PWS Taalwondertjes CSG Liudger locatie Raai

Page 1

Taalwondertjes Profielwerkstuk over de taalverwerving

Noa Hunnersen, Marije Bosma & Michelle Voogt Nederlands Mevrouw Tjepkema


Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Inleiding Hoofdvraag: Sluiten de didactiek en de werkvormen aan bij de taalverwerving van NT2 leerlingen op de Avonturijn? Deelvraag 1: Hoe loopt de taalverwerving bij NT1? Deelvraag 2: Hoe loopt de taalverwerving bij NT2? Deelvraag 3: Hoe ziet een taalles eruit op By de Boarne? (reguliere basisschool) Deelvraag 4: Hoe ziet een taalles eruit op de Avonturijn? (speciale taalschool) Conclusie Bijlage: logboek, onderzoeksvragen


Inleiding Heb je je wel eens afgevraagd hoe het is om in een land te wonen waarvan je de taal niet spreekt? Hoe het is om op een school te zitten waar je niet met je klasgenoten kunt praten? Het hebben van kinderen en ook volwassenen die geen Nederlands spreken in een Nederlandse samenleving is een probleem. Maar hoe ga je daar mee om? Toen wij het onderwerp voor ons profielwerkstuk bedachten kwamen we uit bij taalverwerving omdat we nieuwsgierig waren geworden. Want wij, bij bijvoorbeeld het vak Engels hebben alle drie best wel wat moeite om mee te komen, de grammatica te snappen, correct Engels te spreken, om alles goed te verstaan. Hoe zou het dan zijn voor kinderen die in een ander land geboren zijn en om wat voor reden dan ook in Nederland terecht komen? Zij zullen ook moeite hebben met onze taal. Maar hoe leren ze die tweede taal? En hoe gaan scholen daar mee om? Gebruiken ze speciaal lesmateriaal? In dit profielwerkstuk gaan wij onderzoeken hoe er op basisscholen om word gegaan met deze achterstand van taal bij kinderen in groep 3. Om onderzoeksmateriaal te verkrijgen gaan we kijken op twee verschillende basisscholen. We gaan naar een reguliere basisschool waar vrijwel alle kinderen Nederlands als moedertaal hebben. En naar een speciale basisschool waar bijna alle kinderen een andere moedertaal hebben. Zijn er verschillen in de manier van Taalonderwijs? Hoe komen kinderen mee in het lessysteem? Word er gelet op de manier waarop kinderen taal leren? We hopen er in dit onderzoek antwoorden te vinden op al onze vragen. Ook hopen we nieuw inzicht te krijgen in de omgang met het verwerven van de tweede taal op Nederlandse basisscholen. Marije, Noa & Michelle. Februari 2015


Deelvraag 1 Hoe loopt de verwerving van NT1? Eerste-taalverwerving Kinderen leren niet allemaal even snel lopen, de wc te gebruiken of hun veters te strikken. Zo leren ze ook niet allemaal even snel hun moedertaal. Elk kind doet dat op zijn eigen tempo. Veel ouders kijken uit naar het moment waarop hun kleine z’n eerste woordje zegt. Bij de één is dat al na 8 maanden bij de ander pas na twee jaar. Er zijn dus grote verschillen tussen kinderen. Maar hoe kan dit dan? En hoe wordt de moedertaal, eerste taal, de kinderen aangeleerd? Het leren van de taal begint al bij de geboorte, of misschien al daarvoor. Baby‟s hebben een aangeboren belangstelling voor stemmen en beginnen taal, al voor ze er zelfs iets mee kunnen doen, op te vangen. Dit noemen we prenatale taalverwerving. Een taal is een soort bouwdoos, een bodem voor je leven. We kunnen er ons leven lang nieuwe ervaringen en gedachten mee onder woorden brengen; ons uiten. Een taal leren komt neer op het verzamelen van de bouwstenen en ontdekken hoe ze in elkaar passen. Kinderen krijgen bij de geboorte iets mee waardoor ze gemakkelijk een taal kunnen leren. Ze hebben een aangeboren taalvermogen dat ze op het goede spoor zet. Het vertelt ze bijvoorbeeld dat een taal uit zinnen bestaat; dat zinnen vervolgens weer uit woorden bestaan, woorden weer uit letters en dat de betekenis soms verandert als de volgorde van woorden verandert. Het aangeboren taalvermogen helpt kinderen te ontdekken wat de bouwstenen zijn van de taal in hun omgeving. Taalontwikkeling is een fascinerend proces, dat je eigenlijk pas goed kunt volgen als je er het een en ander over weet. Het is een onbewust proces dat grotendeels een eigen – biologisch bepaald – programma volgt. Het leren van de taal is opgebouwd uit een aantal periodes. In totaal zijn er 4 periodes. Prelinguale periode: van 0 tot 1 jaar. De eerste periode is de prelinguale periode. Dat is de periode van 0 tot 1 jaar. Elk kind kan vanaf de geboorte een andere taal aanleren. Kijk maar eens naar geadopteerde kinderen. Ze zijn in een ander land geboren, maar groeien op in Nederland en is hun moedertaal dus Nederlands, omdat dat de eerste taal is die ze geleerd hebben. Gedurende het eerste jaar staat de taalontwikkeling vooral in het teken van alles dat te maken heeft met spraakklanken: baby‟s luisteren naar de taal in hun omgeving en ontdekken hun eigen klank daardoor ook. Na dat ze hun eigen klank hebben uitgevogeld zijn ze vooral bezig om de taal na te doen. Ze doen dat door middel van het gebruik van de spieren van de mond en tong. Voor dat de baby kan gaan spreken moet de baby z‟n spraakapparaat wel onder controle hebben. Het spraakapparaat bestaat uit de longen, de stembanden en de mondholte met daarin de tong, tanden en de lippen. In de loop van het eerste jaar krijgt de baby dat allemaal onder controle. Niet alleen dat moet goed gaan, de hersenen moeten ook een bepaalde ontwikkeling hebben doorgemaakt. Taal begrijpen gaat vooraf aan zelf spreken. Voordat een baby kan gaan praten moet de baby in ieder geval zijn eigen „spraakapparaat‟ op orde krijgen. In de loop van het eerste jaar wordt een baby dat apparaat „de baas‟. Hij leert verschillende geluiden te maken, hij gaat brabbelen en steeds kleine patroontjes herhalen. De baby gaat zijn stem beheersen en zijn eigen geluiden aanpassen aan de taal in zijn omgeving. Een baby maakt de klanken die hij om zich heen hoort en de melodie van de taal om hem heen (de moedertaal) doet hij na.


Behalve het spraakapparaat moeten ook de hersens „rijp‟ zijn om een taal te gaan leren. Een woord is een klank met een vaste betekenis, maar voor een baby heeft een woord geen herkenbare „voorstelling‟; het is een enorme abstractie. Om zelfs maar een enkel woord te leren moeten de hersens rijp zijn om dat woord in verschillende situaties te herkennen. Na zo‟n 25 weken raakt het kind in de zogenoemde „brabbelfase‟, die begint met het herhalen van medeklinker-klinkerparen, zoals bababa of nanana, en die woorden worden naarmate het kind ouder wordt ook moeilijker. Voor volwassenen heeft de brabbelfase iets mysterieus omdat het kind lijkt te spreken in een soort eigen taaltje. Je kunt aan deze brabbeltaal dan ook niet afleiden welke taal er in de omgeving van het kind gesproken wordt. Alle kinderen maken zo‟n brabbelfase door en brabbelen min of meer hetzelfde. Ook dove kinderen maken rond deze tijd dezelfde geluiden als horende kinderen. Na enige tijd neemt het brabbelen kenmerken van de omgevingstaal in zich op. De geluiden van het kind beginnen te lijken op woorden uit de omgeving. Het brabbelen gaat zich vanaf het verschijnen van de eerste woordjes, beperken tot het klankrepertoire van de moedertaal, en deze ontwikkeling kan tot zeker anderhalf jaar doorgaan. Door te brabbelen leert het kind duidelijk te spreken. Bovendien leert het kind zo om zinnen te vormen. Brabbelen en het uitspreken van de eerste woordjes komen een tijdje naast elkaar voor. Het brabbelen raakt daarbij steeds meer gericht op de omgeving (sociaal brabbelen). Ontwikkeling van de vocale productie in het kort (naar Stark, 1979): 0-8 weken: huilen, slikken, niezen, boeren 8-20 weken: kirren, lachen, vocaliseren 16-30 weken: vocaal spel met onder andere eenvoudige klanken, geluiden herkennen en van elkaar onderscheiden 25-50 weken: brabbelen („woordjes‟ hebben nog geen betekenis) 9-18 maanden: niet repetitief brabbelen en toevoeging van accent en intonatie (zinsmelodie). Brabbelen wordt meer sociaal en imitatief, evolueert in de richting van de moedertaal De vroeglinguale periode: Één tot tweeëneenhalf jaar Geleidelijk aan gaat het kind korte woorden zeggen, bijvoorbeeld mama of papa, gebruiken voor bepaalde personen of dingen. Zowel de klankvorm van woorden als de betekenis ervan ondergaat een zekere ontwikkeling. De eerste woorden hebben meestal betrekking op objecten en handelingen die van direct belang zijn voor het kind, zoals speelgoed, eten, lichaamsdelen en kleren. Maar vaak hebben ze nog niet dezelfde betekenis als in de volwassenentaal. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer de vader bij herhaling wordt aangesproken met „mama‟, of wanneer al het fruit „appel‟ wordt genoemd. De klemtoon speelt een belangrijke rol bij het leren van woorden. De eerste woorden die een kind leert hebben niet meer dan twee lettergrepen met een klemtoon op de eerste (voorbeelden: auto, daddy, mutti, papa). Een kind dat Nederlands als moedertaal heeft, moet van ieder woord leren waar de klemtoon zit. Niet alleen het spreken neemt toe vanaf het eerste woord, ook op het gebied van taal begrijpen gaat een baby snel vooruit. Een kind begrijpt veel meer dan hij zelf kan zeggen. Het kind gebruikt zelf in deze periode voornamelijk losse woorden, en zelden zinnetjes. Men noemt deze periode daarom wel de „éénwoordfase‟. Het kind begint echter al wel hele zinnen te begrijpen. Als hij ongeveer honderd woorden kent, begint hij regelmatig zinnetjes van twee of meer woorden te maken. Kortom, deze periode staat in het teken van de opbouw van een taalsysteem. Het kind leert niet alleen een rij woordjes na te zeggen, hij is tegelijk bezig de organisatie van de taal te ontdekken. De fouten die hij maakt zijn niet toevallig. Het zijn in zijn eigen systeem meestal geen fouten. Maar zijn systeem komt nog niet helemaal overeen met het systeem van een volwassen spreker van het Nederlands.


Na een periode waarin de woordenschat snel toeneemt en het kind veel „wat-is-dat-vragen‟ stelt (tegen de tweede verjaardag), treden de eerste woordcombinaties op. De zinnen bevatten bijna alleen inhoudswoorden: de belangrijkste woorden in een zin. Lidwoorden, en vervoegingen vallen weg. Er is sprake van de tweewoordfase. Een kind in de tweewoordfase spreekt van iedere zin alleen de twee belangrijkste woorden uit. Voorbeelden hiervan zijn „mama boek‟ en „trui stoel‟. Spoedig na de tweewoordzin zet het kind de stap naar zinnen van drie of meer woorden. Woorden die je niet zult aantreffen in de woordenschat van beginnende praters zijn functiewoorden: woorden zoals de, het, of, als, en vraagwoorden zoals wie, wat en waarom. In het begin gebruikt een kind vrijwel alleen zelfstandig naamwoorden en een aantal andere woorden zoals ja of nee en aanwijswoorden zoals die of datte. Differentiatiefase: tweeëneenhalf tot vijf jaar De meeste kinderen beheersen de basis voor hun moedertaal voor hun vijfde verjaardag. In de diffentiatiefase zetten de ontwikkelingen zich verder door. Het aantal woorden waarover het kind beschikt breidt zich snel uit als het kind ongeveer honderd woorden actief gebruikt. Er vindt als het ware een soort „woordenexplosie‟ plaats. De woordenschat groeit van enkele honderden woorden op tweetot driejarige leeftijd tot enkele duizenden als het kind vijf jaar oud is. Het kind leert in een razende vaart woorden erbij, meer als tien woorden per week. Die explosie kan een paar maanden duren en vlakt langzaam af. Toch gaat ook daarna het leren van nieuwe woorden nog jarenlang in een fors tempo door. Het kind vormt in de differentiatiefase op creatieve wijze nieuwe woorden (bijvoorbeeld pittehok in plaats van klokhuis) en vervormd het kind bestaande woorden (bijvoorbeeld stofschuiven in plaats van stofzuigen). Er ontwikkelt zich een aantal nieuwe woordklassen, zoals voornaamwoorden, hulpwerkwoorden en voorzetsels. Het lidwoord komt steeds vaker voor, eerst onbepaald, later ook bepaald. Al bestaande woordklassen zoals werkwoorden en zelfstandige naamwoorden worden steeds verder gedifferentieerd. De zinnen worden geleidelijk langer en krijgen een onderwerp en een werkwoord. Voornamelijk het gezegde-zinsdeel wordt uitgebreid: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bepaling van plaats en tijd doen hun intrede. Het meest karakteristiek voor deze periode is de ontwikkeling van de woordstructuur en woordvorming. Het kind gaat meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden gebruiken, werkwoorden vervoegen, bijvoeglijke naamwoorden verbuigen en verkleinwoorden vormen. Na het vijfde levensjaar Het kind leert bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zoals „mogelijk‟, „alsof‟ en „blijkbaar‟; het leert de onregelmatige vormen van een groot aantal sterke werkwoorden en de vergelijkende en overtreffende trap van bijvoeglijke naamwoorden; het oefent passieve zinnen en samengestelde zinnen (hoofdzinnen met één of meer bijzinnen). In deze periode staat de taalontwikkeling sterk onder invloed van sociale ervaringen en leerervaringen die het kind op school opdoet. Heel belangrijk zijn met name het lees-, schrijf-, en taalonderwijs.


De rol van de ouders Ouders zorgen voor „taalaanbod‟, ze zorgen dat het kind taal om zich heen hoort zodat hij zich die taal eigen kan maken. Ouders proberen vaak hun kinderen te verbeteren, maar ook dit blijkt niet van noodzaak. Er zijn namelijk verschillende studies gedaan naar de manier waarop ouders proberen de taal van hun kinderen te verbeteren en de effecten daarvan. Er is gebleken dat kinderen meestal niet vatbaar zijn voor verbeteringen in hun taalgebruik tot ze in staat zijn om deze zelf aan te brengen. Dit komt doordat taalontwikkeling gedeeltelijk een eigen „programma‟ volgt, wat biologisch is bepaald. Het heeft dan ook niet veel zin om jonge kinderen te verbeteren. De meeste fouten komen op een logische manier voort uit hun taalontwikkeling en gaan vanzelf weer over, en de verbetering helpt over het algemeen niet.


Deelvraag 2 Hoe loopt de verwerving van NT2? De tweede taalverwerving We weten nu hoe kinderen hun moedertaal aanleren. Hoe kinderen al voordat ze geboren zijn hun taal ontwikkelen. Dat het per kind verschilt hoe snel het zijn moedertaal aanleert. Maar hoe zit dat dan met de kinderen die hun moedertaal al hebben aangeleerd maar dan verhuizen naar een ander land? Of kinderen die in Nederland geboren zijn maar waarvan hun ouders thuis een andere taal spreken? Hoe leren die kinderen een tweede taal? Miljoenen mensen spreken meer dan één taal. In de meeste gevallen hebben ze een tweede taal geleerd nadat ze al flink ontwikkeld waren met de eerste-taalverwerving. We spreken in dit geval van „successieve tweede taalverwerving‟, of terwijl de „tweede taalverwerving‟. Dit is dus iets anders dan de „simulante taalverwerving‟, het aanleren van twee moedertalen. Vaak wordt tweede taalverwerving onderscheiden van vreemde-taalverwerving. Van tweede taalverwerving is sprake als een taal wordt geleerd in een gemeenschap waarin die taal ook de omgangstaal is, dus wanneer een buitenlander Nederlands leert in Nederland. In zo‟n situatie wordt de taal op een min of meer natuurlijke wijze verworven. De taalverwerver pikt de taal als het ware op uit zijn omgeving. Er is sprake van vreemde-taalverwerving als een taal wordt geleerd die geen omgangstaal is in de betreffende gemeenschap, bijvoorbeeld wanneer iemand in Nederland Turks leert. Dit is een gestuurd proces: er komen voornamelijk leerboeken en dergelijke bij te pas. Natuurlijk kan tweede taalverwerving ook een gestuurd component hebben. Een buitenlander die in Nederland Nederlands verwerft op „natuurlijke wijze‟ kan daarnaast in Nederland een taalcursus volgen. Vergelijken van het verwerven van de eerste taal en verwerven van tweede taal Tweede-taalverwerving verloopt over het algemeen niet zo gemakkelijk als eerste-taalverwerving. Bovendien lijkt het zeer moeilijk of zelfs bijna onmogelijk om een tweede taal net zo goed te leren beheersen als je moedertaal. Er zijn dan ook veel grotere individuele verschillen tussen tweedetaalverwervers dan tussen eerste-taalverwervers. Toch zijn er ook sterke overeenkomsten tussen het proces van eerste- en tweede-taalverwerving. Op een paar van deze overeenkomsten zullen we even nader ingaan. Het is niet goed mogelijk om voor de tweede-taalverwerving een vergelijkbare fasenindeling te maken zoals voor de eerste-taalverwerving. Dit komt vooral door het feit dat tweede-taalverwerving op erg veel verschillende momenten kan starten: als iemand 4 jaar is, 8 jaar, 30 jaar, enz. Bovendien zijn er veel omgevingsfactoren die het tweede taalverwervingsproces in sterke mate kunnen beïnvloeden. Voorafgaand aan het productief gebruik van de tweede taal bevinden tweede-taalverwervers zich vaak in een zogeheten „stille periode‟. De te leren taal wordt al wel tot op zekere hoogte begrepen, maar nog niet actief gebruikt. In de daarop volgende fase vormen tweede-taalverwervers (vooral in natuurlijke taalverwervingssituaties) korte zinnetjes, voornamelijk bestaande uit inhoudswoorden. Dit is vergelijkbaar met de tweewoordzinnen van kinderen die hun moedertaal verwerven. Mensen die Nederlands als tweede taal leren zeggen bijvoorbeeld: “Boek lezen”, wanneer ze bedoelen: “Ik lees een boek”. Omdat het overdragen van betekenissen het belangrijkste is, kunnen functiewoorden lang afwezig blijven in de tussentaal.


De zinsvorming in de vroege fase van het tweede-taalverwervingsproces is over het algemeen erg versimpeld: werkwoorden worden bijvoorbeeld nog niet vervoegd en zelfstandige naamwoorden krijgen nog geen meervoudsuitgang: “Jongen twee boek pakken”, is een typisch zinnetje voor een tweedetaalverwerver van het Nederlands. Verder is er, net als bij eerste-taalverwerving, vaak sprake van „overextensie‟ bij de verwerving van de woordenschat: woorden krijgen een ruimere betekenis dan ze hebben. Tweede-taalverwervers blijven vaak lang algemene woorden gebruiken waar moedertaalsprekers specifiekere woorden zouden kiezen, bijvoorbeeld „praten‟ voor discussiëren, overleggen, bespreken enz. In de eerste fase van het taalverwervingsproces is de woordvolgorde tamelijk vast, net als bij de eerstetaalverwerving. Als er bijvoorbeeld slechts tweewoordzinnen worden geproduceerd door een tweedetaalverwerver van het Nederlands staat het werkwoord vaak achteraan. In de volgende fase worden de zinnen langer. Er verschijnen meer functiewoorden, maar ze worden nog niet altijd gebruikt waar dat eigenlijk zou moeten. Deze „variatietussentaal‟ is een belangrijk kenmerk van het tweede-taalverwervingsproces. Een volgend verschijnsel waarin tweede-taalverwerving overeenkomt met eerste-taalverwerving is de „overgeneralisatie‟. Overgeneralisatie is vooral zichtbaar in de zinsvorming, bijvoorbeeld in de vervoeging van werkwoorden in de verleden tijd en de voltooide tijd: valde en gevald in plaats van viel en gevallen. Onregelmatige en onvoorspelbare vormen blijven vaak lang problematisch voor tweedetaalverwervers; ze hebben dan de neiging één bepaalde vorm te overgeneraliseren, zoals in het Nederlands „de‟ als bepaald lidwoord: de meisje, de huis, enz. Hoewel, zoals gezegd, een algemene fasenindeling voor tweede-taalverwerving niet te maken is, is het wel mogelijk om enkele kenmerken van het ontwikkelingsverloop te onderscheiden. Ook in dat verloop zijn er veel gelijkenissen tussen eerste- en tweede-taalverwerving. Verwervingsvolgorde en ontwikkelingsstadia Verschillende onderdelen of aspecten van de taal worden niet in een willekeurige volgorde verworven. Er is sprake van een min of meer vaste „verwervingsvolgorde‟. De volgordes in de verwerving van grammaticale kenmerken voor een eerste en een tweede taal komen sterk met elkaar overeen. Men spreekt daarom ook wel van een „natuurlijke‟ verwervingsvolgorde. Het is niet duidelijk waardoor die volgorde precies wordt bepaald. Wat we wel weten is dat sommige aspecten van de taal moeilijker zijn dan andere. Verder kan het taalaanbod ook een rol spelen; elementen die veel voorkomen in het taalgebruik dat de taalverwerver aangeboden krijgt (zoals lidwoorden) kunnen eerder worden geleerd. Onderzoek heeft uitwezen dat er min of meer vaste ontwikkelingsstadia zijn in de verwerving van de verschillende aspecten van de tweede taal. Hierbij doelen we bijvoorbeeld op de ontkenning, vraagzinnen, woordvolgorde in bijzinnen enz. Taalverwervers blijken bepaalde stadia te doorlopen voor ze een bepaald aspect volledig beheersen. Tempo van de tweede-taalverwerving Het is ook belangrijk hoe snel iemand een tweede taal leert. Welke factoren beïnvloeden het tempo van tweede-taalverwerving? Tweede-taalverwervers kunnen sterk van elkaar verschillen wat betreft tempo van taalverwerving. Er zijn veel factoren te onderscheiden die de snelheid van het verwervingsproces beïnvloeden. We beperken ons tot drie factoren van verschillende vorm.


De eerste factor is de taalaanleg van een tweede-taalverwerver. De één komt het bij wijze van spreken aanwaaien, terwijl een ander na moeizame studie de tweede taal nog nauwelijks beheerst. Het is niet helemaal duidelijk wat taalaanleg precies inhoud en waarom dit bij iedereen zo kan verschillen. De tweede factor is de motivatie. Tweede Taalverwervers ontwikkelen vaak een bepaalde positieve of negatieve houding tegenover de te leren taal. Die houding heeft veel te maken met hun positie in de maatschappij. Des te positiever de houding, des te hoger de motivatie, des te sneller zal over het algemeen de taal worden verworven. De derde factor is een omgevingsfactor: de hoeveelheid en het karakter van het taalaanbod en de interactie. De taalverwerver moet immers eerst op basis van voldoende taalaanbod hypotheses opstellen over de te leren taal, en die vervolgens weer toetsen aan nieuw taalaanbod. Uit onderzoek blijkt dat de factor „taalaanbod‟ in sterke mate het tempo van de tweede-taalverwerving beïnvloedt. Kinderen als t2-vewervers Voor alle kinderen die van huis uit een andere taal spreken dan Nederlands zijn er twee manieren om het Nederlands onder de knie te krijgen. In de eerste plaats pikken de kinderen de taal als het ware op in allerlei situaties waarin Nederlands wordt gesproken, bijvoorbeeld als ze naar Nederlandstalige tvprogramma‟s kijken of met Nederlandse kinderen spelen. In dergelijke situaties is er sprake van „tweede-taalverwerving‟. Dit gebeurt volgens een „natuurlijk‟ proces, zoals we eerder al genoemd hebben. In de tweede plaats zijn er veel situaties waarin de kinderen Nederlands leren, bijvoorbeeld als hun juf de betekenis van moeilijke woorden uitlegt. Dan is er sprake van „tweede-taalleren‟. Het gaat hierbij om een „gestuurd‟ proces. Voor het verwerven van de taal zijn kinderen afhankelijk van de taal die om hen heen gesproken wordt, dus van het taalaanbod, en ook van hun mogelijkheden om zelf aan gesprekken mee te doen, dus aan de interactie. Natuurlijk zijn er ook verschillen. Een kind dat met de tweede-taalverwerving begint, is ouder dan baby‟s die hun eerste taal nog moeten verwerven. Bovendien beschikt een kind dat Nederlands als tweede taal leert, al voor een groot deel over zijn eerste taal. Hoe ouder tweedetaalverwervers, des te meer invloed ondervinden ze van hun eerste taal. Dat is vooral te merken aan het accent waarmee die mensen hun tweede taal spreken. Kinderen onder de twaalf jaar hebben hier meestal veel minder last van. Kinderen op de basisschool krijgen taalles uit de gewone moedertaalmethode Nederlands, ook wel t1methode genoemd, hoewel het voor allochtone leerlingen natuurlijk niet gaat om de moedertaal of t1. De leerlingen worden vaak eerst mondeling voorbereid op de lessen die schriftelijk moeten worden gemaakt. In veel verschillende nieuwere taalmethodes wordt overigens meer aandacht besteed aan mondelinge taalverwerving. Toch grijpen leerkrachten vaak snel naar de schriftelijke lessen. Oorzaak hiervan is onder andere het uitgangspunt bij het taalonderwijs op de basisschool dat Nederlandse kinderen over het algemeen met een redelijke mondelinge beheersing van het Nederlands op school komen. Taalonderwijs is daarom traditioneel vooral schriftelijk. Een andere oorzaak hiervoor is, dat de organisatie veel makkelijker en overzichtelijker om alle leerlingen in de klas een schriftelijke taak te geven, dan om met alle leerlingen mondeling bezig te zijn. Er zijn grote verschillen tussen kinderen in de snelheid waarmee ze een tweede taal verwerven. Een „gemiddelde‟ t2-verwerver bestaat niet. Omdat er zoveel verschillende factoren zijn die het t2verwervigsproces beïnvloeden, is het vaak moeilijk te bepalen of de t2-verwerving bij een individuele leerling nu snel of langzaam gaat, en waarom dat zo is.


Deelvraag 3 Hoe ziet een taalles eruit op By de Boarne? Op 30 januari hebben wij op de reguliere basisschool By de Boarne in Boornbergum een taalles gevolgd bij groep 3. Voor een goed onderzoek naar hoe lesstof en de manier van lesgeven invloed heeft op het verwerven van de tweede taal, hebben we ook vergelijkingsmateriaal nodig. Het onderzoek op deze school is dan eigenlijk ook wel te vergelijken met de controlegroep die je in een biologisch practicum ook altijd moet gebruiken voor eerlijke resultaten. We hebben gekeken bij een taalles in een gemixte groep. Deze juf heeft een groep met zowel kinderen uit groep 3 als uit groep 4. De kinderen uit groep 4 gingen tijdens ons onderzoek zelfstandig aan het werk met rekenen. Voor ons onderzoek hebben we een lijst met vragen opgesteld, die te vinden is in de bijlage, Voor het beantwoorden van deze deelvraag lopen we alle vragen bij langs en beantwoorden we deze vragen met onze indrukken van de les, waarna we een conclusie zullen gaan trekken over hoe er om wordt gegaan met de verwerving van taal binnen deze les. Wat voor methode wordt er gebruikt? Hoe ziet het lesmateriaal eruit? Er wordt gebruik gemaakt van de methode „ Veilig leren lezenâ€&#x;. Het is een methode die taal, spelling, begrijpend lezen en lezen samenvoegt. De methode is kindervriendelijk. De methode bestaat uit 12 kernen die in het hele jaar allemaal worden gedaan. De werkboeken die worden gebruikt bevatten leuke plaatjes en tekeningen die het deels spelend leren maken. Tijdens de lessen wordt veel gebruik gemaakt van de digitale versie van het boek op het smartbord. De lesstof wordt uitgelegd en besproken met behulp van het smartboard. Opdrachten kunnen vertoond worden op het smartbord zodat het goed en duidelijk kan worden uitgelegd. Ook bevat het digitale lesmateriaal extra opdrachten voor kinderen die wat meer moeite hebben met de lesstof. Deze methode bevat twee verschillende richtingen. Een uitdagende richting voor kinderen die goed kunnen meekomen en goed zelfstandige kunnen werken, die goed scoren op de toetsen die eerder in het jaar zijn afgenomen, ook wel de Zongroep genoemd. Voor de kinderen die het allemaal wat lastiger vinden en die wat meer begeleiding nodig hebben bestaat de Maangroep. Vooral voor de Maangroep zijn extra oefeningen juist ook digitaal. Al het lesmateriaal op een rijtje: - handleiding voor de leerkracht, voor zowel Zon- als Maangroep, inclusief digitaal lespakket - 12 (kern)werkboeken (12 maan en 12 zon boeken) - leesboeken op niveau - letterboek veilig en vlot Hoe ziet de manier van les geven eruit? De les begon met klassikale uitleg en herhaling van de stomme e voor alle kinderen volgde een uitleg. Voor de kinderen uit de Zongroep was op het smartbord de opdracht te zien. Sommige kinderen moesten de vragen voorlezen en alvast een antwoord geven. Op het krijtbord was geschreven wat de kinderen uit de Zongroep allemaal moesten doen in deze les en vervolgens moesten ze zelfstandig aan het werk gaan. Nadat de Zongroep kinderen aan het werk waren gegaan werd het tijd voor de rest van de groep om aan het werk te gaan. Ze begonnen met het voorlezen van woordjes op het smartbord, ze moesten gezamenlijk en apart voorlezen Gier, mier, wijs, vijf, hoek, zoet enz. De lerares nam de tijd en verbeterde daar waar nodig. Daarna moesten ze letters oefenen: u, oe, au, ui, oo, ou, ei, ij en ie.


Dit werd eerst met de groep geoefend en vervolgens individueel. Aan het einde van de taalles werd er een dictee gehouden, dit gelde voor alle kinderen uit groep 3 (ook de Zongroep). Hierbij werd er extra aandacht gegeven aan kinderen met moeite woord werd herhaald. Als er fouten worden gemaakt moeten de kinderen die direct verbeteren. Als laatst wordt er nog tijd besteed aan begrijpend lezen: kinderen krijgen een boekje waaruit ze om de beurt twee zinnen moeten lezen. Na deze activiteit wordt de les beëindigd. Ook is was er sprake van een evaluatie: de lerares vroeg aan de kinderen wat ze van de les/stof vonden; „erg makkelijk‟ was het antwoord van de kinderen. Inhoud taalles: Hoe lang duurt de les? De taalles duurde van 9 uur tot 10.15. Welke aspecten van taal komen er in deze les voor? -Hoe wordt er aandacht besteed aan lezen? In het werkboek worden opdrachten gemaakt aan de hand van vragen, ook hebben ze letterboekjes en leesboekjes. De lerares en kinderen lezen veel voor op het smartboard. -Hoe wordt er aandacht besteed aan spelling? In groep 3 ligt de nadruk natuurlijk op het leren van klinkers, medeklinkers, klanken etc. Op die manier wordt er dus aandacht gegeven aan spelling, maar in groep 3 wordt de basis gelegd voor heel hun schoolcarrière dus het gaat op een rustig en goed tempo. -Hoe wordt er aandacht besteed aan begrijpend lezen? Het boek maakt gebruik van een vraag/antwoord structuur, hier leren de kinderen begrijpend lezen. Ze moeten uit de vraag kunnen halen wat ze moeten doen. Ook wordt hier klassikaal aandacht aan besteed door gezamenlijk de vragen te lezen en daar antwoord op te geven. Er wordt al spelenderwijs kennis gemaakt met begrijpend lezen zodat daar, in de daarop volgende jaren, op verder gebouwd kan worden. Vormgeving taalles: Hoe word er gewekt? (in groepjes, apart, klassikaal) In de taalles werd er zowel in groepjes individueel als klassikaal gewerkt. De les begon klassikaal, daarna moest de Zongroep apart (zelfstandig) gaan werken. Tegelijkertijd kreeg de Maangroep nog in een groepje les en moesten ze samenwerken met hun buurman/-vrouw. Ook moesten deze kinderen uiteindelijk zelfstandig aan het werk. Hoe wordt er ingegaan op vragen van de kinderen? Als kinderen vragen hebben kunnen ze deze stellen. Wel wordt er van de Zongroep verwacht dat ze zelfstandig kunnen werken en dus niet de hele tijd vragen stellen, maar als een kind iets niet begrijpt werd er tijd gemaakt om dit kind uitleg te geven. Hoe wordt er omgegaan met kinderen die iets niet begrijpen? Als de kinderen iets niet begrijpen, dan komt de lerares langs om te zien wat ze niet begrijpen. Eén groep gaat zelfstandig aan het werk en heeft meestal ook geen vragen, en de andere groep krijgt extra uitleg. Als één van de kinderen iets niet begrijpt dan legt de lerares kort uit hoe het wel moet. Is er ruimte voor kinderen die moeite hebben met taal? De kinderen die moeite hebben met taal krijgen altijd extra uitleg en doen meer met de lerares samen. De groep die alles al iets beter snapt gaat zelfstandig aan het werk, zo kan de lerares meer aandacht geven aan de kinderen die iets niet begrijpen.


Vraag voor lerares: Heeft u nagedacht over de manier waarop kinderen taal leren en past u dat bewust toe tijdens de lessen? Over de manier waarop kinderen een taal leren krijg je tijdens je opleiding (de Pabo) les over. Er is natuurlijk genoeg onderzoek naar gedaan en de manier waarop kinderen een taal aan leren is helemaal verwerkt in de lesmethodes die er zijn. Het gaat vooral onbewust en automatisch omdat je dat tijdens je opleiding zo geleerd hebt. Het zit gewoon in je systeem. Natuurlijk wordt daar wel ook vaak aandacht aan besteed bij bijvoorbeeld bijscholingscursussen, zodat je er zo optimaal mogelijk gebruik van kan maken.

Het werkboek, een opdracht en de taken voor de maan en zon groep.

Het letterboek, de letterkaart, een bladzijde uit het letterboek.


Deelvraag 4 Hoe ziet een taalles eruit op de Avonturijn? Op 2 februari hebben wij op een speciale taalschool „‟de Avonturijn‟‟ in Vlaardingen een taalles gevolgd bij groep 3. De Avonturijn is een school met een grote diversiteit aan nationaliteiten. Op deze school zitten voornamelijk kinderen die in het buitenland geboren zijn of waarvan hun ouders uit het buitenland komen. Deze school trekt juist veel kinderen aan die afkomstig zijn, of waarvan hun ouders afkomistig zijn uit het buitenland omdat deze school zich vooral richt op extra aandacht voor taal. Niet alleen voor de kinderen maar juist ook voor de ouders. Kinderen kunnen al vanaf twee jaar terecht op deze school. De school heeft een peuterspeelzaal “het kleine Avontuur‟ waar kinderen als het ware al opgeleid worden om goed mee te kunnen komen als ze straks echt naar school gaan. De schakelklassen zijn als het ware verplaats naar een heel vroeg stadium zodat kinderen een goede taal en woordenschat beheersing krijgen. Voor groep 1 t/m 8 is er ook in alle lessen extra aandacht voor taal en woordenschat, zodat ook zij goed mee kunnen komen met het Nederlandse systeem en vooral de scores die gehaald moeten worden op cito toetsen. Wat de school ook zo bijzonder maakt is dat er niet alleen aandacht is voor de kinderen maar juist ook voor hun ouders. Elke ochtend zijn er speciale Nederlandse lessen voor ouders. Verder doen de ouders samen ook heel vaak leuke dingen, zoals koken en uitstapjes naar de markt. Zodat uiteindelijk niet alleen kinderen maar ook volwassenen een goed toekomst perspectief krijgen! We hebben gekeken bij een taalles in een volledige groep 3. De klas bestaat uit 23 kinderen. Van deze 23 kinderen spreken er 14 thuis geen Nederlands. De overige 9 kinderen spreken thuis wel Nederlands, alleen is het de vraag of er thuis ook correct ABN wordt gesproken. De juf heeft een groep met alleen kinderen uit groep 3 die ook allemaal ongeveer dezelfde leeftijd hebben. De kinderen krijgen extra activiteiten en zorg zoals: een logopedist voor de uitspraak van Nederlandse woorden en een onderwijsassistente die elke les helpt, en extra aandacht kan bieden aan de kinderen. Ze neemt bijvoorbeeld de kinderen apart die meer moeite hebben met het begrijpend lezen, technisch lezen en spelling. Voor ons onderzoek hebben we dezelfde lijst met vragen gebruikt, aangevuld met extra vragen over de visie van de school ten opzichte van hun leerlingen die Nederlands meestal als tweede taal hebben. Deze lijst is te vinden in de bijlage. Ook tijdens deze les beantwoorden we deze vragen met onze indrukken van de les, waarna we een conclusie zullen gaan trekken over hoe er rekening wordt gehouden de taalverwerving bij kinderen in deze les. lesmateriaal: Wat voor methode wordt er gebruikt? Er wordt gebruik gemaakt van de methode Veilig leren lezen en een methode die gemaakt is door iemand die veel verstand heeft van de verwerving van de tweede taal. Deze methode is speciaal gemaakt en aangepast voor kinderen die Nederlands als tweede en niet als moedertaal hebben. Het helpt de kinderen om goed mee te kunnen komen in het Nederlandse onderwijssysteem. Zowel op de basisschool als in de toekomt op de middelbare school. Hoe ziet dit lesmateriaal eruit? Dit lesmateriaal ziet er deels hetzelfde uit als het lesmateriaal wat wordt gebruikt op de reguliere basisschool By de Boarne. Namelijk het leesonderwijs. De Avonturijn maakt ook gebruik van het leesmateriaal „Veilig en vlot‟. Het overige materiaal is anders. Het is namelijk zelfgeschreven lesmateriaal geschreven door Harry Janssens en niet een officiële lesmethode. De kinderen hebben allemaal een snelhechter en krijgen daarin van de juf bladen met oefeningen en verhaaltjes. De tekst op de bladen is altijd zwart- wit en er wordt geen gebruik gemaakt van plaatjes. De kinderen kunnen zich


zo volledig concentreren op de oefeningen die ze moeten doen. Deze oefeningen zijn voor deze kinderen immers veel lastiger omdat Nederlands niet hun eerste taal is. Al het lesmateriaal op een rijtje: - Leesmethode „Veilig en vlot‟ - Gekopieerd lesmateriaal Hoe ziet de manier van lesgeven eruit? De les begint met een herhaling van de lettercombinatie ei en de ij, hoe kun je die herkennen? Hoe weet je welke je moet gebruiken? Om het verschil aan te tonen bedenkt de lerares allemaal handig ezelsbruggetjes, ook zullen de kinderen het daardoor beter onthouden. Daarna gingen ze verder met de lettercombinatie au en ou. Hierbij werd er gebruik gemaakt van een woordspin op een groot papier, dit wordt klassikaal gedaan. De Au staat in het midden van het papier en de kinderen moeten zelf woorden verzinnen met de au die daarbij worden opgeschreven. Bij elk woord wordt, als het kan, ook een tekening gemaakt ter verduidelijking van de betekenis van het woord. Kinderen krijgen vaak de beurt, hierbij wordt wel op de houding van de kinderen gelet anders geen beurt. De kinderen hebben een werkblad en op het smartbord wordt hetzelfde geprojecteerd. Eerst leest de lerares alle letters en klanken voor daarna leest heel de klas ze gezamenlijk voor. Daarna gaan ze uit het veilig en vlot boekje lezen. Ze moeten drie rijtjes lezen en per drie moeten ze bij de onderwijs assistent komen gaan lezen. De juf loopt door de klas en geeft hulp aan een meisje met het rijtjes lezen. De andere kinderen lezen zelfstandig. Ze krijgen een sticker als ze het goed hebben gedaan. Er is extra aandacht voor woorden, uitleg van woorden die de kinderen misschien niet zouden weten. Vervolgens worden er verhaaltjes gelezen, eerst klassikaal via het bord, daarna klassikaal uit hun map, daarna om de beurt een zin. „‟Pas op een mug, zegt Nel. Ik kijk naar de mug. Ik roep: pak die mug Nel. Nel komt naar mij toe. Pakt zij de mug? Net mis en weg is de mug‟‟ Hier wordt extra gelet op de uitspraak van de kinderen en fouten worden verbeterd. Als laatste wordt een soort van dictee gegeven: de kinderen kunnen de woorden wel allemaal gewoon zien op hun werkblad. Eerste plaatst de juf het woord in een zin daarna zeggen ze het woord klassikaal, hakken ze het in stukjes, daarna mogen ze het opschrijven. Zo wordt er extra aandacht besteed aan het schrijven met schrijfletters. De juffen lopen door de klas en kijken na en verbeteren waar nodig. Inhoud taalles: Hoe lang duurt de les? De les begon om 11:00 en eindigde om 12:15 Welke aspecten van taal komen ervoor in deze les? Hoe wordt er aandacht besteed aan lezen? De kinderen lezen vanaf een blad. Voordat de kinderen zelf gaan lezen herhaalt de lerares eerst de klanken, hoe ze gebruikt moeten worden en wat het verschil tussen sommige klanken is. Daarna gaan


ze zelf lezen. Ze lezen uit het Veilig en vlot boekje. Drie kinderen moeten bij de onderwijsassistent komen zitten en drie rijtjes woorden voorlezen. Veel kinderen gaan zelfstandig lezen, ze lezen zinnen met maximaal zes woorden. De lerares die loopt langs om te kijken of het bij iedereen goed gaat en geeft extra aandacht aan een meisje dat moeite heeft met de rijtjes te lezen. Hoe wordt er aandacht besteed aan spelling? Eerst gaat de lerares beginnen met een herhaling van de ei en ij en wat het verschil tussen die twee is en wanneer je welke mag gebruiken. Daarna gaat ze verder met de au en ou. Er is een woordspin op het bord getekend met de au in het midden en nu moeten de leerlingen er woorden van maken. De kinderen krijgen extra uitleg bij moeilijke woorden. Hoe wordt er aandacht besteed aan begrijpend lezen? Bij begrijpend lezen wordt eerst een dictee gegeven met woorden zoals pauw, lauw etc. D e kinderen hebben een blad voor zich waar het woord op staat. De lerares gebruikt het woord in een zin en hakt het daarna in stukjes daarna schrijven de kinderen het op. Ze moeten het opschrijven in schrijfletters. De lerares loopt langs of ze dat doen, zo niet dan moeten ze het verbeteren. Als iets niet goed is geschreven moeten ze het ook uitgummen en verbeteren. Vormgeving taalles: Hoe wordt er gewerkt? (in groepjes, apart, klassikaal) In de les wordt er gewerkt in groepjes: De kinderen zitten in 6 groepjes van 4/5 leerlingen. Er zijn 2 leerlingen die extra moeite hebben met leren en die zitten vooraan in de les, ze worden extra begeleid door de juf. Ook wordt er heel veel klassikaal gedaan; veel uitleg en extra gelet op lidwoorden. Hoe wordt er ingegaan op vragen van de kinderen? Kinderen worden streng behandeld, dit moet ook wel aangezien er veel kinderen met ADHD en andere concentratieproblemen zijn. Er wordt gewerkt met een stoplicht systeem: Rood = niet praten ook geen vragen stellen aan de juf. Er wordt gewerkt met een bel, als er op de bel wordt gedrukt moet het helemaal stil worden. Als een kind een vraag wil stellen wordt er netjes een vinger opgestoken, de juf beantwoord de meeste vragen, behalve als het „Rood‟ is. Hoe wordt er omgegaan met kinderen die iets niet begrijpen? Voor deze kinderen is er extra aandacht; ze komen eerder op school en dan wordt de lesstof al een beetje doorgenomen zodat de kinderen niet het gevoel hebben dat ze achterlopen bij de andere kinderen. Is er ruimte voor kinderen die moeite hebben met taal? Er is veel ruimte voor kinderen die moeite hebben met taal. Er wordt onder begeleiding van de onderwijsassistent extra aandacht besteed aan deze kinderen. Ook is in het hele lesprogramma extra aandacht voor taal. Omdat in veel talen geen lidwoorden worden gebruikt wordt er bij alles gebruik gemaakt van lidwoorden. Lerares: Heeft u nagedacht over de manier waarop kinderen taal leren en past u dat bewust toe tijdens de les? Hier op school hebben we natuurlijk eigenlijk altijd te maken met kinderen die een „nieuwe‟ taal leren. Wij gebruiken in de lessen allemaal dingen om de kinderen zo goed mogelijk te helpen bij het leren van Nederlands. De methodes en de manier van lesgeven zijn allemaal gericht op het zo goed mogelijk leren van de Nederlandse taal. Dus ja wij passen dit bewust toe in de les. Wat is uw visie op de manier van taalles op deze school? De manier waarop wij op deze school omgaan met de extra aandacht voor taal en woordenschat, daar ben ik echt voor. Ik heb ook op twee andere basisscholen gewerkt, maar toch vind ik het heel gaaf om op deze manier te investeren in de kinderen. Ik vind het heel goed hoe op deze school er echt een


doorgaande lijn zit in alles. Door de hele school hebben we van vakantie tot vakantie een thema, waar we extra aandacht aan geven. Zodat op dat onderwerp de woordenschat van de kinderen vooruit gaat. Ik vind dat deze school een mooie visie heeft en sta daar helemaal achter. Ziet u dat het werkt? We zien wel dat de woordenschat van de kinderen vooruit gaat. We proberen ook echt kinderen de betekenis van de woorden zo aan te leren dat ze ze voor het leven onthouden. Maar op het moment dat kinderen woorden 1 keer horen op school en daarna nooit meer herhalen omdat er thuis geen Nederlands wordt gesproken, vergeten kinderen de betekenissen. We zien dat kinderen wel echt vooruit gaan maar landelijk gezien, scoren onze kinderen niet hoog op de cito toetsen. De kinderen hebben gewoon een veel te grote achterstand van hun woordenschat, en het is ontzettend moeilijk om dat bij te spijkeren. Maar we zien zeker vooruitgang. Ziet u dat kinderen echt beter Nederlands leren en beter mee kunnen komen op de middelbare school? Over het algemeen merk je gelijk of een kind uiteindelijk op havo of vwo terecht komt. Deze kinderen komen makkelijker mee met alles, pikken dingen sneller op en scoren hoger op toetsen. Als het er in zit komt het er wel uit. Alleen hebben we wel te maken met kinderen met veel gedragsproblemen, denk aan ADHD etc. Dit zijn factoren die het kind zelf maar ook de kinderen in de klas tegen kan houden in hun leerproces.

Hier is te zien hoe de lerares doormiddel van woorden en tekeningen de kinderen laat kennis maken met lettergrepen. Zo krijgen ze een beter beeld bij de lettergreep en de woorden die je daar mee kan maken.


Hier zie je twee werkbladen uit de methode die ze op school gebruiken. Zoals we al vertelde, is het dus heel simpel, zonder plaatjes.

De lettermuur in de klas bestaat uit alle letters en cijfers en lettergrepen die ze in groep 3 behandelen. Ook worden de echte schrijfletters op deze muur geplakt. De kinderen kunnen ook op de muur kijken als ze een keer iets niet weten.

Op deze foto is de woordmuur te zien met het thema wat ze deze periode behandelen. Er hangen woord parapluâ€&#x;s op de muur, een paraplu staat vol met doe woorden: dromen, slapen, wakker worden. Daaronder is de trap geplakt, op de trap staan volgordes: ochtend, middag, avond, nacht.


De kast staat voor de tegenstellingen: dag en nacht, droom en nachtmerrie en ga zo maar door. Op al deze manieren wordt er gewerkt aan de bevordering van de woordenschat van de kinderen. Als de lerares echt wil dat de kinderen een nieuw woord leren, wordt er gebruik gemaakt van semantisatie. Semantiseren is het aanleren van een nieuw woord. Een kind leert een woord pas al het een woord 7x hoort. In dit geval vertelt de juf meestal een verhaal waarin het desbetreffende woord 7x voor komt. Daarna gaan de juffen over op consolideren, de kinderen moet laten zien door zinnen of invul zinnen, dat ze de betekenis van het woord echt weten.


Conclusie De kinderen op de Avonturijn hebben meer moeite met de Nederlandse taal, omdat zij thuis meestal geen Nederlands spreken en dus een andere moedertaal hebben. Bij zowel de verwerving van de moedertaal als de tweede-taal krijgen kinderen te maken met de prelinguale fase. Daar zit geen verschil in. Na de prelinguale fase doorgaan de kinderen de vroegtalige fase, differentatie fase en de voltooiings- fase en daar zitten de grote verschillen in. De kinderen die thuis al Nederlands spreken gaan hier op school verder op in. De kinderen die thuis geen Nederlands spreken moeten nu in 1 keer Nederlands leren en dat kan erg lastig zijn. De kinderen leren dus voornamelijk alleen op school Nederlands en thuis wordt er niet verder op ingegaan. Een tweede-taal verwerven gaat op een andere manier dan het verwerven van de moedertaal, maar er zijn wel grote overeenkomsten. In de eerste fase van het taalverwervingsproces is de woordvolgorde tamelijk vast, net als bij de eerste-taalverwerving. Als er bijvoorbeeld slechts tweewoordzinnen worden geproduceerd door een tweede-taalverwerver van het Nederlands staat het werkwoord vaak achteraan. In de volgende fase worden de zinnen langer. De meeste kinderen die naar school gaan op de Avonturijn leren Nederlands als hun tweede taal, maar hun tempo kan sterk van elkaar verschillen en de factoren die hun beïnvloeden zijn ook van belang. De eerste factor die het aanleren van de tweede taal kan beïnvloeden is de taalaanleg van de tweede taalverwerver. Het kan zijn dat de 1 het zo oppikt terwijl het bij de ander er echt ingestampt moet worden voordat die het oppikt. Dit kan best lastig zijn voor het onderwijs gevend personeel van de Avonturijn, want als 1 leerling erg achter loopt dan moet daar extra aandacht worden besteed. Een andere factor is de motivatie. Taalverwervers ontwikkelen vaak een positieve of negatieve houding naar de maatschappij. De derde factor is de omgevingsfactor. Er moet natuurlijk wel veel Nederlands worden gesproken in de omgeving, anders wordt het oppikken van de Nederlandse taal lastig. Er zijn twee manieren voor kinderen om Nederlands te leren. De eerste manier is om het te leren via de omgeving, dit kan doormiddel van televisie kijken of met Nederlandse kinderen buiten spelen. Bij de andere manier spreken we van „tweede taalverwerving‟. Dit is een natuurlijk proces. Dit is het proces waar de Avonturijn gebruik van maakt. De Avonturijn is een echte taal school daarom besteden ze dus ook meer aandacht aan taal dan op andere scholen. Er zijn dus ook grote verschillen tussen By de Boarne ( normaal onderwijs) en De Avonturijn ( taal school). Bij de Avonturijn geven ze kinderen meer individuele aandacht. Kinderen die meer moeite met taal hebben krijgen voor de les al uitleg over wat er in de les gaat gebeuren. Ook krijgen ze logopedie voor de Nederlandse uitspraak. Bij By de Boarne heb je een speciale zon en maangroep die apart van elkaar uitleg krijgen en zelfstandig of onder begeleiding aan het werk gaan. Er staat maar 1 lerares voor de klas die alle kinderen op hun niveau aandacht moet geven. Dit In tegenstelling tot de Avonturijn, hier krijgen alle kinderen gezamenlijk uitleg. Zij gebruiken een methode die niet veel door andere scholen gebruikt wordt . Ook bij de Avonturijn staat er 1 lerares voor de klas maar wordt zij ondersteund door een onderwijsassistente. Dus hier zijn de verschillen tussen de twee scholen duidelijk te zien. Onze hoofdvraag was: Sluiten de didactiek en de werkvormen aan bij de taalverwerving van de NT2 leerlingen op de Avonturijn? Wij zijn tot de conclusie gekomen dat de didactiek en werkvormen


aansluiten bij de taalverwerving van de NT2 leerlingen op de Avonturijn. In het kort omdat de Avonturijn heel bewust bezig is met het uitbreiden van de woordenschat van de kinderen, het verbeteren van hun taal om de kinderen mee te laten komen in het Nederlandse onderwijssysteem.


Bijlage Onderzoeksvragen en Analyse By de Boarne Taalles groep 3 30/01/2015 Wat voor methode word er gebruikt? Hoe ziet het lesmateriaal eruit? Hoe ziet de manier van les geven eruit? Globaal? Denk aan uitleg/werken Sluit dit aan bij de manier van taalverwerven? Inhoud taalles: Hoe lang duurt de les? Welke aspecten van taal komen er in deze les voor? Hoe word er aandacht besteed aan lezen? Hoe wordt er aandacht besteed aan spelling? Hoe wordt er aandacht besteed aan begrijpend lezen? Sluit dit aan bij de manier van taalverwerven? Vormgeving taalles: Hoe word er gewekt? (in groepjes, apart, klassikaal) Hoe wordt er ingegaan op vragen van de kinderen? Hoe wordt er omgegaan met kinderen die iets niet begrijpen? Is er ruimte voor kinderen die moeite hebben met taal? Sluit dit aan bij de manier van taalverwerven? Vraag voor lerares: Heeft u nagedacht over de manier waarop kinderen taal leren en past u dat bewust toe tijdens de lessen? Analyse Taalles by de boarne Combinatieklas groep 他 Groep 4 ging aan het werk met rekenen, daarna begon de taalles van groep 3 Klassikaal uitleg, via het smartbord. Het boek word digitaal laten zien en op die manier word de opdracht uitleget. Uitleg stomme e (u) Kinderen de vraag laten voorlezen begrijpend lezen Interactie met de kinderen. Deel van de klas gaat aan het werk, deel van de klas blijft in de kringen zitten en gaan met zn alle woordjes voorlezen vanaf het bord, de woorden worden in een bepaald redelijk vlot tempo door geklikt. Deels dus persoonlijke begleiding voor kinderen die minder goed kunnen lezen?! Letters oefenen. Er word op een leuke manier via het smartbord extra aandacht besteed aan letters en klanken en woorden.


Alle kinderen worden apart bevraagd en moeten zelf oefenen maar er word ook gezamenlijk voorgelezen en gelezen. Leerlingen zijn verdeeld in twee groepen, de zon en de maangroep. Maangroep hebben wat meer moeite met taal zongroep die hebben minder moeite met taal en doen meer en werken zelfstandiger dan de maangroep. Dictee voor allebei de groepen: Ook het dictee word gedaan samen met het programma op het smartbord. De lerares leest het voor en na een tijdje verschijnt het woord op het smartbord en kunnen de kinderen het gelijk nakijken. De kinderen van de maangroep hebben een speciale letterkaart waar ze op kunnen kijken als ze een letter niet weten Na het dictee gaat de zongroep weer verder met zelfstandig werken en de maangroep inpricniepe ook met hier en daar wat persoonlijke begleiding Een meisje krijgt echt persoonlijke begleiding bij haar maakwerk. De andere kinderen kunnen vragen stellen als ze dat willen. Er worden aanzienlijk meer vragen gesteld door kinderen uit de maangroep. Kinderen uit de zongroep zijn goed aan het werk, sommige alleen maar er word ook wel wat overlegd al is dat niet helemaal de bedoeling. Kinderen weten heel goed wat ze moeten doen, de roetine is duidelijk en voor iedereen bekend. Op de muur hangen ook voor zowel groep 3 als groep 4 werkroosters voor elke dag van de week. De maangroep gaat gezamenlijk lezen uit hun maanboek, ze gaan 3 bladzijde lezen. Iedereen leest om de beurt een stukje voor. Eigenlijk word er persoonlijke begeleiding gegeven aan het kind dat absoluut niet mee kan komen met de rest. Voor kinderen die het te luidruchtig vinden zijn er koptelefoons die ze op kunnen zetten zodat ze geen last van het geluid hebben en zich helemaal kunnen concentreren op hun werk. Na het gezamenlijk lezen voor de maangroep mogen ze hun veilig en vlot boekje pakken. Eerst woord het rijtje woorden voorgelezen door de juf daarna moeten ze met zn alle de woorden voorgelezen en daarna moeten de kinderen het rijtje apart voorlezen. Er zijn 4 rijtjes met woorden Na de les voor de pauze word er nog even klassikaal besproken hoe het ging, hoe de kinderen het vonden, moeilijk of makkelijk en of ze het af hebben etc. Methode: veilig leren lezen. 12 kernen in een jaar op basis van toetsresultaten komen kinderen in aanmerking voor de zongroep. Denk aan vlot en goed lezen. Maar ook aan kunnen kinderen zelfstandig werken.


De avonturijn Vlaardingen 2 februari 2015 lesmateriaal: Wat voor methode wordt er gebruikt? Hoe ziet dit lesmateriaal eruit? Hoe ziet de manier van lesgeven eruit? Globaal? Denk aan uitleg/werken sluit dit aan bij de manier van taalverwerving? Inhoud taalles: Hoe lang duurt de les? Welke aspecten van taal komen ervoor in deze les? Hoe wordt er aandacht besteed aan lezen? Hoe wordt er aandacht besteed aan spelling? Hoe wordt er aandacht besteed aan begrijpend lezen? Sluit dit aan op de manier van taalverwerving? Vormgeving taalles: Hoe wordt er gewerkt? (in groepjes, apart, klassikaal) Hoe wordt er ingegaan op vragen van de kinderen? Hoe wordt er omgegaan met kinderen die iets niet begrijpen? Is er ruimte voor kinderen die moeite hebben met taal? Sluit dit aan op de manier van taalverwerving? Lerares: Heeft u nagedacht over de manier waarop kinderen taal leren en past u dat bewust toe tijdens de les? Wat is uw visie op de manier van taalles op deze school? Ziet u dat het werkt? Wat is uw visie op deze school en de manier waarop jullie omgaan met taal? Analyse Tijdens de pauze maakte een leerling een taalfout, ze zijn hij ipv zij, en de juf is daar gelijk mee bezig. Ze liet het kind het zelf verbeteren. - extra aandacht voor de taal. Lokaal: letter muur met alle letters, verdeeld in klinkers en medeklinkers etc. Thema dromen verwerkt door heel de school, peuterspeelzaal, kleuters en de rest allemaal bezig met een programma over dromen. Op de leeftijd aangepast. Hier in groep 3 hebben ze dromenvangers gemaakt, er is een woordmuur. De verschillen tussen fijne en nare dromen worden uitgelegd doormiddel van woorden en plaatjes en boeken. Er word gewerkt met een stoplicht systeem. Rood = niet praten ook geen vragen stellen aan de juf. Er wordt gewerkt met een bel, als er op de bel wordt gedrukt moet het helemaal stil worden. Taalles: Begint met herhaling van de ei en de ij, hoe kun je die herkennen? Hoe weet je welke je moet gbruiken? Daarna gingen ze verder met de au en de ou.


Woordspin op een groot papier, klassikaal. De Au in het midden en de kinderen moeten zelf woorden verzinnen met de au die daarbij worden opgeschreven. Extra uitleg betekenis van woorden. De kinderen hebben een werkblad en op het smartbord word hetzelfde geprojecteerd. Eerst leest de lerares alle lettes en klanken voor daarna leest heel de klas ze gezamenlijk voor. Daarna gaan ze uit het veilig en vlot boekje lezen. Ze moeten drie rijtjes lezen en per drie moeten ze bij de onderwijs assisten komen gaan lezen. De juf loopt door de klas en geeft hulp aan een meisje met het rijtjes lezen. De andere kinderen zijn zelfstandig aan het lezen. Ze krijgen een sticker als ze het goed hebben gedaan. Extra aandacht voor woorden, uitleg van woorden die de kinderen misschien niet zouden weten. Lezen van twee verhaaltjes, eerst klassikaal via het bord, daarna klassikaal uit hun map, daarna omste beurt een zin. Er wordt een soort van dictee de kinderen kunnen de woorden wel allemaal gewoon zien op hun werkblad. Eerste plaatst de juf het woord in een zin daarna zeggen ze het woord klassikaal, hakken ze het in stukjes, daarna mogen ze het opschrijven, wordt extra aandacht besteed aan het schrijven met schrijfletters. De juffen lopen door de klas en kijken na en verbeteren waar nodig. Ook hebben we nog 20 minuten aan spraakopnamens.


Bijlage Logboeken

Logboek PWS Noa Hunnersen Datum 27-08-14 28-08-14

Tijd 30 min 60 min

Uren 0,5 1

02-09-14

60 min

1

28-10-14

120 min

2

30-10-14

30 min

0,5

15-11-14

60 min

1

24-11-14

60 min

1

26-11-14

30 min

0,5

27-11-14

180 min

2

03-12-14 07-12-14

180 min 120 min

3 2

13-12-14

240 min

2

04-01-15

60 min

1

05-01-15

60 min

1

07-01-15

180 min

3

15-01-15

150 min

2,5

29-01-15

90 min

1,5

30-01-15

240 min

4

31-01-15

120 min

2

02-02-15

720 min

12

06-02-15

60 min

1

Gedaan Voorlichting. Onderwerp bedacht . Nieuw onderwerp en andere begeleider gezocht. PWS gesprek + plan van aanpak. Hoofdvraag en deelvragen bedacht. Informatie opzoeken op internet. PWS gesprek. Hoofdvraag en deelvragen uitwerken . Lezen van ander PWS Deelvraag 1 maken. Deelvraag 1. Deelvraag 1 en 2. Middag gewerkt aan deelvraag 1 en 2. Deelvraag 3 bedacht en uitgewerkt. PWS gesprek Extra informatie zoeken voor deelvraag 1 en deelvraag 1 aanvullen. Extra deelvragen bedenken PWS gesprek over de vragenlijst voor de basischolen. Vragen voor tijdens de les. Een taalles meelopen op By de Boarne. Uitwerken van de aantekeningen. Meelopen taalles basischool in Vlaardingen. PWS gesprek.


09-02-15

360 min

6

22-02-15

180 min

3

24-02-15

180 min

3

26-02-15 27-02-15

360 min 60 min

6 1

02-03-15

360 min

6

03-03-15

240 min

4

04-03-15

300

5

Deelvraag 3 en 4 afgemaakt . Afmaken deelvraag 3 en 4. Afmaken deelvraag 3 en 4 en conclusie beginnen. Conclusie afmaken Verslag afronden Conclusie afgemaakt + verslag nagekeken. Presentatie voorbereiden en eigen tekst oefenen. Presentatie oefenen en PWs avond.


PWS Logboek Marije Bosma. Datum 27-08-2014

Tijd 30 minuten

Uren 0,5

28-08-2014

60 minuten

1

02-09-2014

60 minuten

1

28-10-2014

120 minuten

2

30-10-2014

30 minuten

0,5

17-11-2014 24-11-2014

60 minuten 60 minuten

1 1

26-11-2014

30 minuten

0,5

28-11-2014 03-12-2014

180 minuten 180 minuten

3 3

15-12-2014

120 minuten

2

16-12-2014

240 minuten

4

30-12-2014

360 minuten

6

04-01-2015

60 minuten

1

05-01-2015

60 minuten

1

18-01-2015

120 minuten

2

29-01-2015

90 minuten

1,5

30-01-2015

240 minuten

4

02-02-2015

720 minuten

12

Gedaan Voorlichting. Onderwerp bedenken/bespreke n. Nieuw onderwerp en begeleider zoeken. PWS gesprek, start logboek, plan van aanpak. Hoofdvraag en deelvragen bedenken/opstellen . Bronnen zoeken. PWS gesprek. Herschrijven hoofdvraag en deelvragen. Deelvraag 1 Deelvraag 1 Gewerkt aan deelvraag 1 en 2 Deelvraag 2 Middag werken aan deelvraag 1 en 2. Deelvraag 3 bedenken en uitwerken PWS gesprek. Deelvraag 2 beantwoord en uitgewerkt. PWS gesprek over vragenlijst voor op de basisscholen. Meelopen taalles basisschool by deboarne. Meelopen taalles basisschool in Vlaardingen (hele


06-02-2015

60 minuten

1

09-02-2015

360 minuten

6

24-02-2015

120 minuten

2

25-02-2015

120 minuten

2

26-02-2015

240 minuten

4

02-03-2015

300 minuten

5

03-03-2015

240 minuten

4

04-03-2015

300 minuten

5

dag weg). PWS gesprek, afspraken voor deadline gemaakt. Bij Noa gewerkt aan PWS, deel van deelvraag 3 af. Afmaken deelvraag 4 Aanvullen deelvraag 3 en 4 (afronden) Middag bij Noa, verslag afronden. Verslag verbeterd en prezi presentatie afgerond, begonnen met tekst. Eigen tekst voor presentatie doorlezen/oefenen. Presentatie oefenen en PWS avond.


Pws logboek Michelle Voogt Datum

Tijd

Gedaan

27/08/2014 28/08/2014 02/09/2014 28/10/2014 maken 30/10/2014 gemaild 17/11/2014 24/11/2014 26/11/2014 28/11/2014 03/12/2014 04/12/2014 15/12/2014 16/12/2014 30/12/2014 02/01/2015 school 04/01/2015 05/01/2015 13/01/2015 vragen opgesteld 26/01/2015 29/01/2015 30/01/2015 02/02/2015 05/02/2015 09/02/2015 werkstuk 12/02/2015 14/02/2014 17/02/2015 25/02/205 26/02/2015 27/02/2015 02/03/2015 03/04/2015 04//4/2015

30 minuten 60 minuten 60 minuten 120 minuten

1 1 1 2

voorlichting onderwerp bedenken/bespreken nieuw onderwerp en begeleider zoeken pws gesprek, logboek maken, overleg, opzet

30 minuten

0.5

hoofdvraag en deelvragen gemaakt en

60 minuten 60 minuten 30 minuten 180 minuten 180 minuten 120 minuten 120 minuten 60 minuten 360 minuten 90 minuten

1 1 0.5 3 3 2 2 1 6 1.5

Bronnen gezocht pws gesprek herschrijven hoofdvraag, deelvragen deelvraag 1 deelvraag 1 deelvraag 1&2 deelvraag 2 deelvraag 2 middag werken aan deelvraag 1 en 2 Gesprek met tussenpersoon over speciale

60 minuten 60 minuten 60 minuten

1 1 1

deelvraag 3 bedenken/overleggen pws gesprek Afspraken gemaakt met de Avonturijn,

60 minuten 60 minuten 240 minuten 720 minuten 60 minuten 360 minuten

1 1 4 12 1 6

onderzoeksvragen bedacht pws gesprek onderzoek op by de boarne onderzoek op de avonturijn pws gesprek deelvraag 3 maken, bezig met lay-out

60 minuten 30 minuten 120 minuten 180 minuten 360 minuten 120 minuten 240 minuten 240 minuten 300 minuten

1 0.5 2 3 6 2 4 4 5

verwerken en opsturen werkstuk deel 1 gesprek over tweetalige opvoeding deelvraag 3 deelvraag 3&4 deelvraag 3&4&conclusie werken aan presentatie verbeteren werkstuk schrijven presentatie tekst voorbereiding en presentatie


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.