Verboden voor Sinterklaas - Margriet Hogeweg & Kees de Boer

Page 1


verboden voor sinterklaas


Voor mijn gelovige Tom(as) en mijn ongelovige Maarten


Margriet Hogeweg

Verboden voor Sinterklaas met tekeningen van Kees de Boer

Lemniscaat

Rotterdam


© tekst Margriet Hogeweg 2008 © illustraties omslag en binnenwerk Kees de Boer 2008 Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 2008 isbn 978 90 477 0108 8 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij Haasbeek b.v., Alphen aan den Rijn Bindwerk: Boekbinderij De Ruiter, Zwolle Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderings­ bestendig papier en geproduceerd in de Benelux, waardoor onnodig en ­milieuverontreinigend transport is vermeden.


Inhoud Ik ben dit jaar gewoon weer Sinterklaas Dag, Sinterklaasje Wat een lieve roze poepies Jongens houden niet van roze Een nieuwe vriend? Brutale hersenschim Geen sprake van Iets professorigs over mosterd Mooi niet – mooi wel Een postduif naar Sinterklaas Een verlanglijstje kleien Ik vraag het lekker toch Mijn schilderijen wonen hier De vijand verslagen Boerenkool met appelmoes Sinterklaas is een alien In een schilderij kan alles Lucht is niet niets Een iets minder ingewikkeld cadeau Van alle moeders ben jij de allerstomste Achter de wolken aan

7 12 20 28 33 40 47 56 64 71 77 82 87 95 101 107 114 120 127 133 139


De beste snuitballer op aarde Verboden voor Sinterklaas Niet alleen de mijter is verboden Een bedroevend echt schilderij Wat hij niet had durven geloven Jij bestaat toch

145 154 159 168 177 186


1 Ik ben dit jaar gewoon weer Sinterklaas Fier stond buiten, voor de achterdeur van zijn huis. Hij keek naar de dikke laag modder die vastgeplakt zat onder de zolen van zijn laarzen. Als hij zo naar binnen liep, kreeg hij vast en zeker ruzie met zijn moeder. En daar had hij nu even geen zin in. Op school had hij net nog ruzie gehad met Dennis, de stomste jongen van zijn klas. Die pestte iedereen die hem voor de voeten liep. Hij had Soenaina keihard aan haar vlecht getrokken, toen ze in de rij stonden te wachten voor het gymlokaal. Fier had er wat van gezegd. En bam, ruzie. Dennis was een irritant joch. Fier begon hard met zijn laarzen op de grond te stampen om de modder eraf te krijgen. Hij begreep echt niet waar zijn moeder zich zo druk om maakte. Wat was er nu zo erg aan een beetje modder? Waarom mocht er geen modder op de keukenvloer liggen en wel buiten op het stoepje? Wat was nou eigenlijk het verschil tussen een vieze keukenvloer en een vieze stoep? Hij tilde zijn voeten op en keek naar de onderkant van zijn laarzen. Het stampen had niet echt geholpen. Tussen de gootjes zat nog allemaal modder. Hij schopte één 


voor één zijn laarzen uit. Ze maakten om de beurt een salto door de lucht en landden op het grasveld. Op zijn kousen stapte hij naar binnen. Door de keuken liep hij naar de gang om zijn jas op te hangen. Hij wilde net ‘joehoe, maham, ik ben thuis’ roepen, toen hij boze stemmen hoorde in de woonkamer. Fier bleef staan. ‘Als je maar niet denkt dat je eeuwig met die poppenkast door kunt gaan.’ Hij herkende de hoge, zangerige stem van zijn moeder meteen. ‘Jouw zoon vindt het anders prachtig.’ Dat was opa’s donkere bromstem. Kon niet missen. ‘Natuurlijk. Omdat jij hem van die achterlijk dure cadeaus geeft,’ brieste zijn moeder. Fier hoorde haar stem overslaan van boosheid. ‘En wat zou dat?’ dreunde opa’s stem weer. Fier vroeg zich af wat opa hier eigenlijk te zoeken had. Hij kwam bijna nooit binnen. Zelfs niet als hij Fier op kwam halen voor een tochtje met de Rode Duivel. Zo noemde opa zijn rode sportwagen liefkozend: de Rode Duivel. Minstens één keer per week scheurde hij het grindpad achter het huis op en dan toeterde hij drie keer heel hard, zodat Fier wist dat hij er was. Maar verder dan het grindpad kwam opa meestal niet. En de zeldzame keren dat hij wél binnenkwam, maakten mama en opa eigenlijk altijd ruzie. Net als nu. Maar waar was opa’s sportwagen gebleven? Hij stond niet op het grindpad geparkeerd. Was opa komen lopen? Was 


de Rode Duivel soms stuk en stond hij bij de garage? Als dat zo was, was opa vast en zeker flink chagrijnig. Zijn Rode Duivel was alles voor hem. ‘Ik wil dat Fier leert dat het leven uit meer dan geld en dure cadeaus bestaat,’ hoorde Fier zijn moeder zeggen. ‘Ik wil dat hij leert genieten van kleine dingen. Het hoeft allemaal niet zo protserig.’ ‘Flauwekul,’ snauwde opa. ‘Je gunt mij mijn jaarlijkse pleziertje gewoon niet.’ Fier hoorde zijn moeder door de deur heen snuiven, zo boos was ze. ‘O, dus het gaat vooral om jóuw plezier! Ik dacht dat je het voor Fier deed. Nou, als dat de enige manier is waarop jij plezier kunt beleven – je verkleden als een oude man met een baard en een mijter op…’ Mama en opa maken ruzie om mij, dacht Fier. Dat maakte hem nog nieuwsgieriger dan hij al was. ‘Ik ben tenminste nog één keer per jaar goed en heilig. En jij zou wel eens wat meer eerbied voor grijze haren mogen hebben.’ Fier moest bijna hardop lachen. Opa kon grappig uit de hoek komen. Vooral als hij boos was, of verontwaardigd. Maar mama kon er niet om lachen. ‘Heilig? Jij? Schijnheilig zul je bedoelen.’ Waar hadden opa en mama het eigenlijk over? Opa verkleed als een oude man met een mijter op… Waarom zou hij dat doen? Fier kende maar twee iemanden 


met een mijter op. De ene was de paus, de baas van de katholieken. Dat waren mensen met een bepaald soort merk van geloven in God. Je had heel veel verschillende merken geloven, en ze hadden allemaal hun eigen baas. Fier had de paus wel eens op televisie gezien. Hij woonde in Rome, de hoofdstad van Italië. In een soort paleis. De andere iemand met een mijter op was natuurlijk Sinterklaas. Die was de baas over alle zwarte pieten. Hij woonde in Spanje, maar niemand wist waar. Alleen Sinterklaas. En zijn pieten natuurlijk. ‘Ik wil het er niet meer over hebben,’ zei opa en Fier hoorde dat hij met zijn vuist op tafel sloeg. Dat deed hij wel vaker als hij zich vreselijk opwond. Dan sloeg hij ergens met zijn vuist bovenop. En als er niets in de buurt was om op te slaan, dan beukte hij doodleuk met zijn vuist op de grond. ‘Ik ben dit jaar gewoon weer Sinterklaas. Net als andere jaren. En daarmee uit. Jij speelt gewoon weer mee. En je vertelt niets aan Fier.’ Fier stond aan de grond genageld. De lach verdween van zijn gezicht. Was opa Sinterklaas? Dat kon toch helemaal niet? Hij woonde geeneens in Spanje. ‘Fier is geen kleuter meer, pa. Vandaag of morgen komt hij er heus zelf wel achter dat Sinterklaas niet bestaat. En dan is het voor jou einde oefening.’ De mond van Fier viel open van verbazing. Wat zei mama daar nou? Bestond Sinterklaas niet? 


‘Welnee. Zoiets willen kinderen helemaal niet weten,’ zei opa. Ik wil hier even niet meer zijn, dacht Fier in paniek. Hij griste zijn jas van de kapstok en sloop terug naar de keuken. Hij opende zachtjes de achterdeur en glipte op zijn sokken naar buiten. Zijn vieze kaplaarzen lagen nog midden op het grasveld in de achtertuin. Hij trok ze snel aan en rende weg.




2 Dag, Sinterklaasje Flarden van het gesprek dat Fier net had opgevangen, jaagden door zijn hoofd. Ik ben dit jaar gewoon weer Sinterklaas. Net als andere jaren. En daarmee uit. Dat had opa gezegd. Maar hoe kon dat nou, dat opa Sinterklaas was? Vandaag of morgen komt Fier er zelf wel achter dat Sinterklaas niet bestaat. Had zijn moeder echt gezegd dat Sinterklaas niet bestond? Had hij het niet gewoon verkeerd verstaan? Want als opa Sinterklaas was, dan bestond Sinterklaas toch gewoon wél? Fier stoof de tuin uit alsof hij achterna werd gezeten door een horde wilde honden. Het grind op de oprijlaan achter zijn huis spatte weg onder zijn voeten. Hij wilde weg van huis. Weg van opa en mama. Weg van alles wat hij net gehoord had. Fier rende voorbij de oude beuk op de hoek van de straat. Bruine herfstblaadjes vielen van de takken en dwarrelden om zijn hoofd. Een zacht briesje streek vriendelijk door zijn haren. Maar binnen in hem stormde het. Zijn hoofd zat zo vol vragen dat het bijna leek of het uit elkaar zou spatten. Fier rende tot hij de hoek van de straat om was. Daar stond hij even stil om uit te hijgen. Met 


gebogen rug, zijn hoofd naar beneden, zijn neus bijna tegen zijn knieën. ‘Ha die Fier. Wat doe jij nou hier?’ Fier keek omhoog, recht in het gezicht van Daan, zijn beste vriend. ‘Kan ik ook wel aan jou vragen.’ Daan opende zijn hand en hield die vlak onder Fiers neus. Er lagen twee euro’s in. ‘Het brood was op. Ik moet van mijn moeder even naar de bakker om brood te halen.’ ‘O,’ zei Fier. ‘En jij?’ vroeg Daan terwijl hij zijn vriend nieuwsgierig bekeek. ‘Wat doe jij hier? Moet je niet thuis een boterham eten?’ Fier haalde zijn schouders op. ‘Jawel,’ zei hij. Hij aarzelde. Zou hij aan Daan vertellen wat er net was gebeurd? Daan was zijn beste vriend. Ze vertelden elkaar altijd alles. En hij moest er met iemand over praten. Anders barstte zijn hoofd uit elkaar. ‘Daan, mijn opa zegt dat hij Sinterklaas is en mijn moeder zegt dat Sinterklaas niet bestaat.’ Fier floepte het er in één keer uit. Zo, dat was hij kwijt. Het luchtte gelijk al op. Daan keek Fier heel rustig aan. ‘Nou en?’ zei hij, alsof Fier hem alleen maar had verteld dat het gras groen was. Of dat de lucht blauw was. 


‘Nou en?’ echode Fier. Hij schopte tegen een verdwaalde kastanje. De opluchting die hij net nog voelde maakte plaats voor boosheid. Hoe kon Daan daar nu zo rustig staan, terwijl Fier hem net iets vreselijks vertelde, iets heel belangrijks? ‘Mijn opa zegt dat hij Sinterklaas is. Mijn moeder zegt dat hij niet bestaat. En jij zegt: Nou en?’ ‘Wist ik allang,’ zei Daan. Hij kauwde kalm op een stuk kauwgom en blies af en toe een roze bel. ‘Wat bedoel je? Hoe kan jij nou weten dat mijn opa Sinterklaas is en dat Sinterklaas niet bestaat?’ ‘Jouw opa is Sinterklaas niet. Hij spéélt dat hij Sinterklaas is. Bij mij thuis speelt onze buurman altijd voor Sinterklaas. Sinterklaas bestaat niet. Het is alleen maar een feest.’ Fier bleef Daan eerst een tijdlang met open mond aanstaren voordat hij weer iets uit kon brengen. ‘Maar…. maar…’ stotterde hij, ‘hoe weet jij dat allemaal? En hoe lang…?’ ‘Vorig jaar al. Ik kon ’s avonds een keer niet slapen. Ik ging naar beneden. En toen ik de kamer binnenkwam zag ik dat mijn moeder zelf de sinterklaascadeautjes zat in te pakken.’ ‘En toen? ‘Toen heb ik de deur van de kamer zachtjes dichtgedaan en ben gewoon weer naar bed gegaan.’ ‘En je moeder?’ 


‘Die had me gelukkig niet gezien.’ ‘Heb je het niet aan haar verteld?’ ‘Ben je gek. Als ze weten dat je het weet, krijg je veel minder cadeautjes.’ ‘O,’ zei Fier. Hij staarde naar de gele herfstblaadjes die vastgeplakt zaten op de natte stoeptegels. ‘En de volgende keer dat Sinterklaas bij ons langskwam heb ik hem eens goed zitten bekijken. Ik zag meteen dat het onze buurman was.’ ‘Welke buurman?’ ‘Je weet wel, die met die rode bril, die altijd witte gympen aanheeft en die wel eens met ons voetbalt.’ ‘O, die.’ ‘En weet je wat zo stom was?’ vroeg Daan lachend, alsof hij een superleuke grap ging vertellen. ‘Toen hij voor Sinterklaas speelde had hij gewoon diezelfde witte gympen aan en diezelfde rode bril op.’ Daan schaterde het uit. Fier lachte flauwtjes mee. Ineens keek hij Daan recht in zijn gezicht aan en gaf hem een duw. ‘Wat doe je nou?’ vroeg Daan boos. ‘Als jij het al zo lang weet, waarom heb je het dan nooit aan mij verteld? Wij zijn toch beste vrienden? Wij vertellen elkaar toch altijd alles?’ Daan haalde zijn schouders op. ‘Dat wil je toch helemaal niet weten.’ Hé, dacht Fier, dat had opa net ook nog tegen mama 


gezegd. Zoiets willen kinderen toch helemaal niet weten. Daan sloeg Fier op zijn schouder. ‘Ik moet gaan. Anders wordt mijn moeder boos. Zie je zo op school.’ ‘Ja,’ zei Fier en stak zijn hand op naar zijn vriend. ‘Later.’ Met zijn handen in de zakken van zijn jas slofte Fier naar huis. Alles was dus gelogen. Het hele sinterklaasverhaal met alles erop en eraan. Opa en Daan hadden gelijk. Dit wilde hij helemaal niet weten. Een echte Sinterklaas was toch veel leuker dan een verklede opa? Fier keek omhoog door de kale knoestige takken van een hoge kastanjeboom. Hij zag een wazig bleek maantje, dat verdwaald leek in de blauwe middaglucht.




Zie de maan schijnt door de bomen, neuriede Fier zachtjes, makkers staakt uw wild geraas. Al die jaren had hij dus gewoon voor jodokus bij de schoorsteen zitten zingen. Er was helemaal nooit een zwarte piet geweest die boven op het dak naar hem had geluisterd. Binnen in Fier krioelden allerlei gedachten en vragen door elkaar heen als mieren in een mierenhoop. En al die suikerklontjes die hij voor het paard in zijn schoen had gestopt? Wat was daar eigenlijk mee gebeurd? Gewoon weer terug in het suikerpotje, samen met zijn tenenkaas? Gatsie. En al de tekeningen die hij had gemaakt voor Sinterklaas en Zwarte Piet? Hup, bij het oud papier zeker. In de grote groene container van de voetbalclub. Samen met de oude kranten. Fier zuchtte teleurgesteld. Hij wist niet wat hij moest

ďœąďœˇ


doen. Moest hij aan mama en opa vertellen dat hij alles had gehoord? Dat hij wist dat Sinterklaas helemaal niet bestond? Als hij dat deed, kwam er misschien helemaal geen Sinterklaas meer. Zelfs geen verklede opa. Hij had het mama zelf horen zeggen: Als Fier erachter komt dat Sinterklaas niet bestaat, dan is het einde oefening. En misschien had Daan ook wel gelijk. Misschien kreeg je echt veel minder cadeautjes als je niet meer in Sinterklaas geloofde. Fier stond ineens stil. Hoe zat het eigenlijk met die cadeautjes? Waar kwamen die dan vandaan? Die kocht opa natuurlijk. In een gewone winkel. Niks geen pakhuis van Sinterklaas. Niks geen pietenfabriek. En waarschijnlijk kreeg hij ook cadeautjes van mama en papa. Fier begon weer te lopen. Hij was bijna thuis, maar hij wilde niet naar huis. Het kostte hem moeite het ene been voor het andere been te zetten. ‘Dag Sinterklaasje, dahag, dahag, dahag, dahag, Zwarte Piet,’ zong hij sloom voor zich uit terwijl hij met zijn voeten de maat stampte. Met gebogen hoofd volgde hij de naden van de stoeptegels. Maar opeens rechtte hij zijn rug. Stak zijn borst vooruit. Hij dacht aan wat opa vaak tegen hem zei als hij de moed wilde laten zakken: Niet als een hobbezak door het leven lopen, jongeman. Het leven is een oorlog. En ieder mens is een soldaat. Als je niet wilt dat het leven zomaar verloren gaat, moet je vechten. Opa had gelijk. 


Opa kon het weten. Hij was generaal in het leger geweest. Fiers teleurstelling en verdriet veranderden in boosheid. Eigenlijk had iedereen hem al die jaren vreselijk voor de gek gehouden! Hij zou ze krijgen. Allemaal. Zijn moeder, zijn vader, zijn opa en die nepperd van een Sinterklaas erbij. Nu was Fier aan de beurt. Hij zou ze eens flink te pakken nemen. Hoe? Dat wist hij nog niet. Maar hij zou echt wel wat weten te verzinnen. Als een soldaat marcheerde Fier het grindpad naar zijn huis op. Er was een grimmige lach op zijn gezicht. Maar de ergste storm in zijn hoofd was voorbij. Het waaide alleen nog maar.

ďœąďœš


3 Wat een lieve roze poepies In volle vaart reed opa met zijn rode sportwagen door het dorp. Zoals altijd was het dak open. Opa droeg een stofbril voor zijn ogen. En hij had een ouderwetse vliegenierspet op van bruin leer met flappen die over zijn oren vielen. Zijn grijze krullen golfden er aan alle kanten onderuit. Met zijn grijze snor, die aan de uiteinden omhoog krulde, zag hij eruit als een stoere zeerover. Fier zat naast hem. De wind maakte een vogelnestje van zijn blonde krullen. Hij was nog steeds boos op opa, omdat hij hem al die jaren voor de gek had gehouden met dat stomme sinterklaasgedoe. Maar hij kon er niets aan doen dat hij tegelijkertijd ook trots op hem was. Hoeveel kinderen hadden een opa met een stoere sportwagen? Bovendien kon hij nu toch niet tegen opa zeggen waarom hij boos op hem was. Dat zou zijn plannetje alleen maar in de war sturen, nog voordat hij het goed en wel had uitgedacht. Opa gaf een flinke peut gas en ze stuiterden over een verkeersdrempel. ‘Stelletje idioten,’ schreeuwde opa boven het geloei van 


de motor uit. ‘Wie legt er nou zo’n gevaarlijke drempel midden in een dorp? Dat is funest voor mijn Rode Duivel.’ ‘Dat is omdat je hier zachtjes moet rijden, opa,’ zei Fier. ‘Waarom? Er is geen kip op de weg.’ ‘Nee, nu niet. Maar een andere keer misschien wel. De kippen van mevrouw Duurkoop lopen vaak zat los in het dorp.’ ‘O, op die fiets,’ zei opa. ‘Ja, op die fiets,’ zei Fier lachend. Opa zei vaak op die fiets als hij iets begreep. En omdat Fier dat grappig vond, zei hij het nu ook vaak. ‘Dan moeten die goedkope kippen van mevrouw Duurkoop maar beter uit hun doppen kijken. Mijn duivel is knalrood. Dat ziet zelfs een kip met jampotglazen op zijn knar. Een duivel houdt er nou eenmaal niet van om te worden afgeremd, en al helemaal niet door zo’n stomme bult in de weg,’ mopperde opa, terwijl hij over de volgende verkeersdrempel stuiterde. ‘Weer één,’ snoof hij. Fier haalde lachend zijn schouders op. ‘Waar gaan we naartoe, opa?’ ‘Zul je wel zien.’ Opa draaide de parkeerplaats op voor het plantsoentje aan de rand van het dorp. Hij remde zo plotseling dat de auto slipte. Het grind spatte alle kanten op. 


‘Jiehaaa,’ joelde opa met een kwajongensachtige grijns op zijn gezicht. Hij gooide het portier open en sprong soepel als een jonge hond naar buiten. Fier kon soms maar moeilijk geloven dat opa al bijna zeventig jaar was. Opa marcheerde met grote stappen dwars over het grasveldje in de richting van de kinderboerderij, achter in het plantsoen. Alsof hij een heel leger aanvoerde. Fier keek naar het bordje aan de rand van het grasveld. Daar stond in duidelijke zwarte letters op: niet betreden. Hij holde op een drafje achter opa aan. Het kostte hem moeite om die lange benen bij te benen. ‘Opa, je mag niet op het grasveld.’ ‘Zegt wie?’ ‘Zegt dat bordje.’ ‘Ik luister nooit naar bordjes. Bordjes zijn stom, want ze kunnen niet praten.’ Fier moest grinniken. Hij probeerde net zulke grote stappen als opa te maken. Maar dat lukte niet. Zijn benen waren veel te kort. ‘Gaan we naar de kinderboerderij?’ vroeg Fier toen ze voor het hek bleven staan. Hij voelde zich een beetje teleurgesteld, maar deed zijn best om dat niet aan opa te laten merken. De kinderboerderij was opa’s trots. Hij was gebouwd van opa’s geld. Opa had veel geld. Dat had hij van zijn vader geërfd. Die was nog rijker geweest. Maar opa’s vader leefde niet meer; opa geluk


kig nog wel. En hij had de eerste steen gelegd van de kinderboerderij. Dat kon je lezen op een grijze steen in de muur naast de deur van de grote stal. Eerste steen, gelegd door Frederik van Oosterom, stond daar. Opa keek hem van opzij aan. ‘Wat nou? Vind je dat niet leuk soms?’ Had opa het tóch gemerkt… Fier haalde zijn schouders op. De kinderboerderij was meer iets voor kleuters vond hij. Er was een kinderachtige speeltuin. Met schommels die te laag voor hem waren – zijn voeten sleepten over de grond. Met een glijbaantje dat veel te kort was. Als hij bovenaan zat, was hij al bijna met zijn schoenen beneden. De zandbak was te klein. Hij kon er zijn kont niet in keren. En de meeste dieren vond hij suf. De schapen stonden maar een beetje schaapachtig voor zich uit te staren. De konijnen waren zo vaak geknuffeld dat ze angstig wegrenden als je een stap in hun richting deed. Alleen de geiten waren wel leuk. Vooral als ze begonnen te knagen aan de roze jurkjes van kleine meisjes, of aan de jassen van deftige oma’s, die dan gillend op de vlucht sloegen. Dat was pas lachen. Opa begon te grijnzen. Hij sloeg Fier op zijn schouders. ‘Je voelt je te groot, hè? Geeft niets. Ik zal je iets laten zien waar je je nog groter van gaat voelen.’ Opa trok Fier mee naar de grote stal. Hij opende de 





houten deur en liep op zijn tenen naar binnen. Hij legde zijn wijsvinger voor zijn mond en siste dat Fier stil moest zijn. ‘We gaan op kraamvisite,’ fluisterde opa. Fier was verbaasd dat opa kon fluisteren. Meestal praatte hij zo hard dat het leek of hij een heel regiment soldaten toesprak. Als je eenmaal generaal was geweest, was het natuurlijk ook moeilijk om gewoon te praten. Opa klom op een houten bankje voor een gemetseld bakstenen muurtje. Hij wenkte Fier om naast hem te komen staan. Fier stapte op het bankje en keek net als opa beneden zich in het stro. Naast een dik varken lagen zeven roze biggetjes. Nog met hun ogen dicht. Zo lief en zo klein en zo roze… Fier was op slag verliefd. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg opa ‘Heeft moeder Roos geen prachtige roze baby’s?’ ‘Wat een poepies,’ zei Fier zachtjes. ‘En had ik gelijk of niet?’ vroeg opa. ‘Voel je je nu niet nog groter dan daarnet?’ Fier knikte. ‘Als ze wat groter zijn, moeten ze weg,’ zei opa. ‘Waarom?’ ‘Er is niet genoeg plaats op de kinderboerderij.’ ‘Waar gaan ze dan naartoe?’ ‘Ze worden verkocht. Aan een gewone boerderij, denk ik.’ Jammer, dacht Fier. Het was toch zonde om zulke leuke 


biggetjes zomaar weg te doen. Hij zou er best zelf eentje willen hebben. Vooral die ene zonder krul in zijn staart. Die was grappig. Roos knorde zachtjes, alsof ze het helemaal met hem eens was. Zou dat niet cool zijn, een big als huisdier? Hoe langer Fier erover nadacht, hoe beter hij het idee begon te vinden. Hij kende niemand die een big thuis had. Iedereen in de klas zou jaloers op hem zijn. Maar toen dacht hij aan zijn vader en moeder. En aan wat zij ervan zouden vinden. De moed zonk hem in de schoenen. Ze zouden natuurlijk meteen nee zeggen en geen sprake van. Hij mocht niet eens een hond. Laat staan een big. Fier haalde zijn schouders op. Het was een mooi idee geweest, dat wel, maar het was ook een onmogelijk idee. Hij keek nog eens verlangend naar het biggetje zonder krulstaart. Met een velletje dat net zo zachtroze was als dat van het marsepeinen varkentje dat hij vorig jaar van Sinterklaas in zijn schoen had gekregen. Ineens voelde Fier weer een scheut van boosheid door zich heen gaan. Van Sinterklaas – maar niet heus, dacht hij schamper. Door het ritje met de Rode Duivel en door de grappige biggetjes was hij bijna vergeten dat hij boos was op opa en op zijn vader en moeder. Nu was hij weer boos tot over zijn oren. Maar met de boosheid kwam er ook een plannetje bovendrijven in zijn hoofd. Hij kreeg ineens een ontzettend goed idee. Dat was het! Dat ging hij doen. Van 


zijn vader en moeder zou hij nooit een big krijgen, dat was wel duidelijk. Maar van Sinterklaas had hij tot nu toe altijd alles gekregen waar hij om vroeg. Ook al riep zijn moeder nog zo hard dat het veel te duur was. Sinterklaas had hem nog nooit iets geweigerd. Dus waarom zou Sinterklaas hem dan geen big geven? En als Sinterklaas hem een big gaf, konden zijn vader en moeder toch moeilijk zeggen dat hij hem terug moest geven? Al die dure cadeaus had hij toch ook mogen houden, ook al was zijn moeder het er absoluut niet mee eens geweest? Wat een briljant plan. Daarmee nam hij mama, papa en opa – die nepsinterklaas – eens flink te pakken. Bovendien kreeg hij zelf een fantastisch huisdier. Wat zou opa op zijn neus kijken als hij zijn verlanglijstje in handen kreeg! Zo’n ingewikkeld cadeau had hij vast nog nooit hoeven geven. ‘We gaan nog een stukje tuffen met de Rode Duivel,’ zei opa. ‘Ga je mee?’ Fier schrok op uit zijn gedachten. Opa greep hem bij de schouders en sleurde hem bijna de stal uit. Hij liep struikelend met opa mee. ‘Dag biggen, dag Roos,’ kon hij nog net zeggen voor de staldeur met een klap achter hen dichtviel. ‘Later!’




4 Jongens houden niet van roze ‘En wat is jouw lievelingskleur, Fier?’ Juffrouw Laurentien stond naast Fiers tafeltje. Ze plukte een pluisje van haar mouw en keek hem vragend aan. Fier staarde even naar de zijden bloes van de juffrouw. De stof glansde zachtroze in het witte licht van de tl-buizen die hoog boven in de klas hingen. Net een teer roze biggenvelletje, dacht Fier dromerig. En in gedachten zag hij het kleine varkentje met zijn rechte stokstaartje voor zich staan. ‘Roze,’ zei hij, zonder erbij na te denken. ‘Mijn lievelingskleur is roze.’ Een seconde bleef het stil in de klas. Toen begonnen alle kinderen tegelijk te brullen van het lachen. ‘Doe normaal, Fier,’ schreeuwde Daan in een poging boven het lawaai uit te komen. Hij boog zich over zijn tafeltje en keek zijn beste vriend boos aan. ‘Je staat hartstikke voor gek. En ik ook, want je bent mijn beste vriend. Zeg dat je een grapje maakte!’ Fier schudde beslist zijn hoofd. Zijn blauwe ogen keken Daan fel aan. ‘Roze slijmbal,’ riep Simone, een mollig meisje met 


bruine vlechten, dat naast Fier zat. Ze gaf hem een duw. ‘Jij slijmt bij de juf. Je zegt alleen maar roze omdat ze een roze bloes aan heeft.’ ‘Fier is een meisje. Fier is een meisje,’ jouwde Safira zangerig achter Fiers rug. Ze had haar stoel naar achteren geschoven en sprong wild op en neer. Haar donkere vlecht danste als een kronkelige slang op haar rug. De andere kinderen in haar groepje begonnen ook mee te doen. ‘Fier is een meisje. Fier is een meisje,’ klonk het nu in koor. Steeds meer kinderen bemoeiden zich ermee. Juffrouw Laurentien bewoog haar mond, maar niemand hoorde wat ze zei. Haar stem ging kopje onder in de golf van lawaai die de klas overspoelde. Iedereen schreeuwde, lachte en jouwde door elkaar heen. Alleen Fier keek onverstoorbaar voor zich uit. Met zijn armen over elkaar zat hij stil op zijn stoel. Alsof er geen kinderen bestonden die hem uitlachten en uitjouwden. Alsof juffrouw Laurentien gewoon voor de klas stond en rustig een spannend boek voorlas of zo. Maar juffrouw Laurentien was allesbehalve rustig. Ze beende met grote stappen naar haar bureau, voor in de klas. Haar wijde grijze plooirok wapperde rond haar benen als een vlag om de mast op een stormachtige dag. Ze rukte de bovenste la van haar bureau open en greep het spiegelei – een stok met een ronde schijf eraan, zo één die de conducteur op de trein vroeger 


had. Ze stak het omhoog, de rode kant naar de klas gekeerd, de groene kant naar zichzelf. Het was ernst; juf Laurentien gebruikte het spiegelei alleen als er een belangrijke klassenregel werd overtreden. Normaal gesproken glimlachte ze ook altijd, maar nu was de glimlach van haar gezicht verdwenen. Haar mond was een strenge rechte streep geworden. Sommige kinderen zagen het spiegelei direct en hielden onmiddellijk hun mond. Anderen hadden eerst niets in de gaten en praatten gewoon door, totdat iemand ze aanstootte. ‘Ssst! Mond houden. Het rode spiegelei.’ ‘Wat er net gebeurde, kan dus echt niet,’ zei juffrouw Laurentien. Haar stem galmde streng door de doodstille klas. Ze trok de bovenste la van haar bureau open en borg het spiegelei weer op. ‘Jop! Kun jij mij vertellen wat er net zo verschrikkelijk misging hier in de klas, dat ik het spiegelei te voorschijn moest halen?’ Jop haalde zijn schouders op. ‘Ik wil graag een antwoord dat uit je mond komt, Jop. Je schouders versta ik niet zo goed.’ Jop grijnsde. ‘We praatten allemaal door elkaar heen, juf.’ ‘Noem je dat praten?’ zei juffrouw Laurentien. ‘We schreeuwden allemaal door elkaar heen.’ ‘Inderdaad. En wat ging er nog meer helemaal mis, Soenaina?’ 


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.