het leven, niets dan het leven
joris van parys
Het leven, niets dan het leven Cyriel Buysse en zijn tijd
Houtekiet Antwerpen / Utrecht
Deze editie draagt de auteur op aan Yo Massa
Š Joris van Parys / Houtekiet / Linkeroever Uitgevers nv 2011 Houtekiet, Katwilgweg 2, b-2050 Antwerpen www.houtekiet.com info@houtekiet.com
Omslag Jan Hendrickx Omslagfoto Edgar Barbaix, Gent (1929) Foto auteur Sara Engels Vormgeving Intertext, Antwerpen Eerste druk (gebonden) oktober 2007 Tweede druk (gebonden) januari 2008 Derde, herziene druk (paperback) juni 2008 Vierde, herziene druk (gebonden) maart 2011 isbn 978 90 8924 166 5 d 2011 4765 17 nur 321 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
inhoud
Voorwoord
7
Deel i nevele - new york - nevele 1 2 3 4 5 6
‘Daar loop ik in mijn kinderschoenen’ (1859-1875) Dorp zonder end (1876-1884) Stappen in de wereld (1885-1887) Sporen van Zola (1888-1893) Niet van Straks (1893-1895) Tussen twee talen (1895-1896)
11 49 77 105 169 207
Deel ii den haag - deurle - den haag 7 8 9 10 11 12 13 14
Belg en Bataaf (1896-1897) Vlaams drama (1898-1903) Vele charmante dingen (1904-1909) Gevierd en verguisd (1910-1911) Dagen in Deurle (1911-1914) Een ander front (1914-1915) Vader en zoon (1915-1916) Haagse Post (1917-1919)
237 255 323 375 411 455 489 525
Deel iii deurle - den haag - deurle 15 16 17 18 19 20
Naoorlog (1919-1921) De nieuwe tijd (1922-1923) Meester Buysse (1924-1928) Zeventig (1929-1930) Nadagen (1931-1932) Hopen op vrede (1932-1933)
Dankwoord Tekstverantwoording Illustratieverantwoording Afkortingen en verkorte titels Bronnen Noten Personenregister
565 593 617 657 701 739 753 755 757 759 761 791 947
voorwoord
H
onderd jaar geleden werd Cyriel Buysse in Vlaanderen verketterd als ‘een veelschrijver die met hoofdzondige bezetenheid een vuilschrijver is’. De hoofdzondigheid bestond er voornamelijk in dat Buysse als eerste, en vele jaren lang als enige in de Vlaamse literatuur omstreeks 1900 de dingen bij hun naam noemde, de feodale verhoudingen op het verpauperde platteland blootlegde en het leven van boeren en buitenmensen beschreef zoals het was, in plaats van het te verpakken in impressionistische woordkunst. Als vrijzinnig en onafhankelijk liberaal met socialistische sympathieën zette Buysse bovendien de landadel en de geldaristocratie te kijk in hun parasietenbestaan. Zijn werk botste met zowat alle taboes in vooroorlogs Vlaanderen. Het werd decennia lang genegeerd, gedenigreerd en gedemoniseerd. Hoewel de groteske scheldkritieken tegen de romans en novellen van Buysse meer zeggen over de mentaliteit van zijn critici dan over de kwaliteit van zijn schrijverschap, bleven ze het beeld van zijn leven en zijn werk vertroebelen. Deze biografie wil de cruciale betekenis van Cyriel Buysse documenteren. Cruciaal voor de herleving van de Vlaamse literatuur na 1890, voor de geestelijke ontvoogding van Vlaanderen en voor het herstel van het evenwicht in de literaire contacten met Nederland. Het werk zelf verdient meer aandacht en waardering dan het ooit heeft gekregen. Niet alleen het drama Het gezin Van Paemel, ook de beste romans en novellen blijven door de trefzekere tekening van karakters en situaties, de kruidige dialogen en de ironie en zelfspot springlevende literatuur. Een aantal kritische bijdragen in Groot Nederland en De Amsterdammer, polemische stukken en oorlogsreportages in De Telegraaf en columns avant la lettre in de Haagsche Post vormen waardevolle tijdsdocumenten. Alleen al omdat Buysse in totaal twee jaar in Amerika verbleef en gedurende vijfendertig jaar
in Den Haag gedomicilieerd was, kreeg hij een ruimere kijk op de wereld dan zijn Vlaamse generatiegenoten en werd hij een bevoorrecht waarnemer van zijn tijd. Van Arm Vlaanderen en de opkomst van het socialisme tot de Eerste Wereldoorlog en zijn naweeën. Van la belle époque tot les années folles. Van de eerste fietsen tot de eerste vliegtuigen. Het verhaal van het leven en het werk van Cyriel Buysse is tegelijk het verhaal van snel veranderende tijden in de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw. Toen hij in 1893 de pas verschenen monografie van Emmanuel de Bom over Henrik Ibsen had gelezen, schreef Buysse: ‘Het enige wat ik er wel meer uitgevorst in wenste, ware het leven van Ibsen zelf. Een nauwkeurige kennis van heel Ibsens levenswijze zou er veel aan bijbrengen om het ontstaan en de ontwikkeling van zijn genie te determineren.’ Een betere verantwoording voor dit boek kan ik niet bedenken.
Joris van Parys juni 2007
deel i Nevele - New York - Nevele 1859-1895
hoofdstuk 1
‘Daar loop ik in mijn kinderschoenen’ 1859-1875
K
an de paardenknecht zijn naam schrijven? – ‘Keunde gij ouë noame zetten?’ vraagt de notaris hem in zijn Oost-Vlaams dialect. ‘Nien ik, meniere; ’k ben nie gelierd,’ bekent Fientje.1 Hij veegt zijn handen af aan zijn broekspijpen en zet ‘met bevende inspanning’ een kruisje voor ontvangst van het legaat waarmee een neef in Amerika hem heeft bedacht. Het begin van het verhaal Het legaat is één van de vele momenten in het werk van Cyriel Buysse waarmee de massale ongeletterdheid van Oost-Vlaanderen in de 19de eeuw te illustreren is.2 Als er in romans van Buysse getrouwd wordt, zoals in Het recht van de sterkste, Het leven van Rozeke van Dalen en De nachtelijke aanranding, is nauwelijks iemand in staat vlot te ‘naamtekenen’ en komt er een verzameling kruisjes onder de akte te staan. In zijn Oost-Vlaams geboortedorp Nevele, in de Leiestreek ten westen van Gent, heeft de jonge Buysse rond 1880 als klerk bij de burgerlijke stand dag in dag uit administratieve formaliteiten af te handelen met dorpsgenoten die net als zijn voorouders van vaderskant ongeletterd zijn. Beroepen in de familie, van vader op zoon: schoenmaker, kleermaker, horlogemaker. Dieper in het verleden mogelijk dagloner bij boeren in de buurt van het stadje Sint-Niklaas, in het noordoosten van de provincie. Wanneer schoenmaker Pierre Buysse3 in maart 1798 – de maand Germinal van het jaar VI in de Franse Republikeinse kalender4 – in het Nevelse gemeentehuis de geboorte van zijn eerste zoon komt aangeven,
12
cyriel buysse
kijkt de door het Franse bewind benoemde ambtenaar, de welvarende lakenhandelaar Emmanuel Comparé, er beslist niet van op dat de vader analfabeet is. ‘Pierre Buysse déclare de ne savoir pas écrire,’5 noteert Comparé onder het document. De ambtenaar noch de schoenmaker zullen lang genoeg leven om de geboorte van hun achterkleinzoon Cyriel mee te maken. – Hun beider achterkleinzoon, want Comparés enige dochter Marie wordt Cyriels grootmoeder van moederskant. Als zij in 1879 overlijdt, is Cyriel twintig. Zijn andere grootouders heeft hij niet of nauwelijks gekend. De grootmoeder van vaderszijde sterft als hij drie is. De beide grootvaders zijn al overleden als hij ter wereld komt. De vader: Louis Buysse,6 geboren in 1830, het jaar van de Belgische onafhankelijkheid. Als adolescent leeft leerling-schoenmaker Louis met de verschrikkingen van de rampjaren waarover boer Dons vertelt in Het leven van Rozeke van Dalen. ‘– De goên tijd, zegt-e gij, antwoordde Dons ernstig, met ogen van verbazing. – De goên tijd! – ’t ’n Was giene goên tijd in de joaren 47-48 as de meinschen van den honger op stroate lagen te stirven!’7 Een jaar na de aardappelplaag van 1845, die in Oost- en West-Vlaanderen 90 procent van de planten heeft vernietigd, wordt de graanoogst door korenbrand gereduceerd tot minder dan de helft van de normale opbrengst.8 Catastrofaal zijn de gevolgen van de opeenvolgende misoogsten. Graan en aardappelen vormen de basisvoeding van de bevolking, en bovendien valt de landbouwcrisis in de decennia waarin duizenden handspinners en -wevers op het Oost-Vlaamse platteland door de opkomst van mechanische spinnerijen en weverijen hun traditionele broodwinning verloren zien gaan. Van de 500 weefgetouwen die Nevele in 1846 telt, staat de helft stil.9 In Gent worden in het voorjaar van 1847 bakkerijen geplunderd. Aan de stadspoorten staan wachten die benden bedelaars moeten tegenhouden. In de buitengemeenten trekken boeren en gendarmen dag en nacht de wacht op om uitgehongerde stakkers weg te houden van de velden. ‘Het is zooverre gekomen,’ schrijft de Oost-Vlaamse provinciegouverneur, ‘dat de ongelukkigen hun voedsel aan het vee betwisten en de scheuten der aardappelplanten uit den grond nemen om ze op te eten.’10 Dat gebeurt ook in Nevele en omstreken. Terwijl boerenzoon ‘Peetje’ Vermeirsch uit Poesele, die in 1846 net als Louis Buysse zestien wordt, met zijn vader ingekuilde beetwortelen aan het ophalen is, komt een kind uit het dorp bedelen om de scheuten mee te mogen nemen. Thuis worden ze door moeder gekookt, en ‘die menschen aten dat gretig,’ zal Peetje zich herinneren.11 Het Gentse krantje De Broedermin meldt dat in de Nevelse Blasiusdriesstraat, in de armoebuurt Den Hul, jacht wordt gemaakt op honden ‘nadat men […] in de gemelde straat van katten niet meer wist te spreken’.12 Onder de grondwerkers die in deze jaren op
nevele - new york - nevele
13
Nevelse bodem het Schipdonkkanaal aan het graven zijn en zich staande houden met rantsoenen roggebrood en pap, breekt een oproer uit, dat ‘gelukkig door de openbare macht spoedig gedempt werd.’13 Natuurlijk is de ellende het grootst in de winters. ‘Helaes! De sneeuw valt,’ schrijft De Broedermin eind 1848, ‘en bedekt door zijn wit lykkleed de hutten en arme schuilplaatsen der ongelukkige Vlamingen; en hoe veel van hen zullen de boomen niet meer zien herbloeyen!’ In Het leven van Rozeke van Dalen vertelt boer Dons dat hij op een ochtend een man en een vrouw achter zijn schuur aantrof in de sneeuw, de man al doodgevroren, de vrouw stervend. Niet meer dan een fait divers is het in die dagen, net als het bericht over de vrouw die ze in SintDenijs-Westrem bij Gent achter herberg Het Lammeken hebben gevonden, met een hark in de hand doodgevroren naast een zak beukenbladeren. Tot overmaat van ramp is de ondervoede bevolking begin 1846 overvallen door de tyfusepidemie die heel Europa teistert en twee jaar lang zal voortwoekeren.14 De tyfus is nauwelijks uitgewoed wanneer eind 1848 een uit Nederland overgewaaide cholera-epidemie uitbreekt, die in de zomer van 1849 duizenden slachtoffers maakt: alleen al in Oost-Vlaanderen 4500, in heel België meer dan 20.000. Terwijl de regering in Brussel zich zorgen maakt over de internationale repercussies van de Parijse Februarirevolutie,15 is het leven op het Vlaamse platteland in 1848 meer dan ooit een kwestie van overleven. In januari worden in Zomergem, ten noorden van Nevele, op één dag elf doden begraven: elf kisten in de kerk, van in het koor tot in het portaal.16 In het kanton Nevele eist de tyfusepidemie 576 doden; in de gemeente loopt het aantal sterfgevallen in 1848 op tot 127. Een van de slachtoffers is de vijfenveertigjarige dorpsdokter Felix Blomme, en misschien is het geen toeval dat Pierre Buysse, de vijfenzeventigjarige overgrootvader van Cyriel en grootvader van Louis, eveneens overlijdt in februari van dat onzalige jaar. Als adolescent van 16, 17, 18 is Louis oud genoeg om voor de rest van zijn dagen de herinnering mee te dragen aan de permanente dreiging van honger, ziekte en dood in het dorp en ervan overtuigd te blijven dat niets in dit wisselvallige bestaan belangrijker is dan een solide broodwinning. Wat hij evenmin zal vergeten: de opschudding over het drama dat zich in de zomer van 1846 voltrekt in zijn eigen straat. Met zijn ouders, grootvader, twee jongere broers en een zusje van zes woont Louis dan nog in nr. 92 van de St.-Jansstraat, de huidige Langemunt. Nr. 78 is het huis van Marie Comparé, die na de dood van haar uit Frankrijk stammende echtgenoot Jacques Fredericq hertrouwd is met Herman Loveling, een Duitser van Noordoost-Nederlandse origine.17 Loveling – oorspronkelijk Löveling en Leveling18 – is in 1828 als jonge landmeter in Vlaanderen ver-
14
cyriel buysse
Prentkaart van Nevele, ca. 1910. De Langemunt, de vroegere Sint-Jansstraat, met rechts op de voorgrond de witte gevel van het geboortehuis van Cyriel Buysse.
zeild, heeft in 1842 de Belgische nationaliteit verworven en is een jaar later al verkozen tot schepen in de Nevelse gemeenteraad. Uit zijn huwelijk met de weduwe Comparé zijn tussen 1832 en 1836 drie dochtertjes geboren, maar in 1846 wonen ook de jongste drie van de zes kinderen Fredericq nog in het ouderlijk huis. In de late ochtend van 21 juli, de nationale feestdag, moet zich als een lopend vuur het nieuws verspreiden dat schepen Loveling dood is. Het ‘schielyk’ overlijden blijkt niet het gevolg van ziekte of ongeval. Wat er is gebeurd vat de Nevelse burgemeester dezelfde dag nog kort samen in een Frans verslag aan de Gentse officier van justitie: schepen Loveling, 39 jaar oud, is die ochtend levenloos aangetroffen, opgeknoopt aan een boom achter in zijn tuin.19 Over de achtergrond van de wanhoopsdaad weet de burgemeester ongetwijfeld meer dan het weinige wat hij in zijn officiële correspondentie vermeldt, maar dat weinige is voldoende om te concluderen dat de zelfmoord van zijn schepen hem niet heeft getroffen als een donderslag uit heldere hemel: ‘il s’adonnait à la boisson à tel point que depuis plusieurs mois il paraissait avoir l’esprit dérangé.’20 Wat was er zo fundamenteel verkeerd gelopen in het leven van Loveling, dat hij hopeloos aan de drank was geraakt? Eén mogelijke verklaring is de omstandigheid dat hij vijftien jaar jonger was dan zijn vrouw en slechts negen jaar ouder dan zijn oudste stiefzoon Louis Fredericq. Het ligt voor de hand dat het voor de
nevele - new york - nevele
15
De Blasiusdriesstraat (ca. 1920), de hoek met de Langemunt en (op de achtergrond) de Zeistraat; in het werk van Buysse vormt deze buurt de beruchte Zijstraat.
dertiger Loveling niet simpel was zich als tweede vader te handhaven in een gezin met leeftijdsverschillen van meer dan twintig jaar tussen de jongste en de oudste kinderen. Bij de oudste Fredericqs vond hij bovendien weinig begrip voor zijn romantisch-idealistische ideeën over een ‘natuurlijke’, op handwerk gerichte opvoeding naar het model van Jean-Jacques Rousseaus Émile ou de l’éducation. De oudste zoon Louis leerde hij het landmetersvak, de twee jaar jongere César stuurde hij bij een schrijnwerker in de leer. Louis en César hadden evenwel andere toekomstplannen. Toen ze meerderjarig werden, eisten de broers hun vaderlijk erfdeel op en gingen in Gent geneeskunde studeren.21 In de memoires van Césars zoon Paul Fredericq zijn de aantekeningen over deze episode te summier om een verband te kunnen leggen tussen de gezinsperikelen en Lovelings neergang van notabel burger tot notoir drinker. Misschien is dat verband onbestaande en is de verklaring te vinden achter een emotionele passus in een brief die zijn jongste dochter Virginie schrijft nadat ze in 1902 Herman Heijermans’ vissersdrama Op hoop van zegen heeft gezien. Na de voorstelling was Virginie ‘letterlijk ziek’, omdat het stuk bij haar de herinnering opriep aan zelf beleefde onheilstijdingen over de zeevarende broers van haar vader. Ze herinnert zich de bezoeken van de twee jonge, levenslustige Duitse ooms en ‘kort daarop’ de vreselijke berichten: het schip van oom Gerhard met man en muis vergaan op de route van
16
cyriel buysse
Newcastle naar Duitsland; oom Claus door een golf ‘weggemaaid’ van het dek van zijn schip.22 Over het bezoek van oom Gerhard heeft Virginie het ook in haar memoires: ‘Mijn vader kwam binnen en de twee broeders, die sinds zovele jaren elkander niet gezien hadden, drukten elkander na een korte, gelijktijdige uitroeping enkel sprakeloos de hand, ze lang en innig vasthoudend met een diepe, wederzijdse blik.’23 Aangezien Virginie in 1846 een kind van tien is, moet het bezoek van de Duitse oom dat ze zich later nog zo levendig herinnert te situeren zijn in de laatste jaren voor de dood van haar vader. Wie weet is Herman Loveling na het verlies van zijn twee broers terechtgekomen in een bodemloze depressie?24 Na de zelfmoord van haar echtgenoot ontvlucht Marie Comparé met haar jongste kinderen het dorp. Vooral voor de jonge zusjes Loveling moet het een verwarrende tijd zijn, al zal de veertienjarige Pauline de omstandigheden en ingrijpende gevolgen van vaders dood veel bewuster beleven dan haar respectievelijk twee en vier jaar jongere zusjes Rosalie en Virginie. In het Nevelse bevolkingsregister wordt Pauline op 28 december 1846 met de vermelding ‘afwezig in de kostschool te Meenen’ uitgeschreven naar Gent, waar het vaderloze gezin wordt opgenomen in het huis van moeders tweede zoon, de jonge arts César Fredericq. Kort voordat César in 1849 trouwt, keert Marie Comparé als weduwe van achtenvijftig met haar oudste dochter terug naar Nevele. Terwijl Rosalie en Virginie nog eens drie jaar in Gent blijven en zich in het intellectuele milieu van de familie Fredericq ontwikkelen tot zelfstandig denkende jonge vrouwen met literaire aspiraties, wordt Pauline definitief ondergedompeld in de benauwend klerikale mentaliteit van haar dorp en in de routine van huiselijke bezigheden. Zeventien is ze, als ze met moeder terugkeert naar Nevele; bijna zevenentwintig als ze trouwt met Louis Buysse, de ondernemende schoenmakerszoon uit haar straat die intussen is gestart met een stijfselfabriekje.25 Een klein jaar later wordt hun eersteling Cyriel geboren: In het Jaer achttien honderd negen en vijftig, den twee en twintigsten der maand September, ten vier ure namiddag, voor ons […] Burgemeester, Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, der Gemeente Nevele […] is verschenen Ludovicus Buysse, oud acht en twintig jaren, ameldonck fabrikant, geboren en woonende te Nevele, wijk Dorp, welke ons heeft vertoond een kind van het mannelijk geslacht, geboren in deze Gemeente, eergisteren, twintigsten September, loopende maand en jaar, ten elf ure voormiddag, van hem deklarant en van Maria Paulina Sophia Loveling,
nevele - new york - nevele
17
oud zevenentwintig jaren, zijne huisvrouw, geboortig van Nevele, en waaraan hij heeft verklaard te willen geven de voornamen van Cyrillus, Gustave, Emile.26 De prioriteiten op het katholieke platteland van de 19de eeuw: gedoopt de 21ste, ‘gedeklareerd’ de 22ste. Uit de doopakte27 blijkt wel dat de overtuigde liberaal Louis Buysse zijn zoon niet heeft laten dopen door de Nevelse pastoor Van de Wiele, maar door pastoor Frans de Vos van de H.-Kerstparochie in Gent, die bevriend is met César Fredericq. ‘Pastoor De Vos genoot een verdiende achting van iedereen’, herinnert Paul Fredericq zich. ‘Hij hield zich buiten en boven den strijd der partijen en werd algemeen geroemd wegens zijne verdraagzaamheid en zijne weldadigheid.’28 De aangifte van de geboorte is evenmin een papieren formaliteit. Overeenkomstig een bepaling uit de napoleontische tijd moet het kind worden ‘vertoond’ aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het geslacht van de pasgeborene formeel vaststelt om te voorkomen dat een jongen als meisje wordt ingeschreven en later ontsnapt aan de conscriptie. Paul Fredericq, de eerste zoon van César, is negen jaar ouder dan zijn Nevelse neef Cyriel – ‘dien ik als kind in zijn wiegje heb zien spartelen’, zegt hij in zijn onuitgegeven memoires.29 Over zichzelf schrijft Paul: ‘Mijn vader vertelde mij dat mijn eerste daad hier op aarde, terwijl men mij aan ’t waschen was, hierin bestond: ik piste eene kaars uit. Daaruit besloten mijn vader en Onkel François Huet dat ik eens een doortrapte jezuïet zou zijn.’30 Wellicht was Cyriels entree in de wereld iets minder spectaculair, maar vader Louis ziet de toekomst beslist niet minder ambitieus dan zijn Gentse familie. De kleine fabrikant heeft grote plannen, en ziet zijn eerstgeboren zoon vanzelfsprekend als zijn toekomstige rechterhand en opvolger. Cyriel is alvast een gezonde boreling, die bestand is tegen de 19de-eeuwse behandeling van zuigelingen. In het hoofdstuk ‘Anthropologie’ van een Dictionnaire géographique de la Flandre Orientale uit 1834 wordt uitgelegd hoe men in Oost-Vlaanderen een pasgeboren kind wast: in lauw water waaraan een hoeveelheid witte wijn is toegevoegd, of in … bier: ‘de la bière bouillie avec du beurre; la dernière méthode est surtout celle des campagnes.’31 Paul Fredericq werd naar eigen zeggen toevertrouwd aan een voedster in Nevele, bij wie hij ‘bijna doodging’.32 In de familie Fredericq-Loveling-Buysse wordt kindersterfte dan ook niet minder gevreesd dan in minder fortuinlijke milieus. Marie Comparé is de enige overlevende uit een gezin van vier kinderen en heeft haar eigen eerste kind uit het huwelijk met Jacques Fredericq al na één jaar verloren. Rijk of arm, overal
18
cyriel buysse
geldt de wet van de natuurlijke selectie, die in 1859 door Charles Darwin aan de wereld wordt geopenbaard in The Origin of Species – de studie waarin het begrip struggle for life wordt geïntroduceerd. In de geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur wordt september 1859 niet herinnerd als de geboortemaand van Cyriel Buysse, maar als de maand waarin Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli, op een zolderkamer in Brussel zijn Max Havelaar schreef. Literatuur in Vlaanderen anno 1859? Driejaarlijkse toneelprijs voor de historische draak Mathias de Beeldstormer van Hippoliet van Peene; vijfjaarlijkse staatsprijs voor Jakob van Artevelde, berijmd ‘episch verhael in acht zangen’ van de pas overleden Prudens van Duyse: ‘En Artevelde spreekt: “O machtig vorst, / Ik zal den stam der Belgen samensnoeren; / Ik zal des noods dien stam ten oorlog voeren; / Die Cesars gier ten stryde dagen dorst.”’33 Haaks op de eindeloze reeks historische drama’s en heldendichten naar Frans model staan de onbeholpen pogingen tot maatschappijkritisch theater van de Brusselse volksmenner Jacob Kats34 en zijn Vlaams Volkstoneel. In De vyanden van het licht bijvoorbeeld – zogenaamd een historisch blijspel – gaat Kats tekeer tegen de ‘dwingelandy der edelen’, de ‘tirannie der roomsche priesters’ en de schaamteloze ontkrachting van de liberale grondwet van 1830 door de politieke klasse. Die wordt ook aangeklaagd in de satirische Petit catéchisme populaire, waaruit Cyriel Buysses grootvader Herman Loveling fragmenten heeft gekopieerd in zijn memoriaal: ‘Waar zijn de ministers? Nergens. En de koning? Op reis. En het Belgisch leger? In de kazerne. En de Grondwet? Een paar artikelen zijn nog te zien, de rest is uitgewist.’35 In het verzet tegen het obscurantisme, dat een karikatuur heeft gemaakt van het gelijkheidsbeginsel,36 de vrijheid van meningsuiting en het recht op onderwijs, zijn er in Vlaanderen naast Kats nog een paar schrijvende rebellen. De jonge Gentse dichter en pamflettist Emiel Moyson bijvoorbeeld, door Julien Kuypers vanwege zijn voortijdige dood de Albrecht Rodenbach van de Vlaamse arbeidersbeweging genoemd, en de liberaal Julius de Geyter, die in 1866 Multatuli introduceert in Vlaanderen en zelf vooral naam zal maken als tekstdichter van het antiklerikale Geuzenlied (1873). ‘Van in de wieg tot aan het graf wordt het ongeletterd volk met fanatismus en spooken gevuld’,37 is een typische uitspraak van De Geyter uit 1859 over een realiteit die Cyriel Buysse bijna veertig jaar later zal inspireren tot de novelle Van Alleynes’ ziel.38 Bij gebrek aan ander en beter vertier wordt het ongeletterde volk massaal aangetrokken door rauwe sensatie zoals de laatste openbare terechtstelling van een moordenaar in Gent in juli 1861, om 5 uur ’s ochtends op de guillotine aan het Spanjaardkasteel.39 Virginie Loveling zal nooit vergeten hoe ze die nacht in Ne-
nevele - new york - nevele
19
vele met Rosalie zat te luisteren naar het buitenvolk dat naar de stad trok om getuige te zijn van het sinistere spektakel: ‘Wij bleven laat op dien nacht, mijn zuster en ik, samen boven zittend in de halve hoogzomerduisternis, met den rug naar het venster toe en hoorden huiverend beneden langs de straat het haastig voetentrappelen der nieuwsgierige dorpsbewoners in verwarde benden naar de stad – drie uren ver – ijlen om zich te vermeien aan het schouwspel van den jammerlijksten menschennood.’40 De prozastukken en de gedichten die in 1859-60 in Antwerpen verschijnen in Het Klaverblad. Tijdschrift voor alle Standen lijken wel een reservoir van de thema’s die Cyriel Buysse zijn leven lang als schrijver bezig zullen houden. De emigratie naar Amerika bijvoorbeeld, door ene Frans Reynders beschreven in het gedicht De uitwijkeling: ‘’k Wil in Amerika den rijkdom gaan najagen / Alleenelijk nog dààr kan men geluk gaan vragen./ Dààr is de maat van ’s werkmans rampen nog niet vol.’ Tien jaar na het begin van de goldrush naar Californië lokken de eerste olieboringen in Pennsylvania opnieuw een massa Europese emigranten naar de Nieuwe Wereld, onder wie een groot aantal uit het verpauperde Vlaanderen. Een van de velen is Eduard Buysse, de tweeëntwintigjarige zoon van een broer van Cyriels grootvader, die emigreert in 1860. Eduard heeft snel door dat hij in Amerika gemakkelijker geld kan verdienen met het vak van horlogemaker dat hij in Nevele heeft geleerd dan met het gevaarlijke werk aan de olieputten.41 In maart 1861 schrijft hij uit Mishawaka bij South Bend, Indiana, een brief aan een kennis in Tielt waarin hij vertelt hoe goed het hem in het beloofde land gaat. ‘Ik woon hier by eenen goudsmid en horlogemaker, alwaer ik al het werk doe,’ schrijft hij. ‘Ik kan al zeer wel engelsch spreken en ben hier ten uiterste te vreden; ik zal nogtans waerschynlyk op het einde van den zomer naer California vertrekken. Ik ben immers nieuwsgierig om de nieuwe streken te leeren kennen.’42 Verontrustend nieuws is er ook: ‘Het is zeer waerschynlyk dat er in het zuiden van Amerika een schroomelyke oorlog gaet uitbersten […] De oorzaek van dezen oorlog is, dat byna al de Amerikanen den slavenhandel in het zuiden willen afschaffen; zy willen hebben dat de zwarten, zoo wel als de witten, zouden vry zijn. En het zyn de eigenaers der slaven uit het zuiden die gaen oorlogen om hunne slaven te behouden.’ Oorlog in Amerika. Oorlog op oorlog in Europa. Een van de feuilletons die Cyriel Buysse tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Haagsche Post publiceert, gaat over het boekje Un souvenir de Solferino van Henri Dunant, stichter van het Internationale Rode Kruis en eerste winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, die als dertigjarige arts-vrijwilliger in Lombardije op het slagveld van Solferino
20
cyriel buysse
stond. Dunant beschrijft hoe daar op 24 juni 1859 over een front van 25 km gedurende 15 uur een slag woedde tussen Oostenrijkse troepen en een Frans-Sardijnse coalitie – ‘driehonderd duizend man tegenover elkaar’ – en hoe de gruwel van die slag hem op het idee bracht van een neutrale internationale organisatie voor de bescherming en de verzorging van oorlogsslachtoffers. ‘Dezer dagen kreeg ik toevallig weer dat boekje in handen,’43 schrijft Buysse in 1917. ‘Solferino! Wie denkt thans nog aan die slag, die toenmaals er een was van overweldigende omvang en betekenis en die in deze oorlog slechts een incident zou wezen van nauwelijks opvallende belangrijkheid?’ Diepe tuin Geen vertederend kinderkopje in een familiealbum, geen vroegere eigen herinneringen dan het idyllische beeld dat opdoemt wanneer hij in de lente van 1917 als vrijwillige balling in Nederland op een avond de eerste nachtegaal hoort. Zo fel is het contrast met de benauwende onzekerheid van zijn derde oorlogsjaar buiten het bezette Vlaanderen, dat hij de serene vogelzang op slag associeert met dit moment van geborgenheid in zijn verre Vlaamse kindertijd: En waarom staat daar ineens mijn moeder voor mij, mijn lieve zachte moeder, met haar schone, blauwe ogen, zoals zij eens glimlachend tot mij kwam, over het gras vol bloeiende madeliefjes, naar de bloeiende appelboom waaronder ik stil zat te spelen, om mij te zeggen dat ik nu genoeg gespeeld had en naar huis moest komen om te eten? Ik zie nog met welke grootse luister van oranje-glanzingen de zon die avond tussen de luchtkastelen van de grijze wolken in het westen onderging; en ik voel nog de warmte van haar hand die mijn hand nam; en ik hoor nog de melodieuze klank van haar stem…44 Het intieme tafereel speelt zich af in de diepe tuin van grootmoeder en zijn tantes Rosalie en Virginie. Een zeer grote tuin, schrijft Virginie, ‘gans door hagen omringd. Een deel, voorbij de boomgaard, met het zogenaamd “bergsken”, was als lusttuin aangelegd, evenals de twee zijkanten. Vele vogels zongen er, doorgaans twee nachtegalen, in vrede en overeenkomst op een afstand […]. Aan het uiteinde lag er een uitgestrekt grasplein, de “wee” geheten, ofschoon ik er nooit een dier grazen zag. In het midden – dat in pacht gegeven was – groeiden veldvruchten: tarwe, want het land was zwaar, klaver, vlas of beten.’45 Voor het buur-
nevele - new york - nevele
21
jongetje Cyriel, dat grootmoeders petekind is, moet die immense tuin nog veel meer betekenen dan voor de Gentse neefjes en nichtjes Fredericq wanneer ze tijdens de vakanties in de Langemunt komen logeren. Maar achter het huis van Grand’Mama de Nevele begint ook voor hen een eindeloos intrigerende wereld vol primaire indrukken en ervaringen die Paul Fredericq een halve eeuw later nog even scherp in zijn geheugen heeft als grootmoeders keuken met de monumentale kachel, die het middelpunt van het familieleven was. Naast het huis de dubbele koetspoort van een portaal dat aan de achterkant open is en waar elk jaar zwaluwen komen nestelen; achter het portaal een kleine binnenplaats die wordt afgesloten door het achterhuisje van Sieska Steene, de intussen al bejaarde, halfblinde dochter van de weduwe van de tuinman uit de jeugdherinneringen van Virginie Loveling. Achter dat huisje een kleine boomgaard en daarachter de eigenlijke tuin met het Bergsken, een ‘zandheuveltje boven een paar oude kelderingen, in vroegere jaren kunstmatig aangebracht door Grootvader Comparé en beplant met allerlei struikgewas. Een wegeltje leidde tot bovenop, waar men een houten bankje vond en een ruim uitzicht had over den moestuin […] en over den geheelen Bulk, veel breeder en veel langer dan de overige tuin en zich uitstrekkende van aan den prachtigen notelaar aan den voet van ’t Bergsken tot aan de haag der widauwe. Die tuin en Bulk leverden een groot en afgewisseld speelterrein, waar wij naar hartelust van genoten. Wij bespiedden er de vlinders, de kevers, de mieren, de aardwormen en vooral de vogels. […] Daar werd de natuur mij als geopenbaard.’46 Een openbaring is die tuin van de Nevelse grootmoeder ook voor Pauls jongste broer Simon, die slechts twee jaar ouder is dan Cyriel Buysse en het zich een halve eeuw later ook nog allemaal herinnert: het open portaal, het binnenplaatsje met de witgekalkte muren, de smalle boomgaard en daarachter ‘un immense jardin’, die hij gedetailleerd beschrijft omdat het voor hem ‘l’idéal du jardin’47 is gebleven. In deze omgeving speelt het amusante verhaal Nopken, herinneringsproza van Virginie Loveling dat te situeren is in het jaar 1862 waarin het jonge gezin Buysse-Loveling verhuist naar de overkant van de Langemunt en naast grootmoeder en moeders ongetrouwde zussen Rosalie en Virginie komt wonen. ‘In dien tijd woonde naast onze deur bij zijn ouders een neefje, Cyriel genaamd,’ schrijft Virginie. ‘Hij was drie jaar oud en had een krullebol, al kleine blonde ringetjes.’48 Ze portretteert de spruit van haar zus Pauline in zijn fascinatie voor zijn nichtje Leonie Fredericq, het zes maanden oudere dochtertje van ‘onkel Sander’,49 dat al naar school gaat en wegens de langdurige ziekte van haar vader inwoont bij Grand’Mama. Hoewel de vriendschap soms wreed wordt verstoord
22
cyriel buysse
door een acute crisis, blijft Leonietje voor Cyriel het voorwerp van onvoorwaardelijke verering: Van den eersten dag had Cyriel een groote genegenheid voor haar opgevat. Hij was te onzent niet meer uit; van ’s morgens vroeg stond hij daar. Leonietje moest naar school, deze was om elf uur gedaan en Cyriel zat heel den voormiddag op een stoel en wachtte. Eens kwam hij – na lang stilzwijgen – met een voorstel uit: ‘Grand’Mama, mag ik hier ook blijven wonen?’ ‘Dat kan niet, jongen, wij hebben maar één klein kinderkamertje en Leonietje slaapt er.’ ‘Ik zal bij haar slapen,’ zei hij. ‘Het bed is niet groot genoeg.’ Hij dacht een oogenblik na: ‘Ik zal mij heel klein maken,’ zei hij. […] Doch niet alles was rozekleurig in hun omgang. Wanneer de twee kinderen alleen een poos in den tuin geweest waren, gebeurde het dat Leonietje naar huis kwam, beschreid, en snokkend vertelde: ‘Grand’Mama, Cyriel heeft mij een stamp gegeven,’ of ‘Cyriel heeft mij omver geworpen,’ en het had heel wat moeite om ze te sussen en te stillen. Spoorloos was de verbreker verdwenen reeds. Het omgekeerde had soms plaats: Leonietje kwam alleen binnengeslopen, als schuw. Wij zagen Cyriel, zonder afscheid nemen, voorbij de ramen der zitkamer naar de straatpoort trekken. Hij schreide niet, hij had nooit veel geschreid; hij klaagde niet, zich ridderlijk gedragend; maar ’s anderendaags, want zonder wrok keerde hij weder, droeg hij de sporen van op hem gepleegde euveldaden50 Hun speelkameraadje in de tuin is Nopken, het lammetje dat de tantes Rosalie en Virginie zich door een gewiekste verkoper hebben laten aanpraten. Nopkens speelse gewoonte om de twee dreumesen voor- of achterover in het gras te doen tuimelen levert dolle pret op, tot een passerende herder de juffrouwen Loveling waarschuwt voor de verraderlijke kracht van de jonge schapenkop, die de kinderen voor het leven kreupel zou kunnen stoten. In 1862 zijn Rosalie en Virginie respectievelijk acht- en zesentwintig. Zoals ze op mooie dagen door de bloeiende tuin wandelen, lijken ze wel onderweg naar
nevele - new york - nevele
23
Pauline Loveling (links) ca. 1855 met haar jongere zusters Rosalie (rechts) en Virginie.
Le Déjeuner sur l’Herbe, dat Edouard Manet een jaar later zal schilderen. De jonge tantes dragen grote bebloemde katoenen zonnehoeden, een soort luifelhoeden, als ze in de tuin heen en weer wandelen op het brede, met witte pioenen omboorde middenpad. Ze reciteren luidop Duitse verzen, en de kinderen lopen achter hen aan, ‘zoals de herders de ster volgden.’51 Hoe nauw de band van Rosalie en Virginie met hun getrouwde zus Pauline blijft, illustreert een vroege herinnering van Alice Buysse – de zus van Cyriel – aan de fleurige jonge tantes, ‘deux grandes et belles filles qui, chaque soir d’été, venaient, alertes et joyeuses, embrasser leur soeur aimée.’52 Er is weinig verbeelding nodig om zich voor te stellen hoe Cyrieltje vijf jaar
24
cyriel buysse
lang als enig kind van Pauline door haar ongetrouwde zussen wordt bemoederd en bezusterd; hoe hij aan hun lippen hangt als ze, wandelend in de tuin of bij hun kantwerk in huis, een sprookje van Andersen53 vertellen en kleurrijke vertelsels over hoe het vroeger was, over de bloemen en de vogels, de geheimen van de eindeloze sterrenhemel. ‘O, we hebben de zusters hier dikwijls zien wandelen,’ vertelt de 102-jarige ‘Peetje’ Vermeirsch in 1932. ‘Ze hielden van de natuur, in winter en zomer, bij zon en onweer. Tusschen Meigem en Nevele stond toen de molen van Steyaert; die is nu afgebroken. De zusters Loveling vroegen dikwijls den molen ’s avonds open te laten. Dan kwamen ze er heen om daar de natuur bij nacht te zien, maansverduistering, sterrenregen, de streek bij maneschijn.’54 Dat Pauline Loveling niet minder dan haar zussen gefascineerd is door sterren en planePauline Loveling in de eerste jaren na ten, bewijst een jeugdherinnering haar huwelijk (1858) met Louis Buysse. waarin Cyriel zijn moeder de hoofdrol toebedeelt. Het spannende verhaal van kapitein Nemo’s Nautilus in Twintigduizend mijlen onder zee zal hij zijn leven lang associëren met deze herfstherinnering aan zijn moeder – een pendant van de lenteavond in grootmoeders tuin – uit de jaren toen hij ‘nog een klein ventje van niet meer dan acht of tien jaar oud’ was: Vader was op reis. Moeder en ik zaten alleen in de stille huiskamer, waarvan de tuindeur open stond omdat het, ondanks ’t late jaargetijde, buiten nog zo zacht was. Wij lazen: moeder in haar sterrenboek, dat haar altijd zo boeide en ontroerde; ik in het pakkend Jules Verne-verhaal ‘Vingt mille lieues sous les mers’ getiteld. Ik herinner mij dat mijn vader boos was op dit boek, en het onzin noemde. ‘De zee is niet zo diep, de ganse doorsnee van de wereld is zo diep niet,’ placht hij brommerig te zeggen. En ik had mooi te antwoorden dat hier niet de diepte, maar de afstand onder zee bedoeld werd, ik kon zijn praktische geest met de onwaarschijnlijkheid van het verhaal toch niet verzoenen.
nevele - new york - nevele
25
Moeder begreep dat veel beter. Zij leefde ’s avonds in het etherisch Heelal, zoals ik leefde in de mysterieuze afgronden van de zeeën. Wij raakten beiden zo zacht en gemakkelijk uit onze alledaagse, aardse sfeer, en ’t hoogste voelde en begreep het diepste, zoals de hemel zich weerspiegelt in het water. Als moeder lang genoeg in haar sterrenboek gelezen had, ging ze dikwijls buiten naar de schitterende gesternten in de hemel kijken. Zij nam mij mee bij de hand en in het donkerblauw uitspansel wees ze mij de sterren en de constellaties: Orion, Sirius, de Beer, Altaïr, de Poolster, al de schone namen die zij als oude vertrouwden kende en die mij als wondersprookjes in ’t geheugen bleven hangen. Mijn hand in moeders zachte hand, en onze beide hoofden in de donkere nacht ten hemel naar de sterren opgeheven, zo voel ik haar het liefst en innigst… Zo liepen wij de nachtelijke tuin diep in, onder de zwarte bomen…’55 Terwijl Paul en Simon Fredericq in hun memoires niet uitgepraat raken over de Nevelse grootmoeder, komt Marie Comparé in Cyriel Buysses herinneringen alleen even in beeld aan het begin van Luuske Roose, het verhaal van het Breugeliaanse gastmaal waarop zowat het hele dorp een paar weken na haar dood bij testament uitgenodigd is – ‘mijn lieve, verstandige grootmoeder,’ noemt hij haar. Ongetwijfeld overdrijft Virginie Loveling als ze beweert dat Mama grondig vertrouwd was met de Franse filosofen, net zoals de 19de-eeuwse geschiedschrijvers van Nevele overdrijven wanneer ze uit een paar bewaard gebleven handschriften de conclusie trekken dat Emmanuel Comparé een ‘Christen wijsgeer’ was.56 Een lange brief uit 1791 vol wijze raad aan een jong meisje dat non wil worden, bewijst dat Cyriel Buysses overgrootvader van moeders kant een vrome maar nuchtere christen was, die het niet juist vond dat jongedochters voor het kloosterleven zouden kiezen op een leeftijd waarop ze nog niet in staat waren de consequenties van die beslissing te overzien.57 Te werk gaan met overleg is een van de dingen die Comparé blijkbaar ook zijn dochter Marie heeft aangeleerd. Door haar levenswijsheid en haar rustig, natuurlijk gezag ‘had zij op ons allen veel meer invloed dan anderen, die ons bekeven of berispten,’ schrijft Paul Fredericq. Zijn achttien jaar jongere nicht Alice Buysse zal zich herinneren welke diepe indruk grootmoeder in haar nadagen op haar jongste kleinkinderen maakte, als ze in haar grote fauteuil bij het raam aan de tuinzijde troonde naast een stapel boeken, haar mandje met handwerk en haar tamme ekster. In haar absoluut respect voor de natuur neemt grootmoeder desnoods drastische maatregelen om haar
26
cyriel buysse
Het bruggetje over de Poekebeek achter de lusthof (rechts) van het ouderlijk huis in de Tieltstraat, de huidige Cyriel Buyssestraat; in het midden het deurtje dat op slot kan. Foto uit de jaren 1880-1890.
kleinkinderen op te voeden tot planten- en dierenbeschermers. Toen de kleine Paul Fredericq door grootmoeder werd betrapt met een pas geplukte bes, moest hij linnen handschoentjes aan, die ze dichtbond met een eindje touw: ‘Alzoo toegetakeld, mocht ik weer den grooten achtertuin in.’58 Wellicht heeft de kleine Cyriel Buysse op dezelfde manier geleerd zijn vingertjes in bedwang te houden. Mensen in nood helpen, mensen met een lichaamsgebrek respecteren, planten en dieren beschermen: dat zijn de elementaire waarden die Marie Comparé haar kinderen en kleinkinderen inprent. Maar naast haar gezond verstand, haar sociaal gevoel, haar handvaardigheid en haar kookkunst – de kleinkinderen zijn dol op haar soep met rijstsnippers en vleesballetjes – staan haar levenslange intellectuele en literaire interesses. Zoals achterkleinzoon Louis Fredericq terecht constateert: ‘In een tijd waarin goede meisjesscholen even zeldzaam waren als gecultiveerde vrouwen, had zij een ontwikkeling en cultuur die de meeste dames van onze tijd haar zouden kunnen benijden.’59 Haar opmerkelijke belezenheid heeft Marie Comparé deels te danken aan haar vader en aan de bibliotheek van haar veeltalige tweede echtgenoot Loveling, die een alleslezer was. Haar in-
nevele - new york - nevele
27
tellectuele belangstelling behoudt ze overigens tot het einde van haar leven. Op haar tachtigste leest ze nog allerlei boeken, en haar geheugen blijft zo goed functioneren, ‘dat het haar volstond een verzenstukje van vier of vijf strofen in ’t Frans of in ’t Nederlands te lezen, om het – soms met een geringe hapering – te kunnen opzeggen.’60 In een biografie uit de 21ste eeuw kan niet onvermeld blijven dat Marie Comparé niet minder volbloedig dan vruchtbaar was. Zes kinderen van het eerste bed, drie uit het tweede huwelijk en in de tussenperiode nog twee natuurlijke kinderen: Marie Fredericq, geboren drie maanden voor de dood van de wettige vader, die ingevolge een hersenbloeding al jaren invalide was; en een jaar na dat overlijden een zoon, ingeschreven als Karel Comparé, maar bij het tweede huwelijk zes jaar later gewettigd als Karel Loveling.61 De identiteit van de biologische vader of vaders van Marie en Karel blijft evenals de omstandigheden van de dood van Herman Loveling een familietaboe. Virginie Loveling beperkt zich tot de neutrale mededeling dat haar vader is overleden in de zomer van 1846. Alice Buysse heeft gehoord dat haar grootvader doodging van heimwee – ‘als gevolg van de landziekte.’62 De ware toedracht zal pas aan het licht komen wanneer 140 jaar na dato de vijf brieven van de Nevelse burgemeester over het sterfgeval opduiken in het Gentse Rijksarchief.63 De verhuizing naar de Nevelsche Kalsijde ofte chaussée de Nevele – thans Cyriel Buyssestraat – waar Louis Buysse in 1865 een eigendom van een pas overleden rentenier aankoopt om zijn fabriekje te kunnen uitbreiden, betekent voor de zesjarige Cyriel geen echte breuk met de wereld van de Langemunt. Achter zijn nieuwe thuis ligt eveneens een diepe tuin, met hoge oude bomen en vooral de snelstromende, visrijke Poekebeek, die het goed aan de noordkant begrenst. Een onuitputtelijke bron van nieuwe sensaties voor gretige kinderogen is de beek: ‘helder en ondiep, met liefelijke gras-en-wilde-bloemen-oevers in de zomer; wild kolkend en onstuimig na zware regenvlagen en stormen in het najaar, en waarin de heerlijkste vangsten snoek en paling te doen waren.’64 Blijkens de notariële beschrijving van het eigendom heeft Cyriel ook in en om het huis een heleboel te ontdekken en te verkennen: ‘onderscheidene wooningen, remise, boomgaarden, land en tuin met al de boomen en hagen daerop twee en veertig aren, zes en zeventig centiaren.’65 In Zoals het was…, de roman over zijn jonge jaren in Nevele, vertelt Cyriel zelf: ‘Het woonhuis stond afgezonderd, aan de straatkant; en de gebouwen, die later tot fabriek zouden dienen, vormden in die tijd een soort hofje, waarin minvermogenden en oude mensen woonden. Het lag een kleine honderd meter van het woonhuis af en had een aparte ingang naar de dorpsstraat.’66