Stellingwerf college pws het participatietraject hanneke oenema vwo

Page 1

HET PARTICIPATIETRAJECT

EEN INVULLING VAN DE PARTICIPATIEWET (2015) HANNEKE M. OENEMA

STELLINGWERF COLLEGE Profielwerkstuk


Inhoud Inleiding.................................................................................................................................................3 Het huidige socialezekerheidsstelsel in Nederland................................................................................5 Structuurschema Sociale Zekerheid...................................................................................................5 Uitkeringen uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen..............................................................7 Zorgtoeslag....................................................................................................................................7 Huurtoeslag...................................................................................................................................8 Kinderopvangtoeslag.....................................................................................................................9 Kindgebondenbudget..................................................................................................................11 Uitkeringen uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank..............................................................12 Algemene Ouderdomswet...........................................................................................................12 Algemene Nabestaanden Wet.....................................................................................................13 Algemene kinderbijslagwet (AKW)...............................................................................................17 Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO).......................................................................18 Uitkeringen uitgekeerd door het UWV............................................................................................19 WW-uitkering...............................................................................................................................19 ZW (Ziektewet)............................................................................................................................20 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)..................................................................22 Inkomensverzekering Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)...........................................................23 Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten (WGA)......................................................................................24 Toeslagenwet (TW)......................................................................................................................25 Wet inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW)...........................................................26 Uitkeringen uitgekeerd door gemeenten.........................................................................................27 Participatiewet (bijstand).............................................................................................................27 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).........................................................................................................................................31 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)...........................................................................................................................................32 Gemeentebeleid van Rotterdam betreffende de tegenprestatie binnen de Participatiewet...............33 Voorwaarden waaraan het stelsel van sociale verzekeringen in Nederland zou moeten voldoen.......34 Voorwaarde 1: Iedereen voorzien in levensonderhoud...................................................................34 Voorwaarde 2: Kinderen niet de dupe.............................................................................................35 Voorwaarde 3: Vermindering van aanzuigende werking/armoedeval.............................................36 Voorwaarde 4: Vermindering isolerende werking............................................................................47 Voorwaarde 5: Beperking van kosten..............................................................................................48 1


Voorstellen voor verbeteringen in het huidige stelsel van sociale verzekeringen in Nederland: het Participatietraject als aanvulling op de Participatiewet.......................................................................49 Toekomstverwachtingen..................................................................................................................54 Bronnen...............................................................................................................................................55 Bijlage 1...........................................................................................................................................57 Bijlage 2...........................................................................................................................................62 Bijlage 3...........................................................................................................................................65 Logboek...............................................................................................................................................67

2


Inleiding Nederland heeft in vergelijking tot andere landen een relatief hoog sociaal vangnet. Dit vangnet bestaat uit allerlei subsidies, toeslagen en uitkeringen. Op deze manier proberen we te voorkomen dat mensen in situaties terecht komen waarbij ze niet langer in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Dit hoge vangnet draagt bij aan het algemeen gevoel van welvaart in de samenleving, verhoogd de sociale mobiliteit en bovendien zijn de criminaliteitscijfers in genivelleerde landen gemiddeld aanzienlijk lager dan in landen met een laag sociaal vangnet (zie bijlage 1). Maar aan de verzorgingsstaat kleven ook nadelen. Al deze subsidies, toeslagen en uitkeringen moeten immers ook betaald worden, wat zich vertaalt in een hoge belastingdruk. Daarnaast kan een hoog sociaal vangnet de drang van de burger om in geval van werkloosheid een baan aan te nemen, doen verminderen; de “honger naar werkâ€? is kleiner, omdat dankzij de financiĂŤle ondersteuning de noodzaak tot het vinden baan afgenomen is. Een belangrijk onderdeel van dit sociaal vangnet is de bijstand. Sinds 2015 valt de bijstand onder een nieuwe wet, de Participatiewet. Deze wet voegt 3 regelingen, Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), samen met het doel zoveel mogelijk mensen weer aan de arbeidsmarkt deel te laten nemen. De bedoeling van de Participatiewet is dus het aantal mensen dat een beroep doet op deze bijstandsregeling te verlagen. De participatie en re-integratie van de betreffende uitkeringsgerechtigden wordt centraal gesteld. Hoe deze nieuwe wet ingevuld moet worden, mag grotendeels op gemeentelijk niveau bepaald worden. Hierbij mogen gemeenten bijvoorbeeld een tegenprestatie van bijstandsgerechtigden vragen, maar dit is geen nationaal overkoepelende verplichting. Dit betekent dat onder de huidige Participatiewetgeving situaties tot stand kunnen komen waarbij in de ene gemeente de verrichting van onbetaalde werkzaamheden in het kader van participatie als voorwaarde worden gesteld van de bijstand, terwijl 10 kilometer verderop in een andere gemeente bijstandsgerechtigden niet aan een dergelijke voorwaarde hoeven voldoen. Naar mijn mening zou dit beter kunnen, door de tegenprestatie binnen de Participatiewet op (gedeeltelijk) nationaal niveau vast te leggen. Door dit deel van de Participatiewetgeving in een overkoepelend beleid te bepalen, waarbij de vormgeving in handen van de gemeente blijft, zou de re-integratie van bijstandsgerechtigden kunnen verbeteren. Voorafgaande aan het ontwerp van dit overkoepelende beleid (onderdeel 3), onderzoek ik hoe het huidige socialezekerheidsstelsel van Nederland in elkaar steekt (onderdeel 1) om vervolgens op basis van dit onderzoek conclusies te kunnen trekken over welke aspecten van dit stelsel tot verbetering vatbaar zijn (onderdeel 2). Aan deze eerste twee onderdelen zijn de volgende hoofd- en deelvragen verbonden:

3


Onderdeel 1 Hoofdvraag: Hoe zit het huidige bijstandsuitkeringsstelsel in Nederland in elkaar? Deelvragen: Welke uitkeringen worden er in Nederlands verstrekt en waarom? Wanneer heeft men recht op deze uitkering(en)? Welke reglementen worden gevolgd omtrent deze uitkeringen en waarom stelt men die voorwaarden? Onderdeel 2 Hoofdvraag: Welke aspecten van het Nederlandse uitkeringsstelsel zijn voor verbetering vatbaar? Deelvragen: Aan welke richtlijnen zou het nieuwe bijstandsuitkeringsstelsel moeten voldoen? In hoeverre voldoet het huidige bijstandsstelsel aan deze richtlijnen? Onderdeel 3 Het derde en laatste onderdeel zal bestaan uit een ontwerp van het overkoepelende beleid dat op nationaal niveau invulling moet geven aan de Participatiewet.

4


Het huidige socialezekerheidsstelsel in Nederland Structuurschema Sociale Zekerheid

Het Ministerie van FinanciĂŤn is verantwoordelijk voor de inkomsten en uitgaven van burgers, bedrijven en het Rijk. De belastingdienst, die niet alleen de heffing en inning van belasting, douanerechten en accijns verzorgt, maar ook verantwoordelijk is voor de uitkering van de uitbetaling van toeslagen, maakt hier organisatorisch onderdeel van uit. De zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en kind gebonden budget worden, zoals in het schema hierboven aangegeven, door de Belastingdienst uitgekeerd en worden dus op nationaal niveau geregeld. Deze toeslagen zijn een correctie op het belastingstelsel en dienen als compensatie voor de inkomensbelasting voor bepaalde groepen. Zo ontvangen ouders/verzorgers van kinderen bijvoorbeeld een tegemoetkoming in de extra kosten die zij maken voor het kind in de vorm van kinderopvangtoeslag. Toch kunnen mensen die geen inkomensbelasting betalen ook aanspraak maken op deze toeslagen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor onder andere het arbeidsmarktbeleid, maar gaat ook over uitkeringen en re-integratie. De inspectie van dit 5


Ministerie is een samenvoeging van de Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Deze inspectie controleert de Sociale Verzekeringsbank, het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) maar ook de gemeenten. De Sociale Verzekeringsbank voert de volksverzekeringen uit, zoals de AIO- en de AOWuitkering. Dit zijn verzekeringen waarop iedereen aanspraak kan maken. Ondanks het feit dat de SVB onder de controle van de inspectie van het SZW staat, is het een zelfstandig bestuursorgaan. Het UWV is verantwoordelijk voor de werknemersverzekeringen, zoals de WW en de ZW. Dit zijn verzekeringen waar iedereen die in loondienst werkt of werkte aanspraak om kan maken. Daarnaast gaat het UWV onder andere over de indicatiestelling van beperkingen, arbeidsbemiddeling en re-integratie op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij echter niet om de re-integratie van bijstandsgerechtigden, maar om de werknemersuitkeringsgerechtigden wiens uitkering verstrekt wordt door het UWV. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor de volksgezondheid maar bepaalt ook het welzijnsbeleid. Onderdelen van dit beleid zijn onder andere de ouderenzorg, het jeugdbeleid, het sociaal-cultureel werk. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sociale voorzieningen die grotendeels vallen onder dit welzijnsbeleid, zoals de bijstand (onder de Participatiewet) en de Wmo. Toch staan de gemeenten onder toezicht van de inspectie van de SZW en werken de gemeenten op veel werkpleinen samen met het UWV. Het gemeentelijke bestuursorgaan is dus zowel in te delen onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder het VWS keren de zorgverzekeraars de uitkeringen Zvw en Wlz uit. Iedereen in Nederland is verplicht verzekerd te zijn bij een zorgverzekeraar.

6


Uitkeringen uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen De belastingdienst keert ter compensatie van de inkomstenbelasting de volgende toeslagen uit. Deze dienen als correctie op het belastingstelsel, maar ook personen die geen inkomstenbelasting betalen of betaald hebben kunnen afhankelijk van hun situatie aanspraak maken op deze toeslagen.

Zorgtoeslag Omdat de Zvw-premie1 in Nederland tamelijk hoog is, kunnen mensen met een laag inkomen aanspraak maken op een tegemoetkoming vanuit de Wet op de zorgtoeslag. Of een persoon aanspraak maakt op zorgtoeslag en hoe hoog die toeslag dan is, is afhankelijk van het toetsingsinkomen van de verzekerde en diens eventuele toeslagpartner. Voor alleenstaande verzekerden mag het maximale inkomen om aanspraak te maken op zorgtoeslag €27.012 zijn, en voor samenwonende verzekerden is dit €33.765. Daarnaast is er een bepaald maximum verbonden aan het eigen vermogen van de verzekerde. Voor alleenstaanden is dit 106.941, voor samenwonenden geldt een maximum van 131.378. De maximale toeslag die alleenstaande verzekerden kunnen ontvangen bedraagt €996 per jaar, voor samenwonenden is dit €1.896 (2016, De Kleine Gids voor de Nederlandse sociale zekerheid).

1 De Zorgverzekeringswet (Zvw) maakt deel uit van het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel. De Zvw is een verplichte verzekering voor ziektekosten voor iedereen die in Nederland woont of werkt. Alle verzekerden vanaf 18 jaar moeten hier een nominale premie voor betalen.

7


Huurtoeslag Personen ouder dan 18 jaar die een zelfstandige woonruimte2 huren, kunnen in aanmerking komen voor een huurtoeslag. Het vermogen en/of (gezamenlijke) inkomen mag daarvoor niet te hoog zijn. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van de huurprijs, het inkomen en de leeftijd van de betrokkene. De huurprijs moet onder de volgende grenzen liggen (uitgaande van de rekenhuur):

Daarnaast mag het inkomen van de betrokkene niet hoger zijn dan de volgende bedragen:

(http://www.huurders.info/huurprijzen-en-woonlasten/huurtoeslag/) Deze toeslag is een tegemoetkoming van de rijksbelastingdienst in de huurkosten voor personen die in verhouding tot hun inkomen een hoge huur betalen. De huurtoeslag is een compensatie in de inkomensbelasting, maar ook personen die geen inkomstenbelasting betalen kunnen hiervoor in aanmerking komen.

2 Van een zelfstandige woonruimte wordt gesproken wanneer de betrokkene een eigen voordeur heeft. 8


Kinderopvangtoeslag Als compensatie voor personen die in verhouding tot hun inkomen veel kosten maken voor de opvang van hun kind, kunnen ouders/verzorgers aanspraak maken op een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in deze kosten vanuit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het kind moet hiervoor ingeschreven zijn om het woonadres van de betreffende toeslaggerechtigde en mag nog niet naar het voortgezet onderwijs gaan. Ook ouders/verzorgers die een uitkering ontvangen van de gemeente of het UWV, en daarbij een re-integratietraject volgen of op een proefplaatsing werken, kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Dit geldt ook voor personen die een inburgeringstraject of opleiding/studie volgen. Hierbij moet het gaan om kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang (met tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau). Per maand kunnen er maximaal 230 uren kinderopvang per kind vergoed worden. Voor verschillende soorten opvang gelden de volgende maximumuurtarieven (2017):

(https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslage n/kinderopvangtoeslag/kinderopvangtoeslag_2016/welk_deel_van_de_opvangkosten_krijg_i k_vergoed/maximumuurtarief) Over kosten boven deze uurtarieven wordt geen kinderopvangtoeslag uitgekeerd. Een werkende toeslaggerechtigde ontvangt toeslag over 140% van de uren die hij werkt als zijn kind naar een dagopvang gaat. Een werkende toeslaggerechtigde ontvangt toeslag over 70% van de uren die hij werkt als zijn kind naar een buitenschoolse opvang gaat. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal uren dat omschreven staat in het arbeidscontract, bij ziekte, verlof of andere redenen voor afwezigheid vervalt het recht op kinderopvangtoeslag dus niet. 9


Personen die niet werken maar een traject naar werk, een opleiding of een inburgeringscursus volgen, kunnen per maand 230 uren kinderopvang per kind ontvangen. Als de het kind minder dan 230 uren per maand naar de opvang gaat, wordt uitgegaan van het aantal uren in het contract met de kinderopvang. Loopt het traject, de opleiding of de inburgeringscursus af, dan mag de toeslaggerechtigde de rest van het jaar gebruik maken van de toegekende vergoede uren voor kinderopvang. Deze kinderopvangtoeslag bestaat uit een werkgeversbijdrage in de vorm van een premieafdracht via de werkgever door een inhouding op het loon, waarvan de betaling via de belastingdienst verloopt door het collectief van werkgever, en een tegemoetkoming van het Rijk. De werkgeversbijdrage in de kinderopvang bedraagt 0,50%.

10


Kind gebonden budget Ouders/verzorgers met minderjarige kinderen kunnen naast de kinderopvangtoeslag ook aanspraak maken op een kind gebonden budget. Hierbij moeten zij per kwartaal een onderhoudsbijdrage aan het leveren van ten minste €416, en mag het kind niet meer verdienen dan €1.266 per kwartaal. De hoogte van het budget is inkomensafhankelijk, en wordt berekend aan de hand van het (eventueel gezamenlijk) toetsingsinkomen. Bij een bruto verzamelinkomen tot €19.759 worden de maximumbedragen uitgekeerd. De maximumbedragen die uitgekeerd kunnen worden zijn (2016): Eén kind:

€1.038

Twee kinderen:

€1.866

Drie kinderen:

€2.150

Vier kinderen en volgend:

€2.150 + €284

Daarnaast kunnen alleenstaande ouders met een minimuminkomen recht hebben op extra bedrag. Dit heet de alleenstaande-ouderkop en bestaat uit maximaal €3.066 per jaar. Ouders/verzorgers van kinderen vanaf 12 jaar kunnen daarnaast bovenop het kind gebonden budget een tegemoetkoming ontvangen in de schoolkosten. Ook deze tegemoetkoming is inkomens- en vermogensafhankelijk. De maximumbedragen die per kind uitgekeerd kunnen worden zijn (2016): Een kind van 12 tot en met 15 jaar:

€233

Een kind van 16 tot en met 17 jaar:

€415

Het kind gebonden budget is een tegemoetkoming van de belastingdienst in de kosten voor kinderen en wordt geregeld in de Wet op het kind gebonden budget.

11


Uitkeringen uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank De Sociale Verzekeringsbank voert de volgende volksverzekeringen uit onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Alle ingezetenen kunnen aanspraak maken op deze verzekeringen, ongeacht hun arbeidsverleden.

Algemene Ouderdomswet De Algemene Ouderdomswet (AOW) is het basispensioen van de Rijksoverheid, waar men recht op heeft na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Tot 2013 was dat 65 jaar, maar gedurende de komende twaalf jaren wordt dat langzaam opgeschroefd met een maand per jaar naar 67 jaar in 2025. Alle ingezetenen (iedereen die regelmatig in Nederland woont) zijn verzekerd voor de AOW. Ook niet-ingezetenen die werkzaam zijn in Nederland en dus onder de loonbelasting vallen, en Nederlanders die in het buitenland voor ons land in overheidsdienst zijn, zijn verzekerd voor de AOW. Ook is er onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om de AOW-verzekering vrijwillig voort te zetten bij immigratie. De AOW-pensioen is afgeleid van het nettominimumloon en de hoogte is afhankelijk van de samenstelling van het huishouden van de uitkeringsgerechtigde. Voor alleenstaanden komt de AOW overeen met 70% van het nettominimumloon per maand. Gehuwden en samenwonenden hebben recht op 50% van het nettominimumloon per maand. Bij een volledige opbouw van AOW-pensioenjaren, ontvangt de uitkeringsgerechtigde bovenop de AOW een inkomensondersteuning van â‚Ź25,48 per maand (bruto). Dit bedrag wordt evenredig lager bij minder opbouwjaren. Deze inkomensondersteuning heeft geen gevolgen voor huurtoeslag, zorgtoeslag, aanvullende pensioenen of remigratie-uitkering3. Daarnaast ontvangt iedere ingezetene die voor 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte ĂŠn een partner heeft die nog de AOW-leeftijd heeft, een partnertoeslag van 50% van het nettominimumloon. Alle ingezetenen bouwen voor elk verzekerd jaar 2% AOW op. Een AOW-gerechtigde ontvangt dus een volledig pensioen als hij/zij de voorafgaande 50 jaar hiervoor verzekerd was. Iemand die niet de gehele 50 jaar verzekerd was, bijvoorbeeld omdat hij/zij in het buitenland woonde, ontvangt een lager pensioen. Per niet-verzekerd jaar wordt er 2% van het volledige AOW-pensioen afgetrokken. Dit geldt ook voor de partnertoeslag. 3 Zij die in Nederland wonen maar van plan zijn terug te keren naar het land van herkomst, hebben recht op een maandelijkse uitkering: de remigratie-uitkering. 12


Algemene Nabestaanden Wet

Wanneer een naaste komt te overlijden, kunnen in Nederland de nabestaanden in aanmerking komen voor een ANW-uitkering. Op grond van deze Algemene Nabestaanden Wet worden drie verschillende uitkeringen verstrekt: de nabestaandenuitkering, de wezen-uitkering en de halfwezen-uitkering. Een nabestaande heeft recht op een nabestaandenuitkering wanneer de overledene (getrouwd of samenwonende op het moment van overlijden) werkte of woonde in Nederland, en de nabestaande zelf nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft. Daarbij moet de nabestaande óf zorg dragen voor een kind dat jonger is dan 18 jaar, óf voor meer dan 45% arbeidsongeschikt zijn. De uitkering wordt alleen verstrekt als de overledene op de dag van overlijden verzekerd was voor ANW. De hoogte van de uitkering hangt af van eventuele andere inkomsten; sommige inkomsten zullen geheel van de uitkering afgetrokken worden, andere gedeeltelijk, en er zijn ook inkomsten die niet van de uitkering afgetrokken worden. De werkloosheidsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering, ziektewetuitkering en nabestaandenuitkering van het buitenland zal volledig van de Nederlandse nabestaandenuitkering afgaan. Wanneer de uitkering hoger is dan €1.156,32 wordt er geen ANW uitgekeerd. Het volgende is een citaat uit de site van de SVB, uit Nabestaandenuitkering Anw:

‘Inkomsten die wij gedeeltelijk van uw Anw aftrekken ● Inkomen uit loondienst. ● Winst uit een eigen bedrijf. ● Inkomen uit (vervroegd) pensioen. Wij berekenen de hoogte van de nabestaandenuitkering Anw als volgt: ● De eerste € 768,60 van uw inkomen tellen we niet mee. ● Het inkomen boven € 768,60 trekken we voor twee derde van de nabestaandenuitkering af. ● In andere gevallen krijgt u geen nabestaandenuitkering Anw als u meer verdient dan € 2.503,08 per maand. Voorbeeld: U verdient € 900 per maand. De eerste € 768,60 telt niet mee. Er blijft € 131,40 over. Twee derde daarvan is € 87,60. Dit bedrag trekken wij af van uw nabestaandenuitkering Anw. Alle vermelde bedragen zijn bruto bedragen.’ https://www.svb.nl/int/nl/anw/inkomsten/werkgever_zelfstandige/

13


Een nabestaande heeft recht op een wezen uitkering wanneer hij/zij jonger is dan 16 jaar en beide ouders overleden zijn, óf één van de ouders overleden is terwijl de ander uit het ouderlijk gezag geplaatst is. De uitkering zal echter niet aan de wees zelf uitgekeerd worden, maar aan de wettelijk vertegenwoordiger van de wees. Na zijn/haar 16e verjaardag kan de nabestaande nog recht hebben op een wezen uitkering als er sprake is van ten minste 45% arbeidsongeschiktheid. De wees heeft dan tot het 18e levensjaar recht op deze uitkering; hierna zal de Wajong-uitkering ingaan. Als de wees studeert, waarbij per kwartaal gemiddeld minstens 213 uren aan onderwijs wordt besteed, kan de uitkering tot zijn/haar 21e doorlopen. Wanneer de wees de zorg draagt voor het huishouden, waartoe ook een andere wezen uitkeringsgerechtigde behoort, kan deze uitkering ook tot zijn/haar 21e doorlopen. Inkomsten naast de wezen uitkering hebben geen invloed op de hoogte van de uitkering. Wanneer een kind van onder de 18 jaar één van beide ouders verliest, had de overblijvende ouder of verzorger van het kind tot 1 juli 2013 recht op een halfwezen-uitkering indien hij/zij onder de AOW-gerechtigde leeftijd was. Deze uitkering was inkomensafhankelijk en onafhankelijk van het aantal halfwezen dat aan het huishouden toebehoorde. Per 1 juli 2013 is de halfwezen-uitkering echter vervallen, het is nu een onderdeel van de nabestaandenuitkering. Degene die de zorg draagt voor de halfwees kan nu een hogere nabestaandenuitkering ontvangen van maximaal 90% van het minimum loon. De uitkering stopt wanneer de jongste halfwees 18 wordt, het kind niet langer tot het huishouden behoort of geadopteerd wordt (door bijvoorbeeld een nieuwe partner). Omdat de halfwezen-uitkering nu onderdeel is van de nabestaandenuitkering, worden de inkomsten naast de uitkering volgens dezelfde regels meegerekend bij het bepalen van de hoogte ervan.

14


Voor verschillende situaties worden zoals aangegeven op de site van de Sociale Verzekeringsbank vanaf 1 januari 2017 de volgende tarieven gehanteerd:

15


https://www.svb.nl/int/nl/anw/uitbetaling/bedragen_anw/index.jsp

16


Algemene kinderbijslagwet (AKW)

Alle ingezetenen die verantwoordelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van een kind/kinderen, kunnen recht hebben op in een financiĂŤle tegemoetkoming. Het gaat hierbij om eigen kinderen, stief- en pleegkinderen onder de achttien jaar. Voor kinderen vanaf zestien jaar geldt de voorwaarde dat ze onderwijs volgen, arbeidsongeschikt zijn, of werkloos. Ook moet het kind per week minstens 4 nachten thuis slapen om als thuiswonend aangemerkt te worden. Ouders/verzorgers van thuiswonende kinderen van 16 en 17 jaar hebben recht op kinderbijslag als het kind voldoet aan de onderwijseis4. Het recht op kinderbijslag vervalt bij een studieonderbreking van een periode van 6 maanden of langer. In het geval van arbeidsongeschiktheid, blijft het recht op kinderbijslag echter ook na verloop van deze 6 maanden bestaan. Ouders/verzorgers van een thuiswonend gehandicapt kind dat in de leeftijdscategorie valt van 3 tot en met 18 jaar, kunnen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Ook kunnen aanvullende voorwaarden gelden voor ouders/verzorgers van uitwonende kinderen die extra kosten maken in het kader van levensonderhoud, opvoeding en/of onderwijs. Dit geldt in het geval dat het minderjarige kind minder dan â‚Ź1.265,- netto per kwartaal verdient, en de ouder/verzorger meer dan â‚Ź416,- per kwartaal bijdraagt aan het onderhoud van het kind (in 2016).

4 De onderwijseis houdt in dat minderjarigen verplicht zijn een volledig onderwijsprogramma te volgen dat

gericht is op een startkwalificatie. Een startkwalificatie is een diploma mbo (niveau 2 of hoger), of een havo- of vwo-diploma.

17


Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) Alle AOW-gerechtigden die een inkomen hebben dat lager is dan het sociaal minimum, kunnen aanspraak maken op een AIO-aanvulling. Dit is een aanvulling van het AOW tot aan het sociaal minimum. De AIO-aanvulling wordt uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank, maar maakt deel uit van de Participatiewet (die geregeld wordt op gemeentelijk niveau). Voor 2017 gelden de volgende vastgestelde sociale minima, zoals aangegeven op de site van de Sociale Verzekeringsbank:

(https://www.svb.nl/int/nl/aio/hoeveel_bijstand/hoeveel_bijstand/index.jsp)

18


Uitkeringen uitgekeerd door het UWV Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen voert onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Nederlandse werknemersverzekeringen uit. Iedereen die werkzaam is of was in dienstverband kan aanspraak maken op een uitkering uit deze werknemersverzekeringen. De volgende uitkeringen zijn de belangrijkste uitkeringen die het UWV uitvoert (in het kader van participatie).

WW-uitkering

Alle ingezetenen die geheel of gedeeltelijk werkloos zijn geworden en die verzekerd waren voor werkloosheid, hebben recht op een WW-uitkering, mits zij bij het UWV ingeschreven staan als werkzoekende. Dit op voorwaarde dat minstens 5 arbeidsuren per week onbetaald vervallen en de werknemer buiten eigen schuld werkloos is geworden. (Na het nemen van ontslag heeft een werknemer dus geen recht op een WW-uitkering.) Daarnaast moet de werknemer voldoen aan de wekeneis. Dit houdt in dat de werknemer in de 36 weken voorafgaand aan de werkloosheid minstens 26 weken gewerkt heeft. De duur van de WW-uitkering is minimaal drie maanden en maximaal 24 maanden. De hoogte van deze uitkering is loongerelateerd en gebaseerd op het laatstverdiende dagloon. De uitkering neemt gedurende het aantal maanden dat de werknemer WWuitkering geniet af

19


ZW (Ziektewet)

Alle werknemers die in dienstbetrekking werken, overheidswerknemers, aannemers van werk die persoonlijk arbeid verrichten (hiermee worden de niet zelfstandigen bedoeld), vertegenwoordigers/agents die voor één opdrachtgever werken, stagiaires die een beloning ontvangen en zij die op grond van een verplichte verzekering een Ziektewet-, WAO-, WIA, of WW-uitkering ontvangen zijn verzekerd voor een ZW-uitkering. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook anderen die buiten deze categorieën vallen verzekerd zijn. De Ziektewet geeft verzekerden die ziek zijn recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die verplicht is hun loon door te betalen. Daarom wordt de ZW ook wel een ‘vangnetregeling’ genoemd. Hierbij wordt ziekte gedefinieerd als ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor men niet in staat is arbeid te verrichten. De Ziektewet wordt alleen op doordeweekse dagen uitgekeerd, dus zaterdag en zondag worden niet betaald. Alleen in de eerste kalenderweek kunnen werknemers die normaal op zaterdagen en/of zondagen werkten ook over deze dagen ZW-uitkering ontvangen. In sommige gevallen hebben werknemers zowel recht op loondoorbetaling als op een ziektewetuitkering. Het gaat hierbij om orgaandonoren, vrouwen die ziek zijn door de zwangerschap of bevalling, en ingezetenen die onder de no-riskpolis vallen. Binnen de Ziektewet treedt soms de regeling Nawerking in werking. Dit houdt in dat iemand die binnen vier weken na het verlopen van de arbeidsovereenkomst ziek wordt, toch nog aanspraak kan maken op de ZW-uitkering. Deze nawerking regeling geldt niet voor personen die met onbetaald verlof zijn of personen die een IOW- of IOAW-uitkering ontvangen. De maximale duur van de Ziektewet is 104 weken, omdat dit precies de wachttijd is voor de WIA-uitkering. Wanneer een ZW-gerechtigde binnen 104 weken de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, eindigt de ZW-uitkering. Als een werknemer na het bereiken van de AOWgerechtigde leeftijd ziek wordt, is de maximale duur van de Ziektewet 13 weken. Zij vallen na afloop van hun ZW-uitkering in tegenstelling tot personen jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd niet onder de WIA, maar vallen terug op het AOW-pensioen. Bij werklozen die ziek zijn, loopt de WW-uitkering de eerste 13 weken gewoon door. Daarna wordt de ZW-uitkering uitbetaald. Maar als de WW-uitkering binnen deze 13 weken stopt, wordt de ZW-uitkering wel direct uitbetaald. Aan personen met een WW-uitkering die ziek worden door zwangerschap, bevalling of orgaandonatie, wordt de ZW-uitkering vanaf de eerste ziektedag uitbetaald. Periodes van ziekte die elkaar telkens binnen 4 weken opvolgen, worden samengenomen tot één ziekteperiode. De maximumduur van 104 weken begint in dit geval dus niet telkens opnieuw. Ziekteperiodes direct voor en na de zwangerschaps- en bevallinguitkering worden niet samengenomen als één ziekteperiode, tenzij de ziekteoorzaak dezelfde is. 20


Na 52 weken van ziekte wordt de ZW-gerechtigde medisch en arbeidskundig gekeurd. Als uit deze keuring blijkt dat iemand minder dan 35% arbeidsongeschikt is, stopt de uitkering naar een maand. Wanneer iemand volgens de keuring met werken minstens 65% van het maatmanwerk5 gaat verdienen, stopt de ZW-uitkering naar 6 maanden. Als blijkt dat iemand zijn/haar werk weer kan, wordt de ZW-uitkering per direct stopgezet. Nabestaanden van de uitkeringsgerechtigde die een ZW-uitkering ontving, hebbe na diens overlijden recht op een maandlange overlijdensuitkering. Dit geldt ook voor nabestaanden van uitkeringsgerechtigden die een WW-, IOW-, WIA-, WAO-, WAZ of Wajong-uitkering ontvingen. De bruto ZW-uitkering is meestal 70% van het dagloon. Dit dagloon is gebaseerd op het loon dat de werknemer verdiende in de referteperiode6, wat meestal één jaar is. Het maximumdagloon bedraagt €203,85. Orgaandonoren en werkneemsters die als gevolg van zwangerschap of bevalling arbeidsongeschikt zijn, hebben echter recht op 100% van hun gemaximeerde dagloon. Ook werknemers die onder de no-riskpolis vallen, kunnen meer dan 70% van het dagloon ontvangen, maar dit geldt alleen voor het eerste ziektejaar. Vakantietoeslag wordt in het dagloon meegenomen door het ‘kale’ loon met 8% te verhogen.

5 Artikel 6. Maatmaninkomen WAO, Wet WIA, Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong. 1. Het maatmaninkomen WAO is het inkomen per uur dat gezonde personen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO, met arbeid gewoonlijk verdienen. 6 [sociaal recht] Periode waarin de werknemer loon heeft ontvangen dat meetelt voor de berekening van de hoogte van het uitkeringsloon. Het dagloon is het in de referteperiode van één jaar genoten loon gedeeld door 261 dagloondagen. 21


Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) treedt in werking nadat de maximumduur van de Ziektewet (ZW) is verstreken. De WIA geeft werknemers dus na 104 weken ziekte, als de werknemer nog voor minstens 35% arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering. Dit geldt niet als de werknemer reeds de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft. De kring van verzekerden is voor de WIA gelijk aan de ZW, met uitzondering van het feit dat ook werknemers die onbetaald verlof genieten, ook voor de WIA verzekerd zijn. Dit op voorwaarde dat het verlof niet langer duurt dan achttien maanden. Net als bij de Ziektewet, treedt ook bij Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen de nawerkingsregeling in werking. Nog vier weken na verloop van de WIA-verzekering kan in geval van ziekte aanspraak gemaakt worden op de WIA. De WIA wordt in feite opgedeeld in twee arbeidsongeschiktheidsregelingen: de Inkomensverzekering Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Wanneer er sprake is van volledige en duurzame 7arbeidsongeschiktheid, heeft een werknemer recht op IVA. Wanneer er echter sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid รณf van volledige maar niet-duurzame arbeidsongeschiktheid, treedt de regeling WGA in werking. Voor de hoogte van de WIA-uitkering gelden de volgende percentages: Arbeidsongeschiktheidspercentage: Percentage van 100/108 maal het (vervolg)dagloon:

80% - 100% 65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% 25% - 35% 15% - 25%

75% 50,75% 42% 35% 28% 21% 14%

7 Van duurzame arbeidsongeschiktheid is sprake wanneer verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of wanneer de verbetering van de belastbaarheid nauwelijks valt te verwachten. 22


Inkomensverzekering Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)

Personen die na afloop van de wachttijd voor de WIA, - dus na 104 weken een ZW-uitkering genoten te hebben, volledig arbeidsongeschikt zijn, hebben bij afwezigheid van een uitsluitingsgrond recht op een IVA-uitkering. (Voorbeelden van uitsluitingsgronden zijn detentie of wonen in het buitenland.) Ook zij die in eerste instantie een WGA-uitkering genoten, maar alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn geworden, hebben recht op een IVA-uitkering. Personen die in eerste instantie minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard waren, maar binnen vier weken na afloop van de wachttijd voor de WIA uit een andere oorzaak volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn geworden, hebben direct recht op een IVA-uitkering. Zij vallen dus niet opnieuw 104 weken onder de Ziektewet. De IVA-uitkering duurt zolang de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar eindigt wanneer de IVA-gerechtigde de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft. ‘De IVA-uitkering bedraagt 75% van het maandloon. Per kalendermaand wordt 70% van het in die maand genoten inkomen op de uitkering in mindering gebracht. Als iemand twaalf maanden achter elkaar een inkomen heeft dat hoger is dan 20% van het WIA-maandloon, roept het UWV de werknemer op om te onderzoeken of hij nog steeds volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.’ (Sens, I e. a. (2016) De kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2016.2), 93e druk, 2016 uitg. Wolters Kluwer, Alphen aan den Rijn p. 61) De IVA-uitkering wordt is een werknemersverzekering die door het UWV uitgevoerd wordt.

23


Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten (WGA)

Personen die na afloop van de wachttijd voor de WIA gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en op wie geen uitsluitingsgrond van toepassing is, hebben recht op een WGA-uitkering. Ook zij die eerst een IVA-uitkering genoten, maar nu niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hebben recht op een WIA-uitkering. Dit op voorwaarde dat ze ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn. Werknemers die een WGA-uitkering hebben en bij UWV verzekerd zijn, hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling door UWV. UWV moet dit re-integratietraject afstemmen op de individuele situatie, waarbij de werknemer recht heeft op noodzakelijke voorzieningen en een vast contactpersoon.

24


Toeslagenwet (TW) Alle meerderjarige ingezetenen die op grond van de verplichte verzekering recht hebben op een uitkering (op grond van de ZW, WW, IOW, WIA,WAO, WAZ, Wajong, WAZ of Wamil) of recht heeft op loondoorbetaling door werkgever in geval van ziekte, kunnen in aanmerking komen voor een toeslag. De Toeslagenwet (TW) vult deze sociale verzekeringen, indien de betrokkenen daaronder blijft, aan tot het relevante sociaal minimum. Gehuwden/samenwonenden die een bruto-inkomen hebben dat lager is dan €70,68 per dag, hebben recht op een toeslag. Dit geldt ook voor ongehuwden jonger dan 21 jaar, tenzij zij tot het huishouden behoren van hun (pleeg)ouders, en ongehuwden van 21 tot en met 23 jaar die niet met een meerderjarig persoon in dezelfde woning samenwonen. De toeslag per dag bestaat uit het verschil tussen het sociaal minimum per dag en het dagelijks bruto-inkomen. Voor verschillende leeftijden gelden de volgende sociale minima (2016): Gehuwden/samenwonenden Alleenstaanden

Kostendelers

23 jaar en ouder 22 jaar 21 jaar 20 jaar 19 jaar 18 jaar 23 jaar en ouder 22 jaar 21 jaar

€ 70,68 € 53,01 € 41,91 € 35,28 € 29,49 € 24,71 € 21,32 € 48,30 € 38,32 € 32,12

(Sens, I e. a. (2016) De kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2016.2), 93e druk, 2016 uitg. Wolters Kluwer, Alphen aan den Rijn)

25


Wet inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW)

Personen die 60 jaar of ouder waren toen ze werkloos werden, kunnen na hun WW-uitkering aanspraak maken op een IOW-uitkering, mits die WW-uitkering langer dan 3 maanden uitgekeerd werd. Dit geldt ook voor personen die op of na hun 60e recht kregen op een loongerelateerde WGA-uitkering, die reeds de einddatum bereikt heeft. De IOW-uitkering is, afhankelijk van het inkomen van de IOW-gerechtigde (zoals pensioen), maximaal 70% van het minimumloon. Hierbij wordt eigen vermogen of het inkomen van de partner niet meegerekend. Een IOW-gerechtigde ontvangt maximaal â‚Ź 1019,34 per maand.

26


Uitkeringen uitgekeerd door gemeenten Net als de Sociale Verzekeringsbank en het UWV staan de gemeenten onder toezicht van de inspectie van het SZW. Het gemeentelijk beleid wordt uitgevoerd onder zowel het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De volgende uitkeringen zijn de belangrijkste uitkeringen die op gemeentelijk niveau versterkt worden.

Participatiewet (bijstand) De Participatiewet is een nieuwe wet die 3 regelingen, Wet werk en bijstand (WWB), Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), samenvoegt met het doel zoveel mogelijk mensen weer aan de arbeidsmarkt deel te laten nemen. Eenvoudig gezegd vallen onder de participatiewet alle mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Alle ingezetenen die regelmatig in Nederland wonen en niet beschikken over voldoende inkomen om van te leven, kunnen volgens de participatiewet in aanmerking komen voor bijstand. Dit geldt niet voor zij die wegens staking een gebrek aan inkomsten hebben. Ook gedetineerden hebben hier geen recht op omdat op hen voorliggende voorziening8 van toepassing is. Ook kan bijstand niet aangevraagd worden als middel om een schuld af te lossen. Vreemdelingen die enkel voor een tijdelijk doel verblijven in Nederland, bijvoorbeeld studenten en au pairs, maken geen aanspraak op bijstand. Voor burgers uit EU- of EERlanden met een niet-tijdelijk verblijfsdoel, maken pas na de eerste 3 maanden van hun verblijf in Nederland aanspraak op een bijstandsuitkering. De Wet werk en bijstand regelde de bijstand voor mensen met weinig of geen inkomen, en ondersteuning bij arbeidsinschakeling. De verstrekking van deze bijstandsuitkeringen wordt voortgezet onder de participatiewet. Zij die geestelijk en/of lichamelijk dusdanig gehandicapt zijn dat zij niet kunnen functioneren binnen een commercieel bedrijf maar desondanks wensen deel te nemen aan de arbeidsmarkt, konden voorheen in aanmerking komen voor de Wet sociale werkvoorziening. Personen met een Wsw-indicatie konden arbeidsbegeleiding ontvangen en daarnaast ontvingen werkgevers subsidie voor het in dienstverband nemen van een Wsw-gerechtigde. Vanaf 2015 vallen deze personen onder de Participatiewet, en worden Wsw-indicaties niet langer verstrekt. Wsw-indicaties die voor 1 januari 2015 afgegeven zijn, blijven geldig. Jongeren die voorheen een Wajong-uitkering ontvingen ĂŠn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, behouden hun uitkering van 75% van het minimumloon. De Wajonguitkering blijft dus bestaan voor jongeren die duurzaam geen mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie. 8 Voorliggende voorziening houdt in dat de Staat voorziet in het levensonderhoud van een persoon. 27


Jonggehandicapten die voorheen een Wajong-uitkering ontvingen maar arbeidsvermogen hebben in bepaalde mate, ontvangen vanaf 2018 nog 70% van het minimumloon. Jonggehandicapten die zich vanaf 2015 melden, ontvangen geen uitkering van het UWV, maar vallen onder gemeentebeleid. De Participatiewet biedt dus drie groepen mensen bijstand: zij die te weinig inkomen en/of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien, Zij die geestelijk en/of lichamelijk dusdanig gehandicapt zijn dat zij niet kunnen functioneren binnen een commercieel bedrijf maar desondanks wensen deel te nemen aan de arbeidsmarkt, en jonggehandicapten met arbeidsvermogen in een bepaalde mate. De hoogte van het netto bijstandsbedrag waar bijstandsgerechtigden recht op hebben, is afhankelijk van de samenstelling van het huishouden en de leeftijd van de betreffende personen. Voor gehuwden/samenwonenden geldt een gezamenlijk basisbedrag. Dit basisbedrag geldt ook voor twee geregistreerde partners en voor twee niet-gehuwde personen die een gezamenlijke huishouding voeren. Als een of beide partners een inkomen hebben dat in totaal onder het netto basisbedrag komt, wordt dit inkomen aangevuld met een bijstandsuitkering tot het bijstandsniveau. Noch samenwonende bloedverwanten in de eerste graad9, noch samenwonende bloedverwanten in de tweede graad10 waarbij een van de twee hulpbehoevend is en hulp ontvangt van de ander, worden niet tot deze categorie gerekend. Daarbij geldt echter wel dat de zorgbehoefte van een van de twee samenwonende bloedverwanten in de tweede graad vastgesteld moet zijn door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015, wordt de kostendelersnorm gehanteerd in de bijstand. Dit houdt in dat de uitkering lager wordt naarmate meer personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en dus de woonkosten kunnen delen. Hierbij hebben de inkomsten van de medebewoners geen invloed op de hoogte van de uitkering van de bijstandsgerechtigde, in tegenstelling tot gehuwden/samenwonenden. Ook hebben bijstandsgerechtigden bij de kostendelersnorm zelfstandig recht op een uitkering, terwijl gehuwden/samenwonende een gezamenlijke uitkering ontvangen. Alleen personen vanaf 21 jaar, die geen studie of ander onderwijsprogramma volgen en die geen zakelijke/commerciĂŤle relatie hebben met de kostgangers in de woning, tellen mee voor de kostendelersnorm. Kamerhuurders en kostgangers die een commerciĂŤle prijs betalen voor de kamer en/of kost en inwoning, tellen niet mee voor deze norm. Daarnaast zijn andere uitzonderingen, zoals personen woonachtig in blijf-van-mijn-lijfhuizen, sociale pensions of Begeleid Wonen, van toepassing. Voor alleenstaanden wordt een ander tarief gehanteerd, omdat zij niet de mogelijkheid hebben om kosten te delen met een ander. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt hetzelfde netto bijstandsbedrag gehanteerd. (Voor alleenstaande ouderen wordt dit gecompenseerd met het kind gebonden budget.) 9 Ouder en kind zijn bloedverwanten in de eerste graad. Hierbij is zowel een stiefkind als een pleegkind gelijkgesteld aan een eigen kind.

10 Broers en/of zussen zijn bloedverwanten in de tweede graad. 28


Vanaf 18 jaar kunnen ingezetenen aanspraak maken op bijstand, maar omdat ouders financieel aansprakelijk zijn voor hun kinderen tot zij 21 jaar oud zijn11, is de basisnorm voor het netto bijstandsbedrag lager voor personen van 18 tot 21 jaar. Hierbij wordt bovendien onderscheid gemaakt tussen alleenstaanden/alleenstaande ouders, gehuwden/samenwonenden van beide jonger dan 21 jaar met kinderen, gehuwden/samenwonenden van beide jonger dan 21 jaar zonder kinderen, gehuwden/samenwonenden waarvan één van beiden jonger is dan 21 jaar met kinderen en gehuwden/samenwonenden waarvan één van beiden jonger is dan 21 jaar zonder kinderen. Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben, maar geen volledig AOWpensioen hebben, kunnen via de Participatiewet aanspraak maken op aanvullende bijstand. De bijstand heet Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) en is een onderdeel van de Participatiewet. De inkomens- en vermogensgrenzen die gelden voor bijstandsgerechtigden die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt hebben, zijn ook van toepassing op de AIO. Hoewel de Participatiewet door de gemeente uitgevoerd wordt, wordt de AIO door de SVB12 uitgevoerd. In principe maakt iedere ingezetene met te weinig inkomen en/of eigen vermogen om te voorzien in eigen levensonderhoud aanspraak op een bijstandsuitkering. Er staan in de Participatiewet echter een aantal verplichtingen waaraan bijstandsgerechtigden moeten voldoen. Zo moeten ze bij het UWV13 geregistreerd staan als werkzoekend en zijn ze verplicht mee te werken aan onderzoeken, scholing en re-integratie. Ook moeten zij een werkmap aanmaken op www.werk.nl en ingeschreven staan bij een aantal uitzendbureaus. Ze zijn verplicht aangeboden werk aan te nemen, bereid zijn tot maximaal 3 uur per dag te reizen voor aangeboden werk en zelfs bereid zijn te verhuizen bij aanbod van een contract voor ten minste een jaar en voor een salaris hoger of gelijk aan de bijstandsuitkering. Daarnaast moeten zij, indien jonger dan 27 jaar, meewerken aan het plan van aanpak. Dit is een plan dat de gemeente opstelt wanneer de bijstandsgerechtigde vier weken na registratie bij het UWV geen werk gevonden heeft. Bovendien moeten bijstandsgerechtigden alles doen om algemeen geaccepteerd werk te krijgen, te aanvaarden en te behouden. Wanneer bijstandsgerechtigde personen deze verplichtingen niet nakomen, heeft dit gevolgen voor de uitkering. Sinds 2016 geldt bovendien een taaleis, waaraan voldaan moet worden om aanspraak te kunnen maken op een bijstandsuitkering. Dit houdt in dat personen die in aanmerking komen voor de Participatiewet, moeten aantonen de Nederlandse taal minimaal op het niveau van groep 8 van de basisschool te beheersen, of inspanning verrichten om de taal te verbeteren. Geldige bewijzen zijn het Nederlandstalig diploma van de middelbare school of een vervolgopleiding, of een diploma Inburgering op minimaal A2-niveau. Ingezetenen die niet beschikken over een van deze bewijzen mogen een taaltoets maken, afgenomen door de gemeente. In het geval dat een bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal niet voldoende 11 Artikel 395a boek 1 Burgerlijk Wetboek 12 Sociale Verzekeringsbank (SVB)

13 Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) 29


beheerst Ên geen inspanning verricht om dit te verbeteren, zal de bijstandsuitkering achtereenvolgend gekort worden met 20%, 40% en uiteindelijk 100%. De taaleis geldt niet in het geval van een beperking die de bijstandsgerechtigde beperkt in het spreken, lezen en/of schrijven. Ook op gemeentelijk niveau kunnen bijstandsgerechtigden verplichtingen opgelegd worden. De gemeente mag volgens de Participatiewet een tegenprestatie naar vermogen vragen. Deze tegenprestatie mag echter niet gevraagd worden in de vorm van werk dat normaliter onder betaald werk valt. Daarnaast moet het gaan om tijdelijk werk, wat gedurende maximaal een beperkt aantal uren per uitgevoerd mag worden. Vanaf 2015 zijn gemeenten in ieder geval verplicht een verordening te hebben opgesteld met betrekking tot de tegenprestatie. Op grond van de Participatiewet hebben alle bijstandsgerechtigden, IOAW- of IOAZuitkeringsgerechtigden, ANW’ers, personen die een inburgeringscursus doen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten die niet langer een beroep kunnen doen op de Wajong of Wsw en personen die geen recht hebben op een uitkering maar als werkloos werkzoekende ingeschreven staan bij het UWV recht op hulp en ondersteuning van de gemeente op gebied van re-integratie en participatie op de arbeidsmarkt. Dit moet de gemeente financieren uit de middelen die zij ontvangt voor het sociaal domein.

30


Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) Werklozen van 50 jaar of ouder kunnen in aanmerking komen voor een IOAW-uitkering indien zij na hun op of na hun 50e werkloos geworden zijn, maar nog niet de AOWgerechtigde leeftijd bereikt hebben. Dit geldt ook voor personen die op of na hun 50e recht hebben gekregen op een WGA-uitkering, maar na een herkeuring geen aanspraak meer maken op deze uitkering. Deze IOAW-uitkering is een aanvulling op het gezinsinkomen tot het bijstandsniveau. Anders dan Bijstandsgerechtigden hoeven IOAW-gerechtigden niet aan de sollicitatieplicht te voldoen.

31


Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Personen van 55 jaar of ouder, die ten minste 10 jaar als zelfstandige gewerkt hebben óf 3 jaar als zelfstandige gewerkt hebben na minstens 7 jaar in loondienst gewerkt te hebben, kunnen in aanmerking komen voor een IOAZ-uitkering wanneer zij wegens te weinig opbrengsten kiezen voor bedrijfsbeëindiging. Zij moeten daarbij 1.225 uur of meer per jaar in hun bedrijf gewerkt hebben (wanneer de partner ook in het bedrijf werkzaam was, moet dit minstens 875 uur per jaar zijn en moet de partner gemiddeld ten minste 525 uur per jaar gewerkt hebben) en de gemiddelde bruto-inkomsten van de afgelopen 3 jaar mogen niet hoger zijn dan €23.124,- per jaar. Daarbij geldt de voorwaarde dat de zelfstandige in de toekomst niet meer dan gemiddeld €23.872 bruto per jaar verwacht te verdienen. (De gemeente onderzoekt de redelijkheid van deze toekomstverwachting.) Het IOAZ vult het inkomen van een gerechtigde aan tot aan het bijstandsniveau.

Het eigen vermogen wordt vanaf een bepaalde hoogte meegenomen in de berekening van de IOAZ-uitkering. Daarbij wordt een eigen huis bij het eigen vermogen gerekend. Vanaf de volgende bedragen wordt het eigen vermogen en pensioen meegenomen in de berekening van de hoogte van de IOAZ-uitkering:

32


Gemeentebeleid van Rotterdam betreffende de tegenprestatie binnen de Participatiewet In Rotterdam wordt onderscheid gemaakt tussen bijstandsgerechtigden voorafgaande aan de re-integratie; bijstandsgerechtigden die geschikt zijn voor activering, bijstandsgerechtigden geschikt voor voorbereiding op de arbeidsmarkt (prematching) en bijstandsgerechtigden geschikt voor directe bemiddeling (matching). Op basis van deze indeling worden deze groepen ingedeeld in een participatietraject wat passend is bij de reintegratiefase waarin zij zich bevinden. Eén van deze participatietrajecten is traject Werk Loont, een traject wat veel overeenkomsten heeft met het Participatietraject. ‘Als werk mogelijk is, maar er niet direct een geschikte vacature voor handen is, gaat de werkzoekende door naar het traject Werk Loont, een groepsaanpak met extensieve begeleiding. Maximaal 15 weken wordt de werkzoekende gestimuleerd en ondersteund om een baan te vinden. Daarbij volgt hij verschillende trainingen, zoals een goed cv opstellen, gebruik maken van social media bij het solliciteren, sollicitatievaardigheden en netwerken. Daarnaast werkt de werkzoekende minimaal één dag per week, zo nodig met behoud van uitkering. Werk Loont is een gestandaardiseerd traject, waarbij er beperkt ruimte is voor maatwerk. De werkzoekenden hebben de mogelijkheid om de werkcomponent zelf in te vullen, bijvoorbeeld door (een betaalde) stage of parttime werk. Wanneer de werkzoekende de activiteit niet zelf kan invullen wordt werk in de buitenruimte aangeboden. Als dit niet mogelijk is zijn eventueel alternatieve werkzaamheden beschikbaar.’ http://www.rotterdam.nl/Clusters/Werk%20en%20inkomen/Document-2015/BeleidskaderWerk-en-Inkomen-2015-2018-defintief.pdf In Rotterdam slaat dit beleid aan, hier is uitgewezen dat dit beleid een verbetering is in de participatie van bijstandsgerechtigden. Maar er wordt ook kritisch op gereageerd, vooral door hoger opgeleide bijstandsgerechtigden. Sommigen van hen geven aan dat ze het traject niet uitdagend genoeg vinden. Toch ervaren de meeste deelnemers van het traject Werk Loont de training als positief. (Geraadpleegde persoon:

Ingeborg Hoogveld Raadslid Leefbaar Rotterdam Woordvoerster dossier Mens en Werk)

33


Voorwaarden waaraan het stelsel van sociale verzekeringen in Nederland zou moeten voldoen

Voorwaarde 1: Iedereen voorzien in levensonderhoud Iedereen moet voldoende financiĂŤle middelen hebben om in eigen levensonderhoud te voorzien. In Nederland vinden we het wenselijk dat mensen een dak boven hun hoofd hebben en geen honger hoeven te leiden. In vrijwel alle gevallen waarin Nederlandse ingezetenen onvoldoende inkomen of vermogen hebben om zelfstandig in de eerste levensvermogen te kunnen voorzien, maken zij aanspraak op een uitkering. In het geval dat een persoon onder de Participatiewet valt, ontvangen zij redelijkerwijs voldoende bijstand om in het levensonderhoud te voorzien. Daarnaast hebben zij, afhankelijk van hun situatie, recht op bepaalde toeslagen en kortingen. Het netto normbedrag (toeslagen niet meegerekend) dat bijstandsgerechtigden van 21 jaar of jonger ontvangen, is echter te laag om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien. Dit omdat Artikel 395a van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ouders verplicht bij te dragen in de kosten voor studie en levensonderhoud. Om aanspraak te maken op bijstand via de Participatiewet, moeten personen bij de gemeente ingeschreven staan op een bepaald woonadres. Dit betekent dat in het geval dat een persoon zich uit laat schrijven bij het de Basisregistratie Personen (BRP) bij een gemeente maar zich niet laat inschrijven op een ander adres, niet langer aanspraak maakt op de Participatiewet. Een persoon die zich heeft laten uitschrijven bij de BRP, maakt nog wel aanspraak op een thuis- of daklozenuitkering. Deze is lager dan de bijstandsuitkering omdat er geen huur betaald hoeft te worden. De gemeente kan besluiten deze uitkering in natura uit te keren, bijvoorbeeld in de vorm van goederen en een slaapplaats. Daarnaast mag de gemeente besluiten de uitkering wekelijks uit te keren in plaats van maandelijks, en in bepaalde gevallen kan de gemeente er eventueel voor kiezen deze uitkering cash uit te keren. Het stelsel voorziet dus niet in de mogelijkheid om personen jonger dan 21 jaar in hun eigen onderhoud te voorzien als zij niet worden ondersteund door ouders of anderen en als er geen eigen inkomensbron is.

34


Voorwaarde 2: Kinderen niet de dupe Kinderen mogen niet de dupe worden van wangedrag van hun ouders. Gelijkheid is een belangrijke grondwaarde in Nederland, en daarbij hoort dat kinderen opgroeien met gelijke kansen. Natuurlijk zijn de kansen van een kind dat opgroeit in een huishouden waar maandelijks â‚Ź30.000,- verdiend wordt, hoger dan de kansen van een kind dat opgroeit in een huishouden waar geleefd moet worden van een bijstandsuitkering. Maar om verschillen tussen kinderen zo klein mogelijk te maken, kunnen bijstandsgerechtigden (en anderen met een laag inkomen) afhankelijk van hun situatie aanspraak maken op verschillende kind gebonden toeslagen en kortingen. De Wet op kind gebonden budget maakt alleenstaande-ouderkop en een tegemoetkoming in de schoolkosten mogelijk. Ook kunnen bijstandsgerechtigde ouders/verzorgers (en andere werkende/studerende ouders/verzorgers met een laag inkomen) aanspraak maken op kinderopvangtoeslag op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Daarnaast is de intergenerationele loon mobiliteit in Nederland (zie bijlage 2) in vergelijking tot andere landen hoog. De kans dat kinderen van vaders die zich bevinden in de laagste inkomensklasse, terecht komen in de hoogste inkomensklasse, is 11%. (Als er totaal geen verband zou zijn tussen de inkomensklasse van de vader en het kind, dan zou dat 20% zijn; optimaal is dus 20%) De gelijkheid tussen kinderen met betrekking tot hun financiĂŤle thuissituatie is dus, zover de overheid hier invloed op kan uitoefen, relatief goed gewaarborgd in Nederland.

35


Voorwaarde 3: Vermindering van aanzuigende werking/armoedeval Het bijstandsstelsel moet in zo min mogelijke mate een aanzuigende werking hebben op personen die daar niet noodzakelijk gebruik van hoeven te maken. Dit wil zeggen dat het niet aantrekkelijk mag zijn voor mensen met een baan of met hoge kans op een baan om een beroep te doen op de Participatiewet in plaats van deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Hoewel de bijstandsuitkering maar uit 70% van het brutominimumloon bestaat, komen er situaties voor waarbij werknemers er financieel op vooruit zouden gaan wanneer zij niet langer in loondienst zouden zijn maar een bijstandsuitkering zouden genieten. Om dit te illustreren heb ik op belastingdienst.nl voor een specifiek situatie berekent op welke toeslagen aanspraak gemaakt wordt in geval van werkloosheid en in geval van werkzaamheid.

36


37


38


39


Berekening toetsingsinkomen 2017 Bijstandsgerechtigde

(Voor het maandinkomen is gerekend met het Netto Bijstandsbedrag per maand voor alleenstaanden en alleenstaande ouders tussen 21 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor de schatting van het vakantiegeld is gerekend met de daarmee verbonden Vakantieuitkering van â‚Ź48,86 per maand14.) Deze specifieke situatie betreft een alleenstaande bijstandsgerechtigde met twee kinderen. Zoals hierboven te zien is, bestaat hier het recht op huurtoeslag van 245 euro, kind gebonden budget van 426 euro en zorgtoeslag van 88 euro. In dit voorbeeld gaat het om een netto bijstandsbedrag van 976,86 euro (basisnorm van 928 euro + vakantie-uitkering van 48,86 euro) euro en het totaal aan toeslagen van 759 euro, wat betekent dat in dit 14 Sens, I e.a. (2016)De Kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2016.2), 93e druk, 2016 uitg. Wolters Kluwer, Alphen aan den Rijn

40


specifieke geval de bijstandsgerechtigde per maand 1735,86 euro ontvangt. (Hierbij worden eventuele vergoedingen op gemeentelijk niveau, zoals de maaltijdvergoeding, sportvergoeding voor kinderen, schoenenvergoeding, etc. buiten beschouwing gelaten omdat dit per gemeente kan verschillen.) Berekening van toeslagen van werknemer

41


42


43


Berekening Toetsingsinkomen werkzaam persoon 2017

(Hierbij is gerekend met het bruto minimumloonbedrag voor werknemers tussen de 23 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarbij is de minimumvakantiebijslag van 8% van dit bruto minimumloonbedrag per maand aangehouden.15) Deze situatie is gelijk aan de eerste situatie, met als enige verschil dat in deze situatie 30 uur gewerkt wordt (minimumloon) en in de eerste situatie een bijstandsuitkering genoten wordt. In deze specifieke situatie heeft de werknemer recht op dezelfde toeslagen als de bijstandsgerechtigde. Toch heeft de werknemer netto per maand minder te besteden. Het toetsingsinkomen is namelijk altijd bruto. In tegenstelling tot de bijstandsgerechtigde moet de werknemer over dit inkomen nog belasting betalen.

15 Sens, I e.a. (2016)De Kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2016.2), 93e druk, 2016 uitg. Wolters Kluwer, Alphen aan den Rijn

44


Over het inkomen van de werknemer moet belasting betaald worden volgens het tarief van box 1 (werk en woning). Dit inkomen valt onder schijf 1 en wordt dus belast met 36,55%. Hierbij heeft de werknemer in dit voorbeeld recht op heffingskorting en arbeidskorting.

13826 – 2254 – (165 + 0,28317% x (13826 – 9309)) = 10127,92 Dit betekent dat over 3698,08 euro van het jaarinkomen geen belasting hoeft te worden betaald. Over het belastbare deel, 10127,92 euro, wordt een belasting van 36,55% geheven: 10127,92 – 3701,75 + 3698,08 = 10124,25 (belastbare deel – belasting + onbelast deel) 10124,25 : 12 + 759 = 1602,69 (netto jaarinkomen : 12 + totaal aan toeslagen)

45


De bijstandsgerechtigde (situatie 1) ontvangt dus in totaal een netto-inkomen van 1735,86 euro in de maand, terwijl de werknemer (situatie 2) een netto-inkomen van 1602,69 euro per maand ontvangt. Dit terwijl de vaste lasten in beide situaties gelijk zijn. Dit betekent dat voor de werknemer in situatie, de bijstand een aanzuigende werking kan hebben. De hierboven beschreven situatie wordt ook wel de armoedeval of armoedeklem genoemd; personen die een minimumuitkering genieten maar niet financieel voordeel zouden ondervinden bij het aanvaarden van een baan. Bij de armoedeval wordt echter alleen de financiĂŤle waarde overwogen. Zelf ben ik van mening dat ook een tweede waarde van toepassing is op de armoedeval, namelijk het aantal uren vrije tijd. Iemand die per maand bijvoorbeeld netto 20 euro meer verdient dan de bijstandsuitkering, heeft een financieel voordeel op een bijstandsgerechtigde. Maar als die persoon hiervoor 30 uur per week werkt, kan de bijstandsuitkering toch een aanzuigende werking hebben; als hij kiest voor de bijstand gaat hij er financieel met 20 per maand op achteruit, maar omdat de vrije tijd met 120 uren per maand toeneemt, kan hij er in algemene welvaart op vooruit gaan. Dit wil zeggen dat het voor mensen met een baan of met hoge kans op een baan soms aantrekkelijk is om een beroep te doen op de Participatiewet in plaats van deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Het huidige bijstandsuitkeringsstelsel heeft dus in bepaalde mate een aanzuigende werking.

46


Voorwaarde 4: Vermindering isolerende werking Het bijstandsstelsel mag geen isolerende werking hebben op bijstandsgerechtigden, en mag de afstand tot de arbeidsmarkt niet vergroten. Er zijn verschillende redenen om te werken, en het arbeidsethos kan van mens tot mens verschillen. Niet alleen het loon, maar ook sociale contacten, gevoel van voldoening, dagritme en tijdsbesteding kunnen beweegredenen zijn om te werken. Wanneer iemand zijn baan verliest, wordt er via ons sociaal vangnet voor gezorgd dat het wegvallen van het loon gedeeltelijk opgevangen wordt door een uitkering. Maar het wegvallen van de andere baten van werk worden niet opgevangen. Zo kunnen bijstandsgerechtigden na verloop van tijd vereenzamen, zich nutteloos gaan voelen, hun dagritme kwijtraken en zich geĂŻsoleerd voelen van de samenleving. (zie bijlage 3) Bovendien wordt “De bijstandsgerechtigdeâ€? vaak geportretteerd als lui, ondankbaar en als een last voor de samenleving. Deze stereotyperingen kunnen leiden tot schaamte en het beschadigen van het gevoel van eigenwaarde van bijstandsgerechtigden. Hierdoor wordt de afstand tot de arbeidsmarkt juist vergroot.

Voorwaarde 5: Beperking van kosten

47


Tot slot moet het bijstandsstelsel niet te veel geld kosten. Sociale zekerheid is belangrijk, maar voor de welvaart van het land is het ook belangrijk dat de belastingdruk niet te hoog wordt. De uitkering die bijstandsgerechtigden ontvangen, is niet hoog. Toch vormen al deze bijstandsgerechtigden samen, 463.000 bijstandsgerechtigden (eind 2016; CBS), een relatief grote druk op de belastingbetaler. Zeker lange termijn-bijstandsgerechtigden kosten de samenleving veel geld. Zo kost een alleenstaande bijstandsgerechtigde die werkloos is vanaf zijn 21e tot de AOW-gerechtigde leeftijd zo’n 539.387,- euro: meer dan een half miljoen. (928,29 + 48,86) x 12 x 46 (Basisnorm + vakantie-uitkering) x 12 (maanden) x 46 (21 jaar tot AOW-gerechtigde leeftijd van 67) De toeslagen die daar bijkomen en de AIO-aanvulling zijn hierbij niet meegerekend. Omdat zo’n 10% van de bijstandsgerechtigden langer dan 15 jaar een beroep blijft doen op de bijstand, is hier dus zeker nog ruimte voor verbetering om de belastingdruk omlaag te brengen. In totaal kostte de Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening € 6.529.723.000 in 2015. (http://www.uitgavenoverheid.nl/) Het middel om deze belastingdruk te verlagen moet, naar mijn mening, niet gezocht worden in het verlagen van de bijstandsuitkering maar in het verminderen van het aantal mensen dat hier afhankelijk van is.

48


Voorstellen voor verbeteringen in het huidige stelsel van sociale verzekeringen in Nederland: het Participatietraject als aanvulling op de Participatiewet.

Het huidige bijstandsuitkeringsstelsel zorgt ervoor dat mensen genoeg financiĂŤle middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en zorgt ervoor dat kinderen niet de dupe hoeven te worden van de werkloosheid van hun ouders. Maar de bijstandsuitkering heeft een aanzuigende werking op mensen die in de armoedeval zitten en zorgt ervoor dat bijstandsgerechtigden door de isolerende werking van de bijstand steeds verder van de arbeidsmarkt verwijderd kunnen raken. Daarnaast zijn de kosten van dit bijstandsuitkeringsstelsel hoog, omdat bijna een half miljoen mensen een beroep doen op de bijstand. Om de voordelen van dit stelsel te behouden maar de nadelen te verminderen, heb ik het Participatietraject bedacht. Deelname aan dit traject zou een voorwaarde moeten zijn die deel uitmaakt van de Participatiewet. Om aanspraak te maken op de bijstandsuitkering, moeten bijstandsgerechtigden dus voldoen aan deze voorwaarde. Deze voorwaarde geldt echter pas na drie maanden bijstand. In de huidige Participatiewet staat dat de gemeente een tegenprestatie mag vragen van de bijstandsgerechtigde, en op gemeentelijk niveau moet in een verordening vastgesteld zijn hoe deze tegenprestatie vormgegeven wordt. Het Participatietraject zoals ik dat bedacht heb, is een invulling van deze tegenprestatie op nationaal niveau en dus voor alle gemeenten gelijk. Binnen dit Participatietraject is er echter voldoende ruimte om dit op een gemeentelijk passende manier vorm te geven. Het Participatietraject bestaat uit 20 uren per week maatschappelijke participatie. Dat wil zeggen dat bijstandsgerechtigden werkzaamheden zouden gaan verrichten in maatschappelijk belang die normaal door vrijwilligers gedaan worden. Hierbij valt te denken aan helpen bij het inburgeren van vluchtelingen, helpen in een dierenasiel, vrijwilligerswerk verrichten in verzorgingstehuizen, helpen in gaarkeukens, plantsoenendienst verrichten, helpen bij natuuronderhoud, helpen bij daklozenzorg, etc.. Omdat op gemeentelijk niveau meer kennis is van waar deze hulp het meest nodig is, wordt op gemeentelijk niveau bepaald welke instanties hiervoor geschikt zijn. De gemeente zal 3 instanties aanwijzen die geschikt zijn voor maatschappelijke participatie. Deze instanties dienen voldoende van elkaar te variĂŤren wat betreft type werkzaamheid, zodat de bijstandsgerechtigde keuze heeft uit verschillende soorten participatie. De door de gemeente aangewezen instanties mogen niet commercieel van aard zijn en het mag niet gaan om werkzaamheden die normaal gesproken in loondienst uitgevoerd worden. Daarnaast mogen bijstandsgerechtigden ook zelf een andere instantie kiezen om de maatschappelijke participatie te vervullen. Dit initiatief ligt echter bij de bijstandsgerechtigde, hij/zij zal dus zelf contact moeten leggen met de betreffende instantie en tot overeenstemming komen met de leidinggevende van die instantie.

49


Op de site van de gemeente is een formulier te downloaden die de bijstandsgerechtigde dient uit te printen en samen met de leidinggevende van de betreffende instantie dient in te vullen. Op het formulier moet ingevuld worden dat het een niet-winstbeogende instantie betreft, en dat de bijstandsgerechtigde hier geen werkzaamheden zal verrichten die normaal gesproken in loondienst uitgevoerd worden. Zowel de leidinggevende als de bijstandsgerechtigde ondertekenen het formulier waarna de bijstandsgerechtigde dit formulier bij het gemeentehuis kan inleveren of opsturen. Indien op het formulier aangegeven is dat de instantie voldoet aan de voorwaarden, zal een ambtenaar binnen zeven werkdagen de betreffende instantie bezoeken om te controleren of de gegevens van het formulier kloppen, de instantie geschikt is voor maatschappelijke participatie en zal in overleg met de leidinggevende vaststellen hoeveel maatschappelijke participatieplekken de instantie beschikbaar heeft. Vervolgens wordt de instantie bij de gemeente geregistreerd en kan verder contact telefonisch of via de Participatieapp verlopen, om overbelasting van het ambtenarenstelsel te voorkomen. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde, indien de betreffende instantie goedgekeurd is, zeven werkdagen na het inleveren of aankomen van het formulier aan de slag kan bij de instantie. Werktijden kunnen zonder tussenkomst van de gemeente onderling bepaald worden door de bijstandsgerechtigde en de leidinggevende, op voorwaarde dat de maatschappelijke participatie 20 uren per week zal zijn. Wanneer er opnieuw een bijstandsgerechtigde een formulier inlevert of opstuurt voor dezelfde instantie, kan in het gemeentehuis in het register gecontroleerd worden of hier nog ruimte is, en indien dit het geval is kan de bijstandsgerechtigde direct aan de slag. Er hoeft hiervoor niet opnieuw een bezoek van de ambtenaar aan de instantie plaats te vinden; telefonisch contact kan in dit geval volstaan. In overleg met de instantie kan controle en overleg bijvoorbeeld plaatsvinden in de vorm van een driewekelijkse belafspraak. Bij aanvangsdatum van de bijstandsuitkering zal de bijstandsgerechtigde geĂŻnformeerd worden over de maatschappelijke participatie die na drie maanden een voorwaarde is binnen de Participatiewet. De drie keuzemogelijkheden van de gemeente en de mogelijkheid om zelf een instantie te benaderen worden hierbij bekend gemaakt. De bijstandsgerechtigde heeft tot de ingang van de 3e maand om bij de gemeente aan te geven bij welke instantie hij de maatschappelijke participatie wenst te vervullen. Zo heeft de bijstandsgerechtigde twee maanden de tijd om een keuze te maken voor een instantie die bij hem past. De maatschappelijke participatie is een voorwaarde binnen de Participatiewet voor personen van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Dit betekent dat personen van 18, 19 en 20 jaar vrijgesteld zijn van de participatievoorwaarde. Dit omdat deze groep vaak een onderwijsprogramma volgen of van het ene onderwijsprogramma naar een ander onderwijsprogramma overstappen (bijvoorbeeld bij studiewisseling). Personen van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die kunnen aantonen dat zij minstens 20 uren per week een onderwijsprogramma volgen of een zorgtaak vervullen, worden ook vrijgesteld van de maatschappelijke participatie. Voor ouders/verzorgers van kinderen geldt de Kinderopvangtoeslag. Omdat het Participatietraject kan worden gerekend tot een traject naar werk, zouden hiervoor geen aanpassingen gemaakt hoeven te worden in de wetgeving rondom de Kinderopvangtoeslag.

50


Het Participatietraject moet de bijstandsgerechtigde niet alleen helpen bij het hervinden van sociale contacten, een gevoel van voldoening, een dagritme en tijdsbesteding, maar moet ook helpen om weer te ervaren hoe het is om in loondienst werkzaam te zijn. De bijstandsgerechtigde is geen werknemer, maar de maatschappelijke participatie moet een nabootsing zijn van een betaalde baan. Daarom is het belangrijk dat de bijstandsgerechtigde zich gedraagt en behandeld wordt als een werknemer. Dit houdt in dat wanneer een bijstandsgerechtigde veelvuldig te laat komt, niet komt opdagen of zich misdraagt, dit consequenties heeft. Wanneer de bijstandsgerechtigde ongewenst gedrag van deze aard vertoont, kan de leidinggevende dit telefonisch of via de Participatieapp aangeven, waarna er een gesprek volgt met de ambtenaar en de bijstandsgerechtigde. Als de bijstandsgerechtigde zich echter dusdanig misdraagt dat het niet langer acceptabel is voor de leidinggevende van de betreffende instantie, kan hij “ontslagen” worden door de instantie waar hij de maatschappelijke participatie vervulde. In dit geval zal er een gesprek plaatsvinden tussen de ambtenaar en de bijstandsgerechtigde. De ambtenaar informeert de bijstandsgerechtigde over het feit dat de deelname aan het Participatietraject een voorwaarde is van de Participatiewet en er dus aan deze voorwaarde moet worden voldaan om het recht op een bijstandsuitkering te behouden. Daarnaast wordt er geëvalueerd waar het mis ging en waarom, wordt de bijstandsgerechtigde op basis hiervan geholpen. Indien de bijstandsgerechtigde aangeeft behoefte te hebben aan meer ondersteuning bij de maatschappelijke participatie, kan dit door de gemeente geboden worden. De bijstandsgerechtigde krijgt een tweede kans om alsnog deel te nemen aan het Participatietraject, en mag de maatschappelijke participatie eventueel bij een andere instantie vervullen om een frisse start te kunnen maken. Wanneer de bijstandsgerechte binnen 2 jaar echter opnieuw ‘ontslagen’ wordt vanwege onacceptabel gedrag, zal echter niet langer bemiddeld worden om hem weer deel te laten nemen aan het Participatietraject. Er zal opnieuw een gesprek plaatsvinden tussen de ambtenaar en de bijstandsgerechtigde waarbij hij ingelicht zal worden van het feit dat de uitkering na een maand stopt. De bijstandsgerechtigde krijgt altijd nog minstens één volle maand uitbetaald. Als de deelname aan het Participatietraject bijvoorbeeld stopt op 8 januari, wordt de maand februari nog uitbetaald en stopt de bijstandsuitkering dus per 1 maart. Op deze manier heeft de bijstandsgerechtigde de tijd om alsnog werk te zoeken of bij anderen, bijvoorbeeld familie of vrienden, in te trekken. In het geval dat de bijstandsgerechtigde verantwoordelijk is voor kinderen, wordt jeugdzorg geïnformeerd op het moment dat het de deelname aan het Participatietraject stopt. Er zal onder begeleiding van jeugdzorg gezocht worden voor een alternatief adres voor de kinderen, bijvoorbeeld een ex-partner of grootouders. Mocht er geen andere optie aanwezig zijn, dan kan als laatste optie uithuisplaatsing in overweging genomen worden. De kinderen worden nooit bij een ander adres ondergebracht voor de beëindiging van de bijstandsuitkering, omdat de ouder altijd minstens een maand heeft om te zoeken naar een baan of ander onderkomen. De bijstandsuitkering wordt nooit stopgezet voordat jeugdzorg een alternatief adres voor de kinderen gevonden heeft. Loopt dit onder het beleid van jeugdzorg vertraging op, dat heeft de bijstandsgerechtigde recht op een extra volle maand uitkering.

51


Het hierboven beschreven proces verloopt volgens het volgende schema:

Naar verwachting zal deze situatie in de praktijk uiteraard bij hoge uitzondering voorkomen. De bijstandsgerechtigde zal vanaf het begin van het Participatietraject voorgelicht worden over de consequenties die verbonden zijn aan wangedrag of afwezigheid. Geredeneerd vanuit het uitgangspunt dat ieder individu streeft naar de voor zichzelf optimale situatie, zal het beĂŤindigen van de bijstandsuitkering niet een voordeligere situatie zijn dan het verrichten van 20 uren maatschappelijke participatie. Wanneer een bijstandsgerechtigde dan toch kiest voor beĂŤindiging van de bijstandsuitkering, kan er een beroep worden gedaan op de dak- of thuislozenuitkering. Deze uitkering is lager dan de bijstandsuitkering maar behoort voldoende te zijn om te voorzien in de primaire levensbehoeften. Om ervoor te zorgen dat meewerken aan het Participatietraject voor instanties aantrekkelijk is, moet dit niet veel papierwerk of ander extra werk opleveren. Daarnaast moet de controle voor de gemeente eenvoudig zijn, om het ambtenarenstelsel niet te veel te belasten. Daarom is de beste manier om de maatschappelijke participatie te controleren, door middel van een app.

52


De Participatieapp bestaat uit een bijstandsgerechtigden licentie en een leidinggevenden licentie. Iedere dag ontvangt de leidinggevende twee codes. De bijstandsgerechtigde dient bij aanvang van de werkzaamheden de eerste code te scannen, en bij vertrek de tweede code, zodat de app registreert hoeveel uren maatschappelijke participatie verricht zijn. De gemeente heeft inzicht in deze gegevens en zo kan nauwkeurig gevolgd worden of iedere bijstandsgerechtigde voldoet aan de Participatievoorwaarde. Ook andere zaken kunnen via deze app geregeld worden, zoals het ziekmelden. Afmelding wegens ziekte kan alleen vanaf de leidinggevenden licentie, en de bijstandsgerechtigde zal zich dus persoonlijk of telefonisch bij de leidinggevende ziek moeten melden. Ook kan de leidinggevende notities maken in de app over het functioneren van de bijstandsgerechtigde en aanvinken dat hij te laat of afwezig was. Wanneer er behoefte is aan contact met de gemeente, kan er via de app een belafspraak gemaakt worden met een ambtenaar. Deze optie is voor zowel leidinggevende als bijstandsgerechtigde. De app is voor zowel de drie instanties die door de gemeente aangewezen zijn, als voor de andere instanties die meedoen aan het Participatietraject bedoeld. Via deze app kan de ambtenaar een melding krijgen wanneer er niet aan de 20 uur maatschappelijke participatie voldaan is. Als er maar 19 uren participatie verricht zijn, is dit natuurlijk geen reden voor de ambtenaar om actie te ondernemen, maar als er herhaaldelijk niet voldaan wordt aan de 20 uur participatie kan dit besproken worden met de leidinggevende en eventueel met de bijstandsgerechtigde. Het Participatietraject is bedoeld om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De kans dat een bijstandsgerechtigde in de eerste weken vaker te laat komt dan iemand die al jarenlang een baan heeft, is aanwezig. Dit is begrijpelijk en hoewel de leidinggevende de bijstandsgerechtigde hierop aan zal spreken en dit zal noteren in de app, hoeft dit geen aanleiding te zijn tot ontslag. Uiteindelijk ligt de beslissing over de vraag of bepaald gedrag wel of niet acceptabel wordt genomen door de leidinggevende van de instantie. Net als bij werkgevers op de arbeidsmarkt kunnen hier dus kleine verschillen in zitten.

53


Toekomstverwachtingen Het Participatietraject is bedoeld om de afstand tot de arbeidsmarkt voor de bijstandsgerechtigde te doen afnemen. De maatschappelijke participatie die zij zullen vervullen is dus geen zwaar of onaangenaam werk, het is namelijk niet de bedoeling dat dit afschrikkend werkt. Het moet immers een aanmoediging zijn om door te stromen naar de eigenlijke arbeidsmarkt. Doordat bijstandsgerechtigden nu ook werkzaamheden verrichten, wordt de aanzuigende werking van de bijstand enigszins verkleind. Dan wel niet in financiële zin, maar wel in de zin van vrije tijd. Voor personen die werken en maar amper minder zouden verdienen als zij een bijstandsuitkering genieten, is de aantrekkingskracht van de bijstand minder groot als bijstandsgerechtigden ook werkzaamheden moeten verrichten. Het Participatietraject is dus niet alleen een hulpmiddel voor bijstandsgerechtigden, maar ook een tegemoetkoming voor de groep mensen die in de armoedeval verkeren en toch werken. Doordat bijstandsgerechtigden weer participeren in de maatschappij, neemt het sociaal isolement af. Ze zullen namelijk veel nieuwe sociale contacten opdoen, leren een dagritme op te bouwen dat past bij de arbeidsmarkt en zich weer nuttig voelen in de samenleving. Als bijkomend voordeel zullen de kosten op den duur afnemen, omdat de aanzuigende werking van de bijstand afneemt en meer mensen weer zullen gaan werken omdat de afstand tot de arbeidsmarkt afneemt. Ook zal de houding van de samenleving ten opzichte van bijstandsgerechtigden veranderen, omdat zij niet langer een “last” zullen zijn maar juist een bijdrage leveren aan de maatschappij. Tot slot komt er natuurlijk een enorm team aan vrijwilligers vrij, wat tot een toename in het algemene gevoel van welvaart in de Nederlandse samenleving zal leiden. Maatschappelijke problemen die niet met het bedrijfsleven opgelost kunnen worden, kunnen met het Participatietraject aangepakt worden. Als bijstandsgerechtigden kunnen gaan helpen bij bijvoorbeeld het inburgeren van vluchtelingen en het tegengaan van de vereenzaming onder ouderen, zullen niet alleen de bijstandsgerechtigden daar baat bij hebben, maar de hele samenleving.

54


Bronnen http://www.antwoordopbijstand.nl/ http://www.belastingdienst.nl/ http://www.cbs.nl/ http://www.cc-mc.nl/ http://www.judex.nl/ http://www.juridischwoordenboek.nl/ http://www.participatieonline.nl/ http://www.rijksbegroting.nl/ http://www.rotterdam.nl/ http://www.sociaalverhaal.com/ http://www.svb.nl/ http://www.uitgavenoverheid.nl/ http://www.wetrecht.nl/wia/ https://www.rijksoverheid.nl/ Bregman, R. (2013)

’99 problemen, 1 oorzaak’ Uit: De Correspondent, 5 december Geraadpleegd van: https://decorrespondent.nl/388/99problemen-1-oorzaak/14916660-5a5eee06

Cörvers, F. (2000)

‘Inkomensmobiliteit tussen generaties: Laagste inkomensklassen weinig mobiel’ uit: Index: feiten en cijfers over onze samenleving, Vol 7, No. 7, pp. 30-31, augustus (Centraal Schriftelijk Examen Economie VWO (2007), opgave over inkomensmobiliteit)

De Grote Bosatlas,

54e editie, Eerste oplage 2012. Noordhoff Atlasproducties Groningen

Rivas, T. (2015)

De Tegenprestatie (fragment) - Participatiewet in Rotterdam [Video File], 14 november Geraadpleegd van: https://www.youtube.com/watch? v=pZ0D3W62qZA

Sens, I e.a. (2016)

De Kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2016.2), 93e druk, 2016 uitg. Wolters Kluwer, Alphen aan den Rijn ‘Zonder werk, vol schaamte’ uit: de Volkskrant, 10 juli Geraadpleegd van: http://www.volkskrant.nl/archief/zonderwerk-vol-schaamte~a3284312/

Schottelndreier, M. (2012)

55


Tresignie, C e. a. (2001)

´Voor- en nadelen van de verzorgingsstaat’ Uit: Project: Het draagvlak van de solidariteit, deelraport 1 (Onderzoeksgroep TOR, Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Sociologie)

Geraadpleegde personen:

Ingeborg Hoogveld Raadslid Leefbaar Rotterdam Woordvoerster dossier Mens en Werk

56


Bijlage 1

99 problemen, 1 oorzaak Of het nu gaat om depressies, drugsmisbruik, schooluitval, criminaliteit, overgewicht, kindersterfte, ongelukkige kinderen of tienerzwangerschappen, steeds lijkt er één grote boosdoener te zijn: ongelijkheid. Een berg aan studies wijst inmiddels uit dat nivelleren zo gek nog niet is. De crème de la crème van intellectueel Nederland is van de partij. Op de gastenlijst staan namen van topambtenaren, Tweede Kamerleden, professoren en journalisten (van De Groene Amsterdammer tot Elsevier). Ze worden ontvangen met een glaasje wijn en een deftig hapje. De gelegenheid is de jaarlijkse lezing van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Locatie: de Nieuwe Kerk in Den Haag. En de hoofdvraag: ‘Hoeveel (on)gelijkheid kunnen samenlevingen aan?’ Al snel blijkt dat die haakjes niet hadden gehoeven, want over te veel gelijkheid gaat het niet vandaag. De hoofdspreker is Richard Wilkinson, een Britse professor in de gezondheidswetenschappen. Zijn verhaal laat zich als volgt samenvatten:

Simple as that. Of het nu gaat om depressies, drugsmisbruik, schooluitval, criminaliteit, overgewicht, kindersterfte, tienerzwangerschappen of ongelukkige kinderen – steeds lijkt er één grote boosdoener te zijn. Ongelijkheid. Samen met collega Kate Pickett publiceerde Wilkinson een paar jaar geleden het geruchtmakende boek The Spirit Level. De ondertitel laat weinig aan de 57


verbeelding over: Why More Equal Societies Almost Always Do Better. En inderdaad, de grafieken spatten van de pagina’s af. Wie de laatste bladzijde omslaat kan moeilijk níet geloven dat ongelijkheid een van de grootste monsters is die de westerse wereld teistert. Relatief egalitaire landen als Japan, Noorwegen en Zweden scoren geweldig op de sociale ranglijstjes. Maar Engeland, Portugal en de Verenigde Staten (landen met grote inkomensverschillen) staan bovenin de ranglijstjes van ellende. Het meest fascinerende is misschien wel dat zelfs de rijken lijden onder ongelijkheid. Ook zij kampen met meer depressies, drugsmisbruik, tienerzwangerschappen, criminaliteit - noem maar op. ‘Ongelijkheid raakt iedereen,’ aldus Wilkinson.

Groei heeft zijn werk gedaan Maar geld maakt gelukkig, toch? Jazeker, maar voor een land geldt dat slechts tot op zekere hoogte. Tot een bbp van ongeveer 5.000 dollar per persoon per jaar, neemt bijvoorbeeld de levensverwachting vrijwel automatisch toe. Maar als de magen zijn gevuld, de daken gerepareerd en het schone drinkwater uit de kranen stroomt, is groei geen garantie meer voor welzijn. Ongelijkheid wordt dan een veel betere voorspeller. Neem de onderstaande grafiek. Op de y-as zien we een index van sociale problemen, op de x-as het bbp per hoofd van de bevolking. Wat blijkt: er is geen enkel verband tussen beide variabelen. Sterker nog, het rijkste land (de Verenigde Staten) scoort samen met Portugal (waar het bbp per hoofd meer dan twee keer zo laag is) het hoogste als het om sociale problemen gaat.

Bron: Wilkinson/Pickett. Beeld: Momkai. 58


Dat verandert als we in plaats van het inkomen de ongelijkheid op de x-as zetten. Ineens ontstaat er een veel helderder plaatje: de VS en Portugal komen samen rechts bovenin te staan.

Bron: Wilkinson/Pickett. Beeld: Momkai.

‘Economische groei heeft zijn werk gedaan in rijke landen,’ concludeert Wilkinson. ‘Meer en meer maakt minder en minder verschil.’ Sterker nog, als het om een primaire behoefte als voedsel gaat, zouden de meesten van ons nu minder willen consumeren. Wereldwijd sterven er al meer mensen aan overgewicht dan aan honger. En voor het eerst in de geschiedenis zijn armen dikker dan rijken.

Correlatie en causatie Is ongelijkheid dan echt de wortel van al het kwaad? Laat ik het zo zeggen: menig wereldbeeld bezwijkt onder de bevindingen van de Britse hoogleraar. Het eerste slachtoffer is misschien wel de populairste rechtvaardiging van ongelijkheid: ‘Wat maakt het uit als sommige mensen puissant rijk zijn als zelfs de armen nu rijker zijn dan koningen in de zeventiende eeuw?’ Volgens Wilkinson een heleboel. Zijn theorie draait om relatieve armoede. Hoe rijk een land ook wordt; ongelijkheid blijft roet in het eten gooien. Neem pestgedrag. In landen met een grotere inkomensongelijkheid wordt significant meer gepest omdat er hogere statusverschillen zijn. Wilkinson spreekt van ‘psychosociale gevolgen’: mensen in ongelijke landen maken zich grotere zorgen over hoe ze door anderen worden gezien. De kwaliteit van relaties neemt daardoor af (denk aan het wantrouwen van vreemden, minder vrijwilligerswerk en meer geweld). De stress die 59


daaruit voortvloeit speelt weer een grote rol bij (chronische) gezondheidsproblemen. Een andere rechtvaardiging dan: ‘Gaat het niet om gelijkheid van kansen in plaats van gelijkheid van uitkomsten?’ ‘Minstens zo naïef,’ vindt Wilkinson. Die vormen van gelijkheid zijn niet van elkaar te scheiden. Kijk maar naar de ranglijstjes: terwijl de ongelijkheid stijgt, daalt de sociale mobiliteit. Er is geen land waar de American Dream minder vaak uitkomt dan de Verenigde Staten – we zouden het eigenlijk over de Zweedse of Japanse droom moeten hebben. In een land als Japan hebben dubbeltjes wel een prima kans een kwartje te worden.

Goedkoper en effectiever Zo lijkt The Spirit Level een wetenschappelijk fundament te leggen onder een nogal links wereldbeeld. Toch hoopt Wilkinson ook rechtse mensen te overtuigen. Volgens hem is het veel effectiever - en goedkoper - om te nivelleren dan om nog meer geld in voorlichting, therapie en camera’s te pompen. En zowaar. Zelfs de conservatieve premier David Cameron heeft inmiddels aangegeven dat hij onder de indruk is van het bewijsmateriaal. Is nivelleren dan toch een feestje? Niet te snel. In Engeland kregen rechtse columnisten en conservatieve denktanks een halve rolberoerte toen ze Cameron over The Spirit Level hoorden. Een storm van kritiek stak op. In 2010 verscheen er zelfs een heel anti-boek, met de niet mis te verstane titel The Spirit Level Delusion: Fact-checking the Left’s New Theory of Everything. Wilkinson en Pickett zouden selectief landen en sociale problemen hebben gekozen die kloppen met hun theorie. Ze zouden ook de factor ‘cultuur’ over het hoofd zien. Toch kunnen de meeste wetenschappers zich vinden in The Spirit Level. In 2011 stelde de Joseph Rowntree Foundation (JRF) een onafhankelijk onderzoek in naar het bewijs. De conclusie: ja, er bestaat grote wetenschappelijke consensus over de correlatie tussen ongelijkheid en sociale problemen. En ja, ook voor het oorzakelijke verband (de causatie) bestaat aardig wat bewijs. Wilkinson en Pickett zijn niet de enigen die onderzoek doen naar ongelijkheid. In de afgelopen decennia zijn er honderden papers verschenen die het verband met sociale problemen aantonen. Sterker nog, sinds de publicatie van The Spirit Level zijn er nog eens tientallen onderzoeken gepubliceerd die de bevindingen van Wilkinson en Pickett bevestigen. De hamvraag blijft voorlopig of ongelijkheid ook de oorzaak van al die ellende is. Het is erg moeilijk om aan te tonen, maar ‘een aantal rigoureuze studies levert het bewijs voor dit verband,’ schrijven de onderzoekers van de JRF. Toch zal de volgende dooddoener nog wel even in de lucht blijven hangen: er is meer onderzoek nodig.

En Nederland? 60


Jort Kelder heeft het al vaak genoeg opgeschreven: Nederland is een van de meest genivelleerde landen ter wereld. Toch? Nou, nee. Paul de Beer, bijzonder hoogleraar Arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, laat die middag zien dat het een tikje genuanceerder ligt. Zo is de kloof tussen top en onderkant flink gegroeid in de afgelopen dertig jaar. De armste 10 procent ging er met maar liefst 30 procent op achteruit. Maar volgens andere maatstaven (die ook de middenklasse meenemen) lijkt de inkomensongelijkheid juist te krimpen. Het echte denivelleringsfeestje speelt zich ergens anders af. Bas van Bavel, hoogleraar economische geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, vertelt dat de Nederlandse vermogenesongelijkheid enorm is - en groeiende. Op dit moment bezit de onderste 60 procent nog maar 1 procent van al het vermogen. Onze vermogensongelijkheid is nog groter dan in Engeland en even groot als in de Verenigde Staten. Wilkinson lijkt een beetje verrast als hij hoort over de Nederlandse situatie. Hoe past vermogensongelijkheid eigenlijk in zijn theorie? Niemand heeft een pasklaar antwoord, maar over één ding twijfelt Van Bavel niet: ‘Het wordt tijd de discussie uit de sfeer van jaloezie, morele verontwaardiging en nivelleren om het nivelleren te trekken.’ De andere vraag is dan nog altijd niet aan bod gekomen: hoeveel gelijkheid kunnen samenlevingen eigenlijk aan? In een land waar de dokter evenveel verdient als de schoenlapper wil niemand wonen. Of beter gezegd: wil niemand ziek worden. Geen enkele samenleving kan functioneren zonder een zekere mate van ongelijkheid. En één probleem lijkt zelfs toe te nemen naar mate een nivelleringsfeestje op stoom komt: zelfmoord. In veel landen bestaat er een omgekeerde relatie tussen het aantal moorden en het aantal zelfmoorden. Verklaring? Wellicht geven mensen in gelijke landen sneller zichzelf de schuld. Toch blijven de grafiekjes van Wilkinson knagen, zelfs als ik me naderhand te goed doe aan de bitterballen in de sjieke kelder van de Nieuwe Kerk. Het relatief egalitaire Nederland doet het goed, daar niet van. Maar als je Japan, Zweden en Noorwegen ziet, daar onderin de ranglijstjes van ellende, bekruipt je dat ene, bijna verboden, gevoel. Nog een beetje nivelleren zou zo gek niet zijn.

Bregman, R. (2013)

’99 problemen, 1 oorzaak’ Uit: De Correspondent, 5 dec. https://decorrespondent.nl/388/99-problemen-1oorzaak/14916660-5a5eee06

61


Bijlage 2 Laagste inkomensklassen weinig mobiel

Inkomensmobiliteit tussen generaties Kinderen van ouders met een laag inkomen hebben vaak ook zelf een laag inkomen. Kinderen met een vader uit een van de middelste inkomensklassen komen daarentegen nauwelijks vaker in dezelfde inkomensklasse terecht. Dit wijst op een relatief grote inkomensmobiliteit tussen generaties voor deze inkomensklassen.

Verdienen kinderen van ouders met een relatief hoog inkomen zelf naar verhouding ook veel geld? Wanneer er een sterk verband is tussen het inkomen van ouders en dat van hun kinderen, hebben de kinderen zelf weinig mogelijkheden om hun plaats op de inkomensladder te beïnvloeden. Hoe kleiner de inkomensmobiliteit tussen twee opeenvolgende generaties is, des te meer geldt: als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.

Voorbeeldfunctie Eén van de verklaringen voor de samenhang in inkomen tussen twee opeenvolgende generaties is het ouderlijke milieu. Zo hebben ouders met een hoog inkomen meer financiële mogelijkheden om bij te dragen aan de kosten van goed onderwijs voor hun kinderen. Ook kan de genoten opleiding of het beroep van de ouders voor hun kinderen een voorbeeldfunctie vervullen en de studie- en beroepskeuze van het kind meebepalen.

Inkomensmobiliteit Inkomensveranderingen tussen generaties kunnen worden weergegeven door de kans van kinderen om in een bepaalde inkomensklasse terecht te komen – gegeven de inkomensklasse van hun vaders. Als er helemaal geen samenhang is tussen de inkomensklassen van vaders en kinderen, dan zijn de kinderen van de vaders uit de klasse met de twintig procent laagste inkomens zelf ook weer verdeeld in inkomensklassen van exact twintig procent. Wanneer dat het geval is – twintig procent van de kinderen van vaders met de laagste inkomens komt terecht in de klasse met de hoogste inkomens – is de inkomensmobiliteit groot. In het andere uiterste komen alle kinderen in dezelfde inkomensklasse als hun vader terecht. In dat geval is er volledige samenhang in inkomen en is de inkomensmobiliteit tussen generaties nihil. De kinderen nemen dan in de inkomensverdeling van 1998 een zelfde positie in als de vaders destijds in de inkomensverdeling van 1981.

62


Kinderen van vaders in de laagste inkomensklasse blijken een kans van elf procent te hebben om in de hoogste inkomensklasse terecht te komen. Als er geen samenhang zou zijn, is die kans twintig procent. De kans dat deze kinderen in de op één na hoogste inkomensklasse belanden, is twaalf procent. Daarentegen hebben kinderen van vaders die in 1981 in de laagste inkomensklasse vielen 58 procent kans om in één van de twee laagste inkomensklassen te belanden. Als er geen samenhang zou zijn, is die kans veertig procent. Vanuit de laagste inkomensklasse is er dus weinig opwaartse inkomensmobiliteit.

Neerwaartse mobiliteit Er is ook weinig neerwaartse inkomensmobiliteit vanuit de hoogste inkomensklasse. Kinderen van vaders in de hoogste inkomensklasse hebben namelijk 35 procent kans – in plaats van twintig procent bij het ontbreken van samenhang – om eveneens in de hoogste inkomensklasse te belanden. De kans dat een kind met een vader in de hoogste inkomensklasse in de laagste inkomensklasse terecht komt, is slechts dertien procent, en om in één van de drie onderste inkomensklassen te belanden slechts 44 procent. Zonder samenhang zijn die kansen twintig en zestig procent. Verder neemt de kans toe dat kinderen in de hoogste inkomensklasse terechtkomen naarmate de vaders meer verdienen. De kans dat kinderen in de laagste inkomensklasse terechtkomen, neemt daarentegen af met de inkomensklasse van de vader.

Grote mobiliteit bij middeninkomens De middelste inkomensklassen laten een minder duidelijk patroon zien dan de laagste en hoogste inkomensklassen. De kans dat een kind in dezelfde inkomensklasse als zijn vader terechtkomt is bij de middeninkomens iets groter dan twintig procent. Weliswaar hebben kinderen van vaders uit inkomensklasse 2 een kans van 26 procent om in inkomensklasse 4 te belanden, maar de kans dat ze de hoogste inkomensklasse bereiken is slechts 12 procent.

Inkomensstatistiek Om de samenhang in het inkomen van twee opeenvolgende generaties na te gaan, is gebruik gemaakt van de inkomensstatistiek uit 1981 en 1998. Door beide statistieken te koppelen konden de inkomens van ouders en kinderen met elkaar vergeleken worden. Daarbij is gebruik gemaakt van een relatieve klassenindeling. Bij de ouders is deze 63


gebaseerd op het inkomen in 1981, bij de kinderen is dat het inkomen in 1998. Het inkomen van de ouders is naar inkomenshoogte geordend en toegedeeld aan een van de vijf zogenoemde 20-procentsgroepen. Het gebruikte inkomensbegrip is het persoonlijk inkomen uit arbeid of onderneming, uitgedrukt in prijzen van 1995. Personen die minder verdienden dan de lage inkomensgrens (in prijzen van 1995 18 306 gulden) en niet het gehele jaar werkzaam waren, zijn buiten beschouwing gelaten. De ‘kinderen’ moesten minimaal 35 jaar oud (peiljaar 1998) zijn, de ‘ouders’ jonger dan 55 jaar (peiljaar 1981). Ook zijn werkende moeders vanwege hun geringe steekproefaantal niet in de analyse opgenomen. Na selectie bleven er 797 vader-kind-paren over. In het algemeen hebben kinderen uit de middelste inkomensklassen slechts een iets grotere kans dan twintig procent om in dezelfde of een aangrenzende inkomensklasse terecht te komen als die van hun vaders. Dit wijst op een geringe samenhang tussen het inkomen van vaders en kinderen en dus op een relatief grote inkomensmobiliteit tussen generaties voor deze inkomensklassen.

Stuivertje-wisselen In de laagste en hoogste inkomensklasse is de inkomensmobiliteit kleiner dan in de middelste inkomensklassen. Kennelijk hebben juist bij de uiterste inkomensklassen erfelijke overdracht en ouderlijk milieu een flinke invloed op de inkomenspositie van de kinderen. Voor de laagste inkomensklasse gaat de zegswijze ‘wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje’ in sterke mate op. Voor de hoogste inkomensklasse geldt als variant daarop ‘wie voor een kwartje geboren is, wordt nooit een dubbeltje’. Voor de drie middelste inkomensklassen geldt daarentegen veel meer dat dubbeltjes en kwartjes gemakkelijk stuivertje-wisselen. § Frank Cörvers INDEX

31

No. 7 - augustus 2000

Cörvers, F. (2000)

‘Inkomensmobiliteit tussen generaties: Laagste inkomensklassen weinig mobiel’ uit: Index: feiten en cijfers over onze samenleving, Vol 7, No. 7, pp. 30-31, augustus (Centraal Schriftelijk Examen Economie VWO (2007), opgave over inkomensmobiliteit)

64


Bijlage 3

Zonder werk, vol schaamte Werkloosheid is een economisch begrip, een zaak van de politiek, van CBS-cijfers ook. Maar hoe voelt het niet deel te nemen aan het arbeidsproces? Drie 40-plussers vertellen hoe zij als werkloze wankelen tussen hoop en vrees. Robert wist het niet, maar werkloosheid brengt schaamte met zich mee. Bijvoorbeeld als hij zijn puberzoon helpt met huiswerk. 'Je wilt als vader een rolmodel zijn. Als je een goede baan hebt, sta je daar niet bij stil, je bent de man die serieus meedoet in de maatschappij. Als je langdurig werkloos bent, verlies je veel en ook nog eens die voorbeeldfunctie voor je kinderen. Dat is moeilijk.' Robert (55), ingenieur, had een goedbetaalde baan als businessanalist, tot de bezuinigingen toesloegen in de overheidssector waar hij als gedetacheerde strategische problemen oploste. Diezelfde periode ging hij scheiden. Na twee jaar solliciteren, werken als vrijwilliger en sleutelen aan zijn LinkedIn-profiel ('Eerst moest ik upgraden, toen weer downgraden'), begint hij de moed te verliezen. Zijn huis, waar de kopers tien jaar geleden voor in de rij stonden, raakt hij aan de straatstenen niet kwijt. 'Ik moet mezelf helemaal herdefiniëren. Van vader van drie, echtgenoot en kostwinner met een intellectueel veeleisende baan, ben ik nu een werkloze alleenstaande met uitzicht op de bijstand.' Naar de Lidl De schaamte is Manons leven binnengekropen sinds ze 50 euro per week te besteden heeft. Manon (42): 'Het is niet erg af en toe geen geld te hebben, het wordt schaamtevol als een vriendin vraagt of ik meega naar het strand en ik snel een smoes verzin. Want naar het strand gaan, betekent: een treinkaartje kopen, een fiets huren en een drankje op het terras. Dan zit ik ruim boven mijn dagbudget. Dus zeg ik: sorry, ik kan niet. Dat zeg ik ook als vrienden vragen of ik naar het café kom. Als je nooit kunt terugbetalen, wil je niet dat anderen trakteren. Ze kunnen aan de gang blijven. Als arme heb je ook nog je trots.' Aldus de Amsterdamse specialiste in de culturele sector, die haar baan verloor na een arbeidsconflict. De plannen van minister Kamp (Sociale Zaken) voor een soepeler ontslagrecht beogen de positie van de dure 'insiders' van de arbeidsmarkt te verzwakken ten gunste van de 'outsiders', opdat de arbeidsmarkt weer vlot raakt. Of het werkt, is voorwerp van heftig debat. Vaststaat dat de verzorgingsstaat de ex-insider van boven de 40 niet meer zo riant opvangt als vroeger, noch snel aan een nieuwe baan helpt. In de middenklasse begint de crisis de eerste rake klappen uit te delen. De voedselbank hoeft nog niet, 'maar', zegt Manon, 'ik ga wel naar de Lidl en niet meer naar de Albert Heijn om de hoek.' Erger dan de materiële achteruitgang is het verlies van eigenwaarde. Manon: 'Armoede is ook dat je je niet meer kunt meten met vrienden uit je sector, je doet niet meer mee.' Robert: 'Ik was de man die complexe organisatieproblemen oploste. Nu moet ik leren bij de dag te leven en toekomstscenario's verzinnen hoe ik uit de bijstand blijf. Zonder ergens controle over te hebben.' Thérèse (46) is getrouwd en moeder van een zoon, en sinds driekwart jaar werkloos. Geld was 'nooit een issue', maar 'we leven nu voorzichtiger; de krant heb ik weggedaan'. Ze werkte 65


in de reclamebranche, waar de crisis al aardig heeft huisgehouden. Behalve solliciteren naar een nieuwe baan studeert ze om straks een baan te kunnen vinden in de zorg. Als nette werkloze heeft ze zich ook op het vrijwilligerswerk gestort. En ze moedert meer. 'Heel druk allemaal, terwijl mijn man nu verwacht dat het huis op orde is en hij vaker overwerkt, omdat ik toch thuis ben. Dat gaat weer ten koste van mijn afspraken. Ik moet dus gaan focussen, ik waai alle kanten op.' Ze vindt het fijn dat haar ontslag een wake-upcall was om, na ruim twintig jaar commercieel werken, zich te oriënteren op meer maatschappelijk werk. Maar ondertussen vliegt de tijd. 'Dat baart me wel zorgen, dit moet niet te lang gaan duren. Soms slaat de paniek toe: is er soms iets mis met mij?' Loslaten Heeft Thérèse in nood het inkomen van haar man om op terug te vallen ('Afschuwelijk, want zo ben ik niet opgegroeid'), single Manon moet het in haar eentje rooien. Of zij erbij stilstaat dat ze haar beroep moet opgeven? Even is het stil, dan excuseert ze zich voor de tranen die opeens in haar ogen springen: 'Sorry, dat ik het vak waarin ik zo graag werk waarschijnlijk moet loslaten, raakt me diep.' Omdat zij zich schamen voor hun positie hebben de geïnterviewden een andere naam gekregen.

Schottelndreier, M. (2012)

‘Zonder werk, vol schaamte’ uit: de Volkskrant, 10 juli http://www.volkskrant.nl/archief/zonder-werk-volschaamte~a3284312/

66


Logboek

31-08-2016

Opzet maken van het werkstuk + Hoofd- en deelvragen verzinnen

Twee uren

01-09-2016 tot 31-12-2016 (10-12-2016

Literatuuronderzoek Telefonisch contact mw. Hoogveld + verwerking)

Veertig/vijftig uren Een uur

01-01-2017 tot 15-01-2017

Uitwerking van voorwaarden aan een sociale verzekeringenstelsel

Dertig uren

15-01-2017 tot 31-01-2017

Ontwerp nieuw stelsel

Twintig uren

31-01-2017

PowerPoint presentatie maken

Een uur

01-02-2017

PWS-presentaties

01-02-2017 tot 06-02-2017

Afmaken van literatuuronderzoek

23-02-2017 en 24-02-2017

Verwerken van commentaar en afmaken van PWS

67

Vijftien uren



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.