Mag ik hem houden?
Joke Schutten Illustraties Wendelien van de ErveInhoud
Mag ik hem houden?
Kwik, Kwek of Kwak
Pieren steken
De spreekbeurt
Op reis in een emmer
Terug naar de sloot
15
11 Koprol
20
23
25
31
Mag ik hem houden?
De bel gaat. Mees springt op. Pff, de dag is om! Snel loopt hij de klas uit en grist zijn jas mee in de gang. Dan rent hij naar buiten. Hij loopt zo hard als hij kan. Weg van school, weg van juf. Juf is best leuk, maar niet als ze moppert. Zoals vandaag. ‘Mees, let op!’ ‘Mees, werk door!’
Mees rent het plein af, de straat uit, langs de sloot, tot de brug.
Daar stopt hij en pakt een kei. Plons… plons… plons…
Hé, wat is dat? Wat piept daar? Er ligt iets in het water. Wacht eens… het beweegt. Het is een kuiken. O, nee!
Het gaat kopje onder. Mees rent naar de kant en knielt in het gras.
Hij wil het kuiken pakken, dat valt niet mee. Mees grijpt steeds mis. Maar hij geeft niet op. Hij rekt zich ver uit... nu lukt het. Och, het kuiken is kletsnat! De pootjes hangen slap. Het kopje ook. Het lijfje rilt. Mees doet zijn rits open en stopt het onder zijn jas. Zo loopt hij naar huis.
Mam is er nog niet, Jop en Pien wel.
‘Wat heb je daar?’ Mees legt het kuiken op tafel. Stil ligt het daar.
‘Is hij dood?’ vraagt Jop. ‘Bijna,’ zegt Mees, ‘maar ik zorg voor hem.
Daar knapt hij van op.’ Mees zoekt een doos.
Hij legt er een krant in.
‘Er moet ook hooi in,’ vindt Pien. Mees pakt het uit de schuur. Het kuiken rilt.
‘Hij heeft het koud,’ zegt Jop. Mees pakt nog wat hooi en dekt het kuiken toe.
Na een uur rilt het nog. Pien weet iets. Ze haalt een lamp. Die zet ze boven de doos.
‘Zo wordt hij wel warm,’ zegt ze.
Daar is mam ook.
‘Kijk, hoe lief!’ zegt Pien. Mam kijkt niet blij.
‘Een kuiken in huis?
Dat kan niet hoor,’ zegt ze. ‘Maar hij is ziek!’ roept Mees.
‘Hij hoort in de sloot,’ zegt mam.
‘Dan gaat hij dood!’ Mam denkt na.
‘Wat als hij poept?’
‘Dat ruim ik op,’ zegt Mees. ‘Ik ook!’ zegt Jop.
‘En ik!’ zegt Pien. Mam zucht.
‘Toe dan maar. Tot hij groot is, dan gaat hij terug naar de sloot!’ Mees lacht blij.
Kwik, Kwek of Kwak
De dag erna gaat het al beter. Het kuiken is droog. Het rilt niet meer.
Het slaapt onder de lamp. Mees aait over het dons. Dat voelt lekker warm.
De oogjes gaan open.
‘Hallo, kuiken,’ zegt Mees. Piep.
Het kuiken wil opstaan, maar het is nog te zwak. Het valt om. Het staat weer op en... valt weer om. Dan lukt het. Krr, krr, doen de pootjes in de doos. Dan moet Mees eten en naar school.
Mees heeft geen zin. ‘Vooruit,’ zegt mam, ‘ik zorg wel voor hem.’
Mees gaat naar juf.
‘Ik heb een ziek kuiken,’ zegt hij, ‘in een doos met een lamp erboven.’ Juf aait over zijn haar.
‘Echt iets voor jou,’ zegt ze. ‘Is het een kip? Of een eend?’
‘Een eend,’ zegt Mees. ‘Hij lag in de sloot, hij was bijna dood.’
Juf heeft een goed plan voor de spreekbeurt.
‘Vertel over je eend!’ Dat lijkt Mees ook leuk. ‘Hoe heet hij?’ vraagt juf.
‘Hij heeft hij nog geen naam,’ zegt Mees.
Mag ik hem houden?
Mees vindt een eend. De eend is nog heel klein. En helemaal alleen. Mees neemt hem mee naar huis. Daar zorgt hij voor hem. Hij noemt hem Kwek. Kwek mag mee in bad. Kwek mag mee in de auto. Dat gaat maar net goed. Maar Kwek wordt steeds groter. Te groot om te houden…