1. Wie dan wel?
Barbara Stapel staat achter de balie, in de hal van het Stapelhuis. Ze zoekt iets op in de computer. ‘Druk, druk, druk…’ mompelt ze. Aan een tafel naast de balie zit Merel te kleuren. ‘Mama, ga jij iets anders doen?’ vraagt ze. ‘Hm?’ antwoordt mama afwezig.
‘Iets anders doen! Omdat het nieuwe jaar begonnen is. Je kunt bijvoorbeeld minder snoepen, of meer opruimen,’ legt Merel uit. ‘Hm,’ antwoordt mama. ‘Hoezo “hm”? Ga je nou iets anders doen of niet?’ herhaalt Merel.
Mama kijkt op van de computer. Ze kijkt Merel niet begrijpend aan. ‘Wat bedoel je?’ vraagt ze.
Merel zucht. ‘Voor het nieuwe jaa-haar… Of je iets anders gaat doen!’ ‘O, dat!’ zegt mama. ‘Jij bedoelt goede voornemens.’ Mama denkt even na. ‘Ik denk… dat ik dit jaar beter ga luisteren als iemand tegen me praat,’ antwoordt ze met een knipoog. ‘Soms ben ik zo druk, dat ik niet goed let op wat er gezegd wordt. Dat wil ik dit jaar beter gaan doen. En jij?’ ‘Ik wil dit jaar vaker lachen,’ vertelt Merel. ‘Om je vader lachen?’ vraagt mama verbaasd. Merel proest het uit. ‘Nee, vaker lachen!’ roept ze. ‘Je moet wel luisteren!’
Op dat moment klinkt de bel van de voordeur. ‘Goedemiddag!’ klinkt een vrolijke stem. ‘Ben ik hier in het Stapelhuis?’ ‘Jazeker,’ zegt mama. ‘Ik ben Barbara. En wie bent u?’ De gast zet zijn koffer op de grond en kijkt even om zich heen. Dan zegt hij: ‘Ik ben meneer Johanniet.’ ‘O,’ antwoordt mama. ‘En wie bent u wel?’ De meneer kijkt verbaasd. ‘Hoe bedoelt u?’ ‘U zegt: “Ik ben meneer Johan niet.” Maar wie bent u dan wel?’ De meneer lacht. ‘Nee, ik ben meneer Johanniet!’ zegt hij nog eens. Merel moet een beetje lachen, maar mama niet. ‘Ik wil niet weten wie u niet bent, maar wie u wel bent,’ zegt ze. ‘Dat moet ik in de computer zetten, begrijpt u wel? Kijk hier, bij kamer vier: “In deze kamer logeert…”’ ‘… meneer Johanniet,’ vult de gast aan. Mama wijst nog eens naar de computer. ‘Dat kan ik toch niet opschrijven? Dan kan ik bezig blijven. “Op deze kamer logeert Johan niet. En Peter ook niet, en Karel niet, en Menno niet…”’
De gast schudt zijn hoofd.
‘Heb ik geen gelijk?’ vraagt mama. ‘Heet u wel Menno? Goed, dan tik ik dat in: M-E-N…’
‘Maar ik ben Menno niet!’ roept de gast.
‘O nee, nu ineens weer niet,’ zegt mama een beetje boos. ‘Eerst bent u Johan niet, daarna zegt u dat u Menno bent en dan toch weer niet…’ Merel proest het uit van het lachen.
‘Mama, die meneer héét Johanniet!’ roept ze tussen het lachen door. ‘Nu even niet,’ antwoordt mama.
‘Maar ik heet altijd Johanniet!’ roept de meneer, die nu ook een beetje moet lachen.
Mama kijkt naar Merel en naar de gast. En dan snapt ze het ineens. ‘O, wacht! Uw naam is Johanniet. Had dat dan meteen gezegd…’ Mama zet snel de naam in de computer.
‘Wat ging je nou anders doen, mama?’ vraagt Merel als meneer Johanniet weg is.
‘Nu even niet…’ zegt mama afwezig. ‘Druk, druk, druk…’
2. Bijna net zo lekker
‘Tja,’ mompelt papa Bart Stapel. ‘Tja, tja, tja. Het kost wel veel geld. Érg veel geld.’
Samen met David staat hij in een winkel waar ze lekkere geurtjes verkopen. Een tijdje geleden hebben ze voor mama Barbara een heel lekker geurtje gekocht. Het zat in een chic flesje en mama deed er elke dag iets van op. Maar nu is het flesje leeg. Mama heeft hem in de prullenbak gegooid. Zullen papa en David een nieuwe kopen?
‘Ik weet het niet hoor,’ aarzelt papa Bart. Voorzichtig maakt hij de dop van het flesje open. Hij spuit wat parfum in de lucht, wappert er met zijn hand boven en snuift diep in. ‘Voortreffelijk,’ zegt hij, als een echte kenner. ‘En erg duur,’ zucht hij daarna. ‘Wat vind jij, David?’
David haalt zijn schouders op. Hij vindt vooral dat het lang duurt. ‘Wanneer gaan we nou, pap?’ ‘Straks,’ antwoordt Bart. ‘Eerst nog even diep nadenken.’
Davids benen zijn moe. Hij gaat maar op de grond zitten, want dit gaat nog wel even duren. Verveeld kijkt David om zich heen. Onder in de kast staan ook allemaal geurtjes. Ze zitten niet in zo’n mooi flesje. David kijkt naar het prijskaartje. Twee euro, staat er. Dat is niet duur, denkt David. En ze zijn groter dan het flesje van mama. Voorzichtig pakt David een fles. Hij schroeft de dop eraf en ruikt. Precies hetzelfde als hoe mama altijd ruikt! ‘Papa? We kunnen ook deze kopen. Die ruikt hetzelfde en hij kost maar twee euro.’
‘Echt waar?’ vraag Bart verbaasd. Hij pakt de fles aan, wappert er met zijn hand boven en snuift als een echte kenner. ‘Voortreffelijk,’ zegt hij. ‘En niet duur.’ Twijfelend bekijkt Bart de fles. ‘Wel wat minder chic,’ mompelt hij. ‘Het gaat om de geur,’ vindt David.
‘En om de prijs,’ vindt papa. ‘Maar toch ook om hoe het eruitziet. Als mama deze fles cadeau krijgt, is ze vast niet zo blij als met dat andere flesje.’ Bart en David denken diep na. Héél diep…
Even later lopen ze de winkel uit. Tevreden geven ze elkaar een high five. ‘Nog even langs de speelgoedwinkel?’ vraagt papa met een knipoog. Die middag drinkt de familie samen thee in de keuken. ‘Ik eh… ik ga naar mijn kamer,’ zegt David.
‘En ik moet naar de wc,’ mompelt Bart even later.
Terwijl mama en Merel theedrinken en koekjes eten, sluipt David naar de prullenbak waar mama het flesje in gegooid heeft. Hij neemt het lege
flesje mee naar de badkamer, waar Bart al klaarstaat met de grote fles van twee euro. Bart draait de dop van de fles, en David draait het flesje van mama open. Heel voorzichtig gieten ze de nieuwe geur in het oude flesje. Er komt een beetje op hun handen en een beetje op de wastafel, maar het meeste komt toch in het flesje. Als het chique flesje vol is, is de nieuwe fles nog lang niet leeg. ‘Dit kunnen we vaker doen,’ zegt Bart tevreden.
Even later zitten ze weer in de keuken. ‘Wat ruikt het hier bijzonder,’ zegt mama. ‘Ja,’ zegt papa. ‘Maar niet duur. Eh… ik bedoel… eh… niks.’ Papa krijgt een rode kleur op zijn gezicht. ‘Wat hebben jullie vanmorgen eigenlijk gedaan?’ vraagt mama. Papa wordt nog roder. Maar David vertelt snel: ‘We zijn bij de speelgoedwinkel geweest. Alleen om te kijken hoor!’ ‘Leuk,’ zegt mama. Ze snuift nog eens goed en zegt: ‘En toch ruik ik iets bijzonders…’
De volgende dag komt mama stralend naar het ontbijt. ‘Er stond een nieuw flesje parfum!’ zegt ze. ‘Hoe kan dat nou?’ ‘Verrassing!’ roepen David en papa. ‘Echt? Hebben jullie een nieuwe gekocht? Wat lief! Maar dat was hartstikke duur!’
‘Ach,’ zegt papa stoer. ‘Dat viel best mee hoor…’
3. Rustmomentje
‘Goedemiddag! Hoe is uw naam?’ Vriendelijk kijkt Bart naar de nieuwe gast in het Stapelhuis.
Maar ze geeft geen antwoord.
De nieuwe gast kijkt Bart aan en doet een vinger tegen haar lippen. Daarna doet ze een hand achter haar oor.
Bart kijkt om zich heen, maar hij ziet niks bijzonders. Hij doet ook een hand achter zijn oor.
‘Hoor je dat?’ fluistert de gast. ‘Wat?’ fluistert Bart terug. ‘Het geluid van dit huis,’ antwoordt de gast, nog steeds fluisterend. Bart schudt zijn hoofd. ‘Ik hoor niks,’ mompelt hij.
‘Jawel!’ fluistert de gast. ‘Luister nog eens goed.’
Bart luistert heel goed. Het puntje van zijn tong verschijnt tussen zijn tanden. En dan hoort hij iets. Tik… tik… tik… ‘De klok!’ zegt hij verbaasd. ‘Was die er eerst ook al?’
De nieuwe gast knikt. ‘Ik denk het wel,’ zegt ze. ‘Hij hoort bij het geluid van dit huis. Maar je hoort het pas als je goed oplet. Ik zal mezelf even voorstellen: ik ben Annabel Aandacht.’
Bart schrijft de naam in het gastenboek. Hij vertelt mevrouw Aandacht welke kamer ze heeft en hoe laat het ontbijt is: ’s ochtends vanaf half acht. ‘Dat is mooi,’ zegt mevrouw Aandacht. ‘Dan heb ik vóór het ontbijt nog tijd voor een rustmomentje.’
Bart lacht. ‘Je kunt de hele nacht héérlijk slapen,’ zegt hij. ‘Als dat geen rustmomentje is…’
Maar dat is niet wat mevrouw Aandacht bedoelt. ‘Ik houd ervan om ’s ochtends even buiten te gaan zitten,’ vertelt ze. ‘Dan luister ik naar het geluid van de wereld. Daarna heb ik genoeg energie voor de hele dag.’
De volgende morgen doet mevrouw Aandacht precies wat ze verteld heeft. Nog vóór het ontbijt gaat ze naar buiten. Ze heeft een kleed bij zich om op te zitten.
Door het raam zien Barbara en Bart haar zitten. ‘Wat doet zij nou?’ vraagt Barbara.
‘Ze luistert naar de wereld,’ vertelt Bart. ‘Wist jij trouwens dat onze klok geluid maakt?’
Barbara knikt. Maar nog voor ze iets kan zeggen, piept de oven en kookt het water. ‘Breng jij de broodjes naar de eetzaal?’ vraagt ze aan Bart. ‘Dan maak ik de thee.’
Als alle gasten aan het ontbijt zitten, komt mevrouw Aandacht binnen. ‘Goedemorgen allemaal!’ roept ze. Haar ogen stralen en ze loopt als iemand die heel goed uitgerust is.
‘Die is vrolijk,’ mompelt meneer Johanniet. ‘Zeker de loterij gewonnen,’ denkt een andere gast.
Maar Bart, die net de broodjes rondbrengt, schudt zijn hoofd. ‘Het komt door het geluid van de wereld,’ legt hij uit. ‘Door het rustmomentje bedoel ik. Als je dat hebt, heb je genoeg energie voor de hele dag.’ De andere gasten in het Stapelhuis vinden het erg interessant. Ze willen van Bart weten of het moeilijk is, zo’n rustmoment. Of je het ook kunt doen als je het druk hebt, en of het uitmaakt hoe goed je kunt horen. Bart vertelt het allemaal zo goed als hij kan. En als mevrouw Aandacht hoort waar ze het over hebben, legt zij het nog wat beter uit.
De volgende dag, nog vóórdat ze zijn opgestaan, horen Bart en Barbara geluiden in het Stapelhuis. Het komt uit verschillende kamers. Piep! Piep! klinkt het in de ene kamer. Bzzz! Bzzz! klinkt het in de andere kamer. ‘Wat is dat?’ vraagt Barbara. ‘Huh? Watte?’ zegt Bart, die nog niet helemaal wakker is. ‘Die geluiden!’ antwoordt Barbara. ‘Wat is dat?’
Bart gaapt. ‘Het geluid van het huis, denk ik. Het klinkt als een wekker. Dat hoor je pas als je goed oplet, interessant hè?’
Tien minuten later is het druk in de tuin van het Stapelhuis. Héél druk. Mevrouw Aandacht is er met haar kleed. Maar ze is niet de enige! Alle andere gasten zijn er ook, en allemaal hebben ze een kleedje bij zich. Sommige hebben lekkere hapjes meegenomen. Andere bellen met vrienden om te vertellen dat ze bezig zijn met een rustmoment. En nog weer andere overleggen met elkaar wat nou precies de bedoeling is van zo’n rustmoment.
Mevrouw Aandacht zit stil met haar ogen dicht. Zou zij het geluid van de wereld horen?
4. Te laat
‘David! Genoeg voor vandaag!’ roept papa Bart.
‘Waarom?’ vraagt David, terwijl hij goed blijft kijken naar zijn spel. ‘Als je te lang naar een scherm kijkt, krijg je vierkante ogen,’ vertelt Bart. ‘Nietes,’ zegt David. ‘Welles,’ zegt papa. ‘En je leert er ook niks van. Bovendien moeten we zo weg, we moeten nog naar de winkel voordat hij dichtgaat.’
David zucht. Hij heeft weer verloren.
‘Wat voor spel was je eigenlijk aan het doen?’ vraagt papa. ‘Een spel met fruit. Het wordt omhooggegooid en dan moet je het doorsnijden voor het valt. Maar soms komt er iets dat geen fruit is en dat moet je niet doorsnijden. Het is best een moeilijk spel hoor,’ legt David uit. Papa schudt zijn hoofd. ‘Fruit doorsnijden…’ mompelt hij. ‘Dat is toch een makkie?’
‘Nee hoor. Soms gaat het heel snel,’ vertelt David.
‘Toch denk ik dat ik zo gewonnen heb,’ houdt papa vol.
‘Echt niet,’ zegt David.
‘Echt wel,’ zegt Bart.
David geeft papa de tablet aan. ‘Laat maar eens zien dan!’ ‘Eh… nou… ik eh… ik heb eigenlijk geen tijd…’ hakkelt papa. Maar het spel begint al. ‘Waar is dat fruit dan?’ vraagt papa. ‘O, daar. Even wachten hoor. Nee, te laat. Daar komt weer wat! Weer te laat. Die meloen dan? Hè, mis. Die pruim… ja! Hebbes!’
Op het scherm is een knal te zien. ‘Huh?’ vraagt papa beteuterd. ‘Dat was geen pruim, pap,’ lacht David. ‘Pruimen hebben geen lont met een vlammetje.’
‘Hè,’ zucht papa geïrriteerd. ‘Ik had het kunnen weten. Maar ik probeer gewoon nog eens. Ik moet me gewoon goed concentreren…’
Weer komt er fruit in beeld. Papa snijdt een citroen en een banaan. Maar voor de watermeloen is hij te laat, en de kiwi mist hij ook. ‘Nog eens,’ besluit papa. ‘Het gaat nu zeker lukken.’ Na het potje wil papa nog eens en dan nog eens. ‘Zullen we naar de winkel gaan, pap?’ vraagt David. ‘Ja, bijna,’ zegt papa. ‘Nog heel even, want ik word er steeds beter in.’ Papa doet nog één potje, dan nog één laatste potje en dan nog één allerlaatste potje.
Daarna springen ze snel op de fiets naar de winkel. ‘Een beetje doorfietsen,’ hijgt papa. ‘We hebben niet de hele dag de tijd!’ Ze fietsen zo hard als ze kunnen. Maar als ze bij de winkel zijn, is hij toch net dicht. ‘Nou moe,’ zegt papa. ‘Wij hebben altijd pech, vind je ook niet?’ David lacht en geeft papa een knipoog. Gelukkig is er een andere winkel die nog wel open is. Daar halen Bart en David wat ze nodig hebben, en ook nog een beetje fruit voor onderweg. Want fruit is gezond!
5. Meneer Hinderpaal
Er is een bijzondere gast in het Stapelhuis. Aardig, maar ook bijzonder. Hij heet meneer Hinderpaal. En dat hij bijzonder is, merken David en Merel al op de eerste dag.
Meneer Hinderpaal zit in de eetzaal. David en Merel, die aan het helpen zijn in de keuken, brengen hem zijn eten: aardappels, groente, schnitzel en appelmoes.
‘Lekker,’ zegt meneer Hinderpaal. ‘Héérlijk!’ Maar als David en Merel weer in de keuken zijn, klinkt er plotseling een belletje. Het is meneer Hinderpaal, die het belletje blijkbaar zelf heeft meegenomen. Als David en Merel bij hem komen, kijkt hij hen serieus aan. ‘Er is helaas een probleem,’ zegt hij plechtig. ‘Kijk: de appelmoes staat daar, maar mijn bord staat hier. Als ik een schep neem, knoei ik vast op het tafelkleed.’ Meneer Hinderpaal kijkt snel naar de keuken. ‘Dan wordt jullie vader of moeder woedend,’ zegt hij.
David lacht. ‘Nee hoor,’ zegt hij. ‘Ze worden heus niet zomaar woedend.’ ‘En als u wilt, kunt u het bakje appelmoes dicht bij uw bord zetten,’ zegt Merel. ‘Dan knoeit u vast niet.’
Er verschijnt een tevreden lach op het gezicht van meneer Hinderpaal. ‘Uitstekend idee,’ zegt hij. ‘Probleem opgelost. Daar houd ik van, als problemen worden opgelost.’
David en Merel weten niet zo goed wat ze ervan moeten denken. Zou het een grapje zijn? Of vond meneer Hinderpaal echt dat er een probleem was?
Als het eten klaar is, brengen David en Merel de koffie. Ze kijken nieuwsgierig naar meneer Hinderpaal, maar die zegt alleen maar ‘dank je wel’. Maar even later, als David en Merel helpen met de afwas, klinkt het belletje weer. Snel rennen ze naar meneer Hinderpaal. ‘Er is helaas opnieuw een probleem,’ zegt hij. ‘Ik heb suiker in mijn koffie gedaan, maar het is naar de bodem gezakt. Als ik nu een slok neem, proef ik geen suiker. Alleen maar scherpe, bittere koffie. Bluh…’ Meneer Hinderpaal trekt een vies gezicht.
David en Merel kijken naar meneer Hinderpaal. En naar het kopje, waar een lepeltje naast ligt. ‘U kunt het lepeltje pakken,’ zegt David. ‘En dan roeren.’
Meneer Hinderpaal kijkt verbaasd. ‘Roeren? Waarom?’
‘Dan gaat de suiker door de hele koffie,’ legt Merel uit. ‘Dan wordt het lekker zoet.’
Meneer Hinderpaal probeert het meteen: hij roert en neemt voorzichtig een slokje. ‘Het werkt!’ roept hij uit. ‘Het is zoet! Probleem opgelost.’
Tevreden neemt hij nog een slok. ‘Dank jullie wel,’ zegt hij. ‘Ik houd ervan, als problemen worden opgelost.’
‘Waarom?’ vraagt David.
Meneer Hinderpaal kijkt geheimzinnig om zich heen. ‘Ik denk erover om een boek te gaan schrijven,’ vertelt hij. ‘Het gaat heten: “De oplossing voor al uw problemen.” Maar eerst moet ik weten of er echt voor alle problemen een oplossing is.’
De rest van de dag gebruikt meneer Hinderpaal nog een paar keer zijn belletje: om te vertellen dat de televisie niet aanstaat, dat er geen koekjes meer in zijn buik zitten en dat het donker wordt in de zaal. Elke keer lossen David en Merel het probleem op.
En als het bijna tijd is om naar bed te gaan, belt meneer Hinderpaal nog één keer vanuit de eetzaal. ‘Er is helaas toch weer een probleem,’ zegt hij ernstig. ‘Zo’n groot probleem hebben we vandaag nog niet gehad. Het punt is: ik sta rechtop, maar mijn bed is plat. Hoe moet dat nou?’ Merel lacht. ‘Dan moet u gaan liggen,’ zegt ze. Meneer Hinderpaal doet het meteen: hij gaat languit op de vloer van de eetzaal liggen. ‘Probleem opgelost!’ roept hij vrolijk. ‘Nee, wacht. Nu hebben we een nieuw probleem, want ik ben hier en mijn bed is op mijn kamer. Hoe moet dat nu?’ ‘Moeten we u misschien tillen?’ vraagt David. Meneer Hinderpaal schudt zijn hoofd. ‘Dat gaat niet, daar ben ik veel te zwaar voor. Ik ben zo zwaar als een olifant op dieet.’
‘We kunnen ook uw bed naar de eetzaal halen,’ stelt Merel voor. ‘Dat gaat niet!’ roept meneer Hinderpaal. ‘Het past nooit door de deur.’ ‘U moet eerst weer gaan staan,’ zegt Merel. ‘Dan loopt u naar uw kamer. En daar gaat u liggen op uw bed.’
Meneer Hinderpaal gaat rechtop zitten en denkt na. ‘Dat is een uitstekend idee,’ zegt hij. ‘Probleem opgelost! Ik zit dan nog wel met het probleem dat ik mijn kleren nog aanheb, maar daar vind ik wel een oplossing voor.’ David en Merel moeten lachen. ‘U heeft vandaag wel veel problemen gehad,’ zeggen ze.
‘Dat is zo,’ zegt meneer Hinderpaal. ‘Maar gelukkig hebben we er ook veel opgelost. Voor alle problemen is er een oplossing!’ Daar moet Merel even over nadenken. Voor alle problemen is er een oplossing… Zou dat waar zijn?
6. Valentijn de Liefde
Deze week is er een bijzondere dag: Valentijnsdag. Dan kun je een brief of een kaartje sturen aan iemand die je aardig vindt. David en Merel zitten aan de grote tafel in de eetzaal. Merel maakt een tekening voor oma, want oma is de liefste van het hele land. David heeft een groot vel papier voor zich liggen. Maar hij weet nog niet of hij gaat schrijven of tekenen, en ook nog niet voor wie. Er zit ook een gast in de eetzaal. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’ vraagt hij. ‘Een tekening maken, voor Valentijnsdag,’ legt Merel uit. De gast knikt. ‘Mooi hoor,’ zegt hij. ‘Héél mooi. Bedankt alvast.’ Merel kijkt verbaasd. ‘Ik maak het niet voor jou, als je dat soms denkt,’ zegt ze. ‘Niet?’ vraagt de gast verbaasd. ‘O. Dat is jammer. Weet je dan wel hoe ik heet?’
David en Merel schudden hun hoofd. ‘Ik héét Valentijn! Dat is mijn voornaam. En mijn achternaam is De Liefde.’ ‘Echt?!’ vraagt David. Hij schudt ongelovig zijn hoofd. ‘Dat kan nooit.’ ‘Jawel hoor,’ houdt de gast vol. ‘Kijk maar op de gastenlijst die daar hangt. Mijn naam staat bij kamer 3.’ David en Merel gaan meteen kijken. En inderdaad, het staat er duidelijk: Valentijn de Liefde. ‘Wat een mooie naam,’ vindt Merel. ‘Dan krijg je zeker wel heel veel post op Valentijnsdag.’
Valentijn haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het niet,’ antwoordt hij. ‘Ga je zelf ook iets sturen?’ wil David weten. ‘Nee joh!’ roept Valentijn. ‘Ik zou niet weten naar wie!’ ‘Echt niet?’ vraagt Merel, en ze kijkt vrolijk geheimzinnig. ‘Is er echt niet iemand die je aardig vindt? Een klein pietsie-stiekem-beetje maar?’
Valentijn krijgt een kleur. ‘N-nou ja…’ hakkelt hij, ‘ik eh… er is eh… er is wel iemand…’ ‘Wie dan?’ vraagt Merel snel.
Valentijn de Liefde kijkt om zich heen of verder niemand het hoort. Hij buigt zich een beetje richting David en Merel en zegt zacht: ‘Mijn buurvrouw. Ze heet Roos en ze is súper lie… of nou ja…’ Valentijn probeert een beetje stoer te kijken. ‘Ik vind haar wel aardig hoor,’ zegt hij dan. David en Merel kijken elkaar aan. Ze merken dat Valentijn de Liefde zijn buurvrouw Roos wel héél aardig vindt.
‘Je moet een brief voor haar schrijven,’ stelt David voor. ‘Dan vertel je dat je haar superlief vindt, of dat je haar best aardig vindt, en dan vraag je of jullie een keer samen naar de film kunnen.’
Valentijn schrikt. ‘Een brief? Nee hoor. Dat durf… ik bedoel… dat kan ik niet. Ik heb niet eens papier!’
Meteen pakt David een vel van zijn tekenpapier. ‘Alsjeblieft.’ ‘Nee, maar ik kan geen brief schrijven,’ sputtert Valentijn tegen, ‘want eh… ik heb geen pen.’
Snel haalt Merel een pen uit haar etui. ‘Alsjeblieft!’ ‘Ik heb eigenlijk geen tijd,’ probeert Valentijn. ‘Maar je hebt vakantie!’ roepen David en Merel.
Valentijn kijkt een beetje benauwd. ‘Ik eh… ik kan geen brief sturen hoor,’ zegt hij. ‘Want eh… want ik weet het adres niet.’ Merel lacht. ‘Ze is toch je buurvrouw? Dan hoef je alleen maar je eigen huisnummer plus één te doen.’
‘Nee, plus twee,’ zegt David snel. ‘Plus één is meestal het huis aan de overkant, en plus twee is het huis ernaast.’
Valentijn de Liefde zucht. ‘Jullie hebben gelijk,’ zegt hij. ‘Ik kán wel een brief schrijven, maar ik dúrf het niet zo goed. Want ik weet niet of ze mij wel leuk vindt, en ook niet wat ik moet schrijven.’
‘Gewoon,’ zegt David. ‘Je schrijft gewoon: “Hallo. Ik vind je een heel klein superklein beetje best heel aardig. Wil je naar de film? Je wordt thuisgebracht en ik betaal.”’ ‘Betaal jij?’ vraagt Valentijn verbaasd. ‘Nee, jij natuurlijk!’ antwoordt David. ‘Het is toch jouw brief?’ ‘Hm,’ zegt Valentijn. ‘Ik ga nog eens goed nadenken over wat ik ga schrijven.’
Even later zijn ze alle drie bezig. Merel werkt verder aan haar tekening voor oma. David schrijft een brief, maar hij weet nog niet voor wie. En Valentijn de Liefde? Die schrijft boven aan het vel papier: HALLO. Wat hij verder schrijft, weet bijna niemand. Maar dat hoeft ook niet, want het is voor buurvrouw Roos!
7. Erwin en Gerwin
‘Goedemiddag,’ zegt Barbara vriendelijk. ‘Welkom in het Stapelhuis.’ ‘Ja,’ zegt de nieuwe gast. Het klinkt niet erg vrolijk. ‘Hoe is uw naam?’ vraagt Barbara. ‘Erwin,’ zegt de gast. Het klinkt nog steeds niet vrolijk. Barbara zoekt de naam op in de computer. ‘Bent u alleen?’ vraagt ze. ‘In de computer staat: twee personen. Erwin en Gerwin.’ De nieuwe gast zucht. ‘Gerwin is mijn broer,’ zegt hij. ‘Maar die is mooi niet mee.’
‘Ach, wat jammer,’ reageert Barbara. ‘Jammer!? Dat is helemaal niet jammer!’ roept Erwin boos. ‘We hebben ruzie. Want vorige week was ik jarig en toen is Gerwin niet op bezoek geweest. Ik heb geen cadeau gehad, hij heeft me niet gefeliciteerd, niet gebeld, geen kaartje gestuurd… helemaal niks.’ ‘Maar hoe kwam dat dan?’ ‘Vergeten,’ moppert Erwin. ‘Hij was het helemaal vergeten. Dat doe je toch niet, de verjaardag van je broer vergeten? Ik ben heel boos op hem geworden. En ik heb gezegd dat hij niet meer mee mocht naar het Stapelhuis.’
Erwin doet zijn armen over elkaar om te laten zien hoe boos hij is. ‘O. Nou, dat is eh… dat is best vervelend voor jullie,’ zegt Barbara maar. ‘Ja, voor mij wel ja!’ roept Erwin. ‘Echt niet leuk als je eigen broer zo tegen je doet.’
Erwin krijgt de sleutel van zijn kamer. Daarna loopt hij met boze stappen de trap op. Merel heeft het ook gehoord. ‘Pff… die is boos,’ zegt ze.
‘Ik denk dat hij het erg jammer vindt dat zijn broer niet aan zijn verjaardag heeft gedacht,’ zegt mama Barbara. Merel haalt haar schouders op. ‘Dan hoeft hij toch niet zo boos te doen? Zijn broer deed het vast niet expres.’
Een tijdje later zit Erwin in de eetzaal. Voorzichtig gaat Merel naar hem toe. ‘Ik ben Merel,’ zegt ze. ‘Ik ben Erwin,’ zegt Erwin. Hij doet zijn armen over elkaar. ‘En mijn broer heet Gerwin maar die is er niet. We hebben ruzie, want hij was mijn verjaardag vergeten.’
Merel knikt. ‘Dat is wel jammer voor je,’ zegt ze.
‘Inderdaad,’ zegt Erwin. ‘Héél jammer. Daarom ben ik ook zo boos. Ik ga denk ik ook nooit meer naar zíjn verjaardag. Dan merkt hij ook eens hoe dat voelt!’
‘Denk je dat hij het expres gedaan heeft?’ vraagt Merel. Erwin haalt zijn schouders op. ‘Weet ik veel. Misschien wel.’ Merel denkt even na. Dan vraagt ze: ‘Ben je zelf weleens iets vergeten?’ ‘Nee,’ antwoordt Erwin. ‘Daar kan ik me in ieder geval niks van herinneren.’
‘Ik wel,’ vertelt Merel. ‘Ik had een keer een pop geleend van mijn vriendin, en toen was ik hem vergeten terug te geven.’
‘Echt?’ vraagt Erwin. ‘En toen?’ ‘Ze was een beetje boos,’ vertelt Merel. ‘Maar toen zei ik sorry en hebben we het weer goedgemaakt.’
‘Hm,’ zegt Erwin. ‘Ben jij écht nooit iets vergeten?’ vraagt Merel nog eens. Erwin doet een hand op zijn kin. ‘Uh… Tja… Nou… O ja. Ik zou een keer Gerwin helpen in zijn tuin, maar dat was ik vergeten.’ ‘En toen?’
‘Sorry gezegd,’ bromt Erwin. ‘En toen hebben we het goedgemaakt.’
Erwin zucht. ‘Vind je dat ik het ook goed moet maken met Gerwin?’ vraagt hij.
Merel knikt. ‘Iedereen kan iets vergeten,’ zegt ze. ‘Het is vervelend als het gebeurt, maar je kunt er niet boos om blijven.’
Erwin knikt. Hij schuift zijn stoel naar achter en staat op. ‘Ik ga Gerwin bellen,’ zegt hij. ‘Misschien komt hij alsnog naar het Stapelhuis.’