Sevenwolden pws met sporten naar een voldoende tessa banki, thomas van de kamp en stijn pierie vwo

Page 1

Met sporten naar de voldoende

Tessa Banki Thomas van de Kamp Stijn Pierie

Profielwerkstuk NG/NT Osg Sevenwolden Fedde Schurer Heerenveen Begeleider H.Zeedijk VWO 6 14-02-2017


Inhoudsopgave ● Inleiding ● Theoretische achtergrond - Wat is fysieke inspanning? - Wat is de ideale hersenactiviteit voor een toets? - Wat doet sporten met je lichaam en je hersenen? - Wat zijn cognitieve prestaties? - Wat is het verband tussen sportiviteit en het IQ van mensen? ● Onderzoek: verband tussen (het moment van) fysieke inspanning en cognitieve prestaties? ● Resultaten en verwerking ● Conclusie ● Discussie ● Planning en logboeken ● Bronnen ● Bijlagen

2


Inleiding Sporten, iets wat door veel mensen dagelijks gedaan wordt. ‘s Ochtends op de fiets naar school, vervolgens een gymles en na school even voetballen met vrienden. Minimaal een half uur sporten en/of bewegen per dag is goed, dat weten we allemaal, maar waarom? Wat gebeurt er in ons lichaam als we gaan sporten? Iets waar we niet over nadenken en ons niet bewust van zijn. Wij sporten alle drie relatief veel en vinden sporten ook erg leuk om te doen, we kunnen ons een leven zonder sport niet voorstellen. Daarom vinden wij het erg leuk om een onderzoek te doen in verband met sporten. Over sporten kunnen veel verschillende onderzoeken gedaan worden. Om dit te beperken onderzoeken wij sporten in verband met cognitieve prestaties. Er is al bekend dat mensen beter geleerde stof onthouden als ze vier uur na het studeren gaan sporten, daarentegen is dit andersom nog niet bekend. Sommige mensen beweren dat sporten voor een toets rustgevend is, terwijl andere beweren dat je je dan minder goed kunt concentreren op hetgeen waar je mee bezig bent. Dit riep de vraag op wat het ideale moment is om een cognitieve prestatie te leveren indien er ‘s ochtends een fysieke inspanning geleverd is. Hoeveel uur na zo’n fysieke inspanning wordt er het best gepresteerd op een toets? En is het dus eigenlijk wel goed om direct na een gymles weer in het lokaal te zitten? Hieruit volgt de onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag luidt, ‘Wat is het verband tussen (het moment van) de fysieke inspanning en cognitieve prestaties?’ De bijbehorende hypothese volgt. ‘Er wordt verwacht dat een uur na het sporten het best gepresteerd kan worden op cognitieve testen. Direct na het sporten gaat er nog heel veel adrenaline door het lichaam heen. Bovendien is iemand dan buiten adem en is het moeilijk om te concentreren, dit is niet bevorderend voor het maken van een toets. Een uur na de inspanning is iemand fysiek rustiger geworden en is het hartritme en de bloeddruk weer gedaald richting een normale waarde. Een persoon is fysiek nog relatief rustig van de geleverde inspanning en er wordt verwacht dat dit bevorderend is voor de concentratie. Na twee tot drie uur relatief niks doen wordt het lichaam alweer actiever en krijgt het weer meer energie en het concentreren zal dan lastiger zijn. Kortom er wordt verwacht dat een uur na de inspanning het resultaat van de cognitieve prestatie het best zal zijn. ‘ Hiernaar is onderzoek gedaan door middel van een experiment. Eerst is er onderzoek gedaan naar de theoretische achtergrond. Vervolgens een werkplan opgesteld van het uit te voeren experiment en daarna is het experiment uitgevoerd. De verkregen resultaten zijn uitgewerkt met behulp van tabellen en grafieken en op basis daarvan is er een conclusie getrokken. Het gehele onderzoek kan hieronder verder worden gelezen. Wij willen in het bijzonder mevrouw Zeedijk bedanken voor alle hulp en de goede begeleiding. Bovendien willen wij meneer Attema, mevrouw Quittek en de proefpersonen die deel hebben genomen aan ons experiment bedanken.

3


Theoretische achtergrond Wat is fysieke inspanning? “Elke krachtsinspanning van skeletspieren resulterend in méér energieverbruik dan in rustende toestand” (Caspersen 1985). Een fysieke inspanning, oftewel een bezigheid waarin je lichamelijke activiteiten verricht door middel van dwarsgestreepte skeletspieren, waarbij meer energie wordt gebruikt dan in rustende toestand is al snel gemaakt en is erg ruim. Zo is zittend een boek te lezen al een fysieke inspanning, omdat hiervoor verschillende spieren gebruikt moeten worden. De Mont Ventoux beklimmen tijdens de Tour de France is ook een fysieke inspanning. Dit zijn 2 uitersten van fysieke inspanning en daarom wordt fysieke inspanning ook opgedeeld in 3 categorieën: 1. 2. 3.

Licht intensieve lichamelijke activiteit Matig intensieve lichamelijke activiteit Zwaar intensieve lichamelijke activiteit

Bij de licht intensieve fysieke inspanning is de hartslagfrequentie en ademhalingsfrequentie even hoog als bij de rust situatie, bij matige intensieve inspanning is er al sprake van een verhoogde hartslag- en ademhalingsfrequentie en kan er nog normaal gepraat worden. Bij zwaar intensieve fysieke inspanning is dit nog hoger en is er ook sprake van zweten en van het “buiten adem raken”. Vanaf matige intensief is de inspanning gezondheid bevorderend.1 Er zijn verschillende manieren om een fysieke inspanning te meten, dit kan objectief gedaan worden, door middel van stappentellers, hartslag- en bloeddrukmeters, beweegmeters, maar dit kan ook subjectief gedaan worden door middel van het bijhouden van dagboeken, alhoewel dit natuurlijk minder betrouwbaar is dan de objectieve methode. Stappentellers en beweegmeters zijn alleen handig bij fysieke inspanningen waarbij een afstand moeten worden overbrugd zoals wandelen, joggen en fietsen. De onbetrouwbaarheid van hartslagen bloeddrukmeters ligt in het feit dat de hartslag en bloeddruk ook verhoogd kan worden door andere factoren dan de inspanning zelf zoals bijvoorbeeld stress.2 Een veel betrouwbaardere methode om een lichamelijke inspanning te meten is aan de hand van de MET (methabolic equivelant of task) methode, hierbij wordt de mate van inspanning bepaald door het te vergelijken met de rustende toestand. Er wordt hierbij gekeken naar het zuurstofverbruik in milliliter per kg lichaamsgewicht per minuut. In rustende toestand is dit 3,5 dit staat dan gelijk aan 1 MET. Wanneer het zuurstofverbruik bijvoorbeeld 14 milliliter per kg lichaamsgewicht per minuut is, heeft dit een waarde van 4 MET. Vanaf 1,5 MET is er sprake van lichaamsbeweging. Een waarde boven de 3 MET betekent dat er gedaan wordt aan matige intensieve lichamelijke activiteit en bij een waarde boven de 6 is er

1

Geraadpleegd 27-09-2016 via http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijkeactiviteit/wat-is-lichamelijke-activiteit/ 2 Sport en Bewegen. Geraadpleegd 27-09-2016 via https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sport-en-bewegen/cijferscontext/huidige-situatie#definitie--node-definities-en-domeinen-van-sport-en-bewegen 4


sprake van zware intensieve lichamelijke activiteit. In de tabel hieronder is te zien welke activiteit bij welke MET hoort en dus in welke categorie van intensiteit valt3:

Intensiteit

Voorbeelden

Activiteiten met lichte intensiteit MET van 1,6 tot 2,9 ●

● ● ● ●

De meeste huishoudelijke taken: koken, boodschappen doen, afwassen, schoonmaken, tafeldekken, bed opmaken. Licht tuinierwerk Rustig wandelen Muziekinstrument bespelen Bowling, darts, frisbee, golf.

Activiteiten met matige intensiteit MET van 3 tot 6 ●

● ● ● ● ●

Goed doorstappe n of stevig wandelen Fietsen Zwemmen De trap nemen Tuinierwerk met matige Tot hoge intensiteit (bv. harken)

Activiteiten met hoge intensiteit MET > 6 ● ● ● ●

Stevig doorfietsen Lopen Sporten Goed doorzwemmen/baantje s zwemmen Tuinierwerk met hoge intensiteit (bv. spitten)

De ene persoon verricht meer en zwaardere fysieke inspanningen op een dag dan iemand anders. Ook is er qua hoeveelheid en intensiteit van de inspanningen een verschil per geslacht. Zo zijn veel meer mannen bezig met gewichten dan vrouwen. Vrouwen zijn voornamelijk actief met duur inspanningen zoals hardlopen. Of een inspanning als zwaar kan worden beschouwd en/of lang kan worden volgehouden hangt van de persoon af. De ene persoon heeft een veel betere inzet en mindset om iets vol te houden dit komt door een verschil in genen en het milieu waar de persoon is opgegroeid. Een persoon die geregeld en professioneel aan hardlopen doet zal 5 km joggen niet als intensief ervaren, maar een persoon met overgewicht (obesitas) zal dit als zeer intensief beschouwen en wellicht niet eens volhouden. Bij een fysieke inspanning wordt er arbeid verricht door skeletspieren de werking hiervan wordt verder toegelicht bij de 3e deelvraag. Wat is de ideale hersenactiviteit voor een toets? Hersenen Het centrum van onze identiteit situeren wij fysiek in onze hersenen, omdat deze steeds een belangrijke rol spelen bij vrijwel alle activiteiten die wij in ons leven ondernemen. De hersenen zijn niet alleen actief bij fysieke activiteiten waarbij zij de spil van het zenuwstelsel 3

Wat is lichamelijke activiteit? Geraadpleegd 27-09-2016 via http://www.regionaalkompas.nl/limburg-noord/thema-s/lichaamsbeweging/wat-islichamelijke-activiteit/ 5


vormen, maar ook bij mentale activiteiten. De grote verdienste van hedendaags onderzoek is dat het door geavanceerde verbeeldingstechnieken kan aantonen welke delen van de hersenen bijvoorbeeld actief zijn bij de mentale inspanning van luisteren, kijken of herinneren, maar ook bij bepaalde emoties. De werking van de hersenen lijkt in hoge mate te bepalen wat wij doen, hoe en wat we zijn.4 Hersenactiviteit In onze hersenen bevinden zich 100 miljard zenuwcellen. Deze zenuwcellen worden ook neuronen genoemd. Neuronen zijn aan elkaar verbonden via zenuwuitlopers. Het aantal verbindingspunten tussen neuronen wordt geschat op meer dan 100 biljoen.5 Al deze neuronen staan dus direct of indirect met elkaar in verbinding via een zeer complex netwerk. De neuronen communiceren binnen dit netwerk met elektrische en chemische signaaloverdracht. Het elektrische signaal bestaat uit impulsgeleiding over zenuwuitlopers (axonen), veroorzaakt door een membraan potentiaal. Het chemische signaal wordt veroorzaakt door impulsoverdracht tussen zenuwcellen (neuronen) door middel van de afgifte van neurotransmitters door het uiteinde van zenuwcellen (synapsen).6 Dit netwerk vormt de basis van de hersenactiviteit om het lichaam aan te sturen en cognitieve handelingen zoals denken, leren en rekenen uit te kunnen voeren. Dit netwerk bestaat uit een permanent interacterend samenspel van neuronale activiteit.7 De omgeving en de toestand waarin we verkeren bepalen waar in de hersenen veel activiteit is en welke hersengebieden sterk met elkaar communiceren. Zo is de hersenactiviteit van mensen die dit profielwerkstuk lezen anders dan de hersenactiviteit van diezelfde mensen tijdens het luisteren naar de profielwerkstukpresentatie. De hersenen zijn in elke toestand actief, maar de mate waarin de hersenen actief zijn fluctueert met de toestand van het lichaam en de activiteit van bepaalde hersendelen verandert zelfs nog voortdurend binnen deze specifieke toestand. Zo verandert de hersenactiviteit voortdurend tijdens het passeren van de verschillende slaapstadia.8 Hersenactiviteit wordt onderzocht binnen de hersenwetenschap. In de hersenwetenschap worden er onderzoeken gedaan in dienst van het beter begrijpen hoe de hersenen werken en hoe hersenfuncties veranderen bij hersenaandoeningen. Hersenactiviteit & meetbaarheid Hersenactiviteit is een begrip met meerdere definities. Dat heeft alles te maken met de verschillende manieren waarop het door de hersenwetenschap in kaart gebracht wordt. De communicatie tussen neuronen via elektrische en chemische signaaloverdracht staat aan de basis van het in beeld brengen van hersenactiviteit. Er zijn verschillende apparaten die elk op een eigen wijze informatie kunnen verschaffen over de activiteit van bepaalde delen van de hersenen. MRI & fMRI en EEG zijn de Slatman, J. (2005). De zichtbaarheid van het denken. Over de visualisering van hersenactiviteit in wetenschap en kunst. Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie, VI, 2, pp. 102-113 4

Prof.dr. S.A.R.B. Rombouts ‘Hersenactiviteit in beeld’ geraadpleegd 05-02-17 via https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/19608 5

6

Nectar 3e editie biologie, 5 vwo(2014) Amsterdam: Noordhoff uitgevers, H14 blz. 182-188 7 Prof.dr. S.A.R.B. Rombouts ‘Hersenactiviteit in beeld’ geraadpleegd 05-02-17 via https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/19608 8 http://praktijkvoorpsychiatrie.nl/wp-content/uploads/Hersenen-en-Slaap.pdf geraadpleegd 06-0217

6


methoden om hersenactiviteit in kaart te brengen die in deze deelvraag geanalyseerd worden. Magnetic resonance imaging (MRI) Met MRI worden waterstofprotonen afgebeeld en kan informatie over de directe omgeving van deze deeltjes verkregen worden. Het menselijk lichaam wordt in een magnetisch veld geplaatst, waardoor de waterstofatomen in het weefsel allemaal op een bepaalde manier gericht worden. Hierdoor kan men met een MRI het contrast tussen de verschillende weefsels weergegeven worden.9 Op deze MRI-scan is de grijze stof cellichaam. De witte stof bestaat uit verbindingen tussen de cellichamen. fMRI MRI kan ook gebruikt worden voor het afbeelden van hersenactiviteit. Sinds 1890 is bekend dat hersenactiviteit gekoppeld is aan bloedstroom en zuurstofconcentraties in de hersenen.10 Als er bijvoorbeeld iets wordt waargenomen en dat wordt vervolgens in het geheugen opgeslagen, wordt een aantal hersengebieden actiever. Ter plekke neemt de bloedstroom in deze hersengebieden toe, en dit gaat samen met een verandering in zuurstofconcentratie. In dit geval wordt de activiteit van een hersendeel gedefinieerd als de bloedstroomsnelheid rond dit hersendeel en de zuurstofconcentratie van het bloed dat zich rond dit hersengebied bevindt. fMRI met actieve Deze vorm van MRI noemen we FMRI, of functionele MRI. Hersengebieden. PET Een PET-scan is een nucleair beeldvormend onderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kleine hoeveelheid radioactieve stof. Deze radioactieve stof wordt gebruikt om bijvoorbeeld glucose te labelen. Deze glucose wordt in het bloed van de onderzochte persoon gebracht. Hersencellen in gebieden die actief zijn gebruiken meer van deze glucose dan omliggende gebieden. De gebieden met een relatief hoog glucoseverbruik kunnen in beeld gebracht worden en zo kan men actieve hersengebieden afbeelden bij een bepaalde handeling. In dit geval staat hersenactiviteit voor de mate van glucosegebruik van hersencellen in bepaalde gebieden in de hersenen.

9

A. Brinton Wolbarst, Looking within. How X-Ray, CT, MRI, Ultrasound, and other medical images are created and how they help physicians save lives, Berkeley/Los Angeles (1999).

Prof.dr. S.A.R.B. Rombouts ‘Hersenactiviteit in beeld’ geraadpleegd 06-02-17 via https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/19608 10

7


Afbeelding van een PET-scan. De verschillende gekleurde gebieden geven de mate van glucosegebruik aan van hersencellen van bepaalde hersengebieden en kunnen op die manier iets zeggen over de activiteit van bepaalde hersengebieden.

EEG Met EEG, wat staat voor elektro-encefalogram, worden elektroden op de hoofdhuid geplaatst. Hiermee worden grafieken uitgelezen die een afspiegeling van de elektrische activiteit in de hersenen zijn. Als een groep hersencellen dezelfde soort elektrische activiteit vertoont, en als deze cellen dezelfde oriëntatie hebben, dan is het totale signaal dat geproduceerd wordt sterk genoeg om aan de buitenkant van de schedel te worden opgevangen. De elektrische signalen die op deze manier gemeten worden, zijn dus altijd de som van de elektrische activiteit van duizenden tot miljoenen hersencellen.11 EEG-signalen zien eruit als golven: de elektrische stroompjes in hersencellen veranderen voortdurend de hoeveelheid spanning die ze creëren. Hersenactiviteit wordt bij deze methode gedefinieerd als golven die de mate van elektrische activiteit (impulsgeleiding) weergeven in een bepaald hersendeel.

Verschillende frequenties van EEG-golven. Fluctuatie van de hersenactiviteit De hersenen vertonen voortdurend een spontane activiteit met communicatie tussen neuronen, ook als we niet expliciet bezig zijn met het uitvoeren van een taak.12 Deze spontane activiteit wordt ook wel rustactiviteit genoemd. Dit proces gebruikt relatief veel

11

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/hersenscans-wat-meten-ze-nou-precies geraadpleegd op 24-10-16 12 Prof.dr. S.A.R.B. Rombouts ‘Hersenactiviteit in beeld’ geraadpleegd 06-02-17 via https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/19608 8


energie. Op het moment dat er iets extra’s gevraagd wordt van onze hersenen, zoals het oplossen van rekensommen, is de toename van het energiegebruik van de hersenen slechts een fractie van de energie die in rust gebruikt wordt.13 De spontane activiteit van de hersenen tijdens rust, die dus niet samenhangt met een specifieke taak of vraag van de omgeving, is belangrijk voor het functioneren van de hersenen. De relatief grote hoeveelheid energie die hiervoor gebruikt wordt speelt een rol bij onder andere processen als ‘spontane cognitie’ zoals dagdromen, een zogenaamde ‘stimulusonafhankelijke gedachte’, ook wel spontane gedachten genoemd. De spontane activiteit van de hersenen speelt vermoedelijk een nog grotere rol bij het onderhouden van de functionele organisatie van de hersenen.14 Dit zijn processen als het continu interpreteren van gegevens, het ervoor zorgen dat we gereed zijn om te reageren en het voortdurend voorspellen wat voor reactie eventueel nodig is als de omgeving daarom vraagt. Sommige gebieden in de hersenen vormen op een bepaald moment dezelfde fluctuatie in de hersenactiviteit. Deze gebieden noemen we ‘functioneel verbonden’. Door deze functionele connectiviteit is de spontane activiteit van de hersenen niet willekeurig, maar juist heel gestructureerd.15 Naar de rustactiviteit van de hersenen wordt ook wel verwezen als ‘The Brain’s Dark Energy’.16 Een groot internationaal onderzoek, waarin ook de Leidse universiteit participeerde, die gebruikt maakte van ‘resting state’ fMRI (fMRI gebruikt voor onderzoek naar de spontane hersenactiviteit), heeft aangetoond dat door ouderdom de functionele connectiviteit tussen bepaalde hersengebieden afneemt. Ook is aangetoond dat de spontane hersenactiviteit tussen man en vrouw verschillen. De spontane activiteit van vrouwen is groter dan de spontane activiteit van mannen.17 Hersenen in verband met rekenkundige vaardigheden Elk mens wordt geboren met een Approximate Number System (ANS), een systeem voor grove bepaling van aantallen. Het vormt de basis van het aanleren van rekenvaardigheid. Het gaat hierbij echt om een eenvoudig systeem, waar zelfs geen taal aan te pas komt. Niet alleen baby’s, maar ook dieren zoals apen, duiven en zelfs salamanders zijn in staat om aantallen van elkaar te onderscheiden. Het ANS is trainbaar. Het trainen ervan heeft een positief langetermijneffect op de rekenvaardigheid. De nauwkeurigheid van het ANS kan verschillen per individu. Sommige leerlingen hebben een beter ontwikkelt ANS vergeleken met andere leerlingen. De neurale basis van het ANS is te vinden is in de pariëtale kwab en dan meer specifiek in het horizontale segment van de intra pariëtale sulcus (IPS). Uit hersenonderzoek is gebleken dat de IPS bij bijna al het rekenen en verwerken van getallen en hoeveelheden betrokken is. Hoofdrekenen met grote getallen lijkt de IPS vooral voor zijn rekening te nemen, terwijl bij simpel hoofdrekenen met kleine getallen (9-5 = 4) vooral de Gyrus angularis, gepositioneerd op de grens van de temporale en pariëtale kwab, betrokken blijkt te zijn.18 Bij de rekentesten werden vooral relatief grote getallen gebruikt. De 13

idem idem 15 Raichle, Marcus(2006)The brain’s dark energy .Science. 315,10.1126. 1249 -1250 16 idem 17 idem 14

Eleen Dufourmont, Lynn Bourgeois, Tine Noyez, Evelien Roels en Annemie Desoete, Rekenen en taal: (Hoe zijn ze gerelateerd? Geraadpleegd 05-02-17 http://www.signet.be/uploads/artikels_signaal/signaal_83_2013_dufourmont.pdf 18

9


hersenactiviteit zal dus in het hersengebied van de IPS tijdens de rekentest relatief hoog zijn. Wanneer er een nieuw rekenprobleem wordt tegengekomen en er hard moet worden nagedacht voor een oplossing, vindt de meeste hersenactiviteit plaats in een gebied dat bekend staat als de rechter dorsolaterale prefrontale cortex.19 Dit is een van de plaatsen van het werkgeheugen. Het werkgeheugen speelt een rol bij onder andere actieve denkprocessen. Door oefening wordt dit deel van de hersenen vervolgens beter en sneller in het oplossen van soortgelijke problemen, maar als er verder niets gebeurt, verdwijnt die vaardigheid ook weer heel snel, vaak al binnen een paar dagen. Het meest verrassende is echter dat er, na intensief oefenen overdag, 's nachts tijdens de slaap ook veranderingen optreden in een ander hersengebied, de mediotemporale schors, die de locatie is van het middentermijngeheugen. Dat oefenen berust op veranderingen in de sterkte van synaptische contacten tussen neuronen in de hersenen. Oefening baart kunst, omdat door oefenen bestaande verbindingen versterkt en nieuwe verbindingen gevormd worden. Die nieuwe structuren zorgen ervoor dat het oplossen van de problemen die de dag tevoren nog zoveel moeite kostten, nu met veel minder inspanning gepaard gaat. Het werkgeheugen vertoont daarbij minder activiteit omdat het middentermijngeheugen een groot deel van het werk heeft overgenomen. De rekenvragen op de rekentesten waren allemaal van dezelfde aard (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) met als variabele de gekozen getallen. Gymnasium 1 leerlingen hebben (hoogstwaarschijnlijk) allemaal deze vier rekenvaardigheden onder de knie. Echter, de moeilijkheidsgraad van de rekenvragen gaat ver buiten de moeilijkheidsgraad van bijvoorbeeld de tafels of simpele optellingen. De stappen die een leerling moet ondernemen op de rekenvragen van de rekentest op te lossen zijn daardoor niet volledig geautomatiseerd (een leerling ziet snel dat 6 x 5 = 30, maar 9999/9 = 101 is niet zonder na te denken in een oogopslag te zien. Uitzonderingen daargelaten). Daarom zal de hersenactiviteit van de leerlingen het hoogst zijn in het hersengebied van het werkgeheugen in plaats van het middentermijngeheugen.

19

J, van de Craats. Hersenen en rekenen. geraadpleegd op 05-02-17 via https://didactiefonline.nl/blog/blonz/hersenen-en-rekenen

10


Hierboven een overzicht van de verschillende hersengebieden. Links is de voorkant van de hersenen, rechts de achterkant. Rechts op de afbeelding rond het Ips 2-gebied bevinden zich de IPS en de ANS. Vlak onder dit gebied ligt de Gyrus angularis, betrokken bij hoofdrekenen met kleine getallen. Het middentermijngeheugen ligt op de afbeelding onderin, bij het gtm3 gebied. Bij het werkgeheugen zijn meerdere gebieden betrokken, waaronder de gfs-gebieden links op de afbeelding. Hoge hersenactiviteit en EEG Zoals al eerder vermeld is bepaald de omgeving en de toestand waarin er verkeerd wordt, waarin de hersenen veel activiteit is en welke hersengebieden sterk met elkaar communiceren. De EEG methode geeft deze communicatie weer in de vorm van hersengolven. Deze hersengolven hebben allemaal een bepaalde frequentie, uitgedrukt in Hz. De frequentie van gemeten hersengolven geven informatie over de gemoedstoestand waarin de onderzochte persoon verkeert. Frequenties tussen bepaalde waarden vormen samen een categorie met specifieke lichamelijke en mentale processen.20

20

S. Bosman, De chemie van denken en bewustzijn TIG I jaargang 19|nr.3|2003 p 156 11


De vijf frequentiebanden van hersengolven in het volwassen electro- encephalogram (EEG): Delta (0.5-4.0 Hz), Theta (4-8Hz), Alfa (8-12 Hz), Beta & Gamma(12-60 Hz) Het hogere, bèta, frequentiegebied wordt ook wel onderverdeeld in drie gebieden: hoog-, midden- en laag bèta. Hoge bètagolven worden ook wel Gammagolven genoemd.

• Hoge Bèta of Gamma (30-60 Hz): Bij deze frequenties van hersengolven verkeert men in een hyper-alerte staat (hyperarousel). 40 Hz is belangrijk voor integratie van alle hersenfuncties en mogelijk ook voor intellect en zingeving. • Midden Bèta (15-30 Hz): Deze frequenties corresponderen met een normale wakende, alerte staat. Belangrijke processen die goed functioneren bij deze frequenties zijn: zintuiglijke waarneming, logisch denken, besluitvorming en actieve visualisatie (opzettelijke voorstellingen). • Lage Bèta (12-15 Hz): Staat van alerte ontspanning (vergelijk: een kat die een muis opwacht). Belangrijk voor motoriek en lichaamsgevoel; belangrijk voor onderlinge organisatie van de hersenfuncties in het algemeen; belangrijk voor alertheid en reactiesnelheid. • Alfa (8-12 Hz): Rond deze gemeten frequenties is er sprake van een ontspannenheid. Gunstig voor leren; niet denken; niet visualiseren; ontvankelijkheid en informatieopslag. • Thèta (4-8 Hz): Diepe meditatieve staat en lichte slaap. Spontane innerlijke beelden; dromen; staten van behagen en slaperigheid. • Delta (0.5-4.0 Hz): Diepe slaapstadia.21 De grenzen tussen de frequentiebanden willen nogal eens verschillen, omdat deze overgangen niet scherp zijn. Tijdens het maken van de rekentesten is het gebied rond de ANS en IPS in de hersenen actief. Daarnaast doet hoofdrekenen een groot beslag op je werkgeheugen. Voor hoofdrekenen zijn onder andere reactiesnelheid, alertheid en logisch denken belangrijk. Deze eigenschappen functioneren het beste bij een hersenactiviteit die correspondeert met de frequentie van bèta- hersengolven (zie hoge hersenactiviteit en EEG). Wat doet sporten met je lichaam en hersenen? Tijdens een inspanning is het lichaam erg actief. Dit is ook te merken, het hart gaat sneller pompen, de ademhaling versnelt, een goede mentale gesteldheid tijdens een inspanning, 21

idem p 156

12


het wordt warmer en er wordt gezweet. De hersenen zijn tijdens een inspanning ook erg actief. Zo moeten ze voor een goede coördinatie zorgen en veel regelsystemen in het lichaam sturen en ‘beheren’. Er zijn ook effecten na de inspanning merkbaar. Denk hierbij maar aan grotere spieren en het langer volhouden van de inspanning bij een volgende keer dat de inspanning verricht wordt. Kortom er gebeurt vrij veel in een lichaam tijdens een fysieke inspanning (sporten). Wat gebeurt er in het lichaam tijdens een inspanning? Een fysieke inspanning wordt niet alleen door skeletspieren zelf gemaakt, ook een goede samenwerking met zintuigen, zenuwen en hersenen is van belang om een goede coördinatie mogelijk te maken. Wanneer de hersenen een impuls naar de spieren sturen via zenuwen bijvoorbeeld naar de biceps zet dit een groep spiervezels in actie. Een spier zorgt voor beweging door middel van actine- en myosine filamenten. Bij een signaal door zo’n motorische zenuwtrekken de myosinefilamenten de actine filamenten naar zich toe, waardoor de spier een klein stukje verkort. De spieren kunnen zich meerdere malen verkorten afhankelijk van de sterkte van het signaal van de motorische zenuw. Door de verkorting trekken de skeletspieren aan de gewrichten waar ze aan verbonden zijn. Zo komt het gewricht in beweging. Het gewricht moet natuurlijk ook weer terug kunnen bewegen. Dit gebeurt niet doordat de desbetreffende spier bijvoorbeeld de biceps ontspannen. Het terug bewegen van het gewricht wordt gedaan door de tegengestelde spier (antagonist) in dit geval de triceps. De triceps zorgen er ook voor dat de biceps (agonist) weer uitgerekt worden. Een goede samenwerking van de antagonist en agonist zorgt uiteindelijk voor de bewegingen die gemaakt worden bij het sporten2223. Voor het trekken van de actine- door de myosinefilamenten is ATP (adenosine trifosfaat) nodig, dat is de energiebron voor elke cel. ATP wordt gevormd door de dissimilatie van brandstoffen. Voornamelijk de brandstof glucose, omdat dit het gemakkelijkst is, maar wanneer de voorraad glucose op is kunnen ook brandstoffen als vetten en eiwitten gebruikt worden. De dissimilatie wordt voor een gedeelte gedaan in het grondplasma, maar voornamelijk in de mitochondriën van een cel. Dissimilatie van brandstoffen kan zowel anaeroob (zonder zuurstof) als aeroob (met zuurstof) gedaan worden. De voorkeur ligt bij aerobe dissimilatie, omdat 1 glucose molecuul zo’n 36 ATP moleculen oplevert en anaerobe dissimilatie maar 2 ATP moleculen oplevert. Een goede toevoer van zuurstof en glucose is dus van groot belang voor een goede werking van de spieren bij het sporten24. Bij het leveren van de inspanning komt veel warmte vrij. Dit moet het lichaam zo snel mogelijk verlaten om de lichaamstemperatuur van 37 graden Celsius constant te houden, zodat enzymen hun taken optimaal kunnen uitvoeren. Er zijn verschillende manieren waarop deze warmte het lichaam kan verlaten. 22

Bijsterbosch, Jan en Wijk van, Peter. Nectar 3e editie biologie 5 vwo leerboek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv 23 Annemieke Hoogland ‘Zo werken je spieren’ geraadpleegd 06-10-2016 via https://www.gezondheidsnet.nl/spieren-en-gewrichten/zo-werken-je-spieren 24 Serkozy ‘Lichamelijke inspanning en verbranding’ geraadpleegd 06-10-2016 via http://sport.infonu.nl/diversen/22451-lichamelijke-inspanning-en-verbranding.html 13


1. Verdamping (zweten) 2. Geleiding 3. Stroming 4. Straling Ook de ademhaling draagt bij aan de warmteafgifte, omdat het de ingeademde lucht van de omgeving (die kouder is dan de lichaamstemperatuur) opgewarmd wordt. Een snellere en diepere ademhaling draagt niet alleen bij aan de warmteafgifte, maar draagt ook bij aan het zuurstof/koolstofdioxide transport.25 Wat is het effect van hartslagfrequentie en ademhalingsfrequentie op de fysieke inspanning? In het bloed, dat constant door ons lichaam stroomt en noodzakelijk is voor leven, bevinden zich onder andere rode bloedcellen. Rode bloedcellen bevatten per stuk wel 300 miljoen hemoglobine moleculen. Zo’n hemoglobine molecuul bevat op 4 verschillende plekken een ijzer(II)ion aan zo’n ijzer(II)ion kan zowel O2 als koolstofdioxide binden. Dus per hemoglobine molecuul kunnen 4 zuurstofatomen binden wat neer komt op 1,2 miljard zuurstofmoleculen per rode bloedcel!26 Zuurstof is in het lichaam volop nodig. Het zorgt voor 90% van de energie aanmaak in het lichaam en is dus de belangrijkste motor voor energie in de vorm van ATP en zoals eerder verteld is dit nodig voor de spieren die voor de inspanning verzorgen. Ook is zuurstof nodig voor uitwisseling van informatie in de hersenen en dus voor goede cognitieve prestaties. Het zuurstof wordt door hemoglobine moleculen voornamelijk gebonden in de haarvaten van de longen waar de concentratie O2 heel hoog ligt. Hiervandaan wordt het zuurstof via de bloedbanen vervoerd naar plekken waar zuurstof volop nodig is bijvoorbeeld bij de spieren waar de fysieke inspanning wordt geleverd. Hier laten de O2 moleculen los van het hemoglobine molecuul, door de hoge concentratie koolstofdioxide, en worden ze gebruikt voor de aanmaak van ATP(energie), waardoor de spieren dus kunnen bewegen en de inspanning kunnen leveren. De koolstofdioxide moleculen die vrijkomen bij de aanmaak van ATP binden aan de hemoglobine moleculen en wordt voor een gedeelte weer losgelaten bij de longen waar het uitgeademd wordt en het lichaam dus weer verlaat en waar de zuurstof moleculen weer gebonden worden27. Hoe zwaarder en langduriger de fysieke inspanning, hoe meer zuurstof en brandstof er nodig is om de spieren te voorzien van energie, waardoor die inspanning geleverd kan blijven worden. De brandstofvoorraad kan aangevuld worden door middel van het eten van koolhydraatrijk voedsel. De verhoogde toevoer van zuurstof wordt door het lichaam zelf geregeld. Dit wordt gedaan door de verandering in hartslagfrequentie en 25

Hoe vindt warmte afgifte plaats bij de mens, geraadpleegd op 06-10-2016 via http://www.leerwiki.nl/Hoe_vindt_warmteafgifte_plaats_bij_de_mens https://www.startpagina.nl/v/wetenschap/biologie/vraag/254698/dier-mens-ademhalingwarmte-afstaan 26 Bijsterbosch, Jan en Wijk van, Peter. Nectar 3e editie biologie 5 vwo leerboek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv 27 idem 14


ademhalingsfrequentie. Wanneer de fysieke inspanning langer duurt en zwaarder wordt, zorgt het lichaam er zowel voor dat de ademhalingsfrequentie hoger wordt, wat zorgt voor een snellere opname van zuurstof en een snellere afgifte van koolstofdioxide, een diepere ademhaling, wat weer zorgt voor een grotere opname van zuurstof moleculen en een grotere afgifte van koolstofdioxide moleculen. Ook zorgt het lichaam ervoor dat de hartslagfrequentie omhoog gaat. Dit heeft weer als gevolg dat het bloed dat het zuurstof bevat sneller en in grotere mate bij de spieren terecht komt. In het hart neemt ook het volume bloed per hartslag toe, het slagvolume, waardoor er ook meer zuurstof getransporteerd wordt naar de spieren. Ook wordt er bij een fysieke inspanning procentueel meer bloed naar de spieren gepompt dan in rustende toestand, waardoor er weer efficiënter gebruik wordt gemaakt van de aanwezige zuurstof. De ademhaling en hartslag veranderingen is niet iets waar jezelf controle op hebt. Het wordt namelijk geregeld door het autonome zenuwstelsel28. Het hart pompt per hartslag ongeveer 70 ml bloed in het lichaam en de frequentie van het aantal hartslagen per minuut ligt tussen de 70-80 slagen. Dit komt neer op ongeveer 5 L/minuut. Hiervan gaat 15% naar de hersenen wat neerkomt op 750 ml en 15-20% naar de spieren wat tussen de 750 ml en 1000 ml ligt. Bij een zware fysieke inspanning kan het aantal slagen oplopen tot 180/minuut wat er samen met een groter slagvolume voor zorgt dat er ongeveer 25 bloed/minuut door het hart gepompt wordt. Hiervan gaat 80-85% naar de spieren wat neerkomt op 20000 mL-22500 mL. Er gaat 3-4% naar de hersenen wat neerkomt op 750 mL- 1000 mL. Er valt dus te zien dat er veel en veel meer bloed richting de spieren gaat bij een inspanning. Wat ook opvalt is dat er lichtelijk meer bloed naar de hersenen gaat bij een zware inspanning29.

Wat zijn de blijvende effecten van fysieke inspanningen op lichaam en hersenen? Sporten/fysieke inspanningen zorgen er in de hersenen voor dat het motorische centra uitgebreid wordt met nieuwe neuronen en verbinding. Het motorische centra van het brein speelt ook een belangrijke rol in de verbindingen en overlappingen met het cognitieve gedeelte van het brein. Dus door regelmatig te sporten wordt het cognitieve vermogen ook getraind. Uit studies is wel gebleken dat het meer sporten men niet gelijk slimmer maakt. Zo bleek uit een studie waarin muizen die veel meer bewegen meer neuronen aanmaken in de hypocampus (gebied in de hersenen betrokken bij je geheugen). Het juist ontlopen van sporten zorgt er daarentegen wel sterker voor dat men ‘dommer’ wordt. Ook is er een verschil in de soort inspanning die goed is voor het brein. Zo zorgt een fysieke inspanning gericht op de kracht van de spieren voor een beter vermogen van het visuele centra van het brein en zorgt duursport voor de verbale stimulatie van het brein.30 Zoals eerder vermeld gaat er tijdens een fysieke inspanning meer bloed door het lichaam door het meer en sneller pompen van het bloed door het hart. Het hart is een spier en deze traint men hierbij dus ook. Dit zorgt ervoor dat het hart in rustende toestand dus minder hard hoeft te ‘werken’ ook wordt het hart veel efficiënter zowel tijdens de inspanning als tijdens de 28

idem idem 30 Wat doet sporten met ons brein? Geraadpleegd 28-12-2016 via http://www.optimaalsporten.nl/sporten/wat-doet-sporten-met-ons-brein.asp 29

15


rustende toestand. Krachtige en langdurige inspanningen over een langere tijd zorgen voor de opbouw van haarvaten in de desbetreffende spieren. Naast het feit dat de spier hierdoor sneller en efficiënter kan functioneren zorgt het ervoor dat de bloeddruk afneemt. De hierboven beschreven positieve effecten van sporten op het hart- en bloedvatenstelsel zorgen ervoor dat de conditie verbetert en men dezelfde inspanning steeds langer kan volhouden. Duurinspanningen zorgen naast de aanmaak van nieuwe haarvaten in de desbetreffende spieren ook voor de stimulatie van de aanmaak van nieuwe zenuwen in deze spieren, wat voor een snellere en beter gecoördineerde beweging zorgt. Ook zorgt duursport voor een betere reactiesnelheid op eenvoudige cognitieve taken (reageren op een signaal) als op complexe cognitieve taken (keuze maken uit meerdere signalen) en verbetert het, het leeren concentratievermogen.3132 Als er meerdere keren per week langdurige fysieke inspanningen gericht op kracht verricht wordt, verandert de lichaamsbouw. Het lichaam wordt veel gespierder door spieropbouw die plaatsvindt door de belasting op deze spieren. Andere positieve effecten van krachtsinspanningen zijn het tegengaan van botontkalking (osteoporose) door een grotere botdichtheid en het voorkomen van blessures door de sterkere spieren. Ook neemt het reactievermogen toe en wordt men leniger en sneller.3334 Het leveren van fysieke inspanningen op zich is ook goed voor de mentale gesteldheid van een persoon. Alhoewel dit lastig aan te tonen is kan er vaak wel gesteld worden dat een persoon zich mentaal beter/goed voelt na het leveren van een inspanning. Het kan angst, stress, depressies en onzekerheid laten afnemen ook zorgt het voor een beter zelfbeeld en een betere nachtrust.35 Teveel en/of te lang sporten/fysieke inspanningen leveren is ook weer niet goed voor het lichaam. Intensief sporten zorgt ervoor dat er veel energie wordt verbruikt. Hierbij komen veel radicalen (zeer reactieve stoffen) vrij die kunnen binden aan cholesterol. Dit kan neerslaan in de bloedvaten wat voor atherosclerose kan zorgen en je cellen beschadigen. Het lichaam kan deze radicalen tijdens een intensieve inspanning een uur lang opvangen, maar hierna zijn ze dus gevaarlijk voor het lichaam. Ook kan men door een te grote en te

31

Wat voor positieve effecten heeft beweging op je lichaam, geraadpleegd 28-12-2016 via https://www.nlbewustgezond.nl/wat-voor-positieve-effecten-heeft-beweging-op-jelichaam/ 32 Gerald ‘Hardlopen: voordelen voor de mentale gezondheid’ geraadpleegd 28-12-2016 via http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/lifestyle/88934-hardlopen-voordelen-voor-dementale-gezondheid.html 33 Matthijn ‘De positieve effecten van krachttraining op je gezondheid’ geraadpleegd 28-122016 via https://www.nlbewustgezond.nl/de-positieve-effecten-van-krachttraining-op-jegezondheid/ 34 De positieve effecten van krachttraining, geraadpleegd 28-12-2016 via http://plazilla.com/page/4294979921/de-positieve-effecten-van-krachttraining 35 Chezue ‘Krachttraining als lifestyle de positieve effecten’ geraadpleegd 28-12-2016 via http://sport.infonu.nl/diversen/47428-krachttraining-als-lifestyle-de-positieve-effecten.html 16


lange inspanning door de energievoorraad heen raken wat gevaarlijk is voor de gezondheid.36 Bovendien kan fysieke inspanningen leveren slecht zijn voor de mentale gesteldheid. Zo kan men depressief raken van het feit dat men niet de gewenste lichaamsvorm bereikt door het sporten. Bijvoorbeeld iemand die een gespierd lichaam wil hebben, maar dit maar niet voor elkaar krijgt. Men kan ook oververmoeid raken. Wat zijn cognitieve prestaties? De term cognitie komt van het Latijnse woord cognoscere, wat kennen of weten betekent.37 Afhankelijk van de context kan het staan voor kennis, een overtuiging, denkvermogen, het vermogen om dingen te leren, onthouden en uitwisselen van kennis. In de psychologie wordt met cognitie het vermogen om kennis op te nemen en verwerken bedoeld, maar ook zaken als waarnemen, denken, taal, rekenen, bewustzijn, geheugen, aandacht en concentratie behoren tot het begrip cognitie. Het is dus een veelomvattend begrip. Cognitieve vermogens en vaardigheden Cognitieve vaardigheden of vermogens hebben te maken met de mate waarin iemand in staat is om kennis en informatie op te nemen en te verwerken. Bij het verwerken van informatie spelen allerlei mentale processen een rol. Natuurlijk is het geheugen nodig, maar ook taal, oriĂŤntatie, aandacht en het vermogen om problemen op te lossen, concepten te vormen en dingen voor je te zien. Daarnaast zijn redeneren, rekenen, lezen en schrijven, plannen maken en initiatieven nemen cognitieve functies. Er wordt ook wel gesproken van cognitieve prestaties, omdat sommige cognitieve functies, waaronder rekenen, een meetbaar resultaat kunnen opleveren in de vorm van een cijfer bijvoorbeeld. Cognitieve vaardigheden en functies worden voortdurend gebruikt. Sommige cognitieve functies worden pas actief op het moment dat de omgeving daarnaar vraagt: het hersengebied voor de cognitieve functie rekenen wordt pas actief op het moment dat een persoon een rekenvraagstuk waarneemt. Andere cognitieve vaardigheden/vermogens zijn actief zonder invloed van de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn het geheugen en bewustzijn. Bij bewust actieve cognitieve functies vindt er een toename van de hersenactiviteit plaats bij de hersengebieden die betrokken zijn bij de gevraagde cognitieve functie, terwijl onbewust actieve cognitieve functies, zoals bewustzijn, kunnen plaatsvinden doordat de hersenen een zekere rustactiviteit bezit (zie deelvraag over hersenactiviteit). Cognitieve functies zijn verwant aan wat we 'intelligentie' noemen (zie deelvraag over intelligentie). Als kind worden de cognitieve functies ontwikkeld. Hoe goed deze ontwikkeld worden, is grotendeels genetisch bepaald.38

36

Sport soms ongezond geraadpleegd 28-12-2016 via https://www.leontien.nl/artikel/2266/leontiennl/fit_en_bewegen/sport_soms_ongezond.as px 37

38

https://www.gezondheidsnet.nl/hersenen-en-geheugen/cognitief-wat-betekent-dat

idem 17


Cognitieve stoornissen Bij het ouder worden gaan de cognitieve functies achteruit. Als dat heel snel of in hevige mate gebeurt, spreken we van een cognitieve stoornis. Een aangetast denkvermogen bij ouderen noemen we ook wel mild cognitive impairment (MCI).39 Mensen met MCI kunnen moeilijkheden hebben met het herinneren van recente gebeurtenissen en informatie. Ook kunnen ze problemen hebben met taal, denken en beslissingen nemen. Mensen met MCI lopen een grotere kans om te gaan dementeren. Cognitieve problemen kunnen voorkomen na een beroerte of psychose, bij hart- en vaatziekten, drugsgebruik of een depressie en bij mensen die meerdere aandoeningen hebben. Ook kinderen kunnen vanwege cognitieve problemen moeite met leren hebben. Er zijn verschillende testen waarmee bijvoorbeeld een neuropsycholoog kan vaststellen of er iets mis is met de cognitieve functies. Wat is het verband tussen sportiviteit en het IQ van mensen? Intelligentie Intelligentie stamt af van het latijnse begrip ‘intelligentia’ wat letterlijk ‘verstand, inzicht en begrip’ betekent40. Maar wat is intelligentie eigenlijk? Het is een lastig begrip om precies te definiëren want er zijn veel verschillende soorten van intelligentie. Iedereen kan het begrip anders interpreteren en voor elke cultuur kan er iets anders onder intelligentie worden verstaan. Op google staan er tal van verschillende definities van intelligentie waaronder: ‘eigenschap dat je moeilijke dingen snel begrijpt’, ‘het vermogen om je verstand te gebruiken’, vaardigheid om problemen op te lossen’ en ‘begripsvermogen’. Veel wetenschappers, waaronder psychologen hebben een lange tijd onderzoek gedaan naar wat intelligentie is en hoe het begrip nou precies gedefinieerd kan worden. Hoogleraren Resing en Drenth hebben in 2007 een definitie opgesteld: “intelligentie is het geheel van cognitieve of verstandelijke vermogens dat nodig is om kennis te verwerven en daar op een goede wijze gebruik van te maken, teneinde problemen op te lossen die een vast omschreven doel en structuur hebben.”41 Voordat deze alomvattende stelling voorgesteld is, is daar heel wat onderzoek aan vooraf gegaan. In 1983 is de meervoudige intelligentietheorie door de Amerikaanse psycholoog Howard Gardner geïntroduceerd. Howard Gardner beweert dat er niet één soort van intelligentie is, maar dat het kan worden verdeeld in negen verschillende soorten. Hij is de grondlegger van de theorie met de negen verschillende soorten intelligentie, deze soorten worden hieronder voorgesteld42:

39

https://www.gezondheidsnet.nl/hersenen-en-geheugen/cognitief-wat-betekent-dat

40

M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands geraadpleegd op 30-09-16 via http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/intelligent 41 Resing, W., & Drenth, P. (2007). Intelligentie: weten en meten. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds geraadpleegd op 30-09-16 42 Monique P.S. de (2010, oktober 9). Meervoudige intelligentie Howard Gardner. Geraadpleegd 30-09-16 via http://www.ikleerinbeelden.nl/beelddenkenconcepten/meervoudige-intelligentie-howard-gardner/ 18


Verbaal/linguïstische intelligentie (taalslim), deze mensen richten zich vooral op taal (lezen, luisteren, schrijven en spreken)

Logisch/mathematische intelligentie (rekenslim), deze mensen hebben belangstelling voor cijfers (vermogen om problemen op te lossen en verbanden te vast te stellen) Visueel/ruimtelijke intelligentie (beeldslim), deze mensen hebben belangstelling voor ontwerpen, tekenen en ordenen en vaak goed richtingsgevoel (doeopdrachten)

Muzikaal/ritmische intelligentie (muziekslim), deze mensen hebben belangstelling voor muziek en een goed gevoel voor ritme, maat en patronen (auditief)

Lichamelijke/kinesthetische intelligentie (beweegslim), deze mensen houden van lichamelijke activiteiten, praktische opdrachten en acteren (lichaamstaal, beweging en gebaren)

Interpersoonlijke intelligentie (samenslim), deze mensen houden van het werken met, zorgen voor en leren met anderen (samenwerking)

Intrapersoonlijke intelligentie (zelfslim), deze mensen houden van stilte, herinneringen, afzondering en eigen gedachten (individueel)

Natuurgerichte intelligentie (natuurslim), deze mensen voelen zich aangetrokken tot planten, dieren en natuurlijke fenomenen en kunnen daardoor goed en snel overeenkomsten en verschillen waarnemen.

19


Ook heeft Gardner een definitie van intelligentie voorgesteld: “ Intelligentie is de toepassing van cognitieve vaardigheden en kennis om problemen op te lossen, te leren en om doelen te bereiken die door het individu en de cultuur worden gewaardeerd.” Deze definitie wordt wereldwijd gebruikt en geaccepteerd44. Intelligentie Quotient Hoe intelligent is iemand daadwerkelijk? Om dat te kunnen meten is een manier ontwikkeld waarmee de intelligentie gemeten kan worden. Dat is echter zeer ingewikkeld omdat de intelligentie van veel verschillende factoren afhangt en het begrip intelligentie nog wel eens verward wordt met andere begrippen. Een voorbeeld van zo’n verwarring is wijsheid en intelligentie. Deze mogen niet door elkaar worden gehaald, ze hebben wel degelijk een andere betekenis. Bij wijsheid gaat het over de kennis die een mens beschikt en bij intelligentie gaat het om het toepassen van die kennis. Als een kind naar het journaal luistert wordt het wijzer, maar niet intelligenter45. De maat die aangeeft hoe intelligent iemand is noemt men het IQ46. Hierboven een weergave van een IQ-schaal. Indien er een test wordt IQ is de afkorting van Intelligentie afgenomen kan de uitkomst naast deze schaal worden gelegd. Het 43 Quotient. Het IQ wordt uitgedrukt gemiddelde IQ ligt rond de 100. Wie weet ben jij de een supergenie! in een getal. Om het IQ te meten zijn er veel verschillende soorten testen ontwikkeld. Deze is voor het eerst in het begin van de 20e eeuw ontwikkeld door de Franse psycholoog Alfred Binet47. Hij had een intelligentietest ontwikkeld waarbij mensen vooral werden beoordeeld op het logisch redeneren, het kopiëren van patronen en het 43

. Wat is het hoogste IQ dat er is? Geraadpleegd op 30-09-16 via http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/iq-wat-is-het-hoogste-iq-dat-er-is 44 Sanne (1985). Wat is intelligentie? Geraadpleegd op 30-09-16 via http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/43332-wat-is-intelligentie.html 45 Gorm Palmgren, P.S. de (2010) Wat is intelligentie? Geraadpleegd op 30-09-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/wat-is-intelligentie 46 Gorm Palmgren, P.S. de (2015). Wat is IQ? Geraadpleegd op 30-09-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/intelligentie-wat-is-iq 47 Gorm Palmgren, P.S. de (2010) Wat is intelligentie? Geraadpleegd op 30-09-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/wat-is-intelligentie 20


classificeren van voorwerpen. Toen Alfred Binet stierf is Lewis Terman met het idee gekomen om de test verder te ontwikkelen en intelligentie te meten met een quotiënt. In 1916 is de eerste test verschenen voor het meten van intelligentiequotiënten: de Stanford-Binet intelligentieschaal en de basis van deze test maakt nog steeds een groot deel uit van de hedendaagse intelligentietesten48. Hedendaags zijn alle testen gebaseerd op logische, ruimtelijke en verbale intelligentie. De testen zijn op deze drie soorten intelligentie gebaseerd omdat gebleken is dat de logische, ruimtelijke en verbale vaardigheden minder goed zijn indien er lager wordt gescoord op een IQ test. Echter betekent een lage test niet meteen dat iemand niet intelligent is. Iemand kan ontzettend goed zijn in toneelspelen, ongelooflijk muzikaal zijn of hartstikke mooi kunnen schilderen en met die talenten succesvol worden. De Britse psycholoog Charles Spearman kwam er in 1923 achter dat IQ test waarin één vaardigheid wordt getest, ondanks dat er veel verschillende soorten intelligenties zijn, toch relatief betrouwbaar is. Hij beweert dat de kans groot is dat je, als je op één bepaalde soort intelligentietest goed scoort, ook de neiging hebt om het goed te doen op andere testen, ondanks het feit dat daar andere vaardigheden worden getest. Met deze ontdekking introduceerde hij ‘general intelligence‘ ook wel algemene intelligentie of G-factor. De g-factor is verantwoordelijk voor de algehele prestaties op de testen van het geestelijk vermogen. Dit houdt in dat er een intelligentiefactor is waarop alle cognitieve vaardigheden gebaseerd zijn. De g-factor kan worden vergeleken met sportiviteit. Als iemand extreem goed kan voetballen, betekent dat niet meteen dat diegene ook ontzettend goed kan dansen. Omdat deze persoon toch heel fit is en goed kan lopen zou deze waarschijnlijk toch beter presteren op sportieve activiteiten dan iemand die minder gecoördineerd is. Op deze manier zal iemand die beschikt over een hoog ruimtelijk inzicht waarschijnlijk hoger scoren op een rekenvaardigheid test, dan iemand met een lager ruimtelijk inzicht indien ze over het algemeen niet heel goed zijn in rekenen49. Erfelijkheid en geslacht Vaak krijgen slimme ouders, slimme kinderen en minder slimme ouders ook iets minder slimme kinderen, hoe kan dat? Intelligentie is voor een relatief groot deel erfelijk. Echter lopen de percentages over hoeveel procent van de intelligentie erfelijk is nog erg uiteen van 40 tot 90%. Molecular Psychiatry meldt dat 51 procent van het vermogen om out of the box te denken wordt bepaald door het DNA, maar ook een groot deel is afhankelijk van de

48

Wie vond de IQ-test uit? Geraadpleegd op 30-09-16 http://wibnet.nl/intelligentie/iq-wievond-de-iq-test-uit 49 Kendra Cherry, P.S. de (2016). What is general intelligence? Geraadpleegd op 30-09-16 via https://www.verywell.com/what-is-general-intelligence-2795210 21


omstandigheden5051. Amerikaanse neuroloog Richard Haier en zijn collega’s van de University of California, Irvine hebben een experiment gedaan. Er is een verschil tussen de intelligentie van mannen en vrouwen. Mannen zijn over het algemeen beter in wiskundige - en rekenkundige vaardigheden. Ook beschikken mannen over een beter ruimtelijk inzicht en daarmee het vermogen om voorwerpen ergens te plaatsen en in hun hoofd om te draaien. Daarentegen zijn vrouwen taalvaardiger dan mannen. Vrouwen zijn in staat zich beter uit te drukken dan mannen en begrijpen de verbanden tussen verschillende woorden en zinnen beter. Ook hebben vrouwen een beter geheugen, zo onthouden vrouwen na een gebeurtenis beter wat er zich heeft afgespeeld dan mannen. Deze waarnemingen kunnen verklaard worden. De intelligente mannen waarmee dit onderzoek is gedaan hebben een goed ontwikkelde grijze stof in de pariëtale kwab (in grote hersenen, onder andere ruimtelijk denken). De intelligente vrouwen bevatten een goed ontwikkelde grijze en witte stof in de frontale kwab (voorin grote hersenen, onder andere aansturing willekeurige bewegingen). 52 Training van intelligentie Het brein is continue in ontwikkeling53. Vanaf de eerste woorden is het brein al aan het ontwikkelen en wordt iemand steeds intelligenter tot aan de puberteit. Elk schooljaar groeit het IQ gemiddeld met vijf punten. Er wordt weleens gezegd dat de intelligentie na de puberteit niet meer kan groeien en dat er dan alleen dingen bij geleerd kunnen worden. Echter is na de puberteit de ontwikkeling van intelligentie niet onmogelijk. Het brein kan getraind worden. Dat kan door continu uitdagingen te blijven zoeken en het brein te blijven gebruiken, hoe langer men dat blijft doen hoe langer men fit en intelligent blijft. Ook voeding kan invloed hebben op het gebruik van de hersenen. Een voorbeeld van een voedingsmiddel is visolie. Visolie bevat omega-3 vetzuren. Omega-3 vetzuren zorgen voor de opbouw van weefsels in het lichaam en stimuleren het verloop van processen. De hersencellen kunnen beter contact met elkaar leggen (het leggen van verbindingen) en sturen de prikkels beter door. Omega- 3 vetzuren bevindt zich in plantaardige oliën. Maar niet alleen Omega-3 vetzuren zorgen voor een betere ontwikkeling van het brein. Cholesterol, verzadigde vetten en B- en C- vitaminen hebben een belangrijke rol in de ontwikkeling. Deze stoffen krijgt men over het algemeen veel meer binnen dan omega-3 vetzuren54.

50

de (2011). ‘ Helft intelligentie wordt bepaald door ouders’. Geraadpleegd op 04-11-16 via http://www.nu.nl/wetenschap/2586646/helft-intelligentie-wordt-bepaald-ouders.html 51 Asha ten Broeke, P.S. de (2010). Intelligentie. Geraadpleegd op 04-10-16 via https://www.nemokennislink.nl/publicaties/intelligentie 52 Gorm palmgen, P.S. de (2010). Intelligentie verschilt per geschlacht. Geraadpleegd op 0510-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/intelligentie-verschilt-per-geslacht 53 Intelligentie kun je verhogen. Geraadpleegd op 05-10-16 http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/120610-intelligentie-kan-je-verhogen.html 54 Nienke Tode – Gottenbos, P.S. de (2013). VISOLIE: HOE WIJS WORD JE WERKELIJK VAN OMEGA 3? Geraadpleegd op 05-10-16 http://kiind.nl/article581/ 22


Sporten en intelligentie Iemand die intensief beweegt, ervaart een verbetering van de cognitieve functies. Indien iemand een half uur een cognitieve inspanning heeft geleverd, is het reactievermogen sneller en het geheugen beter. Dit is gebleken uit onderzoeken met verschillende groepen kinderen en uit scans. Er is te zien dat in de prefrontale cortex (dat is het voorste deel van de hersenen) de hoeveelheid en dichtheid van de witte stof toeneemt door beweging en hoe meer witte stof, hoe sneller de informatieoverdracht55. Ook is uit een recent onderzoek (informatie verkregen via Online Courses) gebleken dat sporten de mens slimmer maakt. Regelmatig sporten zorgt ervoor dat de groei van hersencellen wordt gestimuleerd. Er is een experiment uitgevoerd met muizen. De hippocampus (deel van de hersenen dat geassocieerd wordt met leren en het geheugen) wordt verdubbeld bij muizen die 4,8 kilometer per dag rennen. Uit een onderzoek bij schoolkinderen is gebleken dat 40 minuten per dag bewegen het IQ gemiddeld met 3,8 punten verhoogt en bij kinderen die niet bewegen het IQ niet verbeterd. Met 6th graders is ook een experiment uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de fitste kinderen gemiddeld 30% hoger scoren dan gemiddelde leerlingen op een test en de minst sportieve kinderen 20% lager scoren dan gemiddelde leerlingen. Een ander experiment laat zien dat kinderen die een sport beoefenen waarbij kracht nodig is een verbetering van 20% laten zien in de vakken wiskunde, science, Engels en sociale vakken naarmate zij ouder worden. 56 Kortom er zijn verschillende factoren die invloed hebben op de intelligentie van de mens. Het brein kan getraind worden door het frequent te blijven gebruiken. Ook bepaalde voedingsstoffen hebben invloed. Bovendien zijn er onderzoeken uitgevoerd waaruit gebleken is dat sporten de mens slimmer maakt. Echter, dit is gebaseerd op enkele experimenten.

55

idem Staff Writers, P.S. de (2012). Fitter Body, Fitter Brain: How Working Out Can Make You Smarter http://www.onlinecollegecourses.com/2012/08/27/exercise-makes-you-smarter/ 56

23


Onderzoek Werkwijze Allereerst zijn er twaalf proefpersonen gezocht, de helft meisjes en de helft jongens. Deze proefpersonen hebben allemaal dezelfde sportactiviteit gedaan. Na de uitvoering hebben zij direct een cognitieve test gemaakt, een uur na de inspanning hebben zij dezelfde soort test weer gemaakt en vervolgens na twee uur weer. Voorafgaand aan de test is van elke proefpersoon het hartritme en de bloeddruk gemeten om deze resultaten met onze verwachtingen te vergelijken. Voor het maken van de cognitieve test krijgen de proefpersonen twee minuten, is de tijd om, dan worden de testen ingenomen. De testen die zijn afgenomen zijn van gelijkwaardig niveau, maar wel verschillend. De resultaten worden nagekeken en genoteerd. Op deze manier kan worden gekeken op welk tijdstip na de inspanning het best gepresteerd wordt. Om de twaalf proefpersonen zo nauwkeurig mogelijk te selecteren en zoveel mogelijk rekening te houden met de verschillende factoren is binnen een klas een enquête afgenomen. In de enquête zijn verschillende vragen gesteld zoals: - Beoefen je een sport? Zo ja, wat voor sport en hoeveel uur per week? - Hoeveel maaltijden eet jij op een dag? En waar bestaan de maaltijden dan uit? - Hoe oud ben je? - Hoeveel uur slaap jij gemiddeld per nacht? De vragen die in de enquête gesteld worden zijn gebaseerd op de verschillende factoren die mogelijk invloed kunnen hebben op het eindresultaat van het onderzoek. Deze enquête is bijgevoegd in bijlage 1. Eerst is een blanco-proef gedaan, daarna is het experiment in duplo uitgevoerd. Hiervoor zijn drie verschillende data gepland waarop met dezelfde twaalf proefpersonen drie keer de testen zijn afgenomen. Op de eerste datum zal de blanco-proef plaatsvinden. Er zal ‘s ochtends geen sportactiviteit worden gedaan. Op de tweede datum zal eerst met dezelfde proefpersonen een sportactiviteit worden gedaan en na de sportactiviteit worden er meteen (nul uur), na één uur en na twee uur rekentestjes afgenomen. Op de derde datum zal precies hetzelfde als op de tweede datum worden gedaan met dezelfde proefpersonen. Er zijn drie blanco-testen (0-meting) afgenomen op 3-11-2016 in de vorm van rekentesten bestaande uit twintig vragen die in twee minuten worden beantwoord. Deze rekentesten zijn afgenomen op de tijdstippen t1, t2 en t3. Een voorbeeld van een rekentest is onderaan bijgevoegd in bijlage 2. Vervolgens zijn bij diezelfde proefpersonen vergelijkbare rekentesten afgenomen op drie verschillende tijdstippen (t1, t2 en t3) na een fysieke inspanning. Deze fysieke inspanning is afgenomen in de vorm van een maximale shuttleruntest. Er is gekozen voor een shuttleruntest omdat op deze manier elke proefpersoon het maximale uit zichzelf haalt en dat belangrijk is om betrouwbare resultaten te verkrijgen. Deze rekentesten hebben dezelfde opzet als de rekentesten bij de blanco-proef. De tijdstippen van de drie rekentesten komen overeen met de tijdstippen van de drie blanco-testen.

24


Het moment van fysieke inspanning à 12:00/12:30 Test 1 (t1): direct na de inspanning à 12:30/12:40 Test 2 (t2): één uur na de inspanning à 13:30/13:40 Test 3 (t3): twee uur na de inspanning à 14:40/14:50 Dit experiment is in duplo uitgevoerd op zowel 18-11-2016 als op 25-11-2016. Er is dus een interval van een week.

25


Resultaten en verwerking Allereerst zijn de enquêtes nagekeken en op basis daarvan zijn de zes jongens en zes meisjes geselecteerd. Voorbeelden van deze ingevulde enquêtes zijn bijgevoegd in bijlage 3. De resultaten van de rekentesten zijn nagekeken en verwerkt in tabellen. Voorbeelden van deze ingevulde rekentesten door een jongen en een meisje zijn bijgevoegd in bijlage 3. De resultaten van de testen die gemaakt zijn, zijn in tabellen de tabellen hieronder weergegeven. Bij elke onderzoeksdag horen twee tabellen, in de eerste tabel staan de aantal vragen die een proefpersoon goed gemaakt heeft op een bepaald tijdstip genoteerd en in de tweede tabel staat de gemeten bloeddruk en hartslag op een bepaald tijdstip. Voor het gemak hieronder nog een keer het tijdstip van de verschillende testen. Het moment van fysieke inspanning à 12:00/12:30 Test 1 (t1): direct na de inspanning à 12:30/12:40 Test 2 (t2): éen uur na de inspanning à 13:30/13:40 Test 3 (t3): twee uur na de inspanning à 14:40/14:50

26


Tabel 1: testdag 1 (03-11-2016) zonder inspanning (blancoproef) Aantal opgaven goed van de 20 vragen binnen 2 minuten.

Persoon (Jongen/Meisje)

Test 1

Test 2

Test 3

1 (J)

4

3

4

2 (J)

10

11

9

3 (J)

12

9

5

4 (J)

11

12

15

5 (J)

6

11

12

6 (J)

19

20

20

7 (M)

6

9

9

8 (M)

11

6

9

9 (M)

10

8

8

10 (M)

7

5

5

11 (M)

10

10

11

12 (M)

5

4

4

Toelichting: Er valt in de tabel te te zien hoe de personen presteerden op de rekentestjes (aantal goed beantwoorde vragen) op de verschillende tijdstippen. Ook valt het geslacht te zien een (M) betekent een meisje en een (j) betekent een jongen.

27


Tabel 2: testdag 1, bloeddruk en hartslag Persoon (J/M)

Bloeddruk(bove Bloeddruk ndruktest 2 onderdruk) test 1

Bloeddruk test 3

Hartslag test 1

Hartslag test 2

Hartslag test 3

1 (J)

103-68

102-67

106-75

65

63

81

2 (J)

110-73

104-73

105-67

75

76

89

3 (J)

129-65

117-78

99-74

75

81

76

4 (J)

123-81

125-87

119-83

85

83

92

5 (J)

109-66

116-68

120-38

56

55

69

6 (J)

108-69

120-73

118-84

61

57

77

7 (M)

109-70

110-72

111-60

64

67

58

8 (M)

105-81

121-70

118-83

82

78

71

9 (M)

95-64

78-65

103-58

82

69

99

10 (M)

135-101

136-89

147-81

85

80

83

11 (M)

99-73

95-65

105-67

68

69

63

12 (M)

123-89

123-83

139-75

86

85

103

Toelichting: in deze tabel valt te zien wat de bloeddruk en de hartslag van de verschillende personen was tijdens deze eerste testdag, verdere verwerking van deze gegevens komt in latere grafieken en tabellen naar voren.

28


Tabel 3: Testdag 2 (28-11-2016) met inspanning (shuttlerun-test)

Persoon (J/M)

Test 1

Test 2

Test 3

1 (J)

6

5

2

2 (J)

12

10

12

3 (J)

6

9

11

4 (J)

13

12

12

5 (J)

11

13

12

6 (J)

17

20

20

7 (M)

8

6

7

8 (M)

10

10

7

9 (M)

10

6

11

10 (M)

5

4

7

11 (M)

11

12

13

12 (M)

6

6

2

Toelichting: in deze tabel valt te zien hoeveel vragen de verschillende personen goed hadden gemaakt op verschillende tijdstippen op de 2e testdag waar wel een fysieke inspanning vooraf was gedaan. Verdere verwerking van de gegevens valt te zien in tabel 8 en grafiek 1.

29


Tabel 4: testdag 2, bloeddruk en hartslag

Persoon (J/M)

Bloeddruk(bov endrukonderdruk) test 1

Bloeddruk test 2

Bloeddruk test 3

Hartslag test 1

Hartslag test 2

Hartslag test 3

1 (J)

137-74

121-48

104-64

97

70

62

2 (J)

112-74

94-46

97-68

121

103

88

3 (J)

140-88

121-78

86-75

130

106

85

4 (J)

151-86

135-76

117-73

155

82

91

5 (J)

104-63

112-71

105-67

103

88

55

6 (J)

128-85

108-73

114-76

123

78

69

7 (M)

134-108

135-78

102-74

59

84

76

8 (M)

129-81

112-83

125-83

125

118

78

9 (M)

94-78

96-75

83-32

114

111

84

10 (M)

148-88

98-86

120-88

178

113

99

11 (M)

120-79

9765

92-57

125

117

68

12 (M)

147-76

117-72

137-83

122

87

95

107,3-75,8

112,3-70,9

121

96,4

79,2

Gemiddeld 128,8-81,7

Toelichting: in deze tabel valt te zien wat de bloeddruk en de hartslag van de verschillende personen was tijdens deze 2e testdag (met inspanning), verdere verwerking van deze gegevens komt in latere grafieken.

30


Tabel 5: testdag 3 (25-11-2016) met inspanning (shuttlerun-test)

Persoon (J/M)

Test 1

Test 2

Test 3

1 (J)

4

7

5

2 (J)

10

13

12

3 (J)

8

16

12

4 (J)

9

13

14

5 (J)

10

15

15

6 (J)

18

20

20

7 (M)

6

9

9

8 (M)

8

16

9

9 (M)

11

10

12

10 (M)

4

9

8

11 (M)

11

14

13

12 (M)

4

6

8

Toelichting: in deze tabel valt te zien hoeveel vragen de verschillende personen goed hadden gemaakt op verschillende tijdstippen op de 3e testdag waar wel een fysieke inspanning vooraf was gedaan. Verdere verwerking van de gegevens valt te zien in tabel 9 en grafiek 1.

31


Tabel 6: testdag 3, bloeddruk en hartslag

Persoon (J/M)

Bloeddruk(bov endrukonderdruk) test 1

Bloeddruk test 2

Bloeddruk test 3

Hartslag test 1

Hartslag test 2

Hartslag test 3

1 (J)

108-62

96-81

116-67

105

113

67

2 (J)

114-76

99-62

95-64

123

85

77

3 (J)

134-60

107-68

116-90

142

98

156

4 (J)

140-83

121-84

136-87

146

100

100

5 (J)

141-80

116-64

107-57

122

81

136

6 (J)

124-82

109-75

103-74

100

62

70

7 (M)

155-86

118-65

112-79

165

115

91

8 (M)

135-74

112-68

106-80

157

107

108

9 (M)

108-73

92-57

88-59

125

63

109

10 (M)

136-95

117-88

102-84

158

107

96

11 (M)

112-73

92-60

97-69

119

93

83

12 (M)

128-91

101-75

105-78

130

89

88

106,7-70,6

107,0-74,0

132,7

92,8

98,4

Gemiddeld 127,9-77,9

Toelichting: in deze tabel valt te zien wat de bloeddruk en de hartslag van de verschillende personen was tijdens deze 3e testdag (met inspanning), verdere verwerking van deze gegevens komt in latere grafieken. In de tabellen hierboven kunnen de verkregen resultaten gelezen worden. Deze gegevens zijn op de volgende manier verwerkt: De scores van de rekentesten van de 0-meting(blanco-proef) op t1, t2 en t3 zijn vergeleken met de scores van respectievelijk test 1, test 2 en test 3 na fysieke inspanning, waarbij elke proefpersoon zijn eigen controle is. De resultaten van de duplometingen zijn gemiddeld. De resultaten hiervan staan in de tabellen onder de uitleg. Testresultaten 1, 2, 3 zijn weergegeven als fractie van de 0-meting. Het gemiddelde van die relatieve verandering van test 1, test 2 en test 3 zijn met elkaar vergeleken. Voor de statistische analyse van de resultaten werd de Friedman test (non-parametrische test voor

32


evalueren van meerdere afhankelijke scores) met een (p = 0,05) gebruikt. Indien er een statistisch significant verschil is gevonden zijn de uitslagen met elkaar vergeleken door middel van de Wilcoxon signed rank test (non-parametrische test voor evalueren van 2 afhankelijke scores). 57 Statistische significantie Deze statistische testen werken met een p-waarde. Dit is een waarde die de kans dat het verkregen resultaat is gebaseerd op toeval weergeeft. Een p-waarde van 0,5 betekent bijvoorbeeld dat er 50% kans is dat het verkregen resultaat toeval is, in andere woorden: de verkregen resultaten zijn niet significant. In de statistiek geldt in het algemeen dat een pwaarde < 0,05 als significant beschouwd wordt. Dit betekent dat bij een p-waarde van 0,05 de kans nog steeds 5% (1 op 20) is dat het verkregen resultaat berust op toeval, maar dit wordt dus wel als statistisch significant beschouwd. Onder de berekeningen worden de berekende p-waarden van de drie gemiddelden relatieve verandering van test 1, test 2 en test 3 na de fysieke inspanning nader toegelicht. Non-parametrische test Er is gekozen voor een non-parametrische test, omdat de verwachting is geweest dat de resultaten niet normaal verdeeld zouden zijn, omdat er slechts twaalf proefpersonen zijn. Hiervan kan geen gausscurve van worden opgesteld, daarom kan er niet worden uitgegaan van een normaalverdeling.58

57

http://www.statext.com/ Spiegel, Murray R. Theory and problems of statistics 2/ed. 4th printing. USA: Schaum’s outline, 1988. 58

33


Verwerking resultaten Tabel 7: 0-meting (blanco-proef) Naam

0-meting 1

0-meting 2

0-meting 3

1 (J)

4

3

4

2 (J)

10

11

9

3 (J)

12

9

5

4 (J)

11

12

15

5 (J)

6

11

12

6 (J)

19

20

20

7 (M)

6

9

9

8 (M)

11

6

9

9 (M)

10

8

8

10 (M)

7

5

5

11 (M)

10

10

11

12 (M)

5

4

4

Toelichting: De gegevens zijn hetzelfde als die van tabel 1. Deze gegevens worden gebruikt in tabel 8 en 9 en in grafiek 1 voor het vergelijken met de andere 2 testdagen.

34


Tabel 8: duplo-meting 1, testdag 2 (18 nov.) Naam

Test 1 t1/0-meting

Test 2

t2/0-meting

Test 3 t3/0-meting

1 (J)

6

1,5

5

1,7

2

0,5

2 (J)

12

1,2

10

0,9

12

1,3

3 (J)

6

0,5

9

1

11

2,2

4 (J)

13

1,2

12

1

12

0,8

5 (J)

11

1,8

13

1,2

12

1

6 (J)

17

0,89

20

1

20

1

7 (M)

8

1,3

6

0,67

7

0,8

8 (M)

10

0,91

10

1,7

7

0,8

9 (M)

10

1

6

0,75

11

1,4

10 (M)

5

0,71

4

0,8

7

1,4

11 (M)

11

1,1

12

1,2

13

1,2

12 (M)

6

1,2

6

1,5

2

0,5

Gemiddelde relatieve verandering

1,1

1,1

1,1

Toelichting: in de kolommen tx/0-meting (waar x voor 1,2 of 3 staat) zijn de gegevens van tabel 3 met die van 7 vergeleken volgens de vergelijkingsmethode die al eerder uitgelegd is.

35


Tabel 9: Duplo 2, testdag 3 (25 nov.) Naam

Test 1 t1/0-meting Test 2

t2/0-meting

Test 3 t3/0-meting

1 (J)

4

1

7

2,3

5

1,3

2 (J)

10

1

13

1,2

12

1,3

3 (J)

8

0,67

16

1,8

12

2,4

4 (J)

9

0,82

13

1,1

14

0,93

5 (J)

10

1,7

15

1,4

15

1,3

6 (J)

18

0,95

20

1

20

1

7 (M)

6

1

9

1

9

1

8 (M)

8

0,72

16

2,7

9

1

9 (M)

11

1,1

10

1,3

12

1,5

10 (M)

4

0,57

9

1,8

8

1,6

11 (M)

11

1,1

14

1,4

13

1,2

12 (M)

4

0,8

6

1,5

8

2

Gemiddelde relatieve verandering

0,95

1,5

1,4

Toelichting: in de kolommen tx/0-meting (waar x voor 1,2 of 3 staat) zijn de gegevens van tabel 5 met die van 7 vergeleken volgens de vergelijkingsmethode die al eerder uitgelegd is. Van de gemiddelde verandering onderaan de tabel wordt samen met die de gemiddelde verandering van tabel 8 het gemiddelde genomen en weergeven in tabel 10.

Tabel 10: Gemiddelde relatieve verandering Gemiddelde relatieve verandering

1

1,3*

1,2

*p = 0,0155 (statistisch significant) Toelichting: Hieronder de gemiddelde relatieve verandering duplo 1 + 2. De statistische analyse laat zien dat de gemiddelde relatieve verandering op t2 (test 2) significant verschilt van de blanco-proef. Dit bij een p-waarde van 0,0155. De gemiddelde relatieve verandering op t1 (test 1) en t3 (test 3) verschillen niet statistisch significant van de blanco-proef, bij respectievelijke p-waarden van 0,7404 en 0,0870.

36


Tabel 11: Gemiddelde relatieve verandering jongens en meisjes apart verschil jongens en meisjes gemiddelde jongens gemiddelde meisjes

1e meting/0-meting 1,1 0,9

2e meting/0-meting 1,3 1,4

3e meting/0-meting 1,3 1,2

Toelichting: Hieronder de gemiddelde relatieve verandering duplo 1 + 2 van de jongens en meisjes apart. De gemiddelde relatieve verandering is op dezelfde manier berekent als bij tabel 10. Doordat er moest worden afgerond, corresponderen deze gemiddelden niet helemaal met de gemiddelden uit tabel 10.( dit zou betekenen dat het resultaat van de 2e meting/0-meting = (1,3 + 1,4)/ 2 = 1,4 , maar het is 1,3.)

Grafiek 1

Toelichting: Met de gemaakte berekeningen van de jongens en meisjes gezamenlijk kan het uiteindelijke resultaat worden weergegeven in een staafdiagram zoals hierboven. De testen die zijn gemaakt direct na de inspanning een waarde van 1 heeft gekregen ten opzichte van de blanco resultaten. De berekeningen geven weer dat een uur na de inspanning deze waarde op 1,3 ligt. Dit betekent dat een uur na de inspanning er 30% beter gescoord is op de gemaakte testen. Twee uur na de inspanning (het derde meetmoment op een dag) is er ten opzichte van de resultaten op de blanco testdag 20% beter gescoord. Deze heeft in de staafdiagram dan ook een waarde van 1,2.

37


Grafiek 2: gemiddelden bovendruk Hiernaast is een lijngrafiek gemaakt van de bovendruk. Hiervoor zijn de gemiddelde waarden genomen over alle leerlingen. Hier kan worden gezien dat direct na de inspanning de bloeddruk gemiddeld duidelijk het hoogst is en de bovendruk na een uur veel lager ligt (lager dan de blanco-meting). Ook twee uur na de inspanning ligt de bovendruk nog steeds lager dan de blanco-meting.

Grafiek 3: gemiddelden onderdruk

Hiernaast is een weergave in een lijngrafiek van de onderdruk. De onderdruk is direct na de inspanning het hoogst en ligt dan ook aanzienlijk hoger dan bij de blanco-meting.

38


Grafiek 4: gemiddelden hartslag

Dit is een lijngrafiek van de hartslag. Direct na de inspanning is de hartslag het hoogst en is deze flink toegenomen. Een uur na de inspanning is deze alweer flink gedaald.

Kortom de bovendruk, de onderdruk en de hartslag zijn direct na de inspanning gemiddeld het hoogst en liggen ook boven de blanco-meting.

Grafiek 5 : verschil relatieve verandering tussen de jongens en de meisjes Staafdiagram 1,6 1,4 1,2 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 direct na inspanning

1 uur na inspanning jongens

2 uur na inspanning

meisjes

Hierboven wordt het verschil tussen de jongens en de meisjes weergegeven bij de drie metingen. De verkregen resultaten zijn op dezelfde manier berekend als bij tabel 10. Het verschil is dat de zes meisjes een apart gemiddelde hebben en de zes jongens een apart gemiddelde.

39


Conclusie Het doel van het onderzoek is om erachter te komen wat het verband is tussen fysieke inspanning en cognitieve prestaties. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd en zijn de resultaten verwerkt in de tabellen en grafieken die hierboven uitgewerkt zijn. Er zijn testen uitgevoerd met zes jongens en zes meisjes. Van deze groep gezamenlijk en van de zes jongens en zes meisjes apart is een conclusie opgesteld. Bij de jongens en meisjes gezamenlijk is gebleken dat ten opzichte van de 0-meting deze jongens en meisjes 30% beter presteren één uur na de fysieke inspanning. Verder kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat het maken van een rekentest direct na een fysieke inspanning en 2 uur na een fysieke inspanning geen invloed heeft op het resultaat ten opzichte van de blanco-proef/0-meting. Hierbij is het opmerkelijk dat zowel de boven- als onderdruk en de hartslag direct na de inspanning aanzienlijk hoger zijn ten opzichte van de 0-meting waarbij zij geen inspanning geleverd hebben en deze naarmate de tijd verdringt weer afneemt. Bij de drie metingen verschillen per meting de prestaties van de jongens met die van de meisjes. Deze verschillen zijn echter zo onregelmatig en dusdanig klein, dat hier geen significant verschil kan worden geconstateerd. De onderzoeksvraag luidt ‘Wat is het verband tussen (het moment van) de fysieke inspanning en cognitieve prestaties?’ De hypothese samengevat luidt ‘Er wordt verwacht dat een uur na het sporten het best gepresteerd kan worden op cognitieve testen. Een uur na de inspanning is iemand fysiek rustiger geworden dan direct na de inspanning en zijn het hartritme en de bloeddruk weer gedaald. De concentratie zal beter zijn. Na twee uur geen zware inspanning leveren wordt het lichaam weer actiever en krijgt het weer meer energie. Er wordt verwacht dat het concentreren dan lastiger is. ‘ De hypothese komt overeen met de conclusie. Hoe goed iemand zich kan concentreren en dat het lichaam fysiek rustiger is, is niet direct meetbaar. Daarentegen uiten deze factoren zich wel in de resultaten. Wat er geconcludeerd kan worden is dat in de leeftijdscategorie jongens en meisjes van 13 tot en met 14 jaar een uur na de inspanning 30% beter gepresteerd wordt. Direct na de fysieke inspanning en 2 uur na de inspanning hebben geen effect. Hiermee gaat gepaard dat zowel de boven- als onderdruk en de hartslag een uur en twee uur na de inspanning aanzienlijk lager zijn dan direct na de fysieke inspanning.

40


Discussie Zoals in de conclusie en de resultaten te zien valt presteerde de personen net zoals verwacht werd in de hypothese het best 1 uur na het sporten. Er kon aan de hand van ons onderzoek niet geconcludeerd worden waarom dit zo het geval is, dit is misschien iets om te onderzoeken in een eventueel vervolgonderzoek. Wel waren de hartslag en bloeddruk vlak na de inspanning dus op t=0 uur veel hoger dan na één uur en twee uur, maar aan de hand van het onderzoek kan niet geconcludeerd worden of dit daadwerkelijk de oorzaak is van de betere prestaties na vooral één uur, maar ook na twee uur. Op de betrouwbaarheid van het onderzoek valt ook het een en ander aan te merken, zo is er bij het selecteren van de proefpersonen bij het punt gelijke intelligentie alleen gekeken naar het niveau dat de personen deden (gymnasium), maar een nog nauwkeurigere selectie kan ook gedaan worden op de behaalde citoscores van de personen in groep acht van de basisschool. Een ander punt is dat niet van alle leerlingen direct na hun inspanning de bloeddruk en hartslag gemeten kon worden en dus ook de toets niet direct kon worden afgenomen, omdat er niet genoeg bloed- en hartslagmeters beschikbaar zijn geweest. Ook zijn deze meters op zichzelf niet volledig betrouwbaar, omdat de meters erg variabel waren in hun gegevens. Een ander punt op de betrouwbaarheid/nauwkeurigheid is dat de testpersonen op de 2e testdag (dus de eerste test met inspanning) vlak voor de 2e meting een toets hebben afgelegd en er wordt niet geweten of dit een invloed zou kunnen hebben gehad op het resultaat van de testpersonen. Voor het onderzoek hebben we gewerkt met 1e klas gymnasiasten. Deze kunnen snel afgeleid zijn en de concentratie snel verliezen. Daar is natuurlijk weinig aan te doen. Er is zo goed mogelijk geprobeerd om de concentratie bij deze leerlingen vlak voor en gedurende de test zo goed mogelijk te houden. Dit concentratieprobleem kan een verklaring geven voor de niet-significante resultaten van de eerste metingen. Voor een herhaling van het onderzoek zou ook het een en ander anders gedaan kunnen worden. Een van die dingen is natuurlijk de onbetrouwbaarheden zoals hierboven beschreven betrouwbaarder maken een ander punt is het uitbreiden van het aantal proefpersonen. Een ander aspect wat er anders gedaan zou worden is om de personen op de testdagen dezelfde activiteiten voor te leggen voor de gehele dag (en de dag ervoor), alleen hier hadden we niet het gezag en de middelen voor. Ook zouden de volgende keer worden gekozen voor een groter aantal proefpersonen. Bij een grotere groep zou bijvoorbeeld het resultaat van de rekentest 2 uur na de inspanning wellicht wel significant zijn. Voor een eventueel vervolgonderzoek kan zoals eerder aangegeven onderzocht worden waardoor de leerlingen na 1 uur de beste cognitieve prestaties hebben. Ook kan er onderzocht worden of verschillende niveaus hetzelfde resultaat geven, dus of er bij personen op het vmbo en/of havo hetzelfde resultaat verkregen wordt. Nog een ander aspect dat onderzocht kan worden bij een eventueel vervolgonderzoek is of hetzelfde resultaat ook te zien valt bij verschillende leeftijdsgroepen. De hersenen van 1e klas gymnasiasten zijn nog volop in ontwikkeling. Dit geldt niet voor volwassenen. Wellicht geeft hetzelfde onderzoek met volwassenen interessante resultaten. Een andere mogelijkheid voor vervolgonderzoek is om de invloed van een fysieke inspanning op niet de rekenvaardigheid, maar bijvoorbeeld het geheugen of de 41


informatieopslag te testen. Zo zijn er nog veel meer mogelijkheden. Men kan het effect van een fysieke inspanning op resultaten van taaltesten of stereotactische testen meten en zo het verband in kaart brengen. Men kan zelfs, theoretisch gezien, Het effect van een fysieke inspanning op bepaalde hersenfuncties van mensen met een handicap testen. Wellicht halen deze mensen na een fysieke inspanning een hoger functioneringsniveau, wat maakt dat fysieke inspanning als een soort actief medicijn tegen cognitieve stoornissen ingezet kan worden.

42


Planning en logboeken De doorlopen planning

Stijn (1) Thomas (2) Tessa (3) Week

Wat

Wie

37

Planning

Stijn, Thomas, Tessa

38

Inleiding (3) + opzet onderzoek (3) (deel enquête) + LO docent vragen

Stijn, Thomas, Tessa

39

Deelvraag 1(2), 2 (1) af

Stijn, Thomas, Tessa

40

Werkplan corrigeren

Stijn, Thomas, Tessa

41

Enquête afnemen, Deelvraag 3 (2), 4 (1), 5 (3)

Stijn, Thomas, Tessa

42 Herfstvakantie

Gegevens enquête verwerken, Testjes maken

Stijn, Thomas, Tessa

43

Blanco onderzoek

Stijn, Thomas, Tessa

44

Deadline

1 okt. Werkplan af

15 okt. Werkplan inleveren + deelvraag 1, 2, 3, 4, 5 af

Stijn, Thomas, Tessa

45 Toetsweek 46 Toetsweek 18 nov.

Piepjestest onderzoek 1

Stijn, Thomas, Tessa

43


47 25 nov.

Piepjestest onderzoek 2

Stijn, Thomas, Tessa

48

Eventuele uitloop Stijn, Thomas, + verwerken Tessa resultaten

49

Verwerken resultaten blanco + duplo

Stijn, Thomas, Tessa

50

Testen nakijken en ordenen (1,2,3)

Stijn, Thomas, Tessa

51

Vragen stellen over verwerking resultaten

Stijn, Thomas, Tessa

52 Kerstvakantie

Resultaten invoeren + verslag indelen (3), tabellen maken van resultaten (2), resultaten berekenen (1)

Stijn, Thomas, Tessa

1 Kerstvakantie

Resultaten + literatuurstudie netjes verwerken in een document

Stijn, Thomas, Tessa

2 10-01

Stijn, Thomas, Tessa

3 Toetsweek

Stijn, Thomas, Tessa

4 Toetsweek

Verslag volledig maken, gegevens verwerken en mooi geheel van maken

Stijn, Thomas, Tessa

Uiterlijk onderzoek af

Beoordelingsmoment 2: Onderzoek inleveren

PWS volledig af

44


5

Presentatie maken

Stijn, Thomas, Tessa

6

Controle week

Stijn, Thomas, Tessa

7

Stijn, Thomas, Tessa

8

Stijn, Thomas, Tessa

9

Stijn, Thomas, Tessa

10

Stijn, Thomas, Tessa

11

Stijn, Thomas, Tessa

Presentatie af

Beoordelingsmoment 3: PWS 2 x inleveren + presentatie + presentatieavond

Eindbeoordeling PWS

Hierboven de planning die het afgelopen half jaar is doorlopen.

45


Logboeken Logboek Stijn

46


Logboek Thomas

47


Logboek Tessa

48


Bronnen Hieronder een overzicht van de gebruikte bronnen in het profielwerkstuk. 1.http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/watis-lichamelijke-activiteit/ 2.https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sport-en-bewegen/cijfers-context/huidigesituatie#definitie--node-definities-en-domeinen-van-sport-en-bewegen 3.http://www.regionaalkompas.nl/limburg-noord/thema-s/lichaamsbeweging/wat-is-lichamelijkeactiviteit/ 4.http://www.vigez.be/themas/voeding-en-beweging/wat-is-gezonde-voeding-beweging-sedentairgedrag#beweging 5. Bijsterbosch, Jan en Wijk van, Peter. Nectar 3e editie biologie 5 vwo leerboek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv 6. https://www.gezondheidsnet.nl/spieren-en-gewrichten/zo-werken-je-spieren 7. http://sport.infonu.nl/diversen/22451-lichamelijke-inspanning-en-verbranding.html 8. http://www.leerwiki.nl/Hoe_vindt_warmteafgifte_plaats_bij_de_mens https://www.startpagina.nl/v/wetenschap/biologie/vraag/254698/dier-mens-ademhaling-warmteafstaan 9. https://www.aquariusvitaliser.info/kk_1000002.html/ 10. http://www.optimaalsporten.nl/sporten/wat-doet-sporten-met-ons-brein.asp 11.https://www.nlbewustgezond.nl/wat-voor-positieve-effecten-heeft-beweging-op-je-lichaam/ 12.http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/lifestyle/88934-hardlopen-voordelen-voor-de-mentalegezondheid.html 13.https://www.nlbewustgezond.nl/de-positieve-effecten-van-krachttraining-op-je-gezondheid/ 14. http://plazilla.com/page/4294979921/de-positieve-effecten-van-krachttraining 15.http://sport.infonu.nl/diversen/47428-krachttraining-als-lifestyle-de-positieve-effecten.html 16.https://www.leontien.nl/artikel/2266/leontiennl/fit_en_bewegen/sport_soms_ongezond.aspx 17. Resing, W., & Drenth, P. (2007). Intelligentie: weten en meten. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds geraadpleegd op 30-09-16 18. Monique P.S. de (2010, oktober 9). Meervoudige intelligentie Howard Gardner. Geraadpleegd 30-09-16 via http://www.ikleerinbeelden.nl/beelddenken-concepten/meervoudigeintelligentie-howard-gardner/ 19. https://www.123test.nl/meervoudige-intelligentie/ 20. M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands geraadpleegd op 30-09-16 via http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/intelligent 21. https://www.123test.nl/wat-is-iq-en-intelligentie/ 22. http://wibnet.nl/intelligentie/iq-wie-vond-de-iq-test-uit 23. Wat is het hoogste IQ dat er is? Geraadpleegd op 30-09-16 via

http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/iq-wat-is-het-hoogste-iq-dat-er-is 24. Gorm Palmgren, P.S. de (2010) Wat is intelligentie? Geraadpleegd op 30-09-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/wat-is-intelligentie 25. Gorm Palmgren, P.S. de (2015). Wat is IQ? Geraadpleegd op 30-09-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/intelligentie-wat-is-iq 26. Kendra Cherry, P.S. de (2016). What is general intelligence? Geraadpleegd op 30-09-16 via https://www.verywell.com/what-is-general-intelligence-2795210 27. Sanne (1985). Wat is intelligentie? Geraadpleegd op 30-09-16 via http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/43332-wat-is-intelligentie.html

49


28. de (2011). ‘ Helft intelligentie wordt bepaald door ouders’. Geraadpleegd op 04-11-16 via http://www.nu.nl/wetenschap/2586646/helft-intelligentie-wordt-bepaald-ouders.html 29. Gorm palmgen, P.S. de (2010). Intelligentie verschilt per geschlacht. Geraadpleegd op 05-10-16 http://wibnet.nl/mens/hersenen/intelligentie/intelligentie-verschilt-per-geslacht 30. Intelligentie kun je verhogen. Geraadpleegd op 05-10-16 http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/120610-intelligentie-kan-je-verhogen.html 31. Nienke Tode – Gottenbos, P.S. de (2013). VISOLIE: HOE WIJS WORD JE WERKELIJK VAN OMEGA 3? Geraadpleegd op 05-10-16 http://kiind.nl/article581/ 32. http://smart-moves.nl/?nooz_release=kinderen-worden-slimmer-van-sport 33. Staff Writers, P.S. de (2012). Fitter Body, Fitter Brain: How Working Out Can Make You Smarter http://www.onlinecollegecourses.com/2012/08/27/exercise-makes-you-smarter/ 34. https://www.tumult.nl/sporten-maakt-je-slimmer/ 35. Asha ten Broeke, P.S. de (2010). Intelligentie. Geraadpleegd op 04-10-16 via https://www.nemokennislink.nl/publicaties/intelligentie 36.https://www.mindliftlearning.nl/5-toetsweek-tips-voor-minder-stress-en-betere-cijfers/ 37. http://www.statext.com/ 38. Spiegel, Murray R. Theory and problems of statistics 2/ed. 4th printing. USA: Schaum’s outline, 1988. 39. http://www.btsg.nl/infobulletin/dementie/anatomie-hersenen.html 40. http://wij-leren.nl/brein-dyscalculie-hersenen-rekenen.php 41. https://pure.uvt.nl/portal/files/698025/zichtbaarheid.pdf 42. http://dare.uva.nl/record/1/128947 43. http://wij-leren.nl/brein-dyscalculie-hersenen-rekenen.php 44.http://www.narcis.nl/publication/RecordID/oai:tilburguniversity.edu:publications%2Fe47390d592eb-49bc-a8d7-97555cf34dde 45: Slatman, J. (2005). De zichtbaarheid van het denken. Over de visualisering van hersenactiviteit in wetenschap en kunst. Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie, VI, 2, pp. 102-113 46: Prof.dr. S.A.R.B. Rombouts ‘Hersenactiviteit in beeld’ geraadpleegd 05-02-17 via https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/19608 47:Nectar 3e editie biologie, 5 vwo(2014) Amsterdam: Noordhoff uitgevers 48: http://praktijkvoorpsychiatrie.nl/wp-content/uploads/Hersenen-en-Slaap.pdf 49: A. Brinton Wolbarst, Looking within. How X-Ray, CT, MRI, Ultrasound, and other medical images are created and how they help physicians save lives, Berkeley/Los Angeles (1999). 50: Raichle, Marcus(2006)The brain’s dark energy .Science. 315,10. 51: Eleen Dufourmont, Lynn Bourgeois, Tine Noyez, Evelien Roels en Annemie Desoete, Rekenen en taal: (Hoe) zijn ze gerelateerd? via http://www.signet.be/uploads/artikels_signaal/signaal_83_2013_dufourmont.pdf 52: J, van de Craats. Hersenen en rekenen. via https://didactiefonline.nl/blog/blonz/hersenen-en-rekenen 53: S. Bosman De chemie van denken en bewustzijn TIG I jaargang 19|nr.3|2003 1 idem p 156 54: https://www.gezondheidsnet.nl/hersenen-en-geheugen/cognitief-wat-betekent-dat

50


Bijlagen Bijlage 1

Enquête voor G1B De gegevens worden anoniem verwerkt! 1. Wat is je naam? ………….. 2. Ben je een jongen of een meisje? ………….. 3. Hoe oud ben je? ………….. 4. Wat is je gewicht? ……………. Kg 5. Hoe lang ben je? ……………. cm 6. Hoeveel uur slaap je gemiddeld per nacht? ……………. uur 7. Beoefen je een sport? A. Ja, ga naar vraag 8 B. Nee, ga naar vraag 10 8. Wat voor sport beoefen je? …………… 9. Hoeveel uur per week sport je? A. 0-2 uur B. 2-4 uur C. 4 of meer uur 10. Hoeveel eet je op een dag? A. 3 maaltijden B. 3 maaltijden en 2 tussendoortjes C. 3 maaltijden en meerdere tussendoortjes 11. Hoeveel uur per dag besteed je gemiddeld per dag aan je huiswerk? A. 0-0,5 uur B. 0,5-2 uur C. 2 uur of meer 12. Heb je last van een blessure, ziekte of andere bijzonderheden? ……………

51


Bijlage 2 03-11-2016

Rekentest 1 Naam:............. Hartslag: ……….. slagen / 10 sec Bloeddruk:........................ 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

4 + 7 x 10 = 33,7 - 0,05 = 1024 + 89 = 9 x 13 = 7 x 9 - 13 = 102 - 3,8 = 4 x 7 + 3 x 11 = 0,889 - 0,227 = 5 : 0,01 = 10 x 70 : 7 = 49 : 7 = 15 x 17 = 1234 - 240 - 13 = 68,4 + 33,9 = 22,3 + 55,8 = 57 : 0,25 = 3333 : 33 = 13,3 x 3 = 5555 + 222 = 30 x 9 =

52


Bijlage 3 Hieronder de enquĂŞtes, de rekentest 1 uur na de piepjestest op testdag 2 (18 nov.) en op testdag 3 (25 nov.) van leerling 1(J) en leerling 6 (M). Op deze manier kan worden gezien welke enquĂŞte eerst voor ons onderzoek is afgenomen en vervolgens twee van de negen rekentesten die in het totaal zijn afgenomen. De bovenkant van de enquĂŞte (de naam) is eraf geknipt zodat de namen van de leerlingen niet te zien zijn. De gegevens/resultaten van leerling 1 staan links en van leerling 6 rechts.

53


54


55


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.