Jonge kinderen en‌ sociaal onhandig gedrag een speels remediÍrend programma door Wietske Couperus en Corry Wolters
BWjongekinderenen.indd 1
06-12-2007 14:52:06
Illustraties Saskia Halfmouw: lijntekeningen bij Het verhaal van prins Goedhart www.saskiahalfmouw.nl Garage-bno: inkleuring kleurenillustraties bij Het verhaal van prins Goedhart Marcel Jurriëns: cartoons Omslagfoto gettyimages Vormgeving Garage-bno www.garage-bno.nl Druk Drukkerij Wilco, Amersfoort
©2008 Kwintessens Uitgevers, Amersfoort www.kwintessens.nl
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Eerste druk, eerste oplage ISBN 978 90 5788 2029 NUR-code 854 Bestelnummer 791
BWjongekinderenen.indd 2
06-12-2007 14:52:06
Inhoudsopgave Inhoud Voorwoord Het verhaal van prins Goedhart Deel 1: Het programma 1.1 Werken aan sociale vaardigheden: Knokken, Wegkruipen en Aanpakken 1.2 Waarom wel of niet met dit programma aan de slag 1.3 Uitgangspunten 1.4 Doelen 1.5 Portfolio 1.6 Afstemming met ouders en leraren 1.7 De trainer 1.8 De opbouw van de training 1.9 Selectie van kinderen 1.10 Vooraf: een teambijeenkomst Deel 2: Een rugzak vol sociale talenten 2.1 Overzicht van doelen van de training per bijeenkomst 2.2 Het trainingsprogramma: de 12 bijeenkomsten met de kinderen Deel 3: Voorbereiding, hulpmiddelen en materialen 3.1 Veel gebruikte materialen 3.2 In het spoor van de prins 3.3 Beschrijving van het Vier-gevoelensspel 3.4 Beschrijving van het Talentenspel 3.5 Informatieve ouderbijeenkomsten Deel 4: Bijlagen 4.1 Observatieformulier : selectie van kinderen 4.2 Ouderbrieven 4.3 Leraarbrieven 4.4 Rapportageformulier voor de trainer 4.5 Rapportageformulier voor de groepsleraar 4.6 De pictogrammen Wegkruipen, Knokken en Aanpakken 4.7 De pictogrammen Blij, Boos, Bang en Verdrietig 4.8 Kopieerbladen Vier-gevoelensspel 4.9 Kopieerblad Talentenspel 4.10 Portfolioboekje Geraadpleegde literatuur en websites
BWjongekinderenen.indd 3
06-12-2007 14:52:06
BWjongekinderenen.indd 4
06-12-2007 14:52:06
Voorwoord
Enkele jaren geleden werkten we intensief met jonge kinderen. We ontdekten dat sommige kinderen moeite hadden met het maken van vriendjes en het onderhouden van vriendschappen. Kinderen werden bij ons aangemeld met zorgen als: ‘Jorian is zo alleen in de groep, hij speelt met bijna niemand’, ‘Valerie is zo agressief, ze heeft altijd met iedereen conflicten’, ‘Michael speelt altijd de baas, op den duur wil niemand meer met hem spelen’, ‘Gemma is zo stilletjes in de groep, ik merk het niet eens als ze er een dagje niet is’. Leraren vroegen ons wat ze konden doen om deze kinderen verder te helpen en beter te begeleiden. Onze zoektocht naar geschikt materiaal leerde dat er veel programma’s waren geschreven voor kinderen van de bovenbouw van het basisonderwijs. Er was echter weinig voor de onderbouw beschikbaar. We gingen zelf aan de slag en ontwikkelden een korte speelse training voor jonge kinderen. Wij ontdekten dat interventies op jonge leeftijd al bijzonder effectief kunnen zijn. Wij ontdekten ook hoe belangrijk het is om met kinderen samen te werken in de zoektocht naar hoe sociaal gedrag er bij hen uit kan zien: elk kind is uniek, elk kind mag zijn eigen ‘oplossingen’ aandragen, eigen ontdekkingen doen over ‘hoe laat ik zien dat ik boos of blij ben, hoe kan ik overleggen met de ander, hoe geef ik aan dat het me teveel wordt’. In 1999 werd onze training uitgegeven onder de titel Kleuters en omgaan met elkaar bij Kwintessens Uitgevers. Na enkele jaren blijkt dat het programma om diverse redenen aanpassingen nodig heeft. Omdat er weer nieuwe ervaringen zijn, omdat er nieuwe inzichten zijn die een andere invalshoek vragen. Bovendien krijgt het programma een mooiere uitvoering. In deze nieuwe uitgave baseren we ons nadrukkelijk op de uitgangspunten van het oplossingsgerichte denken. De verhaallijn is aangepast, zodat het raakvlak met de realiteit duidelijker is en het programma is nu geschikt voor een bredere groep kinderen: niet alleen voor kleuters maar voor de hele onderbouw: groep 1 t/m 4. Ook zijn de leraarbrieven en de ouderbrieven uitgebreider zodat er een nog betere samenwerking tussen school en ouders mogelijk is. Veel programma’s en methoden op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling baseren zich op een theorie om gedrag van kinderen te begrijpen. Psychologen en orthopedagogen worden geacht met een verklaring te komen waarom een kind zich sociaal onhandig gedraagt: oorzaken worden vaak gezocht in indrukwekkende diagnoses of er wordt argwanend gekeken naar de thuissituatie: hebben de ouders het kind wel voldoende geleerd hoe het zich in sociale situaties kan gedragen? Indrukwekkende diagnoses leiden echter niet automatisch tot de juiste hulp. Ook het argwanend kijken naar de opvoeding van de ouders is niet bijzonder effectief: ouders zijn eerder geneigd zich te verdedigen als ze te horen krijgen dat ze het thuis anders moeten aanpakken. ‘Hij zou minder conflicten hebben op school als hij thuis meer re© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 5
5
06-12-2007 14:52:06
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
gels krijgt, nu speelt hij over iedereen de baas,’ zegt een leraar tegen ouders. De kans is groot dat ouders dit opvatten als een beschuldiging en reageren met: ‘Vorig jaar, bij de andere leraar, ging het veel beter met hem, toen had hij minder ruzie in de klas!’ Zonder de ogen te sluiten voor het nut van verschillende theorieën, diagnoses en negatieve invloeden in de omgeving van een kind bij probleemgedrag, willen we ons met dit programma vooral richten op de positieve gedragsaspecten die ook aanwezig zijn. Een probleem is er niet altijd, probleemgedrag bij kinderen is er ook niet altijd. Ook werkt de omgeving van het kind niet louter negatief, ouders zullen in het algemeen toch ook het beste met hun kind voor hebben en niet alleen belemmerend optreden. Dit programma vertrekt vanuit een ‘no-blame’ gedachte: zonder beschuldigende vinger naar ouders of een groepsleraar die ‘het anders zou moeten doen’. Centraal staat wel: kind, ouders en leraar op één lijn brengen. Samenwerken is noodzakelijk om kinderen positieve ervaringen op te laten doen met samenspelen, samenwerken en hen te laten oefenen met nieuw sociaal gedrag. Kinderen worden in dit programma gezien als belangrijkste partners: zij gaan op zoek naar hun eigen hulpbronnen om met lastige situaties om te gaan. Ze gaan ontdekken welke vaardigheden ze al in huis hebben, welke kwaliteiten ze bezitten om moeilijke situaties te hanteren en hoe ze sociale vaardigheden willen leren. Daarnaast worden de groepsleraren en de ouders ingeschakeld als helpers: ze worden via de wekelijkse informatiebrieven uitgenodigd om op positieve wijze bij te dragen aan de inspanningen van het kind. De centrale metafoor is de rugzak van de prins. Elk mens heeft kwaliteiten en vaardigheden (hulpbronnen) in zijn ‘eigen rugzak’ om zich te kunnen handhaven in verschillende situaties. Bij kinderen is dit niet anders: het ene kind kan zich gemakkelijk uiten, het andere kan goed luisteren, weer een ander weet hoe je met elkaar kunt samenwerken. In de training gaan de kinderen, samen met de trainer, op zoek naar de eigen kwaliteiten en hulpbronnen. Door dit samen te doen in een klein groepje kunnen ze van elkaar leren: ze kijken naar hoe een ander sociale situaties aangaat en ze oefenen met nieuwe oplossingen. Zo wordt hun rugzak uitgebreid en gevuld met nieuwe sociale vaardigheden. Wietske Couperus Corry Wolters
6
BWjongekinderenen.indd 6
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:07
1 Het programma
BWjongekinderenen.indd 7
06-12-2007 14:52:07
1
Het programma 1.1 Werken aan sociale vaardigheden:
Knokken, Wegkruipen en Aanpakken
Dit programma richt zich op kinderen in de onderbouw van de basisschool (groep 1 t/m 4) die problemen ondervinden in de sociale omgang met leeftijdgenootjes. Binnen elke school zijn er wel kinderen die zich met moeite kunnen handhaven in het contact met andere kinderen. Deze kinderen missen bepaalde sociale vaardigheden waardoor er problemen ontstaan bij het samenspelen en samenwerken. Een tekort aan sociale vaardigheden uit zich op verschillende manieren, bijvoorbeeld: – vaak conflicten hebben met andere kinderen – dominant gedrag, de baas willen zijn – weinig rekening houden met anderen – stil, teruggetrokken gedrag – weinig vriendjes hebben om mee te spelen Hoewel elk kind weer verschillend reageert in diverse situaties, kunnen we in grote lijnen dit gedrag in twee groepen onderscheiden: het agressieve gedrag en het teruggetrokken gedrag. Het agressieve gedrag noemen we in de training Knokken, het teruggetrokken gedrag Wegkruipen. Twee voorbeelden: David David is een jongetje van 5 jaar. Hij vertelt weinig in de kring en valt niet echt op in de groep. Hij heeft bijna nooit een conflict met andere kinderen. Bij het samenspelen geeft hij vaak toe. Buiten zoekt hij het liefst de nabijheid van de leraar. De leraar noemt David een eenling in de groep. Moeder vertelt dat David thuis zelden buiten speelt, binnen spelen vindt hij fijner. In het contact met andere kinderen laat hij zich iets afpakken zonder er iets van te zeggen. In situaties waarin iets van hem wordt verwacht is David erg onzeker. Hij zegt dan bij voorbaat ‘Dat kan ik niet.’ De ouders zeggen dat ze het moeilijk vinden hem te stimuleren het anders aan te pakken. Vader zegt: ‘Ik was vroeger net zo.’ Michel Michel is een stoere jongen van 8 jaar. Hij heeft vaak ruzie met andere kinderen op school. Andere kinderen komen regelmatig bij de leraar vertellen dat Michel
8
BWjongekinderenen.indd 8
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:07
hen heeft geschopt of geslagen. Michel bemoeit zich ook vaak met conflicten die kinderen onderling hebben. Als de leraar Michel hierop aanspreekt zegt hij: ‘Zij begonnen’, of: ‘Ik mag niet meedoen van hen.’ Het lukt hem niet om positief contact te maken met andere kinderen: zodra hij erbij komt is er ruzie. Thuis speelt Michel veel buiten: hij is een echt buitenkind. Maar ook buiten zijn er vaak conflicten. Als het weer uit de hand is gelopen (klachten van ouders, huilende kinderen) moet hij van zijn ouders een paar dagen binnen spelen na schooltijd. Zij worden zo langzamerhand wanhopig van zijn gedrag. Ze zien dat Michel graag vriendjes wil, maar hij weet niet hoe hij het moet aanpakken.
BWjongekinderenen.indd 9
Het programma
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
1
Het teruggetrokken kind, David, toont zich angstig, blijft aan de kant staan bij het buitenspelen en durft niet te vragen of hij mee mag doen. Vaak worden deze kinderen geplaagd en meestal durven ze niet voor zichzelf op te komen. Kinderen met agressief gedrag, zoals Michel, vallen op doordat ze vaak ruzie hebben, bazig zijn, soms andere kinderen pesten. Onzekerheid wordt verbloemd, overschreeuwd. Behalve schoppen en slaan kan agressief gedrag ook andere uitingsvormen hebben: schelden, vieze woorden gebruiken, de clown uithangen en zo de groep meekrijgen. Er zijn ook kinderen die kenmerken vertonen van beide typen gedrag. Om gedrag ‘problematisch’ te kunnen noemen moet het regelmatig en met grote intensiteit voorkomen. Ruzie heeft elk kind weleens, maar iedere keer met bijna iedereen is problematisch. Het onvermogen om zich adequaat te gedragen in sociale situaties beïnvloedt de manier waarop kinderen over zichzelf denken, hoe ze zich voelen en hoe ze zich gedragen. Sociaal niet-vaardige kinderen denken vaak: ‘Ik kan het niet, ik mag niet meedoen, ze vinden me niet aardig.’ Dit denken leidt tot negatieve verwachtingen en een laag zelfbeeld. De cirkel is dan rond: kinderen met weinig zelfvertrouwen missen de moed om sociaal vaardig gedrag te laten zien. Leraren komen regelmatig kinderen als Michel en David tegen. En deze leraren investeren dagelijks in deze kinderen: we willen immers allemaal dat deze kinderen het anders gaan Aanpakken. Het Goed Aanpakken staat in dit programma centraal: wat kun je doen in plaats van knokken of wegkruipen? Hoe pak je het aan als je een ander iets wilt vragen? Hoe pak je het aan als je ziet dat een ander kind bang is? Hoe pak je het aan als jij iets wilt en een ander wil dat niet? Hoe pak je het aan als je graag mee wilt doen met een ander? Kinderen als Michel en David hebben ondersteuning nodig zodat ze beter leren omgaan met andere kinderen. Er zijn veel scholen die een methode hebben op het gebied van sociaal gedrag. Maar voor sommige kinderen is dit onvoldoende. Niet elk kind leert vanzelfsprekend de nodige sociale vaardigheden. Soms liggen oorzaken in de persoonlijkheid van het kind: niet elk kind voelt van nature aan welk sociaal gedrag in een situatie gepast is. Andere kinderen krijgen in de opvoeding onvoldoende kansen om sociale vaardigheden te verwerven. Wat de oorzaak ook is: er zijn altijd kinderen die meer individuele begeleiding nodig hebben om nieuw sociaal gedrag aan te leren en te oefenen. Deze kinderen hebben baat bij het oefenen in een klein groepje. Een groep waarin ze zich voldoende veilig voelen om te experimenteren met nieuw gedrag. Waarin ze op speelse wijze kunnen oefenen hoe je rekening met elkaar houdt en leren hoe je je zelfvertrouwen kunt ontwikkelen.
9
06-12-2007 14:52:07
Dit programma wordt uitgevoerd door een trainer met een klein groepje kinderen in de onderbouw.
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
1.2 Waarom wel of niet met dit programma aan de slag Voordat je met dit programma aan de slag gaat is het belangrijk om over een aantal zaken na te denken. Misschien vraag je je af of je wel met zo’n programma moet gaan werken. Mogelijk heb je bezwaren tegen het gebruik van een programma. De meest voorkomende bezwaren op een rijtje: 1. Moeten kinderen sociale vaardigheden niet thuis leren? Kinderen leren niet alleen thuis sociale vaardigheden, ook op school. Soms hebben kinderen thuis onvoldoende mogelijkheden om sociaal gedrag te leren. Daarbij doen zich op school veel meer sociale situaties voor waarin van kinderen adequaat gedrag wordt gevraagd. 2. Gaan gedragsproblemen niet vanzelf over? Gedragsproblemen gaan niet altijd vanzelf over. Soms ervaren leraren pas in de bovenbouw lastig gedrag als problematisch, terwijl al in de onderbouw probleemgedrag is gesignaleerd. Vroegtijdige onderkenning en hulp kunnen ernstiger problemen op latere leeftijd voorkomen. 3. Wat als collega-leraren niet mee willen werken? Het is misschien niet gemakkelijk om anderen ervan te overtuigen dat een programma als dit kan helpen. In dit boek staan echter suggesties om in een teambijeenkomst uitleg te geven. 4. Is er wel tijd om met dit programma aan de slag te gaan? Er wordt vaak veel tijd besteed aan straffen, corrigeren van gedrag, gesprekken of leerlingbesprekingen over het gedrag van kinderen. Waarom geen tijd besteden aan het aanleren van adequaat gedrag?
10
BWjongekinderenen.indd 10
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:08
Heeft oefenen van sociaal vaardig gedrag wel zin als kinderen zich thuis weer 5. anders gedragen? Juist omdat kinderen thuis veel ander voorbeeldgedrag zien van familieleden, op televisie of in computergames is het belangrijk dat de school aandacht besteedt aan sociale vaardigheden. De ouderbrieven kunnen helpen om ouders bij het programma te betrekken: ouders kunnen hun steentje bijdragen door de tips toe te passen. En dan zijn er natuurlijk ook redenen om wél met het programma te gaan werken:
1 Het programma
1. Leraren beseffen dat gedragsproblemen niet altijd vanzelf overgaan en zelfs kunnen verergeren In de onderbouw wordt de basis gelegd voor veel vaardigheden. Niet alleen voor vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen, maar ook voor sociaal gedrag. Kinderen in de bovenbouw borduren verder op wat ze in de onderbouw hebben aangeleerd. 2. Een probleem op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling heeft een negatief effect op leergedrag Kinderen die niet goed in hun vel zitten, problemen hebben met klasgenootjes, gepest worden of op een andere manier het niet fijn hebben in de groep, hebben vaak minder aandacht voor leertaken. 3. Het is belangrijk dat kinderen zich prettig voelen in de klas Aandacht voor omgaan met elkaar, waardering uitspreken, elkaar vertrouwen: het zijn allemaal zaken die maken dat een kind zich goed voelt in de groep. Leraren zien als positief effect kinderen meer rekening houden met de gevoelens van een ander, luisteren naar de ander en beter samenwerken. 4. Leraren beseffen dat sociaal vaardig gedrag een positief effect heeft op zelfvertrouwen Wanneer kinderen leren hoe je je kunt handhaven in sociale situaties, zal hun zelfvertrouwen toenemen. Ze weten immers wat van hen gevraagd wordt en durven iets te vragen. Ze hebben geleerd hun gevoelens te uiten en weten hoe ze kunnen opkomen voor zichzelf. 5. Kinderen leren waardevolle vaardigheden Samenwerken, overleggen, opkomen voor jezelf, een compliment geven. Deze vaardigheden zijn in het leven van volwassenen minstens zo belangrijk. Kinderen leren zo dat het belangrijk is om samen te leven, zich met elkaar te verbinden, zorg te dragen voor elkaar. Professor René Diekstra doet onderzoek naar de effecten van lessen in levensvaardigheden, sociale competentie e.d.. Van zijn hand verscheen in 2007 een artikel in de Twentse Courant Tubantia (2007) waarin de volgende conclusies naar voren kwamen: Kinderen die sociale en emotionele vaardigheden op school onderwezen krijgen, presteren significant beter in vakken als rekenen en taal/lezen. Uit maar liefst 263 onderzoeken naar de effecten van deze programma’s blijken die niet alleen aanzienlijk, maar ook duurzaam te zijn. Tevens blijken kinderen die aan zulke programma’s meedoen gemiddeld 14% betere leerprestaties te behalen dan kinderen die daaraan niet deelnemen; een kind dat eerste gemiddeld een 5 haalde voor vakken als rekenen en taal, haalt na het volgen van levensvaardigheidslessen gemiddeld een 6,4! © 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 11
11
06-12-2007 14:52:08
1.3 Uitgangspunten Accent op vaardigheden in plaats van probleemgedrag
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
Vaak zoeken leraren en ouders steun bij theorieën en een diagnose om het gedrag van hun kind te begrijpen. Natuurlijk kan dit helpen om het gedrag te verklaren, de manier waarop we proberen om te gaan met een probleemsituatie zal voortvloeien uit de manier waarop we de situatie begrijpen. Helaas biedt een diagnose niet altijd voldoende zekerheid of voldoende aanknopingspunten voor een aanpak. Ook zal de diagnose niet altijd eenduidig zijn. De angst van Sjoerd om naar school te gaan zal door de ene hulpverlener gekarakteriseerd worden als ‘schoolfobie’, een andere hulpverlener zal spreken van ‘verlatingsangst’ en weer een ander diagnosticeert een ‘symbiotische relatie tussen moeder en zoon’. Theorieën verklaren dus niet alles, en zeker niet absoluut. Wat we in feite doen is gissen, samenhang zoeken in factoren. Bij het zoeken naar die samenhang is naar onze mening slechts één vraag nuttig: helpt het ons om de weg naar de oplossingen te vinden? Bijvoorbeeld: het kan waar zijn dat het agressieve gedrag van een leerling te maken heeft met de opvoedingsonmacht van de ouders. Er is echter maar weinig wat een school kan doen om die situatie te veranderen. Een dergelijke verklaring werkt dan eerder verlammend: als je de oorzakelijke factoren bij de ouders vindt sta je vervolgens met lege handen. In plaats van langdurig te speuren naar problemen en hun oorzaken kijken we in dit boek naar vaardigheden: welke vaardigheden heeft een kind nodig om minder last te hebben in sociale situaties? Als het probleemgedrag van Sven is opgelost, hoe ziet dat er dan uit? Hoe pakt hij de situatie dan aan? Praten over doelen, over te leren vaardigheden is constructiever dan je verdiepen in probleemgedrag. Ook voor kinderen zelf is dit bevrijdend: de leraar praat niet langer over ‘hoe moeilijk hij of zij het gedrag van Sven in de groep vindt’ maar wel over ‘Hoe kan ik Sven leren om minder ruzie te hebben met andere kinderen?’ Het is belangrijk de kinderen veel positieve feedback te geven tijdens de training. Alle gewenste gedragingen, ook gedrag dat er maar een klein beetje in de buurt komt, worden beloond met een positieve opmerking. Bijvoorbeeld: ‘Goed zo, je hebt dit op de goede manier gevraagd’ of ‘Dat heb je goed aangepakt’. Positieve feedback motiveert kinderen en nodigt uit om het vaker zo aan te pakken. Kinderen kunnen zelf oplossingen aandragen
Elk gedrag kan verschillende betekenissen hebben en probleemgedrag kan verschillend begrepen worden. Kees Jan wordt driftig en loopt daarom even naar de gang. Hij
12
BWjongekinderenen.indd 12
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:08
zal door de ene leraar met rust gelaten worden: ‘Fijn dat hij zelf al weet dat hij even moet afkoelen’, terwijl de ander hem terug roept: ‘Weglopen zeker! In de klas blijven en je excuses aanbieden!’
1 Het programma
Probleemgedrag kan anders ‘gekaderd’ worden: we zien dat het kind een oplossing toepast voor een probleem, de vraag is alleen: is dit de meest handige en helpende oplossing? We kunnen Kees Jan waarderen voor het feit dat hij een oplossing toepast, maar ook bekijken of er nog andere oplossingen mogelijk zijn en wanneer welke oplossing het beste werkt. Volwassenen en ook kinderen beschikken over voldoende hulpbronnen en oplossingsvaardigheden. Probleemgedrag is in feite niets anders dan een ineffectieve manier om een lastige situatie op te lossen. Een focus op problemen maakt mensen blind voor de eigen sterke kanten. Een focus op oplossingen maakt dat eigen sterke kanten (hulpbronnen) weer worden gezien. Kinderen worden uitgenodigd om creatieve ideeën te uiten, om andere oplossingen (ander gedrag) toe te passen in een moeilijke situatie.
De groepsleraar en de ouders zijn de beste supporters van het kind
In de meest gangbare situatie is het kind vaak onderwerp van gesprek in plaats van gesprekspartner. Ouders en leraren praten vaker over een kind dan met een kind als © 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 13
13
06-12-2007 14:52:08
het over het probleemgedrag gaat. In hun ijverige zoeken naar oorzaken wordt daarnaast vaak met een beschuldigende vinger gewezen. De leraar van Merel vertelt de ouders: ‘Uw dochter vraagt veel aandacht, ze speelt de baas over andere kinderen en is agressief’. Hoe zullen de ouders reageren? De kans is groot dat de ouders zich aangevallen voelen en antwoorden ‘Dat gebeurt thuis nooit’ of ‘Dat komt omdat andere kinderen niet met haar willen spelen’. Wanneer de leraar van Merel echter vertelt dat ze Merel wil leren om meer rekening met de ideeën van anderen te houden zal het gesprek heel anders verlopen. ‘We willen graag dat u Merel erbij helpt, we hebben uw hulp erbij nodig.’ Praten over vaardigheden die geleerd kunnen worden is gericht op samenwerking: kind, ouders en groepsleraar werken aan dezelfde doelen.
Focus op wat werkt
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
Probleemgedrag is in feite niets anders dan een ineffectieve manier om met een bepaalde situatie om te gaan. David zoekt de veilige weg: als hij thuis blijft zitten ontloopt hij lastige situaties, maar de lastige situaties blijven voorkomen; hij is immers elke dag in een groep. Michel wil graag contact en zoekt dit op allerlei manieren: hij bemoeit zich met anderen, komt op voor vriendjes bij ruzie en raakt daardoor zelf regelmatig in conflicten verzeild. Maar probleemgedrag doet zich niet altijd en overal voor. In sommige situaties lukt het Michel wel om langer samen te spelen zonder ruzie: ‘Ik zit op voetballen, dan speel ik wel eens een hele poos zonder ruzie.’ Als de leraar Michel vraagt hoe hem dat lukt zegt hij: ‘Als ik ruzie krijg dan heb ik zo een gele kaart te pakken, en dat vind ik niet leuk’. Soms lukt het Michel dus wel om zijn eigen gedrag goed in de hand te houden. Aandacht voor wat werkt en voor uitzonderingen op het probleem zorgt ervoor dat kinderen zichzelf als capabel gaan zien. Kinderen ontdekken dat ze soms anders doen en dat ze ervoor kunnen kiezen om het vaker zo aan te pakken.
Assumpties over ouders
We denken dat alle ouders betrokken zijn bij hun kind; op verschillende manieren laten zij dit zien. Bijvoorbeeld doordat ze opmerken: ‘Zijn vader was vroeger net zo’, als de leraar haar zorgen over het drukke gedrag van Michel uit. Of doordat ze boos worden als iemand vooral de negatieve kanten van hun kind belicht. Ouders willen trots op hun kinderen zijn, willen een positieve invloed op hun kinderen hebben, willen een goede relatie met hun kind. Het is de taak van de leraar en de trainer om zo met de ouders te praten dat ze de bedoelingen van het programma begrijpen en dat ze mee willen werken om de doelen te bereiken: sociaal vaardig gedrag. De medewerking van ouders is erg belangrijk om de transfer van de geleerde vaardigheden naar
14
BWjongekinderenen.indd 14
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:08
de thuissituatie mogelijk te maken. Zonder de ondersteuning van de ouders blijft de geleerde vaardigheid iets wat bij de training hoort, zonder dat het gedrag wordt toegepast in verschillende situaties buiten de training.
Assumpties over kinderen
1 Het programma
Om veranderingen in het gedrag van kinderen te kunnen bewerkstelligen is de volledige medewerking van kinderen nodig. Kinderen zijn over het algemeen goed in staat om te vertellen welke situaties ze moeilijk vinden en wat ze willen leren. Onze assumpties komen voort uit eigen ervaringen en observaties van hun gedrag. Soms reageren kinderen met opmerkingen als ‘dat weet ik niet’. Deze opmerking wil niet zozeer zeggen dat kinderen geen idee hebben, wel dat ze nog geen toegang hebben tot nieuwe oplossingen of tot de woorden die nodig zijn om erover te vertellen. Wat wij kunnen doen is kinderen helpen de woorden te vinden. Dit doen we door het programma in een verhaallijn aan te bieden: kinderen horen hoe de hoofdpersoon in het verhaal lastige situaties onder woorden brengt. Ook plaatjes en pictogrammen kunnen een hulpmiddel zijn om moeilijke dingen onder woorden te brengen. Met hulpmiddelen als het Vier-gevoelensspel en het Talentenspel helpen we kinderen keuzes te maken en ontdekkingen over zichzelf te doen. Kinderen willen hun meningen en keuzes kenbaar maken, ze willen meedenken en meepraten over wat zij kunnen leren. Kinderen willen graag nieuwe dingen leren. Onze ervaring is dat kinderen actief en met grote betrokkenheid en veel plezier deelnemen aan de training.
1.4 Doelen In de training leren kinderen op speelse wijze sociaal vaardig gedrag, zodat ze op een prettiger manier contact met leeftijdgenootjes kunnen hebben. Via spel, rollenspel en creatieve activiteiten ontdekken kinderen hoe ze situaties oplossen en hoe het ook anders kan. Ze ontdekken waar ze sterk in zijn, wat werkt en wat niet werkt. Per bijeenkomst wordt aangegeven welke doelen centraal staan. In Deel 2 hoofdstuk 1 staan de doelen per bijeenkomst beschreven. De vaardigheden waar de training zich op richt zijn: – de ander aankijken, gericht zijn op de ander – luisteren naar de ander – duidelijk praten – praten over gevoelens blij, boos, bang en verdrietig – op elkaar reageren – iets vragen aan de ander – overleggen – samenwerken – opkomen voor jezelf © 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 15
15
06-12-2007 14:52:08
Jonge kinderen en‌ sociaal onhandig gedrag
1.5 Portfolio Aan het eind van elke bijeenkomst kunnen de kinderen in hun portfolioboekje bijhouden wat ze deze keer hebben geleerd. Zo ontstaat er een prachtig overzicht van alle geleerde vaardigheden. Na afloop van de training kijken de kinderen samen terug en kunnen al bladerend in hun portfolioboekje vertellen wat ze vooral belangrijk vonden om te leren.
1.6 Afstemming met ouders en leraren Voor het oefenen en toepassen van de vaardigheden is het van belang dat er afstemming is tussen dat wat de kinderen in het kleine groepje leren en de toepassing van het nieuwe gedrag in de thuis- en klassensituatie. Ouders en leraren ontvangen na elke bijeenkomst een brief met uitleg over wat er is geoefend, plus tips om het kind te helpen om het geleerde gedrag toe te passen. Zie bijlage 4.2 (ouderbrieven) op pagina 141 en bijlage 4.3 (leraarbrieven) op pagina 167.
1.7 De trainer De training kan worden gegeven door een leraar, remedial teacher of intern begeleider. De trainer staat zelf model wat betreft sociaal vaardig gedrag en zal daarom over voldoende sociale vaardigheden moeten beschikken. De trainer zorgt voor een veilige sfeer door middel van een accepterende, niet-(ver)oordelende en bemoedigende houding. Hij of zij zal begrip moeten hebben voor het feit dat kinderen niet altijd even gemakkelijk over gevoelens zullen praten. In plaats van kinderen te confronteren met hun tekorten of hun eigenaardigheden zal de trainer voortdurend gericht moeten zijn op wat goed gaat. Hoe klein de bijdrage ook is, hoe klein het stapje richting
16
BWjongekinderenen.indd 16
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:09
gewenst gedrag ook is, een bemoedigende houding zal het kind verder op weg helpen waardoor het zelfvertrouwen toeneemt. Het geven van (veel) positieve feedback is dus een ‘must’. Kinderen die deelnemen aan de training kunnen uit verschillende groepen in de onderbouw komen. Dat betekent dat de trainer regelmatig overleg heeft met de eigen groepsleraar van de kinderen. In de bijlagen zijn formulieren opgenomen die door de trainer en de groepsleraar gebruikt kunnen worden voor verslaggeving (zie bijlage 4.4 op pagina 205 en bijlage 4.5 op pagina 207).
1.8 De opbouw van de training > De inhoud van de bijeenkomsten
Voor de invoering van de training is het volgende stappenplan van belang: 1. Selectie: keuze van kinderen die deel kunnen nemen aan de training. Om kinderen te selecteren die voor de training in aanmerking komen kan gebruik gemaakt worden van signaleringsinstrumenten zoals de SCOL, VISEON en andere instrumenten. Ook eigen observaties in de groep of bij het buitenspel kunnen aanleiding zijn om een kind in de trainingsgroep toe te laten. In deel 3 van dit boek beschrijven we wat van belang is bij selectie en er is een observatie-instrument opgenomen als hulpmiddel.
Het programma
> De voorbereiding van de training
1
De training bestaat uit 12 bijeenkomsten die zijn opgebouwd rond een verhaal van een kleine prins, prins Alex Goedhart. Hij gaat op reis om een door de rovers gestolen schat terug te halen. Tijdens zijn reis krijgt hij te maken met moeilijke situaties. In zijn rugzak heeft hij verschillende vaardigheden die hem helpen de tegenslagen te overwinnen, en hij leert er ook weer veel nieuwe vaardigheden bij. Aan het einde van zijn reis heeft hij een rugzak vol sociale talenten: verschillende sociale vaardigheden en hulpbronnen die hem helpen om gemakkelijker met anderen om te gaan. In het verhaal worden de kinderen meegenomen op reis en volgen ze het spoor van de rovers: een reis naar aspecten en vaardigheden in henzelf die van belang zijn om zich in sociale situaties gemakkelijker te handhaven.
2. Oudergesprekken: na de selectie volgen de oudergesprekken waarin u toestemming aan de ouders vraagt voor deelname van hun kind aan de training. De ouders krijgen informatie over het doel van de training. Ze krijgen na elke bijeenkomst van hun kind een ouderbrief waarin ze suggesties kunnen lezen hoe ze het nieuwe gedrag van hun kind kunnen ondersteunen. Deze ondersteuning is erg belangrijk: zonder de medewerking van de ouders is het voor een kind lastig om het nieuw geleerde gedrag ook in de dagelijkse praktijk te brengen. 3. Teambijeenkomst: voorafgaand aan de training wordt het programma aan de teamleden uitgelegd. Na elke bijeenkomst krijgt de leraar van het kind een leraarbrief waarin suggesties staan zodat het kind het nieuw geleerde gedrag ook in de eigen groep kan laten zien. © 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 17
17
06-12-2007 14:52:09
Tijdens de training 4. Start van de training: nadat er een groepje is samengesteld kan de training starten. Elke week komt het groepje kinderen een uur bij elkaar gedurende 12 weken. 5. Ouderbijeenkomsten: tijdens de training worden twee ouderbijeenkomsten georganiseerd. De eerste ouderbijeenkomst vindt plaats voor of vlak na de start van de training en de tweede bijeenkomst halverwege de training. Ouders krijgen informatie over de training, het gebruik van de ouderbrieven en hoe zij hun kind kunnen ondersteunen bij de toepassing van het nieuwe gedrag.
6. Evaluatie: na elke bijeenkomst maakt de trainer een kort verslag. Daarin wordt beschreven hoe de kinderen reageren op de training, welke indruk je als trainer hebt en wat nodig is om de doelen haalbaar en realistisch te houden. Per leerling wordt een logboek bijgehouden (zie bijlage 4.4 op pagina 205). De groepsleraar van de kinderen kan eveneens de vorderingen van de kinderen in de klas noteren in een rapportageformulier (zie bijlage 4.5 op pagina 207). Voor een goede transfer van geleerde vaardigheden naar de klas en naar de thuissituatie is het van belang dat de informatie over de verrichtingen van de kinderen in de training en in de groep regelmatig wordt uitgewisseld. Trainer en groepslera(a)r(en) kunnen zelf afspraken maken over de wijze waarop zij de informatie-uitwisseling gaan organiseren.
Jonge kinderen en‌ sociaal onhandig gedrag
De afronding van de training Na afloop van de training wordt de informatie van trainer en groepslera(a)r(en), samen met de informatie uit het portfolio, gebruikt om de ouders te informeren over de door hun kind geleerde vaardigheden. Door aan het eind van de training de selectielijst nogmaals in te vullen krijgt men mogelijk nog meer zicht op de omvang van de gedragsveranderingen. Vanzelfsprekend kunnen ouders hun eigen ervaringen met het gedrag van hun kind in de thuissituatie ook inbrengen in het gesprek.
1.9 Selectie van kinderen Kinderen kunnen heel verschillend reageren op verschillende situaties. Sommige kinderen kiezen in eerste instantie voor een vluchtreactie: dit noemen we Wegkruipen. Anderen kiezen eerder voor afweer, roepen of schelden: dit noemen we Knokken. Dit favoriete gedrag zal in sommige situaties werken, maar dat doet het lang niet altijd. Als je bijvoorbeeld beroofd wordt helpt het om hard te roepen en te schelden; de kans is groot dat de dief afziet van de roof. En als je vriendje humeurig is, is het verstandig om hem wat met rust te laten (wegkruipen). Maar in de meeste gevallen zorgen Wegkruipen en Knokken voor nieuwe problemen. Helpende oplossingen voor lastige situaties noemen we Aanpakken. Aanpakken zorgt ervoor dat je zelf de controle hebt: kies je voor opkomen voor jezelf, of kies je voor de ander ruimte geven, of kies je voor laten zien wat je kunt? Deze training is bestemd voor kinderen die (nog) weinig controle ervaren en zich onvoldoende bewust zijn van de keuzes die ze maken, kinderen dus die meestal Wegkruipen of Knokken in sociale situaties.
18
BWjongekinderenen.indd 18
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:09
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 19
Het programma
Er zijn verschillende signaleringsinstrumenten die kunnen helpen om kinderen voor de training te selecteren. We noemen Viseon (zie www.cito.nl) en de SCOL (zie www. kwintessens.nl ): in dit laatste signaleringsinstrument wordt gedrag van kinderen beschreven in competenties oftewel gewenst gedrag. Door gedrag niet te beschrijven in probleemgedrag maar in vaardigheden krijgt u door middel van de SCOL een goed beeld over welke adequaat sociaal gedrag een kind wel of niet beschikt. Wanneer u de SCOL als selectie-instrument gebruikt is het raadzaam te kijken naar de 25% laagst scorende leerlingen. Om tot een verantwoorde keus te komen van kinderen om een groepje samen te stellen, kunt u ook het selectie-instrument behorend bij dit programma (zie bijlage 4.1 op pagina 137) gebruiken. Dit observatieformulier geeft een beeld van het favoriete gedrag van kinderen, het gedrag dat ze meestal kiezen. De lijst is opgebouwd uit drie kolommen. De middelste kolom geeft beschrijvingen van sociaal adequaat gedrag, de competenties. Kinderen met probleemgedrag zullen vaker in de linker- en /of rechterkolom scoren: dit zijn beschrijvingen van probleemgedrag. Bij kinderen die 6 keer of vaker scoren in de linker- en/of rechterkolom kan sprake zijn van sociaal incompetent gedrag. Zij kunnen in aanmerking komen voor de training. Naast dit observatieformulier zijn uw eigen observaties en indrukken over een kind minstens zo belangrijk!
1
> Verschillende signaleringsinstrumenten
19
06-12-2007 14:52:09
> Aandachtspunten bij selectie
Bij het verzamelen van de gegevens en om te komen tot een besluit of een kind deel kan nemen aan de training zijn de volgende vragen belangrijk:
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
• Welk gedrag treedt vooral op de voorgrond: het sociaal adequate gedrag (middenkolom) of de beschrijvingen in de linker- en/of rechterkolom? • Hoe ervaart het kind zelf zijn gedrag? Ervaart het sociale situaties soms als lastig of als een probleem? • Wat zou de winst voor het kind zijn als het sociale vaardigheden zou leren? Wat zou dan beter gaan? • Hoe staat het met de sociale competenties van de rest van de leerlingen in de groep/ school? Wanneer er sprake van een probleem van de hele klas/school kunnen een groepsaanpak of interventies op schoolniveau wellicht een betere keuze zijn dan een sociale vaardigheidstraining voor enkele kinderen. • Hoe ervaart de groepsleraar het gedrag van het kind? Kan de leraar het probleemgedrag vertalen in te verwerven vaardigheden? • Hoe ervaren de ouders het gedrag van het kind? Kunnen de ouders voordelen ontdekken van deelname aan de training? • Is het kind in staat om in een klein groepje deel te nemen aan verschillende activiteiten en op die manier te leren van wat in het groepje gebeurt? • Kunnen de ouders en de groepsleraar ingeschakeld worden als supporters of helpers?
Bij sommige kinderen is niet alleen sprake van sociale onhandigheid, maar treden andere problemen meer op de voorgrond. Deze problemen kunnen belemmerend werken in een training. Bijvoorbeeld kinderen met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, kinderen met sterk oppositioneel gedrag of kinderen met emotionele stoornissen. Voor deze kinderen is een aanpak gericht op deze primaire problemen een betere keuze dan een training gericht op het aanleren van sociale vaardigheden. Het is belangrijk rekening te houden met culturele verschillen bij het bepalen of een kind wel of niet deel zou moeten nemen aan de training. Zo kan een meisje dat zich bescheiden opstelt - hetgeen past binnen bepaalde culturen - als te weinig assertief worden beschouwd in onze Nederlandse cultuur. Sociale vaardigheidsprogramma’s zijn in het algemeen normatief gekleurd door veelal impliciete Nederlandse waarden en normen. Deze waarden en normen kunnen in conflict komen met de waarden en normen van andere, van oorsprong niet-westerse, culturen.
> Individuele accenten
Per kind kunnen accenten in de training verschillen. Sommige kinderen willen vooral leren hoe ze gaan overleggen, anderen willen leren omgaan met gevoelens, weer anderen willen vooral leren hoe ze op de goede manier iets kunnen vragen. Stel daarom per kind samen de doelen vast en bekijk in welke bijeenkomst deze doelen aan de orde komen. Dit betekent dat in die bijeenkomst dit kind extra aandacht dient te krijgen, of zelfs dat een bijeenkomst herhaald of uitgesteld moet worden bij afwezigheid van het betreffende kind.
20
BWjongekinderenen.indd 20
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:09
Een weloverwogen keuze om een kind deel te laten nemen aan de training maakt dat teleurstellingen worden voorkomen. Onze ervaringen zijn echter dat de meeste kinderen genieten van de bijeenkomsten en het jammer vinden als de training is afgelopen!
> Samenstelling van de groep
De trainingsgroep kan bestaan uit zowel kinderen met teruggetrokken gedrag (Wegkruipen) als kinderen met agressief gedrag (Knokken). Kinderen met verschillende gedragsvarianten kunnen voor elkaar model staan van ander gedrag. Een kind dat geneigd is altijd ‘weg te kruipen’ kan iets leren van een kind dat vaker kiest om te ‘knokken’ en omgekeerd. Kinderen met agressief gedrag kunnen door het drukke en/of overheersende gedrag veel aandacht opeisen van de trainer. Daarom is een groep van zes kinderen met overwegend agressief gedrag niet wenselijk. Om te voorkomen dat de trainer meer bezig is met orde handhaven wordt aangeraden niet meer dan twee kinderen toe te laten bij wie het agressieve, drukke, naar buiten gerichte gedrag op de voorgrond treedt. Een groepje kan bestaan uit ongeveer zes tot acht kinderen bij twee trainers. Wanneer er maar één trainer beschikbaar is wordt een maximum aantal van zes kinderen aanbevolen.
1 Het programma
> Gesprek met de ouders van het kind
Voordat je kunt beginnen met de kinderen raden we aan om de ouders van elk kind afzonderlijk toestemming te vragen. In een gesprek worden het doel en de werkwijze van de training toegelicht. Sommige ouders zijn misschien verrast als ze horen dat hun kind is uitgekozen om aan een training voor sociale vaardigheden mee te doen. Misschien hebben ze de indruk dat er iets ‘verkeerd’ is, of dat hun kind zich niet goed kan handhaven in de school. Benadruk het preventieve karakter van de training: voorkomen is beter dan genezen. De training is juist bedoeld om kinderen een steuntje in de rug te geven. Hun kind kan profiteren van dat extra steuntje. In het gesprek worden de ouders gevraagd om hun medewerking te verlenen: elke keer krijgen de kinderen een ouderbrief mee naar huis waarin staat wat ze tijdens de training hebben gedaan. In de brief staan tips voor ouders, zodat de kinderen de geleerde vaardigheid ook thuis nog eens kunnen oefenen. © 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 21
21
06-12-2007 14:52:09
1.10 Vooraf: een teambijeenkomst
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
22
BWjongekinderenen.indd 22
Voordat de training van start kan gaan is het goed om de groepsleraren te informeren over het programma. De leraren worden immers als helpers ingeschakeld door middel van de leraarbrieven. Deze teambijeenkomst kan door de trainer worden verzorgd en kan er in grote lijnen als volgt uitzien: – Schets kort het gedrag van twee kinderen, bijvoorbeeld David en Michel zoals dat is beschreven in deel 1 van dit boek. Benoem de termen Wegkruipen, Knokken en Aanpakken en laat hierbij de pictogrammen (zie bijlage 4.6 op pagina 209 e.v.) zien. Vertel dat de training is bedoeld om kinderen het Aanpakken te leren en dat kinderen zich zo bewuster worden van de keuzes die ze maken in sociale situaties. – Vertel iets over de inhoud van het verhaal en de materialen. Vertel kort de verhaallijn van het sprookje en laat bijvoorbeeld de rugzak van de prins en de praatstok zien. Vertel welke doelen de training op het oog heeft: zie hiervoor de opsomming in 1.4 op pagina 15. – Bespreek samen wat de groepsleraren kunnen verwachten van de training. Kinderen zullen niet totaal veranderen door deelname aan de training, wel kunnen leraren kleine en belangrijke veranderingen opmerken in het gedrag van het kind. Wijs erop dat elke kleine verandering gezien mag worden en dat waardering en steun van de leraar essentieel is. – Leg uit hoe leraren helper kunnen zijn van het kind en hoe ze ingeschakeld worden: deel een voorbeeld uit van een Leraarbrief. Bespreek samen wat de mogelijkheden zijn van een leraar en hoe ze tot een keuze kunnen komen uit de suggesties in de brieven. Vertel dat de ouders op dezelfde manier worden ingeschakeld. – Om de teambijeenkomst interactiever te maken kan een activiteit uit de trainingsbijeenkomsten worden aangeboden, bijvoorbeeld het Vier-gevoelensspel of het Talentenspel. Voor toepassing zie de beschrijving bij deze werkvormen op pagina 123(3.3.) en 127(3.4). – Sluit de teambijeenkomst af met praktische informatie omtrent tijdstip en ruimte waar de training plaatsvindt.
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:10
2
De training Een rugzak vol sociale talenten
BWjongekinderenen.indd 23
06-12-2007 14:52:10
2.1 Doelen van de training Een rugzak vol sociale talenten
> Bijeenkomst 1: Luisteren naar elkaar
De kinderen leren: – luisteren naar wat een ander vertelt – belangstelling te tonen voor wat een ander vertelt – drie manieren van reageren te herkennen: wegkruipen, aanpakken en knokken
> Bijeenkomst 2: Elkaar aankijken
De kinderen leren: – hoe ze op een goede manier de aandacht van de ander krijgen: de ander aankijken tijdens een gesprekje – op elkaar reageren tijdens een gesprek – letten op de reactie van de ander tijdens het gesprek
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
> Bijeenkomst 3: Duidelijk praten
De kinderen leren: – op duidelijke toon en goed verstaanbaar praten – tijdens het praten zich richten op de ander: ze kijken de ander aan – aandacht schenken aan de ander: ze kijken en luisteren naar reacties
> Bijeenkomst 4: Iets vragen aan de ander
De kinderen leren: – hoe ze op een goede manier iets aan een ander kunnen vragen – stevig staan – hoe ‘Aanpakken’ er uitziet als je de ander iets vraagt
> Bijeenkomst 5: Samenwerken De kinderen leren: – samenwerken: geleide fantasie – rekening houden met de ander – gevoelens verwoorden
> Bijeenkomst 6: praten Over gevoelens: blij De kinderen leren: – het gevoel ‘blij’ herkennen – zich te uiten over het gevoel ‘blij’ – een complimentje geven en ontvangen
24
BWjongekinderenen.indd 24
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:10
> Bijeenkomst 7: Praten over gevoelens: boos
De kinderen leren: – het gevoel ‘boos’ herkennen – zich te uiten over het gevoel ‘boos’ – wat ze zelf kunnen doen om zich minder boos te voelen (ontspannen)
> Bijeenkomst 8: Verdriet en troosten
De kinderen leren: – het gevoel ‘verdrietig’ herkennen en uiten – wat ze kunnen doen om zich minder verdrietig te voelen – een ander troosten
> Bijeenkomst 9: Praten over gevoelens: Bang zijn
De kinderen leren: – wanneer je met elkaar moet overleggen – hoe ze met elkaar moeten overleggen – waarom goed overleggen belangrijk is
> Bijeenkomst 11: Opkomen voor jezelf De kinderen leren: – Stop of Nee zeggen – opkomen voor zichzelf – luisteren naar Stop of Nee van de ander
Doelen van de training
> Bijeenkomst 10: Overleggen
2
De kinderen leren: – het gevoel ‘bang’ herkennen en uiten – wat ze kunnen doen om zich minder bang te voelen – hoe ze zich kunnen ontspannen
12: Kennen van je talenten of > Bijeenkomst kwaliteiten, herhaling vier gevoelens De kinderen leren: – eigen kwaliteiten herkennen – kwaliteiten te benoemen – dat ze trots mogen zijn op dat wat ze kunnen
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 25
25
06-12-2007 14:52:10
2.2 Het trainingsprogramma:
de twaalf bijeenkomsten met de kinderen
Jonge kinderen en‌ sociaal onhandig gedrag
26
BWjongekinderenen.indd 26
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:10
Bijeenkomst
1
Een rugzak vol sociale talenten
BWjongekinderenen.indd 27
06-12-2007 14:52:11
Het verhaal van prins Goedhart
> Het verhaal van de prins begint
Ergens in een land hier ver vandaan woont een kleine prins. Hij heet Alexander Goedhart. Iedereen noemt hem Alex. Hij woont met zijn vader, de koning, zijn moeder, de koningin en met zijn grote broer Willem en zijn zusje Klara in een paleis. Alex vindt het leven in het paleis wel fijn. Maar hij vindt het wel jammer dat hij niet naar een gewone school gaat. Hij en Willem en Klara krijgen les in het paleis van hun eigen juf. Alex heeft dus weinig vrienden om mee te spelen. Hij speelt vaak met Willem en met Klara. Meestal hebben ze het wel gezellig samen.
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
Maar als Willem, Klara en Alex samen spelen gaat het niet altijd goed. Willem vindt het wel eens moeilijk om goed te spelen met zijn broer en zus. Vooral als hij met Klara speelt. Als er iets gebeurt wat hij moeilijk of eng vindt, loopt hij het liefst weg. Als hij ruzie met Klara heeft loopt hij ook weg. Hij zegt niets terug. Eigenlijk kruipt hij net als een schildpad weg in zijn schild. Willem moet nog leren om dingen goed aan te pakken. Bijvoorbeeld dat hij duidelijk vraagt of hij met iemand mag spelen, of dat hij op een goede manier boos kan zijn, en dat hij niet meteen voor dingen wegloopt. Het zusje van Alex, Klara loopt niet weg als er iets vervelends is. Ze maakt eerder gauw ruzie met haar broers. Vooral met Willem. Als ze bijvoorbeeld een spelletje verliest, wordt ze heel boos. Ze wil ook bijna altijd doen waar zíj zin in heeft, ze luistert niet goed naar Willem of Alex. Als zij ruzie met Willem of Alex heeft, gaat ze heel hard schreeuwen tegen de jongens of ze duwt ze zelfs omver! Klara zou eigenlijk moeten leren wat beter naar de anderen te luisteren en wat minder snel boos te worden. Soms gaat Alex naar zijn boomhut achter in de paleistuin. Die is helemaal van hem zelf. Als hij daarin is geklommen, trekt hij de touwladder omhoog. Dan kunnen Willem en Klara niet bovenkomen. Als hij in de boomhut zit kan hij over de muur heen kijken, die om het paleis is gebouwd. Hij kan een stukje van de wereld buiten het paleis zien. Hij droomt ervan verre reizen te maken en andere mensen te leren kennen. Misschien kan hij dat later gaan doen, als hij groter is. Nu is hij nog maar klein. Maar wel heel dapper, vindt hij zelf.
28
BWjongekinderenen.indd 28
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:11
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 29
29
06-12-2007 14:52:11
Bijeenkomst
1
Een rugzak vol sociale talenten Kennismaking: Het verhaal van de kleine prins begint
> Thema: Luisteren naar elkaar Doel van de bijeenkomst
De kinderen leren: – luisteren naar wat een ander vertelt – belangstelling te tonen voor wat een ander vertelt – drie manieren van reageren te herkennen: wegkruipen, aanpakken en knokken
Benodigdheden
• een praatstok. Dit kan een stok uit het bos zijn, of een stok versierd met kralen en/ of veren • pictogrammen Wegkuipen, Aanpakken en Knokken • 0verzicht doelen van de training, zie 2.1 pagina 24 • poppenkastpop: een prins (met kroontje) • tekenpapier en kleurpotloden • leeg vel papier om de groepsregels te noteren
Kennismaking
Maak een keuze uit de volgende spelvormen om elkaars namen te leren kennen: – een bal naar elkaar toerollen en daarbij je eigen naam noemen – je naam noemen en vertellen wat je die ochtend op je boterham hebt gehad – je naam noemen en vertellen wat je lievelingsdier is
Start
De introductie van de praatstok Laat de praatstok zien en vertel er het volgende bij: Vroeger gebruikten indianen vaak een praatstok. Wanneer ze ’s avonds rond het kampvuur zaten bespraken ze van alles met elkaar en ook soms problemen, bijvoorbeeld wanneer er vijanden op komst waren of als er niet genoeg te eten was. Ze ge-
30
BWjongekinderenen.indd 30
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:11
bruikten daarbij de praatstok: wie de stok in zijn handen had mocht iets zeggen, de anderen luisterden alleen. Vertel de kinderen dat je bij de bijeenkomsten van deze groep ook de praatstok gebruikt, elke keer bij de startkring. Wie iets wil vertellen krijgt de praatstok, de anderen luisteren. Laat de praatstok rondgaan en geef elk kind de gelegenheid om iets te vertellen, bijvoorbeeld over een hobby, over wat er deze dag is voorgevallen etc. Kinderen die niet willen vertellen houden even de stok vast: de stok is ook leuk om naar te kijken of aan te raken. Het doel van de praatstok is dat de kinderen leren hun beurt af te wachten en de ander uit te laten praten. Kinderen die erg teruggetrokken zijn praten misschien de eerste keer nog niet graag in het groepje, voor hen is de stok even vasthouden eerst voldoende.
Verkenning en introductie
2 Bijeenkomst 1
Het doel van de training Introduceer de kleine prins Alex en vertel daarna het eerste deel van het verhaal. Prins Alex heeft een broer, Willem, en een zus, Klara. Vertel aan de hand van de pictogrammen Wegkruipen, Knokken, Aanpakken over prins Willem en prinses Klara. Vertel hoe Willem vaak alleen is, hij vindt het lastig om te vragen of Klara en Alex willen spelen. Hij is ook vaak een beetje bang : gaan ze hem uitschelden, of wegsturen misschien? Willem vindt het niet altijd leuk om alleen te spelen, hij zou het weleens anders willen aanpakken. Laat de kinderen het pictogram Wegkruipen zien. Klara is heel stoer. Als ze ergens geen zin in heeft, doet ze het gewoon niet. Klara pakt soms speelgoed af als zij ermee wil spelen. Als iemand haar dwars zit gaat ze weleens schelden of schoppen. Daardoor heeft ze vaak ruzie met andere kinderen, en eigenlijk vindt ze dat ook weer heel vervelend. Ze wil het ook weleens anders aanpakken. Laat hierbij het pictogram Knokken zien. Vertel dat bij Willem de wegkruipmanier goed past en bij Klara de knokmanier. Vraag de kinderen of zij dit gedrag herkennen. Vragen die je hierbij kunt stellen: – Wie herkent de wegkruipmanier van Willem? En wie de knokmanier van Klara? – Wat gebeurt er dan? – Hoe reageren andere kinderen daarop? – Willem en Klara willen het graag anders leren aanpakken, denk jij dat ook wel eens bij je zelf? Gebruik hierbij het pictogram Aanpakken. Vertel dat de kinderen in deze training leren om samenspelen goed aan te pakken. Laat de kinderen de drie manieren ervaren door ze uit te spelen. Voor kinderen die vaak kiezen voor wegkruipen is het goed om de manier van knokken te laten zien en ook andersom: kinderen die vaak kiezen voor knokken kunnen het wegkruipen oefenen. Maak bij het uitspelen gebruik van voorbeelden van situaties die net door de kinderen zelf zijn genoemd.
Bedenken van eigen doelen
Neem de handpop van prins Alex en laat deze vertellen hoe lastig hij sommige situaties vindt, hoe hij zich soms als Klara en soms als Willem voelt. Vertel dat prins Alex een reis gaat maken: een reis die hem gaat leren hoe hij lastige situaties kan Aan© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 31
31
06-12-2007 14:52:11
pakken. Geef voorbeelden van wat prins Alex graag zou willen leren: gebruik hierbij het overzicht van de doelen van de training, zie 2.1. De kinderen kunnen aan de hand van de illustraties zelf vertellen wat ze in de training willen leren. Vertel kort wat elk plaatje betekent en laat ze zelf een keuze maken. Ze kunnen het gekozen plaatje in hun rugzak plakken (portfolio) en ondertussen erbij vertellen waarom ze dat kiezen.
Terugblik
Bespreek met de kinderen welke regels zij belangrijk vinden voor deze groep. Bij heel jonge kinderen kun je zelf de regels noemen die je belangrijk vindt om een veilige sfeer in de groep te creëren. Zie hiervoor het Voorwoord. Kijk met de kinderen terug op deze bijeenkomst. Vraag naar hun ervaringen en bespreek hoe ze ‘luisteren naar elkaar’ ook in de klas en thuis kunnen oefenen, ook al is daar geen praatstok. Vertel dat elke keer aan het einde van een bijeenkomst afspraken worden gemaakt om te oefenen en dat deze afspraken worden bewaard in een map die portfolio heet. De kinderen kunnen nu hun eigen doelen (bijlage) bewaren in hun portfolio.
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
Deel de ouderbrieven uit en vraag de kinderen of ze deze aan hun ouders willen geven.
Differentiatie Meer bewegen Houd de gesprekjes kort wanneer er kinderen in de groep zijn die zich moeilijk kunnen concentreren. Bij kennismaken: laat de kinderen rondlopen en stilstaan op een teken. Ze noemen hun naam aan degene die nu dicht bij hen staat. Gemakkelijker Laat kinderen die nog niet goed kunnen vertellen over hun ‘Willem-wegkruipgedrag’ of hun ‘Klara-knokgedrag’, vertellen over een situatie waarin ze speelden met andere kinderen of over een ruzie die ze hebben meegemaakt. Houd de gesprekjes concreet.
32
BWjongekinderenen.indd 32
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:11
Portfolioboekje Een rugzak vol sociale talenten
Een sociale vaardigheidstraining voor de onderbouw Dit boekje is van
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 33
33
06-12-2007 14:52:12
Dit ben ik
34
BWjongekinderenen.indd 34
1
Teken jezelf hier of plak een foto van jezelf
2
Ik speel graag met
3
Ik zit in klas
4
Ik woon in huis met
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:12
Portfolio bijeenkomst 1:
Aanpakken kan ik leren
Kies een plaatje van blad 2. Wat wil je graag leren in deze training? Plak dat in de rugzak.
Š 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 35
35
06-12-2007 14:52:14
blad 2 Portfolio bijeenkomst 1:
Aanpakken kan ik leren De ander aankijken als ik iets zeg
Stop! zeggen als iemand me plaagt
Op een goede manier laten zien dat ik ergens verdrietig om ben
Op een goede manier laten zien dat ik ergens boos om ben
Vragen of ik mee mag doen
Luisteren naar de ander
Op een goede manier reageren als iemand iets lelijks tegen me zegt
Weten wat ik goed kan
BWjongekinderenen.indd 36
Goed met andere kinderen kunnen spelen
Overleggen met een ander
Iets aardigs zeggen tegen de ander
Stevig en sterk staan als ik iets vraag aan de ander
Iets vragen aan de ander
36
Duidelijk praten
Weten wat ik kan doen als ik bang ben
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:52:17
Ouderbrief 1 Training Een rugzak vol sociale talenten Sociale vaardigheden op school Thema: Luisteren naar elkaar
Beste ouders, Vandaag is de eerste bijeenkomst geweest van de training sociale vaardigheden. De kinderen leren tijdens de bijeenkomsten hoe ze op een positieve manier met andere kinderen kunnen spelen. Deze eerste keer stond in het teken van ‘Luisteren naar elkaar’. De kinderen mochten iets over zichzelf vertellen en hebben ervaren dat vertellen beter gaat als de ander laat zien dat hij luistert. In de kring gebruiken we de praatstok: dit is een mooie stok die rond gaat. Wie de stok in handen heeft mag praten, de anderen luisteren, net als bij de indianen vroeger. Na elke bijeenkomst krijgen de kinderen een ouderbrief mee naar huis, dit is de eerste. Hierin staat wat de kinderen hebben geleerd tijdens de bijeenkomst. Ook worden suggesties gegeven hoe u thuis daarmee verder kunt gaan. Het is belangrijk dat de kinderen datgene wat ze in de groep leren ook in de klas en thuis oefenen.
Suggesties Ook thuis kunt u met uw kind oefenen met luisteren naar elkaar. Bijvoorbeeld aan tafel tijdens het eten. Luisteren naar elkaar kun je laten zien door bijvoorbeeld: • Te willen weten wat de ander vertelt, er nieuwsgierig naar zijn. • Te reageren met een open vraag, bijvoorbeeld: ‘Wat was leuk op school vandaag?’ in plaats van een gesloten vraag zoals: ‘Was het leuk op school vandaag?’ Gesloten vragen worden vaak beantwoord met Ja of Nee. Open vragen nodigen een kind uit om te vertellen. • Echt te luisteren en de ander aan te kijken als die iets vertelt. • Thuis een praatstok te introduceren. Zoek een mooie stok uit de tuin of het park. Ook thuis geldt: wie de praatstok in handen heeft, vertelt, de anderen luisteren.
Met vriendelijke groeten, (naam trainer)
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 143
06-12-2007 14:53:06
leraarbrief
1
Een rugzak vol sociale talenten Thema: Luisteren naar elkaar Doel van de bijeenkomst
De kinderen leren: – luisteren naar wat een ander vertelt – belangstelling te tonen voor wat een ander vertelt – drie manieren van reageren te herkennen: wegkruipen, aanpakken en knokken
> Dit hebben we in de training geoefend
In de bijeenkomst hebben we met een praatstok in de hand gepraat. We hebben met elkaar afgesproken dat degene die iets in de kring wil vertellen de praatstok in handen krijgt. De andere kinderen luisteren dan naar de verteller. De praatstok kan ook worden doorgegeven in de kring, iedereen mag de stok even vasthouden. Wie iets wil zeggen mag dat doen, maar het hoeft niet. We hebben uitleg gekregen over de begrippen ‘Wegkruipen’, ‘Knokken’ en ‘Aanpakken’. Dit zijn drie verschillende manieren waarop je kunt reageren in (lastige) situaties. Het is niet zo dat alleen ‘aanpakken’ goed is en het ‘wegkruipen’ en ‘knokken’ persé fout. In sommige situaties kan het heel verstandig zijn om ‘weg te kruipen’, bijvoorbeeld als je gepest wordt door een paar grotere kinderen van wie je het waarschijnlijk toch gaat verliezen. ‘Knokken’ kan juist ook wel eens van pas komen als je meestal niet zo van je af bijt. Je mag best een keer aan anderen laten zien dat je wél voor jezelf opkomt.
In onze rugzak zit nu: Ik weet wat ‘knokken’, ‘wegkruipen’ en ‘aanpakken’ betekenen. Ik kan luisteren naar een ander; ik weet hoe ik dat moet Aanpakken.
168
BWjongekinderenen.indd 168
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:53:17
> Suggesties om in de groep extra te oefenen Doel: goed naar elkaar luisteren
1. De dierenoptocht
De kinderen zitten in de kring. Eén kind noemt een dierennaam, het volgende kind herhaalt de naam en voegt een nieuwe naam toe. Het volgende kind herhaalt de naam van het toegevoegde dier en noemt zelf weer een nieuwe. Elk kind noemt dus telkens twee dierennamen op. In plaats van dierennamen kunnen natuurlijk ook bijvoorbeeld jongens- of meisjesnamen, namen van kleuren, kledingstukken enzovoort worden genoemd.
2. Tik tik, wie ben ik?
Eén kind zit met gesloten ogen (of blinddoek voor) in het midden van de kring. Een ander kind loopt er zachtjes naar toe, tikt het kind in het midden op de rug en vraagt: ‘Tik tik, wie ben ik?’ waarbij de ander door goed te luisteren moet raden welk kind hem tikt.
Leraarbrieven
Een renspelletje voor in het speellokaal of buiten op het plein, waarbij de kinderen na het horen van een van tevoren afgesproken woord naar de overkant van de ruimte moeten hollen. Bijvoorbeeld het woord is ‘man’. Als leraar bedenk je een verhaal of losse zinnen waar het woord man in voorkomt. De kinderen mogen ook gefopt worden, door bijvoorbeeld een woord als ‘mandarijn’, ‘manke’, ‘mannetje’, ‘mandje’ enzovoort. Wie het laatst aan de overkant komt is af. Als iemand te vroeg vertrekt, terwijl het vals alarm is, is hij/zij ook af.
4
3. Spits je oren en ren naar voren
4. Oren wijd open, vingers in de lucht
Lees een verhaal voor, waarbij van tevoren aan de kinderen wordt verteld wat het ‘codewoord’ is. Als ze dit woord horen moeten ze zo snel mogelijk hun vinger opsteken. Hoe goed letten ze op tijdens het verhaal? Lukt het iedereen vlot te reageren?
5. Ogen dicht, oren open: een hoorspeurtocht door de klas
Alle kinderen in de klas doen hun ogen dicht. Eén kind houdt de ogen open en mag door de klas lopen. Onderweg stopt hij op drie plaatsen en maakt met een voorwerp een geluid. Bijvoorbeeld aan de puntenslijper wordt kort gedraaid, een kastdeur wordt geopend en weer dichtgedaan, een kraan wordt open en weer dicht gedraaid. De andere kinderen krijgen de opdracht goed te luisteren. Daarna mag een ander kind proberen de plekken te vinden, waar de geluiden zijn gemaakt. Is er goed geluisterd? Dit kan een paar keer worden herhaald met andere kinderen en geluiden.
> Suggesties voor toepassing
Besteed deze week extra aandacht aan het luisteren. Hoe goed luisteren de kinderen naar jou als leraar, maar ook naar elkaar?
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
BWjongekinderenen.indd 169
169
06-12-2007 14:53:17
Jonge kinderen en… sociaal onhandig gedrag
170
BWjongekinderenen.indd 170
Mogelijkheden zijn: • Benoem tijdens kringgesprekken het luisteren. Vraag de kinderen zelf wat zij onder goed luisteren verstaan. Waaraan kun je zien of iemand goed luistert (knikken, aankijken, vragen stellen aan de verteller)? • Maak eventueel gebruik van een praatstok (of een ander voorwerp) in de kring als dit voor jouw groep een goed hulpmiddel is. • Geef complimenten als kinderen laten merken dat ze goed luisteren tijdens kringgesprekken en instructiemomenten. • Maak eventueel gebruik van de termen ‘wegkruipen’, ‘knokken’ en ‘aanpakken’ bij het benoemen van gedrag van kinderen. Het is wel belangrijk voor het gebruik van de termen de theoretische achtergrondinformatie die in het programma wordt gegeven door te lezen! Pas als je als leraar een goed beeld hebt van wat de begrippen inhouden kun je zichtbaar gedrag van kinderen in deze termen gaan benoemen. Wanneer een kind agressief en boos reageert in een situatie kun je zeggen dat dit ‘knokken’ is. Als een kind wegloopt uit een situatie of niet voor zichzelf opkomt kun je het benoemen als ‘wegkruipen’. Daarna kun je aan het kind een vraag stellen als: ‘Hoe kun je dit op een andere manier aanpakken?’, ‘Wat gebeurt er denk je als je het op een andere manier aanpakt?’, ‘Wat is handiger?’ Of: ‘Wat kun je een volgende keer misschien anders doen, zodat het voor jou (en /of andere kinderen) beter afloopt?’
Kijk voor meer suggesties in de methode Kinderen en hun Sociale Talenten (Kwintessens), zie lessen ‘Ervaringen delen’. Ook in andere methoden zijn vaak lessen opgenomen rond dit thema. Denk daarbij aan Beter omgaan met jezelf en de ander (CPS), Klets! (GGZ Oost Brabant), Jij en ik (Ajodakt) en Leefstijl (zie www.leefstijl.nl)
© 2008, Kwintessens Uitgevers, Amersfoort
06-12-2007 14:53:17