DE FERRARIS KAARTEN
door prof. dr. De Maeyer, Philippe
Het einde van de 18de eeuw was in onze gebieden een vrij onstabiele periode. Het huidige België bestond dan grosso modo uit de Oostenrijkse Nederlanden (dit omhelsde het Hertogdom Luxemburg, Hertogdom Brabant, Graafschap Henegouwen, Graafschap Vlaanderen), het Prinsbisdom Luik (Heilige Roomse Rijk) en het Hertogdom Bouillon. Vanaf 6 november 1792 (Slag van Jemappes) was er een eerste korte Franse bezetting, waarna, na de slag van Neerwinden (18 maart 1793), “België” terug deel werd van het Oostenrijkse Keizerrijk. In opdracht van Keizerin Maria-Theresia en Keizer Jozef II werden de Oostenrijkse Nederlanden gekarteerd onder leiding van generaal Joseph-Jean-François graaf de Ferraris (1726 – 1814). Deze eerste systematische grootschalige topografische kartering op schaal 1:11 520 (1771 – 1778) leidde tot een veelkleurige handschriftkaart – Kabinetskaart genaamd – in drie exemplaren waarvan de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel er één bezit. Het gaat om het exemplaar bestemd voor Karel van Lotharingen dat ten gevolge van de oorlogscompensaties in oktober 1922 vanuit Oostenrijk aan België werd overgemaakt. De andere twee exemplaren bevinden zich enerzijds in het Kriegsarchiv te Wenen en in het Rijksarchief in Den Haag. In het Nationaal Geografisch Instituut is er ook een kopie op kalk van het Nederlandse exemplaar, ter beschikking gesteld door de Nederlandse overheid in 1859. Dit exemplaar werd gebruikt bij de voorbereiding van de eerste kaart van het Dépôt de la Guerre.
- Uittreksel uit Ferrariskaart (exemplaar KBR Brussel,België) - Oorspronkelijke schaal 1:11 520 Het project werd vermoedelijk geïnspireerd door een Franse militair, kolonel baron de Bon, die gedurende de Zevenjarige Oorlog door de Franse overheid ter beschikking van de overheid te Brussel werd gesteld. Deze had aan de overheid een cartografisch project voorgesteld dat in 1767 werd goedgekeurd voor zijn terugroeping naar Parijs. Uit het voorstel van de Bon vindt men in de Ferrariskaart bepaalde ideeën terug zoals een dubbele kaart (een eerste handgetekende grootschalige, een tweede gegraveerde en gedistribueerde middenschalige). De schaal van 1:86 400 laat tevens vermoeden dat hij zich ook voor deze liet inspireren door het werk van de Cassinis. Vooraleer het werk van een landsdekkende kaart aan te vangen werd een beperkter project gerealiseerd. Zo werd aangevat met de kartering van het Zoniënbos. De kaart werd na twee jaar werk
afgeleverd in 1770. In afwachting van de aanvang van de grotere opdracht werden ook de koninklijke domeinen van Mariemont gekarteerd. Het project van Ferraris werd vermoedelijk in 1769 aan MariaTheresia voorgelegd en in 1770 aanvaard. In 1771 kon Ferraris een eerste kaartblad voorstellen. Het werk werd aangevat in Mechelen (waar de K.K. Niederländischen National Feld Artillerie Corps gevestigd was). Het militair effectief belast met de kaart bedroeg gedurende de verschillende jaren tussen de 97 en 178 manschappen, aan te vullen met een onbekend aantal burgers. Oorspronkelijk was het de bedoeling enkel de Oostenrijkse Nederlanden te karteren en twee eindexemplaren in manuscript aan te leveren, één voor de Keizerin en één voor Karel van Lotharingen. Tijdens het project werd in 1774 de beslissing genomen om niet alleen de Oostenrijkse enclaves binnen het Prinsbisdom Luik op te meten, maar ook het ganse territorium. Daarnaast besliste men ook een derde exemplaar te bewaren, al was dit slechts de verfriste assemblage van de originele planchetten. Zo werden ook de werkdocumenten bewaard, die het exemplaar vormen dat zich in het Kriegsarchiv te Wenen bevindt. Dit exemplaar is dan ook gekenmerkt door een grid dat moest dienen bij het overtekenen van de kopieën. Het is de eerste systematische en grootschalige kartering, zowel in “België” als in heel West-Europa1. Een meetkundig-geodetische grondslag voor de kartering was er niet voor het ganse territorium2; in het zuiden is er wel een aansluiting op de triangulatie van de Cassinis in Frankrijk. Het vermoeden van een gebrek aan een basis triangulatienetwerk laat zich o.a. bevestigen als men de snede van de kaartbladen van de Ferrariskaart uitzet op een conforme projectie van België.
- Uittreksel uit ‘Carte Topographique de la Forêt de Soigne et de ses Environs, levée sous la direction de Mr. Le Comte de Ferraris’ (1770) - Oorspronkelijke schaal 1:29 500 (Cartotheek van de Vakgroep Geografie, Universiteit Gent) 1
de carte de France zal slechts later afgewerkt geraken
2
hoe verder naar het noorden gaat hoe meer er een duidelijke oriëntatiefout optreedt
De kartering gebeurde grotendeels ‘door afpassen en op zicht’ en vertoont geen constante nauwkeurigheid voor alle planchetten. De kaartbladen meten 0,90 x 1,40 m. Er bestaan verschillende nummeringen van de kaartbladen. Oorspronkelijk zijn er 15 bladwijzers, genummerd met Romeinse cijfers (omwille van uitbouwen van de bladwijzers komen op de 15 bladwijzers ook hogere nummers voor). Elke bladwijzer bevat in principe 25 gebundelde kaartbladen, telkenmale geïdentificeerd[1] van A tot Z. De exponent in Arabische cijfer verwijst naar de bladwijzer. Zo zit bij bladwijzer XV, bvb. het kaartblad M aangeduid als M15. Achteraf, in 1793, werd te Wenen een nieuwe bladwijzer opgemaakt, de zgn. "Schlüssel Carte", waarbij de kaarten continu van 1 tot 275 worden genummerd. De 275 kaartbladen, geklasseerd volgens bundels, waren vergezeld van een beschrijvende tekst “Mémoires historiques, chronologiques et oeconomiques sur les .. feuilles du N°.. de la Carte de Cabinet des Païs-Bas Autrichiens pour …”, die in totaal 4000 bladzijden informatie biedt. Omwille van het historische belang werd van deze originele kaartserie een facsimile in offset beschikbaar gesteld voor het brede publiek door het Gemeentekrediet van België op verkleinde, maar afgeronde, schaal van 1:25 000 en uitgegeven in quadrichromie tussen 1965 en 1976. In 2009 verscheen dan de Grote ATLAS FERRARIS, gerealiseerd door de KBR, het NGI en de uitgeverij Lannoo. Tevens zijn bij het NGI en de KBR posters van de afzonderlijke kaarten te bekomen Deze kaart is op velerlei domeinen een belangrijke informatiebron. Men kan er een cartografische voorstelling van de administratieve grenzen van de Oostenrijkse Nederlanden en de Prinsbisdommen Luik en Malmédy-Stavelot op waarnemen, alsook vele enclaves en territoriale eenheden typisch voor het Ancien Régime. De studie van de toponymie is ook interessant. Het is immers een volledige inventarisatie (gebaseerd op lijsten opgesteld door de lokale overheden) van de plaatsnamen. Ook de parochies, die dikwijls na de Franse Revolutie aan de basis lagen van de gemeentes, werden geïnventariseerd en voorgesteld. De voorstelling van de bebouwing gebeurde in een aantal klassen. Waar in de stedelijke gebieden volledigheid onmogelijk was, werden in de rurale zones de individuele woningen voorgesteld. Door het gebruik van kleuren werden de fysische elementen van het landschap gedifferentieerd. Het bodemgebruik werd voorgesteld in een beperkt aantal klassen, waarbij het militaire nut van de klassen duidelijk is (bossen al dan niet met kreupelhout, bebouwde-onbebouwde gronden, hagen, ...). De memories van toelichting geven verder commentaar over de teelten en het potentiële bodemgebruik. Daarnaast besteedt de kaart aandacht aan het wegennet, waarbij de memories van toelichting de seizoensgebonden bruikbaarheid beschrijven. De mijnbouw en industriële verwerking wordt in kaart gebracht met toelichtingen in de memoires. Een aantal onderzoekers bestudeerden de informatie van de Ferrariskaarten, zowel naar geometrie als naar inhoud. Men merkt, zoals hoger vermeld, direct op dat de kaartbladindeling, die door de auteur van een rechthoekige kaartbladsnede is voorzien, in de praktijk een sterke verschuiving en rotatie naar het noordwesten vertoont. Uit een vergelijking tussen de geometrie van de 1:40 000 topografische kaarten en het exemplaar van de Kabinetskaart uit de Koninklijke Bibliotheek Albert I, heeft men aangetoond dat er naast de globale vervorming ook belangrijke lokale afwijkingen zijn. Deze vervormingen zijn van verschillende aard. Zij onderscheiden oriëntatievervormingen van het wegennet en hydrografisch net,
oppervlaktevervormingen, zones met een fantasierijke invulling (merkwaardig genoeg op de scheiding van twee kaartbladen), foutieve tracés, overdreven schematisering. Dit laatste is sterk afhankelijk van de ene streek tot de andere en is waarschijnlijk gebonden aan de variabele kwaliteit van de compilatiedocumenten waarover de cartografen konden beschikken, alsook de verschillende kwaliteit van de cartografen op het terrein. In 1777 – 1778 geeft Ferraris een reeks van 25 kaartbladen van hetzelfde gebied uit op schaal 1:86 400. De kaartbladsnede is een verlenging van de kaartbladsnede van de Carte de France. Door de kaartreductie moet Ferraris gebruik maken van technieken zoals generalisatie en symbolisatie (cfr. legende op eerste kaartblad). Daarnaast moet hij, om de nodige plaats te winnen, een afkorting van de toponymie toepassen. Gelet op het feit dat deze kaarten voor verkoop bestemd waren, zijn ze gekend als de carte marchande. Het reliëf werd aan de hand van schrapjes voorgesteld. Zowel de kabinetskaart als de carte marchande lagen gedurende tientallen jaren aan de basis van allerlei afgeleide kaarten.
Cartouche van de “Carte Marchande” van Ferraris (Cartotheek van het NGI)