Karel de Grote Lynette de Ruijter
Inhoud 1. Bord.................................................................................................................................. 6 2. Bellen.......................................................................................................................... 11 3. Spelen?.................................................................................................................... 17 4. Vijf euro tien.................................................................................................... 23 5. Plan................................................................................................................................ 28 6. Jarig............................................................................................................................. 37 7. Spioneren............................................................................................................ 43 8. Slager......................................................................................................................... 47 9. Zorgen...................................................................................................................... 51 10. Wolken..................................................................................................................... 56 11. Struikelen............................................................................................................ 60 12. Telefoontje......................................................................................................... 69 13. Bord.............................................................................................................................. 70
1. Bord ‘Schiet nou op, Kaat. Je komt te laat.’ Mams woorden echoën nog na in haar oren. Ze staat op haar pedalen en trapt hard. Bijna kan ze de school zien. Ze remt en springt van haar fiets. Ze gooit hem in het gras naast het fietspad. ‘Sorry, Karel,’ roept ze, ‘weinig tijd. Laat.’ Karel komt aangesjokt. Hij steekt zijn neus over het prikkeldraad. Kaat aait van boven naar beneden over zijn grote hoofd. Ze geeft een kus. ‘Ik moet gaan. Anders wordt meester Pim hysterisch.’ Karel hinnikt. ‘Nee joh, dat is helemaal niet grappig. Dan gaat hij heel hard en snel praten. Soms duurt dat de hele ochtend. Echt niet leuk.’ Karel hinnikt weer. Hij zet een paar stappen langs het hek. En weer een paar stappen terug. Kaat kijkt goed naar hem. Hij doet onrustig. Zo is hij nooit. Ze zet een stap achteruit. Meteen gaat Karel vier stappen naar links. Het is net of hij ziet dat ze blijft kijken. Hij zet er nog twee die kant op. Ze draait haar hoofd mee. ‘Dat bord?’ vraagt ze. Weer hinnikt Karel. Hij gooit zijn hoofd naar achteren en buigt hem weer naar voren. Zijn lange, zwarte manen zwaaien heen en weer. Kaat gaat voor het bord staan. Lezen vindt ze moeilijk, maar deze woorden snapt ze direct.
6
‘Paard te koop’ staat er op het bord. Daaronder een telefoonnummer. ‘Paard te koop,’ roept ze. Ze slaat haar hand voor haar mond. Karel doet zijn hoofd naar beneden en briest. ‘Ben jij te koop?’ Hij doet een stap naar voren. Met zijn lippen kroelt hij in haar nek. Ze legt haar hoofd tegen zijn hoofd. Ze slikt. ‘Nee toch, Ka. Ze gaan je toch niet verkopen?’ Ze weet niet precies wie ‘ze’ zijn. Karel krijgt voer en hooi. Maar ze ziet nooit van wie. Dat vindt ze fijn. Zo kan ze doen alsof hij van haar is. ‘Moet je hier dan weg? Of mag je blijven staan? Als je mag blijven staan, kan ik je nog elke dag zien. Maar als je weg…’ Ze wrijft in haar ogen. Het is net een achtbaan in haar hoofd. Ze denkt zoveel. Ze weet zelf niet meer precies wat ze denkt. ‘Je moet hier blijven, hoor Karel,’ schreeuwt ze. Karel stapt naar achteren en hinnikt. Behalve het geluid van de hinnik hoort ze nog iets. ‘De bel. Nu kom ik ook nog te laat.’ Ze zoent Karel nog een keer op zijn neus. ‘Tot straks.’ Ze pakt haar fiets, stapt op en wil wegrijden. ‘Wacht,’ zegt ze en gooit de fiets weer neer. ‘Ik kan maar beter dat nummer opschrijven.’ Ze wurmt haar schooltas van haar rug. Ritst hem open en pakt haar etui. Nu nog een blaadje. Ze
7
grabbelt in de schooltas en voelt papier. Als ze het eruit trekt, ziet ze dat het haar extra leesblad is. Ze haalt haar schouders op en noteert het nummer. Snel propt ze alles in de tas en gooit hem weer op haar rug. ‘Doei!’ roept ze naar Karel. Karel schraapt met zijn rechterbeen over de grond. ‘Ik kom straks weer langs.’ Ze racet het fietspad af en staat voor de school. Alle deuren zijn dicht. Achter de ramen van de klassen ziet ze kinderen. Ze zet haar fiets in het rek en rent naar de deur. Als ze er bijna is, rent ze terug naar haar fiets. Ze zet hem op slot, stopt haar sleutel in haar jaszak en rent weer naar de deur. Op haar tenen stapt ze van de kapstok naar de deur van haar groep 5. Heel langzaam duwt ze de klink naar beneden. Voorzichtig trekt ze de deur open. ‘Kaat, schiet op!’ Ze schrikt van de stem van de meester. Hij staat achter zijn bureau. Ze zet een stap de klas in, maar struikelt over haar eigen teen. Met een huppel en een gil staat ze stil. ‘En nog lawaai maken ook,’ zegt meester Pim. ‘Als je te laat komt, doe dan in ieder geval stil.’ Kaat zucht. ‘Dat wilde ik ook. Maar het mislukte.’ Ze hoort Raisy en Lieke lachen. ‘En waarom ben je laat?’ De stem van de meester klinkt nu echt hysterisch. Hij is hoog en piept
8
een beetje. Het is net of daardoor in Kaats hoofd iets knapt. Met harde stampen loopt ze naar zijn bureau. ‘Karel is te koop. En als hij verkocht wordt aan iemand die heel ver weg woont, dan zie ik hem nooit meer. Toevallig is hij wel mijn beste vriend.’ Ze heeft haar handen in haar zij gezet. De woorden rolden uit haar mond. Nu voelt ze dat haar wangen warm worden. De klas is helemaal stil. Meester Pim trekt zijn stoel dichterbij en gaat erop zitten. Kaat laat haar armen langs haar lijf zakken. Ineens voelt ze zich moe. Ze slikt. Het liefst zou ze gaan huilen. Maar dan vindt Raisy haar weer een watje. ‘Karel?’ vraagt de meester. ‘Het paard daar,’ zegt Kaat en wijst uit het raam. ‘Je kunt hem net niet zien staan. Die bomen staan ervoor. Maar aan de rechterkant van de bomen, zie je nog net een paal. Die is van het prikkeldraadhek om zijn wei. Ziet u?’ De meester kijkt in de richting waarin ze wijst. ‘Dat paard, heet dat Karel?’ De arm van Kaat ploft naar beneden. ‘Zo noem ik hem.’ Ze kijkt naar de vloerbedekking. ‘En hij is je vriend?’ Ze knikt, maar kijkt niet op. Niemand zegt iets. Ze hoort geluiden uit de andere klas. ‘Ik stop altijd even bij hem als ik naar school fiets. En als ik naar huis ga, doe ik dat weer.’
9
Ze hoort Raisy en Lieke weer grinniken. De meester kijkt hen streng aan, ziet ze uit haar ooghoek. Misschien zei Lieke weer dat Kaat naar paard ruikt. Nou en. Karel is haar vriend. Het is toch helemaal niet erg om naar je vriend te ruiken? Meester legt zijn hand op haar schouder. ‘Ik snap dat je verdrietig bent.’ Zijn stem is zacht. ‘Ik vind het heel rot voor je.’ ‘Ik ook,’ zegt de stem van een jongen. Ze hoort even niet van wie de stem is en wil niet opkijken. ‘Probeer toch maar een beetje te werken,’ zegt de meester. ‘Misschien helpt het om er even niet aan te denken.’ Heel even legt hij zijn hand op Kaats schouder. Er niet aan denken, denkt ze als ze naar haar tafel loopt. Hoe kun je niet aan iets denken waar je steeds aan moet denken?
10
2. Bellen Op donderdagmiddag is Kaat altijd alleen thuis. Vandaag komt dat goed uit. Mam is er over een uur. Tijd zat. Waar zal ze het doen? Ze gaat in de kamer aan de eettafel zitten. Met haar pink en duim maakt ze een telefoon. Nee, dit is niet de goede plek. Ze rent naar haar slaapkamer. Achter haar bureau probeert ze het opnieuw. Als haar duim tegen haar oor ligt, doet ze haar hoofd een beetje schuin. Perfect! Hier voelt ze zich een rijke mevrouw met veel geld. Dom, haar schooltas ligt nog beneden. Ze dendert de trap af en grijpt hem. Als dat zo doorgaat, is mam thuis voor ze gebeld heeft. Weer op de bureaustoel graait ze de ‘mobiel voor noodgevallen’ uit haar tas. Dit is een noodgeval. Dat weet ze zeker. Ze negeert het beeld van haar moeder dat in haar hoofd opplopt. ‘Als er echt iets is, mag je pap of mij bellen. Daar is deze telefoon voor. Voor niks anders. Een noodgevallen-mobiel, zeg maar.’ Bij het laatste cijfer voelt Kaat haar handen trillen. Ze kucht. De telefoon gaat over. Nog een keer. Nog een keer. Net als ze denkt dat ze de verkeerde cijfers heeft ingetoetst, klinkt een stem. ‘Blau.’ De stem zwijgt voor ze zeker weet dat er iemand praatte.
11
Karel
de Grote Als Kaat naar school fietst, stopt ze altijd even bij Karel, het paard dat in de wei vlak bij school staat. Karel is Kaats beste vriend. Op een dag staat er een ‘Te koop’bord in het weiland. Kaat moet er niet aan denken dat ze Karel misschien nooit meer ziet. Zelf heeft ze niet genoeg geld om hem te kopen. En hun tuin is ook veel te klein voor een paard. Samen met Levi bedenkt ze een plan. Avi E5
Met illustraties van Maaike Putman
Bestelnummer 5052 ISBN 978-90-5788-533-4