Olivier en Vonk (5051)

Page 1

Olivier en Vonk Bianca Nederlof



Inhoud Hoofdstuk 1 Vonk - Het hok................................................ 5 Hoofdstuk 2 Olivier - De torenkamer................................ 11 Hoofdstuk 3 Vonk - De dief............................................... 19 Hoofdstuk 4 Olivier - De haven......................................... 32 Hoofdstuk 5 Vonk - Het bos............................................... 38 Hoofdstuk 6 Olivier - Het plan.......................................... 46 Hoofdstuk 7 Vonk - De schuur........................................... 51 Hoofdstuk 8 Olivier - Het vlot........................................... 60 Hoofdstuk 9 Vonk - Het schip............................................ 66 Hoofdstuk 10 Olivier - De hut............................................. 74 Hoofdstuk 11 Vonk - De wagen........................................... 80 Hoofdstuk 12 Olivier - De emmer....................................... 85



Hoofdstuk 1 Vonk - Het hok ‘Hé! Jij daar!’ De bulderende stem spatte de droom van Vonk uit elkaar. Suf opende hij zijn ogen. Vlak voor zijn neus stonden twee zwarte laarzen. Grassprietjes kriebelden in Vonks oor toen hij zijn hoofd bewoog. Nog voordat hij omhoogkeek, wist hij al van wie die laarzen waren. Het was niet de eerste keer dat stadswacht Groen zo naar hem schreeuwde. In de verte hoorde Vonk het geratel van de houten karrenwielen op de stenen straat, net naast het park. Dat was vast de bakker of de melkboer, die waren altijd al vroeg in de ochtend op weg met hun paard-en-wagens. Vonk kroop half overeind en bleef met zijn rug tegen de boomstam zitten. De zon schoof alweer bijna boven de bomen in het park, klaar voor een nieuwe dag. ‘Zo! Wakker? Was je er weer tussenuit gepiept, kleine rat?’ ging de stadswacht verder. Vonk wreef in zijn ogen. Voor hij de kans kreeg om zelf op te staan, pakte Groen hem al bij zijn arm en trok hem hardhandig omhoog. ‘Meekomen, stuk ongedierte.’ De stadswacht trok hem mee naar de uitgang van het stadspark, over het zandpad langs de vijver. Een paar eenden kwaakten, alsof ze Vonk uitlachten dat hij weer gepakt was. De poort was nog dicht, die ging alleen overdag open. Vannacht was Vonk over het hek geklommen, bij de grote kastanjeboom. De takken daarvan hingen tot aan het hek. Daarna was hij op het gras onder de boom neergeploft. Eigenlijk had hij vannacht verder willen vluchten. Bij de boom was hij gaan zitten om na te denken waar hij naartoe zou kunnen gaan, maar van vermoeidheid was hij in slaap gevallen. Vonk probeerde zijn droom terug te halen. De beelden waren kapot geschreeuwd door Groen, alleen het

5


goede gevoel was gebleven. Net buiten het park kwam de melkboer voorbij, vast op weg naar de kruidenier. Het geratel van de karrenwielen ging samen met de klepperende hoefijzers van het paard. Ineens schoten de beelden van Vonks droom zijn hoofd weer binnen. Hij was een ridder op een grote, witte hengst. Iedereen keek tegen hem op, hij was de held van de stad, omdat hij die had gered van… ‘Is het weer zover?’ riep de bakker vanaf de overkant, terwijl hij vers brood in zijn kar aan het laden was. De geur ervan stak met een briesje de straat over. Vonk snoof. Meteen begon zijn maag te knorren. Het was dat Groen zijn hand om zijn arm had geklemd, anders had hij zeker een van die broden gejat. Een paar weken terug was dat hem nog gelukt. In een zijsteegje had hij de helft van het brood naar binnen kunnen proppen voordat de bakker hem de rest uit zijn handen had geslagen. ‘Breng dat onderkruipsel maar weer snel terug,’ riep de bakker tegen Groen. ‘Het is niet de eerste keer dat hij met zijn smerige klauwen aan mijn brood komt.’ ‘Ik houd hem nauwlettend in de gaten,’ beloofde de stadswacht. Alsof hij zijn woorden waar wilde maken, kneep hij nog steviger in Vonks bovenarm. Hij sleurde hem mee door de brede straat naar de buitenwijk vlak bij de haven. Hier stonk het altijd naar rotte vis. Vonk was er ondertussen te veel aan gewend geraakt om er nog van te walgen. Helemaal aan het eind van de straat, verborgen achter een hoge muur, stond een grijs vierkant gebouw van twee verdiepingen. Met verf waren er letters op de houten plaat boven de ingang geschilderd. Ooit waren die wit geweest, nu was bijna niet meer leesbaar dat er Weeshuis voor jongens stond geschreven. Niet dat Vonk het kon lezen. Hij had het een keer gevraagd aan Sjaak. Die was al ouder toen hij in het weeshuis kwam en was nog naar school geweest. Eerst had hij

6


Vonk wijsgemaakt dat er Vuilbak voor ratten stond. Stadswacht Groen sleurde Vonk het trapje met de smalle treden op naar de voordeur. Drie keer achter elkaar liet hij de deurklopper neerkomen. Bijna meteen na die laatste klop ging de zware houten deur met een zeurende kraak open. Een tel keek Vonk op, recht in het onbewogen gezicht van mevrouw Bons. Zoals altijd was haar witgrijze haar strak naar achteren gekamd, waar ze het met haarspelden had vastgemaakt. Haar ogen hadden de kleur van de schubben van een haring die een dag in de zon had gelegen. De lange jurk die ze droeg was zo grauw als de lucht tijdens een zware regenbui. De greep van Groen verslapte en hij gaf Vonk een schop tegen zijn scheenbeen, waardoor die naar binnen viel. Achter hem hoorde hij Groen kort vertellen waar hij hem gevonden had. Daarna knalde de deur dicht. Vlug krabbelde Vonk overeind. ‘Drie dagen in het hok!’ krijste mevrouw Bons tegen Vonk. Haar wijsvinger priemde naar de deur van de kelder. ‘Maar…’ begon Vonk. ‘Houd je brutale mond!’ Het gekrijs van mevrouw Bons overstemde het rumoer dat ondertussen achter Vonk in de hal was ontstaan. Enkele jongens gluurden tussen de spijlen van het hek boven aan de trap van de eerste verdieping naar beneden. De ijskoude hand van mevrouw Bons omklemde zijn nek. Ze duwde hem naar de kelderdeur. Mevrouw Bons haalde de sleutelbos tevoorschijn die met een koordje vastzat aan de zak van haar jurk. Met een ijzeren sleutel knarste ze de deur open, waarachter een stenen trap zat. De hoge treden verdwenen in het donker. ‘Lopen!’ krijste de stem net boven zijn oren. Hij kreeg een duw en kukelde bijna voorover in het donkere gat. Nog net kon hij zich vastgrijpen aan een uitstekende steen in de muur naast hem.

7


Voorzichtig zette hij zijn voeten op de ongelijke treden, aangespoord door de klakkende hakken van mevrouw Bons achter hem. Beneden zag Vonk geen hand voor ogen, maar voor mevrouw Bons leek het duister geen probleem. Ze duwde hem regelrecht naar de vochtigste hoek van de kelder. Daar stond een groot hok, met tralies voor de opening. Niet dat Vonk het zag, maar hij wist het maar al te goed. Al een paar keer eerder had ze hem hierin opgesloten, hoewel dat maar voor een paar uur was. Nu had ze drie dagen gezegd. Had hij dat wel goed verstaan? Echt drie dagen? Zijn ogen waren nu aan het duister gewend. Hij stond recht voor het hok. De hand van mevrouw Bons dwong zijn hoofd naar beneden. Een schop tegen zijn kont was voldoende om hem naar voren te laten vallen. Voordat hij zich kon omdraaien, had ze het hangslot aan de buitenkant van de tralies al vastgeklikt. Zonder nog iets te zeggen stapten haar gehakte schoenen terug naar de trap. De grauwe jurk verdween in het licht bovenaan. Drie tellen later knalde de deur dicht en werd Vonk volledig door de duisternis opgeslokt. De dreun echode na in de kelderruimte. Vonk zuchtte. Op de tast vond hij de achterkant van de kooi en ging er met opgetrokken knieĂŤn tegenaan zitten. De grond onder zijn billen voelde ijskoud en zijn maag schreeuwde om het verse brood van de bakker. * Het leek steeds donkerder te worden in de kelder. En kouder. Vonk blies in zijn handen om ze een beetje warm te houden en stak ze daarna onder zijn oksels. Doordat hij niets te doen had, bleef hij maar denken aan hoe ellendig het was. Het was donker. Het was koud. Hij had honger en wist niet wanneer hij iets te eten zou krijgen. Ontsnappen was onmogelijk. Hij had

8


geen idee hoelang hij hier al zat en of hij hier echt drie volle dagen moest blijven zitten. Omdat hij zich daar niet beter van ging voelen, probeerde hij te denken aan wat er wel goed was aan het hok. Het eerste was dat hij nu ’s nachts niet op de slaapzaal tussen dertien andere snurkende jongens hoefde te slapen, op een bed dat nog harder was dan het gras waar hij afgelopen nacht op lag. Er werd er elke nacht wel eentje schreeuwend wakker uit een nachtmerrie, waardoor er altijd iemand ‘Houd je kop!’ riep en de rest ook wakker werd. En er gingen ook altijd minstens drie jongens plassen. Dat moest in een ijzeren emmer met deksel in de hoek van de kamer. Precies in de hoek waar Vonk op het bovenste bed van het stapelbed sliep. Het gekletter van de plas in de emmer maakte hem altijd wakker. Naast hem in het hok had hij al zo’n zelfde emmer ontdekt, dus dat was in elk geval al een zorg minder. Daarna bedacht Vonk dat hij, zolang hij in het hok zat, niet hoefde te werken op de visafslag bij de haven. Elke dag moest hij samen met een aantal andere jongens van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat de schubben van de vissen afschrobben. Het was vreselijk saai werk, je kreeg er pijn van in je armen en de stank was afgrijselijk. Vaak kregen ze ’s avonds bij het eten ook nog vissoep, waar Vonk van walgde. Meestal at hij alleen een korst van het uitgedroogde brood dat ze erbij kregen. De groene schimmel die erop zat, veegde hij er eerst vanaf. Dat was meteen nog iets goeds; dat hij hier geen vissoep zou krijgen. Hij kon zich niet voorstellen dat mevrouw Bons moeite zou doen om hem een kom soep te brengen. Misschien kreeg hij een paar stukken brood. Hopelijk. Meer dingen kon Vonk eigenlijk niet bedenken, dus besloot hij te gaan nadenken over een wegloopplan. Een plan waarbij hij niet gepakt zou worden door de stadswacht en ergens anders een nieuw leven op kon bouwen. Weg van het weeshuis,

9


Olivier en Vonk Olivier is de zoon van de hertog. Op een dag hoort hij dat er op geheimzinnige wijze goederen verdwijnen uit een opslagplaats in de haven. Nieuwsgierig gaat hij op onderzoek uit. Dan ontmoet hij Vonk, een weggelopen weesjongen. Vonk weet meer over de diefstallen. Samen gaan ze terug naar de haven. Maar dan worden ze betrapt‌ Lukt het ze om uit handen van de dieven te blijven? Avi M7/E7

Omslagillustratie van Sia Hollemans

Bestelnummer 5051 ISBN 978-90-5788-5280


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.