De sjaal

Page 1

de sjaal



cynthia ozick

De sjaal Verhaal en novelle Vertaald door Mea Flothuis

Houtekiet/Atlas Antwerpen/Amsterdam


Š Cynthia Ozick, 1989 Oorspronkelijke titel The Shawl Oorspronkelijke uitgever Knopf, New York, 1989 Š Nederlandse vertaling Mea Flothuis/Houtekiet 2008 Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, B-2000 Antwerpen www.houtekiet.com info@houtekiet.com omslag Jan Hendrickx vormgeving Intertext isbn 978 90 8918 004 9 d 2008 4765 6 nur 302 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.


dein goldenes Haar Margarete dein aschenes Haar Sulamith paul celan, Todesfuge



Inhoud

De sjaal 9 Rosa 21



De sjaal



S

tella, koud, koud, de kou van de hel. Hoe ze samen op de wegen liepen, Rosa met Magda ineengerold tussen zere borsten, Magda ingebakerd in de sjaal. Soms droeg Stella Magda. Maar ze was jaloers op Magda. Stella, een mager meisje van veertien, te klein, met haar eigen magere borstjes, wilde in een sjaal gewikkeld zijn, verscholen, in slaap, geschommeld door de mars, een baby, een mollige zuigeling. Magda pakte Rosa’s tepel, en Rosa staakte niet éénmaal het lopen, een wandelende wieg. Er was niet genoeg melk; soms zoog Magda lucht; dan schreeuwde ze. Stella was uitgehongerd. Haar knieën waren gezwellen op stokjes, haar ellebogen kippenbotjes. Rosa voelde geen honger; ze voelde zich licht, niet zoals iemand die loopt, maar zoals iemand in een flauwte, in een trance, in een toeval gestuit, iemand die al een zwevende engel is, waakzaam en alles ziend, maar in de lucht, niet daar, de weg niet rakend. Alsof ze op de nagelspitsen van haar vingers wiebelde. Ze keek naar Magda’s gezicht door een kier in de sjaal: een eekhoorn in een nest, veilig, niemand kon haar bereiken in het windselhuisje van de

11


sjaal. Het gezichtje, heel rond, een zakspiegeltje van een gezichtje: maar het had niet Rosa’s grauwe tint, donker als cholera, het was een heel ander soort gezicht, ogen blauw als lucht, gladde veertjes van haar zo geel als de op Rosa’s jas genaaide ster. Je kon denken dat ze een van hún baby’s was. Rosa, zwevend, droomde ervan Magda weg te geven in een van de dorpen. Ze zou een ogenblik de rij kunnen verlaten, en Magda de eerste de beste vrouw in handen duwen, terzij van de weg. Maar als ze uit de rij stapte zouden ze misschien schieten. En als ze de rij al een halve seconde ontvluchtte en het sjaalbundeltje toestak aan een onbekende, zou de vrouw het dan aannemen? Ze zou overrompeld of bang kunnen zijn; ze zou de sjaal los kunnen laten en Magda zou eruit rollen en op haar hoofd vallen en sterven. Het kleine ronde hoofd. Zo’n zoet kind, ze schreeuwde niet langer, en zoog nog slechts om de smaak van de opdrogende tepel zelf. De zekere greep van de kleine kaken. Een minuscuul tandpuntje stak omhoog in de onderkaak, hoe lichtend blonk daar een elfengrafsteen van wit marmer. Zonder te klagen deed Magda afstand van Rosa’s spenen, eerst de linker, toen de rechter; beide waren gesprongen, zonder een snufje melk. De klierholte gedoofd, een dode vulkaan, blind oog, kil gat, dus nam Magda de slip van de sjaal en molk die uit. Ze zoog en zoog, de draden drenkend in natheid. De heerlijke smaak van de sjaal, melk van linnen. 12


Het was een magische sjaal, hij kon een zuigeling voeden, drie dagen en drie nachten lang. Magda ging niet dood, ze bleef leven, zij het muisstil. Een wonderlijke geur van amandelen en kaneel steeg uit haar mond. Ze hield haar ogen onafgebroken open, het knipperen of sluimeren verlerend, en Rosa, en soms Stella, bestudeerden hun blauwheid. Op de weg hieven ze de ene last van een been na de andere en bestudeerden Magda’s gezicht. ‘Arisch,’ zei Stella, met een stem nu zo dun als een touwtje; en Rosa dacht hoe Stella almaar naar Magda bleef kijken als een jonge kannibaal. En de keer dat Stella zei: ‘Arisch,’ klonk het Rosa in de oren alsof Stella eigenlijk had gezegd: ‘Laten we haar verslinden.’ Maar Magda leefde tot ze kon lopen. Zo lang leefde ze, maar ze liep niet erg goed, deels doordat ze nog maar vijftien maanden oud was, en deels doordat haar spillebeentjes haar dikke buikje niet rechtop konden houden. Het was dik van lucht, vol en rond. Rosa gaf vrijwel al haar voedsel aan Magda, Stella gaf niets; Stella was uitgehongerd, zelf een kind in de groei, maar groeien deed ze weinig. Stella menstrueerde niet. Rosa menstrueerde niet. Rosa was uitgehongerd, maar ook weer niet; ze leerde van Magda de smaak van een vinger in je mond te drinken. Ze waren in een oord dat geen deernis kende, alle deernis in Rosa was vernietigd, ze keek naar Stella’s botten zonder deernis. Ze wist zeker dat

13


Stella wachtte tot Magda dood was om haar tanden in de dijbeentjes te kunnen zetten. Rosa wist dat Magda heel gauw zou sterven; ze had al dood moeten zijn, maar ze lag diep begraven in de magische sjaal, ten onrechte aangezien voor de sidderende heuvel van Rosa’s borsten. Rosa omklemde de sjaal alsof die alleen háár bedekte. Niemand nam hem haar af. Magda was stom. Ze huilde nooit. Rosa verborg haar in de barak, onder de sjaal, maar ze wist dat op een dag iemand zou verklikken; of dat op een dag iemand, niet eens Stella, Magda zou stelen om haar op te eten. Toen Magda begon te lopen wist Rosa dat Magda weldra zou sterven, dat er iets te gebeuren stond. Ze was bang om in slaap te vallen; ze sliep met het gewicht van haar dijbeen op Magda’s lijfje; ze was bang dat ze Magda onder haar dijbeen zou doen stikken. Het gewicht van Rosa werd hoe langer hoe kleiner; Rosa en Stella veranderden langzaam in lucht. Magda was stil, maar haar ogen waren griezelig levend, als blauwe tijgers. Ze waakte. Soms lachte ze – het leek een lachje, maar hoe zou dat kunnen? Magda had nooit iemand zien lachen. Toch lachte Magda tegen haar sjaal wanneer de wind in de slippen blies, de kwade wind met stukjes zwart erin die Stella’s en Rosa’s ogen deed tranen. Magda’s ogen waren altijd helder en traanloos. Ze waakte als een tijger. Ze bewaakte haar sjaal. Niemand mocht er-

14


aan komen; alleen Rosa mocht eraan komen. Het was Stella niet toegestaan. De sjaal was Magda’s eigen baby, haar schat, haar kleine zusje. Ze verstrikte zich erin en zoog op een slip wanneer ze heel stil wilde zijn. Toen nam Stella de sjaal weg en deed Magda sterven. Nadien zei Stella: ‘Ik had het koud.’ En nadien had ze het altijd koud, altijd. De kou trok in haar hart: Rosa zag het, Stella’s hart was koud. Magda waggelde voort, met haar beentjes krabbelend als potloodjes her en der, op zoek naar de sjaal; de potloodjes weifelend bij de opening van de barak waar het licht begon. Rosa zag en achtervolgde. Maar Magda was al op het plein buiten de barak, in het zonnige licht. Het was de appèlarena. Iedere morgen moest Rosa Magda onder de sjaal tegen de muur van de barak verbergen en met Stella en honderden anderen in de arena staan, soms urenlang, en Magda, verlaten, lag stil onder de sjaal, sabbelend op haar slip. Elke dag was Magda stil en zo ging ze niet dood. Rosa zag dat vandaag Magda zou sterven, en tegelijkertijd doorliep een ontzaglijke blijdschap Rosa’s beide handen – haar vingers stonden in vlam, ze was verbijsterd, koortsig; Magda, in het zonlicht, zwaaiend op haar potloodbeentjes, Magda huilde. Al sedert het opdrogen van Rosa’s tepels, al sedert Magda’s laatste kreet onderweg was

15


Magda verstoken geweest van de kleinste syllabe; Magda was stom. Rosa geloofde dat er iets was misgegaan met haar stembanden, met haar luchtpijp, met de holte van haar strottenhoofd; Magda was gebrekkig, stemloos; wie weet was ze doof; was er iets niet in orde met haar verstand, was Magda onnozel. Zelfs het lachje dat kwam wanneer de asbespikkelde wind een clown maakte van Magda’s sjaal was niet meer dan het aangeblazen ontbloten van haar tanden. Zelfs wanneer de luizen, hoofdluizen en lichaamsluizen, haar zo dol maakten dat ze even wild werd als een van de grote ratten die bij het morgenlicht de barak afstroopten op zoek naar aas, schurkte en krabde en beet en draaide ze zonder één kik. Maar nu rolde er uit Magda’s mond een lange, stroperige draad van geroep. ‘Maaaa…’ Het was het eerste geluid dat Magda ooit uit haar keel had laten komen sinds het opdrogen van Rosa’s tepels. ‘Maaaa…’ Wéér! Magda wankelde in het levensgevaarlijke zonlicht van de arena, krabbelend op die jammerlijke, kromme scheentjes. Rosa zag. Ze zag dat Magda rouwde om het verlies van haar sjaal, ze zag dat Magda zou sterven. Een vloed van bevelen beukte in Rosa’s tepels: Haal, grijp, breng! Maar ze wist niet wat ze het eerst achterna moest gaan, Magda of de

16


sjaal. Als ze de arena in sprong om Magda op te pakken, zou het huilen niet ophouden, omdat Magda nog steeds de sjaal niet zou hebben; maar als ze terugrende naar de barak om de sjaal te zoeken, en als ze hem vond, en als ze Magda inhaalde, zwaaiend met de sjaal, zou ze Magda terugkrijgen, zou Magda de sjaal in haar mond stoppen en verstommen. Rosa betrad het donker. De sjaal was gemakkelijk te ontdekken. Stella lag eronder, opgehoopt, slapend in haar magere botten. Rosa rukte de sjaal los en vloog – ze kon vliegen, ze was enkel lucht – de arena in. De zonnehitte murmelde van een ander leven, van vlinders in de zomer. Het licht was vredig, mild. Aan gene zijde van de stalen omheining waren groene weiden, bespikkeld met paardenbloemen en diepgekleurde viooltjes; daarachter, verder nog, hieven onschuldige tijgerlelies hun oranje mutsen. In de barak spraken ze van ‘bloemen’, van ‘regen’: uitwerpselen, dikke drollenvlechten, en de trage stinkende roodbruine waterval die van de bovenste britsen omlaagsloop, de stank vermengd met een bittere, vettige, zwevende walm die Rosa’s huid smeerde. Ze stond een ogenblik lang aan de rand van de arena. Soms leek de elektriciteit binnen in de omheining als het ware te neuriën; zelfs Stella zei dat het enkel verbeelding was, maar Rosa hoorde echte klanken in het draad: rauwe, droeve stemmen. Hoe verder ze van de omheining was, hoe duidelijker de

17


stemmen zich aan haar opdrongen. De weeklagende stemmen vibreerden zo overtuigend, zo heftig bewogen, je kon ze onmogelijk voor hersenschimmen verslijten. De stemmen zeiden haar de sjaal op te houden, hoog op; de stemmen zeiden haar ermee te zwaaien, te zwiepen, hem als een vlag te ontrollen. Rosa hief, zwaaide, zwiepte, ontrolde. Ver weg, heel ver, kromde Magda zich over haar luchtbolle buikje, reikend met haar stakerige armpjes. Ze zat hoog, verheven, te paard op iemands schouder. Maar de schouder waarop Magda reed droeg haar niet naar Rosa en de sjaal toe, de schouder zweefde weg, het stipje Magda bewoog alsmaar verder en verder in de walmige verte. Boven de schouder blikkerde een helm. Het licht tikte tegen de helm en deed hem flonkeren als een bokaal. Onder de helm slingerden een zwart lichaam als een domino en een paar zwarte laarzen zich in de richting van de geëlektrificeerde omheining. De elektrische stemmen begonnen razend te kakelen. ‘Maamaa, maamaa,’ zoemden ze alle tegelijk. Hoe ver was Magda nu van Rosa vandaan, het hele plein over, twaalf barakken voorbij, al helemaal aan de andere kant! Ze was niet groter dan een mot. Eensklaps zeilde Magda door de lucht. De hele Magda doorkruiste een hemelruim. Ze leek een vlinder die een zilveren wingerd beroert. En op hetzelfde moment dat Magda’s ronde gevederde hoofdje en

18


haar potloodbeentjes en ballonbuikje en zigzagarmpjes tegen de omheining spatten, zetten de stalen stemmen het op een uitzinnig grommen, zweepten Rosa op tot rennen, rennen naar de plek waar Magda uit haar vlucht tegen de elektrische omheining was gevallen, maar Rosa gehoorzaamde hen natuurlijk niet. Ze bleef enkel staan, want als ze rende zouden ze schieten; en als ze trachtte de stokjes van Magda’s lijfje te rapen zouden ze schieten, en als ze het wolvengekrijs dat nu omhoogklom door de ladder van haar geraamte liet ontsnappen zouden ze schieten; dus nam ze Magda’s sjaal en vulde er haar eigen mond mee, propte en propte hem erin, totdat ze het wolvengekrijs had verzwolgen en de amandelen en kaneel proefde op de bodem van Magda’s speeksel; en Rosa dronk van Magda’s sjaal totdat hij was opgedroogd.

19


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.