Talent : de 20 mooiste interviews met succesvolle oud-studenten van Avans

Page 1


2


talent, de twintig mooiste interviews met succesvolle oud-studenten van Avans, gepubliceerd in punt

3


colofon

Talent is een uitgave van Avans Hogeschool en wordt uitgebracht ter gelegenheid van de Onderwijsdag 2010, die als thema ‘Talent’ heeft. De interviews zijn eerder verschenen in hogeschoolkrant Punt. Eindredactie Petra Merkx Suzanne Wolters Fotografie Piet den Blanken m.u.v. Marlies Dekkers Vormgeving Seña Ontwerpers Eindhoven Drukwerk Drukkerijk De Bink Leiden

Niets uit deze uitgave mag zonder toestemming van de uitgever worden gekopieerd.

4


voorwoord

‘Met het talent ben je geboren, maar zonder doorzettingsvermogen kom je er niet’, zegt Marlies Dekkers in een van de interviews in dit boekje. En daarmee slaat ze de spijker op de kop. In bijna alle interviews vindt de lezer, soms impliciet, deze boodschap terug. Marlies Dekkers heeft het gemaakt. En dat geldt voor alle twintig geïnterviewden uit deze bundel. Ieder is op haar of zijn terrein geslaagd en heeft op weg naar dat succes een aantal jaren doorgebracht op een van de academies van Avans Hogeschool of van haar voorgangers. Daar zijn ze geschoold, gevormd en hebben ze hun persoonlijkheid tot ontwikkeling gebracht. In november 2009 verscheen een studie die de jeugd over de afgelopen 25 jaar gevolgd heeft in duizenden interviews: De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders, door Frits Spangenberg en Martijn Lampert (Motivaction). Het spanningsveld tussen degene die opvoedt en degene die opgevoed wordt, wordt daarin genadeloos blootgelegd. Op nieuwe generaties jeugd lijken soms andere opvoedingsmethoden van toepassing. Maar er zijn wel constanten aan te geven. Steeds opnieuw blijkt dat het goede voorbeeld geven, heldere waarden en normen en het vermogen verantwoordelijkheid te delen én over te dragen de goede instrumenten zijn. En daar komt nog bij: passie. Sommigen hebben dat vanuit zichzelf, anderen moeten daartoe verleid worden. De ambitie om iets heel goed te kunnen, de ambitie om ergens helemaal in op te gaan. Betrokkenheid en bevlogenheid. Een goede school wakkert die passie aan. En altijd weer blijkt dat je een talent, een vermogen dat je hebt gekregen, moet ontwikkelen en dat vergt training, werken, je onderscheiden, je inzetten, je laten begeleiden. Zonder kan het niet. In de sport vinden we het vanzelfsprekend dat je uren traint om negen seconden te vlammen op de honderd meter. Is het dan gek om hard te werken en eisen aan jezelf te stellen tijdens de studie als je daarmee wilt vlammen voor de rest van je leven? De twintig hier gepresenteerde talenten, oud-studenten van Avans Hogeschool, vinden van niet. En dat ben ik met ze eens.

Paul Rüpp Voorzitter Raad van Bestuur Avans Hogeschool

5


inhoudsopgave

04 05 06

colofon voorwoord

Paul R端pp voorzitter Raad van Bestuur Avans Hogeschool

inhoudsopgave

10 gerard arninkhof opleiding: Kweekschool St. Jean Baptiste de la Salle, Oudenbosch functie: Presentator/eindredacteur NOS Journaal

18 marlies dekkers opleiding: Modeopleiding kunstacademie St. Joost, Breda functie: Eigenaar Undressed International bv

6

14 dick boer opleiding: Bedrijfseconomie, Breda functie: Directievoorzitter Albert Heijn

22 peter van der spek opleiding: Biologie & Medisch Laboratorium足 onderzoek, Etten-Leur functie: Hoogleraar en hoofd van de afdeling bio-informatica aan het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam




26 mark de cloe opleiding: Audiovisueel en Grafisch Ontwerpen kunstacademie St. Joost, Breda functie: Filmregisseur

34 edith snoey opleiding: Vormingswerk, Breda functie: Voorzitter van de vakbond ABVAKABO FNV

42 deborah gravenstijn opleiding: Fysiotherapie, Breda functie: Eerste luitenant fysiotherapeut bij de luchtmacht

30 raymond van de klundert/kluun opleiding: CommerciĂŤle Economie, Breda functie: Schrijver

38 peter van der velden opleiding: Personeelswerk, Breda functie: Burgemeester van Breda

46 lotte liesker opleiding: Verpleegkunde, Breda functie: Verloskundige, van oktober 2004 tot april 2005 werkzaam voor Artsen zonder Grenzen in Dafur

7


inhoudsopgave

50 fereng van der vlies opleiding: CommerciĂŤle Economie deeltijd, Breda functie: Directeur/eigenaar Quick

58 wiljan vloet opleiding: Culturele en Maatschappelijke Vorming deeltijd, Den Bosch functie: Trainer/coach Sparta Rotterdam

66 laurens simonse opleiding: Bestuurskunde, Den Bosch functie: Directeur StudentenBureau

8

54 franska stuy opleiding: Modeopleiding kunstacademie St. Joost, Breda functie: Hoofdredacteur Libelle

62 erik kessels opleiding: Deeltijdopleiding kunstacademie St. Joost, Breda functie: Creatief directeur reclamebureau KesselsKramer

70 nora kasrioui opleiding: Sociaal Pedagogische Hulp­ verlening, Breda functie: Lid Provinciale Staten NoordBrabant voor de PvdA


74 ahmet polat opleiding: Fotografie kunstacademie St. Joost, Breda functie: Freelance fotograaf, docent, curator

82 jan meurs opleiding: Small Business and Retail Managament, Breda functie: Mede-eigenaar van Etenstijd en gastheer

78 isolde hallensleben opleiding: Kunstacademie St. Joost, Breda functie: Presentator Wat Nu?! en Jakhals in De Wereld Draait Door

86 carole den ouden opleiding: Bouwtechnische Bedrijfskunde, Tilburg functie: Zelfstandig vastgoedadviseur

91

nawoord Petra Merkx hoofdredacteur Punt

9


gerard


arninkhof [ Gepubliceerd op 2 september 2004 ]

‘Een NOS-journalist moet altijd afstand bewaren’ Gerard Arninkhof, presentator van het NOS Journaal, studeerde eind jaren zestig af aan de kweekschool in Oudenbosch die later fuseerde met de Pabo in Breda. Hij voelt zich nog steeds een schoolmeester. ‘Ik mag dingen vertellen en uitleggen via het meest bekeken medium.’


CV [toen]

Naam < Gerard Arninkhof Geboortedatum < 15 maart 1949 Geboorteplaats < Roosendaal Vader < conducteur bij de spoor­ wegen Moeder < huisvrouw Opleiding < Kweekschool St. Jean Baptiste de la Salle in Oudenbosch, afgestudeerd in 1969. In 1986 fuseerde deze school met de Pabo in Breda. Functie < presentator/eindredacteur bij het NOS Journaal Burgerlijke staat < ongehuwd samenwonend

CV [update] Arninkhof is nog altijd pre­ sentator/eindredacteur bij het NOS Journaal.

12

‘Toen ik in 1998 in Irak was, viel het niet mee om aan informatie te komen. Je kunt de kranten niet lezen en de voorlichters zijn onbetrouwbaar. Ik sprak met mensen op de markt, keek rond op straat en gebruikte mijn gezonde verstand. Zo was er eens een kruisraket ingeslagen, waarbij een waterleiding was geraakt. Volgens de Irakezen hadden de Amerikanen het gemunt op hun drinkwatervoorziening. Maar je kon zelf zien dat dat niet waar was. In de gesprekken voor het Journaal gebruikte ik alleen de informatie die ik zelf kon controleren.’ Oud-student Gerard Arninkhof, presentator en eindredacteur bij het NOS Journaal, is bescheiden over de rol van de journalistiek. ‘Ik ben ervan overtuigd dat journalisten een slecht karwei afleveren, ook al doen we nog zo goed ons best. We kunnen krantenlezers en tv-kijkers slechts het topje van de ijsberg voorschotelen. Er is zoveel dat we niet weten. We kunnen alleen de oppervlakkige buitenkant van dingen laten zien.’ Arninkhof werkt al 22 jaar bij het NOS Journaal. Hij werkte op de buitenlandredactie, op de Haagse redactie, was in Irak toen Amerika in 1998 Bagdad bombardeerde en was verslaggever in Kosovo. Nu is hij eindredacteur en presentator van het Journaal. ‘Het is boeiend werk, iedere dag is het feest. Ik mag dingen vertellen en uitleggen via het meest bekeken medium.’ Hij noemt zichzelf nog steeds een schoolmeester, ook al heeft hij na de kweekschool in Oudenbosch - die later fuseerde met de Pabo in Breda - slechts zes weken als leraar voor de klas gestaan. ‘Er zijn veel overeenkomsten tussen het onderwijs en de journalistiek. Het komt allebei neer op mensen vertellen wat er aan de hand is. Ik heb op de kweekschool geleerd hoe je een verhaal moet overbrengen, dat je de informatie moet opdelen in hoofdstukjes en hoofd- en bijzaken moet onderscheiden. Eén van de ontwikkelingen in het vakgebied was toen aanschouwelijk onderwijs, het laten zien van voorbeelden. Daar heb ik nog steeds profijt van.’ Arninkhof studeerde in de nadagen van provo, eind jaren zestig. ‘We hadden de leeftijd om ons af te zetten tegen alles, ons te verzetten tegen de oude zooi. We waren in de puberteit en wilden de wereld veroveren. Er zaten alleen maar jongens op school, dus we werden niet afgeleid door het andere geslacht. We maakten plannen om de school te democratiseren. We filosofeerden tot diep in de nacht over de vraag:


‘ Geloof niet wat je docenten zeggen’

moeten de structuren veranderen of moeten de mensen juist veranderen? Ik geloofde dat alles moest worden gedemocratiseerd, dan zou het goed komen met de wereld. Ik meende dat de mens van nature goed was.’ Hij werd hoofdredacteur van het schoolkrantje Hoogspanning. ‘Het eerste nummer dat ik maakte was een provocerend nummer over seks en godsdienst. Mijn vriend Toine Moerbeek had een tekening gemaakt van de heilige maagd Maria. Onder haar rok stak de staart van de duivel uit. Dat leverde wel wat conflicten op. Het mocht niet verspreid worden onder de leerlingen en ook niet verzonden worden naar de huisadressen van externe leerlingen. Met een klein groepje studenten wilden we de rest via de schoolkrant opvoeden. Dat was wel wat arrogant. Ik was toen al een schoolmeestertje.’ Vooral met de godsdienstleraren lag Arninkhof regelmatig in de clinch. ‘Mijn advies aan de huidige studenten is: geloof niet wat je docenten zeggen. Wees kritisch, ga veel in discussie. Dat deed ik ook altijd. Ik ben zelfs een keer geschorst. Bij een godsdienstexamen kregen we een vraag over de maagdelijkheid van Maria. Mijn antwoord was: wat een flauwekul. Dat kwam echt uit de grond van mijn hart. De docent wilde me van school sturen, andere docenten zagen het wat genuanceerder. Dat examenformulier is uiteindelijk naar de top van het bisdom gegaan. Maar gelukkig mocht ik blijven.’ In zijn tijd was studeren niet gebruikelijk. Zijn ouders zagen het liefst dat hij geld ging verdienen. Dus koos hij voor de kweekschool, daar kon hij binnen afzienbare tijd een vak leren en had hij uitzicht op een zeker bestaan als leraar voor de klas. Arninkhof kreeg na de kweekschool een baan op een school in Nieuw-Vossemeer. ‘Vierde klas. Schatten van kinderen. Eigen baas in de klas, verantwoordelijkheid. Mooie tijd.’ Toch solliciteerde hij bij het regionale dagblad De Stem en begon als leerling-journalist. Hij ging er honderden guldens in salaris op achteruit. Maar hij kon eindelijk doen wat hij wilde: na zes weken voor de klas ging hij berichten redigeren, koppen maken en artikelen schrijven, met beide benen in de maatschappij staan. ‘Mijn echte leven was begonnen.’ Journalisten moeten te allen tijde afstand bewaren, vindt Arninkhof. ‘Een aantal jaren geleden zat ik met collega’s naar een voetbalwedstrijd van het Nederlands elftal te kijken. Ze hielden hun adem in als de bal in de buurt van het Nederlandse doel kwam. Ze juichten als Nederland scoorde. Een NOS-journalist juicht niet als er een doelpunt wordt gescoord. Hij kijkt naar de wedstrijd om te zien hoe de voetballers het doen. Hij is geen partij, is niet betrokken, maar houdt afstand. Bij alles.’ ‘Het NOS Journaal is volledig onafhankelijk. Natuurlijk zijn we in de berichtgeving over bijvoorbeeld Israël wel opgeschoven richting de Palestijnen, maar dat heeft alles te maken met de publieke opinie. Na de Tweede Wereldoorlog vond iedereen in Nederland dat de joden een veilig land moesten hebben. Inmiddels zien steeds meer mensen ook de ellendige situatie van de Palestijnen. De pressiegroepen lopen daarin altijd voorop, het journaal volgt.’ Arninkhof is tevreden als hij zoveel mogelijk kan laten zien hoe de wereld in elkaar zit. ‘Ik ben niet belangrijk. Mensen moeten na het journaal niet denken: wat deed hij het leuk, maar: wat een toestand. Ze zullen weten wat er aan de hand is.’ [tekst: Marion Smale en Suzanne Wolters]

13


dick


boer [ Gepubliceerd op 16 september 2004 ]

‘Ik geloof niet zo in de directievoorzitter als boegbeeld’ Onder directievoorzitter Dick Boer heeft Albert Heijn een stevige koerswijziging doorgemaakt. De kruidenierszoon begon zijn loopbaan als Bredase HEAO-student met een stage bij een supermarkt. ‘Vanaf dag één wist ik: ik wil in die handel meer gaan doen.’


CV [toen]

Naam < Dick Boer Geboortedatum < 31 augustus 1957 Geboorteplaats < Axel (Zeeuws-Vlaanderen) Vader en moeder < kruideniers Opleiding < Bedrijfseconomie in Breda, afgestudeerd in 1981 Functie < directievoorzitter Albert Heijn Burgerlijke staat < gehuwd, vier kinderen

CV [update]

16

Sinds 1 januari 2010 heeft Boer niet meer de dagelijk­ se leiding over supermarkt­ concern Albert Heijn. Hij blijft wel aan als Chief Operating Officer (COO) van Ahold Europa en lid van de concerndirectie. Ook is hij voorzitter van het Centraal Bureau Levens­ middelenhandel.

‘Hamsterweken.’ ‘Grootse kortingen.’ En: ‘Dat wordt twee keer rijden.’ Wie de grote entreehal van het hoofdkantoor van Albert Heijn in Zaandam binnenstapt wordt vanaf talrijke panelen voorgehouden waar het tijdens de huidige recessie om draait. Kwaliteit bepaalde tot een paar jaar geleden onmiskenbaar het imago van ‘s lands bekendste kruidenier. Dat je er voor je inkopen flink wat meer moest betalen, deerde niet. Directievoorzitter Dick Boer, oudstudent Bedrijfseconomie in Breda, is nog altijd zuinig op dat imago. ‘Het gaat bij Albert Heijn niet alleen over prijzen. Het gaat in de eerste plaats om kwaliteit. Als je marktaandeel dreigt te verliezen, gaat de prijs een belangrijkere rol spelen. Maar tegelijk moeten we het fundament gezond zien te houden.’ Tot begin 2002 leefden we in economisch hoogtij. Veel mensen konden gemakkelijk consumeren wat ze wilden. Daarna verslechterde het economisch klimaat snel. Consumenten gingen meer op de prijzen letten. ‘Supermarkten moeten laten zien dat zij naar de klanten luisteren.’ Het roer moest om. AH moest, net als tien jaar eerder, weer een supermarkt worden die ‘let op de kleintjes’. Maar eerst kwam er nog een forse kink in de kabel. Terwijl AH net bezig was de prijzen bij te stellen, brak bij moedermaatschappij Ahold een boekhoudschandaal uit met wereldwijde effecten. Het draaiboek van Dick Boer en zijn team moest herschreven worden. Nu liepen er ook nog klanten weg vanwege de ergernis over Ahold. Dick Boer deed iets, waar hij onder normale omstandigheden weinig in ziet: hij trad voor het voetlicht. De topdirecteur van Albert Heijn nam zelf plaats in het crisiscallcentrum om de klanten te woord te staan. Hij liet zich interviewen. En maakte naam met het parool: ‘Albert Heijn is Ahold niet.’ Boer: ‘We raakten door de problemen met Ahold zo in een negatieve spiraal, dat we besloten: we vechten terug. Dan moet je jezelf naar voren schuiven om de boodschap te brengen. Die luidde: we maken het bedrijf niet afhankelijk van de ontwikkelingen bij Ahold.’ Hij ziet zijn optreden van toen als een uitzonderlijke stap. ‘Ik geloof niet zo in het idee van de directievoorzitter als boegbeeld. Directeuren moeten zichzelf niet op de voorgrond zetten.’ Maar toen het hem on-


‘ Met zesjes kun je een heel eind komen’

ontkoombaar leek, ging hij het niet uit de weg: ‘Je staat voor je mensen in het bedrijf. Het gaat daarbij niet om de persoon Dick Boer, maar om het bedrijf. Ik treed zo goed mogelijk op namens Albert Heijn. Dat moet gericht zijn op herkenbare vertegenwoordiging voor consumenten en arbeidsmarkt.’ Dick Boer ziet voor zichzelf twee hoofdtaken. Ten eerste: het bedrijf vertegenwoordigen. Zoals tijdens de Aholdcrisis tegenover het brede publiek. In normale omstandigheden met name binnen Ahold. Zijn tweede opdracht: het beste uit zijn mensen halen. Hij doet dat vooral in het directieteam van zes personen waaraan hij leiding geeft. Aan rechtstreekse contacten met de lagen daaronder komt hij veel minder toe. ‘Maar je probeert het wel. We beleggen bijvoorbeeld van tijd tot tijd ontmoetingen met de top zestig van belangrijkste beslissers van het bedrijf. Geregeld bezoek ik winkels en distributiecentra. Soms aangekondigd, soms ook onaangekondigd.’ Het werk van Dick Boer speelt zich dikwijls af aan vergadertafels, en doorgaans niet in callcentra of tv-studio’s. Een interview als dit geeft hij eigenlijk zelden en hebben we vooral te danken aan het bijzondere plekje dat zijn vroegere school, de HEAO Breda, nog altijd in zijn hart heeft. Boer studeerde in 1981 af aan de HEAO, toen nog een zelfstandige hbo-instelling. Met zesjes, dat geeft hij onomwonden en met een glimlach toe. ‘Zo zie je maar dat je ook daarmee een heel eind kunt komen.’ Een beslissend moment dat bepalend was voor zijn carrière kan hij niet aanwijzen. Wel had het gezin waarin hij opgroeide een doorslaggevende invloed. ‘Thuis in Zeeuws-Vlaanderen hadden we een zelfbedieningszaak en ik vond het ontzettend leuk om daar te werken. Mijn vader waarschuwde me wel dat ik op den duur uitgekeken kon raken op alleen maar de winkel runnen. Ik ben dus verder gaan studeren. Vanaf dag één wist ik: ik wil in die handel meer gaan doen.’ Tijdens zijn opleiding in Breda ging hij op stage bij supermarkt Unigro. ‘Een mooie manier om ergens binnen te komen. Directeur Peter Hermans zei na afloop: geef me een gil als je hier na je studie verder wilt. Zo ben ik na de HEAO bij Unigro terecht gekomen, al was het niet bij hem, maar op een andere locatie.’ ‘Je kunt niet zeggen dat die directeur van Unigro echt nodig was voor mijn carrière. Maar op een of andere manier heeft het me wel geholpen. Door een gelukkige samenloop van omstandigheden was er iemand op beslissende momenten die het in me zag zitten en die dat extra duwtje gaf. Zulke mensen zijn belangrijk. Ze moeten aan de ene kant iets in je zien en tegelijk je niet willen vasthouden.’ Toch hangt het uiteindelijk vooral van jezelf af, gelooft Boer. Zijn advies aan studenten: ‘Heb lef. Pak kansen. Je moet niet te lang op dezelfde stoel willen zitten. Pak verschillende werkzaamheden aan. Zorg dat je je breed ontwikkelt. Dat is belangrijk voor managers: je moet vaak op veel fronten bezig zijn. Als je meer voor specialist in de wieg bent gelegd, is het goed daarvoor te kiezen en je in een specialisme te ontwikkelen. Ben je generalist, ontwikkel je dan breed. Als je van functie verandert, hoeft dat niet altijd een promotie te zijn. Maak ook eens een horizontale overstap. En blijf studeren. Vooral in de beginjaren, later is er vaak minder gelegenheid voor. Denk na het examen niet: nu ben ik van school, nu heb ik dat wel gehad. Juist dan komt het erop aan je verder te ontwikkelen.’ [tekst: Frans Godfroy]

17


marlies


dekkers [ Gepubliceerd op 30 september 2004 ]

‘De vraag is nu: wat vinden wíj mooi’ Van dochter uit een arbeidersgezin in Oosterhout tot ontwerper van een lingeriemerk dat op zeshonderd plaatsen in de wereld wordt verkocht. Oud-kunststudente Marlies Dekkers ging all the way. Onlangs werd de eerste Marlies Dekkerswinkel in Nederland geopend.


CV [toen]

Naam < Marlies Dekkers Geboortedatum < 29 november 1965 Geboorteplaats < Oosterhout Vader < bankwerker Moeder < huisvrouw Opleiding < Modeopleiding aan kunst­ academie St. Joost in Breda, cum laude afgestudeerd in 1991 Functie < eigenaar Undressed International bv Burgerlijke staat < getrouwd Kinderen < dochter Zilver (6 jaar)

CV [update] Marlies Dekkers opende win­ kels in Parijs, Bangkok en eind 2009 in Breda. In 2007 werd ze uitgeroepen tot Zaken­ vrouw van het Jaar. Twee jaar later ontving ze de LEF Award, ‘Ze is continu vernieuwend en houdt vast aan de doelen die ze wil bereiken’, aldus de jury.

20

Met haar ‘blote billenjurk’ haalde Marlies Dekkers in 1991 de landelijke pers. Het was een onderdeel van haar afstudeerwerk aan de kunstacademie in Breda. ‘Ik had een spectaculaire show, die bestond uit 25 kledingstukken. Zes was genoeg geweest, maar ik vond dat te weinig om een echt statement te maken. Ik had een visie over de positie van de vrouw, over lust en verlangen, die ik wilde uitdragen. Dat zat toen al in mijn werk, ook lingeriekenmerken. Ik wist op dat moment nog niet wat de impact van die blote jurk zou zijn, ik was gewoon op zoek naar een eigen stijl. Maar ik heb er veel aan te danken, want ik werd er bekend door.’ Marlies Dekkers studeerde in 1991 cum laude af aan de opleiding Modeontwerpen van de Bredase kunstacademie St. Joost. Ze verhuisde naar Amsterdam en vroeg een starterssubsidie aan bij de overheid om een eigen lingeriemerk te lanceren. Korte tijd later was daar Undressed by Marlies Dekkers. Een uitdagende collectie. Geen romantische kantjes, maar zwarte bandjes die borsten en billen als het ware omlijsten. Dit geeft haar collectie een bijna grafische uitstraling. Ruim tien jaar later hangt Undressed op zeshonderd plaatsen in de wereld. Niet alleen De Bijenkorf verkoopt haar ontwerpen, maar ook warenhuis La Fayette in Parijs. In Antwerpen werd in 2002 de eerste Marlies Dekkerswinkel geopend en sinds kort is er ook één in Rotterdam. Met Undressed haalde Marlies Dekkers begin jaren negentig de lingeriewereld overhoop. Die werd gedomineerd door mannen en écht ontwerpen was er volgens Dekkers al lang niet meer bij. Het was meer het werk van stilisten die af en toe iets net wat leuker probeerden te maken. ‘Vrouwen zijn de afgelopen dertig jaar veranderd. Het gaat nu om hún fantasieën, niet om die van mannen. Mannen hebben altijd uitlaatkleppen gehad: porno, escorts, hoeren. Zij hebben een escape. Vrouwen konden hun verlangens niet kanaliseren. De vraag is nu: wat vinden wíj mooi. We doen het voor onszelf.’ ‘In mijn tijd was het Madonna die dat verlangen uitbeeldde, nu heb je veel meer artiesten die dat doen. Eerst waren er de Spice Girls met girlpower, dat was vooral humoristisch. Huidige zangeressen als Pink en Christina Aguilera gaan er verder in. Ze koketteren met hun seksualiteit. Ze zijn stoer, vrouwelijk en ook wel girlie. De komende vijftig jaar zijn van de vrouwen, dat weet ik zeker.’


‘ Ik ben echt all the way gegaan. Dat is de enige manier om aan de top te komen’

Lingerie ontwerpen en maken heeft de voormalige kunststudente zichzelf aangeleerd. ‘Daar is geen opleiding voor. Ik ben autodidact.’ De kunstacademie in Breda vormde voor Dekkers een goede voedingsbodem. Toch is ze niet erg positief over de opleiding Modeontwerpen in Breda, die inmiddels niet meer bestaat. ‘Het is goed dat die is opgeheven. Er waren te veel modeopleidingen in Nederland, terwijl er heel weinig banen in zijn. Maar een kleine groep mensen maakt het in deze branche. Er is geen mode-industrie in Nederland.’ Dekkers vindt dat ze veel uit de opleiding heeft gehaald. ‘Ik had altijd strijd, was het nergens mee eens. Maar ik heb op St. Joost wel mijn smaak ontwikkeld en de lessen filosofie van Harry van Boxtel waren een echte eyeopener. Ik ging nadenken over wat mensen motiveert. Dat vraag ik me nog steeds af en daarom blijf ik onderzoek doen. Ik reis veel en kijk naar mensen in metro’s, ga naar feesten en eet met mensen in andere landen om te weten te komen wat hen beweegt. Waar dromen ze van, dat wil ik weten.’ St. Joost was voor Dekkers een platform waar haar talent zich kon ontwikkelen. ‘De modeacademies in Antwerpen en Arnhem hebben een veel sterkere visie op het vak, er werken echte persoonlijkheden. Voor mijn ontwikkeling zou dat misschien helemaal niet zo goed zijn geweest. In Breda werd ik niet “mishandeld”. Ik kon er mijn eigen ding doen.’ Niet alleen op het gebied van lingerieontwerpen is Dekkers autodidact. Ook in zaken doen, kreeg zij geen onderricht. ‘Bijna alle kunststudenten zullen later een eigen bedrijf moeten beginnen, hoe klein ook. De beeldhouwer, de schilder. Uitzonderingen zijn misschien de grafici. En toch kregen wij daar niks over op school. Het is essentieel, maar niemand was er mee bezig. Ik moet wel toegeven dat ik er zelf in die tijd niet voor open had gestaan.’ ‘Met vrienden discussieer ik er vaak over of kunststudenten nu wel of niet lessen in ondernemen moeten krijgen. Ik kom daar niet uit. Aan de ene kant is het wel goed om wat realistischer onderwijs te krijgen. Aan de andere kant moet je je als student ook niet te snel conformeren aan de buitenwereld. Dat gevaar bestaat ook. Misschien is het wel beter om in afzondering aan je eigen stijl te werken.’ Enkele jaren geleden gaf de oud-student nog een tijdje les op St. Joost. Dat hield ze niet lang vol. ‘Ik stond al midden in de praktijk. Ik kon niet omgaan met het niveau van de studenten, die liever ’s avonds gingen stappen dan werken voor school. Zo kom je nergens.’ Dekkers spreekt uit ervaring. Volgens haar bereik je niks als je er niet keihard voor werkt. ‘Ik kom uit een arbeidersgezin en moest mijn studie zelf betalen. Na school waste ik tot elf uur af in een restaurant. ’s Nachts was ik bezig met mijn collectie, ik sliep een paar uur en ging weer naar school. Ik ben echt all the way gegaan. Dat is de enige manier om aan de top te komen. Dat zie je bij de grootste filosofen en kunstenaars. Met het talent ben je geboren, maar zonder doorzettingsvermogen kom je er niet.’ ‘Toen ik op de kunstacademie begon, kwam ik in een heel nieuwe wereld terecht. De meeste studenten kwamen uit een ander milieu dan ik. Misschien dat ik daarom zo over de rol van de vrouw ben gaan nadenken. Mijn moeder was huisvrouw. Ze wist niet eens wat feminisme was. Dat ik naar de kunstacademie zou gaan, was geen logische stap, het was een megastap. Maar ik denk dat ik juist doordat ik uit een arbeidersmilieu kwam veel doorzettingsvermogen had, waardoor ik nu succesvol ben.’ [tekst: Petra Merkx]

21


peter


van der spek [ Gepubliceerd op 4 november 2004 ]

Leukemie doorgronden met de genenkaart Peter van der Spek, oud-student Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek, is hoogleraar in het Erasmus Medisch Centrum. Daar doet hij - met zijn bio-informaticateambaanbrekend onderzoek naar het ontstaan van kanker.


CV [toen]

Naam < Peter van der Spek Geboortedatum < 2 november 1966 Geboorteplaats < Delft Vader < directeur Sociale Verzekeringsbank Rotterdam Moeder < hoofdverpleegkundige Opleiding < Biologie & Medisch Laborato­ riumonderzoek in Etten-Leur, afgestudeerd in 1990 Functie < Hoogleraar en hoofd van de afdeling bio-informatica van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam Burgerlijke staat < getrouwd, 1 zoon (1 jaar)

CV [update] De door Peter van der Spek en zijn collega’s bedachte DNA-technologie is inmid­ dels door het bedrijf Skyline Diagnostics doorontwikkeld tot een diagnostische test die gebruikt kan worden in ziekenhuizen. In 2010 gaat dit op grote schaal gebeuren.

24

Wie ernstig ziek is, wil zo snel mogelijk beter worden. Maar als je leukemie hebt, lijkt het einde zoek. Bestralen of lijdzaam wachten op het eind, een tussenweg lijkt er niet te zijn. Vroeger kon men zeggen dat 20 procent van de leukemiepatiënten een goede overlevingskans had en een even grote groep een slechte prognose. Van de rest was het ziekteverloop ongewis. Maar oud-student Peter van der Spek, sinds kort hoogleraar bio-informatica in het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, heeft een belangrijke ontdekking gedaan. Samen met de afdeling hematologie, onder leiding van Bob Löwenberg, heeft hij een DNAchipstudie gedaan rond acute myeloïde leukemie, ofwel bloedkanker. Tot voor kort werd verondersteld dat er drie groepen patiënten met bloedkanker waren. ‘Tegenwoordig kunnen we door middel van DNA-chiptechnologie de patiënten in zestien verschillende subgroepen indelen. Zodra je weet welk type leukemie iemand heeft, kun je uitspraken gaan doen over behandelingsstrategie en zo kun je patiënten individueel en dus toegespitster behandelen.’ Van der Spek houdt zich bezig met het meest experimentele stukje van de geneeskunde. Geneeskunde is steeds meer een wetenschap waarbij grote hoeveelheden data worden geproduceerd. Zo is het hele DNA van de mens in kaart gebracht. Daardoor kunnen onderzoekers als Van der Spek alle genen van de mens (het genoom) analyseren door experimenten met een DNA-chip en zo prognostische uitspraken doen rond overlevingskansen. Het is in sommige gevallen zelfs mogelijk te voorspellen waarom de ene patiënt wel reageert op chemotherapie en de ander niet. Bovendien hoeft een arts door deze ontwikkeling een patiënt niet meer bloot te stellen aan onnodig onderzoek. ‘Met behulp van een DNAchip kan ik meteen herkennen welk type leukemie iemand heeft’, legt Van der Spek uit. ‘Bij een hersentumor heb je bijvoorbeeld een groep patiënten bij wie de tumor altijd een agressief klinisch verloop heeft. Die patiënten reageren niet op chemotherapie. Als je ziet dat iemand dat type tumor heeft, ga je toch geen zinloze therapie geven? Dan zoek je een andere oplossing.’ De ontdekking van Van der Spek, die leiding geeft aan de afdeling bioinformatica, en collega’s Bob Löwenberg, Peter Valk en Ruud Delwel van de afdeling hematologie, heeft in de medische wereld stof doen


‘ In deze wereld draait alles om geld, maar bij mij staat de patiënt op nummer één’

opwaaien. Een DNA-chip voor iedere patiënt is te kostbaar, maar een genenpaspoort voor complexe gevallen lijkt Van der Spek in de toekomst niet onwaarschijnlijk. Dat de ontdekker van deze methode zijn loopbaan ooit begon aan een hbo-opleiding lijkt ongelooflijk. Maar Van der Spek beleeft het eerder andersom; dat hij hoogleraar bij het Erasmus Medisch Centrum zou worden, had hij vroeger nooit gedacht. ‘Ik was helemaal niet zo’n goede leerling. Laat mij maar dingen onderzoeken. Niet praten, maar doen.’ Hij voelt nog steeds een band met de hogeschool ‘ondanks mijn drukke agenda’. ‘Ik krijg stagiairs en zit in de onderwijsadviesraad.’ Zelf is Van der Spek via zijn afstudeerstage bij het Erasmus Medisch Centrum terechtgekomen, om er uiteindelijk zes jaar te blijven. ‘Mijn stage op de afdeling genetica is geruisloos overgegaan in promotieonderzoek. Dat is tamelijk uniek.’ Die eerste jaren op het Erasmus was de wetenschapper ook al met het gen bezig. Hij deed onderzoek naar de erfelijke eigenschappen die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van kanker. Na zes jaar ontdekte hij eindelijk een gen dat hij aan de ziekte kon plakken. ‘In die tijd was dat nog moeilijk. Als je mij in ’96 had gevraagd of ik me kon voorstellen dat vijf jaar later het hele genoom (alle genen van een mens, red.) in kaart zou zijn gebracht, had ik hard moeten lachen.’ Na zijn promotie trok de jonge onderzoeker de wereld rond. Japan, Amerika, Australië; elke gerenommeerde universiteit wilde wel met de man werken die ervaring had in moleculaire processen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van kanker. ‘In die tijd heb ik mijn netwerk opgebouwd en bewezen dat ik betrouwbaar en solide onderzoek lever.’ Drie jaar lang zette de hoogleraar zijn expertise in voor het Brabantse bedrijf Organon, voordat hij naar het grotere Amerikaanse Johnson & Johnson vertrok. ‘Organon werkt in een nichemarkt. Als je iets vindt buiten deze aandachtsgebieden, dan kun je er niets mee doen en de vinding krijgt dan geen vervolg. Het werken voor een iets grotere farmaceut zou dit probleem moeten voorkomen maar de praktijk bleek anders.’ In 2003 waagde Van der Spek de overstap terug naar de academische wereld. Zijn luxeleven als wereldburger - met chauffeur op reis - mist Van der Spek niet. Zeker niet sinds de geboorte van zijn kind. ‘Familie is belangrijker dan over de wereld zwerven.’ Hij heeft ook altijd gezegd dat hij niet eeuwig tachtig uur wilde werken. Daarom werkt de hoogleraar op woensdag en vrijdag thuis. Dan kan hij ’s avonds zijn zoontje nog zien. Van der Spek is tevreden met het vertrouwen dat het Erasmus MC in zijn onderzoeksteam heeft. ‘Ze hebben een enorm vertrouwen uitgesproken door in mijn afdeling te investeren en met me in het diepe te springen. In deze wereld draait alles om geld, maar bij mij staat de patiënt op nummer één. Als met de nieuwe genoomtechnologie patiënten beter kunnen worden behandeld, dan heb ik iets bijgedragen aan de geneeskunde. Het is dankbaar daarbij betrokken te zijn.’ Van der Spek is even stil. Zegt dan: ‘De basis was goed op die school. De eerste bloedcellen die ik door de microscoop heb gezien, heb ik in Etten-Leur gezien. Daar heb ik ze leren herkennen. Ik had nooit gedacht dat ik jaren later een paper zou schrijven in The New England Journal of Medicine, een van de meest vooraanstaande medische tijdschriften in de wereld. Dat is een kroon op mijn werk.’ [tekst: Monique van Hest]

25


mark


de cloe [ Gepubliceerd op 3 februari 2005 ]

‘liefde gaat nooit over’ Het is zijn favoriete onderwerp. Dus maakte filmregisseur en oud-student aan kunstacademie St. Joost in Breda Mark de Cloe 34 filmpjes over de liefde, waarvan Alleen werd uitgeroepen tot beste korte film. De korte ‘filmgedichten’ verschijnen op de dvd Boy Meets Girl Stories.


CV [toen]

Naam < Mark de Cloe Geboortedatum < 28 april 1969 Geboorteplaats < Zwijndrecht Vader < stadsplanoloog (ruimtelijke ordening) Moeder < onderwijzeres Opleiding < Audiovisueel en Grafische Vormgeving aan kunst­ academie St. Joost in Breda (2 jaar), in 1988 overgestapt naar Rietveld Academie in Amsterdam Functie < filmregisseur Burgerlijke staat < samenwonend, twee kinderen

CV [update] In 2009 kwam de film Het leven uit een dag uit, naar het boek van A.F.Th. van der Heijden. Dat was De Cloe’s eerste speelfilm. Zijn tweede, Shocking Blue, komt in het voorjaar van 2010 uit.

28

O, de liefde. Die vangt je, betovert je, inspireert je, breekt je af. Is pijnlijk en hartverwarmend tegelijk. Oud-kunstacademiestudent en filmregisseur Mark de Cloe raakt er niet over uitgepraat: ‘De liefde is alles en vervolgens niets. Het is als een perpetuum mobile; het geeft energie, is spannend en is iets wat altijd doorgaat en nooit overgaat.’ Het is dan ook niet raar dat De Cloe de liefde als thema heeft gekozen voor zijn korte filmgedichten Boy Meets Girl Stories. Wie kijkt naar de Boy Meets Girl Stories wordt opnieuw verliefd, maakt ruzie of reist met de hoofdpersoon mee de liefde achterna naar Parijs. Wacht met hem bij de auto in de hoop dat zijn ‘date’ toch nog komt opdagen. Piekert mee als hij zich afvraagt hoe ze er ook alweer uitzag. De kijker duikelt van de ene emotie in de andere, terwijl poëtische beelden het scherm vullen. De 34 filmpjes van hooguit enkele minuten zijn te zien geweest op Nederland 3 als intermezzo van een lange televisieavond. Rond Valentijnsdag komt een interactieve dvd op de markt. Het filmpje Alleen is eind vorig jaar uitgeroepen tot beste korte film tijdens het Nederlands Filmfestival in Utrecht. Met zijn films wil de oud-student de kijker raken, ontroeren en verbazen. ‘Je moet een film zo maken dat het veel suggereert of belooft. Dingen gebeuren dan in het hoofd, zodat de toeschouwer zich er sterker mee kan identificeren. Muziek heeft dat ook. Het ontroert zonder dat duidelijk is waar het over gaat. Mensen kunnen huilen om liedjes, terwijl wat er precies wordt gezongen vaak vaag blijft.’ ‘Dit project staat dicht bij mij’, geeft De Cloe desgevraagd toe. ‘Het is niet letterlijk een autobiografie, maar meer het gevoel dat je herkent.’ Al zitten er autobiografische elementen in de filmpjes. Zoals de proloog waarin een jongen zichzelf tijdens een woelige dag aan zee een stormachtig leven belooft. Of Affaire, waarin de hoofdpersoon een verhouding heeft met een vrouw die erop blijft hameren dat ze geen relatie hebben. ‘Dat heb ik ook meegemaakt. Zij had Algerijnse ouders. Het mocht geen relatie zijn, maar ik was verliefd. Ik kon er niet meer tegen: of ik wil jou helemaal of ik wil je niet.’ Lacht. ‘Als mannen verliefd zijn, gaan ze er écht wel voor.’ Op de Bredase kunstacademie St. Joost had De Cloe nauwelijks tijd voor


‘ Het is mooi om dromen te hebben die je kunt najagen’

de liefde. Dag en nacht was hij bezig met kunst. Het basisjaar combineerde de student met een avondopleiding aan het atheneum. Het jaar daarop combineerde hij Audiovisueel met Grafische Vormgeving. ‘Ik had de energie om het te doen, zat in het werkritme’, relativeert hij. ‘Al was het zwaar. Ik was nog jong, zeventien jaar, maar vond het geweldig. Die geur van olieverf. De houten parketvloer. Ik vond het allemaal even fantastisch.’ Na het euforische eerste jaar, viel Audiovisueel tegen. ‘Hun interpretatie van film vond ik te benauwend. Het moest allemaal sociaal bewogen zijn. Dat was niets voor mij.’ Hij voegt er haastig aan toe dat de kunstacademie inmiddels is veranderd. ‘Maar toen dacht ik: wat gebeurt er met de fantasie? De werkelijkheid is één ding, maar het is mooi om weg te dromen, om een andere sfeer te creëren.’ Dus ging hij naar de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. ‘Daar was meer ruimte voor de zoektocht. Zelf dingen uitvinden en ontdekken.’ Hij studeerde cum laude af en volgde de Tweede Fase aan het Sandberg Instituut. Hoewel hij eerder is gestopt met de opleiding aan St. Joost, heeft hij nog wel contacten uit die periode. Harry van Boxtel, docent filosofie, helpt hem nog steeds met scenario’s. Ook speelt hij een rol in het filmpje Ballingschap, te zien op de dvd. Daarnaast begon De Cloe met vrienden van de academie het productiebedrijf Cinema 33. ‘In eerste instantie vooral om praktische redenen. We hielpen elkaar uit de brand als we een opdracht hadden. Dan hoefden we geen geluidsman of cameraman in te huren.’ Ook al ligt de dvd Boy Meets Girl Stories nog niet in de winkel, De Cloe werkt al aan zijn volgende scenario: Het leven uit een dag, van A.F.Th. Van der Heijden. Een verhaal waarop hij al tijdens zijn studie verliefd werd. ‘De love story vind ik in dit boek weer zo mooi, net Romeo en Julia. Maar ook de hele tijdsbeleving. Het leven krijgt heel andere dimensies als je uitgaat van het gegeven dat een mens maar één dag te leven heeft. Dit boek is zo op mijn lijf geschreven dat het een plezier is om het te visualiseren.’ Een letterlijke verfilming wordt het niet, verklapt hij. ‘Dat zou ik saai vinden. Je moet de film zien als een los ding. Ik hoop een nieuw kunstwerk te maken.’ Voordat het boek verfilmd kan worden, moet hij de hort op voor geld. Het winnen van een prijs opent wat dat betreft geen deuren. ‘Je moet je steeds opnieuw bewijzen en geldschieters overtuigen met je script. Zelfs Alex van Warmerdam, die prijzen wint op het filmfestival in Venetië, en Maria Goos, die ik toch een heel goede scenarioschrijfster vind. Er is maar één taart waar iedereen een taartpunt van wil. Daar kun je gefrustreerd van raken.’ Afwachten totdat iemand je ontdekt, werkt niet, benadrukt Mark. ‘De kunstwereld zit niet op jou te wachten. Je moet zelf initiatief nemen en aan werk komen.’ Een regisseur moet dus niet alleen talent hebben en kwaliteit, maar vooral ook initiatief nemen, ondernemerschap tonen en de juiste mentaliteit bezitten. Pas dan heb je een kleine kans om het te maken in de filmwereld. ‘Voor 10 tot 20 procent ben je manager. Je moet zorgen dat je opdrachten binnenkrijgt. Dat je de subsidieaanvraag op tijd de deur uitdoet. Dat is niet leuk, maar het hoort erbij. En filmen is het leukste vak van de wereld.’ ‘Ik ben blij met hoe ik in het leven sta. Dromen? Heb ik nog genoeg, te beginnen met de verfilming van Het leven uit een dag. Het is mooi om dromen te hebben die je kunt najagen. Mooier nog dan de verwezenlijking zelf.’ [tekst: Monique van Hest]

29


raymond [kluun]


vd klundert [ Gepubliceerd op 10 maart 2005 ]

‘Het draait allemaal om flair’ Zijn boek Komt een vrouw bij de dokter is de bestverkochte Nederlandse debuut­r oman van 2004. Schrijver Kluun, oud-student Commerciële Economie Raymond van de Klundert, werkte jarenlang als reclamestrateeg voor Volkswagen, Centraal Beheer en De Bijenkorf. Tot zijn vrouw overleed aan kanker.


CV [toen]

Naam < Raymond van de Klundert Geboortedatum < 17 april 1964 Geboorteplaats < Tilburg Vader < magazijnchef Agio sigarenfabrieken Moeder < kassière bij Albert Heijn Opleiding < Commerciële Economie in Breda, afgerond in 1987 Functie < schrijver Burgerlijke staat < samenwonend met Nathalie, zij trouwen binnenkort, twee kinderen

CV [update] Na Komt een vrouw bij de dokter bracht Kluun in 2006 het vervolg De weduwnaar uit. In 2008 verscheen de bun­ del Klunen. Onder de naam Nightwriters organiseert Kluun regelmatig ‘literaire voorlees­ avonden’. Eind november 2009 verscheen de film Komt een vrouw bij de dokter, geregis­ seerd door Reinout Oerlemans.

32

Sinds zijn boek Komt een vrouw bij de dokter op de markt is, krijgt Kluun alias Raymond van de Klundert, oud-student Commerciële Economie in Breda, af en toe hatemail. Van mensen die hem een ‘egoïstische klootzak’ noemen. Hij snapt het wel. ‘Ik prik met mijn boek de mythe “in voor- en tegenspoed” door. Sommigen projecteren het vreemdgaan van Stijn op zichzelf.’ Terwijl zijn vrouw Carmen worstelt met de gevolgen van haar chemokuur, stort Stijn zich in het Amsterdamse uitgaansleven. Hij gaat vreemd, bezoekt de hoeren en krijgt uiteindelijk een geheime relatie met Roos. Hij gaat mee naar iedere chemokuur van zijn vrouw, maar met carnaval zit Stijn in café De Bommel in Breda, genietend van de ‘dronken kikkers’ en de ‘hitsige vrouwen’. ‘In het boek heb ik Stijn wat botter aangezet dan ikzelf ben, maar verder is het autobiografisch’, vertelt Kluun. ‘Ik was nooit helemaal trouw, maar toen Judith (Carmen in het boek) borstkanker kreeg, sloeg ik helemaal door. Juist als je onder druk staat, komen je minder goede eigenschappen heftig naar boven. Was ik toen aan de drank of de coke geweest, dan was ik daar misschien helemaal in doorgeslagen.’ Kluun schrijft rauw en in een moordend tempo. ‘Ik ben geen woordkunstenaar, zoals A.F.Th. van der Heijden. Ik denk niet dat hij mijn boek gelezen heeft. Ik heb De Movo Tapes van hem proberen te lezen, maar na tweehonderd bladzijden haakte ik af. Van der Heijden is Mozart, ik ben de Stones. Ik ken maar drie akkoorden, maar daarmee wil ik de lezer raken. Ik heb alle mooischrijverij weggelaten, zodat je voelt wat de hoofdpersoon voelt; zijn verdriet, blijdschap, schuldgevoel en liefde voor Carmen.’ Kluun bracht zijn debuutroman met veel ophef op de markt. Tijdens de persconferentie waanden de bezoekers zich in de wereld van Stijn en Carmen. Hij had een hotel gehuurd en er een compleet evenement van gemaakt. Ook zijn site is één grote marketingstunt. ‘Uitgevers zijn niet zo happig op marketing’, stelt Kluun. ‘In Nederland stuurt een uitgever bij debutanten alleen boeken op naar recensenten. Pas als de reacties goed zijn of je publiceert een tweede boek, dan wordt er misschien een kleine advertentie in de krant geplaatst. Dat is onzin. Reclame hoort erbij. Ik wil kunnen leven van mijn boeken.’ Voor een loopbaan als schrijver nam hij afscheid van een glansrijke car-


‘ Of je het gaat maken, hangt af van je persoonlijkheid’

rière in de reclamewereld. Kluun runde tot zo’n vier jaar geleden samen met drie anderen het marketingbureau Project X in het Olympisch Stadion in Amsterdam. Daarvoor werkte hij als strateeg bij het succesvolle reclamebureau DDB aan campagnes voor Trouw (‘Trouw luistert’), Centraal Beheer (‘Even Apeldoorn bellen’) en Volkswagen. Bij Gouden Gids begon hij zijn loopbaan als advertentieverkoper, direct na de HEAO. ‘Ik verdiende 4800 gulden in de maand en reed een Ford Sierra. Het was 1986, het yuppentijdperk. Ik heb er wel veel geleerd, vooral over gesprekstechnieken. Als je bijvoorbeeld een advertentie wilt verkopen, trek je de klant niet over de streep met de vraag: Wat vindt u ervan? Dan zeg je: Zullen we het zo maar doen dan? Flair is zo belangrijk.’ Wat dat betreft, heeft hij veel gemist in zijn opleiding Commerciële Economie in Breda. ‘Flair is een enorm onderschatte waarde in de studietijd. Of je het gaat maken, hangt af van je persoonlijkheid. Als ik een groepje van zes studenten zie, zie ik vaak al welke twee het gaan maken. Hoe meer projecten gericht op het ontwikkelen van de eigen persoonlijkheid, hoe beter. Studenten moeten leren zelf te denken, zelf oplossingen te verzinnen.’ ‘Ik vond school zo saai. Ik droomde laatst nog over mijn lessen Duits, de laatste twee uren op maandag. Ik telde de minuten af. Ik heb er ook niet veel van onthouden, behalve wat Duitse naamvallen. Op de HEAO heb ik eigenlijk alleen geleerd snel veel stof te verwerken, hoofd- van bijzaken leren onderscheiden.’ Toch kwam Raymond van de Klundert prima terecht. Eerst bij Gouden Gids, later bij Neckermann en daarna als manager customer services Europe bij Time Warner. ‘Mijn carrière ging zo hard. Ik reisde naar Londen, Parijs en München. Dat klonk sexy en stoer, maar binnen een jaar was ik het zat. Ik zat in een keurslijf, alles verliep volgens procedures. Hoe komt een klant binnen en hoe verwerk je die? Daar draaide het om. Dat kan ook niet anders binnen zo’n bedrijf, maar ik wilde liever strateeg worden bij een reclamebureau. Creatief en analytisch bezig zijn. Dat kon bij DDB en mijn eigen bedrijf Project X.’ De dood van zijn vrouw Judith plaatste alles in een ander perspectief. ‘Na haar dood werd ik eerst nog hedonistischer dan tijdens haar ziekte. Seks, drugs, alcohol en house. Ik heb een half jaar nodig gehad voordat ik inzag dat het zo niet langer ging.’ Hij verkocht zijn aandelen in Project X en vertrok samen met zijn driejarige dochter Eva naar Australië. Daar schreef hij alles van zich af. ‘In de maanden na Juuts dood schreef ik zeven aantekeningenboekjes vol. Dat was voor mij heel therapeutisch. Ergens in mijn achterhoofd zat de gedachte: Misschien doe ik er wel iets mee. Pas na een maand in Australië was er weer ruimte voor constructieve gedachten. Ik besloot er een boek van te maken. Ik wilde fulltime schrijver worden.’ Inmiddels zijn er van zijn boek bijna 30.000 exemplaren verkocht. Het boek wordt vertaald in het Duits en de filmrechten zijn verkocht. ‘Het boek IM van Conny Palmen beschrijft het rouwverwerkingsproces van vrouwen, mijn boek dat van mannen. Vrouwen gaan heel anders om met rouwverwerking dan mannen. Vrouwen sluiten zich één of twee jaar op. Zij beseffen dat die eenzaamheid goed is. Ze durven de pijn toe te laten. Mannen vluchten in uitgaan en werken, helpen zichzelf helemaal naar de klote en beginnen dan opnieuw.’ [tekst: Marion Smale]

33


edith


snoey [ Gepubliceerd op 28 april 2005 ]

‘Er moet meer aandacht komen voor jongeren op de arbeidsmarkt’ Na de Sociale Academie in Breda kwam Edith Snoey terecht bij de vakbond. En ze is er niet meer weggegaan. Als voorzitter van ABVAKABO FNV gaat ze de komende jaren werken aan de verbetering van de positie van jongeren op de arbeidsmarkt.


CV [toen]

Naam < Edith Snoey Geboortedatum < 17 juli 1956 Geboorteplaats < Hoek van Holland Vader < conducteur bij de NS Moeder < vrijwilligerswerk Opleiding < Vormingswerk in Breda, afgestudeerd in 1978 Functie < voorzitter van de vakbond ABVAKABO FNV Burgerlijke staat < getrouwd, geen kinderen

CV [update] Edith Snoey is nog steeds voorzitter van de Abvakabo.

36

‘Er moet meer aandacht komen voor de positie van jongeren en allochtonen op de arbeidsmarkt’, zegt Edith Snoey, in haar kantoor op de tiende verdieping van het gebouw van de ABVAKABO in Zoetermeer. ‘Zo moet er iets gedaan worden aan ontslagvolgordes. Ouderen moeten niet altijd vóór jongeren gaan. Door het last in first outprincipe is het moeilijk voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Ze moeten er altijd als eerste weer uit. Zo komt er nooit nieuw bloed in organisaties.’ Bij reorganisaties moeten er in iedere leeftijdsklasse mensen ontslagen worden, is het voorstel van Snoey. De problemen die jongeren hebben, rechtvaardigen de extra aandacht die de vakbond de komende jaren aan ze gaat besteden, meent Snoey. Jeugdwerkloosheid stijgt twee keer zo snel als de totale werkloosheid en is met 14 procent ook meer dan het dubbele van de totale werkloosheid. ‘We hebben een periode gedaan alsof jeugdwerkloosheid niet bestond, alsof er schaarste was op de arbeidsmarkt, maar dat is niet zo. Bovendien krijgen de jongeren die op de arbeidsmarkt komen, vaak tijdelijke contracten. Zo is het moeilijk voor ze om bijvoorbeeld een hypotheek te krijgen en een eigen leven op te bouwen.’ Snoey wil jongeren als advies meegeven: word lid van een vakbond. ‘Als je eenmaal werkt, merk je hoe ingrijpend het is. Je moet gelukkig zijn op je werk, werken in een prettige omgeving, met leuke collega’s en veilig werk doen. Daar kunnen de vakbonden een rol in spelen. We kunnen collectief dingen regelen. Er is een instantie die voor je kan opkomen, die kan zorgen voor betere omstandigheden en arbeidsvoorwaarden.’ Snoey kwam zelf na de Sociale Academie in Breda, richting vormingswerk, terecht bij de vakbond. Al op de middelbare school werkte ze als vrijwilliger met jongeren. Haar vader was actief voor de vakbond, maar ‘daar kom je nooit terecht’, dacht Snoey. Belangenbehartiging van werknemers en bezig zijn met maatschappelijk zinvolle zaken leken haar toen al ‘fantastisch’. ‘Mijn ouders hebben me gestimuleerd om te gaan studeren, maar niet om een bepaalde richting op te gaan. Wel iets waar ik mijn capaciteiten bij kon benutten. Maar als ik bij de belasting had willen werken en daar intern een opleiding kon doen of muzikaal was geweest en naar


‘ Ik ben er trots op dat ik als eerste vrouw voorzitter van een grote vakbond ben’

het conservatorium had gewild, was het ook goed geweest.’ Zorg dat je het later beter krijgt dan wij, was het advies van haar ouders. Vormingswerk lag in het verlengde van wat ze als vrijwilliger deed. Maar van de opleiding was Snoey niet erg onder de indruk, ze vond het nogal tegenvallen. Ze begon met de Sociale Academie in de nadagen van de democratiseringsgolf, halverwege de jaren zeventig. ‘De school zocht naar een balans tussen op een degelijke manier lesgeven en de roep van de studenten om vernieuwing. En dat leidde tot onduidelijkheid en kwaliteitsverlies. Ook de docenten waren zelf zoekend naar hun positie. ‘Er werd bijvoorbeeld het vak marxistische economie gegeven. Geen gewone economie, zoals ik dat wel op de middelbare school had gehad. Voor mij was dat prima voor erbij, maar “burgerlijke” of “kapitalistische” economie werd niet gegeven. Daar viel ook niet over te praten met de docent.’ Snoey voelde zich met haar minderheidsopvatting een buitenbeentje. ‘Ik vond het merkwaardig dat ik de enige was met die mening. Maar het was niet zo dat ik er buiten viel of dat ik niet geaccepteerd werd. ‘Ik heb voor mezelf de conclusie getrokken dat ik mijn opleiding wilde afmaken en er zoveel mogelijk wilde uithalen. Nadat ik mijn papiertje had gehaald zou ik wel verder zien. Ik wilde niet kappen, er was ook veel dat me wel aansprak in de opleiding. Het was een leuke tijd met leuke contacten, maar ik heb het gevoel dat ik er meer uit had kunnen halen.’ In haar eerste baan bij de vakbond kwamen interesse en opleiding samen voor Snoey. ‘Ik heb daar van alles en nog wat gedaan. Van scholingswerk tot stafmedewerker en beleidsmedewerker. Dan doe je klusjes voor bestuurders, licht of zwaar, dat hing van jezelf af. Ik trok dingen naar me toe, kreeg vrijheid om mijn functie in te vullen.’ Als regiobestuurder regelde ze collectieve zaken als reorganisaties, maar deed ze ook aan individuele belangenbehartiging. ‘Tot dan toe had ik een bureaufunctie, waarbij ik werknemers adviseerde en uitlegde wat hun rechten waren. Ik moest nu gaan onderhandelen met werkgevers. Daarvoor had ik heel andere vaardigheden nodig. Ik heb even moeten zoeken hoe ik dat precies moest doen.’ Als cao-onderhandelaar sloot ze onder andere overeenkomsten voor de nutsbedrijven en de thuiszorg, die net in die periode overging op marktwerking. Na zeven jaar in het dagelijks bestuur van de vakbond werd Snoey voorzitter van ABVAKABO FNV. ‘Het contact met de leden mis ik niet, want dat heb ik nog steeds, maar dan op een andere manier. We hebben binnen het bestuur afgesproken dat we ons gezicht veel laten zien. Ik wil ook niet negen van de tien keer op mijn kamer zitten.’ Het voorzitterschap is voor Edith Snoey niet de kroon op haar werk. ‘Dat klinkt alsof de dood erop volgt, alsof er niets anders meer is in mijn leven.’ Snoey heeft haar carrièrestappen sowieso nooit bewust gezet. Elke keer als ze aan iets anders toe was, kwam er weer iets nieuws op haar pad. ‘Toen ik vicevoorzitter werd heb ik er natuurlijk wel eens over nagedacht wat ik zou doen als ik voorzitter kon worden. Maar een loopbaan gaat vaak anders dan je denkt, is grillig. ‘Ik ben er trots op dat ik als eerste vrouw voorzitter van een grote vakbond ben. Voor mij is het vanzelfsprekend om als vrouw voorzitter te zijn, maar dat geldt nog niet overal. Heel lang werden de vakbonden, net als andere organen, gedomineerd door mannen. Vrouwen werkten vaak niet. Maar nu is 50 procent van de leden van ABVAKABO vrouw. Op de kappersbond na is dat uniek.’ [tekst: Suzanne Wolters]

37


peter


vd velden [ Gepubliceerd op 9 juni 2005 ]

‘Breda is heel aangenaam voor studenten’ Na dertig jaar is Peter van der Velden weer terug in Breda, de stad waar hij studeerde. Nu als burgemeester. ‘Breda is een broedplaats voor onderwijs. We hebben hbo-­ onderwijs, de KMA en met de komst van het Instituut Defensie Leergangen ontstaan er ook weer nieuwe verbindingsmogelijkheden.’


CV [toen]

Naam < Peter van der Velden Geboortedatum < 30 juni 1954 Geboorteplaats < Bergen op Zoom Vader < eigenaar van een kledingzaak voor heren en jongens in Bergen op Zoom Moeder < rechterhand van haar man in kledingzaak Opleiding < Personeelswerk in Breda, afgestudeerd in 1977 Functie < burgemeester van Breda sinds 30 september 2004 Burgerlijke staat < getrouwd, drie dochters uit zijn eerste huwelijk

CV [update] Van der Velden is nog steeds burgemeester van Breda. Hij heeft Openbare Orde, Bestuur en Veiligheid in zijn portefeuille. Als enige nevenfunctie wordt vermeld het voorzitterschap van de Diabetes Vereniging Nederland.

40

‘Breda heeft een maat waarin mensen zich thuis voelen. Het is geen metropoolstad zoals Amsterdam, je verdrinkt er niet in. Je kunt er anoniem zijn als je dat wilt, maar het hoeft niet. Het is hier heel aangenaam voor studenten.’ Peter van der Velden, sinds 30 september vorig jaar burgemeester van Breda, vindt zijn stad een echte studentenstad. ‘We hebben hbo-onderwijs, de KMA en met de komst van het Instituut Defensie Leergangen ontstaan er ook weer nieuwe verbindingsmogelijkheden. Breda is een broedplaats voor onderwijs.’ ‘Er moet wel aandacht zijn voor studentenhuisvesting. We moeten ons afvragen of dat beter kan en bekijken of we meer kunnen doen samen met woningcorporaties.’ Ook in de gemeenteraad wordt momenteel over huisvesting van studenten gesproken. Het college van burgemeester en wethouders laat onderzoek uitvoeren om te kijken of leegstaande kantoorpanden omgebouwd kunnen worden tot woonruimte. In zijn eigen studententijd, halverwege de jaren ‘70, woonde Van der Velden op kamers in Breda. Het was de tijd van de democratisering van de hogescholen. Er was veel ruimte voor discussie en debat, want ook de docenten van de Sociale Academie, waar Van der Velden Personeelswerk studeerde, waren zoekende. Er werd gepraat over sociaal maatschappelijke vraagstukken door studenten onderling, maar ook met docenten. ‘Die tijd is heel bepalend geweest voor mij. Ik heb geleerd om open te staan voor andere ideeën. Te kiezen voor wegen die nauwelijks begaanbaar zijn. Nu is alles veel zwart-witter, opvattingen zijn vastomlijnd. Vroeger was er meer engagement in het onderwijs. We identificeerden ons meer met maatschappelijke opvattingen.’ Met een club studenten ging hij vaak ergens eten, heel netjes gekleed. ‘Dan discussieerden we de hele avond. Dat paste in de tijdgeest. Of we gingen naar het café in de academie om te debatteren.’ Nog voor hij ging studeren meldde Van der Velden zich aan bij de JOVD, de jongerenorganisatie van de VVD. ‘De JOVD was een onafhankelijke organisatie. Ik was toen erg op zoek, maar ik merkte dat ik me er niet thuis voelde. Ik ben maar kort lid geweest.’ Op zijn achttiende sloot Van der Velden zich aan bij de PvdA. Tijdens zijn stage bij een ijzergieterij vielen hem de merkwaardige arbeidsverhoudingen op. Er waren daar vier kantines: een voor de directie, een voor het kantoorpersoneel, een voor de ba-


‘ Ik heb geleerd te kiezen voor wegen die nauwelijks begaanbaar zijn’

zen en een voor het fabriekspersoneel. Ook zag hij van dichtbij de gevolgen van massaontslag en werkloosheid. ‘Ik vond dat medewerkers moesten delen in de winsten en dat er meer democratie in bedrijven moest komen.’ De Tweede Kamer was de plek waar de Bredase burgemeester zijn loopbaan begon. Daar werkte hij een paar jaar voor Tweede Kamerleden en voor de Socialistische Fractie in Brussel. Maar zijn geboorteplaats Bergen op Zoom bleef trekken. Op zijn 24ste werd hij daar gekozen tot wethouder. Dat was eigenlijk niet de bedoeling, want hij was van plan om verder te studeren, politicologie of rechten. Daarna nam de politieke carrière van Van der Velden een vlucht. Op zijn 31ste werd hij burgemeester van de gemeente Nieuw-Ginneken en vervolgens van Rosmalen, Emmen en Bergen op Zoom, waar hij september vorig jaar vertrok om burgemeester van Breda te worden. ‘Toen ik net 25 was, kwam ik in het openbaar bestuur terecht. Ik moest leiding geven en problemen oplossen. Ik ben er onbevangen ingestapt. Als ik vooraf had geweten waarin ik terecht zou komen, dan was ik er misschien niet aan begonnen.’ Zo kreeg hij in de verschillende gemeentes waar hij burgemeester was te maken met gemeentelijke herindelingen. Breda wilde eind jaren tachtig Nieuw-Ginneken annexeren en in 1995 werd Rosmalen bij Den Bosch gevoegd. In Emmen mocht hij puinruimen, grote bestuurlijke problemen oplossen. Alle functies die Van der Velden had, kwamen min of meer toevallig op zijn pad. Het plannen van je loopbaan leidt tot teleurstellingen, vindt hij dan ook. ‘Je moet proberen op onbezorgde wijze te leven, maar dat is niet voor iedereen weggelegd. De fundamenten voor je ontwikkeling worden onder andere in het onderwijs gelegd. Er moet in je studietijd ook ruimte zijn om die fundamenten te leggen.’ Van der Velden is er geen voorstander van dat studenten in vier jaar hun studie moeten afronden. ‘Als het niet in vier jaar lukt, dan is vijf of zes jaar ook prima. Ik ben het niet met alle plannen van de huidige staatssecretaris eens.’ Een advies dat de Bredase burgemeester studenten wil geven is dat ze eens buiten hun eigen hokje moeten kijken, er overheen. ‘Het is belangrijk dat je actief bent in de samenleving. Je bent er verantwoordelijk voor. Je kunt je aansluiten bij Amnesty International of Greenpeace, maar je kunt ook op wijkniveau iets doen, in de buurt waar je woont. Zoek elkaar op, ga in de kroeg discussiëren of theater maken. Dat heb ik zelf ook gedaan. Neem op je eigen manier deel aan het studentenleven. Veel studenten wonen nog bij hun ouders, die moeten zich niet opsluiten in hun kleine leven. Maar dat studenten in hun eigen hokje blijven zitten, kunnen we niet studenten alleen aanwrijven. Het is ook de cultuur, de tijdgeest.’ Van der Velden ziet zichzelf vooral als bestuurlijk manager. Hij wil resultaten boeken. Ook in Breda. De ligging van de stad, tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen en de luchthavens van Amsterdam en Brussel, biedt kansen op sociaaleconomisch gebied. De voorwaarden voor een goede werkgelegenheid zijn er: de infrastructuur rond de stad en de aansluiting op de hogesnelheidslijn. Door die strategische ligging van Breda ten opzichte van de Benelux vestigen grote Amerikaanse bedrijven zich in de stad, maar de burgemeester wil voor de hele regio een goed klimaat. ‘De gemeentegrenzen die getrokken zijn, zijn ook maar toeval. Daar moeten we open mee omgaan. Gemeenten kunnen het niet meer alleen.’ [tekst: Suzanne Wolters]

41


deborah


gravenstijn [ Gepubliceerd op 1 september 2005 ]

snelschaken op de mat Tijdens haar studie Fysiotherapie was Deborah Gravenstijn al een grote in de judowereld. Ruim tien jaar later werkt ze bij Defensie en behoort ze nog steeds tot de ­wereldtop. ‘Ik kom voor de medailles. Het liefst goud!’


CV [toen] Naam < Deborah Gravenstijn Geboortedatum < 20 augustus 1974 Geboorteplaats < Tholen Vader < eigenaar postorderbedrijf Moeder < medewerkster thuiszorg Opleiding < Fysiotherapie in Breda, afgestudeerd in 1997 Functie < eerste luitenant fysio­ therapeut bij de luchtmacht Burgerlijke staat < gehuwd

CV [update] Gravenstijn is kapitein bij de luchtmacht op Vliegbasis Gil­ ze-Rijen. Ze volgt daarnaast een opleiding Sportmarketing en Management. Tijdens de Olympische Spelen van 2008 in Beijing won ze een zilveren medaille. Op het WK 2009 kwam ze niet verder dan de eerste ronde. In augustus 2009 maakte ze bekend afscheid te nemen van de judosport.

44

‘Buiten judo ken ik geen sport die alles in zich heeft en mij dezelfde prikkels geeft. Judo is compleet. Een oersport. Eén op één moet je zien te overwinnen door iemand op zijn rug te krijgen die dat niet wil. Zonder hulpmiddelen. Alles draait om kracht, techniek, mentale weerbaarheid en explosiviteit. Het is als snelschaken. Nadenken is fataal, dan ben je te laat en lig je verslagen op de mat.’ Na ruim 25 jaar is Deborah Gravenstijn, oud-student Fysiotherapie in Breda, nog steeds verliefd op haar sport. Zo erg dat ze er nog drie jaar aan vastknoopt. De Olympische Spelen van 2008 in Beijing worden haar eindstation. ‘Zoals ik er nu internationaal voorsta, kan ik nog steeds met de besten mee.’ Ze gaat door op één voorwaarde, want van het oeroude Olympische Spelenadagium ‘meedoen is belangrijker dan winnen’ moet ze niets hebben. ‘Schei toch uit, alsjeblieft’, reageert ze fel. ‘Sommige sporters stralen dat echt uit. Verschrikkelijk vind ik dat. Ik kom voor de medailles. Het liefst goud!’ In sportief opzicht heeft ze een slecht jaar achter de rug. Op het Europees Kampioenschap afgelopen mei in haar woonplaats Rotterdam eindigde ze op een teleurstellende zevende plek. Begin september moet ze het wereldkampioenschap in Egypte laten schieten vanwege een nekblessure. ‘Tijdens het EK had ik er al last van en sindsdien is het alleen maar verslechterd. Dus het heeft geen zin om naar Caïro te vertrekken, want ik ga alleen voor het allerhoogste.’ In het verleden pakte ze vier bronzen medailles en één zilveren plak op vijf EK’s. Op twee WK’s was ze goed voor één keer zilver en één keer brons. Haar absolute hoogtepunt was het winnen van een bronzen medaille tijdens de Olympische Spelen van 2004 in Athene. Ondanks dat ze haar lichaam als geen ander kent, heeft ze een fysiotherapeut/manueel therapeut in haar begeleidingsteam zitten. ‘Als topsporter ga je altijd over een grens. Je hebt een blinde vlek voor wat wel of niet mogelijk is. Dat geldt niet voor alle wedstrijden, maar bijvoorbeeld bij de Spelen heb ik er alles voor over om maar te kunnen judoën. Daar zitten geen commerciële belangen achter, dat is puur levensbelang. Je wilt iets bereiken en dan kun je ver gaan. De medische staf is dan heel belangrijk, die moet jou in bescherming nemen.’


‘ Nadenken is fataal’

Gravenstijn begon als opdondertje van vijf jaar met judo, omdat haar buurjongen het deed. Maar ze werd vooral aangetrokken door de Japanse slippertjes die elk nieuw lid gratis ontving. ‘Die zagen er zo leuk uit. Ik wilde ze graag hebben.’ Haar vader vertelt altijd een andere versie van het verhaal. ‘Ik was klein en tenger, maar liep wel vaak ruzie te zoeken met grote jongens. Mijn vader vond het slim als mij wat technieken werden aangeleerd’, grijnst de judoka. Vanaf het prille begin zat ze bij trainer Jan de Rooy in Goirle, die haar nog steeds traint. Al snel bleek dat Gravenstijn over veel talent beschikt. Op haar dertiende werd ze al Nederlands kampioen bij de junioren, een klasse waarin meiden tot negentien jaar uitkomen. ‘Ik stak boven iedereen uit, vooral mijn techniek was ver boven het gemiddelde.’ Om haar gemotiveerd te houden, mocht ze van De Rooy wedstrijden alleen maar met bepaalde worpen winnen. ‘Het ging me anders te gemakkelijk af, ik had nieuwe impulsen nodig’, legt de judoka uit. ‘Ik had natuurlijk mijn tegenstanders al lang van de vloer kunnen vegen, maar ik moest blijven loeren op die ene kans om die ene worp te kunnen uitvoeren.’ In 1992 brak ze op achttienjarige leeftijd internationaal door met het winnen van de Europese juniorentitel. Rond dezelfde tijd begon ze aan haar opleiding Fysiotherapie in Breda. Het is Gravenstijn vooral bijgebleven hoe sportminded haar docenten waren. ‘Ik kreeg heel veel steun. Tentamens mocht ik altijd inhalen of ik kon ze mondeling doen. In de praktijk was ik heel goed. Theoretisch liep ik meestal achter. Ze lieten me daar nooit op vallen, want ze probeerden altijd wat voor me te regelen. Dus mocht ik tentamens inhalen of ik kon ze mondeling doen. Dat de leraren zo flexibel waren, daar ben ik ze wel dankbaar voor.’ Hoewel ze in hartje Breda woonde, ging het studentenleven grotendeels aan haar voorbij. ‘Donderdagavond was echt stapavond, maar ik trainde dan tot elf uur. Daarna was ik kapot. De weinige keren dat ik meeging, ging ik als eerste naar huis. Maar dan had ik wel veel plezier gehad.’ De laatste anderhalf jaar van haar studie zette ze het judo op een lager pitje. ‘Het is belangrijk om een papiertje te halen.’ Sinds 2001 oefent ze tweeënhalve dag per week haar beroep uit bij de luchtmacht als eerste luitenant fysiotherapeut op Vliegbasis Gilze-Rijen. Ze maakt deel uit van de Defensie Topsport Selectie, waar onder andere collega-judoka Mark Huizinga, turner Yuri van Gelder en nog veertien andere topsporters bij zitten. In het begin waren we een vreemde eend in de bijt. Mark en ik waren de eersten van de Topsport Selectie. Toen wij begonnen, vielen er bij Defensie ook veel ontslagen’, vertelt Gravenstijn. ‘De mensen keken ons raar aan, ze dachten dat wij hun banen inpikten. Dus moesten we steeds uitleggen dat het niet het geval was. Wij werden ingezet voor werk dat nodig was. Daarnaast zijn wij de enigen met pr-verplichtingen. Wij dragen Defensie naar buiten toe uit.’ In de afgelopen vier jaar zijn de medewerkers echter steeds meer gewend geraakt aan de topsporters. En is Defensie trots op hun ‘helden’. ‘Zeker met het winnen van de Olympische medailles merkten we dat iedereen ons gevolgd had en kregen we fantastische reacties. Ik heb er eigenlijk dertienhonderd fans bij gekregen.’ [tekst: Katja van der Linden]

45


lotte


liesker [ Gepubliceerd op 29 september 2005 ]

Hulpverlening in Darfur: ‘Het doet er wél toe’ Opoffering? Welnee. Oud-studente Verpleegkunde Lotte Liesker heeft veel geleerd ­tijdens haar werk voor Artsen zonder Grenzen. Ze behandelde en sprak met zeshonderd verkrachte vrouwen in Darfur. ‘Het is fijn om mensen te kunnen helpen.’


CV [toen]

Naam < Lotte Liesker Geboortedatum < 27 december 1977 Geboorteplaats < Breda Vader < advocaat Moeder < moeder! Opleiding < Verpleegkunde in Breda, afgestudeerd in 2000, Verloskunde in Antwerpen. Functie < verloskundige in Breda, van oktober 2004 tot april 2005 werkzaam voor Artsen zonder Grenzen in Darfur Burgerlijke staat < samenwonend

CV [update] Lotte Liesker werkt inmid­ dels als ‘vaste maat’ in de verloskundigenpraktijk Het Zomerhuis in Breda. Ze is getrouwd en zwanger van haar eerste kind, dat mei 2010 wordt verwacht.

48

Vijftien verkrachte vrouwen op een dag. In één dorp. In Darfur (provincie van Sudan) was het eerder regel dan uitzondering. Minderjarige of zwangere vrouwen werden niet ontzien. ‘De verkrachtingen zijn echt een wapen in de oorlog’, zegt Lotte Liesker, oud-student Verpleegkunde in Breda. Zij werkte van oktober 2004 tot mei 2005 voor Artsen zonder Grenzen in Darfur. Meer dan zeshonderd vrouwen behandelde ze er na een verkrachting en ze verzamelde hun verhalen. Ze kwamen terecht in het omstreden rapport dat Artsen zonder Grenzen in maart ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag uitbracht. Verhalen van mishandeling en verkrachting, van vernedering en bedreiging. Terwijl de slachtoffers aan het werk waren, op zoek waren naar brandhout of op weg waren naar de markt. ‘Het is onmenselijk. Je hoorde de vreselijkste verhalen. Steeds dacht ik: nu heb ik het ergste gezien of gehoord en dan gebeurde er weer iets. Iets dat toch erger was.’ Het rapport De verwoestende Gevolgen van Verkrachting: Seksueel Geweld in Darfur bracht medewerkers van Artsen zonder grenzen in direct gevaar. De Sudanese regering verdacht de organisatie van spionage. Verschillende medewerkers moesten halsoverkop het land verlaten. Lotte werd gebeld met de vraag of ze wist wie beschermd moest worden. ‘Ik dacht meteen aan mijn tolk.’ Angst dat haar zelf iets zou overkomen had ze nooit. ‘Zelf was ik geen doelwit.’ Een paar maanden na thuiskomst is haar niet aan te zien dat ze nog maar ‘pas’ terug is uit een brandhaard. Vrolijk en met twinkelogen vertelt ze over haar ‘leuke’ tijd. ‘Het was heel heftig’, benadrukt ze. ‘Als je depressief ingesteld bent, red je het niet. Je moet een positieve kijk op het leven hebben. Emotioneel is het een zware baan. Gelukkig had ik een projectcoördinator die me goed ondersteunde. Maar als je het continu doet, breekt het een keer op. Je moet pauzes nemen. En er zijn grenzen aan wat je kunt doen.’ Toen Lotte begon met haar studie Verpleegkunde, wist ze nog niet dat ze het ontwikkelingswerk in wilde. Die roeping kwam pas tijdens een stage als verpleegkundestudent in Ghana. Het was haar eerste ervaring met de erbarmelijke omstandigheden waaronder zorgverleners moeten werken. Tijdens een bevalling waarbij ze aanwezig was, werd het kind


‘ Ik vind het moeilijk als mensen denken: wat een fantastische daad. Ik voelde gewoon dat ik dit moest doen’

maar niet geboren. De aanwezige arts gaf de lokale vroedvrouwen een vacuümpomp. De vrouwen deden er niets mee, tot verbazing van Lotte. ‘Pas na een half uur snapte ik dat ze niet wisten hoe ze de pomp moesten gebruiken. Dat durfden ze niet te zeggen uit angst voor gezichtsverlies. Toen ik dat begreep, ben ik naar de arts gerend die in een paar tellen het kind letterlijk uit de baarmoeder rukte. Maar het kindje was al dood. Een perfect meisje. Ik voelde me niet schuldig, maar ik had sterk het gevoel dat ik misschien iets had kunnen redden als ik wist wat ik kon doen.’ Daar kreeg ze voor het eerst het idee dat ze verloskundige wilde worden. Tot dan toe genoot ze van haar verpleegkunde-opleiding, maar ze wilde meer verdieping. Niet dat de studente haar studietijd alleen maar doodserieus heeft doorgebracht. Sterker nog, ze is voorzitter geweest van studentenvereniging Aperta. Die stond garant voor feesten, weekendjes weg en ook samen studeren. Haar vervolgopleiding in Antwerpen (verloskunde) was ‘super’. Om in Nederland als eerstelijns verloskundige (met een eigen praktijk, in plaats van assistent in een ziekenhuis) te kunnen werken, deed ze nog een cursus van acht maanden. En ze liep stage in Papoea om meer ervaring op te doen. Nog vond ze zichzelf niet goed genoeg voorbereid op een eventuele post in een ontwikkelingsland. Dus ging ze als waarneemster werken bij verschillende verloskundigenpraktijken, te beginnen in Amsterdam-West. Weer een bewuste keuze. ‘In Amsterdam krijg je alles op je bord. Parkeerproblemen, ziekenhuizen die vol zijn, een bevalling op achthoog zodat de brandweer moet komen om de vrouw naar beneden te takelen, de tolkentelefoon. Ik dacht: als me dat lukt, lukt me alles.’ Na Amsterdam volgden praktijken in Brabant, van Breda tot platteland. Pas toen Lotte het gevoel had klaargestoomd te zijn, schreef ze in april 2004 een brief naar Artsen zonder Grenzen. Het was een pittige sollicitatie, herinnert ze zich. In het Engels. Al de dag na het gesprek kreeg Lotte te horen dat ze geschikt was bevonden voor uitzending. Pas maanden later wist ze wat ze zou gaan doen: prenatale zorg vanwege de hoge babysterfte en een mobiele kliniek voor verkrachte vrouwen runnen. En dat alles in Darfur, een van de grootste missies van Artsen zonder Grenzen wereldwijd. Voorheen dacht ze wel dat het een druppel op een gloeiende plaat was, maar sinds Darfur heeft ze gezien dat het er wél toe doet. ‘Ik vind het moeilijk als mensen denken: “wat een fantastische daad”. Ik voelde gewoon dat ik dit moest doen. Het is geen opoffering, je leert er veel van.’ Soms wordt het Lotte nog wel eens te veel. Zit ze thuis op de bank te snotteren omdat ze terugdenkt aan een van de verhalen. Aan de tweeling die in kokend water werd gegooid. Of aan de vrouw die onderweg naar de kliniek beviel van een dood kindje, dat dus maar langs de kant van de weg werd begraven. ‘En dan zit je hier. Daar voel ik me schuldig om. Daarom hoop ik ooit weer zoiets te kunnen doen. Ontwikkelingswerk is een soort virus. Als je eenmaal in een ander land gewerkt hebt, kun je je ogen niet meer sluiten voor armoede.’ Maar voorlopig blijft ze thuis. Ze woont sinds kort samen met haar vriend en heeft een leuke baan bij een verloskundigenpraktijk in Breda- Noord. ‘Het is goed om gezonde levende baby’s ter wereld te brengen. Daar gaan zes van de twaalf baby’s dood. Hier besef ik ook weer: verkrachtingen zijn niet normaal. Nu ben ik écht thuis. Ik kan weer aarden.’ [tekst: Monique van Hest]

49


ferenc


van der vlies [ Gepubliceerd op 13 oktober 2005 ]

‘Quick moet exclusief blijven’ De afstudeerscriptie van Ferenc van der Vlies, oud-student Commerciële Economie deeltijd in Breda, leidde tot de succesvolle comeback van Quick. ‘Tijdens het schrijven van mijn scriptie kwam ik tot de conclusie dat er meer in zat. Het merk had nog steeds een goede naam en kon bij potentiële klanten rekenen op goodwill.’


CV [toen]

Naam < Ferenc van der Vlies Geboortedatum < 16 januari 1972 Geboorteplaats < Utrecht Vader < vertegenwoordiger Moeder < huisvrouw Opleiding < Commerciële Economie deeltijd in Breda, afgestu­ deerd in 2000 en Master of Marketing, afgestudeerd in 2004 Functie < directeur/eigenaar Quick Burgerlijke staat < samenwonend, gaat juni volgend jaar trouwen, eerste kind op komst

CV [update]

52

Van der Vlies is sinds januari 2006 eigenaar van SportLab Inc. dat sport­kleding van het merk Cruyff Classics verkoopt. Hij is niet meer betrokken bij Quick.

Als Ferenc van der Vlies er niet was geweest, dan had er nu waarschijnlijk niemand meer op Quick-schoenen rondgelopen. De voormalige student HEAO-deeltijd schreef in 2000 zijn afstudeerscriptie over het ter ziele gegane schoenenmerk. Tijdens het schrijven raakte hij zo enthousiast over het merk, dat hij besloot het nieuw leven in te blazen. En Quick kwam terug. Niet alleen in Nederland hebben de schoenen met de twee kenmerkende blokstrepen een plekje op de markt veroverd naast grote merken als Puma en Converse, maar ook in Europa en daarbuiten stijgt de verkoop flink. Voordat de tegenwoordige Quickdirecteur in 1996 in Breda begon aan een deeltijdstudie Commerciële Economie, volgde hij dezelfde studie in Rotterdam in voltijd, maar hij maakte het niet af. ‘Marketing en talen vond ik leuk, maar ik was meer bezig met voetballen. Ik speelde in de hoofdklasse. Ik had geen tijd en geen concentratie om te studeren. Bovendien werkte ik erbij.’ Later kreeg hij wel het gevoel dat hij het moest afmaken. ‘Ik had niet meer de illusie dat ik de hele dag bezig kon zijn met voetballen. Ik wilde ook andere dingen ontdekken.’ Van der Vlies ging naar Breda om daar zijn studie in deeltijd te voltooien. Leren en werken bleek een goede combinatie. De theorie uit de opleiding - de commerciële vakken, marketing - kon hij goed gebruiken. ‘Ik was net voor mezelf begonnen. Ik verkocht van alles, van interieurstoffen tot parfum. En ik werkte parttime bij Footlocker.’ Quick fascineerde Van der Vlies al langer, vanwege de combinatie van sport en lifestyle. Als kleine jongen voetbalde hij zelf op Quick. ‘Ik was Quick nooit vergeten. Sport en mode waren de afgelopen tien jaar steeds dichter bij elkaar komen te liggen. Ik zag de ondergang van het merk, ze ontwikkelden zich niet mee.’ De HEAO-student besloot zijn scriptie te schrijven over de geschiedenis en de ondergang van Quick in 1992. Want hoe kon het gebeuren dat het merk, dat bijna honderd jaar bestond en zo’n grote speler was op de Nederlandse markt, failliet ging? ‘Tijdens het schrijven van mijn scriptie kwam ik tot de conclusie dat er meer in zat.’ Quick had nog steeds een goede naam en kon bij potentiële klanten rekenen op goodwill, merkte Van der Vlies. Hij zocht contact met de familie van Herman


‘Ik ben niet iemand voor een groot bedrijf’

Jansen, die in 1905 met Quick begon. Ze boden aan dat hij het merk en alle rechten kon kopen. Samen met een partner nam Van der Vlies Quick over. ‘We begonnen heel ongedwongen, vanuit huis. We vervulden zelf alle functies, binnen- en buitendienst.’ Al gauw puilde het huis uit en huurden Van der Vlies en zijn compagnon een magazijn in Strijen. Later kwamen daar twee kamers bij. Inmiddels bezet Quick het hele gebouw en zijn er vijftien mensen vast in dienst. Met freelancers erbij, onder andere ontwerpers en de verkooporganisatie, zijn dat er zo’n dertig. Voordat het merk terugkwam is het eerst zorgvuldig geanalyseerd. ‘Op de markt voor voetbalschoenen hadden we geen kans. Die is verzadigd. Merken als Nike, Puma en Adidas beheersen de markt volledig. Met de middelen die we hadden en de analyse die we gemaakt hadden, hebben we het merk afgestoft.’ In de sport/ lifestyle sector, waar merken als Puma een grote rol speelden, zou Quick nog wel een kans maken, meende Van der Vlies. Hij heeft zich dan ook voornamelijk gericht op die markt. Nog maar 10 procent van de totale productie van Quick-schoenen bestaat uit voetbalschoenen. Quick kwam in 2000 op het goede moment terug, omdat de vraag naar eenvoudige, retromodellen toenam. ‘We waren anders dan de grote merken. We brachten een aantal classics uit. Retro was heel actueel, het werd een hype.’ Quick-schoenen worden niet overal verkocht, Van der Vlies wil het merk exclusief houden. ‘Ik wil een bepaalde lading aan het merk meegeven. Het moet ook weer niet te exclusief zijn, maar wel klasse hebben. In het begin hebben we vaak nee moeten zeggen tegen detaillisten. We zijn erg selectief in het uitkiezen van verkooppunten.’ In Europa wordt Quick voornamelijk verkocht in landen als Italië, Spanje en Frankrijk. In Engeland gaat de verkoop steeds beter lopen en daar gaat op dit moment alle aandacht naartoe. In het buitenland hanteert Quick dezelfde verkoopstrategie als in Nederland: een beperkt aantal verkooppunten. ‘Omdat niemand het merk nog kent, moeten we het altijd anders aanpakken dan grote merken als Puma, Nike en Converse. Daardoor krijgen detaillisten het gevoel dat zij het merk ontdekt hebben.’ Quick kijkt wel naar andere merken, maar volgt de trends niet klakkeloos. ‘Ik ga meer af op mijn eigen gevoel, onze eigen identiteit. Ik heb liever een model dat minder verkoopt, dan een model dat op een ander lijkt en heel goed verkoopt.’ De doelgroep van Quick is heel breed. Iedereen, van kunstacademiestudent tot 50-plusser, kan zich aangesproken voelen door het merk. De Quickdrager precies definiëren, blijft moeilijk, maar Van der Vlies wil wel een poging wagen. ‘Jong, individueel, voelt zich niet aangetrokken tot grote merken, heeft gevoel voor lifestyle en houdt van de combinatie sport en mode.’ Binnen drie jaar wil Quick in Nederland een grote marktspeler zijn, op hetzelfde niveau als bijvoorbeeld Puma. ‘We willen eerst het merk goed neerzetten, een goed product maken, de organisatie komt daarna. Binnen nu en drie tot vijf jaar willen we flink gegroeid zijn. Of niet. Het is ook leuk om kleiner te blijven. Ik ben niet iemand voor een groot bedrijf. Nu kan ik me nog zelf bezighouden met verkoop, marketing en ontwerpen.’ [tekst: Suzanne Wolters]

53


franska


stuy [ Gepubliceerd op 21 september 2006 ]

‘Mannen lezen Libelle om vrouwen te begrijpen’ Van ontwerpster van breipatronen naar hoofdredacteur van het grootste vrouwenweekblad van Nederland. Franska Stuy, oud-student aan de Bredase kunstacademie St. Joost: ‘Werken voor een handwerkblad kon echt niet.’


CV [toen]

Naam < Franska Stuy Geboortedatum < 17 november 1954 Geboorteplaats < Made Vader < belastingambtenaar Moeder < docent handvaardigheid Opleiding < Modeopleiding aan kunst­ academie St. Joost in Breda, afgestudeerd in 1977 Functie < hoofdredacteur Libelle Burgerlijke staat < ongehuwd

CV [update] Franska Stuy werd in december 2009 uitgeroepen tot ‘Hoofdredacteur van het Jaar’. Stuy is inmiddels getrouwd. Onlangs is een boekje van haar verschenen in de reeks Way of thinking waarin het gedachtegoed van creatieven centraal staat.

56

Iedereen heeft wel eens een Libelle gelezen, ingekeken of doorgebladerd. Het grootste vrouwenweekblad heeft zo’n 3,2 miljoen lezers, waaronder 800.000 mannen. ‘Iemand vertelde me eens dat een man op zijn sterfbed bekende altijd Libelle te hebben gelezen om zijn vrouw en dochter beter te begrijpen’, zegt Franska Stuy, hoofdredacteur van Libelle en oud-student van kunstacademie St. Joost in Breda. Libelle is na ruim zeventig jaar meer dan een weekblad, het is een merk. Zo is er elk jaar de Libelle Zomerweek, met 70.000 bezoekers, de website met 300.000 bezoekers per maand, Radio Libelle met 40.000 luisteraars en de specials die acht tot tien keer per jaar verschijnen met titels als 58 fietsroutes en 70 tuinplannen. Daarnaast zijn er nog Libelle-producten: pannensets, dekbedovertrekken, banken en Jan, Jans en de kinderenspullen als slaapzakken en knuffels. Voor dat alles is Franska Stuy als algemeen hoofdredacteur verantwoordelijk. ‘Soms worden we door een fabrikant benaderd of we willen samenwerken, soms benaderen wij een fabrikant. We moeten ervoor zorgen dat een product “Libelle” is.’ Het moet een breed smaakbereik hebben, modieus, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn’, noemt Stuy op. ‘En we moeten het zelf ook willen hebben.’ Libelleproducten zijn ‘normaal, niet excentriek’. Libelle wil dan ook dichtbij de lezers staan. De onderwerpen variëren van mode tot politiek, van koken tot relaties en van gezondheid tot beauty. ‘Maar als het er echt op aan komt zijn relaties het belangrijkst: de relatie met je partner, je ouders, je kinderen. Belangrijker dan een nieuwe jurk.’ Eén van de dingen die Stuy sinds haar aantreden in 1998 veranderd heeft aan het blad is de toon, die is losser geworden. ‘We staan minder op een podium, maar meer op hetzelfde niveau als de lezer. Nu zijn we in gesprek met de Nederlandse vrouwen, het is interactiever geworden. Praten in plaats van zenden.’ Het vrouwenweekblad is altijd meegegaan met de tijd. In de jaren zestig bijvoorbeeld schreef Libelle over Dolle Mina’s en seks. ‘Toen was Libelle pittig bezig’, zegt Stuy. Ook in 2006 schuwt het blad het onderwerp seks niet. Eind juni verschenen in het blad de resultaten van een grote seksenquête. Twintig procent van de lezeressen gaat vreemd, bleek uit het onderzoek. In 1998 werd Stuy gevraagd om hoofdredacteur te worden en de Libelle-


‘Ik kan me niet voorstellen dat er geen tijdschriften meer zijn’

redactie anders op te zetten. ‘Die functioneerde nog puur als een weekbladredactie, terwijl er heel veel andere activiteiten bijgekomen waren.’ Stuy veranderde de organisatie van de redactie, maakte mensen verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de specials of de organisatie van de Libelle Zomerweek. ‘De hele redactie doet er nu aan mee.’ De Libellehoofdredacteur begon haar carrière als ontwerper/stilist bij Ariadne, nu een woonblad, maar eind jaren zeventig nog een handwerkblad. Toen ik nog op St. Joost zat kon dat echt niet, werken voor een handwerkblad. Je moest op z’n minst naar Parijs of Milaan of nog verder. Ook was de doelgroep van het blad, “gewone” vrouwen te normaal. Daar werd op neergekeken. Maar ik ben gewoon bij Ariadne gebleven.’ Stuy ontwierp voor het blad kleding en truien, liet ze maken en fotograferen. Ze deed de styling, zocht een model en een fotograaf. ‘Ik ging steeds meer doen, zelf covers lay-outen, ik bemoeide me overal mee. Dan moet ze het maar helemaal zelf gaan doen, moet de hoofdredacteur gedacht hebben.’ Van ontwerper/styliste werd ze chef-redactie en daarna hoofdredacteur. Eind jaren tachtig was het afgelopen met het handwerken in Nederland. Ariadne veranderde in een ‘home decorating’-blad. Stuy maakte een plan en presenteerde het aan de uitgever. De verandering bleek een goede zet, de verkoop van het blad ging heel goed. Tijdens het feestvieren kreeg Stuy de vraag of ze het blad Tip wilde restylen. ‘Ik was wel geïnteresseerd in koken en eten, dus het was een voordeel dat ik er verstand van had. Ik mocht het blad mooi gaan maken.’ Alles ging op z’n kop, van marketingstrategie tot medewerkers en van fotografie tot receptuur. Haar tijd op St. Joost vond Stuy ‘bijzonder’. ‘Je kon er gewoon doorheen fietsen, maar je kon er ook zelf iets van maken. Bij mijn afstuderen had ik het gevoel: dit is de laatste kans in mijn leven om te laten zien wat ik zelf wil, kan en vind.’ Ze ontwierp met een medestudent een collectie van dertig stukken en organiseerde een grote show. De collectie bestond uit strakke, gestileerde kleding die je kon veranderen, bijvoorbeeld een broek waar je de pijpen vanaf kon halen, iets wat toen, halverwege de jaren zeventig, nog niet bestond. Ze ontving daarvoor de St. Joostpenning, een prijs voor afstudeerders van de gemeente Breda. ‘Ik had me de academie van tevoren heel anders voorgesteld. Het was minder wild. In die tijd verschenen de boeken van Jan Wolkers. Ik dacht dat het er zo aan toe zou gaan als in zijn boeken.’ Stuy wilde zelf graag lessen volgen bij andere afdelingen, zoals fotografie en typografie en dat kon. Daar heeft ze nog steeds profijt van, omdat ze bij Libelle dagelijks te maken heeft met fotografie en vormgeving. Van de docenten herinnert Stuy zich vooral Ilm Sips. ‘Aan hem moest je altijd uitleggen waarom je dingen deed. Als ik op donderdag naar school ging, wist ik: straks gaat hij dat vragen. Maar dat had als voordeel dat je tijdens het werken beter nadacht over wat je deed.’ Stuy had toen nooit kunnen bedenken dat ze later bij Ariadne of Libelle zou werken. ‘Dat kon echt niet. Mijn vader zei altijd dat ik nooit baas moest worden, want dat was niet goed voor je gemoedsrust. Dat wilde ik dus ook helemaal niet. Ik heb wel bij andere bedrijven gekeken, maar een blad blijft toch heel erg leuk. Ik kan me niet voorstellen dat er geen tijdschriften meer zijn. Dat blijft altijd. Je kunt ze overal lezen en gemakkelijk meenemen. Toen ik eenmaal hoofdredacteur was, wilde ik ook graag voor Libelle werken. Het is toch het grootste blad van Nederland.’ [tekst: Suzanne Wolters]

57


wiljan


vloet [ Gepubliceerd op 2 november 2006 ]

‘Op zijn keuzes kan een trainer afgerekend worden’ Spartatrainer Wiljan Vloet kwam laat in het profvoetbal terecht. De oud-student ­Culturele & Maatschappelijke Vorming in Den Bosch deed het op zijn eigen manier. Voor zijn veertigste wilde hij zijn brood verdienen als voetbaltrainer. Lukte dat niet, dan zou hij in de jeugdhulpverlening blijven. ‘Ik heb altijd gezegd: als ik de kans krijg, ben ik vertrokken.’


CV [toen]

Naam < Wiljan Vloet Geboortedatum < 10 september 1962 Geboorteplaats < Schijndel Vader < wiskundeleraar Moeder < huisvrouw Opleiding < Culturele & Maatschap­ pelijke Vorming deeltijd in Den Bosch, afgestudeerd in 1996 Functie < trainer/coach Sparta Rotterdam Burgerlijke staat < getrouwd, drie kinderen

CV [update]

60

Aan het einde van het voetbalseizoen 2006- 2007 is Vloet vertrokken bij Sparta en naar ADO Den Haag gegaan. Na één jaar stapte hij over naar PSV, waar hij hoofd jeugd­ opleidingen werd. Ook daar vertrok hij na anderhalf jaar, om coach van N.E.C. Nijmegen te worden.

Twee dingen zijn belangrijk voor een trainer. Ten eerste de kwaliteit van de spelers in je selectie. Dan het noodzakelijke beetje geluk in de competitie: de scheidsrechter die nét geen rode kaart geeft, een gunstig competitieprogramma. Op basis van kwaliteit maakt een trainer de keuzes: wie stel je waar op, welke tactiek volg je? ‘Op zijn keuzes kan een trainer afgerekend worden. Ik wil de tactiek niet aanpassen aan de tegenstander, maar uitgaan van onze eigen kracht.’ De woorden klinken wat vreemd uit de mond van Wiljan Vloet, in zijn tweede seizoen als trainer van Sparta. Onder leiding van de man uit het Brabantse Schijndel beleven de Rotterdammers de slechtste seizoenstart sinds 1963. Een goed elftal met bekende spelers als Yannis Anastasiou en Rachid Bouaouzan toont in het rood-wit bij vlagen prachtig voetbal, maar scoort niet. In combinatie met wekelijks enkele ongelukkige momenten is dat fataal. De club staat naast ADO Den Haag stijf onderaan in de eredivisie en lijkt een serieuze degradatiekandidaat. Sparta is een slapende reus. Drie KNVB-bekers en een handvol landskampioenschappen maken de club uit Spangen in prijzen de nummer vier van Nederland. De oudste club die nog in het betaald voetbal actief is, degradeerde pas in 2002 voor het eerst in de historie. De gang naar Rotterdam, begin vorig seizoen, was daarom de erkenning die Vloet toekomt, denkt hij. Een bijzonder moment: ‘Toen het rond was kreeg ik de kriebels. Trainer van Sparta, wow….’ De laatste jaren zijn de ambities van de club bescheiden. Vloet: ‘Vorig jaar ontliepen we nacompetitie met een veertiende plaats: een kleine prijs voor een club die geen grote kan pakken. Het doel voor dit seizoen is een plaatsje hoger eindigen.’ Zolang Vloet het zich kan herinneren, bepaalt voetbal zijn leven. Op zijn zesde werd hij lid van RKSV Schijndel ‘zoals elk Nederlands jongetje naar de plaatselijke voetbalclub gaat’. Was er geen training, dan voetbalde hij met vriendjes op het veldje tegenover zijn ouderlijk huis. ‘Voetbal was alles. We voetbalden thuis, tot we naar de training moesten. Als we thuiskwamen gingen we het liefst verder, maar dat mocht ‘s avonds niet altijd van mijn ouders.’ In diezelfde tijd kreeg hij zijn eerste boek over voetbal. Lezen over voetbal greep hem zo, dat hij op vlooienmarkten stapels boeken over voet-


‘ Als je iemand als voetballer wilt verbeteren, moet je ook aan de mens erachter werken’

bal kocht. Hij begon met het verzamelen van de plakboeken met foto’s van alle competitiespelers, die jaarlijks uitkomen. Hij spaart ze nog steeds en miste sinds 1967 geen enkel Panini-plakboek. Toen een bestaan als profvoetballer niet haalbaar bleek, verschoof de ambitie naar het trainerschap. Zolang die droom niet uitkwam, moest er wel elders gewerkt worden. Vloet werd sportleraar op een internaat. Toen hij steeg in de hiërarchie, vroeg de organisatie hem een opleiding te volgen waarin hij werd klaargestoomd voor de managerstaken die steeds meer in zijn werk voorkwamen. Hij koos voor Culturele & Maatschappelijke Vorming (CMV). Intussen was er altijd de bal. Hij bezwoer iedereen dat hij voor zijn veertigste zijn brood wilde verdienen als voetbaltrainer. Pas als het voor die leeftijd niet zou lukken, zou hij in de jeugdhulpverlening blijven. Vloet: ‘Ik heb altijd gezegd: als ik de kans krijg, ben ik vertrokken.’ Het waren drukke tijden, waarin werkweken van tachtig uur geen uitzondering waren. Naast zijn werk en zijn deeltijdopleiding CMV gaf hij training in het amateurvoetbal, haalde het diploma Coach Betaald Voetbal, gaf door het hele land lezingen voor de KNVB en besteedde tijd aan zijn gezin. ‘Alleen op zaterdagavond was ik echt vrij. Op zondag maakte ik de planning voor de rest van de week. Die zat altijd helemaal vol.’ Alle offers bleken de moeite waard toen hij in 2001 aan de slag mocht als coach van het vers naar de eredivisie gepromoveerde FC Den Bosch. Hij verraste de buitenwacht door met een middelmatig team rechtstreekse degradatie te ontlopen. In de nacompetitie redde de club zich echter niet. Vloet vertrok naar Roda JC, dat hij na drie seizoenen inruilde voor de plek waar hij nu zit. Sommige zaken die hij tijdens zijn studie leerde, past Vloet nog altijd toe. De gedreven Brabander gelooft in ‘operante conditionering’, een model uit de gedragspsychologie waarbij regelmaat, duidelijkheid en herhaling essentieel zijn. De essentie ervan is dat mensen en dieren geneigd zijn tot gedrag dat steeds tot positieve reacties en gevolgen leidt. Hij paste het toe op Rachid Bouaouzan. De spits brak vorig seizoen bij een zware overtreding het been van tegenspeler Niels Kokmeijer en beëindigde daarmee diens voetbalcarrière. Kenners vielen massaal over de Marokkaanse international heen. Vloet ging met zijn pupil aan de slag, want zegt hij: ‘Als je iemand als voetballer wilt verbeteren, moet je ook aan de mens erachter werken. Zo leerde ik hem dat hij geen dingen moet doen die hem in een verkeerd daglicht plaatsen. Niet meer gillen in de camera als hij scoort. Dat werd als arrogant gezien, terwijl zijn imago op dat moment al zo slecht was.’ Buiten het voetbal is er weinig tijd en ruimte voor andere zaken Veel ontwikkelingen van de kinderen volgt hij via de telefoon en msn, in zijn appartement in Rotterdam. Is hij een keer thuis in Schijndel, dan volgt hij ze, opnieuw naar de sportvelden. Hij doet nu ongeveer vijf jaar wat hij altijd wilde en toch is de ambitie niet uit Vloets leven verdwenen. Graag zou hij eens volledig de touwtjes in handen krijgen bij een club: op en naast het veld, op alle vlakken. Want veel Nederlandse clubs kunnen beter dan ze nu laten zien, als ze zichzelf beter organiseren, denkt Vloet. ‘Veel clubs laten op allerlei vlakken steken vallen. Ik zou graag eens een club onder mijn hoede nemen en tonen hoe je met soms beperkte middelen mooie dingen kunt laten zien. Als je het maar goed opzet.’ [tekst: Reinier Stroo]

61


erik


kessels [ Gepubliceerd op 1 maart 2007 ]

‘De grenzen tussen kunst en reclame zijn aan het vervagen’ Erik Kessels, oud-student aan kunstacademie St. Joost in Breda, is creatief directeur van reclamebureau KesselsKramer. Het bureau is bekend van campagnes voor Radio 1, Bavaria, Diesel en Ben.


CV [toen]

Naam < Erik Kessels Geboortedatum < 11 maart 1966 Geboorteplaats < Roermond Vader < onderhoudsmonteur Moeder < huisvrouw Opleiding < Deeltijdopleiding kunst­ academie St. Joost in Breda, afgestudeerd in 1989 Functie < creatief directeur reclame­ bureau KesselsKramer Burgerlijke staat < ongehuwd, 3 kinderen

CV [update]

Eind 2007 startte KesselsKramer een vestiging in Londen, waar acht mensen werken. In 2009 verscheen de film De kijk van Kessels, een documentaire over de werkwijze van Erik Kessels door Simone de Vries. Kessels is uitgenodigd om samen met onder meer Lou Reed het New York Photo Festival 2010 samen te stellen.

64

Now a door in every room! Now even more dogshit in the main entrance! Now even less service! Niet echt een goede reclame voor een hotel, zou je zeggen. Toch leverde het Hans Brinker Budget Hotel in Amsterdam meer gasten en dus een stijging van de omzet op. Reclamebureau KesselsKramer bedacht de lowbudgetcampagne en won er een Gouden Effie (reclameprijs) mee. Het was een van de eerste campagnes van het bureau, in 1996 opgericht door Erik Kessels, oud-student aan kunstacademie St. Joost en zijn toenmalige zakenpartner Johan Kramer. ‘We zagen veel reclamebureaus met verschillende lagen, accountmanagers en trafficmanagers, tussen klanten en makers. Dat wilden wij niet.’ Bij KesselsKramer hebben de creatieven rechtstreeks contact met de klanten. ‘Als je als maker met de klant aan tafel zit, kun je zelf zien hoe die op een idee reageert.’ Bij KesselsKramer werken 35 mensen van twaalf verschillende nationaliteiten. Het zijn voornamelijk twintigers, 70 procent is vrouw. ‘Het zijn creatieve mensen, die allemaal vrij allround zijn. Een van de artdirectors houdt van breien. Ze heeft patronen bedacht die je kunt breien van in stukken geknipte gebruikte plastic tassen.’ Dat is terecht gekomen in het boek 2 kilo of KesselsKramer. Zelf maakt Kessels ook nog steeds werk en hij begeleidt zijn medewerkers. Maar hij wil niet bij elke campagne betrokken zijn. ‘Ik geef jonge mensen verantwoordelijkheid, laat ze vrij.’ KesselsKramer bedacht campagnes voor onder andere Radio 1, Diesel, Bavaria, Verkade, SNS Bank, Läkerol, MTV Japan, bol.com en Ben (‘Ik ben Ben’). ‘In principe zou elk bedrijf een klant van ons kunnen zijn, maar we vinden het belangrijk hoe mensen werken, of ze aardig zijn. En ik zit graag aan tafel met de mensen die het voor het zeggen hebben.’ Als de samenwerking niet goed gaat, dan stopt Kessels liever met een project. ‘Ook al is er veel geld te verdienen. Ik wil geen rotte plek in het bedrijf, wil niet dat mensen klagen over een project en over een “kutklant”. Dat zorgt voor een vervelende sfeer.’ Het bureau is gevestigd in een oude kerk aan de Lauriergracht in Amsterdam. Zeven-en-een-half jaar geleden kochten Kessels en zijn toenmalige zakenpartner de kerk. ‘Dat hebben we binnen vijf minuten gedaan. We moesten snel beslissen, omdat de Hare Krishna meteen na


‘ Wat we hier doen is niet romantisch. Het is vooral heel hard werken’

ons een kijkje kwam nemen. Maar ik heb er geen spijt van.’ De ruimte is open en er hangt een prettige, rustige sfeer en die is van invloed op het werk. ‘Wat we hier doen is niet iets romantisch. Het is vooral heel hard werken. Creatief zijn kun je trainen, maar je bent het niet permanent. Er zijn wel trucs voor. Als je bij een bankproduct iets moet bedenken, helpt het soms om aan iets heel anders te denken, aan een indiaan bijvoorbeeld.’ De laatste jaren is KesselsKramer meer een communicatiebureau dan een reclamebureau geworden. Naast de traditionele uitingen als advertenties en tv-spotjes, heeft het bureau een documentaire gemaakt, boeken uitgegeven en een huis ontworpen voor de Utrechtse wijk Leidsche Rijn. Voor het drankmerk Absolut Vodka liet Kessels-Kramer drie keer een modecollectie ontwerpen. Begin dit jaar was er in de Kunsthal in Rotterdam de tentoonstelling KK Outlet, een overzicht van tien jaar werk van KesselsKramer. Vorig jaar exposeerde Erik Kessels foto’s in het Centraal Museum in Utrecht. Geen zelfgemaakte, maar foto’s die hij vond op vlooienmarkten en op internet. ‘Ik wil het onderscheid tussen kunst en reclame niet maken’, zegt Kessels. ‘Grenzen zijn aan het vervagen. Er is meer openheid. Als je tien jaar geleden op een verjaardag vertelde dat je bij een reclamebureau werkte, werd je met de nek aangekeken. Dat is veranderd.’ Hoewel onder veel projecten de naam van Erik Kessels staat, doet hij het nooit alleen. Voor VPRO’s Villa Achterwerk maakte Kessels samen met vormgever en regisseur Norbert ter Hall korte kunstfilmpjes, ook daar werkten tien collega’s van KesselsKramer aan mee. ‘Voor mij zijn dat een soort snoepjes. Ik kan ermee spelen. Veel van die filmpjes waren ideeën die ik nog ergens had liggen. Zo is er een filmpje waarin iedereen een baard heeft, ook vrouwen en kinderen. Dat was een droom van mij. Voor kinderen kun je zoiets maken.’ Kessels wil niet in een hokje te plaatsen zijn. ‘Ik vergelijk het altijd met de cd’s van muzikant Brian Eno. Die zijn ook niet in één bak terug te vinden, maar in verschillende categorieën. De interessantste muziek vind je in de muren tussen de afdelingen.’ Kessels ging op zijn zestiende naar Sint Lucas in Boxtel, een mbo-opleiding voor etaleren, decoreren en reclametekenen. ‘Ik wilde etaleur worden, dat was het creatiefste dat ik zag in het dorp waar ik woonde. Na één les was die ambitie weg, ik vond het verschrikkelijk.’ De opleiding had genoeg andere mogelijkheden en Kessels volgde vakken als marketing en reclametekenen. Hij liep stage bij reclamebureaus en werd na zijn studie meteen aangenomen bij een gerenommeerd bureau. ’s Avonds deed hij in deeltijd schilderen en grafiek aan kunstacademie St. Joost. ‘Het waren heftige jaren. Ik volgde op woensdag ook nog een reclameopleiding in Utrecht. Ik was zeven dagen per week bezig.’ Kunstacademies bouwden muurtjes om de afdelingen heen, merkte Kessels. ‘Nu switchen studenten veel makkelijker tussen bijvoorbeeld autonoom, audiovisueel en grafisch. Dat merk ik ook aan de mensen die hier binnenkomen.’ Kunstacademiestudenten hebben vaak hun voortuintje in orde, maar de achtertuin is een puinhoop, vindt Kessels. Het is vooral mooimakerij. Ze gaan te snel door naar de uitvoering, terwijl ze zich meer moeten concentreren op het idee. Het concept is belangrijk. Regelmatig begeleidt hij eindexamenstudenten van kunstacademies, onder andere in Den Bosch. ‘Ik hamer daar altijd erg op het concept.’ [tekst: Suzanne Wolters]

65


laurens


simonse [ Gepubliceerd op 22 maart 2007 ]

Succesvolle zakenman stort zich op jongeren Op zijn negentiende begon hij als zelfstandig ondernemer. StudentenBureau van Laurens Simonse, oud-student Bestuurskunde in Den Bosch, groeide uit tot een miljoenenbedrijf. ‘Het moet hét bureau voor jongeren worden.’


CV [toen]

Naam < Laurens Simonse Geboortedatum < 30 maart 1978 Geboorteplaats < Breskens Vader < lasser Moeder < lerares wiskunde Opleiding < Bestuurskunde in Den Bosch, afgestudeerd in 1998 Functie < directeur StudentenBureau Burgerlijke staat < ongehuwd

CV [update]

68

Laurens Simonse is nog steeds directeur van StudentenBureau. Het bedrijf heeft 150 medewerkers in drie steden.

Toen hij aan zijn studie Bestuurskunde in Den Bosch begon, wilde hij premier van Nederland worden. ‘Het leek me een leuk beroep.’ Laurens Simonse (28) is ambitieus. ‘Als je de lat laag legt, kom je nooit ver.’ Het premierschap moet nog even wachten, maar zijn droom om groot te worden, heeft hij inmiddels verwezenlijkt. In de media wordt StudentenBureau de grootste stagebemiddelaar van Nederland genoemd. Het bureau is inmiddels uitgebreid met TalentToday, dat werkgevers en pas afgestudeerden bij elkaar brengt. Ook voor een bijbaan en een kamer kunnen jongeren er terecht. Bijbanen.nl groeit gigantisch. Maandelijks bezoeken zo’n vijftigduizend scholieren en studenten de site, aldus Simonse. StudentenBureau, dat stages en banen bemiddelt tussen voornamelijk hbo-studenten en het bedrijfsleven, begon in Den Bosch, maar is uitgebreid naar Rotterdam en Amsterdam. Grote bedrijven als Getronics, ING Bank en Unilever zijn klant. In het bestand zitten meer dan vijftigduizend studenten en dertienduizend bedrijven. De omzet gaat richting de vijf miljoen euro per jaar. En dan te bedenken dat veel mensen hun bedenkingen hadden toen Laurens acht jaar geleden zijn bedrijf begon. Valt er wel geld te verdienen met stages, kreeg hij te horen. Maar de toen negentienjarige Laurens liet zich niet weerhouden door negatieve geluiden en zette door. In het statige pand aan het Julianaplein in Den Bosch waar StudentenBureau iets langer dan een jaar is gehuisvest, werken alleen jonge mensen. De IT-manager en de marketingmanager, beiden in de dertig, zijn een uitzondering. Laurens wil alleen jonge mensen in dienst, omdat zij in dezelfde leefwereld zitten als hun doelgroep. Tijdens zijn studie voorzag Laurens dat door de toenemende vergrijzing een tekort zou ontstaan aan jongeren op de arbeidsmarkt. ‘Bovendien gaan we steeds meer naar een kenniseconomie. Bij een groothandel werken over een aantal jaren geen magazijnmedewerkers meer. In plaats daarvan komen er robots, die door hoogopgeleiden worden ontwikkeld. Bij bedrijven is daardoor een groeiende vraag naar hoogopgeleiden. Studenten die in het bezit zijn van een hbo- of universitair diploma hebben de toekomst.’


‘ Als je de lat laag legt, kom je nooit ver’

De eerste paar jaar was het sappelen, maar vanaf 2002 groeide het bedrijf. Laurens startte zijn bedrijf in economisch barre tijden. Maar juist dankzij die slechte tijden kreeg het bedrijf de wind in de rug. Werkgevers ontdekten pas afgestudeerde studenten en stagiaires als goedkoop alternatief voor dure werknemers. StudentenBureau groeide 70 procent per jaar. Het afgelopen jaar zelfs 150 procent. Het was zijn wens om groot te worden. ‘Als ik iets graag wil, gaat het gebeuren, links- of rechtsom. Ik wil ten koste van alles winnen.’ Hij vergelijkt zijn drive met die van een sporter zoals Pieter van den Hoogenband die er alles voor over heeft om te winnen en elke ochtend voor dag en dauw in het water ligt om te trainen. ‘Vannacht zat ik ook nog tot kwart voor drie achter mijn computer. In mijn beginjaren maakte ik wel tachtig uur per week. Van negen uur ’s ochtends tot twee uur ’s nachts was ik bezig.’ Om zijn doel te bereiken, zette hij alles opzij. Tegen zijn vrienden, die hij toen veel minder zag, zei hij: ‘je moet het zien alsof ik op wereldreis ben. Dan zouden jullie mij ook niet zien.’ Bemiddeling van studenten doet hij zelf niet meer. Wel voert hij gesprekken met de grote bedrijven. En nog altijd neemt hij zelf personeel aan. ‘Ik wil weten of mensen de SB-factor, de StudentenBureau-factor hebben. Het maakt niet uit welke opleiding ze hebben gedaan, sociaal, kunstzinnig, technisch of economisch. Het belangrijkste is dat ze enthousiast en sprankelend zijn en een sociaal en menselijk gezicht hebben. De mensen die hier werken, zijn geen keiharde salesmensen.’ Al zijn hele leven heeft hij een voorsprong op zijn leeftijdgenoten. Omdat het leren hem goed afging, mocht hij op de basisschool een klas overslaan. Tussen zijn oudere klasgenoten kon hij zich staande houden, omdat hij lang en mondig was. Hoewel hij het vwo makkelijk kon halen, haakte hij na het eerste jaar af. Zijn klasgenoten vond hij maar irritant. ‘In mijn klas werd er de hele dag over computers, de beurs en politiek gesproken. Ik wilde het over voetbal en meisjes hebben.’ Hij stapte daarom over naar de havo. Tijdens zijn opleiding in Den Bosch was hij bijna nooit op school. Zijn afstudeerbegeleider John Nova zei tijdens de diploma-uitreiking dat hij Laurens kende uit het café en niet van school. ‘Ik zat meer in de kroeg dan op school. We hadden toen nog veel les en weinig projecten. Een keer in het halfjaar waren er tentamens, daar leerde ik twee weken voor en dan haalde ik het wel.’ Hij had in die periode spannender dingen te doen. De band waarin hij speelde en de bestuursfunctie bij een studentenvereniging slokten hem op. Daarnaast organiseerde hij feesten in Den Bosch, Eindhoven, Breda, Tilburg en Breskens. ‘Ik huurde een discotheek en zorgde ervoor dat ‘ie vol kwam.’ De feesten waren een succes. Per keer hield hij er ruim tweeduizend gulden aan over. Door deze ervaring en zijn positieve instelling had hij er alle vertrouwen in dat StudentenBureau zou slagen. Hij kreeg gelijk. Zijn ambities zijn er de afgelopen jaren niet minder om geworden. Laurens heeft grote plannen. In de komende jaren verrijzen er ook in Utrecht, Maastricht, Groningen en Arnhem en zelfs Londen StudentenBureaus. Daarnaast wil hij een reclamebureau opzetten dat campagnes gaat maken voor bedrijven die meer jonge werknemers willen trekken. ‘Bedrijven hebben totaal geen kaas gegeten van hoe ze jongeren kunnen bereiken en daar spelen wij op in.’ [tekst: Christel Bos]

69


nora


kasrioui [ Gepubliceerd op 19 april 2007 ]

Hard werken en de geur van verandering verspreiden Oud-studente Nora Kasrioui is sinds kort voor de PvdA lid van Provinciale Staten. ­ Ze voelt zich thuis in de wereld van de politiek, ondanks soms opkomend ongeduld. ‘Als het systeem draait en ik weet dat verandering op komst is, bewaar ik mijn geduld.’


CV [toen]

Naam < Nora Kasrioui Geboortedatum < 12 juni 1979 Geboorteplaats < Berkane (Marokko) Vader < bouwvakker Moeder < huisvrouw Opleiding < Sociaal Pedagogische Hulpverlening in Breda, afgestudeerd in 2003 Functie < lid Provinciale Staten NoordBrabant voor de PvdA Burgerlijke staat < ongehuwd

CV [update] Kasrioui is niet langer lid van Provinciale Staten. Ze is nu projectleider bestuurlijke participatie bij de FNV vrou­ wenbond waar ze een klasje opzette voor vrouwelijk top­ talent binnen de vakbond. Daarnaast studeert ze be­ stuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en schrijft ze columns voor het maandblad Opzij.

72

‘Het moment waarop ik de eed uitsprak was heel speciaal. Nerveus? Nee, maar ik realiseerde me wel dat het echt ging beginnen. Volksvertegenwoordiger, veel hoger kun je toch niet komen?’ Op 7 maart werd Nora Kasrioui, oud-student Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) in Breda, gekozen tot Statenlid voor de Partij van de Arbeid. Als nummer 5 op de lijst, met 3020 voorkeursstemmen. Dat vertelt de Roosendaalse van Marokkaanse afkomst er graag bij, want ze is trots op de dingen die ze als jonge vrouw bereikt heeft. Momenteel wacht ze in spanning de onderhandelingen af voor het college van Gedeputeerde Staten. ‘Vroeger keek ik liever naar het Journaal dan Sesamstraat. “Jij houdt je bezig met dingen die voor ouderen zijn”, zeiden mijn moeder en zussen dan. Ik vond het zo fascinerend hoe dat werkte. Hoe je in een grote zaal, de Tweede Kamer, dingen in beweging kon zetten door het woord.’ Om zelf in de politiek terecht te komen, waren de omstandigheden voor Kasrioui niet gemakkelijk. Als tweejarig meisje kwam ze vanuit Marokko naar Nederland, als dochter van een gastarbeider. Na een gewone en een islamitische basisschool kwam ze terecht op de huishoudschool, die ze als leerling typeerde als ‘het afvoerputje van het onderwijs, waar je heen gaat als ze vinden dat je verder niks kunt.’ Dat een decaan vertelde dat ze daar aan haar plafond zat, botste met de aansporingen die ze van haar ouders meekreeg: nooit opgeven, je diploma’s halen. Kasrioui besloot hard te werken, taal- en rekenachterstand in te halen. Ze volgde de mbo-opleiding tot sociaal pedagogisch werker en ging SPH studeren. Daarna volgde de lerarenopleiding maatschappijleer en een baan als docente in datzelfde vak. Hoewel politiek toen nog vooral een interessante wereld ver weg was, probeerde ze op het hbo al iets te betekenen voor anderen. Ze organiseerde en bezocht debatten, mengde zich in discussies over onder meer het dragen van hoofddoeken en moslimextremisme en werkte mee aan de opzet van mentorprojecten voor probleemjongeren. Die activiteiten in het openbare leven werden thuis niet zomaar geaccepteerd. In een traditioneel Marokkaans gezin hoort een meisje zich naar de wensen van haar ouders te voegen. Nagels lakken en mascara op doen, tot ’s avonds laat discussieavonden bijwonen en dan bij ie-


‘ Ik doe alles wat indruist tegen de traditionele regels van mijn gemeenschap’

mand anders blijven slapen hoorden daar niet bij. ‘Als mijn moeder nagellak op mijn kamer vond, gooide ze die weg. En als ik laat thuiskwam kreeg ik soms flink op mijn kop.’ Inmiddels kan Kasrioui grotendeels haar eigen regels bepalen, al woont ze nog bij haar ouders. Als ze op pad is om te spreken met bijvoorbeeld de landelijke politici van haar partij, slaapt ze in een hotel of bij een van haar zussen in een andere stad. Haar lippen zijn bruin gestift en onder de modieuze hoofddoek zit een kortharige ‘jongenskop’, ook niet gebruikelijk bij Marokkaanse vrouwen. Bovendien is ze op zoek naar woonruimte in Breda. ‘Ik doe alles wat indruist tegen de traditionele regels van mijn gemeenschap. Dat is wat hoor, ongetrouwd het ouderlijk huis uitgaan. Het ontbreekt er nog aan dat ik met een Nederlandse man thuiskom!’, lacht ze. De definitieve stap naar de politiek maakte ze begin 2006. Ze werd, nog maar net lid van de Partij van de Arbeid, gekozen in het Politiek Forum van de partij. Kort daarna ging ze aan de slag bij de Wiardi Beckmann Stichting, het wetenschappelijk bureau van de partij. Naar die clubs wordt door bekende politici als vicepremier Wouter Bos en partijvoorzitter Michiel van Hulten écht geluisterd, zegt ze. ‘We kregen iets in beweging. Dankzij ons staat bijvoorbeeld de maatschappelijke stage voor jongeren in het partijprogramma.’ Haar baan als docente maatschappijleer gaf Kasrioui kort geleden op. Niet vanwege haar verkiezing overigens: ‘In deze eerste weken moet ik me inlezen in allerlei dossiers, maar later is het een baan voor ongeveer twintig uur per week’, zegt ze. Volgens de kersverse politica liggen haar talenten echter niet op het uitvoerende vlak, maar vooral op het beleidsmatige. ‘Ik kan op een andere manier veel voor het onderwijs betekenen’, zegt ze. Ze is op zoek naar een baan, maar weet niet wat het zal worden. Fulltime in ieder geval, want dat kan volgens Kasrioui best. Uit de mond van iemand die zoveel energie uitstraalt is het geloofwaardig. Als jonge bestuurder bezweert ze nog steeds ‘gewoon Nora’ te zijn. Ze is van plan de mensen die op haar stemden op te zoeken. ‘Ik probeer regelmatig op de markt te komen. Het is opvallend hoeveel mensen me al kennen en aanspreken op wat er gebeurt in de politiek. Zelf spreek ik ook mensen aan. Niet alleen vrouwen met hoofddoeken, maar evengoed jongeren en blanke mannen in pakken.’ Met haar achtergrond is het logisch dat jeugdzaken, onderwijs, zorg en welzijn Kasrioui’s hoofdonderwerpen zijn. ‘Tienduizend jongeren in Noord-Brabant verlaten het onderwijs zonder diploma. Daar moet iets aan gebeuren. En de wederzijdse integratie moet verbeteren. Succesvolle autochtonen zouden allochtone jongeren met leerproblemen moeten begeleiden als mentor.’ Het klinkt allemaal mooi, maar realiseert de soms ongeduldige Kasrioui zich dat ze terechtkomt in een weerbarstige wereld waar verandering langzaam gaat? ‘Als er onrecht is waar niets aan gebeurt, word ik ongeduldig. Maar als ik weet dat het systeem draait en verandering op komst is, bewaar ik mijn geduld. Ik ben een radertje in een keten. Als ik in de komende vier jaar dingen in beweging krijg, ben ik tevreden.’ Over een plaats voor zichzelf in de landelijke politiek wil ze nog niet nadenken. Eerst is er vier jaar werk aan de winkel in de provincie. Met veel energie en geduld. En die zenuwen? ‘Die komen misschien nog. Ik ben tenslotte nog maar net begonnen.’ [tekst: Reinier Stroo]

73


ahmet


polat [ Gepubliceerd op 31 mei 2007 ]

‘Als ik werk, ben ik een vlieg op de muur’ Hij maakt prijswinnende foto’s en reist voor zijn reportages de wereld rond. Maar Istanbul is thuis voor oudkunststudent Ahmet Polat. ‘Ondanks de chaos is er tijd voor persoonlijk contact. Overal komen mensen samen die elkaar soms nauwelijks kennen.’


CV [toen]

Naam < Ahmet Polat Geboortedatum < 6 januari 1978 Geboorteplaats < Roosendaal Vader < vrachtwagenchauffeur Moeder < archivaris Opleiding < Fotografie aan kunst­ academie St. Joost in Breda, afgestudeerd in 2000 Functie < freelance fotograaf, docent, curator Burgerlijke staat < trouwt dit jaar

CV [update] In 2008 bracht Ahmet Polat het boek Neither here not there uit met foto’s van ontmoetingen aan de Bosporus en de Maas. Nu werkt hij aan de tentoon­ stelling The Young Turk voor het fotografiemuseum FOAM in Amsterdam en is hij aan werk voor de eerste Turkse Vogue.

76

Ahmet Polat is weliswaar geboren en opgegroeid in West-Brabant, maar beschouwt de stad waar hij sinds begin 2005 woont als zijn thuis. De grootste stad van Turkije lijkt voor hem iets van een opgroeiende puber te hebben: ‘Het is een enorme stad waar veel jonge mensen wonen. Soms ontbreekt er de nodige kennis, maar de groeistuip is enorm. Er wordt continu afgebroken en opgebouwd. Er heerst chaos in positieve zin. Daar kom ik tot mijn recht.’ Voorlopig is de fotograaf, oud-student van kunstacademie St. Joost in Breda, overal behalve in Istanbul. De laatste maanden volgde hij een groep jongeren uit Campo Limpo, een sloppenwijk in Rio de Janeiro in Brazilië. Op het moment van het interview zet hij het leven uit zijn rolkoffer voor korte tijd voort in Nederland. Hij bezoekt zijn moeder, geeft les aan de kunstacademie AKI in Enschede, is te gast bij fora die gehouden worden in de Nieuwe Kerk in Amsterdam en werkt in RAM Art, de Rotterdamse galerie waar hij permanent exposeert. Ook overlegt hij met een privéopdrachtgever, wiens naam niet openbaar mag worden. Hierna gaat hij naar een fotografieconferentie in Italië en daarna kan hij eindelijk terug naar zijn stad, zijn huis en zijn vriendin. Daar zal van rust evenmin weinig terechtkomen. Er zijn tenslotte altijd wel ergens foto’s te maken, ontwikkelen en selecteren. Zo begint op 30 mei Polat’s tijdelijke expositie Who are you in het Istanbul Museum of Modern Art. ‘Er is geen aan- en uitknop. Ik ben bijna altijd bezig met mijn werk, met iets dat met fotografie te maken heeft.’ Daarmee zegt hij geen roofbouw te plegen en angst voor een burn-out heeft hij dus niet. Integendeel. ‘Ik vind mijn werk zo leuk dat het geen energie kost, maar juist oplevert.’ Het leven in de hoogste versnelling heeft Polat geen windeieren gelegd. Voorlopig hoogtepunt in zijn carrière is het winnen van de Infinity Award in 2006. De prijs van het International Center of Photography is een aanmoediging voor jong talent en een blijk van waardering voor zijn werk tot nu toe. Met de award treedt Polat in de voetsporen van grote fotografen als Alexander Liberman en Henri Cartier Bresson, een groot idool van Polat. ‘Ik gebruik de boeken van beroemde fotografen tijdens mijn lessen en dan ineens sta je naast ze en word je met ze vergeleken. Dat is een grote eer.’


‘ Er is geen aan- en uitknop. Ik ben altijd bezig met mijn werk’

De carrière van Polat begon in de Heilige Hartkerk aan de Baronielaan. Hij woonde er antikraak toen hij in Breda studeerde. ‘Het was een creatieve vrijplaats, waar allerlei soorten kunstenaars woonden en samenkwamen. En het was erg goedkoop.’ Door het goedkope leven spaarde hij genoeg om in 1999 voor het eerst op reportage te kunnen. Hij leerde zijn tweede vaderland Turkije kennen, toen zwaar gehavend door een aardbeving. Daarna volgde onder meer een reportage in de Haagse achterstandswijk Transvaal. De foto’s die hij maakte kwamen overeen met zijn eerdere werk: ze ademen vervreemding en een bijna spookachtige sfeer. Zo maakte hij een foto van het Hindoestaans Nieuwjaar, waar mensen elkaar met poeders en parfums besmeuren. Op een achtergrond vol rondvliegend poeder en dansende mensen staat onder in het beeld een jongetje, starend naar de camera. Door het vele oogwit dat zichtbaar is, heeft hij een priemende, bijna waanzinnige blik in zijn ogen. Polat won er de tweede prijs in de categorie Documentaire mee bij de Zilveren Camera van 2004. Op reportage wil de fotograaf aanwezig zijn, maar wel onopvallend. Zijn meest gebruikte camera is daarom een eenvoudige kleinbeeldcamera, die er aftands en bejaard uitziet. Het voordeel is dat je de mensen die je fotografeert niet imponeert en afleidt. Zelfs niet in een Turks dorpje of een Braziliaanse favela. ‘Daarnaast moet je je thuis voelen en moeten de mensen je vertrouwen’, zegt Polat. Waar de ego’s groter worden, groeien de camera’s mee. In de modewereld of voor zijn serie over de high society van Istanbul neemt hij heel wat meer vuurwerk mee. Daar wordt niet geposeerd voor kleine cameraatjes. Polat heeft goed begrepen dat het om meer draait dan mooie foto’s maken. Jezelf profileren, een goed netwerk en positief imago zijn steeds belangrijker om goede opdrachten binnen te halen. Polat: ‘Het draait voor een flink deel om pr. Soms leidt het af van de kwaliteit van het werk en dat is jammer, maar je moet een totaalpakket bieden.’ De lijst aan opdrachtgevers toont dat Polat die kunst verstaat. ‘Ze betalen slecht, maar je naam in zo’n blad staat erg goed. Zo kom ik onder de aandacht van privé-opdrachtgevers die zorgen dat ik van mijn foto’s kan leven.’ In de loop der jaren stapelde het succes zich op. Polat’s werk verscheen onder meer in de Volkskrant, Trouw en het wereldberoemde muziekblad Rolling Stone. Een reportage over bruiloften van de Turkse jetset haalde de internationale versie van Marie Claire. Hij kreeg permanente expositieruimte in de Rotterdamse galerie RAM Art en in Istanbul gebeurde hetzelfde in galerie X-ist. Behalve in Enschede geeft hij les aan Bilgi University in Istanbul. ‘Ik heb keihard gewerkt om te komen waar ik nu sta.’ Eind 2004 vertrok Polat definitief naar Istanbul. ‘Hier zat ik tegen het dak. Er zijn allerlei ongeschreven regeltjes waaraan een fotograaf zich moet houden, anders wordt je werk niet gezien.’ Zo komt zwart-wit fotografie in de verdrukking en dat zint hem niet. ‘Kleur valt het eerste op en leidt daarom vaak af van de essentie van een foto: de mensen.’ Heel sporadisch experimenteert hij ermee. Directe aanleiding voor zijn vertrek was echter de moord op Theo van Gogh, waarna de discussie over allochtonen in Nederland weer losbarste. Hij wilde er niet bij zijn. ‘Zelfs als je in Nederland geboren bent, moet je nog vechten om geaccepteerd te worden. Ik ben een Brabantse Turk, maar werd er erg moe van dat steeds opnieuw te moeten uitleggen, of je afkomst nu als positief of negatief gezien wordt. Ook positieve discriminatie is negatief. Ik wil gewoon beoordeeld worden op mijn werk.’ [tekst: Reinier Stroo]

77


isolde


hallensleben [ Gepubliceerd op 20 september 2007 ]

‘Betuttelen is respectloos, brutaal zijn niet’ Oud-kunststudent Isolde Hallensleben is bekend van het onderdeel De Jakhalzen in het tv-programma De Wereld Draait Door. De vrouw met de jonge uitstraling en het blonde piekhaar neemt geen blad voor de mond en vraagt wat ze wil. ‘Ik hou niet van die “agossiecultuur” rondom ouderen en zwakker begaafden. Doe gewoon normaal, dan voelen mensen zich volwaardig.’


CV [toen]

Naam < Isolde Hallensleben Geboortedatum < 11 april 1975 Geboorteplaats < Den Haag Vader < psycholoog en gynaecoloog Moeder < advocaat Opleiding < kunstacademie St. Joost in Breda, gestopt in 1997 Functie < presentator Wat Nu?! en Jak­ hals in De Wereld Draait Door Burgerlijke staat < samenwonend op een woonboot

CV [update] Hallensleben werkt vooral voor het digitale themakanaal Cultura 24/NPS, waar ze on­ der andere Vrw. zkt. Knst. presenteert, dat nu ook op Nederland 2 te zien is. Ook presenteert ze voor Radio 1 de wetenschapsquiz Waar gáát dit over?!. Daarnaast werkt ze voor diverse filmfes­ tivals en voor debatcentrum De Balie in Amsterdam.

80

Als Jakhals zorgt Isolde Hallensleben voor luchtig amusement tussen de verschillende onderdelen van De Wereld Draait Door. ‘Tijdens het programma wordt er eigenlijk even voor je gezapt. Tussen de gesprekken van Matthijs moet er afwisseling zijn. Wat lekkere shots. Ik ben het cement tussen de stenen.’ Dat wil niet zeggen dat het programmaonderdeel De Jakhalzen als los zand aan elkaar hangt. Hallensleben is niet alleen presentatrice, maar bedenkt ook de items, doet redactiewerk en houdt zich bezig met de montage. ‘Het zijn filmpjes van drie minuten, maar die kosten me veel tijd. Ik vorm me van tevoren echt een beeld van de persoon waar ik een item over maak.’ Deze zomer werd Hallensleben ook één van de presentatoren van het programma Wat Heet!, dat na een paar weken door de VARA werd vervangen door Wat Nu?!. Hoewel ze zichzelf honderd keer liever als programmamaker dan als presentatrice ziet, vond ze het fijn om aan beide programma’s te werken. ‘Ik kon daar echt leren presenteren. Vlieguren maken. Ik kan pas inschatten hoe zwaar iets is op het moment dat ik er echt dichtbij kom.’ ‘Ik dacht ook dat het eenvoudig zou zijn om een tv-programma te presenteren, maar je moet in acht minuten tot de kern komen. Matthijs van Nieuwkerk is echt de koning daarin. Ik dacht vroeger, ach, wat leuk zo’n programma, dat wil en kan ik ook wel, maar nu kom ik daar op terug en denk ik fuck, wat komt er veel bij kijken.’ Hoewel ze pas sinds De Wereld Draait Door herkend wordt door mensen, werkt ze al vanaf jonge leeftijd bij de tv. Op haar dertiende speelde ze in de KRO-serie Hotel Amor. Ook acteerde ze in 12 Steden, 13 Ongelukken en Goede Tijden Slechte Tijden. Acteren vond ze altijd al leuk. Van haar zevende tot haar twaalfde ging ze naar de jeugdtheaterschool Rabarber in Den Haag. Toch ging ze naar de kunstacademie in Breda en niet naar een toneelschool. ‘Ik heb er over gedacht om auditie voor een toneelschool te doen, maar ik had gehoord dat ze daar dingen oprakelen uit je jeugd en ik was nou net blij dat die voorbij was. Ik was een ongelukje. Mijn ouders hadden geen idee hoe je een kind op moest voeden en gingen op mijn vierde ook nog eens uit elkaar. Ik had er absoluut geen behoefte aan om daar in te spitten.’


‘ Er zal geen dag komen dat ik uitgeleerd ben’

Op de kunstacademie hoefde ze niet te graven in haar verleden, maar ze kon zichzelf er goed ontplooien. ‘Ik leerde er zeker de eerste tijd veel. Ik had misschien wel veertien vakken. Kunstgeschiedenis, tekenen, grafisch ontwerpen. Nog net geen gym. Je blijft jezelf verrijken als je zoveel kennis opdoet.’ In haar derde studiejaar ging het mis en ze besloot te stoppen. ‘Het werd echt een mess. Organisatorisch klopte er weinig van en er was veel lesuitval. Ik heb nog bij het hoofd staan klagen om les te krijgen, maar er veranderde niks.’ Aangezien ze in dezelfde periode een aanbod kreeg om bij productiemaatschappij IDTV te komen werken, was de keuze snel gemaakt. ‘Ik had al bedacht dat ik later de regie van programma’s wilde gaan doen. Het leek me goed om alles wat ik aan zou gaan sturen, ook zelf te hebben gedaan. Bij IDTV kreeg ik die kans. Het doen van research, productie, scripts schrijven, ik wilde het allemaal autodidactisch leren.’ Hoewel ze zegt respect te hebben voor alle omroepen en ook voor verschillende omroepen heeft gewerkt, voelt ze zich het meest op haar gemak bij de VARA, waar ze pas haar contract heeft verlengd. ‘Het belangrijkste vind ik dat de VARA een maatschappelijke functie heeft en betrokkenheid toont bij de samenleving.’ Het laatste vormt voor Hallensleben echt een bron van inspiratie. Op dit moment is ze in onderhandeling om een programma te maken met oude mensen. Ze weet nog niet precies wat de opzet wordt. Ouderenomroep MAX wordt in ieder geval niet haar voorbeeld. ‘MAX is stoffig. Het is vóór oude mensen, dóór oude mensen, mét oude mensen. Het mag wel wat brutaler. Je hoeft niet te betuttelen! Brutaal zijn en mensen voor vol aanzien is niet respectloos. Betuttelen wel. Bij allochtonen, kinderen, zwakker begaafden en ouderen heerst zo’n “agossiecultuur”. Dat is echt vreselijk. Doe gewoon normaal. Dat heeft iedereen veel liever. Mensen voelen zich dan volwaardig.’ Hoewel ze bij dit programma weer zelf voor de camera zal staan, is het niet zo dat ze altijd wil blijven presenteren. ‘Ik voel mezelf meer een programmamaker. Ik hoef niet altijd in beeld. Ik hou er ook niet van om herkend te worden. Ik weet gewoon niet wat ik ermee moet. Ik word dan ook helemaal rood, het ziet er niet uit.’ Wel wil Hallensleben altijd met televisie bezig blijven. ‘Televisie is iets magisch. De ontwikkeling is echt fascinerend. Een telefoongesprekje op tv duurde vroeger gewoon acht minuten. Daar zaten mensen naar te kijken. Daar moet je nu niet meer aan denken. Je blijft je bij tv oneindig ontwikkelen. Veel mensen vinden het een vervlakkend medium, maar ik vind dat je er diepte in aan kunt brengen. Door mooie, boeiende en integere televisie te maken. Dingen aan de orde stellen of mensen te laten nadenken.’ Nog steeds houdt ze zich bezig met de wereldproblematiek. ‘Het wereldbesef in de maatschappij is afgenomen. Ik begrijp dat niet zo goed. Vietnam was toen ik jong was echt een issue, iedereen was ermee bezig. Nu zijn mensen individualistischer, meer met hun eigen zaak en gezin bezig. Ook de regering bemoeit zich volop met het gezin. De klimaatverandering, Darfur, Irak, misschien is het allemaal teveel en kunnen de mensen het niet meer aan. Worden ze na zoveel ellende op tv een beetje moe van de Palestijnen en de Israëliërs. Hallensleben zelf zal het niet snel zat worden om na te denken over de wereld en haar eigen leven. ‘Het maakt eigenlijk niet uit welke dag ik doodga, omdat ik me altijd aan het ontwikkelen ben. Er zal geen dag komen waarop ik uitgeleerd ben en vind dat ik wel klaar ben met leven.’ [tekst: Martine van Deursen]

81


jan


meurs [ Gepubliceerd op 13 december 2007 ]

‘Mensen kopen bij ons geen eten, ze huren een tafel’ Jan Meurs jr. leidt zijn eigen restaurant, Etenstijd in Tilburg, dat loopt als een trein. Hij kon er direct na zijn studie Small Business and Retail Management beginnen. Per week ontvangt Meurs meer dan vijfduizend gasten. Die komen er niet om een ‘hapje te eten’, maar voor een ‘complete beleving’.


CV [toen]

Naam < Jan Meurs Geboortedatum < 1 september 1983 Geboorteplaats < Tilburg Vader < mede-eigenaar van Etenstijd Moeder < mede-eigenaar van Etenstijd Opleiding < Small Business and Retail Management in Breda, afgestudeerd in 2005 Functie < Mede-eigenaar van Etenstijd en gastheer Burgerlijke staat < Ongehuwd

CV [update]

84

Jan Meurs jr. is sinds januari 2009 volledig eigenaar van Etenstijd. Je kunt er nu ook ontbijten en lunchen in de Serre, die grotendeels wordt gerund door mensen met een ver­ standelijke handicap. Ook vergaderen kan er tegen­ woordig. In de zomer van 2009 ontving Etenstijd zijn miljoenste bezoeker.

‘Ik ben altijd bezig, alle dagen van de week. En als ik op een vrije dag uit eten ga, ben ik eigenlijk nog aan het werk. Ik kan niet meer rustig ergens zitten, zonder te kijken hoe het daar werkt.’ Jan Meurs Junior is 24 jaar en runt het bedrijf van hem en zijn ouders, restaurant Etenstijd in Tilburg. Nonchalant maakt hij een grapje met een langslopende kok. Zijn koffie haalt hij evenwel zelf, want zo hoort het in zijn restaurant. Dat bestaat uit buffetten, waar klanten zelf opscheppen. Meurs studeerde twee jaar geleden af aan de opleiding Small Business and Retail Management in Breda. Inmiddels heeft hij 160 man personeel voor zich werken. ‘Van jongs af aan was al duidelijk dat ik nooit bij een reguliere baas zou kunnen werken’, zegt hij zonder met zijn ogen te knipperen. ‘Zo eigenwijs ben ik.’ Samen met zijn vader maakte hij het bedrijfsplan voor Etenstijd. ‘Mijn vader zag het concept van “all you can eat”-restaurants, vijftien jaar geleden in Amerika. Dat wilde hij naar Nederland halen.’ Nadat de supermarkt van zijn ouders werd overgenomen, zagen ze hun kans schoon om die droom te verwezenlijken. Anderhalf jaar geleden opende het restaurant zijn deuren in Tilburg. Meurs Jr. zat in zijn tweede studiejaar toen het plan voor Etenstijd concreet werd. Het gezin reisde de hele wereld rond op zoek naar het juiste concept. ‘Van Australië tot Maleisië. En we zijn wel zes keer in Las Vegas geweest, het walhalla van de buffetten.’ Het kon niet missen, om af te studeren koos hij een project rond Etenstijd. Intussen was er al gestart met de bouw en na zijn studie wilde hij niets liever dan zich met het restaurant bezig houden. ‘Ik werkte in de horeca, in kroegen en bij McDonalds. Het contact dat je met de gasten hebt, bevalt me.’ Samen met zijn ouders voert hij de leiding over het bedrijf, ze hebben ieder 33,3 procent van de aandelen. Het in het oog springende gebouw (kosten: zeven miljoen euro) staat aan de rand van het Leypark. ‘Het moest de aankleding krijgen van een Engels landhuis. Dat sluit aan bij het aanliggende park. Het restaurant is ingedeeld in verschillende kamers, zoals een bibliotheekkamer en whiskykamer.’ Je kunt er voor een vast bedrag onbeperkt eten. ‘Met een onbegrensde keuze, van speklappen tot kangoeroe’, voegt Meurs toe. Het principe lijkt op dat van wokrestaurants of de hotelrestaurants van


‘ Ik zal nog wel een paar keer hard op mijn neus gaan, maar dat hoort erbij. Daar word je alleen maar beter van’

all-inclusivevakanties die met buffetten werken. ‘Maar in die restaurants schep je eten uit warmhoudbakken. Wij maken alles vers.’ Het idee leeft op meer plaatsen. In Breda en Zoetermeer zijn ook restaurants volgens dit concept gekomen. ‘Dat we gekopieerd zouden worden, zat er wel in. We moeten ons onderscheiden in hoe we met de gasten omgaan. Wij verkopen geen eten, mensen huren bij ons een tafel. Daar geven we ze een complete belevenis voor terug.’ Horeca Vakblad noemde Etenstijd afgelopen jaar het meest vernieuwende restaurantconcept van Nederland. Maar kritiek is er ook, in een recensie in het Brabants Dagblad kreeg het restaurant ervan langs. De drukte en het lawaai zouden vervelend zijn. ‘Op zaterdagavond zeven uur kan het inderdaad heel druk zijn. De drukte is eigenlijk het enige negatieve geluid dat we horen. Met zeshonderd man binnen is het rumoerig, dat is inherent aan de formule’, zegt Meurs. Volgens hem was de kritiek niet helemaal terecht. ‘We werden vergeleken met een à-la-carterestaurant qua concept en prijs, dat kan niet. De schrijver had er moeite mee dat hij steeds eten moest halen. Maar dat is het hele idee. Als je dat niet fijn vindt, kun je beter ergens anders heen.’ Zelf vindt hij dat eten iets bijzonders moet zijn. ‘Eten draait om gezelligheid. Je gaat nooit alleen ergens eten, het is een samenzijn met vrienden en familie.’ Bij binnenkomst hangt een groot beeldscherm waarop alle jarige gasten worden gefeliciteerd. Afrekenen moet ook aan het begin van de avond. ‘Dan hoeven we mensen niet te controleren als ze weggaan. Bovendien herinneren gasten het laatste kwartier van een uitje het langst. Dat is meestal het afrekenen, het minst leuke.’ Toen het restaurant was ontdekt, was de toeloop niet te behappen. ‘Dat was amper te managen. Nu hebben we een restaurantmanager om het op te vangen.’ Doordeweeks is het rustig, dan zijn er vierhonderd mensen per avond. ‘Op een goede zaterdag hebben we zo’n 1300 man in huis.’ En natuurlijk wil hij meer. Aan zijn ambitie zal het niet liggen. ‘Voor mijn dertigste wil ik acht restaurants’, riep hij nog niet zo lang geleden. Inmiddels is dat doel bijgesteld. ‘Je loopt steeds tegen dingen aan die beter kunnen. Maar ik wil er nog wel eentje bij.’ Meurs mikt op Rotterdam. ‘Als je daar op een mooie locatie zit, kun je drieduizend man per avond draaien.’ Plannen genoeg, ook in Tilburg. De bovenverdieping van het restaurant wordt verbouwd om een à-la-cartegedeelte te maken. Dan hoeft niet iedereen meer ‘buffet te lopen’. ‘We willen daarmee een nieuwe doelgroep aanspreken. En ik wilde niet meer boven het restaurant wonen. Op die manier ben je er écht 24 uur per dag mee bezig.’ Toekomstplannen maken ligt hem wel. Daarom kreeg hij drie maanden geleden de dagelijkse leiding overgedragen van zijn vader. Zijn taken bestaan uit het motiveren van het personeel en de toekomstvisie uitdragen. Volgens Meurs moet de focus van het personeel op de gasten liggen. ‘Bij Etenstijd staan de gasten en het personeel dat direct in contact met hen staat voorop. Ik bekijk waar we naar toe willen en heb mijn eigen visie op hoe Etenstijd in elkaar moet zitten. Mijn ouders hebben veel meegemaakt en denken daardoor genuanceerder dan ik. Ik kijk nog fris tegen het ondernemerschap aan. Ik zal nog wel een paar keer hard op mijn neus gaan, maar dat hoort erbij. Daar word je alleen maar beter van.’ [tekst: Eric van Gennip]

85


carole


den ouden [ Gepubliceerd op 3 december 2009 ]

Wars van ouwe jongens krentenbrood Carole den Ouden, oud-student Bouwtechnische Bedrijfskunde in Tilburg, verruilde recent haar functie als adjunct-directeur bij DTZ Zadelhoff voor een bestaan als zelfstandig vastgoedadviseur. Ze is ervan overtuigd dat de vastgoedsector gebaat is bij meer vrouwen. ‘Als er een vrouw bij is, ligt de sfeer van “ouwe jongens krentenbrood” minder snel op de loer.’


CV [toen]

Naam < Carole den Ouden Geboortedatum < 4 januari 1973 Geboorteplaats < Haarlemmermeer Vader < aannemer Moeder < huisvrouw Opleiding < Bouwtechnische Bedrijfskunde in Tilburg, afgestudeerd in 1995, Beleids- en Organisatie­ wetenschappen Universiteit van Tilburg. Functie < zelfstandig vastgoed­adviseur Burgerlijke staat < getrouwd, een zoon en twee dochters

CV [update] Al snel na de start van haar bedrijf had Carole den Ouden twee grote klanten.

88

Winkelen vindt Carole den Ouden, oud-student Bouwtechnische Bedrijfskunde in Tilburg, leuk. Maar ze kijkt dan altijd omhoog naar de gevels boven de winkels. In de auto scant de tot voor kort nog adjunctdirecteur bij DTZ Zadelhoff Corporate Services, de bedrijven langs de snelweg en vraagt zich af waarom ze juist op die plek zijn gevestigd. Als ze een gebouw leeg ziet staan, is ze aan het rekenen hoe groot het is. ‘Gebouwen vind ik interessant. De gebruiker is aan verandering onderhevig, maar stenen bewegen niet mee. Het is een uitdaging om die twee op elkaar af te stemmen.’ Dat is precies wat Den Ouden deed bij DTZ Zadelhoff, een van de oudste vastgoedbedrijven van Nederland. Na haar afstuderen in 1998 kwam ze terecht op de afdeling Corporate Services. Elf jaar lang gaf ze klanten strategisch advies over hun bedrijfshuisvesting. Als spin in het web coördineerde ze het hele traject. Van onderzoek naar het huidige pand tot advies en begeleiding van nieuwbouw. Nog maar een maand geleden heeft ze haar functie als adjunct-directeur opgezegd om haar eigen bedrijf Denovas te starten. Na de geboorte van haar derde kind vond Den Ouden dat er in haar werk wat veranderd was. ‘Misschien lag het ook wel aan mezelf. Vroeger vond ik het versturen van de nota het mooiste moment. Maar ik kreeg ook een kick als ik een opdracht had binnengehaald. De laatste tijd haalde ik juist voldoening uit de klant. Als deze door goede begeleiding en advies weer terugkwam, was ik tevreden.’ Maar ook haar drie kinderen waren reden om haar vaste baan op te zeggen. ‘Op je werk kun je om drie uur ’s middags niet zeggen: “Ik ga naar huis, want mijn kind komt van school en werk ’s avonds nog een paar uur.” Mensen slikken dat niet. Als zelfstandige ben ik flexibeler en kan ik werken wanneer het mij uitkomt.’ Op de eettafel in haar huis in Bilthoven staat de net aangeschafte laptop en ligt een nieuwe telefoon. Bij haar vertrek moest ze alles inleveren. ‘Ik merk nu pas hoe verwend je bent als je in loondienst bent. Alles wordt voor je geregeld. Als je computer crasht, bel je gewoon systeembeheer.’ Ook de koffie moet ze nu zelf maken. ‘Dat deed ik bij DTZ Zadelhoff ook altijd al. Ik vind het zo’n onzin om die door iemand anders te laten halen.’


‘ Er is een aantal bedrijven omgevallen. Juist daarom biedt deze tijd kansen aan starters’

Veel tijd om zich voor te bereiden op haar bedrijf, heeft ze niet gehad. De laatste opdracht, het aanhuren van een nieuw te bouwen Europees hoofdkantoor voor het sportmerk ASICS in Hoofddorp, slokte haar helemaal op. Een dag voor haar afscheid rondde ze dit project af. Tijd om kaartjes en een website te maken, heeft ze dan ook niet gehad. Daar is ze mee bezig. ‘Ik kan geen klanten werven als ik nog geen website en kaartjes heb, vind ik.’ Hoewel het in de vastgoedwereld slecht gaat, heef dat Den Ouden er niet van weerhouden om als zelfstandige aan de slag te gaan. ‘De markt is aardig verzadigd, maar door de crisis is de sector net als de bankwereld flink opgeschud. Er is een aantal bedrijven omgevallen. Juist daarom biedt deze tijd kansen aan starters. Mits je iets hebt toe te voegen wat anderen niet hebben.’ En dat heeft ze, daarvan is Den Ouden overtuigd. Met haar bedrijf wil ze advies geven aan mensen die zakelijk gebruik maken van vastgoed, de gebruikers. ‘Ik wil de juiste huisvesting zoeken en ze begeleiden tot en met de transactie.’ Daarbij wil ze inzetten op haar onafhankelijkheid. ‘Groot voordeel is dat ik geen eigen verhuur/ verkoop-portefeuille heb, die veel vastgoedadviesbedrijven wel hebben. Wat dat betreft heb ik geen ander belang dan een goed advies uitbrengen.’ Na het behalen van het atheneumdiploma kon ze niet kiezen tussen bedrijfskunde en bouwkunde. Uiteindelijk koos ze voor Bouwtechnische Bedrijfskunde in Tilburg. Tijdens de drie stages leerde ze veel over de bouwwereld, de sfeer en de politiek. Bij haar eerste stage op de bouw merkte ze dat ze liever in de warme bouwkeet zat dan bovenop een tochtig bouwwerk. ‘Ik twijfelde of de bouw wel echt iets voor mij was.’ Achteraf miste ze tijdens de opleiding diepgang op het gebied van bedrijfskundige organisatie. Daarom ging ze na haar afstuderen door aan de Universiteit van Tilburg waar ze de opleiding Beleids- en Organisatiewetenschappen volgde. Toch heeft ze geen spijt van de hbo-opleiding. ‘Als ze het hebben over windverbanden weet ik waar het over gaat. Ik kan inschatten of ze uit hun nek kletsen of dat het verhaal hout snijdt.’ Net als tijdens haar opleiding bij Avans - van de vijfentwintig studenten in de klas waren er vijf vrouw - zijn er in de vastgoedwereld nog steeds weinig vrouwen werkzaam. Vrouwelijke makelaars zijn er wel, maar die zijn nog steeds ver in de minderheid. Op haar afdeling bij DTZ Zadelhoff werkten twee vrouwelijke directeuren. Ze waren de enigen in het hele bedrijf. Ze is ervan overtuigd dat de vastgoedsector gebaat is bij meer vrouwen. ‘Ze worden niet zo snel benaderd met de vraag om het op een akkoordje te gooien. Zelf heb ik ook nooit zo’n aanbod gehad. Als er een vrouw bij is, ligt de sfeer van “ouwe jongens krentenbrood” minder snel op de loer. Dat komt doordat vrouwen risicomijdend zijn en zich houden aan regels. Regels zijn regels. Dat vind ik ook prettig, omdat je weet waar je aan toe bent.’ Met het excuus dat er geen vrouwen te vinden zijn voor topfuncties neemt Den Ouden geen genoegen. ‘Als op het lijstje van criteria staat dat de kandidaat vijf dagen in de week beschikbaar moet zijn, kan ik me voorstellen dat veel vrouwen afvallen. De meesten willen een werkweek van vier dagen. Ik vraag me af waarom een hoge functie niet in vier dagen te doen is. Wat maakt het uit of je 32 of 36 uur werkt? Bij DTZ Zadelhoff werkte ik als adjunct ook vier dagen. Woensdag was mijn vrije dag, maar ik was telefonisch wel bereikbaar. Dan is er toch geen probleem?’ [tekst: Christel Bos]

89


90


nawoord

Wat is succesvol? Daarover wordt op de redactie van Punt regelmatig gediscussieerd als we op zoek zijn naar personen voor de rubriek ‘Oud-student’, die gaat over succesvolle afgestudeerden van Avans Hogeschool. Bij sommige mensen is het overduidelijk dat ze het hebben gemaakt. Als je winkels van je eigen lingeriemerk hebt in Amsterdam, Parijs en Bangkok, zoals Marlies Dekkers, dan heb je het goed gedaan. Ander voorbeeld is Raymond van der Klundert, die onder het pseudoniem Kluun, ongekend succes had met zijn boek Komt een vrouw bij de dokter. Beiden studeerden bij Avans. Maar ben je ook succesvol als je, zoals voormalig Verpleegkundestudent Lotte Liesker, voor Artsen zonder Grenzen in Darfur werkt? Of als je, zoals Carole den Ouden, doordringt in het mannenbolwerk van de vastgoedsector en directeur wordt bij DTZ Zadelhoff? Zij staan beiden ook in dit boekje met de twintig mooiste interviews met oudstudenten, gepubliceerd in Punt. Om aan te tonen dat succes niet alleen te maken heeft met rijkdom en beroemdheid, maar vooral met ‘buiten je grenzen gaan’, passie en betrokkenheid. Sinds september 2004 staat in Punt de rubriek Oud-student. We interviewden een bonte mix van interessante alumni, van een voetbaltrainer tot een nieuwslezer en van een restauranteigenaar tot een hoogleraar in de biochemie. Nu we de twintig beste interviews daaruit selecteerden wordt goed duidelijk dat deze succesvolle mensen veel gemeen hebben. Ze deden allemaal iets extra’s tijdens hun opleiding. Ze volgden er een vak bij, studeerden met meer af dan was vereist, organiseerden feesten of waren politiek actief. Door hard te werken en hun nek uit te steken, onderscheidden ze zich en dat leidde tot hun succes.

Petra Merkx Hoofdredacteur Punt, tot 1 februari 2010 Hogeschoolkrant Avans Hogeschool

91


92


93


94


95


96


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.