Keien van kolonisten Piet van der Waal
Inhoud 1. Het weesmeisje ......................................................................................................................................... 5 2. Gered door Steyn ................................................................................................................................... 9 3. Een mooie belofte ............................................................................................................................. 14 4. Zou het echt waar zijn? ........................................................................................................... 19 5. De reis naar Amsterdam ......................................................................................................... 21 6. De zeereis ....................................................................................................................................................... 27 7. Paniek .................................................................................................................................................................... 35 8. De weegschaal ........................................................................................................................................ 38 9. Alles gaat anders ................................................................................................................................ 42 10. De eerste dag ............................................................................................................................................. 50 11. Vader en moeder .................................................................................................................................. 56 12. Een stinkend feest ............................................................................................................................. 59 13. Een nachtmerrie ................................................................................................................................... 63 14. Heel erg ziek en heel verbaasd ................................................................................... 67 15. Alweer een groot feest .............................................................................................................. 70 16. De diefstal ...................................................................................................................................................... 76 17. Keien van kolonisten ................................................................................................................... 84 18. Hoe het allemaal kwam ........................................................................................................... 91
1. Het weesmeisje De tranen lopen over haar wangen. Ze kan niet ophouden met huilen en ze weet dat het alleen maar erger wordt als ze in haar ogen gaat wrijven. Daar past ze wel voor op. Uien snijden is nou eenmaal een triest werkje, maar beter dan boomstammen zagen of schaven of stenen sjouwen. Dat moesten ze vorige week doen, de meisjes en de jongens. Er is altijd wel een klus te klaren. En meestal zijn het geen leuke karweitjes. Anne kijkt naar haar vieze handen. De blaren van vorige week zijn bijna genezen en het sap van de uien prikt al bijna niet meer. Straks moet ze de wortelen schrapen en de aardappelen schillen. Ze vindt het niet zo erg om te doen. Er moet toch gegeten worden. De kinderen in het weeshuis hebben altijd honger. Anne legt de gepelde ui op de houten snijplank en begint plakken te snijden. Achter haar gaat de deur open. ‘Meekomen, jij’, klinkt opeens een stem. Een man met een ongeschoren gezicht en wild, grijs piekend haar steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. Zijn neus is rood, net als zijn gezicht en zijn waterige ogen kijken nijdig. ‘Maar ik ben nog niet klaar, vader.’ Anne wijst op de emmer uien en wortelen. ‘Ga je straks gewoon verder, maar hier moet je bij zijn. Eetzaal!’ De zware eiken deur wordt met een klap dichtgegooid. Anne staat op en loopt naar de pomp. Ze geeft er een flinke zwengel aan, laat een straal ijskoud water over haar handen lopen en droogt ze af aan haar lange rok. Even fronst ze haar wenkbrauwen. Waarom zou ze naar de eetzaal moeten komen? In ieder geval niet om te eten. Maar wat dan? Er zal toch niet weer iemand straf krijgen? En als dat zo is, wie dan? Ze loopt door de donkere gang en schuifelt de ruimte binnen.
5
Het is er schemerdonker, net als overal in het weeshuis. De luiken voor de ramen zijn nog niet eens dicht, maar buiten is het grauw en bewolkt. Er komt nauwelijks licht naar binnen door de kleine glas in lood raampjes. Bijna alle kinderen zitten al op hun plaats op de lange smalle houten banken zonder rugleuning. Anne loopt geluidloos naar haar plekje. Alleen moet ze nu niet met haar gezicht naar de eettafel, maar juist de andere kant op kijken. De weeshuisvader loopt ijsberend met een nijdig gezicht heen en weer voor de groep. ‘Johannes Volckert! Naar voren komen!’ Een magere jongen in een veel te klein weeshuisuniform stapt schoorvoetend naar de weeshuisvader. ‘Liggen jij’, zegt de vader. De jongen gaat voorover op een smal bankje liggen. Meteen pakt de weeshuisvader hem stevig vast en rukt zijn hemd van zijn magere lijf. Hij snoert met een paar snelle bewegingen dunne leren riempjes om de polsen van de jongen. Die riempjes worden weer vastgemaakt aan de houten steunen. De armen van de jongen zitten nu muurvast. ‘De schrobbelbank’, fluistert het meisje dat naast Anne zit. Ze stopt van angst haar gebalde vuist in haar mond. Anne knikt. Haar gezicht is wit. ‘Jongens zoals jij zouden eigenlijk niet mogen bestaan!’ sist de weeshuisvader. ‘Ondankbaar ongedierte is het. Je zorgt voor ze. Geeft ze te eten en warme kleding en liefde... en... en... wat krijg je als dank...’ Hij kijkt als een slechte kermisacteur de kinderen aan en geeft dan zelf het antwoord. ‘Dat ze van je stelen!’ De magere jongen ligt te trillen op de bank. Zijn schouders gaan schokkend op en neer. ‘Ik heb het niet gedaan, ik...’, probeert hij zacht. Maar zijn laatste woorden gaan over in een
6
ijzingwekkende gil. En nog een keer. De weeshuisvader slaat twee keer keihard met de balein op de rug van de jongen. ‘En... omdat je drie appels hebt gestolen...’ Meteen klinkt opnieuw het zwiepende geluid van het martelwerktuig. De kinderen kijken met grote angstige ogen toe. Het lijkt wel of ze zelf de klappen voelen. Veel van de kinderen hebben het martelwerktuig al van heel dichtbij gezien en gevoeld. Dan draait de man zich om naar de zwijgende groep weeskinderen. ‘Hebben jullie allemaal goed opgelet, kindertjes, hebben jullie goed gekeken? Laat dit een les zijn voor jullie. Stelen is een zonde van de ergste soort. De Here gruwelt van tuig zoals jullie.’ De man wijst met een dikke worstenvinger in de richting van het plafond. ‘En wie zondigt, verdient straf!’ De weeshuisvader kijkt naar zijn smoezelig witte bef aan de voorkant van zijn hemd. Hij trekt met een vies gezicht zijn neus op en kijkt dan naar de bebloede rug van de magere jongen op de schrobbelbank. ‘Bloed’, gromt hij, ‘bah.’ Even lijkt hij over iets na te denken en zegt dan: ‘Anne! Waar zit je? Hier komen! De anderen gaan weer aan het werk of gaan leren! Denk eraan dat je de psalm morgen helemaal uit je hoofd kent!’ De kinderen verlaten snel, maar zo geruisloos mogelijk de zaal. Anne loopt juist naar voren. Er loopt een koude rilling over haar rug. Zou ze ook straf krijgen? Maar ze heeft toch niets gedaan? Of heeft ze vanmorgen misschien vergeten haar bed op te maken of steekt er stro uit haar matras? Met haar ogen op de grond gericht, schuifelt ze naar de weeshuisvader. Bij deze man weet je het nooit. Die haalt zijn neus op, stopt zijn hand in zijn broekzak en duwt haar dan een muntstuk in haar handen. ‘Jij gaat naar de Houtstraat naar Vlierman en jij koopt daar een kruik jenever en een ons tabak. Heb je dat verstaan?’ Anne knikt snel van ja. ‘En wee je gebeente als je het geld kwijtraakt. En je komt
7
meteen terug. Niet gaan lopen lanterfanten! Begrepen?’ ‘Ja vader’, fluistert Anne. ‘Ik word hier toch zo moe van’, zucht de man. ‘Moet je toch kijken naar mijn kleren. Bloedspetters notabene. Je zou ze toch de hersens...’ De laatste woorden kan Anne niet meer verstaan, want de weeshuisvader loopt rochelend en puffend in de richting van zijn kamer. De jongen op de schrobbelbank laat hij gewoon zitten. Anne wacht even tot de weeshuisvader de deur van zijn kamer heeft dichtgetrokken. Dan bukt ze zich en begint de leren riempjes om de polsen van de jongen los te maken. ‘Doet het pijn, Johannes?’ vraagt ze zacht. Ze weet dat ze een domme vraag stelt, maar ze wil toch iets zeggen. De jongen trilt en snikt, er lopen tranen over zijn wangen. ‘Wacht nog even hier, Johannes. Ik ben zo terug. Ik weet iets dat helpt.’ Anne loopt snel naar de keuken en is even later alweer terug. Ze heeft een Keuls aardenwerk potje in haar handen. ‘Niet bang zijn hoor’, zegt Anne terwijl ze meteen aan het werk gaat. Met haar vinger schept ze wat honing uit het potje en smeert het op de bloederige langgerekte wonden. Johannes krimpt bij iedere aanraking in elkaar. ‘Nog even’, fluistert Anne. Dan is ze klaar. ‘Je moet nu naar de slaapzaal gaan, Johannes. Ik zal straks nog wat goudsbloem en valeriaan brengen. Die helpen tegen de pijn en daar kun je beter van slapen.’ ‘Dank je wel, Anne’, snikt Johannes en strompelt de eetzaal uit.
8
2. Gered door Steyn Anne loopt snel naar de gang waar de omslagdoeken aan de houten knoppen hangen. Ze slaat die van haar om. Ze kijkt naar de munt in haar hand. Het is een koperen muntje met het gezicht van de nieuwe koning Willem I erop. Ze draait hem om, leest het jaartal 1815 en stopt de munt goed weg. Vlug loopt ze naar buiten en trekt de zware eikenhouten deur achter zich dicht. Ze kan maar beter opschieten, want nu moet ze eerst die boodschap doen en straks nog het eten klaar maken. Het regent en niet zo’n beetje ook. Het water stroomt nu al in straaltjes langs Annes gezicht. Ze probeert de diepe plassen zo veel mogelijk te ontwijken, maar dat is bijna onmogelijk. De straat lijkt wel een lange drabbige vieze sloot. Ze loopt door de smalle straatjes van Dordrecht richting de Houtstraat. Als ze hier linksaf gaat via de Vissteeg, is ze sneller. Maar dit straatje is nog donkerder en het stinkt er verschrikkelijk naar afval en andere viezigheid. De kinderen zeggen dat het een gevaarlijk straatje is. Toch besluit ze het te doen, want ze wil opschieten. Ze houdt haar hand stevig op de zak van haar schort, waarin ze het muntje verstopt heeft. Haar schoenen maken soppende geluiden over de gladde, kletsnatte keitjes. Af en toe verdwijnt haar hele voet in een diepe, modderige plas. Ze hoopt maar dat het alleen regenwater is waar ze door loopt, maar het kan net zo goed de inhoud van een nachtspiegel zijn. Plotseling schieten er uit een donker portiek drie jongens tevoorschijn. Ze gaan breeduit midden in de steeg staan. De middelste heeft iets glinsterends in zijn hand en spuugt op de grond. Anne schrikt en deinst achteruit. De jongens doen juist een stap naar voren. Het is wel duidelijk dat ze geen spelletje willen spelen. ‘Dag lief deerntje’, lispelt de grootste van de drie. Hij grijnst
9
Het is rond 1820. Napoleon en zijn troepen hebben ons land al een paar jaar verlaten. Maar veel mensen leven nog in armoede. Anne en haar vriendin Lieke wonen in een weeshuis in Dordrecht. Ze moeten hard werken en af en toe vallen er klappen. In de straten van Dordrecht leert Anne Steyn kennen, een jongen die ze heel leuk vindt. Op een dag stappen twee deftige mannen het weeshuis binnen. De oudste kinderen mogen naar Drenthe verhuizen. Daar is genoeg eten, werk en woonruimte voor iedereen. En ze mogen naar school! Vol verwachting beginnen Anne en Lieke aan de reis. Zullen ze bij elkaar blijven? En zal Anne Steyn ooit nog zien? Avi E7/Plus
Omslagillustratie van Roelof van der Schans
Bestelnummer 5039 ISBN 978-90-5788-483-2
9 789057 884832