutteloos bestaan bewoog me. Wie ook onherroepelijk geraakt was door deze relatie was Etienne Decroux, de grondlegger van de mime corporel. Hij had zijn tijd aan Paroles sur le mime gewijd om te denken over bewegen. De toneelspeler moest zijn lichaam trainen om bewust te bewegen,
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
9 Decroux, Words on Mime. Nederlande vertaling citaat door Fleur van den Berg
illustratie: Aitana Cordero Vico niet willekeurig. Hiervoor ontwikkelde hij de mime corporel techniek. Dit mondde uit in de levensmissie deze techniek te ontwikkeling tot een autonome kunstvorm. Niet die van de toneelspeler, niet die van de danser, maar die van de beweger: ‘Het lichaam is een handschoen waarvan de vinger het denken is. ‘Pensée, poussée, pouce et pincée,’ die praktisch homoniemen zijn, zijn nagenoeg synoniemen. (‘Denken, duw, duim en knijpen’) Ons denken duwt onze gebaren zoals de duim van een beeldhouwer vormen duwt; en ons lichaam, vormgegeven van binnenuit, strekt zich uit. Ons denken knijpt de omslag van onze envelop, tussen zijn duim en wijsvinger, en ons lichaam, vormgegeven van binnenuit, buigt. De mimespeler is tegelijkertijd beeldhouwer en beeld. Dus, zijn getuige staat op om de wereld opnieuw aan te raken.’9 Met deze metafoor bracht Decroux me het besef dat een van de taken van de kunstenaar, de vormge-
ver die met het lichaam tekent in de ruimte, is ons denken onze gebaren te laten duwen en te denken wanneer we doen om iets in beweging te zetten.
Als we tegelijkertijd beeldhouwer en beeld zijn dan betekent dit, dat we tegelijkertijd maker en speler, denker en beweger, geest en lichaam, bestuurder en auto, auteur en verhaal, moeder en kind, levend en stervend zijn. Er is tegelijkertijd afstand en samenvallen, vervreemding en identificatie, verstand en emotie, kunstmatigheid en realiteit. Dit betekent letterlijk dat je in een staat van interesse verkeert. Interesse betekent in Latijn inter (tussen) esse (zijn), je bent ergens tussen ofwel je neemt deel. We verkeren dan dus in een staat van belangstelling en nieuwsgierigheid, een staat van verlangen en urgentie om te weten te komen, een staat van ruimte om ergens naartoe te bewegen. Hoe kunnen we als kunstenaar in deze staat als getuige opstaan om de wereld opnieuw aan te raken?
De Academie voor Theater en Dans is een tijdelijk thuis voor de kunstenaar in wording. Laten we ons voorstellen dat dit huis een lichaam in constante beweging is. Elke opleiding een orgaan, elke porie een raam, elke studio een cel, alle gangen darmen. De bibliotheek, is de maag van de geest, waar we denken verwerken. De maag van de geest is die vrijplaats die we nooit als vanzelfsprekend mogen beschouwen.
Wat doen we wanneer we getuige worden van een beweging die begint te knagen aan de fundamenten van die vrijplaats? Als kritisch denken in het kunstonderwijsklimaat gecensureerd wordt, omdat een angstklimaat
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
zijn opmars maakt, gemotiveerd door populaire discours als diversiteit, inclusie en consent, dan hebben we een verkeerde afslag genomen. Als angst vrij baan krijgt en geen tegenspraak duldt, omdat dat een onveilig gevoel kan veroorzaken, als veiligheid het wint van vrijheid, omdat eigenlijke diversiteit, namelijk anders zijn, niet behoren, ongehoord buiten de orde zijn, een bedreiging lijkt te vormen, dan is dat een teken aan de wand dat vrijdenken wordt ondermijnd. De dode denkers in de Herberg waren geen veiligdenkers maar vrijdenkers. Ze verdienen, zo verschillend als ze zijn, een plek op de plank, naast elkaar. Ze hebben recht op hun ritselend bestaan, recht op bewegen in hun denken. Wat wij allen delen, is het recht op ruimte om te bestaan in vrijheid. Maar gelijke rechten voor eenieder, maakt ons niet gelijk aan elkaar, dat is een denkfout van de bovenste plank. Als we deze dode denkers een tweede maal laten sterven, simpelweg vanwege hun diversiteit, vanwege hun anders denken, dan zouden we, als consequentie, de maag van de geest moeten leegpompen, omdat haar inhoud ons irriteert, onwel laat voelen en bedreigt. Omdat ze twijfel zaait, het rommelt in de darmen en kritische geluiden voortbrengt die niet altijd even lekker vallen, niet altijd in de smaak. Dan zouden we onze taak als kunstenaar niet nakomen en hen het kritisch denken belemmeren. Hoe luidt dan onze taak?
Talent is belangstelling. Een van de taken van de kunstenaar is belang in iets stellen. Een van de taken van de kunstenaar is iets op het spel zetten, bang zijn, maar risico nemen, grenzen bevragen, verleggen, oprekken, overtreden. Een vreemdeling zijn aan de andere kant van die grens, waar je anders bent, niet behoort, niet spoort, niet snapt, niet weet, niet kent, nooit geweest bent en alles
10v Verwijzing naar Samuel Becketts
Worstward Ho uit 1983: ‘All of old. Nothing else ever. Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better.’
Vertaling Vincent van den Berg en Martijn Nieuwerf, ‘t Barre Land: ‘alles als altijd | niets anders ooit | ooit geprobeerd | ooit gefaald | geeft niet | probeer opnieuw | faal opnieuw | faal beter’.
moet ontdekken. Een van de taken van de kunstenaar is niet veilig zijn. Een van de taken van de kunstenaar is de juiste vragen stellen, onderzoeken en zich geen aannames permitteren. Verstoren, verwarren, verwoesten en met de brokstukken nieuwe werelden construeren. Een nieuwe taal ontwikkelen met een eigen logica, unieke grammatica en een eigenaardig idioom. Regels verzinnen, wetten uitvinden en daarnaar leven. Streven. Een van de taken van de kunstenaar is complexiteit leren omarmen. Meervoudige wijs onvolledig zijn.
Een van de taken van de kunstenaar is niet wennen, niet kennen, niet categoriseren, niet vluchtig reageren op de actualiteit en zich niet te laten leiden door de waan van de dag. Een van de taken is dralen, twijfelen, reflecteren, confronteren, communiceren, componeren, formuleren, analyseren, realiseren, manifesteren, evolueren, kritisch denken leren, het proberen, door tijd te nemen, bewegen in het denken, herbergen, zwenken, verdwalen, falen. Opnieuw proberen. Beter falen.10
Een van de taken van de kunstenaar is kunstmatig zijn. Vervreemden, blijven twijfelen, blijven bewegen, aan blijven raken, zo luiden onze taken.
Opleiding Theaterdocent, 2004 Mime, 2011
Fleur is docent aan de Academie voor Theater en Dans, waar zij mime corporel techniek, bewegingsonderzoek en fysiek theater doceert. Haar werk als docent, adviseur, performer en regisseur is internationaal georiënteerd. In haar huidig onderzoek werkt ze aan de Nederlandse editie van ‘Paroles sur le mime’, een Nederlandse vertaling van deze essaybundel uit 1963 over mime corporel, geschreven door Etienne Decroux. (Amsterdam, september 2022)
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
1 I would like to thank Angela Linssen for suggesting me for this paper. In occasion of this year’s closure of the MTD department at the ATD, I also want to thank her for her work as an Artistic Leader and for always being a mentor for all us students and alumni.
2 In this essay, Dance is capitalized when talking about the art form of Dance. This is a conscious choice of mine to elevate the importance of Dance and its artistic value. However, choreography, as the organization of Dance, will not be capitalized.
department I studied
earlier,
the theater of the school.
3 See the video performance accompanied by animated score on the Pew Centre for Arts & Heritage on vimeo.com (https:// vimeo. com/111468894).
4 John Martin, Introduction to the Dance (New York: Dance Horizons, 1975).
It was Melody Excerpts by the American choreographer Lucinda Childs.3 While watching it, I became very excited: the students learned the choreographic score from Ty Boomershine, a dancer and assistant of Lucinda Childs, and now I was able to experience it through a video recording. This choreography survived passing from choreographer to dancer/teacher, to students, to the video-camera, and then onto a DVD that I could access. Anytime a past choreographic score is archived intact is an incredible event, something to behold. Dance is a volatile art form: it appears on stage as quickly as it disappears without physical traces, and only the memory of it remains in the minds and bodies of the spectators.
This is the beauty and dilemma of Dance at the same time: it only lives in the time-space frame of
dancers
It was June of 2012 and finally my school schedule gave me some time to wander in the library at the then so-called “de Theaterschool” at Jodenbreestraat 3 in Amsterdam. I found a great number of DVDs of choreographies as well as the recordings of past performances from the students of Moderne Theater Dans (MTD), the
at. Just two years
the students learned a repertory piece and reproduced it in
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
5 Meta-kinesthetic is defined as: “supposed psychic accompaniment” (Martin, J.) to physical movements; On the Merriam-Webster Dictionary meta-kinesthetic is defined as “dance movement with psychical overtones”, Merriam-Webster. com Dictionary, s.v. “metakinesis,” accessed on June 1, 2022, https://www. merriam-webster. com/dictionary/ metakinesis.
6 western is non capitalized on purpose, as a personal choice under the understanding that western and non-western are of the same importance.
7 Fernau Hall, “Benesh Notation and Choreology,” Dance Scope 3, no. 1, Fall (1966): 30-37.
8 Hall, “Benesh Notation and Choreology,” 30-37.
performing in front of an audience. On stage, movement becomes “a medium for the transference of an aesthetic and emotional concept from the consciousness of one individual to another”4 and passes through some meta-kinesthetic5 information, such as emotions, feelings and sensations that can only be felt within a live performance. Can these elements survive within a recording of a live performance? Before answering this question, we need to discuss the ways that Dance can survive beyond the time-space frame.
The ephemeral nature of Dance itself makes it very difficult not only to record or notate choreographic scores, but also to reproduce choreographies faithfully. This dilemma is omnipresent in modern western6 dance tradition, since the beginning of ballet, “for ballets which have in them choreography worthy of the name suffer very badly in transmission.”7 From the choreographer to the dancer, the Dance is adapted and modified. Even when a ballet role is passed over from one dancer to another. Moreover, the changes are cumulative, “so that after a few years the choreographer (if still alive) can hardly recognize his handiwork.”8 In addition, unless a choreography is extremely bi-dimensional end robotic, writing down a choreographic score for archiving purposes is extremely difficult. Different systems of writing notations have sprouted throughout history, even before the appearance of ballet. From the early use of symbol substitutions, like in Arbeau’s Orchesography published in 1588, to “track drawing” methods made popular by Raoul Feuillet in the early 18th century, to last century
9
See: Anya Peterson Royce, The Anthropology of Dance. (Bloomington: Indiana University Press, 1977; Huddersfield: H. Charlesworth & Co., 2002).
10 Desiree Hoving, “The Memory of the Dance: An interview with dance researcher Suzan Tunca,” ICK Amsterdam Blog, February 26, 2019, https://blog. ickamsterdam.com/ research/ the-memory-of-thedance/
Moreno Pernarenowned systems such as Labanotation by Rudolf von Laban or Benesh notation by Joan and Rudolf Benesh, many authors tried to record both ethnic folk dances and choreographies made for the theater.9
As interesting as they look, they seem to be more like pieces of art themselves than useful tools to retrieve information about choreographies. Furthermore, they lack clarity of three-dimensionality, nuances in gestures, expressions of the face and the body, and an overall description of dynamics in the movements. Some postmodern and contemporary choreographers, who are not interested in perfect precision, have released their own personal notes, drawings or interpretive texts for dancers to be able to interpret and re-enact them as they please.
As a contemporary dancer and lover of postmodernism (as a philosophical concept), I wish that cultural institutions would facilitate this: collecting as much media directly from the artists’ hands can give a great understanding of their body of work, but these very institutions could be the source of re-interpretations in so many renditions that could fill up theaters for the next century. One step forward has been that of dance companies, which have shifted from “notation” to “annotation” that “operates without symbols and uses language as a complement to images”.10
It has been clear that writing scores is not a complete understanding of choreographers’ works, so within the past four decades video-recordings have become the main tool for preserving choreography. This is a good method, especially if accompanied by annotations and drawings as in the beautiful example of Anne
Example of Labanotation from The Anthropology of Dance, page 46
11 See: Anne Teresa De Keersmaeker and Cvejic Bojana, A Choreographer’s Score: Fase, Rosas danst Rosas, Elena’s Aria, Bartók (Brussels: Rosas, Mercatorfonds, 2012).
12 Martin, Introduction to the Dance
Teresa De Keersmaeker’s revival and recording of her first four pieces ever created.11 However, it still does not transmit the essence of Dance. I’m not only talking about the sweat of the dancer, the warmth of the lights in the theater or the feeling of excitement shared by the audience or the dancers in a live setting, but to that mass of meta-kinesthetic material, which I previously mentioned. Audio-visual materials transfer a tridimensional performance to a flat screen. Both in written scores and in video recordings, the sensorial is lost. We could argue that without the sensorial, Dance cannot exist. Moreover, by erasing the sensorial in archiving Dance, western dance theorists have indirectly pushed a flattening of ballet and modern dance techniques. This flattening is rooted in western aesthetics: for the sake of clarification, dance techniques have been canonized and simplified to be able to be written down on paper and diminish their awareness and knowledge into stylized, flat steps. Dance is more than that: Dance lives in the way a finger is flickered, it lives in the “dancer’s ability or inclination to use the overtones of movements to convey his intention”,12 it lives in the eye contact between a mover and an audience member. It sounds tragic for the work of dance archivists, doesn’t it? How can we shift our western prospective to be able to include the real essence of Dance when archiving it?
13 Vázquez Rolando. Vistas of Modernity – decolonial aesthesis and the end of the contemporary (Amsterdam: Publication by the Mondriaan Fund, 2020), 14.
14 Vásquez, Vistas, 8.
Moreno PernaRolando Vázquez, teacher and decolonial thinker at the University of Utrecht, seems to come to our aid with the concept of “decolonial aesthesis” in opposition to western Aesthetics:
Aesthesis is not focused on the object, but on the reception of the senses. In this way, it is more of a verbality not focused on the object of perception and its qualities, but rather on the practices of perception. Thinking through aesthesis enables us to move from the logic of representation to the verbality of reception.13
For Vázquez, the arts and their institutions need to pass “monocultural Eurocentric canons” and, in doing so, exiting the parameters of our modernity:
Decolonial aesthesis is about exploring ways of contesting the impoverishment of experience, ways of delinking from and exiting modernity. It is about reaching ways of earthing, of we-ing, of re-membering, in order to recover the freedom of joy, of mourning, of being in relation.14
The moment we can decolonize our practices of archiving Dance, then we will be able to understand different perspectives and open to new ways of including senses in Dance archiving. So, first and foremost I call upon dance and arts institutions such as theaters, schools and their libraries to open up to non-western dances and their
15 Ann Cooper Albright, “Tracing the past: writing history through the body,” in The Routledge Dance Studies. Second edition, ed. Alexandra Carter and Janet O’Shea (New York, Routledge, 2010), 101-110.
16 Cooper Albright, “Tracing the past,” 103.
cultures through classes, lectures and archiving. I would also acknowledge the importance of including so-called “popular” dances from rockabilly to locking, from break dance to voguing, from tektonik to shuffling, and more. Decolonizing our arts and archives asks for a change in standards and in abolishing the division of “high” and “low” arts.
Returning to the discussion at hand, senses are not all that needs to be included in a complete archiving of Dance. Dancer, scholar and professor of Dance at the Oberlin College and Conservatory of Ohio, Ann Cooper Albright explains that in relation to Loie Fuller’s dance material15, touch is a fundamental aspect. She felt the need to re-enact Fuller’s performances to truly understand her work, the way she used fabrics and lights, her body-mind system when turning on her axis. By embodying the dances, Cooper Albright could touch Loie Fuller herself:
Moving from traces to tracing incorporates the tactile, and thereby refuses the traditional separation of object from subject. Reaching across time and space to touch Fuller’s dancing means that I allow myself, in turn, to be touched, for it is impossible to touch anything in a way that does not also implicate one’s own body. […] As I touch Loie Fuller through my historical research, both textual and physical, I am touched in return.16
17 Riccardo Notte, You, Robot (Florence: Vallecchi, 2005), 110..
18 see: The Forsythe Company, “Motion Bank,” 2013, http:// motionbank.org.
Moreno PernaBy re-interpreting a historical dance, the author could cut the time and space gap between body of the artist and body of the dance recipient. Though, I need to clarify that the experience of watching a live performance as an audience member could never be replaced by a re-enactment of the dance. In the latter, we do not only miss the direct contact between dancer and public, but also the connection between the audience members. “The public cannot recognize its status as collective entity”, which enables those “physiological mechanisms of identification and suspension of disbelief”17 and catharsis, which are intrinsically of the theater space. However, in the case of dance fruition through an archived dance material we can only find ourselves in a solitude situation, a one-on-one connection between our body-mind systems and the score, writing, drawing or video in front of us. This is the (beautiful) nature of a library or of an archive: being a space for the lonely, curious one.
The real question is: How can we experience senses and touch of a choreographic work in a non-theatrical context, like a library? Some experiments have recently been done to find solutions. The contemporary dance company ICK Amsterdam have been on a journey using technologies in order to collect dance data, still with a freedom of experimentation, with their traveling Choreographic Coding Labs in collaboration with German institution Motion Bank.18 This is an interesting step into what the future of archiving dance could be, at a theater and dance library: the collaboration with computers, A.I., virtual reality and technology at large. To some, it is unbelievable
19 Notte, You. Robot, 109
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
or unacceptable to talk about computers or even robots in connection to a human bodily form of art such as Dance is. However, this is nothing new. Robots and dance have already had a long history together. If robots are simply “automata”, to borrow a term from Ancient Greece, puppet theater is an example of collaboration between human and robotic bodies. Around 2000, New York artist Adrianne Wortzel and engineering professor Carl Weiman at the Cooper Union for the Advancement of Science and Art collaborated in an Art and Robotics Engineering study that progressed in the “Data Dynamics” exhibition at New York’s Whitney Museum of American Art. They experimented with the idea of “a telerobotic site that functions as an online theatrical space for robots and actors, a remote space that can be manipulated from remote locations via the web”.19 This seems to be a type of theater we were obliged to take part of during the last Covid-19 pandemic, but possible virtual spaces could actually be purposeful solutions to improve archiving Dance in the future.
Imagine entering the library at Jodenbreestraat, putting on your virtual-reality-set in a safe room and being able to enter the work of a contemporary choreographer, for instance William Forsythe, and interact with digital dancers around you, learning the dance steps and embodying the choreography. Feeling the dance on your own body, you would fill up the historical gap between you and the choreography, through touch and with your own experience. At the future library, A.I. would help amateurs and non-dancers learn movements and understand the dance better. In this possible future, even humanoid robots would be able to reproduce and show
20
The question and fear of extinction of dance made by humans due to the growing consciousness and awareness of non-human moving bodies need to be the subject for another essay.
21 De Keersmaeker, A Choreographer’s Score, 8.
choreography.20 We should start working now on the creation of these possibilities by incrementing experimentations of dance technologies, gathering data, creating digital archives, connecting libraries all around the world through the web. All is possible, if we understood the necessity of archiving Dance and the importance of investing in the library as a center of culture and art. We need to believe in the historical and cultural importance of Dance, as well. To quote Bojana Cvejic: “in order for dance to be ‘taken seriously’, it needs to take itself seriously”.21
https://www.ickamsterdam.com/en/academy/peers-researchers/choreographic-coding-labs-33
Moreno Perna is a dancer, choreographer and teacher. He began his dance studies at an early age with Hip-Hop and urban dances, participating in individual and group competitions with success. He then continues his study of ballet and contemporary dance, and has work experience for TV and advertising in Milan. He was accepted to the Academie voor Theater en Dans in Amsterdam, where he graduated in Contemporary Dance in 2015. He continues his career as a dancer for theater and as a teacher for regular classes and workshops between Amsterdam, Brussels, and Tel Aviv. He creates dance pieces for theater between 2016 and 2020 under the wings of the production companies Dansmakers Amsterdam and ICK Amsterdam (Emio Greco). In 2021 he moved back to Italy where he continues in teaching Dance, as well as Communication and Marketing for dance and culture.
What would it be like to live in a library of melted books.
With sentences streaming over the floor and all the punctuation settled to the bottom as a residue.
It would be confusing. Unforgivable. A great a dventure.
— Anne Carson
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
heelal (dat anderen de Bibliotheek noemen)
Op deze meesterlijk terloopse manier begint Jorge Luis Borges zijn verhaal La biblioteca de Babel (De Bibliotheek van Babel) uit 1941. Zijn Bibliotheek ìs niet alleen een volledige beschrijving van het heelal door een complete verzameling van alle boeken, nee, zijn Bibliotheek is het heelal. Dit heelal omvat verleden, heden en toekomst, is oorzaak en gevolg tegelijkertijd, en bevat elke mogelijke combinatie van de letters van het alfabet in alle verschillende talen. Maar als het heelal een bibliotheek is, hoe richten we die dan in?
Voordat ik ging studeren aan de Academie voor Theater en Dans had ik een tijd een bijbaantje in een bibliotheek. Een van mijn taken was ‘onkruid wieden’. Ik moest boeken die al langer dan twintig jaar niet waren uitgeleend opsporen en uit de kasten verwijderen. De meeste boeken gingen de papierbak in. Een uitzondering werd gemaakt voor kostbare boeken, zoals in leer gebonden uitgaven van Aristoteles uit 1920. Deze werden naar weeshuizen in Nigeria gestuurd. Ik maak geen grap.
Het ‘onkruid wieden’ viel mij zwaar. Vanuit pragmatisch oogpunt viel het te begrijpen. Een gebrek aan
“Het
bestaat uit een onbepaald, en misschien oneindig aantal zeshoekige galerijen, met in het midden immense luchtkokers die zijn omringd door zeer lange balustrades.”
ruimte zal immers altijd groter zijn dan de zucht naar vergeelde kennis van filosofen van honderd jaar geleden die over filosofen van tweeduizend jaar geleden schrijven. Maar ik ben melancholisch van aard. En vooral voelde ik dat mijn taakje, het wieden, berustte op een misvatting over de aard van boeken. Ik wilde niet geloven dat de waarde van een boek afhing van kijkcijfers, en populariteit onder lezers. Ik wilde geloven dat de waarde van een boek überhaupt niet te kennen is: die waarde wordt namelijk elke keer opnieuw bepaald wanneer een lezer het boek openslaat. Geen boek zal door twee lezers hetzelfde gelezen worden, noch treft een lezer tweemaal hetzelfde boek. Een lezing is een ontmoeting tussen boek en lezer. Bovendien kan hetzelfde materiaal in de toekomst, in een andere sociale, historische of geografische context dan de huidige, iets anders gaan betekenen en andere ontmoetingen teweeg brengen.
Rebecca Solnit beschrijft in haar boek Hope in the Dark hoe een protest tegen kernbommen in de Verenigde Staten in de jaren tachtig nauwelijks het lokale en nationale nieuws haalde; maar aan de andere kant van de wereld een dichter in Kazachstan inspireerde om een manifest voor te dragen. De volgende dag meldden 5000 Kazachen
Geen boek zal door twee lezers hetzelfde gelezen worden, noch treft een lezer tweemaal hetzelfde boek
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
zich bij de schrijversbond en vormden samen een beweging die nog geen week later de sluiting van de Sovjet kerncentrale Semipalatinsk forceerde.
Voor veel Victoriaanse vrouwen was het zoeken, verzamelen en bewaren van zeewier een modieuze bezigheid. Ze legden verre reizen af om de mooiste wieren te vinden en legden geribde druiventong, roodhoorntjeswier en groene zeesla onder hun droogpers. Hun zorgvuldig samengestelde herbaria raakten in vergetelheid — mede dankzij het hardnekkige idee dat deze boekjes slechts een ‘vrouwenhobby’ waren waar wetenschappers hun neus voor op zouden moeten halen. In 2020 herontdekte het Ocean Memory Lab in Californië hun onderzoek. Na chemische analyse van de bewaarde wieren lag plots de geschiedenis van de oceaan bloot: de herbaria bleken een tijdscapsule waar de omstandigheden en biodiversiteit van de oceaan van 142 jaar geleden in was bewaard, ver voordat er jaarlijkse verslagen over de toestand van de oceaan werden gemaakt.
Uit deze voorbeelden blijkt hoe woorden of archiefstukken ergens, dwars door tijd en ruimte heen, iets kunnen doen opstuiven, haast per ongeluk.
Een bibliotheek is, wat mij betreft, een plaats voor ontmoetingen. Dit geldt in het bijzonder voor de bibliotheek van de Academie voor Theater en Dans. Deze bibliotheek is namelijk van een unieke en helaas opgejaagde soort: een handbibliotheek voor podiumkunstenaars. Kunstenaars werken in eerste instantie niet op
wetenschappelijke, maar op creatieve en associatieve wijze. De kunstenaar gaat in dialoog met zijn bronnen. Een bron uit de bibliotheek dient een doel en speelt een rol tijdens het creëren van een kunstwerk en het interpreteren van de wereld. De subjectieve ontmoeting tussen boek en lezer wordt in de kunsten daarom des te belangrijker.
Wanneer vindt een ontmoeting met de ander, met het andere plaats? Daarvoor moet je ofwel naar de ander zoeken, ofwel de ander toevallig tegenkomen.
Terug naar Borges: “Zoals alle mensen van de Bibliotheek heb ik in mijn jeugd gereisd; ik heb als een pelgrim gezocht naar een boek, misschien de catalogus der catalogi (…).”
Ik ben geïnteresseerd in hoe we zoeken en hoe we vinden in de catalogus van het heelal. Hoe vinden we in bibliotheken wat we zoeken? Welke technologieën zijn er nodig om onze zoekopdrachten uit te voeren, van papyrusrol tot catalogus tot archivaris tot deep learning algoritme dat onze gewoontes en ritme beter kent dan wijzelf? Hoe beïnvloeden die technologieën hoe we zoeken, en hoe we vinden?
Iemand zei ooit tegen mij: “Theater is een spiegel. Het spiegelt datgene dat je al kent.” Iemand zei ooit tegen mij: “Theater is een raam. Het laat je zien wat je nog niet kent.”
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
zeven functies van een bibliotheek 1) verzamelen (raccogliere), 2) bewaren (tesaurizzare), 3) transcriberen (trascrivere), 4) aanmoedigen tot lezen (far leggere), 5) het publiek toegang geven tot materialen (permettere al pubblico di leggere) 6) het publiek geen toegang geven tot materialen (non far leggere), 7) terugvinden (ritrovare).
II
Schrijver en semioticus Umberto Eco suggereert in zijn essay ‘De Bibliotheca’ zeven mogelijke functies van een bibliotheek: 1) verzamelen (raccogliere), 2) bewaren (tesaurizzare), 3) transcriberen (trascrivere), 4) aanmoedigen tot lezen (far leggere), 5) het publiek toegang geven tot materialen (permettere al pubblico di leggere) 6) het publiek geen toegang geven tot materialen (non far leggere), en 7) terugvinden (ritrovare).
Eerst wil ik het hebben over Eco’s eerste punten: verzamelen en bewaren. Daarvoor reizen we terug in de tijd naar de bibliotheek van Alexandrië. Alexander de Grote veroverde in de derde eeuw voor Christus een gebied dat reikte van Italië tot Jeruzalem tot India. Om zijn diverse volk en gebied onder een noemer te dwingen, begon hij een standaardiseringscampagne. De geschreven taal, en vaak ook de gesproken taal, werd Grieks. Overal gebruikte mensen munten met zijn hoofd erop. De
kers op de taart was de bibliotheek van Alexandrië in het huidige Egypte. Over de bibliotheek werd gezegd dat, als die niet had bestaan, deze zou zijn uitgevonden door een van de verhalen die binnen zijn muren werd bewaard. Het doel van de bibliotheek was om alle kennis van de wereld te verzamelen — niets meer en niets minder. De bibliotheek bezat honderdduizenden papyrusrollen met kennis uit het hele rijk. Callimachus van Cyrene, een van de archivarissen van de bibliotheek, deed een grote uitvinding die tot op de dag van vandaag bepaalt wat we weten en hoe we het weten. Callimachus zei: “mega biblion, mega kakon” wat betekent: “een groot boek is een groot kwaad”, en schreef vervolgens een van de dikste boeken tot dan toe geschreven: de Pinakes, de catalogus van de bibliotheek. Dit was nog nooit eerder vertoond. Ter vergelijking: de enorme bibliotheek van Assurbanipal in Nineveh, Syrië, had ook een catalogus, maar dit was ‘slechts’ een ordening van kast- en planknummers. Wat revolutionair was aan de Pinakes was dat het een eerste classificatie van kennis was: Callimachus verdeelde de kennis in zijn bibliotheek onder in verschillende categorieën, zoals poëzie, proza, episch, lyrisch, dramatisch, tragedie en komedie. Bovendien schreef hij een korte biografie over elke auteur, en een alfabetische lijst van hun werken. Het was het begin van meta-literatuur: secundaire teksten over primaire teksten, het begin van van literaire kritiek en grammatica. En het was het begin van een canon: de werken die werden opgenomen in de bibliotheek van Alexandrië behoorden tot ‘alle kennis van de wereld’ en de rest… is onbekend.
De classificatie van Callimachus zien we terug in vrijwel alle moderne boekhandels, archieven, en databanken, en ook in onze bibliotheek van de Academie voor
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
Theater en Dans. Het is nog altijd de basis van de standaard zoekmachine, en zo ook van de computer op de vensterbank die uitkijkt over de Jodenbreestraat. Classificeren en organiseren, zoals Callimachus deed, betekent het herzien van de logica die bepaalt wat we vinden wanneer we zoeken; het schept de kaders waarmee we de wereld kennen en doet daarmee een voorstel voor een nieuwe wereldorde. Een catalogus is een epistemologische machine en schept de werkelijkheid. Ik denk dat het goed is om na te denken over classificatie, technologie, en macht, omdat het bepaalt hoe we zoeken, hoe we vinden, en uiteindelijk hoe we leven. Laten we ten eerste een blik werpen op de Wikipedia pagina over Wikipedia:
“Wikipedia is a multilingual free online encyclopedia written and maintained by a community of volunteers through open collaboration and a wiki-based editing system. Individual contributors, also called editors, are known as Wikipedians. Wikipedia is the largest and most-read reference work in history.
En ook: “Wikipedia is a compendium of the world’s knowledge. If you know what you are looking for, type it into Wikipedia’s search box. If, however, you need a bird’s eye view of what Wikipedia has to offer, see its main contents pages below, which in turn list more specific pages.”
Lijkt verdacht veel op de bibliotheek van Babel.
Hoe werken zoekopdrachten eigenlijk?
Een ‘search algorithm’ volgens Wikipedia, is een algoritme om een zoekopdracht op te lossen. Zoekalgoritmes filteren data uit een datastructuur. Wat het ‘juiste’ zoekalgoritme is, is afhankelijk van de gegevensstructuur waarin moet worden gezocht, en moet dus ook voorkennis over de gegevens bevatten. Een zoekalgoritme in een handbibliotheek over theater en dans is niet hetzelfde als in een online winkel. Zoekalgoritmen kunnen sneller of efficiënter worden gemaakt door speciaal geconstrueerde database-structuren, zoals ‘zoekbomen’, ‘hash-kaarten’ en database- indexen. Ze kunnen worden ingedeeld in drie soorten: lineaire, binaire, en ‘hashing’ algoritmen. Lineaire zoekalgoritmen controleren elk gegeven in de database aan de hand van een doelsleutel (de zoekodracht) op een lineaire manier. Binaire of half-interval zoekopdrachten richten zich herhaaldelijk op het midden van de zoekstructuur en verdelen de zoekruimte in tweeën. Vergelijkende zoekalgoritmen verbeteren vervolgens het lineaire zoeken door achtereenvolgens gegevens in de twee ruimten te elimineren op basis van vergelijkingen van de doelsleutel, en kunnen worden toegepast op gegevensstructuren met een gedefinieerde volgorde. Ten slotte is er de hash-functie die middels een associatieve structuur van paren (zoals de naam ‘Smith’ hieronder) de gegevens direct aan de doelsleutel koppelt:
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
Terug naar Borges. “Het aantal orthografische symbolen bedraagt vijfentwintig. Die constatering maakte het driehonderd jaar geleden mogelijk een algemene theorie over de bibliotheek op te stellen en een bevredigend antwoord te geven op een raadsel dat met gissingen tot dan toe niet was opgehelderd: de vormeloze en chaotische aard van vrijwel alle boeken. Een ervan, dat mijn vader zag in een zeshoek van circuit vijftienvierennegentig, bestond uit de letters MCV die op perverse wijze van de eerste tot de laatste regel werden herhaald. Een ander (in deze zone veel geraadpleegd) is een zuiver letterlabyrint, maar op de voorlaatste bladzijde staat: O tijd, je piramides.”
Een goed voorbeeld van een manier van ordenen waar we zo gewend aan zijn geraakt dat we het niet eens meer opmerken, is het alfabet. Alfabetische volgorde structureert hoe we zoeken, maar die macht merken we nauwelijks meer op. Het alfabet is niet altijd het ordenende principe geweest. Toen in 1784 de tweede editie van de Encyclopedia Brittanica uitkwam, uitte de schrijver Samuel Taylor Coleridge zijn ongezouten mening over de ordening naar letter. Hij noemde het een “huge unconnected miscellany … in an arrangement determined by the accident of initial letters (…) where the desired information is divided into innumerable fragments scattered over many volumes, like a mirror broken on the ground, presenting, instead of one, a thousand images, but none entire.”
Inmiddels is het alfabet zo machtig, dat het onzichtbaar is geworden; het voelt intrinsiek en objectief aan. En daarom gebruiken we het om een volgorde in
de namen van doden aan te brengen op momenten van herdenking, en om te bepalen welk team het eerst op mag lopen tijdens Olympische Spelen. Totdat duidelijk werd tijdens de Olympische Spelen in Seoul in 1988 dat deze ordening niet werkt voor non-alfabetische talen zoals het Koreaans. Ook het alfabet is een technologie van de macht.
Iemand zei ooit tegen mij: “Theater is een spiegel. Het spiegelt datgene dat je al kent.” Iemand zei ooit tegen mij: “Theater is een raam. Het laat je zien wat je nog niet kent.”
De meeste zoekmachines werken als een spiegel: je zoekt in de zoekbalk van Wikipedia iets dat je al kent en bent dus bezig met het verifiëren van je kennis. Maar zoekmachines laten, door hun architectuur, weinig ruimte voor falsificatie en — voor mij nog belangrijker — associatie. Waar de zoekbalk van Google fundamenteel verschilt van een boekenplank in een bibliotheek is dat je op Google er geen boeken ‘naast’ kan zien, waar je niet naar zocht maar die wel je oog kunnen vangen en je interesse kunnen wekken. Het algoritme filtert informatie op het internet aan de hand van jouw zoekopdracht maar geeft zelden inzicht in het web van gegevens die verbonden zijn aan je zoekopdracht. Een groot gedeelte van de kennis op Google blijft zo onzichtbaar voor de zoeker.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
Verwant aan vragen over zoekmachines en hun vooringenomenheid is de vraag over de toegankelijkheid van een bibliotheek, zoals Eco in zijn punten 5 en 6 aanstipt. Want van wie is de catalogus? Google en Wikipedia pretenderen van iedereen te zijn; kennis zou altijd, op elke plek, voor iedereen beschikbaar zijn en iedereen kan kennis toevoegen. Maar niet iedereen heeft toegang tot een computer, tot stroom, en tot de manier van zoeken, die al een bepaalde classificatie van gedachten veronderstelt. Bovendien is een tech-gigant met winstoogmerk als Google bepaald geen objectieve archivaris. De vraag die op het spel staat is enorm, namelijk: van en voor wie is de bibliotheek, en wie is het ordenende principe?
De openbaarheid van kennis en toegankelijkheid van bibliotheken is een zeer recent, en plaatselijk verworven goed. Een bibliotheek wil niet altijd dat mensen zoeken. Materiële redenen, zoals de kosten van een boek, waren lang een reden voor de ontoegankelijkheid van bibliotheken. Maar ook om ideologische redenen legden machthebbers en bibliothecarissen hun boeken aan de ketting in een toren: zij wisten dat een goed boek een gevaarlijk politiek wapen is. In zijn roman Notre Dame de Paris uit 1831 laat Victor Hugo zijn personage Frollo, de aartsbisschop van de Notre Dame, zeggen: “ceci tuera cela” (dit zal dat doden). Met ‘dit’ bedoelt hij een boek, ‘dat’ is een kathedraal. In een tijd dat manuscripten en boeken voorbehouden waren aan een kleine elite van geletterden, fungeerde een middeleeuwse kathedraal als een groot beeldend boek voor de massa: de
Andere manieren van archiveren: de subjectiviteit van de archivaris
architectuur, de schilderingen, mozaïeken, standbeelden, het licht en de rites vertelden allemaal één groot verhaal. Eco vergelijkt de kathedraal met een TV die altijd aanstaat op dezelfde zender met een programma dat mensen alles vertelt dat ze nodig hebben, voor dit leven en het hiernamaals. Hiermee had de kerk uiteraard ook een monopolie op kennis. De boekdrukkunst zou de kathedraal doden, omdat het de democratisering van kennis aankondigde.
Inmiddels zijn boeken massaproducten geworden, en is het doel van vele bibliotheken juist toegankelijkheid. Zo kon het zijn dat ik op een mooie dag op de WC, op de achtste verdieping van de theaterschool, het verzameld werk van Tsjechov naast me op de grond zag liggen. Was dit een verfrissende enscenering van zijn werk of een reden om boeken terug aan de ketting te leggen? Nee, natuurlijk niet. Maar zelfs al kan Tsjechov worden uitgeleend, beduimeld, en gedumpt worden op de WC, we moeten ons elke dag opnieuw afvragen: is de bibliotheek wel toegankelijk genoeg?
En voor wie? Welke lezers bewandelen de nauwe paden tussen haar kasten? Welke schrijvers bewonen haar planken?
En wie is er niet? En vooral — de vraag waar ik hier in geïnteresseerd ben — wie maakt de catalogus? Wie is die onzichtbare god-gelijkende figuur aan haar bureau achter de boekenkasten, die orde aanbrengt in de chaos?
Er zijn alternatieve manieren van classificatie bedacht die de traditionele rol van de archivaris als bewaker van de waarheid bevragen en op hun eigen manier de subjectiviteit van de archivaris propageren. Ik bespreek kort drie voorbeelden: de bibliotheek van Aby Warburg in London, het John Latham archief, en Lizeth Zepeda’s voorstel om onze archieven door een queer lens te bezien.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
Aby Warburg (1866-1929) was een Duitse kunsthistoricus die een associatieve methode van kunstanalyse ontwikkelde. Zo verzamelde hij duizenden plaatjes van ‘nymphen’, een archetype van de extatisch rondrennende vrouw in de kunst, om motieven tussen de klassieke oudheid en de Renaissance te ontdekken. Dit mondde uit in zijn levensproject: de Mnemosyne Atlas. De bibliotheek met de boeken die Warburg voor zijn onderzoek gebruikte, is geheel bewaard gebleven, in zijn persoonlijke ordening. De bezoeker loopt rond in Warburgs gedachtenkronkels. Warburg hield er een idiosyncratische ordening van zijn boeken op na: hij noemde het ‘de wet van de goede buur’. Deze wet ordent boeken naar hun inhoud, en niet naar de naam van hun auteur, hun titel, of het algemene genre waar ze toe behoren (zoals ‘choreografen’ of ‘poëzie’). In de praktijk betekende dit dat de bibliotheek geordend was in ‘oriëntatie’, ‘woord’, ‘beeld’, en ‘handeling’; en dat alle disciplines (beeldende kunst, literatuur, dans, wetenschap, bibliografieën, etc) dwars door elkaar stonden om zo op een motief als ‘de nymph’ te kunnen associëren. Door verschillende disciplines samen te brengen in een interdisciplinaire bibliotheek onthulde Warburg de overeenkomsten die bestonden tussen hun onderzoeksbenaderingen, en wilde hij laten zien dat een onderzoeksvraag niet kan worden opgelost door elk van de disciplines afzonderlijk te beschouwen. De Warburg bibliotheek is op deze manier gestructureerd, niet omdat Warburgs hoofd er toevallig zo uitzag, maar omdat hij stellig geloofde dat kunst zo werkte: associatief, en niet Alexandrijns wetenschappelijk geordend.
De oprichters van het John Latham archief stelden dat partijdigheid onvermijdelijk is en dat we het daarom in ons voordeel moeten gebruiken. De geïnformeerde archivaris die jaren met de materialen in haar archief heeft doorgebracht en enorme kennis heeft van de collectie is van onschatbare waarde. Maar de archivaris moet ook een keuze maken voor een systeem van classificatie. Om de subjectiviteit van de archivaris te vieren bedachten de archivarissen van het John Latham archief een manier waarop de lezer via de zoekmachine op verschillende subjectieve manieren toe kan treden tot het archief. Je kan als Mitya, Ivan, of Alyosha zoeken (geïnspireerd op de drie broers uit De Gebroeders Karamazov). De relevantie van documenten wordt verschillend gesorteerd afhankelijk van het perspectief waaruit je kijkt. De bezoeker die alleen even wil bladeren door het archief, als door een tijdschrift op zoek naar een goede foto, vliegt het materiaal aan in de rol van Mitya. De wetenschapper, die grondig onderzoek doet en referenties wil, speelt Ivan. En de intuïtieve kijker die een esthetisch inzicht wil krijgen in het werk van Latham, speelt Alyosha. Wederom is dit een archief dat, net zoals dat van Warburg, ingericht vanuit de gedachte over kunst. John Latham (1921-2006) was een Britse conceptuele kunstenaar die in zijn werk veel wetenschappelijke ideeën gebruikte, en daarbij zijn eigen theorieën ontwikkelde. Het archief was een manier om na zijn dood zijn theorieën op verschillende manieren te bekijken en interpreteren.
Lizeth Zepeda schrijft in haar essay “Queering the archive: transforming the archival process” dat een queer archiefprakijk “…changes how we define lives and allows for infinite possibilities of inclusivity for social justice and
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
reframing of history […] it disrupts the fundamentals of what processing archival collections represents.” Ze gebruikt voorbeelden uit de collectie van Sarah S. Valencia in de Arizona Historical Society in Tucson om aan te tonen waar onze collectieve blinde vlekken zitten. Sarah was een Mexicaans-Amerikaanse vrouw die leefde aan het begin van de vorige eeuw in Arizona. Haar leven was ongebruikelijk: ze was op jonge leeftijd getrouwd, gescheiden, en vervolgens nooit hertrouwd. In haar archief zijn foto’s gevonden waarop Sarah te zien is in mannenkleding en stoer de camera in kijkt, of in een omhelzing met andere vrouwen, op een moment dat een kus zou kunnen zijn. Maar de foto’s zijn vaag, en een geschiedenis van queerness is gewist omdat het niet mocht bestaan en de documentatie daarom geringer is. Een archiveringsproces, schrijft Zepeda, wordt ingericht door individuen en instituten en kan daarom nooit politiek neutraal zijn. Sterker nog, de vermeende neutraliteit bekrachtigt de marginalisering van diegenen die volgens de catalogiserende blik queer zijn. We hebben een subjectieve queer of colour lens nodig om bestaande hegemonieën te bevragen, zegt Zepeda. “Within such institutions as the Arizona Historical Society, there have been legacies of erasure of underrepresented groups, and creativity is needed to reimagine what transformative spaces can look like.” Wat Zepeda voorstelt is niets minder dan de archivaris als uitvinder en de verbeelding als nieuwe vorm van wetenschap.
Iemand zei ooit tegen mij: “Theater is een spiegel. Het spiegelt datgene dat je al kent.” Iemand zei ooit tegen mij: “Theater is een raam. laat je zien wat je nog niet kent.”
Borges dacht dat als het paradijs bestond, het een bibliotheek zou zijn. In zijn werk vergeleek hij de bibliotheek vaak met een tuin. Maar als de bibliotheek een tuin is, is het dan een dierentuin of een oerwoud? En wat willen we dat de bibliotheek van de toekomst is?
We kunnen de bibliotheek met een dierentuin vergelijken: zoals Carl Linnaeus de dieren indeelde en taxeerde in de categorieën die kinderen vandaag op school nog altijd leren (zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, sapiens, niet-sapiens, enzovoort) zo deelde Callimachus de boeken in: poëzie hier, proza daar. Toneel hier, daar dans. Rugnummers 1-50 voor de katachtigen, 50-100 voor alle verschillende soorten tarantulas, en de archivaris in het directeurshuis.
Maar het moge duidelijk zijn na dit essay dat mijn paradijs meer op een oerwoud lijkt, waar de machtsstructuren van classificatie verwilderen en waar de archivaris haar eigen machtspositie bevraagt. Waar de boeken onderling kunnen gaan spreken, fluisteren, en verschillende historische tijden, plaatsen, perspectieven, en disciplines elkaar ontmoeten. Een oerwoud, waar de organismen die erin leven zichzelf reguleren. Waar papyrusplanten een zoemende bij ontmoeten, die eigenlijk slechts een toevallige tussenstop maakte op doorreis naar de roos verderop. Waar onkruid niet gewied wordt maar de kans krijgt om te woekeren en nog onbekende lezers te ontmoeten.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
De laatste jaren heeft Artis pogingen gedaan om ‘echte’ ecosystemen na te bootsen door apen, luiaarden, hagedissen en insecten (en niet te vergeten: mensen) samen in een kooi te zetten en zo de aandacht te verleggen naar habitat in plaats van diersoort. Al staat Artis lijnrecht tegenover de wildernis, denk ik dat het als inspiratie kan dienen voor de bibliotheek van de toekomst: om het archief wild te maken, zodat het materiaal kan woekeren en het lage struikgewas, het onkruid, het kreupelhout ook gelegenheid tot ontmoeting met het onbekende biedt.
Westwaarts wandelend vanaf de apen en vogelspinnen van Artis, voeren onze voeten ons langs woekeringen: de cacteeën in de kunstmatige hitte van de Hortus, de geschiedenis van de Portugese synagoge met de honderden kaarsen, en de uitgestalde curiosa op het recent aangeharkte Waterlooplein. Als we de straat oversteken staan we oog in oog met een scherpe, helwitte driehoek die hoog uittorent boven de Jodenbreestraat. Binnenin de witte driehoek is het echter donker; het kreupelhout is dicht en de lianen vertroebelen ons zicht.
Staak je zoektocht, haastige theatermaker in de bibliotheek. Begin te dolen, en vind waar je niet naar op zoek was.
Bragg, Melvyn, host (2009), “The Library of Alexandria.” BBC4 In Our Times (podcast, uitgezonden op 12/03/09). https://www.bbc. co.uk/programmes/b00j0q53
Eco, Umberto (1983), “De Bibliotheca”, in: Eco: “Sette anni di desiderio”, Milaan: Bompiano.
Flanders, Judith (2020), “A Place for Everything: The Curious History of Alpabethical Order”,New York: Basic Books.
Solnit, Rebecca (2010) “Hope in the Dark: untold histories, wild possibilities”, New York: Nation Books.
Zepeda, Lizeth (2018) “Queering the Archive: Transforming the Archival Process.” DisClosure: A Journal of Social Theory 27, 17: 95-102. https:// doi.org/10.13023/disclosure.27.14. ]
/ 50 jaar ATD bibliotheek
Zephyr Brüggen is een theatermaker opgegroeid tussen Amsterdam en Italië. In 2021 studeerde ze af van de regieopleiding van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten met de voorstelling ‘Lizzy & De Bacchanten’, die de André Veltkampbeurs won. Ze regisseerde, schreef, zong en speelde voorstellingen van teksttheater tot muziek tot beeldende installaties bij o.a. Karavaan, Boslab, Frascati, De Diamantfabriek, Likeminds, en met haar collectief ‘Babylon’. Ze zoekt het theatrale op in de werkelijkheid, en het werkelijke in het theater.
Instructions to read this article
1 We don’t speak from an individual perspective, we bet on collective experience to speak as a crowd, as a polyphony of human and non-human voices;
2 In order to think about the future of libraries, it is necessary to trace their genealogy and make a clear difference. There are no set solutions or answers to decolonial practices, it takes a life’s work to face the doubts and dwell on the problems;
3 In order to establish new practices it is necessary to deal with the problems as a walk in the forest, where many threads and paths present themselves simultaneously and chaotically; some threads are pursued and others are not. We must get lost in it.
This essay begins in a far away land; as if a fugitive choreography could be materialized when reading a book. An ontology of fugitivity that operates at the intersection of black studies and feminist science and technology studies as a performance of resistance to dominant systems of knowledge.
We imagined a journey to a world that is about to disappear, but where the spirits and ghosts can not be captured in documents. The attempt here is to acknowledge that there is life and history beyond the document.
A journey to refuse this statement and to open portals to dismantle old structures, to a place of refuge, of encounter, of displacements, of exchange, that amplifies dissident experiences of living. A journey to (not so) far away to imagine what a library can actually become nowadays. How can a library enable an ontological turn to become a collective space that produces a cosmology of the encounter? What is the role of the librarian in this choreographic movement?
We must be in a wake towards languages, cosmologies and technologies of remembering and learning subscribed under another ontological foundation. We could invite the book Against The Grain: A Deep History of the Earliest States is a 2017 book by James C. Scott, to help us fight against this “standard civilizational narrative” that places
language through writing as an advanced and superior technology of human development1. But we could also invite David Kopenawa, in the book A Queda do Céu: Palavras de um xamã Yanomami [The falling Sky: Words of a Yanomami shaman] from 2010 to strengthen our argument against the white supremacy of knowledge of the book itself2.
But should we abandon the library and the books? Or could we recreate it? How can one find a library today and not operate in it the lines of necessary and transversal revolutions in relation to gender, raciality, class, ethnicity, means of production? In this text we will try to address some ideas around other possibilities of choreographic composition with a multiplicity of knowledge to propose the library as a place to encounter the difference and to invent a common, in a radical way repositing the librarian an their dances.
1 Scott, James C. Against the grain. A deep history of earliest states.
Yale: Yale University Press, 2017.
2 Kopenawa, Davi, and Bruce Albert. The Falling Sky: Words of a Yanomami Shaman. 2013.
3 Deleuze, Gilles. Derrames II: aparatos de estado y axiomática capitalista. 1a Ed. Ciudad Autonoma de Buenos Aires: Cactus, 2017.
David Kopenawa in the The falling Sky: Words of a Yanomami shaman, show us a system of hegemonic power that insists on annihilating other ontologies. Kopenawa narrates the moment when the outsiders (westerns) come to their forest and the first thing they did was to give new names to the ones in the community. To name something! Western people love to give names, the Status Apparatus operates through codification-recodification to capture the indocil flow of life.3 In Kopenawa’s narrative we can grasp how these unequal forces of power (the power to name something) operate as a destruction of another’s world, by ignoring names that are already there. Through the categorization and nomen-
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
4 Briet, Suzanne. Qu’est-ce que la documentation?
Paris: Éditions documentaires, industrielles et techniques, 1951.P.3
5 Mbembe, Achille. Necropolítica. in Revista Arte & Ensaios, n. 32, 2016. Saw at https:// revistas.ufrj.br/index. php/ae/article/ view/8993/7169 (consulted at 03/05/2022)
clature of things and subjects the epistemological separation of the west to the “rest of the world“ takes place. In this grammar of exclusion the documents play a key role in the construction and creation of history as we know it.
Suzanne Briet, a French librarian, historian and a significant pioneer of documentation, starts her treaty with the postulate: “The document as a proof in support of a fact” to reaffirm something that is immutable and permanent, that can be saved, preserved and classified. She explains to us how the idea of memory and archive has to do with a technology of death of other peoples and narratives4. She presents the document as a proof of life in the western world. We can invite Achille Mbembe to address the concept of necropolitical power to observe this phenomenon, this choreography of terror5. Power, the author explains, is materialized by the “expression of death”. What would be the relation between the captivity and colonialism with the documents and the collections in the libraries as the way knowledge is produced and established in the western world. A library is mainly constituted by documents, but definitely is not only that.
Can that lead to the perpetuation of a systemic violence that continuously destroys some “in vivo” conditions by naming, describing, presenting, commenting and cataloging life? Kopenawa says that he did not learn about the things of the forest by setting his eyes on books; but by drinking the elders breath. This gesture can explore more porous boundaries in relation to memory, delving into a singular documentation that opens a place for others’
histories. That can dig into this grammar of exclusion another system of existence, that operates as a regime of the invisible, of the unknown. The absence of documents most of the time deals with the invisibility of ontologies that can highlight other codes, systems, languages, practices and ecologies.
The white people’s way of thinking is different. Their memory is clever but entangled in smoky and obscure words. They do not truly know the things of the forest. They contemplate paper skins on which they have drawn their own word for hours. If they do not follow their lines, their thoughts get lost. Our elders did not have image skins and did not write laws on them…So their word never went far away from them… (KOPENAWA, 2013, p. 23)
The ongoing social, political and ecological catastrophe that we are immersed in, that is ruled by imperialism and the (neo-pos) colonialism, must be stopped. we are not trying to argue towards the book as only a colonial storage. Although we believe there is something that could be learnt with the wise words of the shaman that
6 L’Ordre du discours, Leçon inaugurale au Collège de France prononcée le 2 décembre 1970, Éditions Gallimard, Paris, 1971.
we would like to bring to foreground, about the knowledge being embodied in the absent-presence of perception, affection, ancestors and spirits through the elements of the forest. Could a library host a place for the living? Would it be possible to imagine knowledge as a dance in which the flow and the pace are addressed and articulated by its participants and their narratives?
The distinction between Western and non-Western collections is problematic in itself. The library as a materialization of a colonial heritage accomplishes the extermination of existences and condemns them to vanish away by taking an important part in an ancient technology of exploitation and assault. It is a captivity statement of the in vivo condition that annihilates the knowledge transmission embodied in experiences of living. Many universities spend a large part of their institutional budgets on acquiring new library books, paying for high online journal subscription fees and recruiting library staff. Expanding the collection to make it more diverse usually operates, and just in a few moments, as a neo-liberal practice of capital accumulation.
The expansion of the library’s collection already addresses the deficit in relation to minorities. Foucault warned us, in his initial lecture at the College de France, that the writing system founded on the hegemony of the author leads us to the repetition and strengthening of the power poles of a time, of an epistemology - in this case, a western-centered one6.
The solution of most libraries to expand their collection and to achieve a strategy of integrating non-western knowledge needs a broader reflection on the book as a medium or as a gatekeeper of knowledge. A book should be read as a place of encounter, an effective constellation of times, an opening for spaces and voices, a multiplicity and never a one person object.
A book is not the result of a solitary writing, just the opposite, it mingles nomadic distribution of singularities, tangles of encounters, thoughts, delirious practices and dreams together entangled with humans and non-humans. It is an attempt of raising awareness and thinking about the networks that libraries can make possible if they are occupied with non-books archives (with practices, encounters, groups, etc).
The aim is to create movement; a tension in those polarities and dismantle them. The library that could be built concerning perspectives of disruption by learning with radical propositions. As a desire machine to inspire discussion and encourage debate around the library as a shared public good. And, also, as a pedagogical platform for creative practices to challenge the norms established. How can art libraries be generative resources and sites of action for all who identify as queer, as women, as black, as Indigenous, as people of color?
We would like to propose a broader discussion of art libraries as sites of intersubjective communion, spanning practices that range from personal assemblage to
those of spontaneous collectives and the ones associated with community centers and public libraries. How could the library be a place to host embodied experiences in a radical turn? How could it be the crossroad of worlds that do not cancel each other out but make space for impossible choreographies?
We invite you to think of the library as a portal which can make visible conflicts and dissonances. We would like to speculate about ways in which knowledge spread and its hegemonic technology of avoiding contamination. We would imagine discentring ways of organization (without a central control or top down structure), to tangle overlapping connections, constantly being created without a specific focus where the book is only a part of it but not the core.
Diffraction, splicing dispersal migrants in a complex dance taking the example of the Zapatistas, a social movement of indigenous Mexicans seeking to catalyze civil society’s full democratic power where schooling and learning is treated as fluid, supported by freely constructed social relationships, and the maintenance of the spaces including the library is collective. Learning is an immersion. To think about emergencies and political imaginaries like this it urges us to understand the legitimation of science comes from the institutionalization that entangles capitalism-imperialism, racism and its form of violence and exploitation.
We invite you to think of the library as a portal which can make visible conflicts and dissonances.
If we try to move away from the library as an institution, but bring our analysis closer to the people who occupy it, such as the librarian and their role as an agent of innovative practices. Since the librarian, by institutional power, already occupies this facilitating position of practices between knowledge and access to knowledge in the library. Thy are the gatekeeper. The librarian could produce a sensorial reorientation of the library; a peculiar dance of being together in homelessness. A librarian that makes it possible to host the placeless and outsider voices of the sovereign power, including practices of dreaming, escaping, screaming, flying, sliding, spelling, diving and dancing.
The librarian can articulate in the space of the library a multiplicity of experiences that bring diverse public, ages, social and cultural backgrounds, a volcanic eruption, a flock of birds or antilopes on the run. That addreess the book not as an object to be consumed but to recognise all the emancipatory possibilities that comes along that. A place for sharing technologies of listening, telling stories, remembering, naming the unknown, seeing the invisible, voicing the undercommons and experiencing migration realities.
The librarian an become the choreographer by producing a sensorial reorientation of the library
Flavia Pinheiro & Rafael Limongelli
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
The librarian that can transform the hegemonic practices and bring to life (inside the institution) forgotten wisdoms. A choreographer who activates the documents to friction the normativity and the reality to (re)invent an immaterial collection instead of consuming, buying, expanding and conquering. Together, we can think of practices that invite social exchanges, expansion of community knowledge, contact with other knowledge beyond (and alongside) books and people.
Briet, Suzanne.(1951). Qu’est-ce que la documentation? Paris: Éditions documentaires, industrielles et techniques.
Deleuze, Gilles. Derrames II: aparatos de estado y axiomática capitalista. 1a Ed. Ciudad Autónoma de Buenos Aires: Cactus, 2017.
Kopenawa, Davi, and Bruce Albert. The Falling Sky: Words of a Yanomami Shaman. 2013.
Mbembe, Achille. Necropolítica. in Revista Arte & Ensaios, n. 32, 2016. Saw at https://revistas.ufrj.br/index.php/ae/article/ view/8993/7169 (consulted at 03/05/2022)
Scott, James C. Against the grain. A deep history of earliest states. Yale: Yale University Press, 2017.
Flavia Pinheiro is a choreographer and performer from Recife, Brazil currently based in Amsterdam. Her research foregrounds networks of resilience and resistance to systems of knowledge by fabulative speculations around Science and Technologies. Her artistic practice in an ongoing attempt to create breathing and vital conditions; in an unstoppable dance she creates improbable exchanges with the nonhumans such as bacterias, plants, birds, antelopes and ghosts. She focuses in states of survival and a refusal of captivity by proposing a radical ontological turn. She navigates in different medias (photography, video, performance, installation, sound, writing) to underline how diversity
and transversality can contribute to (un) learning colonial pedagogies. She built the platform South Boom Boom together with Tom Oliver, Mario Lopes and many others; a publication and a series of conferences which aims to function as an anticolonial statement expressed from that absurd position of studying and living in Amsterdam coming from the Global South. It aims to discuss the importance of dissident invisibility in art and education to contribute to the knowledge about how institutions can articulate and enact an anti-racist and anti-colonial agenda engaging with a broader and diverse community.
flavia-pinheiro-site.webflow.io
University of Campinas, Brazil
(orcid 0000-0001-9911-0936) is an anarchist, PhD candidate in education (UNICAMP), master in education (UNIFESP), bachelor in social sciences (PUCSP) and technician in performing arts (INDAC). He published the books Cretino (2013) and Duna (2018) by Editora Patuá. Since 2018 is the director of Flipei - Festa Literária Pirata das Editoras Independentes (www.flipei.net.br); is the curator and producer of Rizoma Livros (www. rizomalivros.com.br), since 2017, a nomadic bookstore setup inside a 1980s school bus, specializing in independent publishers; and production coordinator of Salão do Livro Político (http://salaodolivropolitico. com.br/). Develops research and practices in integrated arts, transiting
between education, dance, theater, performance, literature and visual arts. Was curator of the multi-artistic space Capital 35, where he developed the Programa de Formação Autônoma (PFA) and the program Para Ficar Juntxs (PFJ). He has developed several collective initiatives in anarchist and anti-capitalist education with social housing movements in São Paulo, through spaces such as Casa Mafalda, Favela do Moinho; with quilombola movements in Aracati, Ceará, where he organized Casa da Maré, collective and self-managed cultural space of Cumbe, the quilombola territory. Composes the collective LIMA - Insurgent Laboratory of Anarchist Machineries (https://linktr. ee/lima_a) and the collective Cara de Cavalo with Carolina Bianchi.
I‘Deze worden het?’
Halverwege mijn tweede jaar op de Amsterdamse Toneel en Kleinkunst Academie kreeg mijn zoektocht als beginnend acteur en theatermaker langzaam vorm. Beetje bij beetje begon ik me steeds meer thuis te voelen in mijn nieuwe omgeving en zette ik voorzichtig mijn eerste stappen naar het kunstenaarschap. De bibliotheek op de derde verdieping vormde hierin een belangrijk, zo niet mijn belangrijkste, ankerpunt. Als bron van informatie en inspiratie bood de rijke collectie mij houvast en richting in ruim tweeënhalfduizend jaar Westerse theatergeschiedenis. Met mijn vinger langs de boekenkasten struinend ging er elk bezoek een wereld voor me open en gretig dompelde ik onder in alles wat het te bieden had.
‘Deze worden het?’
De bibliotheek groeide uit tot mijn tweede thuis. Ik raakte bevriend met Lene, de vriendelijke, bevlogen Deense bibliothecaresse, die mij vanachter haar balie van deskundige adviezen en suggesties voorzag. Van de boeken en toneelstukken van Albert Camus en Jean-Paul Sartre reisde ik op haar aanmoediging via korrelige filmregistraties van Marina Abramovic, Pina Bausch, Tadeusz Kantor en Jan Fabre naar de werken van The Wooster Group, Spalding Gray, Samuel Beckett en Peter Handke. We gingen samen naar het theater en bij elke voorstelling die ik speelde zat ze op de eerste rij. Aandachtig volgde ze iedere stap van mijn zoektocht naar een eigen stem en groeide ze met haar kennis en expertise uit tot mijn artistieke kompas. ‘Deze worden het?’
De zurige geur van de linoleum vloer vermengd met de zoete geur van houten kasten en oude boeken. De stilte en rust, de sfeer van opperste concentratie in de lucht. Het geklak van boeken die op hun plek worden teruggezet. Het gewicht van een stapel boeken in je armen of rugzak op weg naar de balie. De opwinding van een ontdekking, de vonk van inspiratie die je hart doet overslaan. De teleurstelling na een vergeefse zoektocht of tegenvallend boek, de gretigheid waarmee je vingers over het toetsenbord gaan als je je zoektermen van die dag invoert. Elk bezoek aan de bibliotheek is niet alleen een cognitieve maar ook een fysieke ervaring, waarbij alle zintuigen behalve de smaak voortdurend worden geprikkeld.
Dit geldt ook voor de handeling van het lezen zelf: het gevoel van papier, van verschillende dikte, kleur en kwaliteit, onder je vingertoppen, de muffige geur van inkt,
1 Anne Mangen, “Hypertext fiction reading: haptics and immersion,” Journal of Research in Reading 31:4 (2008): 404-419. DOI: https://doi. org/10.1111/j.14679817.2008.00380.x
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
lijm en papier in je neus, het geritsel en geknisper van de bladzijden, het verkrampen van je nek-, rug- en schouderspieren. Sommigen boeken lijken zelfs een specifieke lichaamshouding te eisen om gelezen te worden. Zo zijn er boeken die zich het beste lenen voor aan een tafel of bureau en boeken die geschikt zijn voor in bed of in de trein. Een boek dat gelezen wordt in een stille bibliotheek heeft een hele andere ‘smaak’ dan een boek dat je in de zomer op het strand leest.
Lezen is dus veel meer dan alleen een beweging van de ogen, waarbij letters worden opgenomen en geïnterpreteerd. De Noorse taalwetenschapper Anne Mangen van de Universiteit van Stavanger omschrijft lezen als een ‘multi-zintuiglijke activiteit, dat perceptuele, cognitieve en motorische interacties met datgene wat gelezen wordt met zich meebrengt.’1
Door het multi-zintuiglijke karakter van de handeling heeft lezen van papier de voorkeur boven lezen van digitale tekstdragers, betoogt Mangen. Dit heeft te maken met het feit dat de visuele en haptische aspecten van gedrukte tekst beter aansluiten bij onze waarneming. Het menselijk brein beschouwt individuele letters als fysieke objecten die samengevoegd in groepjes (woorden) en patronen (zinnen, alinea’s) een geheel (pagina) vormen; een fysiek landschap van tekens. Tijdens het lezen construeert het brein een mentale weergave van de tekst waarin tekstpassages worden verankerd aan hun fysieke plaats op het papier. Hoe dergelijke voorstellingen precies werken is niet helemaal duidelijk, maar ze zijn vergelijkbaar met de mentale kaarten die we maken van
een berg- of bospad waar we voor de eerste keer lopen. Zoals we het bankje onder de lindeboom aan het begin van het pad herinneren, herinneren we op dezelfde wijze dat een van de hoofdpersonages halverwege het vorige hoofdstuk, onderaan de linkerbladzijde, na een verkeersongeluk in het ziekenhuis belandt.
Door hun fysieke verschijningsvorm hebben gedrukte teksten over het algemeen een duidelijkere topografie dan tekst op een scherm. Een opengeslagen boek presenteert de lezer twee, scherp gedefinieerde vlakken en in totaal acht hoeken om zich te oriënteren, terwijl digitale tekstdragers zoals e-readers, tablets en laptops teksten als een eindeloze stroom van woorden op dezelfde virtuele pagina presenteren. Er is geen waarneembaar begin, midden of eind; geen visuele houvast. Met één tik- of veegbeweging verandert de tekst in een oogopslag.
De topografie van een gedrukte tekst draagt bij aan de intuïtieve navigatie van de lezer. De bladzijden vormen een waarneembaar spoor van vaste ankerpunten dat het geheugen helpt een zo nauwkeurig mogelijke mentale kaart van de tekst te vormen. Met name bij langere teksten is dit van groot belang, omdat dit een snelle en zorgvuldige navigatie van de lezer vereist. Om de onderlinge relaties en contexten van wat je als lezer leest te kunnen zien en begrijpen, moet je door de verschillende onderdelen van een tekst kunnen bladeren zonder het overzicht kwijt te raken.
De Amerikaanse wetenschapsjournalist Ferris Jabr vergelijkt dit met Google Maps: wat als Google Maps alleen nog maar afzonderlijke straten zou tonen? Zonder
2 Ferris Jabr, “The reading brain in the digital age: The science of paper versus screen,” Scientific American (11 april 2013), https://www. scientificamerican. com/article/ reading-paper-screens/.
3 Neil Gaiman, “Neil Gaiman: Why our future depends on libraries, reading and daydreaming,” The Guardian, 15 oktober 2013, https://www. theguardian.com/ books/2013/oct/15/ neil-gaiman-future-libraries-reading-daydreaming.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
de mogelijkheid om uit te zoomen naar de wijken, steden en landen waarin ze liggen? Hoe zouden we dan als gebruiker onze weg nog kunnen vinden?2
Tijdens de jaarlijkse lezing van de The Reading Agency over de toekomst van het lezen en bibliotheken in Groot-Brittannië stelt de Engelse bestsellerauteur Nail Gaiman in 2013 dat bibliotheken over ‘vrijheid’ gaan: ‘Vrijheid om te lezen, vrijheid van ideeën, vrijheid van communicatie. Ze gaan over onderwijs (wat geen proces is dat stopt nadat we onze laatste dag op school of de universiteit hebben gehad), over entertainment, over veilige omgevingen creëren en over toegang tot informatie.’3
Dit is precies wat ik als student aan de toneelschool ervoer als ik op de eerste verdieping de deuren van de theaterbibliotheek doorliep: een gevoel van vrijheid en veiligheid. Een plek van onbegrensde mogelijkheden, als je maar wist hoe en waar je moest zoeken.
De open, houten boekenkasten vormden twee en een half jaar lang een rijk van kennis en inspiratie. Een toevluchtsoord van geletterde paden, waar ik aan de hand van namen, titels en andere zoektermen gretig op zoek ging naar nieuwe inzichten en ideeën. Naar houvast en antwoorden om mezelf en de wereld opnieuw mee uit te vinden en ordenen. En ieder boek dat ik tijdens mijn dagelijkse zoektochten uit de kasten pakte, kreeg in mijn handen zijn eigen, unieke betekenis. Zijn eigen waarheid, mijn waarheid.
‘Deze worden het?’
4 Alberto Manguel, De bibliotheek bij nacht: de liefde voor boeken en de kunst van het verzamelen.
Amsterdam: Ambo, 2008.
5 Manguel, De bibliotheek bij nacht, 2008.
Het langzaam bladeren in boeken en snuffelen langs planken is een wezenlijk onderdeel van de kunst van het lezen, betoogt de Argentijnse essayist en vertaler, Alberto Manguel, in zijn boek De bibliotheek bij nacht. Een kunst die volgens hem nooit helemaal vervangen kan worden door het scrollen over een beeldscherm, ‘[…] evenmin echte reizen nooit vervangen kunnen worden door reisbrochures en 3D-technologie.’4
Dit betekent niet dat papier en beeldscherm niet naast elkaar kunnen bestaan in de letteren, vervolgt Manguel: ‘De uitvinding van de fotografie betekende ook niet het einde van de schilderkunst, maar vernieuwde die juist. Het voegde iets toe in plaats van dat het iets ontnam.’5
Zo’n ruim tien jaar na de definitieve doorbraak in Nederland is het e-book inmiddels niet meer weg te denken uit het boekenlandschap. Ook binnen de collecties van bibliotheken wordt het aanbod van e-books elk jaar groter. Al in 2010 begon Stichting Bibliotheek.nl (BNL) aan de bouw van een landelijke digitale infrastructuur waarop alle bibliotheken in Nederland aangesloten kunnen worden. Deze infrastructuur biedt op dit moment plaats aan verschillende basisdiensten, zoals de Nationale Bibliotheek Catalogus en het e-bookplatform de online Bibliotheek. Sinds de start van het e-bookplatform in 2014 laat het aantal e-book uitleningen, volgens de cijfers van de Koninklijke Bibliotheek, een duidelijk stijgende lijn zien. Met explosieve groeipercentages van 99% (!) in 2015 en ruim 74% in 2016. Daarna vlakte de groei relatief gezien af, maar bleef het aantal uitleningen wel stijgen. Zo werden in 2019 3,9 miljoen e-books uitgeleend door de online Bibliotheek en een jaar later, in 2020, steeg dit aantal–
6 Zie bijvoorbeeld: Annemiek van de Burgt, “Meer bibliotheekleden leenden in 2021 e-books en luisterboeken,” 28 juli 2022, Koninklijke Bibliotheek, https:// www.kb.nl/actueel/ nieuws/meer-bibliotheekleden-leenden-2021-e-booksen-luisterboeken; Stichting Lezen, “Stevige groei voor online bibliotheek,” 15 december 2021, Leesmonitor 2022, https://www.lezen. nl/onderzoek/ groei-in-digitaal-lidmaatschap-en-uitleningen-e-boek/.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
mede door de extra promotie en acties van de online Bibliotheek tijdens de coronapandemie- naar bijna 5,6 miljoen uitleningen. Hoewel de sluiting van bibliotheekgebouwen tijdens de coronapandemie in 2020 van grote invloed is geweest op het lees-en leengedrag van bibliotheekleden heeft het e-book vandaag de dag met een substantieel aantal uitleningen per jaar definitief een plek in het aanbod van openbare bibliotheken veroverd. Volgens de laatste cijfers maakt een kwart van de volwassen leners inmiddels actief gebruik van e-books in de collecties.6
Ik ben zelf een van die volwassen, actieve leners. Twee jaar geleden kreeg ik voor mijn verjaardag mijn eerste e-reader. Voor op reis en vakanties, voor de boeken die ik wel wil lezen maar niet in mijn kast hoef te hebben. Het was het perfecte cadeau. Zeker omdat vlak voor mijn verjaardag de eerste lockdown was afgekondigd.
Als draagbare mini-bibliotheek voldeed mijn e-reader vanaf de eerste dag ruimschoots aan mijn eisen: minder gewicht, minder ruimte, goedkopere boeken, eenvoudig in gebruik en groot leescomfort. Het heeft ontegenzeggelijk iets toegevoegd aan mijn persoonlijke ervaring en gedrag als lezer, maar toch heeft het papieren boek nog altijd mijn voorkeur. Sterker nog, ik zou mij geen leven zonder papieren boeken kunnen voorstellen.
Goed, diepgaand lezen vergt een bepaalde vorm van toewijding. Het vraagt om aandacht en concentratie. Rust en focus. Het kost tijd en moeite om door de verschillende lagen van betekenis in een tekst te lezen om de inhoud zo goed en volledig mogelijk te begrijpen. Dit lukt mij alleen
7 Manguel, De bibliotheek bij nacht, 2008.
Rory de Grootbij een tekst afgedrukt op papier. Bij het lezen op mijn e-reader of laptop ga ik, ongeacht de inhoud, automatisch sneller en oppervlakkiger door de tekst heen. Ik scrol en scan meer in plaats van dat ik lees.
Ik raak sneller afgeleid en vermoeid en van herlezen is niet tot nauwelijks sprake. Aantekeningen maak ik niet. Een dag later ben ik meestal de helft van wat ik gelezen heb alweer vergeten. Zo staat het in mijn scherm en zo is het weer weg, zonder een spoor achter te laten.
Een bibliotheek zonder boeken is in mijn ogen als een lichaam zonder ziel. De waarde en betekenis van boeken is niet in louter enen en nullen uit te drukken. Ik ben ervan overtuigd dat ik zestien jaar geleden als jonge theatermaker in opleiding hopeloos verloren zou zijn geweest in een volkomen gedigitaliseerde theaterbibliotheek. Ik zou geen idee hebben gehad waar ik moest beginnen en als ik al iets zou hebben weten te vinden in de eindeloze stroom van namen, titels en suggesties die op mijn beeldscherm zou zijn verschenen, zou tijdens het lezen van mijn e-reader of laptop waarschijnlijk niets zijn beklijfd.
Dit betekent niet dat ik twijfel aan de toegevoegde waarde van een rijke online collectie van digitale theaterteksten en e-books naast een up to date fysieke boekencollectie. Integendeel: in een poging de lezer het beste van dienst te zijn kan een zelfrespecterende bibliotheek anno 2022 zelfs niet om een rijke online collectie heen. Het is geen kwestie van of/of, maar en/en voor mij. Ze vullen elkaar aan. Of zoals Manguel in De bibliotheek bij nacht schrijft: ‘De menselijke verbeeldingskracht is niet monogaam en hoeft dat ook niet te zijn.’ 7
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
Opleiding ATKA (Amsterdamse Toneel en Kleinkunst Academie)
Lichting 2009
Theatermaker en schrijver Rory de Groot studeerde in 2009 af aan de Amsterdamse Toneel en Kleinkunst Academie.
Hij maakte voorstellingen bij o.a. het Noord Nederlands Toneel, Grand Theatre en Productiehuis Rotterdam en is sinds 2016 regelmatig actief als schrijver voor o.a. het literaire voetbalmagazine Hard Gras en de Groene Amsterdammer.
www.rorydegroot.nl
1 Stefano Harney and Fred Moten, The Undercommons: Fugitive Planning & Black Study (New York: Autonomedia, 2013), 26.
It cannot be denied that the university is a place of refuge and it cannot be accepted that the university is a place of enlightenment. In the face of these conditions one can only sneak into the university and steal what one can. To abuse its hospitality, to spite its mission, to join its refugee colony, its gypsy encampment, to be in but not of - this is the path of the subversive intellectual in the modern university.1
Moved by Moten & Harney, I want to propose the library as a place of fugitivity, a place where fugitive planning takes place, a place where students come together to plan ways out of the university while abusing all its resources as long as they can. What does it mean for the library to function as a site of fugitivity? One would probably ask: what’s wrong with the way the library is functioning right now? Considering we can go there to borrow study materials, sit in silence and solitude to study for the exams to come. What if I suggest that it is exactly this current function of the library, as a site where students prepare themselves to be good professionals in the field, that is a disservice to what the library can really mean for students? One could ask, what else could students be doing if not preparing themselves to be fit for their profession? “To be a good professional. To be concise and coherent in the critique they offer to the development of the university and to be complete in their practice.” What else could students be doing? They could be gathering and sharing strategies on how to spite the mission of the university. The students could be organising and planning a way out of the university, in order to join the wayward communities of the university.
What if the library’s main vocation is not to purpose as a site of learning, but rather as a site where students gather to wander, exchange strategies of how to elude the grips of the university and its obsession with professionality? What if the library is the place where students gather to teach one another on failure, rest and radical love? What if the library could be a refuge for all the students who did not want to graduate and complete their studies but instead linger in the hallways spreading gossip about the
2 Ayana Young, “Transcript: Dr. BAYO AKOMOLAFE on Slowing Down in Urgent Times/155,” For the Wild, 22 januari 2020, https:// forthewild.world/ podcast-transcripts/ https/forthewildworld/listen/ bayo-akomolafe-onslowing-down-in-urgent-times-155.
university? To think of the library as such a place of fugitivity, one must ask the question: how can the library be truly loyal to the students and how does this loyalty naturally shape the library’s functioning as a fugitive site?
In order to work through these questions, I will first engage with the university’s function. Then I will offer a devotional dance examining the relationship between the library and the student, a library which is loyal to the students, and the students that are loyal to a slippery kind of studying, also known as “the bad student”. What is the difference between a bad student and a good student? How can the library join the work and forces of the bad students, the students in love with blackness and studying? What kind of potentialities does the bad student’s love and passion open up for the library?
Before we can wander anywhere, we must acknowledge the hardest but most vital task of the library: to evade the imperialist grip of the university. Bayo Akomolafe speaks in an interview about the university’s structure as an example of a colonial imposition “that sees study and learning as only one thing, if you’re not studying in some disciplinary manner, then you’re not studying. That is what is the meaning of learning, that’s what the university will tell you.”2 Born from imperialist colonial rule, the university’s structure as a “colonial imposition” means that the essence of such a structure regards “learning” and “completion of study” as its tools of mastery. The modern university performs the enlightened agenda of slave masters through the following: an assumed innocent belief in the idea of a so-called progression through the hoarding of knowledge; the
3
Raoni Muzho Salehapparent hierarchy between students and teachers as subordinates and superiors and the different research programs; journals and books that are hooked into a misguided subject-object relationship of study. The university regards studying as learning through the accumulation of knowledge and students as military puppets of this exact machinery. The university’s aim is to bring forth graduates who are there to play the game of the university, those who represent the university both in their compliance and defiance of the university, who use the university’s means to profit or make a name for themselves in the upcoming field. The university, which belongs to the state, the state as a master, wants to seduce the students to stay within hindsight of its reach and vision. As a wicked master, it wants to seduce students to use all the university’s possibilities in order to develop a strong position that the university can bear and can overview.
So how does the library, as a place devoted to study instead of learning, exist within the university’s colonial imposition but behave like a “non-place”, an unsafe neighbourhood and evade the enlightenment propaganda of the university? In riding along Bhanu Kapil’s Ban en Banlieue I want to propose the library as a “banlieue”, the outskirts of the centre where those who have been banned, the illegal ones, the immigrant ones, the fleeing ones, reside. Kapil writes: “A ‘monstrous hybrid of human and animal, divided between the forest and the city.’ (Ban.) To be: ‘banned from the city’ and thus: en banlieues: a part of the perimeter. In this sense, to study the place where the city dissolves is to study the wolf”.3
4 Kapil, Ban en Banlieue, 42.
When the library, as a fugitive place within the university, performs as a “banlieue”, an outskirt of the centre, it is a threat to the imperialist agenda of the university because of its impermeability and impenetrability. Unlike the university, which hoards knowledge and power, the library as a banlieue accumulates the maroon communities of the university, which exist out of all kinds of crooked subversive intellectuals who “refuse that which the university refused them*” and insist on being ungraspable to the surrounding power of the university.
Kapil writes: “I wanted to write a book that was like lying down. That took some time to write, that kept forgetting something, that took a diversion: from which it never returned”.4 The library as a non-place, with a fugitive agenda, is full of study materials that are perhaps like Kapil’s “lying down” meaning that these materials provoke perverse embodied gestures of studying. Like keep on forgetting something and never arriving anywhere. Like having deep heated conversations about important matters where the object of study takes over the room and everyone becomes emboldened through this love-affair. Like teachers becoming bad students again, like no one trying to “progress” themselves or “complete” into a comprehensible professional, like gossiping about what else and how else one can steal from the university, like choreographing diabolic and multilingual dances about freedom, like writing journals edited by students who never graduated, etc.
The library is the place where “waywardness” is being practised. In Wayward Lives: Beautiful Experiments, Hartman writes: “Waywardness: the avid longing
5 Saidiya Hartman, Wayward Lives, Beautiful Experiments: Intimate Histories of Riotous Black Girls, Troublesome Women and Queer Radicals (London: Profile Books Ltd., 2019), 227.
6 Kapil, Ban en Banlieue, 42.
Raoni Muzho Salehfor a world not ruled by master, man or the police. The errant path taken by the leaderless swarm in search of a place better than here. The social poësis that sustains the dispossessed”.5 When the library joins the horde of the bad students, called “the subversive intellectuals” by Moten & Harney, it exclaims to be an unsafe neighbourhood with its own infrastructure of errant pathways.
Studying as a criminal activity is taken seriously here. Criminal because it defies the policing grip of the university. Criminal because both students and teachers gather from a passion and love of teaching and being taught by one another. Criminal because in the library the fugitive way of studying entails that the subject of study behaves like the subject that studies and the object of study becomes a person all together with whom the subversive intellectual falls madly in love and runs away with.
For the library to function as a fugitive place it must insist on strategies through which it is dancing evasively from the university’s grip. The university presses upon the library to perform its professionalisation agenda by trying to make the library function as a bank. The students who represent the university, both in defiance and in compliance, are invested in the illusion of “learning” or “gaining knowledge” and use the library to charge their account. But the library has vowed, in secrecy, loyalty to the struggle of the bad students, the subversive intellectuals, and refuses to charge anyone’s account. Away from the credit system and credibility of the university, the library (and perhaps the librarian too) whispers to the students that they can leave their debt in exchange for someone else’s debt. Moten & Harney write: “But debt is social and credit is asocial. Debt is mutual. Credit runs
8 Harney, The Undercommons, 41.
9 Kapil, Ban en Banlieue, 7.
Raoni Muzho SalehThrough their critique, the critical academic reveals the university to itself and this labour is recognised and respected by the university. Moten & Harney note how the critical academic points out the contradictions of the university, therefore forcing the university to make steps towards cleaning up or whitening its contradictions.8 In this way the critical academic is crucial for the rebranding and improvement of the university’s progressive enlightenment-based propaganda.
The bad student, also known as the subversive intellectual, is the marginalised subject, who, because of her marginalisation, behaves more as an object and thus becomes an undefinable monster. As monsters, the subversive intellectuals gather in the library to study one another’s perverse diversions, curious and wayward dances. For Kapil “the monster is that being who refuses to adapt to her circumstances”.9 The subversive intellectual is exactly this, a monster to the university, because despite her labour as an intellectual she refuses to belong to the university. Her mission is to spite the university’s quest of progressing the education models by creating critical curricula. Instead of busying herself with providing critical theory to the university, the subversive intellectual goes to hide and make love in the library among the other dissidents.
In the words of Saidiya Hartman, the subversive intellectual is a wayward student. Wayward: the unregulated movement of drifting and wandering; sojourns without a fixed destination, ambulatory possibility, interminable migrations, rush and flight, black locomotion; the everyday struggle to live free. The attempt
to elude capture by never settling. Not the master’s tools, but the ex-slave’s fugitive gestures, her traveling shoes. Waywardness articulates the paradox of cramped creation, the entanglement of escape and confinement, flight and captivity. Wayward: to wander, to be unmoored, adrift, rambling, roving, cruising, strolling, and seeking. To claim the right to opacity. To strike, to riot, to refuse. To love what is not loved. To be lost to the world.10
It is important to note that the inherent nature of Hartman’s waywardness is black, which makes the subversive intellectual inseparably black as well. She uses black not only racially but also ontologically, meaning looking at nature of meaning through black life. It is through the black labour of the subversive intellectual that errant pathways are created. It is through these escape routes of maroon communities where one can practice living free from the whitening and enlightening nature of the university.
At last, let us sway backward to the questions proposed in the beginning of this essay: “what does it mean for the library to function as a site of fugitivity and how does this function naturally shape the library’s loyalty to the struggle of the students?”
For the library to function as a site of fugitivity it means that the library, as a public site, performs within the university, but refuses to belong to the university. Instead of being a public place for learning, a site where knowledge is hoarded and accumulated, it wants to be a non-site; meaning to be impenetrable to the imperialist and colonial agenda of the university. The library as a 10
non-site is akin to the banlieues of the world. Within the heart of the university it performs as an outskirt. It is there where the defiant students gather in secrecy to come up with choreographies of refusal of professionalism, critique and credit. Instead of hoarding books and other study materials that prepare students to successfully enter into the professional field, the library collects gossip of non-graduated students that teach a new generation of defiant subversive intellectuals how to continue stealing from the university.
The library as a non-site, as a wayward public, is inherently black, meaning that its fugitivity is emboldened by how refugee encampments and maroon communities continue surviving. The library as a fugitive public place has sworn loyalty to the students and thus it is there where the banned, the bad students, come together for resting, loving and slandering while hiding from the clutches of the university. The bad student performs like Kapil’s Ban: “Ban is a portal, a vortex, a curl: a mixture of clockwise and anti-clockwise movements in the sky above the street”.11 In loyalty to the clockwise and anti-clockwise curling of the bad student, the library archives secretly this dance that is full of debt, in the form of love stories, complaints and gossip, for the next generation of fugitive students ready to create cracks in the thick walls of the university.
11 Kapil, Ban en Banlieue, 42.
/ 50 jaar ATD bibliotheek
Raoni Muzho Saleh (1991 AFG/NL) is a choreographer/performer based in Amsterdam. He graduated from University of Amsterdam in 2015, bachelor in Literary and Cultural Analysis. In 2019 he graduated from SNDO, bachelor in Choreography. He also has formal training in Theatre of the Oppressed through Formaat, based in Rotterdam. Born in Afghanistan and raised in Pakistan, his work is shaped by fugitivity as a revolutionary movement. By dancing through the gender spectrum, he has generated a movement practice of becoming other, a continuous becoming of incompleteness. His recent works are materializations of “the backspace”, a concept that provokes
transformational multiplicity and aims for liberation from the oppressions of solid subjectivity. Moving and thinking through the idea of “the backspace” he insists on the stage as a sanctuary that holds the possibility for transformation. Thus he insists on the magic of the stage being the ability to activate a serious kind of play where one can be possessed by the stories and voices of the dispossessed. Where one can practice “becoming other”, becoming someone or something ungraspable. In his works, he approaches the voice and materiality such as textile and dough intertwined intimately with the human body. In the recent years he has performed for Teo Alaruona (FIN), Benjamin Kamino (CA), Joy Mariama Smith (US/NL), Keyon Gaskin (US), Eoghan Ryan (IR), Carly Rose Bedford (AUS/NL), Ghita Skali (MOR) and Elisabeth Raymond (SWE).
2 Tomas Leijen, “Stappenplan voor toekomstbestendig vakonderwijs,” Mbomediawijsheid, 21 juni 2022, https:// mbomediawijs.nl/ onderzoeken/ stappenplan-voor-toekomstbestendig-vakonderwijs/.
2 NOS Nieuws, “Waar blijft het publiek? Cultuursector worstelt sinds corona,”NOS, 21 mei 2022, https://nos.nl/ artikel/2429680-waar-blijft-het-publiek-cultuursector-worstelt-sinds-corona; Hein Janssen, “Er is te veel theater, er zijn te veel zalen, er is te weinig publiek,” Volkskrant, 7 oktober 2016, https://www. volkskrant.nl/ cultuur-media/ er-is-te-veel-theaterer-zijn-te-veel-zalener-is-te-weinig-publiek~bf008a69/.
Tijdens het schrijven van dit essay werd ik geconfronteerd met mijn pessimisme ten opzichte van de toekomst van de bibliotheek. Een pessimisme wat ik de laatste tijd ook voel als ik denk aan de toekomst van theater. Het is niet vanzelfsprekend dat mensen naar het theater gaan. Daarvoor is het, in mijn ogen, te exclusief en ouderwets. Onlangs rondde ik een onderzoek af naar de toekomst van theater in opdracht van het Practoraat Mediawijsheid.1 Uit dit onderzoek bleek onder andere dat context(programmering) binnen het theater steeds belangrijker wordt. De nadruk ligt meer op de sfeer, setting en het concept van de avond dan op één voorstelling. De muziek in de foyer en het gesprek met vrienden na afloop worden steeds vaker gezien als onderdeel van de artistieke verdiensten en kwaliteit. Met andere woorden, de programmeur/curator wordt de kunstenaar die een ruimte creëert waarbinnen het publiek op zoek gaat naar diens betekenis. Het publiek ‘vindt’ dan niet alleen de betekenis die de kunstenaar ‘verstopt’ heeft, maar creëert ook een eigen betekenis in dialoog met het kunstwerk en de andere toeschouwers. Toch lijkt het bewustzijn dat context essentieel is voor de toekomst van het theater nog niet tot alle theaters en theatergezelschappen te zijn doorgedrongen. Theaters hebben moeite om volle zalen te trekken.2 Bij veel voorstellingen is het publiek homogeen en is de gemiddelde leeftijd hoog. Genoeg reden om de context te zien als meer dan leuke marketing of beeldvorming.
Deze bewustwording is niet alleen in het theater noodzakelijk, maar ook in de bibliotheek. De verhalen die worden verteld via het theater en boeken bieden de
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
toeschouwer of lezer nieuwe plekken, situaties en perspectieven waar ze anders nooit zo dichtbij kunnen komen en trainen hun vermogen tot verwondering. De bibliotheek presenteert boeken die wel of niet tot de collectieve canon behoren en bepaalt welke perspectieven ruimte en zichtbaarheid krijgen binnen het archief. Deze inhoud van de bibliotheek, verschilt van de houding tegenover boeken die wordt beïnvloed door de vorm van het archief. De vorm van het archief, dus de fysieke inrichting van de bibliotheek, bepaalt onze houding tegenover het archief of maakt deze zichtbaar.
Dit essay onderzoekt hoe we de plek van een bibliotheek opnieuw betekenis kunnen geven, hoe we de plek kunnen herladen met een betekenis die vloeibaar, flexibel, inclusief en meervormig is, waar je op mag reageren en die inspireert. Daarmee is dit essay een uitnodiging om gezamenlijk na te denken over hoe we ervoor kunnen zorgen dat de bibliotheek een plek wordt van doorlopende dialoog en geen tentoonstelling van een dood, statisch en onvolledig archief. Het is een onderzoek naar de context van de bibliotheek en hoe deze context zich verhoudt tot de wereld buiten de muren van die ruimte.
Het is belangrijk dat wordt nagedacht en geschreven over het dekolonialiseren en diversifiëren van de canon en het archief, dat wat ik in dit essay de inhoud noem. De ontwikkelingen op dit gebied gaan nog veel te langzaam. Met deze tekst wil ik graag een bijdrage leveren aan die ontwikkelingen door de nadruk niet te
leggen op de inhoud, maar op de houding tegenover boeken en het archief. De relatie van de bibliotheekbezoeker tot het archief is namelijk net zo achterhaald als de inhoud van de archieven. De houding uit zich in de fysieke vorm die een bibliotheek aanneemt. Dat wil zeggen in de inrichting, locatie en programmering. De relatie die wij tot het archief en boeken hebben manifesteert zich onder andere in de keuze om de ruimte vol te zetten met boekenkasten, ruimte te maken voor een gesprekstafel en om wel of geen muziek op te zetten.
Te lang hebben we de bibliotheek beschouwd als een encyclopedie waarin je een vaststaande betekenis en kennis kunt vinden. Perspectieven van dominante groepen die maar een heel klein deel van het verhaal vertellen, zijn verheerlijkt en gepresenteerd als feitelijke informatie. Deze houding verwacht ontzag voor de kennis die ligt opgeslagen, eerbied voor de perspectieven die ‘waarheid’ zijn geworden en geen tegenspraak dulden. Je kunt er niet over in gesprek. Ze worden gebracht als onmisbaar onderdeel van de canon, als wetenschappelijke feiten, ook al zijn die ‘feiten’ eigenlijk verhalen, onvolledig en bevooroordeeld. De definitie van kennis moet daarom worden bevraagd. Volgens mij is kennis opdoen niet hetzelfde als wat je leest voor waar aannemen en dit zo goed mogelijk onthouden en reproduceren, maar juist het zelf feiten en bronnen kunnen onderzoeken en duiden in hun context. Vervolgens kun je die bronnen betekenis geven binnen jouw persoonlijke en huidige context. Met andere woorden, kennis is een dialoog en een actieve handeling.
In een gesprek met dramaturg en tekstschrijver Maarten van Hinte, zei hij dat we boeken meer moeten
3 Maarten van Hinte, Hoe Anansi de verhalen van de wereld bevrijdde (Uitgeverij Wilde Haren, 2021), 7-8.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
gaan zien als grondstoffen die de brandstof zijn voor nieuwe betekenissen, ideeën en perspectieven. Wij moeten iets gaan maken vanuit de gedrukte woorden om er op die manier betekenis aan te geven, alleen lezen is niet genoeg, het moet inspireren. Zonder onze (artistieke) reacties op boeken is de inhoud van een bibliotheek niet meer dan inkt op papier dat betekenisloos ligt te verstoffen. In het boek dat Maarten van Hinte schreef bij de voorstelling Hoe Anansi de verhalen van de wereld bevrijdde, schrijft hij:
Een boek is een boek is een boek. Het is wat het is, en het blijft wat het is. Als je ze naast elkaar zet, of op elkaar stapelt, kan je een muur bouwen. Of een huis. Of zelfs een paleis. Het is wat het is, en het blijft wat het is. Een tori is geen boek: het is een verhaal dat je hoort en doorvertelt. Met een tori kan je geen muren bouwen, want hij blijft niet wat hij is en hij blijft nooit op dezelfde plek. (…) Een tori is van iedereen.3
Wat is een bibliotheek van boeken en wat is een bibliotheek van verhalen? Kan de bibliotheek in plaats van boeken ook het vergaren van kennis en inspiratie centraal stellen? Die kennis en inspiratie komt dan tot stand door zowel de inspiratiebron (een boek, gesprek, verhaal, etc.) als door de uitwisseling en dialoog die daardoor ontstaat. Om het concreet te maken geef ik een voorbeeld: Iemand leest een boek en schrijft aan de hand daarvan een poëtische tekst die vervolgens wordt voorgedragen tijdens een open mic avond. Er ontstaat dan een dialoog tussen de bron (het boek) en degene die het leest en er iets anders van maakt. Vervolgens reageert een publiek weer op het nieuwe werk tijdens de
open mic avond. Door die dialoog centraal te stellen en letterlijk ruimte te maken voor verhalen en ontmoetingen kunnen we boeken weer van betekenis gaan voorzien. Boeken zijn namelijk niet waardeloos, niet als het in een context van inspiratie en uitwisseling wordt gepresenteerd. Dan krijgt het juist de potentiële betekenis die erin zit. Wat die potentiële betekenis is, hangt af van de context en de aanwezige perspectieven. Datzelfde geldt voor theater. Vanuit mijn werk als contextprogrammeur en dramaturg bij RIGHTABOUTNOW INC. denk ik na over hoe betekenis kan ontstaan als je vertrekt vanuit de context. Volgens mij ontstaat betekenis in verbinding. Het oude idee dat contextprogrammering en educatie gaat over het organiseren van voor- en nagesprekken is niet wat wij willen. Wij willen de toeschouwers niets bijbrengen, niet vertellen wat ze moeten zien, niet checken of ze het wel “goed” begrepen hebben. We willen juist het tegenovergestelde, we willen associaties opwekken, we willen betekenissen tot stand brengen die wij niet konden voorzien, wij willen een dialoog en tegenstrijdigheden. We willen niet zenden, maar elkaar voeden. Theater ontstaat in verbinding, tussen subculturen en de theaterscene, tussen geworteld zijn in een buurt en internationale uitwisseling, tussen publiek en performers. De maker en spelers ontmoeten elkaar. Met elkaar onderzoek je de thematiek en maak je materiaal. Deze ontmoetingen leveren samen het kunstwerk op. Uiteindelijk maak je een voorstelling waarin je het publiek ontmoet. Als we die uitwisseling centraal willen stellen, zullen we daar de context voor moeten creëren. Als je dit vertaalt naar de toekomst van een bibliotheek, gaat het erover dat je een ruimte creëert waarin het niet gaat over een waarheid of betekenis die je ‘goed’ kunt hebben begrepen. Het gaat erover dat je een plek faciliteert waarin
Leijen2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
associaties de ruimte krijgen, er tegenstrijdigheden mogen bestaan en waar bezoekers met elkaar in gesprek kunnen gaan.
De context bepaalt het kader waar een idee, een boek, voorstelling of verhaal in begrepen kan worden en die de waarde daarvan dus (mede)bepaalt. De context is van grote invloed op een verbintenis die al dan niet wordt aangegaan en dus de betekenis die ontstaat. Je wilt een context die uitnodigt om ‘contact’ in te maken, om tot betekenis te komen. Het is een reeks factoren die de ontmoeting maakt wat zij is: tijd, locatie en de keuze om het wel of geen theater of bibliotheek te noemen. Het is die context, samen met de mensen die deze ontmoeting aangaan, die maken of er wel of geen ‘contact’ plaatsvindt én dus of er wel of geen betekenis ontstaat en kennis wordt opgedaan. Betekenis kan alleen maar plaatsvinden door middel van ontmoeting en contact, we hebben elkaar nodig om tot betekenis en kennis te komen.
Dat is wat een bibliotheek volgens mij zou moeten zijn, een plek waar betekenis ontstaat en wordt doorgegeven en verdiept. Een plek van uitwisseling en reflectie. Je reflecteert en reageert op feiten en perspectieven die in de bibliotheek te vinden zijn. Die reflectie is voor kunstenaars een essentieel onderdeel van hun werk. Als we de bibliotheek zien als een plek waar uitwisseling en contact centraal staan en waar gereflecteerd mag worden op de bronnen en de verhalen die daar te vinden zijn, zal de inhoud van de bibliotheek ook ter sprake komen. Zo
zijn de houding en de inhoud met elkaar verbonden. Als we de nieuwe houding omzetten in vorm, en in plaats van de boeken centraal te zetten, de ruimte voor reflectie op die boeken centraal gaan te zetten, kan de inhoud ook echt bevraagd worden. Willen we met elkaar de bibliotheek toekomstbestendig – of eigenlijk actueel - maken, zal de bibliotheek ruimte moeten maken voor die gesprekken.
Er moet ruimte gemaakt gaan worden voor de dialoog, tussen de bronnen en de bezoekers en tussen de bezoekers onderling. Als ons dat niet lukt, wordt de bibliotheek een overbodige stapel papier die in dit (digitale) tijdperk geen meerwaarde heeft en implodeert in diens eigen gelijk en ‘waarheid’ of uitdooft als een kaars omdat niemand er meer het nut van inziet.
Net als het theater zal de bibliotheek zich klaar moeten maken voor de toekomst, met in haar achterhoofd dat wat haar uniek maakt; de mogelijkheid mensen samen te brengen en op die manier tot betekenis, co-creatie, verbinding en inspiratie te komen. We moeten door onze houding ten opzichte van het archief te veranderen, de ruimte openbreken en onze reactie en reflectie op de inhoud centraal zetten.
Net als in het theater is het daarom essentieel dat de context van de bibliotheek bevraagd wordt en met zorg wordt vormgegeven, alleen op die manier kunnen we met een positieve blik richting de toekomst kijken.
2022 / 50 jaar ATD bibliotheek
Tomas Leijen is dramaturg en (context) programmeur/curator bij verschillende culturele en maatschappelijke instellingen. De afgelopen tijd onder andere bij RIGHTABOUTNOW INC., het ZID Theater, theater de Makkers en het Afrovibes Performing Arts Festival.
Daarnaast is hij werkzaam als kerndocent aan de opleiding Theater (PACT+) en als docent aan de opleiding Theaterdocent (AHK). Hiernaast werkt Tomas Leijen als Director of Projects and Concept bij IDEA (International Drama/Theatre and Education Association).
tomasleijen.nl