Interview met Hélène Vandenberghe over de nalatenschap van haar vader, Philippe Vandenberg (1952-2009)
Ter inleiding: Begin jaren tachtig van de vorige eeuw. De Europese schilderkunst staat op tegen de hegemonie van de Amerikaanse conceptuele kunst. Van de Transavanguardia in Italië tot de Neue Wilden in Duitsland komt een neo-expressionistische stijl naar boven drijven, die uitmunt in heftigheid en compromisloosheid. Ook in België werken jonge kunstenaars in die richting. Onder hen de Gentse schilder Philippe Vandenberg (°1952). Hij kent als jonge, Belgische kunstenaar snel succes, met aankopen in tal van internationale collecties, waaronder het Guggenheim Museum in New York. Halverwege de jaren negentig verandert de stijl van Philippe Vandenberg. Het werk wordt meer getormenteerd, zowel figuratief als abstraherend, de obsessie duikt op: niet alleen is er het gevecht met de schilderkunst, maar ook met de eigen demonen. Vandenberg was tegelijk een uitermate erudiet en belezen man: uit de gigantis che wereldliteratuur van (kunst)geschiedenis, mythes en sagen haalde hij zijn thema’s, figuren en iconen. Het kon uitmonden in, letterlijk en figuurlijk, zwarte schilderijen, of schilderijen gemaakt met zijn eigen bloed. Woord- en tekstschilderijen doken op, als een antwoord op de zinloosheid van het beeldend verhaal. Hij hanteerde ook beladen thema’s: dat van de onthoofdingen, waarbij niet alleen het lichaam, maar ook het schilderij wordt verhakkeld. Of het thema van de ijdele koning die door honden wordt verscheurd. Of de poort, waarachter de zwerver moet kiezen in welke richting hij verder gaat. De leeuw als symbool van macht, de beer als symbool van wreedheid, de haas die staat voor haast en angst, de slak op het hoofd… Vuurkringen, martelingen, verkrachtingen: Vandenberg trok de Doos van Pandora open, in een poging om het redeloze en radeloze in zijn en onze wereld te vatten. Een condition humaine, met de dood als enige zekerheid.
1