Dit boek is van ...............
Voor Rob & Effra F. P.-G.
Titel oorspronkelijke uitgave: I Am The Seed That Grew The Tree: A Nature Poem for Every Day of the Year Verschenen bij: Nosy Crow, Londen 2018 © Tekst: het copyright op de afzonderlijke gedichten berust bij de auteurs of hun erfopvolgers, zie ook de bronvermelding op pagina 328 © Illustraties: Frann Preston-Gannon 2018 Typografie: Karen Lustenhouwer © Deze uitgave: Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam 2019 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Published by arrangement with Nosy Crow ® Limited. Uitgeverij Ploegsma drukt haar boeken op papier met het FSC-keurmerk. Zo helpen we waardevolle oerbossen te behouden. NUR 290 / 306 / 309 ISBN 978 90 216 7997 6 Kijk ook op: www.kinderboeken.nl www.ploegsma.nl [FSC-logo]
Ik wou dat ik een vogel was met illustraties van
Frann Preston-Gannon
Uitgeverij Ploegsma Amsterdam
VO O RW O O R D Er zijn heel veel dingen waar een mens gelukkig van kan worden. Van de eerste zonnestralen in het voorjaar en van dieprode kastanjes in de herfst. Van een strakblauwe zee, een heldere sterrenhemel of een vogelliedje dat speciaal voor jou gezongen lijkt te worden. Maar ook van interessante gedachten die je op nieuwe ideeën brengen, trefzeker gekozen woorden die je raken en grapjes die je laten lachen. Van mooie boeken. Toen ik het Engelse I Am The Seed That Grew The Tree: A Nature Poem for Every Day of the Year voor het eerst zag, was ik meteen verkocht. Wat een prachtige illustraties en wat een geweldig idee! Om poëzie op een dergelijke manier aantrekkelijk en toegankelijk te maken voor jong en oud… Dat is iets wat we voor de Nederlandse poëzie ook wilden. Een rijk, waardevol boek voor het hele gezin, vol kijk- en (voor)leesplezier met gedichten die stuk voor stuk een bijzondere blik werpen op het ‘alledaagse’ van de natuur. Met Ik wou dat ik een vogel was hebben Margot Diederix en ik een overzicht willen geven van het Nederlandse dichtlandschap en zijn grote dichters. Daarbij hebben we geen onderscheid gemaakt tussen dichters die voornamelijk voor volwassenen of dichters die voornamelijk voor kinderen schrijven. Ted van Lieshout, Koos Meinderts, Sjoerd Kuyper, Theo Olthuis, Geert De Kockere, Nannie Kuiper, Imme Dros, Edward van de Vendel, Joke van Leeuwen, Bette Westera, Jan Hanlo, J.C. Bloem, Herman Gorter, Willem Wilmink, Kees Stip, Paul van Ostaijen, Han G. Hoekstra, Hans Andreus, Rutger Kopland, Judith Herzberg, Driek van Wissen, Ester Naomi Perquin en Levi Weemoedt – ze staan er allemaal in. Ook hebben we nieuwe gedichten toegevoegd om iets bij te dragen aan dat landschap. De moeilijkheidsgraad van de gedichten mocht verschillen, maar er moest in onze ogen wel altijd iets uit te halen zijn voor kinderen. Daarnaast moesten de gedichten een sterke link met de natuur bevatten en passen bij de platen van Frann Preston-Gannon, die voor dit boek maar liefst 180 illustraties maakte. Door deze criteria ontbreken er helaas enkele namen die we graag in deze bundel hadden opgenomen.
4
Je kunt dit boek van begin tot eind in één ruk uitlezen. Maar je kunt ook elke dag één gedicht tot je nemen: iedere ochtend, bijvoorbeeld, of elke avond voordat je naar bed gaat. Je kunt in je eentje van de gedichten genieten, of je kunt ze delen. Iemand kan de gedichten aan jou voorlezen, maar jij kunt de gedichten ook aan iemand anders voorlezen. Misschien kijk je in eerste instantie alleen naar de illustraties. Of leg je het boek nog even weg voor een later moment, laat je het in je kast staan totdat je iets ouder bent. Misschien stop je het gaandeweg wel vol stukjes papier, zodat je je favoriete gedichten altijd makkelijk terug kunt vinden. En wie weet leer je wel een aantal gedichten uit je hoofd. We hopen dat we een mooi gedicht voor je verjaardag hebben uitgekozen. We hebben ons uiterste best gedaan om er een heel mooi boek van te maken, en als je ook maar een fractie voelt van het enthousiasme dat wij voelden tijdens de samenstelling, dan zijn wij gelukkig. Veel kijk- en leesplezier!
Marlous van Mourik Acquirerend redacteur Ploegsma
5
Januari 1
Licht tegen donker
Karel Eykman
2
Landschap 2
3
DAG OCHTEND
4
De vogels
5
Winter
6
Sterrenstof
7
Sneeuw
8
Pegeltjes van ijS
9
Kinderrijm
10
VLOKKENDANS
11
MisT
12
Sneeuw
13
De mus
14
Kusjes van de musjes
15
Vogels voeren
16
Ik zal een boom zijn
Jozef Deleu Erik van Os Hans Andreus
Herman De Coninck Sarah Oortgijs
Els van Delden Marianne Busser
Chr. J. van Geel Hans Kuyper
Bas Rompa Harrie Geelen Jan Hanlo Ted van Lieshout
Nannie Kuiper J.C. van Schagen
17
Minimal
Roland Jooris
18
TWEE DEKENS
19
Het ijzelt
20
SNEEUW
21
Zoals dit eiland van de meeuwen
22
ODE AAN DE BLAUWE ZEE
23
WIE
24
IN DE MANESCHIJN
25
LICHTJES
26
DE STERREN
27
Slapen-slapen-slapen doe
28
ANDERMANS HOND
29
ONBEANTWOORD
30
APRIL
31
KOOLMEESBERICHT
Fetze Pijlman Jean Pierre Rawie
Mies Bouhuys Herman De Coninck
J.H. Speenhoff
Mary Heylema Anoniem
Hans en Monique Hagen Willem Wilmink Alfred Listal
Joke van Leeuwen Rudy Kousbroek
Gerrit Krol Lizette de Koning
JANUARI
13 DE MUS Tjielp tjielp - tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp - tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp Tjielp etc. Jan Hanlo
16
JANUARI
14 K U S J E S VA N DE MUSJES Dit zijn de groetjes van de voetjes van de spreeuw. Dit zijn de kusjes van de musjes in de sneeuw. Ted van Lieshout
15 VO G E LS VO E R E N Mussen, mezen en een spreeuw komen nu al dagen met gefladder en geschreeuw en hongerige magen telkens weer om eten vragen – de wereld is bedekt met sneeuw. Kijk eens, wie daar buiten staat, wie de vogels voeren gaat! Pinda’s aan een lange draad. Bolletjes gevuld met zaad. Voor de meeuw wat stukjes vis, omdat de gracht bevroren is. Een handvol brood en nog veel meer… En natuurlijk morgen weer: vogels voeren in de sneeuw – mussen, mezen en een meeuw! Nannie Kuiper
17
FEBRUARI
8 DE VIJVER Gisteren: water, gekwaak en gesnater. Vandaag, als bij toverslag: ijs. De eenden verdwenen. De mensen verschenen. De vijver, een schaatsparadijs. Twee meisjes proberen een achtje te leren. Een kleuter klost achter een kruk. Een bruin gevlekt hondje glijdt blaffend een rondje. Bij de chocomeltent is het druk. Het is een gegil en geschreeuw en geschater. En iedereen lacht en is blij. Maar ik verlang stil naar de dooi, naar het water. Met vier of vijf eendjes erbij. Lizette de Koning
38
FEBRUARI
9 WINTER Het slordig weefwerk van takken verhult niets meer van wat daarboven is: een helwitte leegte. Van het water slaat een bijtende kou in mijn gezicht. Ergens in de diepte hoor ik vissen klappertanden. Maar de reddende hand die ik in het water steek wordt ijskoud genegeerd. Alexis de Roode
10 Als ik ’s winters op mijn sleetje zit dan is de hele wereld wit. Maar als ik op het ijs ga staan met allebei mijn schaatsen aan, dan glij ik glis-glas-gladder-glop en val verschrikkelijk op mijn kop. Paul Biegel
39
MAART
5 MEREL Om vier uur opgestaan. De nok van dit dak heroverd. Op slag beginnen fluiten als een gek. Pas opgehouden toen iedereen hier zijn plaats weer leek te kennen. Vervolgens voor het eten gezorgd voor die smekende, zeurende, zich nooit sluitende snavels waarin wormen eindeloos blijven verdwijnen. En weer medelijden gevoeld met de logge, pluimloze, niet-vliegbare monsters daar beneden in de tuin. Hoe rechtvaardigen zij toch hun bestaan? Hoe wil de zon zelfs maar schijnen op hun tot vervelens toe veranderende buitenkant? Marc Tritsmans
60
MAART
6 de spreeuw In ’t groen van de zomer, in winterse sneeuw, kijk maar naar buiten: daar zit hij, de spreeuw. Hij zit in de bomen van wormen te dromen, hij zit in de struiken een rups te gebruiken, hij zit op de daken om ruzie te maken. Het ratelt en kwettert, het fluit in de wei, kijk maar naar buiten: de spreeuw is erbij. Harriet Laurey
7 Ik weet veel van de pier: de pier is een dun dier. Er is niet veel aan. Dat weet ik van de pier. Ik weet niet veel van de pier. Maar wat weet een pier van mij? Joke van Leeuwen
61
APRIL
88
APRIL
7 HAIKU Tussen mus en pauw vindt hij plek zat voor zichzelf: de fazantenman. Hans Kuyper
89
MEI
8 ochtend Mijn tuin slaapt. Ik zie zijn adem: mist tegen het raam. Mijn tuin droomt van geel en blauw. En wat hij droomt, dat zal bestaan. Als de zon is opgegaan. Sjoerd Kuyper
9 mei Een avond mijn vader uit vissen ging, een avond het riet stond hoog. Mijn vader die zingend zijn tocht begon, de weg zich voorover boog. Een avond de maan al zo wit zo rond, het water dat zilver droeg. Mijn vader omzichtig zijn plekje vond, een klok late uren sloeg. Een avond de wind in de bomen stak, het slapende, wakende bos. Een avond mijn vader zijn hengel brak, de geur van het vochtige mos. Gil vander Heyden
114
MEI
10 graaf das Graaf Das is de heer van een groot kasteel vol lange gangen, erg lang en erg veel – ze lopen trouwens wel dood voor een deel. Zijn vrouw, gravin Das, is kleiner dan hij. Toch doet graaf Das meestal braaf wat zij zei, zoals: ‘Er moet een verdiepinkje bij.’ Graaf Das heeft geen schutkleur, sluipt lang niet zacht. Hij stommelt en stampt in de stille nacht. Dat levert hem weinig op bij de jacht. Maar graven is iets wat Graaf Das graag doet. Hij weet als hij graaft precies hoe het moet. Want een graaf, het woord zegt het al, graaft goed. Imme Dros
115
JUNI
20 GIERZWALUWEN ‘Zie, zie, zie, zie! zie! zie! zie!! zie!! zie!! zie!!!’ tieren de zwaluwen, twee- driemaal drie, zwierende en gierende: ‘Niemand, die... die bieden den stiet ons zal! Wie, wie? wie?? wie???’
Piepende en kriepende, zwak en gezwind; haaiende en draaiende, rap als de wind; wiegende en vliegende, vlug op de vlerk, spoeien en roeien ze ringsom de kerk.
Lege nu zweven ze, en geven ze bucht; hoge nu hemelt hun’ vlerke, in de lucht: amper nog hore ik... en, die ’k niet en zie, lijvelijk zingen ze: ‘Wie??? wie?? wie? wie...’ Guido Gezelle
150
JUNI
151
JULI
170
JULI
14 VA N D E VO S De vos duikt op in fabels en verhalen, roodharig, spits en slimmer dan de rest van alle zoogdieren op de mens na. Hij houdt van zijn gemak, jaagt als het moet, graaft soms een hol, maar als het even kan trekt hij bij dassen of konijnen in. Er wordt door mensen druk op hem gejaagd. Zij zijn z’n vijanden: tegen een kogel en hordes jachthonden kan hij niet op. Reinaert de vos, de sluwste, de gewiekste van alle zoogdieren op de mens na. Imme Dros
171
AUGUSTUS
10 alsof Hoog in de lege boog van blauw kriskras witte vegen. Een vogel keert, scheert langs de strepen alsof hij ze leest als een kaart en zo zijn weg vindt. Mary Heylema
194
AUGUSTUS
11 pijpenstelen Het regent pijpenstelen, het spettert en het spat. Ik zit me te vervelen, wat ben ik die regen zat! Hoe lang gaat dit nog duren? Het plast en plenst maar door. Het regent nu al uren. HĂŠ, ik heb vakantie hoor! Kijk het toch eens stromen, dat noem ik geen buitje meer. Kan er niet een einde komen aan dit peen-en-uienweer? Het zal wel blijven gieten, heel de zomer lang. Ik wilde van de zon genieten, die is met vakantie ben ik bang. Koos Meinderts
195
SEPTEMBER
18 ekstersonnet Meneer de rechter, ik vraag eerherstel. Mijn grootvader is uitgemaakt voor rover. Daar heeft nog altijd iedereen het over. Maar opa was onschuldig, weet dat wel. Een dienstmeid stal van haar mevrouw een ring en gaf hem stiekem aan de stalknecht mee. Die zag een eksternest, kreeg een idee, klom ’s nachts de boom in en verborg dat ding. Het nest viel bij de jacht. Iedereen zag ’t. Een eksternest! Een ring! De dief kwam vrij. Eksters zijn nu voorgoed de klos, meneer. Die leugen werd literatuur! En wij blijven door boekjes, opera’s, verdacht. Ach, Edelachtbare, red onze eer! Imme Dros
19 kinderdeun Ik wou dat ik een vogel was, dan zat ik soms in ’t groene gras, en vloog dan in een hoge boom, of scheerde langs een blauwe stroom, of klepte en zweefde door de lucht, alleen of in een hele vlucht. Albert Verwey
228
SEPTEMBER
229
O KT O B E R
18 ZULLEN WE EEN BOS BEGINNEN? Graaf een kuil en plant je boom voorzichtig naast de mijne. Kunnen ze elkaar uit de wind houden als het stormt of in de zondagzon samen zwijgen. En als ze ’s avonds door de wimpers van hun twijgen naar elkaar kijken beginnen ze al op een bos te lijken. Jaap Robben
252
O KT O B E R
253
NOVEMBER
18 MEREL 2 Mijn eerste vogel was een merel. Ik noemde alle vogels zo tot ik leerde hoe ze heetten: lijster, vink, spreeuw of mees maar de merel bleef. Overal vliegt hij me na en waar ik ben of ga zingt hij zijn lied, melancholiek of licht, vanaf mijn dak of dwars door mijn gedicht. Maar nooit zal ik de tijd vergeten dat alle vogels merel heetten. Johanna Kruit
276
NOVEMBER
19 IK WANDEL IN DE WOLKEN Ik wandel in de wolken, die hangen nu zo laag. Maar alle mensen zeggen: ‘Wat mist het toch vandaag!’ De bomen zijn verlegen: ze hebben allemaal hun takkenhoofd verloren. Nu staan hun stammen kaal. De daken van de huizen zijn opgegaan in rook. De toren is verdwenen. De klok warempel ook. Wat is dat wonderbaarlijk. Ik zie geen mens, niet een – Ik voel me net een vogel met wolken om me heen.
20 GOD BLESSUM Weidse weiden wijd en zijd Wolken dicht opeengekropen En maar lopen, lopen, lopen Tot ik oplos in de tijd. Judith Nieken
Vera Witte
277
DECEMBER
30 h e t l i e d va n d e vo g e l De vogel springt van tak tot tak en houdt niet op met fluiten. ’t Is maar één lied, hij fluit nooit mis, hij kent het heel vanbuiten! Herhaalt het steeds, uit vrees gewis, of hij ’t niet al vergeten is. Felix Timmermans
314
DECEMBER
31 broodkruimels Wat pikt er tegen ’t vensterglas, alsof het vroeg: doe open! – Zoo ’t eens die kleine vogel was, die ’k op de plaats zag loopen! Och ja! daar zit hij, koud en stram; hoe sjilpt hij om wat eten... Och, dat ik nu mijn boterham maar niet had opgegeten! Of had ik al de kruimels maar, die Moeder weg moest vegen, dan was het arme diertje klaar en ik stond niet verlegen! – Och, Moeder! help mij uit den nood, en ’k zal het nooit vergeten, dat ook geen krûmmeltje van brood mag worden weggesmeten. J.P. Heije
315