Je kan me nog meer vertellen (0512)

Page 1

Je kan me nog meer vertellen Tegenspraak als opdracht van christelijk ge誰nspireerd onderwijs Cil M.Wigmans


Colofon

Dit boek is ontwikkeld en geschreven in opdracht van de Besturenraad, centrum voor christelijk onderwijs. © 2012 Besturenraad, Woerden © 2012 Kwintessens, Amersfoort www.kwintessens.nl

Auteur

Dr. Cil M. Wigmans

Foto omslag Thinkstock

Redactie

Liesbeth van ‘t Hof

Projectbegeleider Nel Stoffelsen

Uitgever

Cora Vlaming

Vormgeving

Richard Feld, Kwintessens ISBN 978 90 5788 385 9 Bestelnummer 0512 NUR 840, 746 Bestelnummer 0512 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvou-digd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

www.kwintessens.nl


Inhoud Voorwoord 7 Inleiding 9 Stem en tegenstem

1 Race to nowhere?

2 Het kind en het badwater

3 Om een leefbare wereld

4

1.1 Een strijd van betekenis 14 1.2 Het verhaal van de hebzucht 18 1.3 Een ander verhaal 24 2.1 De school, producent van human capital 2.2 Een inspirerend voorbeeld: Het Wereldspel 2.3 Over creativiteit van kinderen: Ken Robinson

30 36 40

3.1 Over talenten 48 3.2 Het verloren paradijs 53 3.3 Natuur of schepping? 60 4.1 Wat is een school? 66 4.2 Een leergemeenschap 69 4.3 Leren van betekenis, de betekenis van leren 72 4.4 Mores leren 77 4.5 Uittocht 80

Zone van de naaste ontwikkeling van een school 5

Een open schooldeur, een frisse wind

6.1 Wat valt er nog meer te vertellen? 6.2 Bij de bron

Uit overtuiging!

107

85

98 104

6

7 Noten Literatuur

111 115


6

Je kan me nog meer vertellen


Voorwoord ‘Leer kinderen nóóit te zeggen, dat iets nu eenmaal zo is!’ Deze morele oproep van Cil Wigmans vormt wellicht de kern van de opdracht voor het christelijk geïnspireerd onderwijs, zoals hij die ziet. Dat betekent dat christelijk onderwijs veel kritischer zal moeten zijn op wat zich als vanzelfsprekend aandient in het leven en in de maatschappij. Het betekent ook, dat christelijk onderwijs de Bijbelverhalen veel serieuzer zal dienen te nemen. En vanuit die Bijbelse inspiratie komen tot een eigen visie op het pedagogisch handelen, op het geven van onderwijs, op het kind. Niet gericht op economisch nut, excellentie en een hoge plaats in internationale rankings. Wat dat betreft moet er méér verteld worden opdat je niet meedoet met wat iedereen doet. Wie kent nog het Bijbelse verhaal van Sadrach, Mesach en Abednego? Deze vrienden van Daniël doen niet wat iedereen doet, namelijk buigen voor een beeld. Zij krijgen de knieën niet krom om het te aanbidden. En wat blijkt: niet de meerderheid die zich er wel voor buigt, moet zich verantwoorden. Maar degene die vanuit een diepe overtuiging doet, wat hij meent te moeten doen: niet buigen. Met als dreiging een vurige oven, waarin je geworpen wordt. Cil Wigmans is in staat over zijn visie een meeslepend verhaal te verhalen en dat doet hij dan ook volop in dit boek. Het levert een oncomfortabele onrust op, waarbij het gevoel zich opdringt hoe dat christelijk geïnspireerd onderwijs er dan wel uit zou moeten zien. Als aanzet tot antwoord vertaalt Wigmans zijn tegendraadse betoog in tien punten waarmee een school inhoud kan geven aan het eigen karakter om niet mee te buigen met de meerderheid. Er is natuurlijk nog veel meer te vertellen en dit boek roept op om dat dan ook volop te doen. Als Besturenraad geven we dit boek – samen met Kwintessens – graag uit als bijdrage aan het denken over christelijk geïnspireerd onderwijs. We hopen dat het boek de lezer aanzet tot een eigen creatieve vormgeving, hetzij in lijn met de gedachten van Wigmans hetzij omdat diens gedachten aanzetten tot een andere gedachtelijn, zodat we elkaar nog meer kunnen vertellen! Dick den Bakker Directeur Besturenraad Academie

Tegenspraak als opdracht van christelijk geïnspireerd onderwijs

7

7


8

Je kan me nog meer vertellen


Inleiding De afdeling ‘Onderwijs’ in mijn boekenkast is rijk gevuld. Om bij de tijd te blijven gooi ik nooit oude boeken weg. Het collectieve geheugen zit steeds minder in de hoofden en harten van mensen, maar oude boeken zijn er vol van. Toegegeven, over actuele thema’s als rendementen en opbrengsten, toezichtkader van de Inspectie, de score van het Nederlandse onderwijs op de Pisa-ranking, de ondoordringbare ‘kleilaag’ van geldbeluste schoolleiders en bestuurders, misbruik van de onderwijsvrijheid door confessionele scholen, vind je niets in al die oude boeken. Ze gaan wel vaak over de vraag of scholen bijdragen aan het vergroten of aan het bestrijden van maatschappelijke ongelijkheid. Ze gaan ook over de vraag of de pedagogische verantwoordelijkheid van de school niet op gespannen voet staat met de eisen van het bedrijfsleven. De school is er toch niet om aan de ondernemers gezagsgetrouwe en goed geschoolde werknemers af te leveren? Ach ja, de meeste boeken uit mijn bibliotheek stammen uit de vorige eeuw, met een oververtegenwoordiging uit de jaren zeventig en tachtig. Begrijp me goed. Ik zwelg niet in nostalgisch verlangen. Toen en nu sprak en spreekt niet het verleden tot mijn verbeelding, maar de toekomst. Tussen 1976 en 1987 gaf ik als universitair docent onderwijs aan doctoraalstudenten Onderwijspedagogiek. In al die jaren heeft niemand mij ooit gevraagd welke criteria ik hanteerde voor de beoordeling van tentamens en examens. Van kwaliteitszorg was geen sprake en mijn studenten hadden weinig zicht op hun studielast en vertoonden in ieder geval geen calculerend gedrag. Natuurlijk sleepte je er weleens iemand doorheen door intensieve begeleiding en hulp bij de scriptie. Daar heb ik geleerd dat het niet slechts de zorgleerlingen zijn die voor hun leren op hulp zijn aangewezen. Ook zijn ze niet de enigen die hun motivatie en inspiratie niet in de eerste plaats aan hun innerlijke drijfveren ontlenen maar vooral aan de relatie met hun leraar. Dat gaat op voor elk niveau van onderwijs. In die zin is ‘zelfstandig leren’ zo niet een contra­dictio in terminis dan toch wel een bedenkelijke term. Dat geldt ook voor zoiets als ‘zelfstandig onderwijzen’ of een ‘autonome leerkracht’. Juist over de vraag naar de doelen van leren en onderwijzen, naar de betekenis ervan voor de gemeenschap, naar de kwaliteit en effectiviteit van het vormings­proces, is intensief beraad en zijn heldere keuzes nodig. Een optelsom van zelfstandig werkende leraren maakt nog geen school. Wat mij toen en nu bewoog is de vraag hoe leren en onderwijzen binnen de context van een school als leergemeenschap een bijdrage kunnen leveren aan het goede leven, aan waarden die slechts waar kunnen worden als mensenkinderen daartoe hun van God gegeven talenten ontwikkelen en gebruiken. Tegenspraak als opdracht van christelijk geïnspireerd onderwijs

9


In een nieuwjaarstoespraak die ik mocht houden voor personeel en geno­digden van het voortgezet onderwijs van de SCOPE scholengroep, heb ik verteld dat ik tijdens de kerstviering in een dorpskerkje in Drenthe ontroerd raakte door een kerstspel dat door de kinderen werd opgevoerd. Ze waren verkleed als kaarsen met op hun hoofd een vlammetje. Op hun buik stond wie ze waren: GELOOF, LIEFDE, BARMHARTIGHEID, GASTVRIJHEID en HOOP. Ze vertelden dat in deze tijd hun licht dreigt te doven. Het gebrek aan geloof, de toenemende liefdeloosheid, de onbarmhartigheid in de wijze waarop mensen elkaar veroordelen, de groeiende vreemdelingenhaat, het wan­trouwen en egoïsme, doen één voor één de lichtjes doven. Maar in dat alles, flakkerend en vechtend tegen weer en wind, blijft één kaars branden. Het is de HOOP. Door zijn volharding lukt het om licht te blijven geven en uiteindelijk de liefde, het geloof, de barmhartigheid en de gastvrijheid opnieuw te laten ontbranden onder de mensen. Kinderen vertegenwoordigen onder ons de hoop op een betere toekomst. Maar ook hun hoop moet gevoed worden. Kinderen passen zich probleem­loos aan. Nieuwe technologie, muziek, media, het is voor hen dagelijks brood. Dat geldt ook voor veranderingen in taal, in omgangsvormen, in waarden en normen. Maar als we hun het onderscheid willen leren tussen wat deugt en wat niet deugt, tussen waarachtigheid en leugenachtigheid, tussen wat opbouwt en wat afbreekt, dan zullen we hun een oriëntatie op het leven moeten meegeven die niet zomaar valt af te lezen uit wat ze om zich heen zien en ervaren. Dan moeten ze bij ons, ouders en leerkrachten verhaal kunnen halen. In het huidige politieke en maatschappelijke klimaat dreigt de taak van de school gereduceerd te worden tot datgene wat economisch nut heeft en onze concur­rentie­positie in de wereld versterkt. Ik heb de leraren opgeroepen tot onge­hoorzaamheid tegen die tijdgeest. Laten ze vooral ook met de kinderen blijven spreken over wat hen beweegt, wat ze geloven, hopen en liefhebben. Laat onze gezamenlijke hoop de lampen ontsteken van al die krachten die de kern vormen van waarachtig mens-zijn. Kinderen mogen op school leren hopen op een toekomst die meer is dan welvaart voor de winnaars. Die ongehoor­ zaamheid tegen de tijdgeest, dat verhaal halen bij leraren die andere doelen nastreven dan ons van overheidswege worden opgelegd, vormt de basis voor de titel van dit boek. Dit boek gaat over christelijk geïnspireerd onderwijs en waarom dat alleen bestaansrecht kan hebben als het van een andere orde is dan het gangbare. Christelijke scholen gaan niet zelden prat op het feit dat er nog ‘degelijk’ onderwijs wordt gegeven, dat er aandacht is voor normen en waarden, maar dat je je als ouder niet ongerust hoeft te maken, je merkt van die christelijke identiteit eigenlijk alleen iets bij de dagopening of bij vieringen en dan is er natuurlijk wel de verplichte deelname aan

10

Je kan me nog meer vertellen


godsdienstonderwijs, maar daar leren ze vooral ook veel over andere godsdiensten. Dat type christelijk onderwijs heeft wat mij betreft geen toekomst. Het is in feite niet veel meer dan een uitvoeringsinstantie van de overheid, een instrument in dienst van de economische doelen waaraan ook de door de staat nage­streefde burgerschapsvorming dienstbaar is. De enige rechtvaardiging voor christelijk geïnspireerd onderwijs en in feite voor het behoud van artikel 23, waarin de vrijheid van onderwijs is geregeld, is erin gelegen dat scholen zich ontwikkelen tot een levend teken van tegenspraak tegen de toenemende overheids­ bemoeie­nis met de vorming van jonge mensen. Tegenspraak ten diepste tegen de missie van het huidige onderwijssysteem. In een lezing voor het Nationaal Instituut voor Opvoedings- en Onderwijs Zaken (NIVOZ) beschrijft Tex Gunning, lid van de Raad van Bestuur van AkzoNobel, het als volgt: ‘De missie van het huidige onderwijs­systeem is niet gericht op het tot ontwikkeling brengen van mensen maar op het klaarstomen van beroepsbevolking in een wereld die gericht was op productiviteit en efficiency en gebaat was bij standaardisering en controlemechanismen. We leiden onze kinderen op om succesvol te worden in de wereld van gisteren.’1 Christelijk geïnspireerd onderwijs zal kinderen de tegenspraak leren met het oog op de toekomst. Het zijn scholen waar bekentenis wordt afgelegd van de hoop en waar kinderen meegenomen worden in verhalen vol verwachting. Maar het zijn ook scholen waar vooral geluisterd wordt naar wat leerlingen hebben te vertellen, waar hun onge­breidelde fantasie alle ruimte krijgt, waar hun vraagstukken en problemen het voertuig worden waardoor ze zich kennis, inzichten en vaardigheden eigen maken. Kortom het zijn scholen waar de verhalen van toen en daar ver­bonden worden met verhalen van hier en nu, opdat er iets zichtbaar wordt van de stad van de toekomst. Is dat exclusief christelijk? Eerlijk gezegd, zal me dat een zorg zijn! Veel belangrijker is de vraag: Waar vinden we mensen die zo’n school kunnen inrichten? Waar is de opleiding die docenten in deze geest voorbereidt? Waar zijn de schoolleiders die hiervoor gaan? Waar zijn de ouders die dit hun kinderen gunnen? Maar het begint, zoals alle goede werk in deze wereld, met een droom. Stel je toch eens voor... Om duidelijk te maken waarom die droom de moeite waard is, begin ik dit boek met een kritische analyse van de maatschappelijke, politieke en economische situatie waarin we met al onze pedagogische idealen uit de vorige eeuw terecht zijn gekomen. Ik hoorde onlangs Gerrit Komrij in een radio-uitzending van Kunststof. Hij klaagde dat zijn vrienden uit de jaren zestig, met wie hij samen te hoop liep tegen de regenten, de zakkenvullers, de pluchebekleders uit die tijd, hem niet gewaarschuwd hadden toen ze zelf de kans

Tegenspraak als opdracht van christelijk geïnspireerd onderwijs

11


hadden zich in die posities te manoeuvreren. Hij heeft even niet opgelet en kijkt nu met de naïviteit van de oude idealen om zich heen. Hij ziet tot zijn verbazing dat zijn oude vrienden inmiddels miljonair, machtspoliticus of bankier zijn geworden en zich bij een goed glas wijn vrolijk maken over hun wilde jaren. Hij constateert dat dat kennelijk de natuurlijke loop der dingen is. Wie de kans krijgt zich ten koste van anderen te verrijken of macht uit te oefenen, zal dat ook doen. Wie het niet doet is een loser. Maar wel een sympathieke natuurlijk. Ik ben belast met een ongeneeslijk ongeloof in de overmacht van de natuurlijke orde der dingen. Ik heb geleerd dat de machtige goden van bloed en bodem, van macht en geweld, van vrije markt en recht van de sterkste uiteindelijk niet het laatste woord hebben. Maar ik zie tot mijn schrik dat er, juist ook door schoolleiders en bestuurders van scholen die de claim van een andere orde op hun gevel hebben staan, bar weinig weerstand wordt gebo­den aan de druk die uitgaat van ‘de utopie van de vrije markt’. Ik hoop in dit boek duidelijk te maken dat de pedagogische opdracht die eigen zou moeten zijn aan christelijk geïnspireerd onderwijs zich niet verdraagt met gehoor­zaamheid aan marktmechanismen en horigheid aan een overheid die de vorming van jonge mensen nog slechts beschouwt als een machtig middel om onze economische concurrentiepositie te versterken. Kennis en vaardigheden zijn voor onze jongeren van levensbelang, zo zal ik betogen, maar dan vooral om kritisch te leren staan tegenover illusies van welzijn en geluk die hun worden voorgespiegeld, zodat ze op goede gronden kunnen zeggen: ‘Je kan me nog meer vertellen!’

12

Je kan me nog meer vertellen


Stem en tegenstem

1

Tegenspraak als opdracht van christelijk ge誰nspireerd onderwijs

13


1.1 Een strijd van betekenis Zodra je het plan opvat om te gaan schrijven, zie je overal aanknopings­pun­ten. Ik ben geen verzamelaar van krantenartikelen en leg ook geen archief aan van citaten uit boeken en tijdschriften die ik ooit nog eens zou kunnen gebruiken. Ik ben geen consciëntieus en minutieus onderzoeker. Soms raken beelden of teksten me echter zo diep dat ik niet anders kan dan ze met me meedragen. Ze worden me eigen. Dat geldt tegenwoordig naast bepaalde boe­ken, ook voor een aantal video’s op Youtube, die eindeloze schatkamer van beeldmateriaal. Je vindt daar nogal wat inspirerende bijdragen van gedreven onderwijsmensen. Vooral de TED-lezingen2 bevatten veel waardevol materiaal. Een aantal daarvan bekijk ik met enige regel­maat. Het helpt me om zelf gedreven te blijven, om de moed erin te blijven houden. Fi­ducie, vertrouwen, moet gevoed worden om het cynisme, de lethargie, berusting te be­ strijden. Die voordrachten en filmbeelden zijn voor mij tekenen van tegen­spraak, zoals ook het grote arsenaal aan Bijbelverhalen dat in mijn geheugen gegrift staat, helpt om telkens weer te blijven geloven dat wat vanzelfsprekend lijkt te zijn in onze samen­leving, niet echt ‘waar’ kan zijn. In De oude wortels van het nieuwe leren beschreef ik hoe machtig woorden zijn. Ze hebben scheppingskracht. Woorden scheppen betekenis en beteke­nissen sturen de waarneming. In mijn dissertatie3 (1984) schreef ik: ‘De heersende beteke­nissen zijn de betekenissen van heersers.’ Dat marxistisch taalgebruik was geheel in lijn met de tijdgeest, wat op zich al een illustratie is van wat ik bedoelde te zeggen. Bij Hans Achterhuis4 kwam ik het citaat tegen van Lewis Carroll uit Through the looking glass. Alice verwondert zich in Wonderland niet alleen over wat ze ziet, maar kan soms ook haar oren niet geloven: ‘”Ik weet niet wat u met ‘gloria’ bedoelt,” zei Alice. Humpty Dumpty glimlachte verachtelijk. “Natuurlijk niet - tot ik het je vertel. Ik bedoelde: ‘Daar heb je een mooi dodelijk argument.’” “Maar ‘gloria’ betekent niet ‘mooi dodelijk argument’,” wierp Alice tegen. “Als ik een woord gebruik,” zei Humpty Dumpty op nogal honende toon, “be­tekent het gewoon wat ik verkies dat het betekent – niet meer en niet minder.” “De vraag is,” zei Alice,”of je woorden zoveel verschillende dingen kunt laten betekenen.” “De vraag is,” zei Humpty Dumpty, “wie de baas is. Punt uit.”’ Dagelijks ervaar je hoe betekenissen verschuiven, hoe woorden verdwijnen en andere opkomen. En met dat komen en gaan is ook ons kijken naar de wereld aan verandering onderhevig. Het al dan niet subtiele veranderen van betekenis is niet altijd een wel­ overwogen strategie. Nieuwe betekenissen ontstaan vooral ook spontaan en zeker in

14

Je kan me nog meer vertellen


onze tijd spelen massamedia daar­bij een cruciale rol. We zijn ons van die veranderingen lang niet altijd be­wust en kunnen ook vrijwel nooit aangeven wanneer en op welke wijze zich de veranderingen hebben voltrokken. Wanneer is het woord ‘respect’ veran­derd van ‘ontzag voor gezag’ in ‘ruimte geven aan ieders eigen keuzes’ tot ‘als je mij met rust laat, zal ik me ook niet met jou bemoeien’? Wanneer is het woord ‘talent’ ontdaan van zijn Bijbelse betekenis (zie hoofdstuk 3.1) en iets geworden waar door televisieprogramma’s jacht op wordt gemaakt? Wie bepaalt dat het begrip ‘kwaliteit’ uitsluitend nog gebruikt kan worden wanneer er meetbare ‘waarden’ mee worden aangeduid? Wie heeft verordineerd dat elke vergelijking van huidige maatschappelijke verschijnselen met historische ge­beurtenissen uit de periode 19251945, een zogenaamde Godwin5, volstrekt taboe is? Soms ontdek ik tot mijn eigen schrik dat ik een bepaald woordgebruik en de daarbij behorende denkwijze die ik enkele decennia geleden als ordinaire, rechtse borrel­praat kwalificeerde, nu als een redelijk gematigde opvatting be­schouw. Kennelijk ontkom ook ik niet aan de gewenning die met verschui­vende betekenissen gepaard gaat. De ironisch bedoelde voor­beelden van het verwarren van feiten en meningen, die ik ooit mijn studenten in de zeventiger en tachtiger jaren voorhield, zouden nu slechts verbaasde reacties oproepen, want ze zijn inmiddels vanzelfsprekend geworden. Iemand kan in gezelschap informatie geven over een verschijnsel waarvan hij of zij een leven lang studie heeft ge­maakt. Een ander uit het gezelschap meldt dat hij het er, nu hij er eens over nadenkt, niet mee eens is. Ach ja, tien seconden ‘nadenken’ wegen makkelijk op tegen een studie van jaren. Er staan immers simpelweg twee gelijk­waardige meningen naast en tegenover elkaar. Wie ergens een mening over wil heb­ben kan er met een avondje televisie kijken of een middagje Stand.nl luisteren al gauw uit een stuk of tien kiezen. Alles lijkt gepolitiseerd en de heftigheid van de debatten doet soms niet onder voor de theologische twisten die ik mij uit mijn jeugd herinner. Het grote ver­schil is dat in die debatten de argumenten over het algemeen zorgvuldig werden gewogen en de emoties meestal uitdrukking waren van betrok­kenheid bij het onderwerp van gesprek. ‘Dat voel ik nou eenmaal zo’ was als bijdrage aan de gedachtewisseling letterlijk uit den boze. Maar al schieten standpunten heen en weer en is de feitenvrije mening de meest populaire, toch speelt er op de achtergrond een heftige ideeënstrijd, waarvan veranderingen in betekenis de symptomen zijn. Voor onze tijd met zijn snelle halveringswaarde van het collectieve geheugen, is een referentie aan de Tweede Wereldoorlog een soort sjibbolet voor goed en fout, of zelfs goed en kwaad. Alleen al door het gebruik van het woord ‘fascisme’ komen grote tegen­stel­lingen in onze samenleving aan het licht, waarbij beide polen de term ge­bruiken om elkaar zwart, of in dit geval bruin te maken. Rob Riemen hekelt in zijn essay De eeuwige terugkeer van het

Tegenspraak als opdracht van christelijk geïnspireerd onderwijs

15


Cil Wigmans, auteur van het smaakmakende boek, De oude (joodse en christelijke) wortels van het nieuwe leren, heeft een nieuw boek geschreven. Wigmans is thuis in het joodse leerhuis, dat hij waardeert, omdat jongeren daar actief worden betrokken bij de vraag naar de betekenis van de traditie en ze al lerend (‘lernend’) worden opgenomen in het verhaal van bevrijding. Je kan me nog meer vertellen is een actualisering van het eerste boek. In het afgelopen decennium heeft Wigmans de werkelijkheid zien verharden. Individualisering en nadruk op persoonlijk geluk hebben geleid tot economische druk, controlerende macht, miskenning van menselijke waardigheid. En het nieuwe leren waar hij veel van verwachtte, is verworden tot een werken aan individuele competenties. Wigmans wil tegenspraak bieden. Daarvoor analyseert hij - tegen de achtergrond van het huidige maatschappelijke klimaat - de grote onderwijsdoelen: maatschappelijke participatie, kennisverwerving, en persoonlijke ontplooiing. Uitvoerig staat hij stil bij de opkomst van het populisme en de crisis van het kapitalisme. Wigmans is vooral strijder met als wapen het verhaal. Hij plaatst tegenover de heerschappij van de hebzucht een ander tegendraads (Bijbels) verhaal. Zo is zijn boek vooral een inspirerend tegendraads boek voor scholen waar de Bijbel een gebruiksboek is. Ook zijn boek zal gelezen worden en mensen in beweging zetten: een vorm van reizen, trekken, nieuw leren.

www.kwintessens.nl ISBN 978 90 5788 385 9 Bestelnummer 0512

9 789057 883859


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.