ver weg
DICHT BIJ
Linda Roodenburg
VER WEG
DICHT BIJ Een wereldreis in 40 foto’s uit de collectie van
museum Volkenkunde
gekozen en beschreven door Linda Roodenburg
Inleiding Rond 1870 begon Museum Volkenkunde in Leiden met het verzamelen van foto’s van buiteneuropese volken. Voor het te laat was, want vele zouden naar verwachting verdwijnen door het contact met het dominante Westen. Die verwachting bleek terecht. Het museum bezit nu duizenden foto’s van traditionele Papoea-culturen, van Hottentotten, Kaffers en andere volken die we nu allemaal anders noemen en twee portretfoto’s van de laatste Nieuw-Zeelandse Aboriginal man en vrouw. De 19de eeuw was ook de tijd van het onderzoek naar de verschillen tussen mensen. Bestonden er verschillende mensensoorten, net zoals bij de dieren het geval was? Op grond van welke fysieke eigenschappen kon je rassen onderscheiden? Hoe ver waren andere volken ontwikkeld op moreel en technologisch gebied? Op deze vragen probeerden wetenschappers antwoorden te geven door een systeem te ontwikkelen waarin alle volken een plaats toebedeeld kregen op een evolutie- of beschavingsladder. De aapachtigen stonden op de laagste trede, direct gevolgd door Papoea’s, Aborigenes en Vuurlandindianen. Het eigen ras, de blanke, Europese of Kaukasische mens, keek vanaf de bovenste trede uit over de rest van de schepping. Volkenkundige fotocollecties speelden een cruciale rol bij dit onderzoek. De foto’s leverden informatie die moeilijk uit de eerste hand te krijgen was. Reizen naar andere continenten was een kostbare en gevaarlijke onderneming en de objectieve waarde van de foto stond nog nauwelijks ter discussie. Toch duurde die belangstelling voor fotografie maar kort. Vooral het fotograferen van naakte of halfnaakte mensen in verschillende posities naast een meetlat, werd door een nieuwe generatie antropologen achterhaald gevonden. De mens in al zijn kleuren en gedaantes bleek niet te vatten in een meetbaar, statisch systeem. De moderne antropologie verlegde de aandacht naar abstracte cultuurkenmerken zoals
familieverbanden, machtsstructuren en mythes en die waren moeilijk te fotograferen. Het onderzoek naar rassen in relatie tot het niveau van beschaving veranderde vanaf 1900 in onderzoek naar culturen. Exotische volken werden niet meer onbekommerd ‘primitief ’ of ‘achterlijk’ genoemd en cultuurrelativisme werd de norm. De status van de foto’s kelderde van gekoesterde beeldobjecten tot archiefmateriaal dat alleen nog in samenhang met de ‘echte’ museumobjecten van belang was. Maar ook die tijd ligt achter ons. Nu kijken we met een andere blik naar de oude volkenkundige foto’s. Ze getuigen ook van de westerse omgang met de exotische volken van toen. Veel foto’s ontroeren vanwege de nostalgie naar verdwenen werelden, maar met andere zitten sommige musea in hun maag. Vooral de antropometrische foto’s herinneren aan hun eigen verleden van wetenschappelijk racisme in de context van de koloniale verhoudingen. Toch fascineren ze ook door hun onbedoelde schoonheid, waarbij de gelijkenis met portretten van een beroemde fotografe als Rineke Dijkstra zich opdringt. En wie heeft er nou zulke haarscherpe foto’s van zijn betovergrootouders? Maar belangrijker is dat veel van dit beeldmateriaal tot ver in de 20ste eeuw een miljoenenpubliek onder ogen kwam via populair wetenschappelijke boeken en ander geïllustreerd drukwerk. Ze zijn verankerd in de westerse blik op andere volken en daardoor nog lang geen verleden tijd.
Zen
Dit is Japan ten voeten uit. Een jonge pelgrim onderweg naar de heilige vulkaan Fuji. Hij loopt in de gebruikelijke witte kleding in een maanverlicht landschap met de Fujiyama op de achtergrond. Niets op deze foto is aan het toeval overgelaten. Het landschap is een geschilderd decor dat overloopt in een pad met echte stenen op de vloer van een foto studio. De foto is afkomstig uit het atelier van Kusakabe Kimbei, een meester in het inkleuren van foto’s, door hem zelf gemaakt of door beroemde fotografen als Felice Beato en Baron Raimund von Stillfried-Rathenitz. Zijn klanten waren voornamelijk reizigers op ontdekkingstocht door het mysterieuze Japan, dat in de 19de eeuw voor het eerst sinds eeuwen haar grenzen opende voor toeristen. Met de modernisering van Japan verdween de traditionele pelgrimage. Maar sinds kort is er sprake van een opleving. Reisbureau’s organiseren pelgrimstochten naar oude en nieuwe heilige plaatsen die in groepsverband per bus of trein geboekt kunnen worden. Toch is er een toevalligheid in de afbeelding geslopen. De volle maan aan de bovenrand staat niet op het negatief. Dit is een misdruk. Op andere afdrukken van deze opname ontbreekt de cirkel. Kimbei liet hem zitten. Dat is pas echt Zen.
Pelgrim op weg naar de Fujiyama. Japan, 1881 Studio Kusakabe Kimbei (1841-1934).
‘Rivierboot met Kru-negers als roeiers’ Foto: J.A. Cunha da Moraes, West-Afrika ca. 1870
Zeemanstruien en Gitaren Dit zijn geen uit de gevangenis ontsnapte Afrikaanse Daltons, maar vrije jongens op een rivierboot. De mannen horen tot de Kru, een bevolkingsgroep die bemiddelde bij het transport van slaven vanuit het binnenland naar de WestAfrikaanse kust, opdat ze zelf met rust gelaten werden. Kru monsterden vaak aan op Europese slavenschepen. Ze droegen graag zeemanskleding, zoals deze gestreepte truien. Ze stonden ook bekend om hun virtuose gitaarspel. Via de Portugezen hadden ze de gitaar leren kennen en snel opgenomen in hun eigen muziekcultuur. Vanaf 1820 vestigden vrijgelaten slaven uit Amerika zich in het West-Afrikaanse kustgebied. In 1847 werden hun nederzettingen verenigd tot het eerste onafhankelijke land van Afrika, Liberia Lange tijd ging het goed in Liberia. Tot in de jaren ‘90 de burgeroorlog uitbrak. Voormalig president Charles Taylor is voor het Internationale Gerechtshof in Den Haag ter verantwoording geroepen voor de massamoorden die zijn leger heeft gepleegd. Het land verkeert in een diepe crisis. Het rivierengebied in het zuiden waar de Kru vanouds leven, is er dermate slecht aan toe dat de jongeren en masse naar de hoofdstad Monrovia trekken.
Surfparadijs In 1884 vertrok Christiaan B. Nieuwenhuis naar Indië om als vrijwilliger én trompettist in het Nederlandsch-Indische leger te dienen. Na een paar jaar veranderde hij van koers en opende hij een fotostudio in Padang in Sumatra. Deze twee jonge vrouwen fotografeerde hij rond 1900 op één van de vier bewoonde Mentawai eilanden, ongeveer 100 km uit de kust van West-Sumatra. De bewoners van deze kleine archipel stonden bekend om hun bijzondere tataoeages. Zodra jongens en meisjes volgroeid waren, werden de eerste gezet. Daarna volgden er meer, over hun hele lichaam. Maar wat wilde Nieuwenhuis met deze foto laten zien? Ging het hem om de antropologisch interessante tatoeages of om twee trotse vrouwen? Dankzij een digitale scan is de waarheid aan het licht gekomen: de tatoeages zijn later - waarschijnlijk op het op het negatief - aangebracht. Om een wetenschappelijke publicatie over Mentawei tatoeages kracht bij te zetten. Nu is de meerderheid van de bevolking verchristelijkt en zien de vrouwen er heel anders uit. En zelfs de Mentawei eilanden ontkwamen niet aan het toerisme. Australiers met surfplanken namen bezit van de kust. Maar de pret was van korte duur: de tsunami van 2010 verwoestte een groot deel van de archipel en maakte korte metten met het surfparadijs.
Twee vrouwen van de Mentawai eilanden, ca. 1900 Foto: C.B. Nieuwenhuis (1863-1922)
Balkonscène De fotograaf is niet onopgemerkt gebleven. Terwijl hij zijn camera in gereedheid brengt, wordt hij gadegeslagen door de omstanders. De man op het rijtuig houdt zijn paarden in bedwang. Samen met de bakker, de kruidenier en passanten wacht hij het moment van de foto af. Het is 1891, midden op de dag, en de camera staat gericht op Hotel de Londres in Yerevan, hoofdstad van Armenië. Wie is de man die pontificaal poseert op het balkon? Waarschijnlijk is hij een bekende van Albert Hotz, de fotograaf van deze foto. Hotz was ondernemer in Perzië. Hij deed zaken in de mijnbouw, de tapijtindustrie en de opiumhandel, hij was betrokken bij de oprichting van de Imperial Bank of Persia en in 1884 was hij de eerste die naar olie boorde in de provincie Khuzistan. Ondanks al deze activiteiten balanceerde Hotz & Co voortdurend op de rand van de financiële afgrond en ging de zaak uiteindelijk failliet. Als fotograaf en liefhebber van Perzische kunst en cultuur had Hotz meer succes. Hij verzamelde een indrukwekkende collectie boeken en voorwerpen en in 1883 verzorgde hij de Iraanse inzending voor de Wereldtentoonstelling in Amsterdam. In 1915 werd hij consul in Iran en twee jaar later in Beiroet. De laatste jaren van zijn leven sleet hij in Genève, waar hij in 1930 overleed. Albert Hotz ligt begraven op de Rotterdamse begraafplaats Crooswijk.
Hotel de Londres.Yerevan, 1891 Foto: Albert Hotz
Echt of Namaak Over de waarheid achter deze foto waren de meningen verdeeld. Zijn dit meisjes van vlees en bloed of twee wassen beelden zoals men die in de 19de eeuw zo natuurgetrouw kon maken? De foto is vaak gepubliceerd, in heden en verleden. In Wildheid en Beschaving (1989) schrijft Raymond Corbey dat dit een foto is van een maquette die rond 1900 in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden opgesteld stond. Corbey voert het beeld op als typerend voor de Europese, racistische verbeelding van zwarte Afrikanen. De stand van het hoofd en geprononceerde mondpartij van beide meisjes zouden volgens hem overdreven zijn om te laten zien dat het zwarte ras evolutionair dichter bij apen staat dan het blanke ras. Dat is in dit geval toch echt te ver gezocht. De meisjes steken hun hoofd vooruit om tegenwicht te bieden aan de zware haarextensies. Bovendien zien we nu iets wat tot voor kort niet gezien kan worden: een digitale scan wijst uit dat de meisjes zich aan de oever van een meer bevinden en niet in een museum. In een heel ander soort boek, de in vele talen gepubliceerde bestseller Die Rassenschönheit des Weibes van Prof. dr. C.H. Stratz uit 1901, staat de foto ook prominent afgebeeld. Dr. Stratz was kind aan huis bij het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Voor zijn populair-wetenschappelijke boeken maakte hij dankbaar gebruik van het snel groeiende aantal foto’s van meisjes en vrouwen uit alle werelddelen in de museumcollectie. Hij legde ze in zijn boeken langs zijn meetlat voor schoonheid en raszuiverheid, als een soort Miss Universe verkiezing avant-la-lettre. Stratz twijfelde ook niet aan de echtheid van de meisjes - als het een maquette was dan moet hij deze gezien hebben - en gaf ze een hoge score vanwege hun ‘slanke, sierlijke en goed geproportioneerde lichamen’. Helaas kon hij deze “Kongonerinnen” niet tot de wereldtop rekenen vanwege de mond met ‘ontsierende, dikke, wellustige lippen’.
Meisjes uit Banzyville. Congo, ca. 1900 Fotograaf onbekend.
vermist
In de nacht van 2 op 3 augustus 1922 verraste een tropische orkaan de Chinese havenstad Svatov (nu: Shantou) en omgeving. Er volgde een huizenhoge tsunami die een groot deel van de Han-rivierdelta en omliggende vissersdorpen verwoestte. Ooggetuige A. MacGowan rapporteert vanaf het Britse stoomschip Lok Sang: “Ik ben in veel orkanen verzeild geraakt, verkeerde drie keer in een ‘centrum’, maar geen van alle benaderde deze storm wat betreft verwoestende kracht. Naar schatting 50.000 mensenlevens zijn binnen een paar uur verloren gegaan, verdronken en weggespoeld, te vreselijk voor woorden. Onze barometer heeft de storm helaas niet kunnen registeren. Een kapitein schatte de windkracht op 100 mijl per uur. “ De foto is kort na de ramp gemaakt. Het is midden op de dag en druk op straat. Masten staan uit het lood, mensen laveren tussen ontwortelde bomen en afgewaaide stukken hout. Overlevenden op zoek naar hun dierbaren.
Verwoesting na orkaan in Svatov. China, 1922 Foto: Mee Cheung & Co, Hong Kong
Sterke Man Dit is Biliamuk Gopal, Aborigene van de Larrakia-stam en 27 jaar oud. Hij poseert in de studio van Paul Foelsche, als hoofd van de politie in Noord-Australië gestationeerd, met als opdracht de inheemse bevolking in kaart te brengen en te onderwerpen aan het Britse bestuur. Biliamuk speelde een bemiddelende rol in het contact tussen Foelsche en de inheemse bevolking. In ruil voor Europese producten beschermden hij en zijn stamgenoten de nederzetting bij Port Darwin tegen aanvallen van andere Aborigenes. De foto maakt deel uit van een groot aantal opnames die Foelsche op verzoek van de Britse natuuronderzoeker Thomas Huxley maakte. Om een systematische vergelijking tussen de verschillende ‘raciale typen’ in het Britse imperium mogelijk te maken, had Huxley een aantal regels opgesteld waaraan deze foto’s moesten voldoen. De persoon moest in verschillende houdingen en uit verschillende hoeken voor een neutrale achtergrond gefotografeerd worden, zo mogelijk naakt en naast een meetlat, opdat de maten en lichaamsverhoudingen aan de hand van de antropometrische foto bepaald konden worden. Foelsche voldeed min of meer plichtmatig aan deze regels. Hij wilde de rest van de wereld vooral laten zien hoe fraai deze toen onbekende Aborigenes gebouwd waren. In zijn ogen waren ze mooier en natuurlijker dan de inheemse bewoners van Zuid-Australië. Die zouden inmiddels ‘gedegenereerd’ zijn door het contact met de Britten. Om hun spierpartijen goed uit te laten komen wreef Foelsche ze in met houtskoolpoeder. De foto’s maakten inderdaad diepe indruk. De bekende Duitse fysisch antropoloog Hermann Klaatsch bejubelde ze als “Prachtopnamen” . Biliamuk Gopal werd een van de eerste, door het Westen erkende Aboriginal kunstenaars. In 1888 presenteerde hij zijn potloodtekeningen in Melbourne tijdens de tentoonstelling “Dawn of Art’. Gary Mura Lee, hedendaags kunstenaar en ook van Larrakia-afkomst zegt over deze foto’s van zijn voorouders: ‘Wij kijken door de meetlat en alles wat die vertegenwoordigt heen en dan zien we sterke, mooie mensen, onze mensen.’
Biliamuk Gopal, Port Darwin (Noord-Australie), 1879 Foto: Paul Foelsche
Voer voor Antropologen “Eetwijzen� schreef een museum-medewerker onder deze foto. En dat had hij goed gezien. Deze vrouwen zitten niet zomaar een hapje te eten, ze voeren een toneelstukje op. Ze laten zien hoe in Japan het eten van noedels in zijn werk gaat. Dat is voer voor antropologen. De vrouwen zitten op tatami matten achter gestapelde bentoboxen met noedels. Ze hebben hun porseleinen kommetjes gevuld. Met eetstokjes brengen ze de noedels naar de mond. Daarbij zijn volgens deze enscenering verschillende houdingen mogelijk: het hoofd schuin, naar achteren of naar voren gebogen. De stokjes hebben ze in de rechterhand, zoals het hoort. En nu we het er toch over hebben: het is onbeleefd om met eetstokjes te wijzen, te trommelen of rechtop in het eten te planten. En je moet nooit je neus snuiten in het bijzijn van Japanners. Daar walgen ze van. Jammer dat er geen geluid is bij de foto. Dan zouden we misschien kunnen horen dat de dames slurpen. Hoe harder je slurpt, des te nadrukkelijker laat je merken dat je het lekker vindt. Een goed ramen (noedel)-restaurant herken je aan luid geslurp van Japanners. De originele zwart-wit afdruk is met de hand ingekleurd. Door de subtiele manier waarop dat gedaan is denken we dat de foto afkomstig is uit de studio van Kusakabe Kimbei in Yokohama.
Noedels etende vrouwen Japan, ca. 1880 Foto: Studio Kusakabe Kimbei (toegeschreven) J
Zoekplaatje Hoeveel kinderen heeft de fotograaf de boom in gejaagd? Hoe langer je kijkt, des te meer er tevoorschijn komen. Het zijn er tenminste elf. Deze boom stond aan de rand van de stad Algiers, in de botanische tuin die de Fransen in 1832 aanlegden. In deze Jardin d’Essai plantten zij een grote variatie aan inheemse en exotische bomen. Sommige exoten deden het zo goed dat ze inmiddels inheems zijn geworden. Fotograaf P. Famin schreef onder de foto Etude de frênes, oftewel ‘studie van een es’. Schilders maken studies, maar fotografen doen dat meestal niet. Misschien wilde hij met de titel benadrukken dat dit niet zomaar een foto van een boom is, maar een kunstwerk. Maar tegen zo’n boom van een foto kan toch geen kunstwerk op? De botanische tuin van Algiers is nog steeds een bezienswaardigheid die in alle reisgidsen vermeld staat. Misschien staat de boom er nog. Of zijn broer op de achtergrond, die sprekend op hem lijkt.
Studie van een es. Algiers, ca. 1880 Foto: P. Famin & Cie
Inboorling Dit fotootje, formaat visitekaartje, is bruin en zit vol met vlekken. Het is slordig afgeknipt en geplakt op een smoezelig kartonnetje. De man zelf verdient ook geen schoonheidsprijs. Ondanks zijn wilde haren, blote bast, halsband en speer ziet hij er allesbehalve stoer uit. Zijn witte lichaam met puntbuik en afhangend schaamlapje helpen ook niet echt. Zijn haar is met blauwe inkt bijgekrast om het wat donkerder te laten lijken. Het is gewoon een viezige man op een vies kartonnetje. Volgens de titel van de foto gaat het hier om een inwoner van een niet nader genoemd eiland in OceaniĂŤ. Hij kan daar natuurlijk best rondgelopen hebben, maar inheems is hij echt niet. Hij poseert bij een bergje stro voor een geschilderde achtergrond die een beetje scheef hangt. Een passender exotisch decor was blijkbaar niet voorhanden. Dit moet een grap zijn. Of gewoon oplichterij. Waarom is de foto in 1882 in de museumcollectie opgenomen? Het museum is er gewoon ingetuind. Dat maakt hem zo bijzonder. De inboorling bevindt zich in het atelier van de gebroeders GhĂŠmar in Brussel, ver weg van ieder exotisch eiland. Hoe sterk kon het vertrouwen in de waarheid van de fotografie soms zijn....
‘Inwoner van een eiland in Oceanie’ Foto: Ghemar Frères, Brussel 1882
Draden Het is 23 november 1904 als de Nederlandse arts in opleiding G.M.Versteeg vanuit zijn hotelkamer deze opname maakt. Hij is in Paramaribo aan het bijkomen van een maandenlange en enerverende expeditie naar het stroombekken van de Tapanahoni-rivier in Zuid-Suriname. Versteegs kamer kijkt uit op de Malebatrumstraat en de eigenaresse van het hotel heet volgens zijn aantekeningen mevrouw Smits. Wat wilde de fotograaf hier vastleggen? De twee vrouwen in creoolse klederdracht, de kotomisi, staan onbeweeglijk en daarom haarscherp op de foto en lijken te poseren voor de fotograaf. Datzelfde geldt voor de man in smetteloos wit kostuum en tropenhelm die op zijn wandelstok leunt. Er lopen strepen dwars door het beeld. Het lijken krassen op de foto, maar bij nader inzien zijn het draden die vast zitten aan de mast links op de voorgrond. Maar wat voor draden? Electriciteitsdraden kunnen het niet zijn, omdat de eerste electriciteitscentrale van Suriname in 1932 in werking werd gesteld. Telefoondraden dan? ‘s Lands Telefoonwezen dateert uit 1907. Dan moet het telegraafbedrading zijn, de oervorm van electrische telecommunicatie.
Malebatrumstraat Paramaribo, 23 november 1904 Foto: G.Versteeg.
Monnikenwerk Deze man van de Ama-Swazi stam zal vreemd opgekeken hebben toen een groep Duitse Trappisten in 1882 vanuit het niets neerstreek op zijn geboortegrond in Zuid-Afrika. Hij zag hoe de monniken in een paar jaar tijd een kloostercomplex bouwden, compleet met huizen, een hospitaal en werkplaatsen, waaronder een fotostudio en een drukkerij. Ze noemden hun nederzetting Mariannhill, een samenvoeging van de voornamen Maria en Anna, de moeder en grootmoeder van Jezus. De monniken maakten uitgebreid studie van de bewoners van het gebied. Fotografie speelde daarbij een belangrijke rol. In hun studio maakten ze opnamen van kleding en voorwerpen. De mensen zelf fotografeerden ze het liefst op locatie, zoals deze man met zijn spectaculaire verentooi en een pijp die er wel heel Duits uitziet. In 1899 kocht het museum Volkenkunde 156 foto’s van deze Trappisten in Natal. In het jaarverslag van het museum staat de serie beschreven als ‘van groot belang voor de etnografie’.
Man met verentooi. Natal, Zuid-Afrika ca. 1890 Foto: Photographisches Atelier Mariannhill
ss Oceana 1891-1918 De ss Oceana worstelt met de uitlopers van een orkaan in de Grote Oceaan. Aan boord fotograaf dr. Hans Hallier, Duits botanist in Nederlandse dienst bij ‘s Lands Plantentuin Buitenzorg te Java. Het schip, gebouwd in 1891 in Glasgow, is eigendom van het Duitse Jaluit Gesellschaft, een firma die het transport verzorgt van passagiers en goederen in dit uitgestrekte eilandengebied. Hallier maakte deze virtuose opname op 3 november 1903, op volle zee, ergens tussen het eiland Yap en de Filipijnen. Een man klampt zich vast aan de rand van het voordek, terwijl een collega zich met een emmer naar het vooronder spoedt. Het schip heeft de haven van Manilla veilig bereikt. Het was een van zijn laatste reizen onder Duitse vlag. Kort daarna werd de ss Oceana doorverkocht aan een Australische maatschappij en vervangen door de modernere Germania. In zijn laatste levensjaren is het schip Japans bezit als Kyoyei Maru nr. 3. Het einde is dramatisch. In 1918 vliegt het schip in de haven van Kobe, beladen met benzine, in brand.
ss Oceana, 3 november 1903 Foto: H. Hallier
Designbril Wat lacht deze Chinees ons vriendelijk toe. En wat een prachtige bril. Hij heeft zijn tafel met calligrafeer-benodigdheden op straat uitgeklapt in afwachting van klanten. Hij is een waarzegger die kan vertellen over de goede en slechte voortekens in hun leven. Waarzeggers en andere straatventers bevolkten eeuwenlang de straten van Beijing. In de hutongs, de dichtbevolkte wijken van de stad, verkochten zij voedsel, drank en nuttige artikelen, repareerden van alles en nog wat, knipten en vlochten haren of voorspelden de toekomst. Sommigen – de tanfan - hadden een vaste kraam, anderen – de xiaofan – hadden een mobiele kraam. Het straatleven van Beijing was een favoriet onderwerp van fotograaf C. Lemunyon. Over hem weten we alleen dat hij in 1902 een fotostudio opende in Hong Kong. Jaren later geeft hij een pakket met 60 foto’s aan een vriend mee. Een aantal van de foto’s is met de hand ingekleurd. Het pakket belandt in het Rijkmuseum voor Volkenkunde, maar wanneer en via wie weten we niet. De foto’s van de straatventers zijn bewaard gebleven, maar de hutongs bestaan niet meer. Die werden opgeruimd om plaats te maken voor de nieuwbouw voor de Olympische Spelen van 2008.
Waarzegger Beijing ca. 1910 Foto: C.Lemunyon
Zwart Wit
Deze drie zusjes poseren in de studio van Frank Wendt in New York. Ze werkten bij Pawnee Bill’s Historical West Indian Museum and Encampment Show die aan het eind van de 19de eeuw een toernee maakte door Europa, met spectaculaire gevechten tussen Sioux-indianen en cowboys in het hoofdprogramma. Op 5 september 1894 stond Pawnee Bill’s circus opgesteld aan de Spoorsingel in Rotterdam. Niet alleen het grote publiek stroomde toe, wetenschappers waren minstens zo nieuwsgierig. De shows waren voor hun een uitgelezen kans om exotische volken met eigen ogen te bestuderen. Zo hoopten zij meer inzicht te krijgen in verschillende stadia van de menselijke evolutie. Zij zagen primitieve volken als verre voorouders van het eigen ras, de blanke Europese of Kaukasische mens, dat ze zelf bovenaan de menselijke beschavingsladder hadden geplaatst. De kleur van huid, haren en ogen, de schedelomvang en lichaamsbouw werden beschouwd als de basiskenmerken op grond waarvan de mensheid in een hierarchisch systeem van rassen en typen ingedeeld kon worden. Hoe blanker, hoe beschaafder en indianen stonden een treetje hoger dan negers. In die gedachtenwereld waren de drie zusjes op deze foto extra interessant. Moeder was een negerin en vader een Siouxindiaan. Hadden ze daarom een deels zwarte en deels blanke huid? Verkeerden zij in een tussenstadium van primitief zwart naar beschaafd blank? Nu weten we dat ze leden aan piebaldisme, een onschuldige, erfelijke aandoening die zowel bij blanken als bij zwarten voorkomt, waarbij het ontbreken van pigmentcellen de witte vlekken op de huid veroorzaakt. En vaak ook een witte pluk haar midden op het hoofd. Voormalig minister van Landbouw Gerda Verburg heeft ook zo’n interessante pluk wit haar, precies op de goede plek, maar misschien laat ze dat wel bij de kapper doen.
Halfbloednegerinnen New York ca. 1890 Foto: Frank Wendt
Na afloop van de voorstelling konden de bezoekers deze foto aanschaffen. Opvallend is de zorgvuldige compositie. De gevlekte wikkelrokjes, zwarte maillots en hemdjes accentueren de pigmentafwijking, en in de consequente, symmetrische opstelling vormen de schouders van het meisje in spagaatzit een perfect horizontale lijn met de bovenbenen van haar zusjes. In de loop der jaren hebben zich nieuwe vlekken in het inmiddels ook vergeelde beeld genesteld. Maar dat heet achteruitgang.
Afscheid ?
Grafsteen te Tehir-Chan-Shura. Dagestan ca. 1900 Fotograaf onbekend
Bol Zeil Met een groot gevoel voor schoonheid en een fabelachtige techniek fotografeerde Onnes Kurkdjian in de Indische archipel. Deze foto is gemaakt aan de kust van het eiland Madura. Het is midden op de dag. Een slordig geschoren geit probeert een beetje schaduw te vangen van een mand. Vissers kijken naar de verrichtingen van de fotograaf. De blikvanger van de foto is het zeil van hun boot. Het staat bol, maar toch ligt de boot stil. Is het zeil op verzoek van de fotograaf opgetuigd? Fotograaf Onnes Kurdjian was een Armeniër. Hij volgde zijn kunstopleiding in Tbilisi, de hoofdstad van Georgië, en na omzwervingen door de Kaukasus en Europa vestigde hij zich in 1884 als professioneel fotograaf in Soerabaja op Oost-Java. De zaken liepen goed en na zijn dood in 1903 bleef zijn atelier tot 1935 onder zijn naam voortbestaan. De foto’s van Atelier Kurkdjian zijn op grote schaal verspreid in Nederland. Ze zijn daarom bepalend geweest voor het beeld dat de Nederlanders zich vormden van hun kolonie in de Oost.
Madura, ca. 1900. Foto: Atelier Kurkdjian
Eenvoud Dit is een jonge derwisj, herkenbaar aan zijn lange haar, eenvoudige kleren, een vilten muts en een bijl. Rondtrekkende derwisjen waren een normaal verschijnsel in 19de eeuws Perzie. Ze kozen voor een ascetisch bestaan, zonder vaste woon-of verblijfplaats en leefden van de bedelstaf.Vanwege hun onafhankelijke interpretatie van de Koran worden derwisjen in het huidige islamitische Iran niet meer geduld. De Turkse Mevlevi-derwisjen daarentegen, zijn geliefd en wereldberoemd met hun urenlange, meditatieve, rondwervelende dans in sierlijke, witte gewaden en hoge vilten hoeden. Het portret van deze Perzische derwisj is rond 1890 gemaakt door Antoine Sevruguin. Hij werd geboren in Teheran als zoon van Russisch-Armeense ouders en groeide op in Georgië. In 1870 opende hij als eerste in de Iraanse geschiedenis een professionele fotostudio in Teheran. In 1908 ging een deel van zijn archief in vlammen op en 17 jaar later werden bijna alle resterende foto’s in beslag genomen. Sjah Reza wilde Iran moderniseren naar Europees model en het vernietigen van foto’s van traditionele Iraanse cultuur maakte daar deel van uit. Van de ruim 7000 glasnegatieven die Sevruguin maakte is ongeveer een tiende deel bewaard gebleven. In 1901 had het museum in Leiden een aantal foto’s van Sevruguin in bruikleen. Voor ze teruggegeven moesten worden aan de eigenaar, maakte een museummedewerker opnamen van de foto’s op glasnegatief. Zodoende is een aantal van de verloren gegane beelden toch bewaard gebleven. Deze foto hoort daar bij. Op de afdruk is te zien hoe de medewerker de originele foto met spelden op een karton heeft vastgeprikt.
Derwisj ,Teheran ca. 1890 Foto: Antoine Sevruguin (1840 – 1933)
Standbeelden Hoe fotografeer je een hinderlaag? Dan moet de fotograaf zichzelf net zo goed verbergen als zijn onderwerp, maar met een grote camera op statief is dat niet mogelijk. In opdracht van het Duitse handelsbedrijf Godeffroy reisde Richard Parkinson in 1876 naar Oceanië, onder andere voor het aankopen van land. Jarenlang zwierf hij door de uitgestrekte archipel en zo raakte hij vertrouwd met verschillende inheemse culturen. Voor veel eilandbewoners was hij de eerste blanke die ze zagen. Parkinson verzamelde etnografische voorwerpen, bestudeerde de talen en maakte foto’s zoals deze. Misschien had hij het liefst snap-shots gemaakt, om de mensen en hun bezigheden zo realistisch mogelijk te kunnen weergeven. Maar door de noodzakelijke lange sluitertijden was het technisch nog niet mogelijk om bewegende onderwerpen scherp op de foto te krijgen. Parkinson loste dit op door de mensen op locatie als levende standbeelden te laten acteren voor zijn camera. Met deze foto laat hij zien hoe drie mannen van het eiland Buka een hinderlaag opzetten. Nu doet de foto gestyleerd en ongeloofwaardig aan, maar rond 1900 keek men anders naar foto’s. Het waarheidsgehalte van het relatief jonge medium werd hoog ingeschat. Daarom was bijna iedere foto interessant voor antropologen, waarvan de overgrote meerderheid de verre reis naar de andere kant van de wereld niet kon of durfde te maken. Het eiland Buka meet 40 x 10 km en maakt deel uit van de Solomons eilanden, een groep van ongeveer 1000 eilanden ten oosten van Papua New Guinea. Het laaggebergte langs de westkust van Buka is genoemd naar de fotograaf van deze foto.
‘Buka krijgers in hinderlaag’. Salomonseilanden, ca. 1905. Foto: Richard Parkinson (1844 –1909)
Vlecht Straatkappers waren eeuwenlang een vertrouwd verschijnsel in de hutongs, de dichtbevolkte wijken van Beijing. Chinese mannen lieten een deel van hun voorhoofd en nek glad scheren. Het haar midden op het hoofd lieten ze groeien en droegen ze in een vlecht. De kapper en de lachende jongen hebben hun vlecht om hun hoofd gebonden. Uit deze haardracht kunnen we opmaken dat de foto v贸贸r 1911 gemaakt is. Toen was de mannenvlecht het symbool voor de verbondenheid met de keizerlijke Qing dynastie. Na de revolutie van 1911 knipten de mannen hun vlecht massaal af. De foto van deze straatkapper is bewaard gebleven, maar de hutongs moesten plaatsmaken voor de nieuwbouw van de Olympische Spelen in 2008.
Straatkapper, Beijing ca. 1905 Foto: C. Lemunyon
Blikvanger Deze jonge Papoea heeft de bril opgezet van professor J.C. Anceaux, onderzoeker van exotische talen en deelnemer aan een van de laatste grote expedities van het Koninklijke Nederlandse Aardrijkskundig Genootschap naar de binnenlanden van Nieuw-Guinea. Het doel van de expeditie was het verkennen en onderzoeken van het gebied rondom het Sterrengebergte, een witte plek op de toenmalige koloniale kaart. Dat was in 1959, twee jaar voordat Nederland onder internationale druk haar laatste koloniale gebied in de Oost prijs moest geven. Nederlandsch Nieuw-Guinea werd toen tegen de zin van de Papoea’s een provincie van het inmiddels onafhankelijke IndonesiÍ.
De Bril van Anceaux! Nederlandsch Nieuw-Guinea, 1959 Foto: L.D. Brongersma
Kerk en Struik De fotograaf schreef onder deze foto: “...de stalen kerk San Sebastian, gezien vanaf de Calle Iris. Rechts een bamboestruik...” Blijkbaar wilde dr. Hans Hallier, Duist botanist in Nederlandse dienst, een foto maken van de kerk en de bamboestruik. Op het moment dat hij de foto neemt, rent er een paard en wagen door zijn beeld. Iedereen die wel eens fotografeert herkent dit verschijnsel en maakt dan een nieuwe foto. Zo niet dr. Hallier. Gelukkig maar, want zonder het langs snellende rijtuig zou ze niet opgemerkt zijn. Hallier maakte deze artistieke foto in 1904 in Manilla, het eindpunt van zijn botanische expeditie door de Pacific. De San Sebastian basiliek, volgens plan haarscherp op de achtergrond, is op dat moment 13 jaar oud. Een respectabele leeftijd, omdat drie van zijn voorgangers kort achter elkaar door aardbevingen met de grond gelijk waren gemaakt. Het roomse kerkbestuur in Manilla gaf de Spaanse architect Genaro Palacios de opdracht om een nieuwe, aardbevingbestendige kerk te ontwerpen. Het werd deze neo-gotische staalconstructie, geprefabriceerd in België en geïnspireerd op de kathedraal van Burgos. De kerk heeft tot op heden alle aardbevingen doorstaan, maar heeft nu last van roest.
Manilla, 1904 Foto: H. Hallier
Verzet Na de dood van de beroemde Cochise in 1876 volgde zijn zoon Naiche hem op als leider van de Chiricahua-Apachen. Hun leven stond in het teken van verzet tegen de Amerikaanse overheid, die alle indianen in reservaten wilde onderbrengen. In 1872 had de oude Cochise de strijd opgegeven en een verdrag getekend waarin hij zich neerlegde bij de wensen van de overheid. Na zijn dood zette zijn zoon Naiche de onafhankelijkheidsstrijd voort. Deze foto van Naiche (ook bekend als Naichez of Nachez) is gemaakt in 1884 in de studio van Benjamin Wittick, een fotograaf die vele opnamen maakte van indianen. Naiche is hier rond de 30 jaar oud en woont tijdelijk en tegen zijn zin in een reservaat. De mengeling van Anglo-Amerikaanse en Indiaanse kleding en het geweer op zijn schoot tekenen de overgangssituatie waarin de Apachen zich op dat moment bevonden. In 1886 moest ook hij zijn verzet opgeven. De laatste 8 jaar van zijn leven sleet Naiche in een reservaat in zijn geboortestreek New Mexico, waar hij in 1921 overleed aan de gevolgen van griep.
Apache chief ‘Nai-chi-ti’ of Naiche. Zoon van Cochise Foto: Ben Wittick, 1884
Contemplatie Een in het wit geklede vrouw op de begraafplaats van Bouzaréah, eens een aangenaam dorpje in de heuvels buiten Algiers, nu een chique buitenwijk van de Algerijnse hoofdstad. Ze zit bij een ‘marabout’. Gewoonlijk wordt hiermee een islamitische heilige aangeduid, maar in deze context slaat het op de graftombe van een heilige. Zo’n tombe was al in pre-islamitische tijden een gewijde plek die men bezocht voor contemplatie en gebed.
‘Marabout de Bouzaréah, étude’. Algerije, ca. 1880 Foto: P. Famin & Cie
Mok Thee Op 17 oktober 1904 schrijft arts in opleiding G.M.Versteeg in zijn fotoverslag van de vierde onderzoekstocht naar het stroombekken van de Tapanahoni rivier in Suriname: “In de meer onbewoonde streken moest een kamp gemaakt worden. (...) Wij gingen gewapend met onzen houwer aan wal en bepaalden de plaats voor de hangmatten en de tafel (...) Eerst werd het dekzeil met twee touwen tusschen twee boomen bevestigd en door eenige zijlijntjes dakvormig uitgespannen. Daarna werd aan dezelfde hoofdboomen de hangmat vastgebonden en het muskietennet met eenige touwtjes aan het dekzeil opgehangen. Zoo hing de hangmat geheel los van het muskietennet...Vervolgens werd de veldtafel opgezet en de lamp eene plaats gegeven en een half uur, na het aan wal gaan, was het kamp geheel ingericht en genooten wij eene grote mok thee, die de bedrijvige kok dan reeds gereed had.�
Kamp 52 langs de Boven-Tapanahoni. Suriname, 1904 Foto: G.M.Versteeg (1876-1943)
Hollandabad Tenminste tachtig Arabische vissers en schippers poseren hier voor fotograaf en ondernemer Albert Hotz op het eiland Kharg in de Perzische Golf, 25 kilometer uit de Iraanse kust. Hotz maakt in 1890 een rondreis door Perzie en de Kaukasus. Tijdens zijn verblijf op Kharg verbleef was de Perzische overheid bezig met de restauratie van de oude VOC nederzetting Hollandabad. Resident Baron Von Inn-und Kniphausen had het ford in 1753 laten bouwen. In de jaren daarna werd het geplunderd door Arabieren, bezet door de Engelsen en vervolgens weer verlaten. In de jaren ‘60 was Kharg de grootste offshore terminal voor ruwe olie ter wereld, maar in 1986 werd het tijdens de oorlog tussen Irak en Iran door bombardementen verwoest.
Kharg, 1890 Foto: Albert Hotz
Kosmopolieten Deze twee onberispelijk geklede heren zijn de Chinese diplomaat dr. Alfred Sao-ke Sze en zijn zoon Szeming Sze. De foto is afkomstig uit de nalatenschap van prof. dr. J.J.L. Duyvendak, die in de eerste roerige jaren van de Chinese Republiek als tolk werkte voor de Nederlandse ambassade in Peking. Terug in Nederland werd Duyvendak de drijvende kracht achter het Sinologisch Instituut van de Universiteit Leiden, waar hij vanaf 1930 tot zijn dood in 1954 hoogleraar Chinese taal- en letterkunde was. Waarschijnlijk hebben de paden van Duyvendak en de 12 jaar oudere Alfred Sze elkaar in China gekruist. Sze studeerde als eerste Chinees in 1901 af aan de Amerikaanse Cornell Universiteit. Hij keerde terug naar China, werd ambassadeur in Engeland en vervolgens in de Verenigde Staten. Zijn oudste zoon Szeming Sze studeerde scheikunde en geneeskunde in Cambridge, keerde ook terug naar zijn geboorteland en werd net als zijn vader een prominent Chinees diplomaat. Hij was een van de oprichters van de World Health Organization van de Verenigde Naties.
Dr. Alfred Saoko Sze en zijn zoon Szeming Sze. China ca. 1912 Fotograaf: onbekend
Dodenrijk Deze drie mannen uit New Ireland dragen maskers van de Malanggan cultuur. De maskers worden gebruikt bij rituelen en ceremonies ter ere van overleden clanleden. De vormen en motieven van de maskers verbeelden de wereld van de doden en mythische figuren. De Franse surrealist André Breton liet zich inspireren door de beeldtaal van de virtuose Malanggan houtsnijkunst en legde er een verzameling van aan. Ook vrijwel alle Europese volkenkundige musea hebben maskers, friezen en sculpuren uit New Ireland in hun collectie. Op de vrije markt brengen ze inmiddels tienduizenden euro’s op. In de periode waarin deze foto werd gemaakt, rond 1910, maakte New Ireland deel uit van de Duitse Bismack Archipel en heette het NeuMecklenburg. De Duitse marine-arts en antropoloog prof. dr. Augustin Krämer deed in deze periode onderzoek naar de cultuur van de eilandbewoners en publiceerde de eerste diepgravende studie met daarin een groot aantal foto’s, onder de titel: Die Malanggane von Tombara. Na de Eerste Wereldoolog raakte Duitsland al zijn koloniale bezittingen in de Pacific kwijt. New Ireland is nu de meest noordoostelijke provincie van het onafhankelijke Papua New Guinea.
‘Maskerdansers uit Neu-Mecklenburg’ , Nieuw-Ierland ca. 1910 Foto: Richard Parkinson (toegeschreven)
Haar Rond 1900 vestigde Nederland de eerste bestuurspost in het Zuidwesten van Nieuw-Guinea. Het gebied werd bewoond door de Marind Anim, een Papoea stam die in de verre omtrek berucht was vanwege koppensnellerij en uitbundig sexueel gedrag. De Marind hadden de gewoonte om het hoofd van een vijand te snellen om een naam voor een pasgeboren baby te bemachtigen. De naam van de dode werd overgedragen op het kind. Om die reden heetten nogal wat kinderen “Moeder help me” of “Ik ga dood”. Deze laatste woorden van het slachtoffer werden door de sneller opgevat als zijn naam. Mede dankzij de missionarissen van het Heilig Hart die zich tussen de Marind gevestigd hadden, kwam er een einde aan de koppensnellerij. De Marind legden zich bij het verbod neer en werden katholiek in ruil voor medische verzorging en exotische goederen. Op hun beurt vonden de Marind Anim dat de missionarissen er nogal onverzorgd uitzagen, vooral hun kapsels. Wie de spectaculaire haardracht van dit meisje ziet begrijpt waarom. En wie nog beter kijkt ziet ook dat er lang geleden flink gerommeld is met de foto. Het meisje is een beetje slordig uitgeknipt en voor een nieuwe achtergrond gezet. Geen fraai geschilderd en ingekleurd decor zoals bij de foto ernaast, maar een neutraal vlak om de wetenschap te dienen. Noem het een onbekommerde omgang met een foto om de essentie - de haardracht van het meisje - beter uit te laten komen in een wetenschappelijke publicatie. De dader heeft zijn sporen duidelijk nagelaten. Nu zou het meisje, zonder dat er ooit een haan naar kraaide, op pixelniveau uit haar eigen omgeving weggepoetst zijn. Dankzij de digitale vooruitgang. Meisje van de Marind Anim, Zuidwest Nieuw-Guinea, ca 1900 Fotograaf: onbekend
Duivelswagen De Nederlandse eigenaar van de suikerfabriek Sewoe Galoer bij Djokjakarta schafte zich twee cadillacs aan. Hier rijdt een van de auto’s, versierd met klimop in een optocht, waarschijnlijk vooraan, getuige het nummer 1. De inlandse toeschouwers staan rijendik opgesteld langs de kant van de weg om de krèta sètan, oftewel de ‘duivelswagen’, te zien. Beide auto’s waren geimportreerd uit Engeland. het stuur zit aan de linkerkant met daarachter een vrouw, die samen met de rest van het in smetteloos wit geklede gezelschap vooral een zelfbewust oog heeft voor de fotograaf: Cosmus von Bornemann, administrateur van de suikerfabriek.
Cadillac. Java ca. 1906 Foto: Cosmus van Bornemann
Hype Tussen 1870 en 1940 trokken in Eoropa rondreizende Völkerschauen (mensenshows) een miljoenenpubliek. In circussen, theaters en dierentuinen kon het publiek zich vergapen aan exotische volken uit alle hoeken van de wereld. Tot de eerste wereldoorlog speelde het directe contact tussen antropologen en de door hun bestudeerde volken zich voornamelijk in deze context af. Carl Hagenbeck, eigenaar van een dierentuin in Hamburg en organisator van vele rondreizende mensenshows, kon vele volken in laten varen, mede dankzij de bemiddeling van museumconservatoren en onderzoekers, die pal stonden voor het wetenschappelijke belang van de onderneming. Op deze foto poseert de voltallige Ashantigroep, die in 1896 enkele maanden in zelfgebouwde hutten in de Weense dierentuin bivakkeerde. Het publiek kon het dorp bezoeken en kijken naar hun spectaculaire dansen en gevechten. De optredens veroorzaakten een ware Ashanti - hype. Ook schilders en schrijvers lieten zich graag inspireren door de ‘natuurvolken’. Peter Altenberg, een centrale figuur in de kunstscene van het Weense fin de siècle schreef het prozagedicht Ashantee nadat hij een middag lang verbleven had tussen het ‘natuurvolk’ in het Ashantidorp. Nah-Badûh, een van de vrouwen die zich over hem ontfermd had, maakte zo’n grote indruk op hem, dat hij nauwelijks afscheid van haar kon nemen.
Ashanti , Wiener Tiergarten, 1896 Foto: O. Schneider
Man en Paard Een rokende Bromo vulkaan na de uitbarsting van 1915. De vulkaan maakt deel uit van het Tenggermassief op Oost-Java. Het maanlandschap is in werkelijkheid een uitgestrekte zandzee. De foto is afkomstig uit het Atelier Kurkdjian en gemaakt door de Britse fotograaf George Lewis die van 1896 tot 1916 voor het atelier werkte.
Bromo vulkaan. Java, 1915 Foto: George Lewis/ Atelier Kurkdjian
‘Begraafplaats der Araucanen aan de Rio Quepe,’ Chili, 1900 Foto: Obder W. Heffer (1860 - 1945)
Voorouders Deze ‘Araucaniër’ staat in een nquillatun, een heilig veld met sculpturen die de spirituele wereld van zijn voorouders en mythische figuren representeren. Vanaf de komst van de Spanjaarden in 1550 tot ver in de 19de eeuw waren deze Mapucheindianen - zoals ze tegenwoordig genoemd worden - de leiders van het verzet tegen de koloniale overheersing in Centraal Chili. Nu zijn ze de enige Indiaanse bevolkingsgroep in Chili die de eigen taal en cultuur heeft weten te behouden. De foto is gemaakt door de Canadese fotograaf Obder Heffer. Hij vestigde zich in 1886 in Santiago de Chile en bracht als een van de eersten de traditionele Araucaanse cultuur in beeld.
Lichtgewicht Een Japanse straatventer. Het trekken van de kar, vol geladen met huishoudelijke artikelen, kost hem weinig moeite. Ze wegen niet zoveel.
Straatventer, Japan ca. 1900 Fotograaf onbekend
Lama’s Dit is waarschijnlijk de eerste foto die ooit werd gemaakt van dit paleis in Centraal Tibet. In 1900/1901 bezocht Ovshe Norzunov, een boeddhistische Rus van Kalmukse afkomst, in het geheim de heilige stad Lhasa, die niet toegankelijk was voor buitenlanders. In diezelfde periode verbleef heel toevallig nog een andere Rus, de lamaïst Gombozhab Tsybikov, in de omgeving van de verboden stad. Samen maakten zij 200 foto’s van de paleizen, kloosters en andere boeddhistische heiligdommen in Centraal Tibet. Het Keizerlijk Russisch Aardrijkskundig Genootschap stelde een aantal albums samen met daarin een selectie afdrukken van de foto’s. In 1904 ontving het Rijksmuseum voor Volkenkunde een van deze albums ten geschenke van de Russische overheid.
Gadan-Kasar, Centraal Tibet, 1900/1901 Foto: Ovshe Norzunov
Bolhoeden en Jurken Op de kruising van Brisbane Street en George Street in de Tasmaanse stad Launceton wemelt het van de bolhoeden en Engelse dames in Victoriaanse jurken. Er is geen Tasmaan te bekennen in deze nieuwe, door en door Europees uitziende stad. De foto is afkomstig uit een album dat de koninklijke familie in haar bezit kreeg en vervolgens schonk aan het Rijksmuseum voor Volkenkunde. In het album staan ook een aantal portretfoto’s van de allerlaatste, inheemse Tasmaanse Aborigenes.
Launceton, Tasmanie ca. 1890 Foto: J.W. Beattie
Poort In 1902, kort na de Chinese Bokseropstand, werd Jonkheer mr. dr. A.C. van Citters aangesteld als Nederlandse gezant te Peking. Tijdens zijn gezantschap tot en met 1907 legde hij een groot aantal monumenten vast op glasnegatief. Dit is een foto van de toegangspoort tot de graven van de keizers van de Ming dynastie (1368 - 1644). In een vallei van 40 km2 en 45 kilometer ten Noordwesten van Beijing liggen 13 van de 16 keizers begraven met hun echtgenotes en concubines. Op de foto poseren twee Europese heren, medereizigers van Van Citters, terwijl een andere man met hoed en twee begeleiders zich minder prominent vertonen. Het zijn de nadagen van de laatste keizerlijke Qing-dynastie, die op dat moment al ruim een eeuw in verval is. Dat is te zien aan de slechte staat waarin veel van de monumenten die Van Citters fotografeerde verkeerden. De 29 meter brede en 14 meter hoge toegangspoort uit 1540 met sculpuren van leeuwen en decoraties van draken en lotusbloemen lijkt die dans ontsprongen te zijn.
Hoofdpoort van de Ming-graftombes bij Beijing ca. 1905 Foto: Jhr. A.J. van Citters
Snelbouw Zo bouw je een huis in 1894 in Natal, Zuid-Afrika. Misschien kunnen de man en zijn vrouw er de komende nacht al slapen. De vrouw is er even bij gaan zitten en kijkt naar de fotograaf in bruine monnikspij die met een grote houten camera op statief in de weer is. Hij is een zwijgzame Trappist uit het nabij gelegen kloostercomplex Mariannhill. De bouw van zijn bakstenen klooster ging ook heel snel. Binnen een paar jaar stond het er, compleet met bijgebouwen en werkplaatsen.
Man en vrouw bij de bouw van hun woning Natal (Zuid-Afrika), 1894 Foto: Photographisches Atelier Mariannhill
Vechtsport Vechtkunstenaars poseren voor Antoine Sevruguin, de pionier van de fotografie in Iran. De Varzesh-e-Pahlevani, oftewel de Sport van de Helden, combineert vechtkunst met rituelen en instrumenten die oude wapens symboliseren, op het ritme van even oude liederen. De oorsprong van deze Perzische gevechtskunst dateert van ver voor de komst van de islam en bereikte een hoogtepunt tijdens de Qajar-dynastie in tweede helft van de 19de eeuw. Deze foto is gemaakt op de binnenplaats van een zurkhaneh, een ‘Huis van de Kracht”, een soort oefenschool of gymnasium in de klassieke betekenis van het woord. Nu bestaan er nog zo’n 500 oefenscholen met enkele tienduizenden Pahlevi, maar hun aantal neemt af. De huidige Iraanse regering is een voorstander van de herwaardering van deze oude sport, die sinds kort op de UNESCO lijst van beschermd ‘immaterieel erfgoed’ staat. Net als de foto van de derwisj op pagina .. is dit een oude reproductie op glasnegatief van een origineel dat zich tijdelijk in het museum bevond.
Vechtkunstenaars, Teheran ca. 1900 Foto: Antoine Sevruguin
Contrast Links een Duitse monnik en rechts een bewoner van Natal in Zuid-Afrika. Het witte lichaam van de monnik is verstopt in een monnikspij en het zwarte lichaam van de Zulu is versierd met sieraden en een bontrok. De monnik haalt vriendelijk lachend de kap van de lens een om een foto te maken. De Zulu poseert gewillig met een paraplu in zijn rechterhand. Voor hem is de paraplu een statussymbool, voor de monnik een hulpmiddel voor de belichting van een donkere huid. Maar de echte fotograaf is onzichtbaar.
Mariannhill, 1894 Foto: Photographisches Atelier Mariannhill