Slangen dangerous afghanistan instr iupdateii 20 11 2012

Page 1

Slangen en Varanen: voorkomen in Afghanistan en Kirgistan Veldinstructie handleiding Concept Defensie 2012 - 2014

In Afghanistan en rond Baluchistan en de omringende regio komen een groot aantal reptielen voor die potentieel een serieuze bedreiging kunnen vormen voor de aanwezige eenheden actief tijdens missies. Om de mensen en de reptielen tegemoet te komen en met informatie bescherming te geven,hoe om te gaan bij confrontaties met deze dieren ,volgt hier een beknopte maar handzame gids voor het herkennen van de belangrijkste locaal voorkomende soorten in het veld. Voor het stimuleren van kennisgeving en expertise hoop ik dat deze informatie juist gebruikt word en dat veldgegevens van ontmoetingen met dit soort dieren beschikbaar gesteld worden voor toetsing. De regio is redelijk onbekend voor degelijke herpetofauna experts en is gebruik gemaakt van kennis uit omringende landen in de regio waar wel bekend is welke soorten ieder geval voorkomen en deels een overlap in hun distributie hebben . M. Abuys Voorwoord van de Auteur : Omstreeks een jaar of dertig geleden kwam ik met mijn eerste slangen in contact die familieleden van uit Suriname importeerden. Afkomstig uit IndonesiĂŤ waren wij allen regelmatig in contact met ongerepte wildernis en deze bijzondere dieren waar nog steeds maar weinig over bekend is .Slangen Hagedissen en andere Reptielen bleven een grote rol spelen in mijn leven. Hun biologie, kracht de souplesse en tactisch fysiologische vaardigheden maken de dieren in combinatie met hun


specialistische anatomische en morfologische aanpassingen tot de meest doeltreffende jagers binnen het dierenrijk .Voor West-Europa :ten behoeve van terreinbeheer en ecologische projecten neem ik soorten waar en toets deze in Flora/fauna databases,ook West-Afrika is een potentiële werklocatie van mij . In 2009 waren reeds meer dan 3250 soorten slangen(Ophidia) beschreven en staan er meer dan 5200 soorten Hagedissen (Sauria) te boek wereldwijd. Er komen er nog vele honderden bij volgens de verwachtingen ,misschien zelfs duizenden onbekende soorten bevolken de Aarde zonder het medeweten van de mens. Door hun vaak verborgen levenswijze en voorkomen in extreme leefomgevingen zijn trefkansen met deze dierorde relatief klein. In Nederland zelfs zijn gebieden waar 20 jaar soms soorten onopgemerkt bleven. In Zuidelijk en Oost-Europa ontdekt men ook nog steeds nieuwe soorten ,maar de meeste nieuwe vermeldingen komen uit Zuid en Centraal-Azië, Australië ,de Molukken en Latijns Amerika . Op vrijwel elk Biotoop, Zeeniveau en klimaatszone zijn slangen te vinden ,behalve boven de Poolcirkel . Slangen zijn volgens velen geëvolueerd uit Oerhagedissen van de Mosasauridae,een grote groep enorme aquatisch levende voorvaders van de Varanidae .Varanen staan ook nu fysiologisch nog zeer dicht bij de slangen . Slangen bewegen zich meestal ventraal voort en de huid is geheel bedekt met schubben. Andere typische uitwendige en inwendige kenmerken zijn respectievelijk het ontbreken van beweegbare oogleden en de aangepaste gepaarde organen als de longen en de nieren. Het is een ecologisch zeer diverse groep, die uiteenlopende habitats bewoont. Omdat ze koudbloedig zijn, leven de meeste soorten in warmere streken. Een aantal soorten is aangepast op het leven in extreem droge omgevingen, zoals woestijnen. Er zijn echter ook slangen die ondergronds leven en veel graven of juist sterk zijn aangepast op een leven in zoetwateroppervlakten zoals in rivieren en meren en ook in de zee.De specialistische soorten ontwikkelden verschillende manieren om maar succesvoller te worden in de competitie ,de meeste prooien en gebied te kunnen regeren .Daarom zijn veel soorten giftig en of snel ,lenig of groot ,bij een aantal soorten is daadwerkelijk sociale interactie waargenomen tussen moeder en kroost, en slangen leven in een soort van Hiërarchie.Van de zestig in West-Europa voorkomen soorten is slechts 12,5 % potentieel gevaarlijk,de soorten in Centraal Azie zijn echter veel gevaarlijker en kunnen ook dodelijke beten toebrengen ,die vaak niet kunnen worden behandeld door een gebrek aan materiaal of kennis. Voorzichtigheid, technieken en protocollen voor militairen en hulpverleners zijn dan ook van levensbelang in de regio waar een groot deel van de slangen en varanen giftig of levensgevaarlijk kunnen zijn . In acht nemen van deze veldgids en instructies ter plaatse kunnen mensenlevens in voorkomende gevallen redden .

Hoofdstuk I: Giftige slangen en intoxicatie . De slangen van Centraal-Azië zijn in Afghanistan zeer ruim vertegenwoordigd in de vorm van ruim 80 soorten die in de regio voorkomen en zijn beschreven,ongeveer een kwart daarvan zijn giftige slangen en deze lokale soorten zijn allemaal als gevaarlijk tot zeer gevaarlijk te categoriseren . Rond de regio centraal Azië en Midden-Oosten worden per jaar meer dan 450.000 Slangenbeten geregistreerd en vallen er vele duizenden doden per jaar .Wereldwijd worden rond de 1.850.000 mensen door slangen gebeten. In de regio Pakistan- Afghanistan worden de hoogste aantallen mensen gebeten met fatale afloop ter wereld ,tussen de 20.000 en 33.000


mensen sterven ieder jaar in deze regio tengevolge van een slangenbeet . Dit aantal is slechts gebaseerd op opgaven, het werkelijke aantal is veel hoger zelfs . De Elapidae zijn een familie van de slangen waarvan alle ongeveer 230 wereldwijde soorten zonder uitzondering giftig zijn. De soorten uit deze familie worden daarom wel gifslangen genoemd, maar lang niet alle giftige slangen behoren tot de Elapidae, zoals de adders (familie Viperidae), waartoe ook de ratelslangen en groefkopadders behoren. Ook sommige gladde slangen (familie Colubridae) zijn giftig. Verschillende soorten Elapidae worden echter wel beschouwd als de gevaarlijkste slangen. Deze familie is van andere families te onderscheiden doordat de soorten wel holle giftanden hebben, maar deze kunnen niet worden teruggeklapt zoals bij de adders (Viperidae). Hierdoor zijn de giftanden korter en wordt het slangengif niet zo makkelijk geïnjecteerd; ze moeten eerst een kauwbeweging maken. Bij deze familie is de oorspeekselklier tot gifklier omgebouwd en produceert een gif dat bestaat uit eiwitten die weefsels afbreken en al in geringe dosis een dodelijke werking kunnen hebben. Gifslangen zijn gevaarlijk, omdat ze giftige verbindingen kunnen overdragen door een beet. Het innemen van slangengif is in principe niet schadelijk, mits er geen wondjes zijn in de mondholte of het spijsverteringskanaal. Alleen als het in het bloed terecht komt is het gif bijzonder effectief en in een aantal gevallen levensgevaarlijk voor de mens. De belangrijkste functie van slangengif is echter niet het doden van vijanden, maar het efficiënter verteren van de prooi. Slangengif bestaat grotendeels uit verbindingen die eiwitten afbreken. Hierdoor is de slang als een van de weinige dieren in staat de vertering van de prooi al buiten het lichaam te beginnen, nog voordat de prooi is opgegeten. De bekendste familie van giftige slangen is de adderfamilie (Viperidae), waartoe ook alle groefkopadders en ratelslangen behoren. Tot de familie Elapidae worden alle mambas, koraalslangen en cobra's gerekend. Van de gladde slangen (Colubridae) zijn wel enkele soorten giftig, maar ze zijn over het algemeen niet gevaarlijk voor de mens, een uitzondering is de boomslang (Dispholidus typus). De zeeslangen leven in kuststreken in zee, een groot aantal soorten is giftig. Veel giftige slangen zijn ongevaarlijk voor de mens. Dit komt doordat de tanden te ver achter in de bek staan, het gif te zwak is, er te weinig wordt toegediend of het gif simpelweg niet werkt op mensen. Het gif van een aantal soorten bevat stoffen die gebruikt worden in de geneeskunde om medicijnen van te maken. De gifklieren van giftige slangen zijn ontstaan uit de speekselklieren. Het eigenlijke gif van slangen bestaat uit verschillende soorten giftige verbindingen en de spijsvertering ondersteunende enzymen, zoals gif dat levend weefsel doodt (cytotoxine), gif wat op het hart werkt (cardiotoxine) of het zenuwstelsel platlegt (neurotoxine). Met name de laatste twee zijn gevaarlijk omdat het hart en/of de ademhaling kan stoppen. Cytotoxisch gif veroorzaakt weefselafsterving (necrose) zodat soms amputatie van een vinger of ledemaat noodzakelijk is. Naast gifstoffen bevat slangengif ook stoffen die de bloeddruk verlagen en stoffen die dienen voor de voorvertering van de prooi. Ook ATPases en proteases worden geïnjecteerd, deze laatste breken eiwitten af, ATPases verstoren de energiehuishouding. Over giftige slangen en hun giftigheid bestaan veel onduidelijkheden, zoals het 'feit' dat alleen felgekleurde soorten gevaarlijk zouden zijn. Dit heeft echter geen enkele relatie met de werkelijkheid. Slechts een klein aantal soorten heeft felle kleuren ter afschrikking, maar dit geeft geen uitsluitsel, omdat vele niet-giftige slangen deze duidelijk herkenbare kleuren en patronen van de giftige soorten imiteren om er zelf voordeel bij te hebben.


Ook de lengte van een slang heeft geen enkele invloed op de giftigheid: giftige slangen zijn direct uit het ei al even gevaarlijk als volwassen exemplaren. Over het algemeen zijn in Europa de giftigste slangen (adders) juist relatief klein, zo'n 70 tot 80 centimeter. De meeste soorten giftige slangen, zoals de adders en de mambas, hebben geen schrikkleuren maar zijn juist goed gecamoufleerd. Ze vallen volledig weg tegen de achtergrond waardoor ze moeilijk zijn op te merken. En daarom juist gevaarlijker zijn door niet opgemerkt te worden.

Een erg goed ontwikkelde en zeer snelle en geduchte Gifslang is de bekende uit Centraal Afrika voorkomende Gaboen-Adder (Bitis gabonica g.) zeer groot, Centraal Afrika ,de rustige slangen vallen zelden mensen aan maar soms wel ,en dan is er een serieus probleem met de grootste giftanden en grootste Hoeveelheid neurotoxisch Gif dat een dergelijke gifslang kan produceren,dat betekend een voortijdige afloop.

-Aglyf wil zeggen dat een slang geen gespecialiseerde giftanden heeft. De meeste soorten slangen zijn aglyf en hebben geen giftanden, gifklieren of groeven waar gif doorheen stroomt. Voorbeelden zijn wurgslangen als pythons en boa's, die geen gif nodig hebben omdat ze de prooi wurgen. Alle slangen hebben massieve, naar achteren gerichte tanden om de prooi beter vast te kunnen houden bij het doorslikken. Met name soorten die amfibieĂŤn of vissen eten is dit handig omdat veel prooien slijm produceren als ze worden aangevallen.

Giftige slangen:

zijn te verdelen in drie groepen: -Opisthoglyfe slangen hebben twee iets vergrote giftanden die meer achterin de bek staan. Een prooi zit al in de bek als deze er mee in aanraking komt en het gif heeft een werking die voornamelijk de spijsvertering ondersteunt. Slangen met dergelijke giftanden komen ook voor in families van over het algemeen niet-giftige slangen, zoals de familie gladde slangen (Colubridae). Sommige soorten kunnen echter, als men er al in slaagt om zich aan de achter in de bek staande giftanden te prikken, levensgevaarlijk zijn. -Proteroglyfe slangen hebben wel giftanden, maar deze zijn relatief kort en onbeweeglijk. De giftanden zijn gegroefd en staan voor in de bek in de bovenkaak. Het gif stroomt door de groef in de giftand naar de wond, om de efficiĂŤntie te vergroten moet de slang kauwbewegingen maken. Slangen met dergelijke giftanden vindt men in de familie gifslangen (Elapidae), voorbeelden zijn cobra's, koraalslangen, mamba's en zeeslangen.


-Solenoglyf zijn slangen die een zeer goed ontwikkelde gifapparaat hebben en bezitten juist heel grote giftanden die als ze niet worden gebruikt naar achteren tegen het gehemelte geklapt zitten. Door dit hefboom-systeem worden de tanden automatisch uitgeklapt zodra de bek wordt geopend. Vanwege het vermogen de giftanden in te klappen zijn deze veel langer zodat het gif dieper in de prooi wordt geïnjecteerd, wat de efficiëntie sterk vergroot. Sommige soorten hebben giftanden van enkele centimeters lang.Zoals sommige Adders en Gaboenadders en cobraachtigen . De tanden zijn hol en staan in directe verbinding met de gifklieren. Omdat solenoglyfe slangen niet eerst een kauwbeweging hoeven te maken maar het gif direct injecteren zijn veel soorten erg gevaarlijk.De actie- reactie tijd na de beet is vaak zeer kort en dus extra dreiging ontstaat bij een eventueel aanvallende slang. Voorbeelden van solenoglyfe slangen zijn de soorten uit de familie adders, met als bekende groepen de groefkopadders en de pofadders.

Colubridae: Eirenis spec. (ongevaarlijk)

BEET VEILIGHEIDS – PROTOCOL : BITE-SAFETY PROTOCOL !BELANGRIJKE METHODEN TER VOORKOMING VAN ZWAAR LETSEL/ZEER ZWAAR LETSEL EN OF DODELIJK TRAUMA : Korte maar uiterst belangrijke waarschuwingen bij Gifslangen beten voor of na behandeling van eventueel geïntoxiceerde beten zijn : -1 schrijf het type/soort slang op,teken,fotografeer ! eventueel kenmerken of bewaar specimen indien mogelijk !


-2 markeer de beetwond met watervaste markerstift of pen ,er moeten puntjes zichtbaar zijn (door sterk Oedeem,Zwellen is dat slechts tijdelijk zichtbaar) -3 wacht met acties tot fysiologische reactie merkbaar is ,meestal duurt dat enkele minuten na de beet ,indien geen reactie ,geen intoxicatie dan geen (levens)gevaar -4 rustig blijven en in principe zo min mogelijk bewegen,rust houden kan je leven redden! -5 bij intoxicatie treden forse pijn en zwellingen op ,reageer door omliggend gebied vrij te maken van kleding en bindend materiaal, -6 zo min mogelijk doen, niet drinken en niet eten ,niet bewegen! -7 Plaats van de beet zo schoon mogelijk houden en omringend lichaam volledig fixeren en verbinden met drukverband en spalk . -8 beetwond moet lager liggen dan de hartregio ,zorg voor comfortabele ZITTENDE houding ,NIET LIGGEN! -9 Waarschuwen Alarmdiensten en Collega’s voor medische Hulp,na vaststellen beettype en soort slang,

Beet typen : -Droog: Beet zonder intoxicatie -Nat : beet met volledige intoxicatie -Halfdroog: beet met lichte intoxicatie

Geen gevaar! Groot Gevaar! licht gevaar!

De soms zeer heftig optredende pijnen en de extreme zwellingen bij een beet kunnen voor paniek zorgen. De pijnen dienen dan bestreden te worden om een shocktoestand tegen te gaan. De pijnen worden veroorzaakt door het vrijkomen van histamine in het weefsel en kunnen tegen worden gegaan met een antihistaminicum. Gebruik in ieder geval geen aspirine als pijnbestrijder daar dit bloedingen kan bevorderen. Paracetamol kan eventueel wel gebruikt worden. Een breed-spectrum antibioticum kan secundaire infecties tegengaan. Voordat een gifslangenbeet fataal wordt kunnen vele uren (1-48 uur) verstrijken. Bij een Russel's adder kan het wel veertien dagen duren voor het slachtoffer bezwijkt. Bij de geringste twijfel of een gifslangenbeet al dan niet serieus te nemen is, is een ziekenhuisobservatie aan te raden. Een alternatieve behandeling is de electroschok therapie. Hierbij wordt rondom en op de beet een aantal stroomstoten toegediend van een zeer hoog voltage (meer dan 20.000 volt) met een zeer geringe stroomsterkte.


BELANGRIJK is dat er duidelijk is over de aard van de beet en de reacties ervan,dan moet vastgesteld worden welke soort slang (of schorpioen) het is geweest,anders kunnen de gevolgen van het toedienen van Antiserum (Gif!) alsnog fataal worden .

1. 

In geval van haemotoxisch gif 1. Controleer op sieraden en strak zittende kleding. 2. Zorg voor voldoende pijnstilling door middel van een paracetamolinfuus

3. 4.

5.

6.

7.

8.

In

of zo nodig een morfine(pomp). (Hoewel die niet helpt bij een compartiment syndroom). Duid de beetplaats aan met een marker en volg het verloop. Breng GEEN ijscompressen aan t.h.v. de beetplaats, want dit zal plaatselijke necrose in de hand werken. Bij erge zwelling van het aangetaste lidmaat, is het aangewezen van antigif toe te dienen om het ontstaan van een compartiment syndroom te verhinderen. Maar hiervoor moet eerst een allergietest verricht worden. Indien deze test geen, een lichte, of zelfs een matige allergie voor het antigif aantoont, zal het antigif toch onmiddellijk toegediend worden. Bij een zware allergie is het beter de toediening uit te stellen tot aankomst in het ziekenhuis Na opname zal men overgaan tot debrideren van eventueel aanwezige oppervlakkige necrose en tot heelkundige exploratie van diepe necrose op de beetplaats zelf. Gedurende de éérste 48 uren na opname mag de patiënt geen koffie, thee of cafeïnehoudende dranken gebruiken.

geval

van

neurotoxisch

Idem zoals bij haemotoxisch gif mits rekening te houden met volgende specifieke eigenschappen: 9. Neurotoxine heeft (vaak) laattijdig werkende eigenschappen, waardoor

langdurige opname vaak onvermijdelijk is. 10. Toediening van antigif is in de meeste gevallen een absolute noodzaak,


omdat gevolgen van neurotoxine moeilijker te bestrijden zijn. Neurotoxine valt namelijk de vitale lichaamsfuncties van ademhaling en hart aan. 11. Monitoren van ademhaling en hart is dan ook noodzakelijk om paralyse van de luchtwegen en hartfalen tijdig op te vangen. 12. Neurologische symptomen zoals geheugenverlies, desoriëntatie en spierkrachtverlies kunnen als parameters dienen om de evolutie van de toestand van de patiënt te volgen. 13. Omdat er diverse soorten neurotoxines bestaan, met elk specifieke eigenschappen is het best om altijd alle vitale functies te monitoren.

NOTA:

Citotoxine (geeft cel- en weefselschade) en Cardiotoxine (geeft voornamelijk hartbeschadiging) zijn nog aparte categorieën slangengiften die zelden voorkomen. 14.

Waarom testen op allergische reactie? Iedereen die in contact komt met gifslangen kan een allergie voor het antigif vertonen zonder zelf ooit gebeten geweest te zijn. Gedroogde gifpartikeltjes afkomstig van de slangen kunnen tijdens de verzorging via de huid (kleine wondjes) of via de ademhaling (kleine vervlogen partikels) opgenomen worden. Hierdoor ontstaat er soms een allergie, die bij een test als licht, matig of zwaar wordt gecatalogeerd.

15.

Het gebruik van zogenaamde extractors (zoals Aspivenin) heeft generlei waarde , evenmin als insnijding van de beetwond (werkt necrose juist in de hand).

16.

Wél zijn er positieve resultaten geboekt bij toedienen van stroomschokken in de directe omgeving van de beet (neutraliserende werking), doch dit kan beter


door artsen gedaan hart(ritme)stoornissen. 17.

worden

i.v.m.

Waarschuwing: Ook als er niet direct gevolgen zichtbaar of voelbaar zijn, is het verstandig om medische hulp in te roepen. Bepaalde toxines hebben een lange halfwaardetijd en kunnen dus voor laattijdige symptomen zorgen. VOER DE HANDELINGEN MET GROTE ZORG UIT EN BLIJF TEN ALLEN TIJDE KALM !

Ophidia : De Slangen (Serpents) in Afghanistan : Voorkomende Families : De Reptielen zijn de oudste landvertegenwoordigers van de moderne gewervelden van de afgelopen geologische tijdperken . zij waren eerder dan de zoogdieren en kwamen op na de amfibieën ,veel soorten zijn direct geëvolueerd uit de grotere en machtig geworden amfibieën . De eerste veroveraars van het Droge land (Victors of the Dry land ) waren geboren en kwamen om tientallen miljoenen jaren te heersen . Om de oplettende reiziger, reptielen, met name hagedissen, behoren tot de meest bekende dieren, zoals velen diurnale en meest actieve tijdens de uren van minst extreme temperaturen. Bepaalde algemene ecologische typen optreden in de meeste geografische gebieden van Perzië, waar momenteel 113 soorten hagedissen worden herkend. De Agamen grote rots-woning hagedissen van het geslacht Laudakia (of Stellio) zijn gemeenschappelijk in bergachtige en foothill regio's, waar de diepe spleten retraites bieden. Kleinere soorten van het geslacht Trapelus uit de grond naar kleine rots palen of takken van struiken, waar ze voor passerende insecten kijken verplaatsen. Op de platte vlaktes van het centraal plateau toadheaded agamids, Phrynocephalus, zitten en wachten tot de mieren, termieten en andere kleine grond prooi; verscheidene verschillende soorten optreden op de verschillende soorten substraat: los zand, grind, slib, enzovoort. In zuidwestelijk Perzië en op het plateau, waar alluviale bodem toestaan gravende, zijn soms grote


herbivore spiny-tailed Uromastyx gezien. De grootste hagedissen in Perzië zijn monitoren van het geslacht Varanus, die zich in de meeste provincies voordoen; ze zijn actieve predatoren, jacht andere hagedissen, knaagdieren en prooi van vergelijkbare grootte. Twee westelijke Palearctisch pootloze hagedissen uit de familie hazelwormen uit te breiden naar Noord-Perzië, Anguis fragilis, een enigszins gespecialiseerde feeder op slakken en slakken bevolken de bosbodem Hyrcanian, en Ophisaurus apodus, een actievere roofzuchtige hagedis tolerant van drogere voorwaarden, gevonden in de noordelijke Perzië en de westelijke uitlopers van de Zagros op grote schaal verspreid. Actieve foragers voor insecten in bijna alle Perzische omgevingen zijn de relatief kleine, snelle hagedissen van echte hagedissen, vaak genoemd "race runners." Verschillende geslachten optreden op verschillende ondergronden, en deze hagedissen zijn gebruikelijk in de meeste habitats. Het Geslacht Lacerta is over het algemeen Euro-Siberische in distributie en wordt vertegenwoordigd door soort(en) in noordelijke en bergachtige regio's van Perzië; Soort Eremias is een geslacht met veel soorten in de gehele regio IranoTuranian en is gebruikelijk op de vlaktes, steppen en interieur uitlopers van het Iraans plateau, overwegende dat er slechts één geslacht van Ophisops op het plateau in Perzië. Soort Mesalina en Franjeteenhagedissen zijn Saharo-Sindian geslachten; de meeste soorten van de laatste zijn gespecialiseerd voor het uitvoeren van op los zand. De glanzende-scaled skinken zijn minder talrijk, maar optreden in de meeste habitats; Sommige soorten zijn aangepast aan de rotsachtige habitats, anderen gravende in los zand. De meest uiteenlopende hagedis familie op het algemene niveau is de gekko's, vele soorten die aangepast aan gespecialiseerde substraten en milieuomstandigheden zijn. De meeste zijn nachtdieren, maar sommige zijn omnivoor en zelfs een paar in het buitenland tijdens de dag. Meest bekend voor de reiziger zijn soorten die leven in en rond huizen en kan worden gezien elke avond vastklampen aan de muren, wachten op insecten aangetrokken tot de lichten gips. In zijn studie van de hagedissen Anderson (in woon. Hist. Iran) gevonden dat slechts een paar soorten met brede ecologische tolerantie gedurende het grootste deel van de Saharo-Sindian of Irano-Turanian regio's uitbreiden. Hoewel elk gebied al per soort karakteristiek van doorgedrongen is zijn de andere, relatief weinig soorten in grote lijnen verdeeld in beide regio's. Zuidwestelijke Asia invoeren vanuit het noordwesten en uitbreiding in Perzië zijn elementen met betrekking tot Europese soorten, vooral die met mediterrane distributie. Aralo-Kaspische woestijn soorten optreden in noordelijke Perzië in gebieden die geomorfologische uitbreidingen van laagland Centraal-Azië zijn. Een paar Oosterse faunistische elementen optreden in Zuidoost Perzië, voornamelijk Baluchistan. De Perzische fauna omvat vijfenzeventig soorten en ondersoorten van de slang (Laṭīfī, 1985; idem, 1991). Hoewel iedere provincie rijk aan soorten is, zijn slangen minder vaak gezien dan hagedissen, deels omdat ze goed gecamoufleerd zijn en meestal bewegingloos in aanwezigheid van grote dieren blijven. Omdat ze hoger op de voedselketen voeden, neiging de bevolkingsdichtheid van slangen om veel lager dan die van hagedissen. Alle zijn roofdieren, de grotere soorten voeden voornamelijk op knaagdieren, overwegende dat kleine en middelgrote soorten op hagedissen en af en toe vogels en de kleinste op geleedpotigen voeden. Enkelen, zoals de ringslang (Natrix), eten vissen, amfibieën, of beide. Hoewel vele soorten kan gunstig worden beschouwd omdat ze voeden zich met knaagdier plagen die met de mens voor gewassen en opgeslagen voedsel concurreren, zijn een paar gevaarlijk voor de mens, met name als blootsvoets of licht geschoeid. Er zijn verschillende geslachten


en soorten van viper, en sommige, zoals de kleine saw-scaled vipers van het geslacht Echis, zijn vrij agressief, terwijl anderen, zoals de valse horned adders (Pseudocerastes) en Vipera adder zijn groot en geschikt voor het injecteren van hoeveelheden van venom. Vipers zijn goed gecamoufleerd, "hinderlaag" roofdieren en kunnen dus worden trod op door onoplettende mens en vee. De cobra, Naja oxiana, een oosterse soorten, dat in noordoostelijke PerziĂŤ optreedt, is een actieve forager en dorpen kan worden opgesteld door de aanwezigheid van ro

Soorten Slangen ; A: Elapidae Cobra’s en Kraits . Gevlekte Cobra (Naja oxiana) Giftig!

Family: Elapidae Scientific Names: Naja naja oxiana, Naja tripudians var. caeca (in part), Tomyris oxiana Common Names: Transcapian cobra, central Asian cobra, Oxus cobra, Mittelasiatische Kobra, Caspian cobra


Large cobra, adults usually about 1.8 m long. Body uniform yellowish, brownish, grayish, or black; may have traces of wide dark crossbands. Belly pale, w/ two dark ventral bands on neck. No distinct hood mark present. Habitat Found mainly in stony, rocky, shrub-covered foothills. In some areas, found above 3,000 m elevation. Westernmost species of the "Asian Cobras." Activity and Behavior Mainly terrestrial & diurnal; most active during evening & early morning. Not generally aggressive. When threatened or cornered, lifts upper body & spreads hood. When biting, holds on & chews savagely. Quick-moving & agile. Lives in holes in embankments, hollows of trees. Oviparous w/ 6-19 eggs/ clutch reported; eats mainly small mammals, amphibians &

birds. Venom Characteristics Primarily neurotoxic. May cause severe local pain & swelling immediately following bite. Symptoms such as weakness, drowsiness, & paralysis of throat may appear less than 1 hour after bite & rapidly progress to respiratory failure & death.

Brilslang of Indische Cobra ,Spectacled or Indian Cobra, Black Pakistan Cobra, Giftig! Naja naja naja, Naja naja karachiensis,


FACT FILE: Local Name:

Sheesh Nag, Kala Nag (Urdu)

Family:

ELAPIDAE

Genus:

Naja

Status:

Common

Warning: Soort dodelijk Giftig, deadly poisonous. The venom is highly toxic. Snake bite symptoms begin approximately 8 minutes after bite. Treatment should be given to the victim immediately if bitten if painreactions occur.

Indian Cobra (Naja naja naja), posterior view Photo Credit: Dr. Muhammad Sharif Khan

Species and sub species: Genus Naja is represented in Pakistan by two species and one subspecies: • Spectacled or Indian Cobra (Naja naja naja) • Central Asian/Oxus or Brown Cobra (Naja naja oxiana) Subspecies: • Black Pakistan Cobra (Naja naja karachiensis) Description and Biology: Two subspecies of cobras are found in Pakistan, the Indian or Spectacled cobra (Naja naja naja) and the Central Asian/Oxus or Brown cobra (Naja naja oxiana). Both these subspecies of cobra are about the same size. Average length is 1.9 meters, with a maximum length of 2.4 meters. N.n.naja has a spectacled marking on back of the neck (also visible from front on rare specimens). The hood appearance varies greatly. The body coloration is yellow to dark brown and black for both sexes. Males are generally heavier, shorter than females, but tails longer. N.n. oxiana is similar in appearence, but lacks the spectacle marking as in N.n.naja. General characteristics/Fysieke kenmerken : The Indian or Spectacled cobra (N.n.naja) is a medium-sized, heavy snake; head not distinct from neck which is dilatable in life into a broad hood; loreal scale absent; single fang on each side, followed by 1—3 small solid teeth; scales smooth shiny, in 21—23 at midbody; ventrals 182—196, subcaudals 53—67. Single pair of prefrontals, absence of loreal scale and smooth dorsals. Color very variable, from jet black, dark olive or dark brown dorsum. Ventrum pale gray to yellowish, with heavy slate gray or dark brown clouding. A spectacle mark on hood dorsum, and a ventral large ocellus, consisting of an outer yellow ring with central dark eye, mesially interrupted by ventrals, some are dark clouded. Variegated specimens with light-edged light brown scales are met with in Punjab, while jet black are very rare. Juvenile has speckled or uniform dorsal pattern. Snout-vent length 1658 mm, tail 269 mm.


Zwarte,Bruine Cobra (naja naja karachiensis Giftig!

Black Pakistan Cobra (Naja naja karachiensis), anterior view David A. Northcott/CORBIS

waarschuwing:uiterst gevaarlijke beet, kan dodelijk zijn ! The Central Asian/Oxus or Brown cobra has ventrals 191-210, subcaudals 62-71; single maxillary tooth (fang) on each side; juvenile pattern conspicuously banded, bands around the body. Light yellowish to light brown, with or without a hoodmark. Some ventrals underhood dark. Ventrum clouded with black. Snout-vent length 1370-1512 mm, tail 228-236 mm..


Central Asian/Oxus Cobra (N.n.oxiana) Photo Credit: F.Tillack

Biology: This cobra is diurnal; mostly active during evening and early morning. It may enter human dwellings when hunting. It restlessly moves from place to place in search of prey, which mainly consists of mice, rats, poultry, frogs and snakes. Normaly, it is not considered aggressive, particularly shy of human beings and will avoid confrontation. Habitually it avoids confrontation with man, at a chance encounter, first priority is to escape undetected. On sensing danger it lifts anterior part of its body to have a good look at its surroundings. If not provoked, it lets fall it's body and slips quietly away. However, if provoked, it hisses loudly and sways its hood to advertise its presence, and displays the hood markings to impress its adversary. It fixes its eyes to the source or annoyance, keenly following its movements. However, all the time at the lookout to have a chance to avoid confrontation and slip away. The swaying of hood with dorsal spectacle mark and ventral yellow oculus, coupled with loud hiss, arc measures to just look as fearsome and as big as possible, to impress the enemy. Cobra attacks viciously and furiously, striking with full strength and biting savagely, chewing the bitten pan. When bitting, it hold on and chews savagely. May strike repeatedly. This snake can be exceptionally quick-moving and agile. The fangs and venom glands of both subspecies are large. The venom is highly toxic. Snake bite symptoms begin approximately 8 minutes after bite. Victims experiences anxiety, the pulse quickens, grows weak and irregular. The victim soon falls into deep coma. Pairings are known to be for life, breeding activity is observed from April to July, 12 to 30 eggs are laid in rat holes or crevices, female stays close until hatching. Both the species feeds on rodents, birds, snakes, lizards, often enters inhabited houses attracted by rodents. Habitat, Distribution and Status: Cobra frequents different habitats: grasslands, vegetation along tilled fields, along water courses, semidesert forests, barns, ruins with grassy growths and around villages. It is plentiful in paddy growing areas, where it is attracted bv mice and poultry into living houses. It climbs into the branches of trees in search of nesting birds. Often it become resident in rat holes after consuming its occupant. N.n.naja is found in eastern Pakistan as far west as Karachi. It has been reported from sea level to 4000m in the Himalayas. It may be found in flat grasslands, among scattered trees, near rice fields and other cultivated areas, near settlements. Usually not found in deserts or rainforests. This cobra species is found in Punjab, Baluchistan and Sind where it is quiet common. N.n.oxiana is rare in Pakistan and is found in Northern Pakistan at areas of elevations as high as 2,100 meters. It Inhabits dry wasteland, living in holes and crevices. In mountain areas lives in caverns


and crevices and holes in rock. In Pakistan it extends throughout NWFP, northeastern Baluchistan to northwestern Punjab and Kashmir. Subspecies N.n.karachiensis has been reported from Southern Pakistan. Deforestation, reclamation and overgrazing are the main threats to the cobras in Pakistan. Every year thousands of cobras are killed in Pakistan for their skins. Snake charmers capture cobras to stage fights with mongoose in rural and urban areas. Cobras are locally used by aurevedic practitioners in their recipes. Due to constant human interference and indiscriminate killing of cobras, there is rapid depletion in populations of cobras throughout Pakistan.

Naja naja ( ) Naja oxiana (o) Dr. Muhammad Sharif Khan

De Kraits/Common Krait, Sindhi Krait, Northern Punjab Krait (Giftig)


Bungarus caeruleus, Bungarus sindanus, Bungarus sindanus razai

FACT FILE: Local Name:

Sung Choor (Urdu)

Family:

ELAPIDAE

Genus:

Bungarus

Status:

Common

Warning:

This snake is deadly poisonous. The venom is highly toxic. It bites rarely, but in one study 77 percent of victims died. Treatment should be given to the victim immediately if bitten

Species en sub species: Genus Bungarus is represented in Pakistan by three species: Common Krait (Bungarus caeruleus) Sindhi Krait (Bungarus sindanus) Subspecies: Northern Punjab Krait (Bungarus sindanus razai) Description and Biology: The average length of this snake is 1.0 meters with a maximum lenght of 1.8 meters. It is moderately slender. Has a smooth. glossy appearance. The color varies. It can be blue-black, pale bluish-gray, steel blue, brown, uniformly black. There are paired narrow white, yellow, or grayish crossbands. Young specimens may have white spots instead of crossbands along first one-third of body. The underside is white. The head is egg-shaped, slightly distint from neck. The eyes are small, snout short, upper lip white or yellow and the tail is short with the tip pointed. General characteristics: The common Krait (Bungarus caeruleus) is a medium-sized snake, head barely distinguishable from neck; loreal scale absent; small dark eyes, round pupil, barely visible in life. Dorsum jet black to deep blue, which on preservation becomes dark : bluish luster. A series of 3—9 light vertebral spots followed by 38—56 paired narrow transverse bands. Supralabials and body ventrum white. Snout-vent length 1110-1125 mm, tail 145-157 mm. The Sindhi Krait (Bungarus sindanus) has 17 midbody scale rows; ventrals 220-237, subcaudals 4952. The dorsum is jet black, first light stripe appears at the level of 11 to 15th ventral. Snout-vent length 1029-1034 mm, tail 135-137 mm.


Sindhi Krait (Bungarus sindanus) Dr. Muhammad Sharif Khan

Biology: This snake is nocturnal. It is very active and agile at night. It often hides in rodent holes, loose soil, beneath debris, so is rarely seen during day. When agitated, it will coil up with head concealed, body flattened, and make jerky movements. May also lift its tail. Reluctant to bite, but may make a quick snapping bite. Generally docile, unagressive during day, but may become aggressive during night. This is the most dangerous of Bunguarus species. The venom is highly toxic. It bites rarely, but in one study 77 percent of victims died. Day/Night behavior changes have been reported in Bungarus caeruleus: during day it does not attempt to escape, instead rolls its body into a loose coiled ball, keeping its head well-concealed in the coil, while tail tip is kept upwards and is kept twisted. When touched, the ball flinches and hisses, with jerky movements. In "balled" condition, the snake allows considerable handling, however, over handling often instigates bite. At night the snake is very active, escapes by hissing loudly, or keeping still, occasionally biting the source of annoyance and tasnim, I986b). This snake feeds on toads, frogs, snakes, lizards and mice, the kraits are known to be cannibalistic. Young are known to eat arthropods. Habitat and Distribution: The Kraits in Pakistan are found from coastal lowlands north and eastward to Waziristan and Quetta regions. Also found near southwestern Pakistan coast not far from Iran-Pakistan border. This snake is found in dry open plains, in termite mounds, in burrows of small rodents, beneath debris, at elevations as high as 1,700 meters. It needs ample water supply, so may be found in moist and wet areas such as wells or tanks containing water. Often found near or in human habitation. The common Krait (Bungarus caeruleus) frequents open grasslands, semi-deserts with alluvial soil, are common in vegetation along tilled fields and extending into barns, farms, gardens. The light dark effect created during day under vegetation effectively camouflages the snake. It usually lives in holes and crevices in ground, however, when piles of cut vegetation, bricks, debris , etc., are at hand, it readily shelter under them. In Pakistan it has been reported from throughout Punjab, including alpine part, NWFP, Azad Kashmir, Sindh and southern Baluchistan. It is most common in Indus Valley. The Sindhi Krait (Bungarus sindanus) is Deserticole, it inhabits mesic situations with sparse vegetation. In northwestern highland of Punjab, it has been collected from stony deserticole situations at an elevation of 300 m, close to badland cut into deep gullies on the slops of low hills. This habitat has only sparse grass with ocassional bushes. This specie has been reported from western Tharpakar, Bahawalpur and Bhawalnagar. The subspecies Bungarus s. razai has been reported from Mianwali and Makerwal, in northwestern Punjab, Pakistan. Recently an abnormal specimen is described from Goi, Kotli, Azad Kashmir (Khan, 1997).


Bungarus caeruleus ( ) Bungarus sindanus (o) Bungarus sindanus razai (x) Bijzonderheden soort : de Kraits ,Driehoekig vormige slangen met ,er komen een drietal soorten voor in de regio. Deze zijn allen overwegend nachtactief en kunnen alleen dan ook gevaar opleveren,de dieren ziijn overdag in een diepe slaap en kunnen en zullen niet aanvallen ,bij ontdekking onder houtstapels,steenmateriaal of in containers kunnen deze dieren zonder gevaar rustig verplaatst worden naar omgeving waar de dieren geen overlast veroorzaken .

Soorten B . Adders en Groefkopadders .

Subfamilies VIPERIDAE ( Adders en Groefkopadders) Subfamily[2]

Taxon Genera[2] Species[2] author[2]

Common name

Geographic range[1]


Liem, Azemiopina Marx & e Rabb, 1971

Causinae

Cope, 1859

1

1

Fea’s viper Fea’s adder

Myanmar, southeastern Tibet across southern China (Fujien, Guangxi, Jiangxi, Kweichow, Sichuan, Yunnan, Zhejiang) to northern Vietnam.

1

6

Nachtadders

Sub-saharan Africa (Niet in M-O,Afghanistan tot nu toe)

Crotalinae

Oppel, 1811

18

151

In the Old World from eastern Europe eastward through Asia to Japan, Taiwan, Indonesia, Pit peninsular India and Sri vipers,Groefkopadders Lanka. In the New World from southern Canada southward through Mexico and Central America to southern South America.

Viperinae

Oppel, 1811

12

66

True or pitless vipers,ware Adders

Europe, Asia,Middle East and Africa.

Type genus = Vipera - Laurenti, 1768

All viperids have a pair of relatively long solenoglyphous (hollow) fangs that are used to inject venom from glands located towards the rear of the upper jaws. Each of the two fangs is at the front of the mouth on a short maxillary bone that can rotate back and forth. When not in use, the fangs fold back against the roof of the mouth and are enclosed in a membranous sheath. The left and right fangs can be rotated together or independently. During a strike, the mouth can open nearly 180° and the maxilla rotates forward, erecting the fangs as late as possible so as the fangs do not become damaged. The jaws close on impact and powerful muscles that surround the venom glands contract to inject the venom as the fangs penetrate. This action is very fast; in defensive strikes it can be more a stab than a bite. Viperids use this mechanism primarily for immobilization and digestion of prey. Secondarily it is used for selfdefense, though in most cases with non-prey items such as humans they are more likely to give a dry bite (not inject any venom). Almost all vipers have keeled scales, a stocky build with a short tail, and, due to the location of the venom glands, a triangular-shaped head distinct from the neck. The great majority have vertically elliptical, or slit-shaped, pupils that can open wide to cover most of the eye or close almost completely, which helps them to see in a wide range of light levels. Typically, vipers are nocturnal and ambush their prey

Gedrag experimenteel .


Experiments have shown that these snakes are capable of making decisions on how much venom to inject depending on the circumstances. In all cases, the most important determinant of venom expenditure is generally the size of the snake, with larger specimens being capable of delivering much more venom. The species is also important, since some are likely to inject more venom than others, may have much venom available, strike more accurately, or deliver a number of bites in a short space of time. In predatory bites, factors that influence the amount of venom injected include the size of the prey, the species of prey, and whether the prey item is held or released. The need to label prey for chemosensory relocation after a bite and release may also play a role. In defensive bites, the amount of venom injected may be determined by the size or species of the predator (or antagonist), as well as the assessed level of threat, although larger assailants and higher threat levels may not necessarily lead to larger amounts of venom being injected.

Gifapparaat en werking . Viperid venoms typically contain an abundance of protein-degrading enzymes, called proteases, that produce symptoms such as pain, strong local swelling and necrosis, blood loss from cardiovascular damage complicated by coagulopathy, and disruption of the blood clotting system. Death is usually caused by collapse in blood pressure. This is in contrast to elapid venoms that generally contain neurotoxins that disable muscle contraction and cause paralysis. Death from elapid bites usually results from asphyxiation because the diaphragm can no longer contract. However, this rule does not always apply: some elapid bites include proteolytic symptoms typical of viperid bites, while some viperid bites produce neurotoxic symptoms. [5] Proteolytic venom is also dual-purpose: it is used for defense and to immobilize prey, as with neurotoxic venoms, and also many of the enzymes have a digestive function, breaking down molecules in prey items, such as lipids, nucleic acids, and proteins.[5] This is important, as many vipers have weak digestive systems.[6] Due to the nature of proteolytic venom, a viperid bite is often a very painful experience and should always be taken seriously, even though it is not necessarily fatal. Even with prompt and proper treatment, a bite can still result in a permanent scar, and in the worst cases the affected limb may even have to be amputated. A victim's fate is impossible to predict as this depends on many factors, including (but not limited to) the species and size of the snake involved, how much venom was injected (if any), and the size and condition of the patient before being bitten. The patient may also be allergic to the venom and/or the antivenin.

Belangrijkste geslachten Viperidae voorkomend in regio Baluchistan en regio Afghanistan :

Genus[4]

Taxon Species[4 Subsp.*[4 Common name[2][6] author[4] ] ]

Geographic range[1]

Cerastes

Laurenti, 1768

North Africa eastward through Arabia and

3

0

Horned vipers,Hoornadders


Iran.

Daboia

Gray, 1842

Echis

Merrem, 1820

Alcock Eristicophis and Finn, 1897

Macroviper Reuss, a 1927

1

8

1

4

1

Russell’s viper,Russels Adder

6

India and Sri Lanka, Saw-scaled parts of the Middle vipers,Zaagschubadders East and Africa north of the equator.

0

McMahon’s viper,Bladneusadder

The desert region of Balochistan near the Iran-AfghanistanPakistan border.

Large Palearctic vipers, grote Palearctische Adders

Semideserts and steppes of northern Africa, the Near and Middle East, and the Milos Archipelago in the Aegean Sea

4

False Pseudoceraste Boulenger, 1 1 horned s 1896 viper

ViperaT

Laurenti, 1768

From the Sinai of Egypt eastward to Pakistan.

Great Britain and nearly all of continental Europe across the Arctic Circle and on some islands in the Mediterranean (Elba, Palearctic 23 12 Montecristo, Sicily) and Aegean Sea eastward vipers across northern Asia to Sakhalin Island and North Korea. Also found in northern Africa in Morocco, Algeria and Tunisia.

*) Not including the nominate subspecies. Soortenlijst

Pakistan, India, Sri Lanka, Bangladesh, Nepal, Myanmar, Thailand, Cambodia, China (Kwangsi and Kwantung), Taiwan and Indonesia (Endeh, Flores, east Java, Komodo, Lomblen Islands).


Spitssnuitadder (Vipera Ursinii) licht giftig!

Deze licht giftige slang uit de echte Adderfamilie komt voor locaal in kleine aantallen,in de regio van de Balkan tot aan Rusland,Kazachstan ,Afghanistan en KirgiziĂŤ .Er zijn vijf erkende ondersoorten, waaronder de nominale ondersoort V. u. ursinii.

Deze soort houdt van vochtige, lichtbegroeide hellingen tot drogere heidevelden en bosranden: erg kieskeurig is hij niet, maar enige vegetatie of stenen om onder te schuilen is benodigd. De spitssnuitadder komt vrijwel alleen boven de 600 meter voor, leeft veelal in bergachtige streken en kan ook wel over rotsen en kliffen klimmen. Dit in tegenstelling tot de meeste adders die niet erg lenig zijn en op de bodem leven. Het voedsel bestaat uit kleine knaagdieren en insecten en soms ook wel hagedissen, die van de schemering tot de vroege ochtend bejaagd worden. Overdag schuilt de adder in rotsspleten of bomen. De spitssnuitadder is een kleine soort die gemiddeld ongeveer 40 tot 50 centimeter lang wordt, uitschieters kunnen bijna twee keer zo lang worden. De slang heeft geen echt spitse snuit, maar omdat de kop lang niet zo breed is als veel andere adders lijkt de kop smaller. De openingen waar de infraroodzintuigen zitten zijn duidelijk te zien en deze soort heeft geen punt op de neus zoals de zandadder (Vipera ammodydes). De kleuren en patronen van deze soort wijken niet veel van elkaar af: de basiskleur is meestal grijsbruin met op het midden van de rug een enkele donker- tot roodbruine, meestal dun zwartomzoomde zig-zagstreep; deze is vrij smal en heeft meestal geen grote vlekken die met elkaar verbonden zijn. Vaak ligt de streep in een lichte band die net iets breder is dan de streep zelf. Aan weerskanten van de flanken


zijn kleine bruine of zwarte vlekjes aanwezig.

Vipera Ursinii De soort is strikt beschermd door de IUCN en internationale habitatrichtlijnen. Deze kleine rustige slang is weinig agressief,de rustigste onder de Adders, niet bijterig en zijn licht werkzame gif is niet erg gevaarlijk voor de mens. Aangeraden word om wel enige voorzichtigheid in acht te nemen omdat deze moeilijk herkenbare soort ,zeer goed gecamoufleerd is en daardoor zeer lastig waar te nemen.

Steppen-Adder (Vipera renardi) licht giftig!


Kleine soort Adder die op de voorgaande soort lijkt,ook nauw verwant met de Ursinii,deze Adder bewoont eveneens Steppen,in Klein Azië en centraal Azië,en heeft een droger habitat dan de Ursinii . Deze soort is net als de voorgaande ook strikt beschermd door de Internationale Habitat regelgeving en door de Conventie van Bern . Adults average 40-50 cm in length, although specimens of 63-80 cm have been reported.[ Meadow viper, Ursini's viper,[2], meadow adder,[3] Orsini's viper, field viper,[5] field adder.[6] Although the following subspecies are currently invalid according to the taxonomy used here, their common names may still be encountered: • V. u. ursinii - Italian meadow viper.[5] • V. u. macrops - karst viper,[5] karst adder.[3] • V. u. rakosiensis - Danubian meadow viper.[5] • V. u. renardi - steppe viper,[5] steppe adder, Renard's viper. [


Persian One-Horned Viper or False Horned Viper(Giftig!), Persian Two-Horned Viper (Giftig!) (Pseudocerastes persicus), (Pseudocerastes bicornis) FACT FILE: Local Name:

Seengh wala afi (Urdu)

Family:

VIPERIDAE

Genus:

Pseudocerastes

Status:

Rare and restricted

Warning:

This snake is deadly poisonous. The venom is moderately to highly hemorrhagic


Persian Horned Viper (Pseudocerastes persicus Photo Credit: L. Trutnau

Species and sub species: Genus Pseudocerastes is represented in Pakistan by one species and one subspecies: • Persian One-Horned Viper or False Horned Viper (Pseudocerastes persicus) Subspecies: • Persian Two-Horned Viper (Pseudocerastes bicornis) Description and Biology: The average adult length of this snake is 0.5 to 0.7 meters; maximum length 0.9 meters. Males are larger than females. Snake wide relative to its length. Head short, wide, quite distinct from neck. Snout blunt, with small scale-covered horns just above eyes. A dark brown band marks side of head just around eye. Eyes are small to moderate size, pupils are elliptical vertically. Nostrils located dorsolaterally present. Dorsal coloration pale gray or bluish gray to khaki with gray or brownish gray blotches or crossbands, usually much narrower than the interspace between them. Throat and body sides have alternating faint spots. Ventral side white, tail black, narrow in relation to body. General characteristics: Pseudocerastes persicus: A supraorbital horn on each side of head formed by several scales; body moderately stout, dorsoventrally flattened; 16—18 circumocular scales; 12-14 supralabials, separated from eye by three rows of scales; 14-17 infralabials; single pair of genials; dorsal scales thin, weakly keeled, 23-25 rows at midbody, laterals with nodular prominences at posterior end; ventrals 146-151, subcaudals 42—46. Dorsum pale gray or bluish gray to khaki. A median series of 28 to 33 rectangular gray or brownish blotches or cross-bands, much narrower than interspaces. An alternating series of faint spots on sides. A dark band from nostril to the angle of jaw, lower edges of labials white. Belly white, tip of tail dark, mesially pinkish. Snout-vent length 670-688 mm, tail 79-85 mm. Pseudocerastes bicornis: All what we have now as type specimen of this viper, preserved in British Museum of Natural History London, under registry number 1946.1.20.82, a viperid head with 2-3 head lengths of anterior part of body, up to 31 ventral, rest of the body apparently is lost. The two elongated, free, supraocular scales of P. bicornis, were erected in life as a pair of supraocular horns on each side.

Donkere vorm P.Persicus let op de typische spits aflopende Hoorntjes

Biology:


This snake is nocturnal in habits, retreating during day in crevices among rocks or burrows in comparative hard soil near roots of bushes. It is sluggish, placid, less likely to bite during day, dangerously active and aggressive at night. When disturbed, will hiss loudly but is not particularly vicious. Snake's locomotion characteristically sidewinding. Frequently will hide in rodents tunnels and underneath rocks. Diet consists of deserticolous lizards and arthropods. Breeding from March July. Habitat, Distribution and Status: This snake inhabits sandy and rocky terrain up to elevations of approximately 2,000 meters. Has been found at 1,500 meters elevations in Iran and Baluchistan. Found in flat, sandy regions with desert vegetation, in rocky areas in burrows and crevices. Its customary habitat is desert bushes. Pseudocerastes persicus is found in southern Afghanistan; in Pakistan, west of the Kirthar and Sulaiman ranges as far north as 32 degrees N; Iran, in the extreme northeast, in the Zagros Mountains in the southwest, in the eastern, central, and southern parts of the country except in the high mountains and the desert regions of Dashte Lut; in the far north. Pseudocerastes bicornis has only been recorded from Khajuri Kach, above Gwaleri Kolal, Gomal Pass, Waziristan, Pakistan. Deze soort uit de serie Viperidae is met name erg gevaarlijk omdat het een vrij kleine en opvallende slang is met een onvoorspelbaar gedrag en een verborgen levenswijze,de Echis soorten genoemd Zaagschubadders zijn geducht i de gehele Anatolia-Iran regio en komen voor tot aan Israel en NoordAfrika in verschillende vormen . -Bijtgevaar is redelijk aanwezig tot groot -Agressief dier,door kleine uiterlijk vaak over het hoofd gezien -Ongelukken meestal bij betreding habitat of stappen op of nabij het dier

Pseudocerates persicus ( ) Pseudocerates bicornis ( ) Map Credit: Dr. Muhammad Sharif Khan

Levantine Viper or Mountain Adder (Giftig!) Macrovipera lebetina, Macrovipera lebetina obtusa, Macrovipera lebetina turanica


FACT FILE: Local Name:

none (Urdu)

Family:

VIPERIDAE

Genus:

Macrovipera

Status:

Rare and restricted

Warning:

This snake is deadly poisonous. Risk to man high. A dangerous snake of major medical importance

Levantine Viper (Macrovipera lebetina obtusa) Photo Credit: D. Hegner

Species and sub species: Genus Macrovipera is represented in Pakistan by one species and two subspecies: • Levantine Viper or Mountain Adder (Macrovipera lebetina) Subspecies: • Macrovipera lebetina obtusa • Macrovipera lebetina turanica Description and Biology: This is a large snake, up to 1.6 meters long; females larger than males. Has no horn, no shields; fangs very large. Scale pattern consists of rosettes with light centers; intensity of margination may merge into wavy band, lateral spots more distinct than dorsal patterns. Coloration is gray, gray-brown or yellowish with gray underside in females. Tail pinkish brown, tapers abruptly. General characteristics: Head short, wide; supraoculars divided; 10-11 supralabials separated from eye by two to three rows of small scales, 12-14 infralabials; dorsal keeled, in 23-25 rows at midbody; ventrals 168-176, subcaudals 42-49. Dorsum khaki to yellow brown, with minute spottings. A median row of 39 to 42 indistinct dark gray cross-bands. Ventrum buff, anteriorly whiter, clouded with gray. tail pinkish brown. Snout-vent length 1030-1040mm, tail 135-143 mm.


Levantijnse Adder (Macrovipera lebetina obtusa) L. Trutnau

waarschuwing:Uiterst gevaarlijke beet! Biology: Normally placid during day, but quite alert and will strike quickly. Occasionally aggressive at night. Risk to man high. A dangerous snake of major medical importance. Habitat, Distribution and Status: This snake is found in dry, rocky, mountainous areas between 1,000 and 2,500 meters elevation. Terrestrial, but can be found in bushes. Inhabits stony, semi-arid country, with sparse scrubby vegetation. Extends from Caucasus to Lebanon, through southern Turkmenistan and Uzbekistan. In Pakistan, records are from Chitral, Waziristan, hilly tracts to Quetta.

Macrovipera lebetina


Bladneus Adder /Macmahon's or Leaf Nosed Viper(Giftig!) Eristicophis macmahonii FACT FILE: Local Name:

none (Urdu)

Family:

VIPERIDAE

Genus:

Eristicophis

Status:

Rare

Warning: This snake is deadly poisonous. Less dangerous because of small size, but has caused serious envenomation and, reportedly, has caused deaths

Macmahon's Viper (Eristicophis macmahonii) Photo Credit: Dr. Muhammad Sharif Khan

Venom shows strong hemorrhagic activity. Symptoms may include local swelling & inflammation; abdominal pain & distention; & inability to swallow & open the eyes, suggesting possible neurotoxicity. Has caused serious human envenomations & deaths. No known antivenom currently produced. Species and sub species: Genus Eristicophis is represented in Pakistan by one species: • Macmahon's or Leaf Nosed Viper (Eristicophis macmahonii) Description and Biology: The average length of this snake is 0.6 meters. Head large, flattened, quite distinct from neck. Snout broad, short. Eye size moderate, pupils vertically elliptical. Nostrils slit-like. Body stout, strongly flattened along side of back, abruptly tapering tail; skin soft and loose. Crown covered by small scales. A narrow whitish line runs from above eye to angle of mouth; scattered dark flecks on top of head. Dorsal base color light tan to khaki, with a series of 20 to 25 small black lateral spots each surrounded partly or completely by group of smaller cream spots. Young snakes have series of about 30 darker brown dorsal crossbands. All markings are more distinct toward the rear. Base of tail has distinct crossbands, tips unmarked, yellowish. General characteristics: Rostral scale much broader than high, crescent-like, deeply concave, surmounted on sides by a butterfly's wing-like, free edged, broad scale;. 16—25 circumocular scales; 15—16 supralabials, forming cirrated dorsal lip, separated from eye by three rows of scales, about twice as large as those of the ocular ring; 23-29 scales at midbody, arranged in straight regular rings; ventrals 140-145, with lateral keels; anal scale single. Dorsum light reddish brown to khaki, with a series of small, dark brown lateral spots, each surrounded in its upper half by light dots. A thin light line from eye to angle of mouth. Base of tail with brown crossbands. Ventrum white. Snout-vent length 645-660 mm, tail length 63-72 mm.


Macmahon's Viper (Eristicophis macmahonii), showing distinct Leaf Nose Photo Credit: L. Trutnau

waarschuwing: Uiterst gevaarlijke beet ! Biology: Active during twilight and at night. Found in fine loose sand where they bury themselves leaving the snout and eyes free of sand. Snake's scales designed for sand burrowing. This snake rapidly sinks in sand by peculiar rocking and peristaltic movements of its body. Sand-sinking is an escape as well defensive behavior of this snake. It also ambushes its prey by lying buried in sand. Nocturnal, alert and ill tempered snake. In danger, it rolls itself in a pile of coils, lying above each other, elevating head considerably above ground, neck is thrown in S-shaped coil (in the same manner of some rattlesnakes), eyes are keenly focused on the victim, ready to attack. The snake hisses loudly, and strikes vigorously. Less dangerous because of small size, but has caused serious envenomation and, reportedly, has caused deaths. Breeding appears to take place from March to May. Diet consists of sand lizards and arthropods. The snake keeps itself buried in sand, with only exposed eyes and nostrils, as soon a prey approaches, it strikes, retaining its hold until the prey is almost dead. Habitat, Distribution and Status: This snake is morphologically adapted to live in fine loose sand of shifting dunes, where they bury themselves leaving the snout and eyes free of sand. Its habitat is without any mentionable vegetation, except for very sparse growth of stunted bushes and grasses. This snake is found almost exclusively on sand dunes and at elevations less than 1,200 meters. Restricted to desert basin regions of western Baluchistan, southwestern Afghanistan, and southeastern Iran. Recorded from Seistan in the extreme east in Iran extending into southern Afghanistan south of the Halmand River, and into southwest Baluchistan, between Chagai hills and Siahn Range, east Nushki.


Eristicophis macmahonii (O) Map Credit: Dr. Muhammad Sharif Khan

Zaagschub-adder, Sochurek's or Eastern Saw-scaled viper, Multiscale or Transcaspian Saw-scaled viper, Astola Saw-scaled viper (Giftig!) Echis carinatus, Echis carinatus sochureki, Echis carinatus multisquamatus, Echis carinatus astolae FACT FILE: Local Name:

Lundi, Khappra, Sindh khappra, Waziristan khappra, Astola khappra (Urdu)

Family:

VIPERIDAE

Genus:

Echis

Status:

Rare and restricted to common

Warning: This snake is considered to be the world's most dangerous snake because of its highly toxic venom, its abundance near cultivated areas, and its aggressive, easily excitable temperament Species and sub species:

Saw-scaled viper (Echis carinatus )H.H. Schleich


ws:extreem gevaarlijke beet! De Zaagschubadders uit de onderfamilie echis,van de hoofdfamilie Viperidae zijn uiterst gevaarlijke dieren met een zeer hoge dreiging en met een dodelijk gevaarlijke beet .

Genus Echis is represented in Pakistan by one species and 4-5 subspecies: • Saw-scaled Viper (Echis carinatus) Subspecies: • Sochurek's or Eastern Saw-scaled viper (Echis carinatus sochureki) • Multiscale or Transcaspian Saw-scaled viper (Echis carinatus multisquamatus) • Astola Saw-scaled viper (Echis carinatus astolae) Description and Biology: The average length of this snake is 0.4 to 0.6 meters. The body is slender to moderately stout and slightly flattened vertically. The head is short, distinctly wider than neck and has alight-colored trident, cruciform or arrow-shaped mark on the head. There is a pale stripe from each eye to angle of mouth. The throat and chin are white. The topside of E.carinatus is buff or tan, to olive brown or chestnut with darkedged whitish spots along backbone, narrow, undulating white line along sides (upper portions of loops more conspicuous than lower portions). The underside is white, grayish-white, yellowish-white, pale pinkish-brown, stippled with dark gray. The tail is short, tapers abruptly and is about 10 percent of total body length. Key to the Pakistani species and subspecies of genus Echis 1. Continuous lateral wavy white line; ventrals 169—199; 34-40 midbody scale rows.. ...........................................E. multisquamatus Lateral wavy white line divided in separate arcs; 25-38 midbody scale rows; ventrals 153-189 2. Genials large, regularly arranged; middorsal scales with humped keels .................................E. pyramidum Genials small, irregularly arranged; mid-dorsal scales with straight keels ...............................E.carinatus 3. Body light, with broad dark blotches................................E.c.astolae Body brownish with white bordered dark spots ................. E.c.sochureki General characteristics: Echis carinatus: Body stocky, tail very short and abruptly tapering from vent. Head short, distinctly wider from neck, covered with small strongly keeled imbricate scales, 8—12 between supraoculars; nostrils small, dosolateral; supralabials 8—12, separated from ocular by one or two rows of small scales, 10—13 in- fralabials; anterior genial broad, followed by three pairs of slightly enlarged scales; 24-37 scales at midbody, strongly


keeled; scales of 3rd to 7th lateral rows strongly oblique, with cirrated keels; ventrals 132-188, subcaudals 23-39, anal single. Dorsum light brown to yellowish brown, sometimes olive brown. A median row of 28—37 whitish blotches with dark edges. Sides with undulating white line, dorsal loops are more prominent, but are diluted ventrally. Head with light arrow- head mark, posterior three prongs extend a considerable distance. A pale stripe from eye to angle of mouth. Labials lighter, with small dots. Ventrum white to light pinkish, with fine dark gray spottings. Snout-vent length 600-625 mm, tail length 51-56 mm.

Saw-scaled viper (Echis carinatus) Photo Credit: unknown

Echis carinatus sochureki: Small head scales, except 3-4 larger supraoculars; 29-33 midbody scale rows; middorsal scales with flat keel; oviparous. Dorsum tan, grayish or brown, with a median row of 30 whitish, (never yellowish) blotches with dark brown edges. Wide Ushaped ventrally open lateral marks and distinct dark spots. Ventrum whitish, with dark gray spottings. Head with light arrow head mark directed towards snout. A light loreal stripe extends to the angle of mouth. Echis carinatus multisquamatus: Head mark always cross-shaped; lateral white line continuous undulating; narrow transverse white bands on middorsum; 34-40 midbody scale counts (highest of all subspecies); ventrals 169-199 (highest of all subspecies). Echis carinatus astolae: Dorsum whitish, with a pattern of dark brown blotches, 1-3 lateral rows of dark brown spots, no lateral light arcs, a three-pronged light mark on head directed towards snout. A light lateral line from temporals meeting atfrontal region, giving a branch to snout.


Different subspecies of genus Echis a) Echis carinatus b) Echis carinatus multisquamatus c) Echis carinatus sochureki Photo Credit: Dr. Muhammad Sharif Khan

Biology: This snake is primarily nocturnal in hot weather (may be active at dusk) and is sometimes diurnal in cool weather. It may be found basking during early morning in bushes more than 2 meters above ground. It basks in open during cooler weather, but is found more frequently under rocks or in mounds of dead plant stalks. This snake can bury itself in sand with only the head exposed. It is fairly active and can move rapidly in a side winding motion. In dry weather it hunts prey almost entirely at night, but may hunt by day in cool weather. Always alert this snake can become easily excited. It can be really aggressive and is likely to flee when encountered, but has been reported to chase victims aggressively. Usually confines itself to the roots of a shrub, waiting for its prey. As prey, which is often a sand lizard, comes within range, it is attacked. Ill-tempered, hisses loudly and goes on striking savagely, often pursues its prey for some distance. It is reported to follow pedestrians for considerable distances. It can take a jump of 1-2 feet high and can climb into branches of low bushes to avoid heat at ground, and to feed on nestlings of desert birds. When on the defensive, it rolls itself in characteristic loops, reminding of figure '8'. The loops work against each other, sawing side scales produce characteristic rustling noise which is enhanced by hissing sound. People believe a snake in this position is dissolving its venom and is said to be very poisonous. This snake is considered to be the world's most dangerous snake because of its highly toxic venom, its abundance near cultivated areas, and its aggressive, easily excitable temperament. Breeding season extends from mid-February to late April. Viviparous races give birth to 6-28 young, while oviparous lay almost as many hard-shelled white eggs. Juveniles are met with from March to July. In northern areas of Pakistan, this snake hibernates during winter. Often in bright clear day basking snakes are observed, while in southern warmer areas it is not known to hibernate. Diet includes common toad Bufo stomaticus, Hoplobatmchus tigerinus, lizards: Crossobamon orientalis, Acantho' dactylus contorts, Ophiomorous tridactylus and deserticole arthropods. Captives feed on a variety of geckos, lacertids, bird eggs and nestlings.. Habitat, Distribution and Status: Widely distributed from northern Africa, through Middle East, southern former Russia, descending to Iran, Afghanistan, most of Pakistan, excluding high northern mountains, India, and Sri Lanka. Several


species and subspecies of genus Echis has been distinguished throughout its wide Saharo-Sindhian range, of which at least four to five species are represented in Pakistan. Saw scale viper is recorded from sandy and rocky alluvial habitat, with sparse xerophytic to moderately dense grass and scrub vegetation. It is found in large numbers in deserts and dry areas and is also found in sandy areas, rocky areas, and scrub forests from sea level to about 1,800 meters. In mountainous habitat, it lives under rock blocks, while in sub-mountain region, it inhabits hedges and other scrubby vegetation, prominently avoids marshy areas and very dense vegetation. Echis carinatus sochureki is found in Northern India, whole of Pakistan, except high mountains in north, southern Afghanistan, central Iran to Iranian Gulf coast and Khuzestan. Echis carinatus multisquamatus is found from Caspian Sea, through Turkmenistan, into Bukhara, Samarkand and Tashkent, to Tajikistan along Afghan border, up to Hindukush, northeastern Balochistan, NWFP and eastern Iran. Echis carinatus astolae has been reported from island Astola, off the Makran coast, Pakistan.

Echis c. sochureki ( ) Echis c. astole (o) Echis c. multisquamatus (

)

Cerastes vipera Tot de Viperidae behorende deze grondbewonende bijzonder aangepaste en gevaarlijke familie Cerastes , die net schaars in de regio Baluchi aan de Oostkant van Iran nog voorkomen,deze slangen liggen in een hinderlaag en hebben hun ogen totaal aan de bovenkant gericht geplaatst,en zijn in de vroege morgen en schemer actief.


De Crotalinea de Groefkopadders Orlov & Barabanov (1999) herzien de classificatie van de pitvipers van het geslacht Gloydius (via de oude generieke naam Agkistrodon). Deze slangen hebben gekregen bij de aanzienlijke taxonomische instabiliteit, ondanks de monografische behandeling aangeboden door Gloyd & Conant (1990). Orlov & Barabanov opnieuw onderzocht de typen van vele soorten, en arriveerde op een radicaal herziene taxonomische regeling voor het Aziatische vasteland soorten. In het bijzonder accepteer Orlov en Barabanov niet de aanwezigheid van twee grote schaal sympatrische soorten Gloydius door Centraal-Azië (Gloydius Kizil Irmak en G. intermedius volgens Gloyd en Conant, 1990). In plaats daarvan, zij het bestaan van een enkele, wijdverspreide soort, G. Kizil Irmak voorstellen. Orlov en Barabanov erkennen de volgende ondersoorten van G. Kizil Irmak: G.h. Kizil Irmak (Oost-Kazachstan, noordwesten van China, Mongolië en zuidelijk Siberië), G.h. boehmei (Afghanistan), G.h. caraganus (Kazachstan, Oezbekistan, southrn Rusland), G.h. caucasicus (Azerbeidzjan, Turkmenistan, Noord-Iran, Noordoost Afghanistan), G.h. cognatus (Centraal-China) en G.h. stejnegeri (NE China). Heronderzoek van het holotype van Gloydius intermedius leidde tot de conclusie dat dit tot de soorten die behoort, in de afgelopen jaren heeft aangeduid als G. saxatilis. De naam intermedius werd gepubliceerd vóór de naam saxatilis. Dientengevolge, is de juiste naam voor de rots mamushi van het Russische Verre Oosten G. intermedius en G. saxatilis wordt een synoniem van G. intermedius. Met betrekking tot de vele verschillende interpretaties van de systematiek van deze slangen, is een "taxonomische conversion table" hier, voorzien van het doel van het toestaan van de classificaties gebruikt in verschillende publicaties te worden aan elkaar gerelateerd. Elke rij geeft de naam gegeven aan een bepaalde taxon door de auteur (s) in lijn 1. Sommige auteurs waarnaar deze soorten Agkistrodon (afgekort tot A.), anderen Gloydius (afgekort G.). Het is duidelijk dat veel verdere werkzaamheden ter verheldering soorten grenzen en definities binnen dit complex is vereist. Geen van de geldende taxonomische voorschriften kan worden beschouwd als definitief.


Halys of Pallas Groefkopadder (Gloydius halys ) Giftig!

Pallas' groefkopadder (Gloydius halys) is een giftige slang uit de familie adders (Viperidae). Vroeger behoorde deze soort tot het geslacht Agkistrodon, en in het Engels wordt de adder Siberian pit viper genoemd.

Voorkomen en habitat Deze soort komt voor in China, Iran, Japan, Rusland, Kazachstan, Oezbekistan, Tadzjikistan, KirgiziĂŤ, Afghanistan, MongoliĂŤ en Turkmenistan. De adder leeft liefst in drogere, bergachtige gebieden waar hij schuilt in struiken. Bijzonder is dat deze slang zowel nacht- als dagactief is.

Beschrijving De kleur is bruin tot grijs, met op de gehele lengte van de rug een donkere, vlekachtige bandering die in de nek en staartpunt uitvloeit in een regelmatig vlekkenpatroon. De lengte van deze soort is ongeveer 70 - 75 centimeter. Pallas' groefkopadder eet kleine knaagdieren zoals muizen en ook vogels, het is een giftige soort. Het gif bevat hemotoxine en is zelden dodelijk, hoewel men na een beet langere tijd goed ziek kan zijn. Bij verstoring buigt de slang de nek in een S-vorm en begint met de staartpunt te trillen.


Himalaya Groefkopadder/Himalayan Pit Viper(Giftig!)

Gloydius himalayanus

FACT FILE: Local Name:

none (Urdu)

Family:

CROTALIDAE

Genus:

Gloydius

Status:

Rare

Warning:

This snake is deadly poisonous.

Himalayan Pit Viper (Gloydius himalayanus Photo Credit: F. Tillack


Species and sub species: Pit vipers are represented by a single species in Pakistan, belonging to genus Gloydius: • Himalayan Pit Viper (Gloydius himalayanus) Description and Biology: General characteristics: Medium-sized snake, with distinct elongated head covered with large symmetrical scales; a distinct pit between eye and nostril; a pair of pre and postoculars, lower longer, separating supralabials from eye; 7 supralabials, posterior two united with temporals to form large post-temporal scales; 9-10 infralabials; single pair of genials; body scales strongly keeled, 21 rows at midbody; ventrals 147-175, subcaudals 32-52 divided; anal single. Dorsum light brown, gray to dark brown. A median series of dark brown blotches, alternating with lateral row of spots. A broad dark band from eye to the angle of mouth. Supralabials light with dark mottling. Ventrum light gray with dark clouding and fine spotting. Snout-vent length 565-572 mm, tail 98-102 mm.

Himalayan Pit Viper (Gloydius himalayanus) Photo Credit: Dr. Muhammad Sharif Khan

Biology: This snake frequents rocky wooded hill sides, where it lives in caverns and crevices among rocks, hibernates in winter from October to April. Basks in bright sunny winter days, habitually sluggish. Feeds mainly on skinks and other mountain lizards. Habitat, Distribution and Status: A mountain snake, restricted to an elevation of 1500 m, however, reports exist from Dharmsala Glacier at 5000 m elevation. The Russell's viper is found from western Himalayas, Sikkim to Chitral, to Northern Pakistan. Recently it has been recorded from Deosai Plain, Baltistan. It has also been reported from Nathia Gali, eastern NWFP and Margalla Hills.


Gloydius himalayanus (O)

Centraal Azie Groefkopadder (Gloydius intermedius) (Giftig!)

Family: Viperidae Scientific Names: Ancistrodon blomhoffi intermedius, Agkistrodon blomhoffi intermedius (in part), A. halys cognatus, A. h. intermedius, A. intermedius intermedius, Halys intermedia, Trigonocephalus intermedius Common Names: Asiatic pitviper, Central Asian pitviper, Amur viper Description Medium-sized, fairly stout pitviper, adults up to 80 cm long; body whitish, grayish, brownish, reddish, or olive; pale dorsal crossbands w/ dark edges which may not meet exactly at vertebral line. Belly may be heavily or lightly speckled w/ gray. Head dark, w/ dark postocular stripe & various lighter longitudinal striping. Habitat Found mainly in open woodlands, rocky grasslands & scrublands in mountainous areas of eastern Asia.


Activity and Behavior Little known. For generalized behavior & habit of closely-related species, See Gloydius blomhoffi.

Venom Characteristics Not much known. Likely hemotoxic & w/ neurotoxic factors. Clinical symptoms may be similar to those of G. blomhoffi envenomation, w/ pain & slight bleeding at site, swelling, & rapid tender enlargement of local lymph nodes. No confirmed fatalities reported, but no known specific antivenom currrently available.


Shaw’s Wolfslang,Shaw’s Wolfsnake (Lycodon striatus)

Characteristics: This snake like its close relative the Common Wolfsnake (Lycodon aulicus) has a glossy dark brown colouration with yellow transverse stripes and is therefore often confused with the latter. It has a broad and flat snout. Its muscular body becomes active by nightfall and is capable of lighting fast movements which it uses effectively while hunting and fleeing danger. Behaviour: A quick and stealthy nighthunter, inert and sluggish during the day. It is very timid and inoffensive, making no attempt to attack if harassed. Its tendency to feed on lizards often gets it in close contact with humans. If stumbled upon it will timidly make an attempt to escape and if cornered coil itself up and hid its head amidst its thick coils to protect itself. Food: This snake feeds predominantly on lizards and occasionally on frogs. It prefers smaller prey which it can easily overpower with its jaws. Breeding: Little is known about its reproductive habits. Males seek out the females from May to July and continue to accompany them until the eggs are deposited. The female then discharges 2 to 4 eggs in and around the month of August and incubates the brood for a short while. The exact period of gestation and incubation is not precisely known. The eggs measure on average 28mmx11mm. Growth: The length of neonates upon hatching is not exactly known. Females are capable of reproducing once around 30cm long. The sexes grow to roughly equal sizes and the longest known individuals grow to lengths of 45cm. Foto: Wolfslang,ongevaarlijke soort uit de familie Colubridae .


Venom: Non venomous Identification: In order to establish the the genus Lycodon the following characteristics should be noted • A Loreal shield that touches both the Nasal and Internasal. (Bungarus spp. do not have a Loreal shield) • 17 rows of Costals two head lengths behind the head, 17 at the midbody and 15 rows two head lengths before the vent. The darker colouration along with the presence of eight pairs of Supralabials will distinguish it from L.aulicus. Lepidosis: In many respects similar to L.aulicus except for the following • Supralabials: Eight pairs of which of which the third, fourth and fifth pairs touch the eye. • Ventrals: 144 to 159 in Sri Lankan specimens. • Subcaudals: 34 to 42 in Sri Lankan specimens. Dentition: • Maxillary: 11 • Palatine: 11 • Pterygoid: 12 Mandibular: 17 to 18 Distribution: India, Sri Lanka, Iran, Pakistan and the Caspian region


Zandboa Sandboa (eryx conicus ) De ongevaarlijke maar opvallende zandboa,komt in 2 soorten voor in de regio, Ondersoort: Twee ondersoorten werden beschreven Eryx conicus conicus (Schneider, 1801) voor Indiase en Pakistaanse specimens en E.c.brevis (Deraniyagala-1951) voor Sri Lankaanse specimens. Onlangs deze specie werd in 1995 door Tokar herzien en beide benamingen subspecie werden verwijderd en deze specie werd overgeplaatst een nieuwe geslacht Gongylophis. Deze herindeling is nog steeds vrij controversieel en de oude geslachten Eryx is nog steeds veel gebruikt. Kenmerken: Een dikke bodied slang met zwarte of bruine dorsal vlekken op een Fauve of geelachtig bruin lichaam. Haar nek is niet-duidelijk en blunt snout and build voor gravende losse bodem. De dikke lichaam huizen krachtige spieren vereist om snelle dood aan prooi wordt gespannen.

Gedrag: Een voornamelijk diurnale slang, vaak traag en lethargisch. Zeer volgzaam en gemakkelijk behandeld. Het zal echter als gekweld en de innerlijke aanwijsapparaat tanden en krachtige kaken terugtrekking zeer moeilijk eenmaal gebeten maken bijten. Voeding: Deze slangen voeden zich hoofdzakelijk op knaagdieren en kleine reptielen. Het is een opportunistische feeder en blijft begraven in de bodem en pounces op een nietsvermoedende prooi item dat gebeurt wilt doorgeven. De prooi is siezed door de krachtige kaken, vervolgens snel gedood door vernauwing en opname door de mond. Voortplanting : Paring plaatsvindt tussen februari en April. De periode van de dracht is ongeveer 80 dagen en jongeren zijn geboren in juni en juli tijdens het begin van de moessonregens. De koppeling varieert van 3-12 en toeneemt met de leeftijd van de vrouw. De jongeren zijn geboren tijdens de nacht en beginnen te eten op de voedselvoorziening binnenland voortgebracht door de boom van de moesson regens. Groei: Mannetjes snel groeien en geslachtsrijp wanneer meer dan twee jaar oude, vrouwtjes langzamer zijn en volwassen wanneer 3 of 4 jaar oud. Vrouwtjes zijn gemiddeld veel groter dan de mannetjes en maatregel 80 cm. mannetjes zelden meer dan 50 cm. Niet giftig Distributie: India, Pakistan, Afghanistan en Sri Lanka


Kan worden gevonden in grotere aantallen in de noordelijke struikvormende. Haar bereik is gecentreerd op Anuradhapura, Polonnaruwa en Dambulla. Geeft de voorkeur aan gebieden met losse of zanderige bodem, maar beboste gebieden kan kiezen. Zijn in de omgeving van oppervlakkige gelijkenis met de de Russel Viper (Vipera russelli), die ook zijn habitat deelt maakt nauwkeurige bevolking schattingen moeilijk.

Indische Zandboa,Red Sand Boa/Two Headed-Snake (Eryx Johnii)

Een ondergronds levend familielid van de Boa’s (reuzenslangen) ,ongevaarlijk ,komt soms boven of onder lage vegetatie en plaatmateriaal om op te warmen


Typhlopidae- Wormslangen .

Slanke Wormslang (Typhlops vermicularis

De slanke wormslang (Typhlops vermicularis) is een kleine slang uit de familie wormslangen (Typhlopidae).

De slanke wormslang komt voor in het zuidelijke deel van de Balkan en Rusland, ook in geheel Noord-Afrika, Afghanistan, Pakistan, en komt zelfs voor op het pacifische eiland Pohnpei in MicronesiĂŤ. De habitat bestaat uit zanderige of lemige gronden in bossen (zelfs mangrovebossen), en altijd bij mierenhopen. Dit is geen toeval want deze soort eet enkel mieren en poppen van mieren. Hierdoor is deze soort erg lastig te vinden buiten het voorjaar (dan is slang vrij gemakkelijk waar te nemen door bijvoorbeeld half in de grond gelegen stenen op te tillen). Door zijn speciale dieet is deze slang niet makkelijk in gevangenschap te houden, daarom is er niet veel bekend over de levenswijze. Waarschijnlijk is de slang eierleggend omdat dat bij


andere soorten wel beschreven is. Deze slang is totaal ongevaarlijk en heeft geen gif.

COLUBRIDAE ,de Colubriden Onder de Colubriden valt de grootste familie van de niet (giftige) slangen,de familie bevat zo’n 2100 bekende soorten momenteel die zich werkelijk over grofweg elk continent hebben gemanifesteerd en gedomineerd . Order: Squamata Suborder: Serpentes (Ophidia) Superfamily: Xenophidia (Colubroidea or Caenophidia)

Family Colubridae (Colubrids) De lijst van geslachten hieronder volgt Zaher (1999). Suprageneric taxa die niet monofyletische eenheden vertegenwoordigen kunnen zijn tussen aanhalingstekens. Zaher de lijst is gebaseerd op Dowling en Duellman (1978), McDowell (1987), Williams & Wallach (1989) en Meirte (1992). Een paar verschillen aan de Zaher lijst zijn als volgt: Perinetia (Zaher) = Brygophis, Pseudagkistrodon (Z) = Macropisthodon, Opisthoplus (Z) = Tomodon, Bitis (Z) = Oxyrhopus of Siphlophis, Zaocys (Z) = Ptyas. Dryadophis (= Mastigodryas?) is niet opgenomen door Zaher. Zaher ook gespeld Scaphiodontophis als Sacaphiodontophis, Hemirhagerrhis als Hemirhagerris, en Ptychophis als Ptycophis. Zug et al. (2001) also have a couple of misspellings, e.g. Prosymna as Prosyma (page 524) and Emmochliophis as Emmochiliopis (528). "Incertae sedis" indicates that the systematic status or composition of these subfamilies are unclear.

Eireinis mcmahoni (Dwergracer )WALL, 1911

Eirenis mcmahoni (Wall, 1911) Type locality: Baluchistan.



Eireinis Persicus

Klapmutsslang (Eirenis Collaris)


Zeer kleine slang,tenger gebouwd, word maar een 30 cm lang,en voed zich uitsluitend met insekten en kleine gewervelden als jonge spitsmuizen,of muizen .

Eirenis colleriodes

Eirenis colleriodes


Serpentes (snakes), Colubridae, Colubrinae Subspecies Common Name Synonym

Contia macmahoni WALL 1911: 1037 Contia mcmahoni — SMITH 1943: 189 Eirenis mcmahoni — DAS 1996: 56

Location

Pakistan Type locality: Baluchistan

Holotype Comment

Has been considered as a synonym of Cyclophis persicus ANDERSON 1872 (= Pseudocyclophis persicus = Eirenis persica). Not in Pakistan fide KHAN 2002 (pers. comm.) or not recognized as species by KHAN

Dhaman Rattenslang,Centraal-Azie rattenslang (Ptyasmucosus)


Dhaman or Oriental Ratsnake Ptyas mucosus is a common species of colubrid snake found in parts of South and Southeast Asia. Growing to nearly two metres, they are large snakes and their colour varies from pale browns in dry regions to nearly black in moist forest areas. They are frequently found in urban areas where rodents thrive. Snout obtuse, slightly projecting; eye large; rostral a little broader than deep, visible from above; suture between the inter-nasals shorter than that between the prefrontals ; frontal as long as its distance from the end of the snout, as long as the parietals or slightly shorter; usually three loreals; one large preocular, with a small subocular below ; two postoculars: temporals 2+2; 8 upper labials, fourth and fifth entering the eye; 5 lower labials in contact with the anterior chin-shields, which are shorter than the posterior; the latter in contact anteriorly. Scales more or less strongly keeled on the posterior part of the back, in 17 rows. Ventrals 190-208; anal divided; subcaudals 95-135. Brown above, frequently with more or less distinct black cross-bands on the posterior part of the body and on the tail; young usually with light cross-bands on the front half of the body. Lower surface yellowish; the posterior ventral and the caudal shields may be edged with black.


Ptyas mocusus ,boven Juveniel ,onder halfwas .exemplaar

Vliegende Slang, (Chrysopelea Ornata) zwak giftig


Chrysopelea Ornata ,s. juveniel op hand .

Ophistoglyf

Chrysopelea ornata is een slang uit de familie Gladde slangen gevonden in Zuid-en Zuidoost-AziĂŤ. Deze soort is uniek omdat het in staat is een soort glijdende vlucht te maken . Het is ook licht giftig met achtergeplaatste giftanden. Momenteel zijn drie ondersoorten erkend, met inbegrip van de typische vorm hier beschreven. De slang is opvallend van uiterlijk en de capaciteit van glijden maken het een populaire keuze voor collecties.De slang is niet gevaarlijk voor de mens en gebruikt zijn apparaat puur voor de spijsvertering van zijn prooi.


Euraziatische Katslang (Telescopus fallax spec) zwak Giftig Deze soort slang leeft enkel van hagedissen en voornamelijk gekko's die net zoals deze soort 's nachts jagen en zich overdag verstoppen. De meeste hagedisetende slangen (saurivoor) pakken ook wel eens iets anders, zoals een rat of muis, maar de katslang is zo gespecialiseerd dat het geprocuceerde gif simpelweg niet werkt op knaagdieren. Deze leven gewoon door, maar hagedissen sterven binnen enkele minuten. Ook mensen hoeven zich geen zorgen te maken, bovendien is de slang niet erg agressief en sist voordat de aanval wordt ingezet. Het is een echte kruiper die wel kan klimmen maar overdag onder een steen of haag ligt te rusten.

Volledig Arboreale soort,komt zeer zelden aan de grond,is dus ook afhankelijk van aangesloten habitats en kan zich weinig uit de voeten maken op de bodem,typische boombewoner .Ook fouragerend op vogels,en Boomzoogdieren als Slaapmuizen ,en Jonge Eekhoorns. De Ophistoglyde soort is weinig gevaarlijk voor de mens,Bijtincidenten zijn erg zeldzaam. Deze soort is relatief razendsnel en kan het winnen van hagedissen die meestal ook zeer snel zijn, maar kan dat maar beperkt volhouden.


Deze soort dankt de naam aan de opvallend grote ogen met verticale pupil die enigszins lijken op die van een kat. De kleur is meestal bruingrijs met regelmatige vlekken op de rug of een bandering met een donkere kleur. De kop is sterk horizontaal afgeplat en heeft een opvallend grote 'bovenlip'; hieronder zitten warmtereceptoren waarmee prooien worden opgespoord in het donker. Karakteristiek is de dunne streep in de kleur van de vlekken op de rug op het midden van de kop tot meestal bij de neusgaten die bij vrijwel alle exemplaren voorkomt. De maximale lengte is ongeveer een meter. Verspreiding ; De katslang leeft voornamelijk bij warme, droge steenhopen in open plekken in het bos of bij muren; overal waar hagedissen zitten, en komt voor in de Balkan, Malta, Cycladen en in grote delen van zuidelijk Azië. De katslang schuwt de mens niet en komt veel voor in wijngaarden en bloementuinen, maar ook tuinen met natuurstenen muren omdat hier hagedissen op af komen.

Oostelijke Katslang (Telescopus Hoogstraali)

Telescopus, the Old World catsnakes, is a genus of 11–12 species of back-fanged snake in the Colubrid family, found from the Balkans and Pakistan through to southern and western Africa, plus two sp. north Eurasia. They are nocturnal hunting snakes with a distinct head and large eyes. The species are mostly drab spotted snakes, but include the spectacular Tiger Snake, T. semiannulatus, which is orange in color with black saddles along its back. Slender slightly flattened cylindrical bodies, 80–180 cm; medium-large eyes with vertical pupils; 19–23 rows of smooth scales; 10–12 maxillary teeth, with a space before a pair of grooved fangs at the rear; anterior mandibular teeth longer than posterior; oviperous, 5–15 eggs; terrestrial and arboreal, sea level to 2000 m, feeding primarily on lizards but also rarely birds and rodents. Venom is not dangerous to


man. T. semiannulatus strikes readily and the venom is painful, but also tames quickly. Telescopus

Centraal-Aziatische Katslang (Boiga Trigonata)


B. trigonata heeft anterior Palatine en mandibulaire tanden nauwelijks groter dan de achterste. Haar ogen zijn zo lang als de afstand van zijn neusvleugel, de rostraal is breder dan diep met de internasal schalen korter dan de prefrontale schalen. De frontale schalen zijn langer dan de afstand tot het einde van de snuit en korter dan de pariĂŤtale schalen. De lorealen zijn even lang als diep, of kunnen ze dieper zijn dan lang . B. trigonata 's een preocular zich niet uitstrekt tot de bovenzijde van het hoofd. De soort heeft twee postoculars, Tijd 2 +3, en 8 bovenste labialen, met de derde, vierde en vijfde het invoeren van het oog. Ze kunnen er 4 of 5 lager labialen in contact met de voorste kin-schilden, die zijn ongeveer even lang als de achterste. B. trigonata 's lichaam is matig gecomprimeerd met schubben in 21 (of zelden 19) rijen, schuin verwijderd, met de vertebrals zeer zwakjes vergroot. Er zijn 229-269 ventrale schubben, 79-92 subcaudale schild, en een enkele anale schub. B. trigonata heeft een geelachtige-olijfolie of lichtgrijze kleur langs de achterkant zwart en een wit kanten zigzag band langs de lengte van het hoofd met twee bruine band met zwarte randen, uiteenlopende naar achter. De buik is wit en kan een reeks van kleine bruine vlekken langs elke kant. De totale lengte is ongeveer 3 meter met een 7 inch staart. [1] B. trigonata is gevonden in de Perso-Baluchistan grens.

Pracht-Zweepslang (Coluber Elegantissimus)


Coluber elegantissimus Laurenti, 1768 Guenther, 1878 : Most Beautiful Whip Snake

Centraal Aziatische Pijl/Toornslang (Coluber Rhodorachis)


Verspreiding Algerije, Libië, Egypte, Israël, Jordanië, Syrië, Soedan?, Eritrea, Ethiopië, Somalië, Tsjaad, Saoedi-Arabië, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Irak, Iran (Kavir woestijn), Afghanistan, W Pakistan, NW India naar Jemen, S Turkmenistan, S Oezbekistan, NW Tadzjikistan, W Kirgizië, S Kazachstan subniger: Eritrea op Somalië. • ladacensis: Iran, het oosten van Afghanistan, het noorden aan S Turkmenistan, Oezbekistan S, W Tadzjikistan., Pakistan • kashmirensis: Pakistan (KHAN, pers. comm.); Type plaats: van onder de stapel takkenbossen in de buurt van huis van meester Mohammed Sadiq Goi Madan, Kotli, Azad Kasjmir 33 ° 30 'NB, 74 ° 00' oosterlengte. 1315 m Type lokaliteit: Arabisch Schiereiland; Shiraz (Iran) [trouw SCHÄTTI & McCARTHY 2004] Zeer variabel in externe morfologie, vooral ventrale schubben. •

Gevlekte PijlSlang/Woestijn Pijlslang (Coluber Karelinii)


Gevlekte Desert Racer Coluber karelini is een soort slang aangetroffen in West-Azië en Centraal-Azië. Net als de vorige soort is deze Colubride soort volstrekt ongevaarlijk en kan van dichtbij worden geobserveerd zonder twijfel . Voorkomen in Pakistan, Iran (Kavir woestijn), Afghanistan, S Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië en N India. Type lokaliteit: W Turkmenistan .

Oostelijke Toorn of Zweepslang(Coluber jugularis)

Coluber Rogersii


Coluber Rhodorachis ,onder

Coluber Rubriceps


Eirenis Modesta

Eirenis decimlineata


Gevlekte Zweepslang ,Too rnslang (Hemorrhois ravergieri


) Hemorrhois ravergieri, gewoonlijk de GevlekteZweep Slang is een soort slang aangetroffen in West-Azië, Centraal-Azië en Zuid-Centraal-Azië.

Voormalige Sovjet-Unie (Kaukasus), oostelijke oever van de Kaspische Zee oostwaarts naar E Kazachstan, • Griekenland (Kos), Turkije, Irak, Iran, Afghanistan, Pakistan, Jordanië, • Syrië, Staat • Armenië, Georgië, Azerbeidzjan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikista Habitat van de Gevlekte Toornslang/Zweepslang is Weidegrasland,met rotsachtige ondergrond,ook Graslandschap met Hellingen en Struwelen .De ongevaarlijke soort is rustig van aard maar kan wel toebijten bij beetpakken,de beet is niet zeer pijnlijk .

Muntslang (Hemorrhois Nummifer)


De Hemerrhois nummifer de Muntslang, is een soort uit een geslacht van vier soorten ,de slangen komen overwegend voor in Zuid-Oost Europa,de Griekse Eilanden,Turkije,Iran,Pakistan ,Afganistan en Uzebekistan en delen van ZuidRusland, het zijn totaal ongevaarlijke dieren ,met een voorkeur voor een droog habitat en zonnige stenenstapels of Houtwallen .De Volwassen dieren kunnen steengrijs tot blauwachtig van kleur zijn en zijn dan zeer fraai om te zien . Hieronder een volwassen exemplaar uit Samos langs de turkse Kuststrook gevonden


Coluber Nummifer- De Muntslang

Hoofdstuk II de hagedissen en varanen van Afghanistan en regio. Sauria en Varanidae De Varanen Varanen (Varanidae) zijn een bekende familie van hagedissen, met als bekendste soort de komodovaraan. Alle ongeveer 85 moderne soorten varanen die bekend zijn behoren tot het geslacht Varanus. Van tijd tot tijd worden er nog steeds nieuwe soorten ontdekt van deze middelgrote tot zeer grote hagedissen. Varanen komen voor in extreem Oost-Europa,Klein-Azië , Afrika, Australië en Zuidoost- -Azië. Veel soorten leven in drogere woestijn-steppeachtige gebieden, maar er zijn ook soorten die in vochtige milieu’s als moeraslanden,mangroven en tropisch regenwoud leven.


Varanen zijn te herkennen aan hun grootte, maar ook de lichaamsbouw is typerend: een kleine, platte kop met lange nek, een groot lichaam met vrij kleine ledematen en een zeer lange en krachtige staart. Bij veel soorten wordt deze als verdediging gebruikt door ermee te slaan naar een predator. Ook zijn de grotere soorten berucht om de beet, omdat de bek gevaarlijke bacteriÍn bevat die tot bloedvergiftiging kunnen leiden als ze in de bloedsomloop komen. Wetenschappers krijgen steeds meer aanwijzingen dat de varanen zelf ook een soort vergif kunnen produceren. Varanen staan bekend als een van de hoogst ontwikkelde hagedissen vanwege hun relatief snelle metabolisme en hun uitstekende vermogen om prooien op te sporen. Niet alleen hebben ze vele goed ontwikkelde zintuigen, zoals een goed gezichtsvermogen en een uitstekend ontwikkeld orgaan van Jacobson in combinatie met een gespleten tong zodat ze 'in stereo' kunnen ruiken. Daarnaast zijn ze eenmaal opgewarmd erg snel en lenig, kunnen ze goed klimmen, zwemmen en in spleten en holen kruipen. Alleen oudere exemplaren van grotere soorten zijn te zwaar om te klimmen en zijn vrijwel uitsluitend bodembewonend. Slechts enkele soorten leven strikt in bomen, zoals de smaragdvaraan (Varanus prasinus). Alle varanen zijn in beginsel carnivoor en eten vaak wat grotere prooien. Veel varanen eten knaagdieren zoals wezels en hamsters. Vele soorten leven voor een belangrijk deel van aas. Sommige soorten lusten zelfs schorpioenen of eten af en toe fruit. Veel varanen zijn dol op eieren (ovivoor): de nijlvaraan graaft bijvoorbeeld graag de nesten van de nijlkrokodil uit, maar ook vogel- of reptieleneieren zijn een belangrijke voedselbron voor veel varanen. Grote soorten varanen ontsnapten uit collecties in Zuidelijke delen van de Verenigde Staten en zorgen voor een ware slijtage slag aan inheemse fauna,huisdieren en ander potentieel voedsel . Varanen kunnen net als slangen zeer grote prooien aan en grote delen ineen keer doorslikken .In Papoea Nieuw Guinea en de Salomon’s Eilanden komen waarschijnlijk de grootste varanen voor ter wereld .De mysterieuze Artrellia word meer dan vijf a zes meter lang,en is levensgevaarlijk voor mensen .In Australie zoekt men momenteel naar bewijs voor de misschien nog niet uitgestorven Varanus Prisca ,ook bekend als megalania. Onlangs is nog een grote soort in Yemen (V.Yuwonoi) ontdekt en ook een herbivore zeer grote soort in de Philippijnen. *(Varanus mabitang).


Woestijnvaraan Desert Monitor, (Varanus griseus )

Woestijnvaraan in positie . PHOTO CREDIT: Sind Wildlife Department

Local name: Goa (Urdu) Deze erg grote hagedissen (90 cm tot 1,35 m) zijn potentieel aanwezig in de wat meer begroeide tot droge omgeving van de steppen en rotsgebieden,de dieren meer dan een meter lang zullen niet bijten alvoresn ze bedreigd worden ,wel kan een beet gevaarlijk zijn door ene licht gitige en toxische werking en kan zwellingen veroorzaken en diarree en misselijkheid , deze mooie dieren voorzichtig benaderen en geen gevaar dreigt,de dieren zijn overwegend aan het foerageren en worden nogal eens gevonden in de omgeving van kampen en nederzettingen van militairen en inheemse bevolking,de dieren zijn beschermd inmiddels volgens international wetgeving,en worden nog onderzocht op ondersoorten en genetische variatie.


Er komen een aantal soorten voor in de regio waarvan de Woestijnvaraan en de nog grotere Bengaalse varaan,de Bengaalse varaan kan een geduchte tegenstander zijn door zijn grootte van meer dan 160 cm ,het is niet aan te raden deze op te pakken en of te willen fixeren maar de dieren te laten rusten en over t algemeen verdwijnen ze zelf weer in de rotsspleten. Voeren is mogelijk maar de dieren zijn afhankelijk van hun omgeving en het is niet bevorderlijk voor hun plaats in het systeem . Description and Biology: Monitor, or goannas, common name for a genus of lizards that includes the largest living lizard, the Komodo dragon. There are more than 70 species in the genus, ranging from 20 cm to more than 4,75 m long. They are characterized by a long, forked, snakelike tongue, and are able to engulf and swallow large prey whole. They are sleek, fast runners with tapered heads, long necks, strong legs, and long, powerful tails. Monitors feed on insects, birds, reptiles and their eggs, small mammals, and carrion. Habitat and Distribution: Three subspecies of Monitor lizards are found in Pakistan and Baluchi. The monitor lizard is an inhabitant of agricultural as well as desert Ecozones in Pakistan. Monitors are quiet common in the province of Sind and Baluchistan. the best place to see them is in Cholistan desert and Thar desert where the desert species of Monitor is found. Monitors are not threatened with extinction in Pakistan, but they are still hunted for their eggs and for their meat in parts of Sind. Local Hakims (makers of traditional medicine) capture these lizards for their oil, which is alledged to have medicinal properties.


De Bengaalse varaan ,(Varanus bengalensis) De Bengaalse varaan is de grootste varaan in de regio voorkomend en kan door zijn grootte ,tot ontzetting en schrik aanwakkeren . De reuze-reptielen vallen onder de centraal aziatische groep van varanen .

De varaan is een geduchte tegenstander van andere roofdieren en zeer goed uitgerust voor de jacht en om zich te verdedigen,hij staat bekend als Guishaap of Goshaap in West-Bengalen en Bangladesh, en als ghorpad in Maharashtra. De hagedissen hebben een sterke klauwen en in sommige delen van India dit heeft geleid tot de mythe dat ze sterk kunnen vastklampen aan oppervlakken. Een populaire legende in Zuid-Holland verklaart dat Shivaji 's algemene Tanaji Malusare gebruik gemaakt van een monitor met touwen bevestigd voor het beklimmen Het is een typische bodembewoner die nooit klimt, maar goed kan zwemmen en zo sloten en kleine meren oversteekt. Deze soort is potentieel gevaarlijk voor de mens juist als de varaan in het nauw wordt gedreven, dan bijt hij flink en de staart kan als slagwapen worden gebruikt. De ondersoort V. b. bengalensis komt voor in Pakistan, Iran, Afghanistan, Nepal, India en Sri Lanka. De ondersoort V. b. nebulosus wordt tegenwoordig ook wel als aparte soort gezien en leeft in China, Thailand, Laos, Cambodja, Bangladesh, Vietnam, Birma, MaleisiĂŤ, Sumatra en Java.

Varanus Bengalensis


De Bengaalse Varaan is zwaar gebouwd en een zeer geduchte jager. Niet benaderen!

De Dieren zijn niet vanzelfsprekend agressief maar wel zeer weerbaar en dus gevaarlijk de dieren kunnen verschrikkelijke verwondingen toebrengen aan een volwassen mens,de klauwen,de Grote bek en kop kunnen gemakkelijke stukken vlees afscheuren en zo veel schade aanbrengen, de dieren worden meer dan 1,60 m lang en in India en Sri Lanka zelfs meer dan 240 cm, en daar zijn de dieren levensgevaarlijk . De dieren zijn opportunistische rovers en eten alles wat op hun pad komt . Zeer jonge dieren tot een jaar zijn zwart met een gele buik en keel en rijen kleine vlekjes op de rug, en jonge dieren tot 5 jaar zijn zwart met een zeer dichtbezaaid patroon van zeer kleine ronde gele of witte vlekjes met een witte buik. Oudere dieren zijn grijs en de vlekjes zijn nog maar nauwelijks te zien, ook hebben de dieren een vrij kleine en spitse kop en zoals alle varanen een zeer lange nek en idem staart.

Doornstaart-Agame. Spiny tail agamid

(Uromastix Harwichii)

PHOTO CREDIT: Ken felsman

Deze vervaarlijk ogende in de woestijn en steppen levende dieren zijn ondanks mogelijk anders ge誰nterpreteerd complete ongevaarlijk . De droogte minnende Agamen,uit de ver ontwikkelde familie Agamidae, hebben een overwegend herbivore manier van leven en foerageren vooral op vetplanten,cactussen, vaat- en zaadplanten,de jongen dieren eten ook insecten en ongewervelden ,bij het waarschijnlijke treffen van dergelijke gemiddeld tot vrij grote dieren, (tot meer dan 60 cm ) kan eenvoudig worden gesteld dat deze geen gevaar vormen en kunnen bij overlast of mogelijke beschadiging van de dieren,worden overgegaan tot het verwijderen van de dieren middels een jute zak of stoffen voorwerp,(T-shirt,broek) ,De


dieren kunnen bij bedreiging in principe bijten maar dit komt zelden voor bij voorzichtige benadering is deze kans erg klein . Ondersteun onder de buik en breng de dieren in een voor hun betere omgeving dan de gevonden individuen in het kamp,opslagplaats waar ze kunnen worden gevonden om dekking te zoeken voor zandstormen en afkoeling. Local name: Sandha (Urdu) Habitat and Distribution: This lizard is a desert dwelling species. It is found in the deserts of Sind, Punjab and Baluchistan. It is trapped in large numbers by Hakims to extract its oil which they believe has medicinal properties.

Alcock’s Paddekop Agame (Phrynocephalus euptilopus)

dreighouding Alcock’s paddekopagame.let op de uitgestoken baardwangen.

Dit kleine maar vervaarlijk uitziende kleine monster is niks meer dan een grote bluffer,de kleine omnivore dieren zijn echte woestijnbewoners van de regio Baluchistan en omringende streken,ze zijn volledig ongevaarlijk en kunnen onmogelijk een dreiging veroorzaken,ook zijn de bij extreme irritatie veroorzaakte aanval door middel van een beet ,totaal ongevaarlijk . Laat deze dieren gewoon op de hand lopen en weer verder gaan, en ze zullen geen enkele verstoring veroorzaken,de zeldzamere soort staat op de lijsten bij de IUCN als mogelijk bedreigd,en heeft een beschermde status. Alcock's toad-headed agama Phrynocephalus euptilopus is a species of agamid lizard found in Pakistan (Western Baluchistan), Afghanistan and possibly in parts of India. Type locality: Darband (elevation 3000 feet), Northern Baluchistan. Known only from 6 type specimens from Darband, Western Baluchistan. Indraneil Das (1997) notes that its presence is doubtful for India.


Alcock, A. W. & Finn, F. 1897, An account of the Reptilia collected by Dr. F.P. Maynard, Captain A.H. McMahon, C.I.E., and the members of the Afghan-Baluch Boundary Commission of 1896. J. Asiat. Soc. Bengal 65: 550-566 [1896]

Geelgevlekte Paddekop agame/Yellow speckled toad-headed agama (Phrynocephalus luteoguttatus )

Yellow-speckled toad-headed agama Phrynocephalus luteoguttatus is a species of agamid lizard found in Iran, Afghanistan, Pakistan (Baluchistan) and possibly in India. Type locality: between Nushki and Helmand (border between Afghanistan and Baluchistan). Van deze kleine maar opvallende soorten uit de familie Phrynocephalus zijn er reeds meer dan 40 soorten beschreven ,maar de meeste pas in recente jaren,tot aan dit jaar zijn er steeds nieuwe soorten ontdekt.

Net-Paddekop agame (phrynocephalus reticulatus) Reticulated toad-headed agama Phrynocephalus reticulatus is a species of agamid lizard found in Central Asia and West Asia. N Afghanistan, S Kazakhstan, W Uzbekistan, Turkmenistan and N Pakistan (Kashmir). Type locality: Valley of the River Amudarya and East Coast of the Caspian Sea

Phrynocephalus mystaceus Phrynocephalus mystaceus is a species of agamid lizard found in Iran, North Afghanistan, Eastern Caucasus, Kazakhstan and possibly in south of Astrakhan Oblast. Could reach up to 24 centimetres in length.

Voorbeeld van een bijt- incident ,vervolgens ,medisch trauma,weefselletsel en behandeling van de Gebandeerde Krait (Bungarus cae.),en de Centraal Aziatische Cobra (Naja naja ),in het Bahaskar Medical Research Centre,uit Mahad Dist-Raigad

Envenoming by the Common Krait (Bungarus caeruleus) and Asian Cobra (Naja naja): Clinical Manifestations and Their Management in a Rural Setting


Himmatrao Saluba Bawaskar, MD; Pramodini Himmatrao Bawaskar, MBBS From the Bawaskar Hospital and Research Center, Mahad Dist-Raigad, Maharasahtra, India Objective.—Villagers are commonly poisoned by kraits and cobras in India, and resulting deaths are common. An inadequate understanding of appropriate snakebite treatment often delays proper treatment of those who are bitten. A lack of simple airway management equipment such as resuscitation bags and laryngoscopes compounds the difficulty in treating many patients and increases mortality in neurotoxic (elapid) venom poisoning. This article discusses the clinical signs and symptoms of krait and cobra envenoming and medical intervention in a rural setting. Methods.—We enrolled 30 subjects of presumed snake envenoming (krait = 23 cases, cobra = 7 cases). Details of the bite site, the subject's activities at the time of the bite, local manifestations, systemic involvement, progress of venom poisoning, and subsequent response to treatment were collected on a standard data form. The type of snake was confirmed either by analyzing the killed specimen or by combining clinical findings and identification by the subject or bystanders when presented with preserved specimens. Results.—Of 23 subjects (11 male, 12 female) bitten by kraits, 2 were deceased upon arrival, 7 died in the hospital, and 14 recovered. Of the 14 survivors, 4 required artificial respirations with a resuscitation bag, antivenom, and anticholinesterase drugs. One had a dry bite. The remaining 9 recovered with supportive treatment only. Of 7 subjects (5 male; 2 female) encountering cobras, 2 who had been bitten were deceased upon arrival at the hospital, and 1 died suddenly of an apparent cardiac arrest after seeing a hooded cobra on a road (there was no evidence of a bite site on this individual). Four subjects recovered with antivenon, anticholinesterase drugs, and/or artificial respiration. Conclusion.—Early administration of antivenom prevents respiratory paralysis after elapid snake bite. Patients with evidence of respiratory insufficiency after neurotoxic venom poisoning require rapid intubation and artificial ventilation. Anticholinestrase agents may help reverse neuromuscular dysfunction caused by elapid envenoming and may accelerate recovery.

Introduction Approximately 10 000 to 50 000 snakebite-related deaths occur in India each year.1 A majority of the deaths are caused by neurotoxic envenoming by kraits and cobras1,2 in India's rural population. Snakebite is common in subtropical countries with heavy rainfall and humid climates.3 Common venomous snakes found in the Mahad region of India are kraits (genus Bungarus), cobras (genus Naja), and carpet vipers (Echis carinatus).4 Kraits are nocturnal, terrestrial snakes that enter human dwellings in search of prey such as rats, mice, and lizards.4 The common krait (Bungarus caereulus) is regarded as the most dangerous species of venomous snake in the Indian subcontinent.5 A 35% to 50% fatality rate attributed to krait bites has been reported from the Mahad region.6,7 Villagers in this area usually sleep on the floor of their wattle-and-daub houses (Figure 1 ), which are often surrounded by dense vegetation.4 Although not vicious by nature,8 the krait may strike a person sleeping on the ground if the person accidentally touches or rolls over onto the snake. Also, the snake could mistakenly identify an exposed body part as prey. Most bites occur during the cooler months of June to December when snakes may, during the course of their hunting activity, linger in a person's bedding to take advantage of the warmth therein.4,8 Vital time is often wasted when, instead of seeking traditional medical treatment, the bitten individual is initially taken to a mantrik or tantrik (a holy person believed to be a God-man and able to remove venom from the body). These local medicine men often use ineffective herbal remedies. When bitten individuals do finally arrive at a medical facility, they often arrive in a bamboo basket or


bullock cart (Figure 2 ), as nighttime transportation is very limited. On the other hand, fear of rapid death after a cobra bite often motivates the majority of persons to go to a hospital much earlier. Cobra bites also tend to occur during daylight hours when transportation is more readily available.9 Formal medical care is often provided in primary health centers close to the bitten individual's village. Often the first person to evaluate the patient at the primary health center is a nonphysician medical “officer” who may be inexperienced in the management of snakebites.10 Neutralization of circulating venom by early administration of antivenom (AV) may prevent subsequent development of life-threatening respiratory paralysis and possible death.4 The major neurotoxic component of krait venom is β-bungarotoxin, which has high affinity for presynaptic neuromuscular receptors. It irreversibly blocks these receptors and is completely resistant to anticholinesterase treatment.11 Nevertheless, apparent improvement with anticholinesterse drugs in cases of neurotoxic envenoming by Bungarus candidus and B caeruleus have been reported.5 We report apparent beneficial effects of anticholinesterse drugs in B caeruleus and cobra envenoming.

Methods This was an observational prospective study that included persons who were bitten by kraits and cobras reported over 3 years (2001–2003) at a general hospital in Mahad. This hospital is situated 180 km south of Mumbai on the Mumbai-Goa highway and has intensive care facilities and experienced doctors researching scorpion and snake envenoming.7 The hospital is close to more than 250 villages and receives references of snakebite cases from 4 rural and 18 primary health centers. The offending snake in each case, if brought with the patient, was identified by hospital staff with zoological photos of Indian snakes. Otherwise, the patient was presented with preserved snake specimens from which the staff could choose. If these methods failed, clinical features and circumstantial evidence were used to arrive at a diagnosis of common krait or cobra bite. Clinical assessment included a detailed history and physical examination. Ptosis, paralysis of external ocular muscles, power of neck flexors and limb muscles, respiratory rate, chest expansion, strength of speech (counting), ability to protrude the tongue beyond the teeth margin, level of consciousness, muscle tenderness, local effects at the bite site, and evidence of autonomic dysfunction were all evaluated. Tidal volume was estimated by noting the character and intensity of nasal exhalation of air or by assessing the patient's capacity to count out loud. This was done by a doctor who regularly monitored the patient's progress throughout the hospital stay (periodically during the patient's stay and in response to an initial dose of intravenous neostigmine). Endotracheal intubation and artificial respiration were instituted in patients with pooling of saliva, grade 3/6 muscle power, poor nasal exhalation, cyanosis, semiconscious, bulbar paralysis, or a feeling of suffocation. Polyvalent AV from Haffkine Institute Mumbai was administered intravenously in a standard dose of 10 vials in 200 mL of saline over 1 hour, followed by 5 vials intravenously over the next 24 hours. Administration of AV was preceded by a subcutaneous dose of adrenaline as prophylaxis against allergic reactions.12,13 Relatives of the patients were given instructions as to how to manually ventilate the patient with a resuscitation bag. Ventilation was continued until patients were able to pull out their own endotracheal tubes. Neostigmine, 25 μg per kilogram body weight, was infused intravenously for 4 hours until complete recovery of neuromuscular signs and symptoms. Local wound care included antibiotic administration and routine sterile dressings. All patients were immunized for tetanus.

Results


Thirty patients (23 krait bites, 6 cobra bites, and 1 suspected cobra bite) presented to Mahad General Hospital (Table Envenoming by Asian cobras (Naja naja) can produce a variety of clinical effects. Severe local tissue necrosis at the bite site without neurotoxicity was seen in case 2 (Figure 4B ).14,15 Antivenom did not prevent the local tissue necrosis.16 Neostigmine reversed neurotoxicity in 4 cases. The cobra neurotoxin, α-bungarotoxin, reversibly blocks postsynaptic acetylcholine receptors.11 Local edema and ecchymosis at the bite site develops rapidly because of cytolysis, hyaluronidase (spreading factor), and anticoagulant effects of the venom.17 Antihistamines may antagonize the action of hyaluronidase and could help reduce edema and subsequent spread of venom.18 Local signs with neurological manifestations helped differentiate cobra bites from krait bites, which cause minimum or no local findings.4–7 Many variables determine the severity of any particular snakebite case. No age groups are immune to krait bites. Young, inexperienced children may not be fearful of being bitten by a snake. Because of children's smaller body surface area and lower circulating blood volumes, pediatric mortality may be higher than in adults.18 When a snake bites after killing its prey or when it has a full stomach, the quantity of venom injected is not necessarily altered.5 Sudden withdrawal of a bitten hand might result in less venom injection and less severe poisoning (case 2). Kraits move freely in and out of houses to hunt during the night.4 Seventeen (85%) of our cases were reported between midnight and 5:00 AM during the heavy rains in June through October, when snake and rodent holes and burrows often fill with water. In our previous and present reports, all individuals who were bitten by a krait were Hindus,4 many of whom, particularly the females, sleep on the floors of their homes. Muslims, on the other hand, irrespective of their financial status, usually sleep on cots. Kraits may inject more venom at night because they are nocturnal predators. Accidental daytime or early morning krait bites (cases 3 and 4) often involve less severe envenoming. These bites occurred at night when transport facilities are poor, and the resulting delayed hospitalization increases fatalities.4–7 Thirty percent of the fatalities are due to the delayed (up to 6 hours) administration of AV, during which the venom has already reached the receptors and cannot be neutralized by circulating AV.11 One of the major components of krait venom is β-bungarotoxin, a presynaptic acetylcholine receptor blocker.11 The small, molecular size of krait venom components facilitates rapid absorption into the circulation from the bite site. Wearing restrictive clothing, immobilizing the limb, and keeping the bite site below heart level may have prevented rapid venom absorption and development of respiratory paralysis in case 6. Prehospital placement of an elastic bandage wrap and splint may delay venom absorption after some snakebites.19 Although restricting venom to the bite site might worsen local destruction of tissues,2 given the risk of severe systemic toxicity after a krait bite, tight clothing above the bite or a tourniquet applied in the field should not be released (case 6) unless a full dose of AV is available and ready to be administered.2,17 Extraocular muscles are quite sensitive to neuromuscular blockade by snake venom11; each motor neuron innervates only 6 to 12 muscle fibers in eye muscles, compared with large proximal limb muscles where the ratio may reach 1:2000.20 Vomiting, sweating, bradycardia, and hypertension have been reported and suggest autonomic stimulation by venom.8 The major concern in most cases of elapid envenoming is the sudden development of respiratory paralysis.2,21 A bitten individual with minimal neuroparalytic signs or symptoms should be kept in a semiprone position to avoid aspiration, or an endotracheal tube should be inserted to prevent aspiration.22 Artificial respirations in individuals with respiratory failure or paralysis can be life saving.4


The precise beneficial effects of AV in treating cobra bites has been questioned, for patients often do well when they receive anticholinesterse drugs and mechanical ventilation without the use of AV.9,19 Ten vials (or 100 mL) of AV administered for 1 hour and 5 vials for 24 hours by slow intravenous drip allows neutralization of venom slowly released from the site of the bite and absorbed into the circulation.2,23 Repeat dosing is required because the half life of venom is more than 72 hours, whereas the half life of AV is 26 to 95 hours.23,24 No significant difference was noted between the duration of ventilation and the dose of AV administered. Higher doses of AV have no effect in reversing respiratory failure in instances of common krait bite.4,8 Iberitoxin, a calcium-dependent potassium channel blocker of venom from the Indian red scorpion (Mesobuthus tamulus), might help reverse the neuroparalysis caused by βbungarotoxin.7 Snakebite is an agricultural-occupational hazard and is a major public health problem in India. Appropriate training of medical officers regarding signs, symptoms, and indications for AV should be arranged at the district level. Practical training in endotracheal intubation technique in an endemic area of elapid bites is essential.2 Villagers who live in wattle-anddaub houses should be educated about the biting patterns of the common krait and how the routine use of bamboo cots with mosquito netting will help prevent malaria, scorpion stings, and krait bites alike.25

Voorbeelden Cobra bijt-incident A.2 uur na de cobra-beet,fangs zichtbaar door bloedover de rechterwijsvinger.Endeem zichtbaar opkomend dorsaal van de hand. B. 48 uur na de beet,locaal necrose treed op . C. week na de beet,wond ontwikkeld Huidnecrose,afsterven weefsel,slechte doorbloeding zorgt voor ongezonde en verstoorde weefselvorming .


Ongewervelden :Schorpioenen Mesobuthus eupeus

Identification Family: Buthidae Scientific Names: Buthotus eupeus, Buthus eupeus Common Names: Lesser Asian scorpion Description Medium-sized scorpions (adults usually 50-80 mm long). Body usually medium yellowbrown to darker brown dosally, w/ legs & cauda lighter brown or yellowish-brown (often w/ greenish tinge), 5th caudal segment often dark. Median dorsal ocular tubercle prominent, 2 darker brown longitudinal stripes on dorsal cephalothorax. Dorsal keels form distinct "Hshaped" & lyre-shaped designs on top of carapace. Habitat Typically found under stones & similar cool, moist sites within relatively dry, rocky, sparsely vegetated places, & usually remote from human habitations. Very wide-spread geographically


in the Palearctic region. May be present but not yet documented from additional Middle Eastern & southwestern Asian countries (e.g., Kazachstan, Jordan, Lebanon, Iseael, northern India). Activity and Behavior Nocturnal (but sometimes active at dawn or dusk), & mainly terrestrial, but can climb well. Ovoviviparous, & preys on locally available insects & arthropods. Venom Characteristics Not well documented, but mainly neurotoxic, w/ cytotoxic (& possibly cardiotoxic) factors. Envenomations by this species usually cause localized pain, swelling, redness, & often discoloration. Stings of nomadic & rural humans are fairly common in remote locations (usually due to their disturbing stones in sandaled feet, or while sleeping on the ground), but serious systemic effects or fatalities are reportedly rare.

Hottentotta alticola –Zwarte Schorpioen/Black Schorpion

Family: Buthidae Scientific Names: Buthus alticola (in part) Common Names: Black scorpion


Description Medium-sized scorpion, adults usually 50-70 mm long (max. 80+ mm). Body usually very dark brown above (sometimes tinged w/ green or dull yellowish-brown), lighter greenish or yellowish along sides. Legs & pedipalps yellowish-green; cauda mainly yellowish-green, except 5th segment very dark. Tips of pincers dark brown. Habitat Found in a variety of habitats, from seasonally dry to semiarid sites (sometimes in desert margins), w/ mainly sandy & rocky soil & scattered vegetation. Has been reported from some agricultural sites, but is not common in urban settings. Found mainly at moderate to higher elevations (mainly at 500-1,000+ m) in various parts of its fairly extensive geographic range in south-central Asia. Activity and Behavior May be both diurnal (in colder months) and nocturnal (during warmer months), & mainly terrestrial (but often climbs rough surfaces). Ovoviviparous, & preys on available insects & arthropods. Tends to avoid humans (& other larger animals) but will sting quickly if molested, stepped on, or trapped within clothing being donned. Venom Characteristics Not well studied, but probably mainly neurotoxic w/ some cytotoxic factors. Has reportedly caused a number of painful human envenomations, w/ localized swelling, redness & discoloration, but no human fatalities documented, so far.

Cerastes gasperetti


Credits:

• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •

Venomous Snakes of the Middle East (Identification Guide), Defence Intelligence Document, U.S Defence Intelligence Agency Dr. Muhammad Sharif Khan, Herpetological Lab Rabwah, Pakistan The Reptiles Of Afghanistan Columbia University 1970 press. The Snakes of Iran ,

Schlangen Europas,Alle Arten Europa und des Mittelmeerraums,Kosmos A Guide to The Snakes of Pakistan, Muhammad Sharif Khan, Edition Chimaira Frankfurt am Main 2002 Reptiles and Amphibians of the Hashemite Kingdom of Jordan ,Chimaira The Snakes of India: Snakes and reptiles a photoguide , The Book of INDIAN REPTILES , JC Daniel,Bombay Natural History Society Oxford university press, 1983

Nausherwan Ahmed

Dit handzame in korte tijd geproduceerde rapport behandelt de meest voorkomende slangen vnl. gifslangen, de varanen en hagedissen van de regio Baluchistan en Afghanistan in zijn geheel ,alsmede een stel Schorpioenen waar aandacht nodig voor is bij herkenning,determinatie en of treffen van deze vaak moeilijk herkenbare dieren . Zodat duidelijk kan worden waar mee we mee te maken hebben en er na observatie en juiste determinatie er maatregelen ten behoeve van veiligheid genomen kunnen worden . Bij onjuiste determinatie kunnen naast de gevolgen van beet en of verwonding ,de gevolgen van toedienen van onjuist anti-serum eveneens verschrikkelijk zijn.


Er is nog steeds geen concreet veldwerk of gids te verkrijgen over de nog steeds onder druk staande regio en dat is ook niet erg verwonderlijk aangezien er al 36 jaar geen behoorlijke veilige situatie te garanderen viel,en studies in het gebied zijn dus zeer schaars en publicaties zeldzaam en onvolledig. Om toch tot een juiste kennisgeving te komen van de zekere en de zeer waarschijnlijke aanwezige soorten is dan ook gebruik gemaakt van onderzoek en publicaties uit de omringende regio’s zoals Iran,Uzbekistan en Pakistan bij deze landen zijn de gebieden wel redelijk onderzocht en is bekend globaal welke soorten er zich bevinden en waar de geografische spreiding van veel soorten eindigt. De soorten beschreven met een Gevaarteken zijn uiterst giftig en bestaat de mogelijkheid tot fatale afloop bij het niet juist opvolgen van het protocol ,in het eerste kopje. Bij bijzondere intoxicatie of verwonding met onzekere aard of kennis van verwonding kan worden besloten om lichaamsdelen af te binden volgens het bekende tourniquet Dit kan voorkomen dat de geïnfecteerde plaats zich niet verder verspreid en ontwikkeld tot een zeer schadelijke necrose (afsterven weefsel),bloedcelafbraak (Cytotoxisch ) of tot fatale afloop ten gevolge van de beet .

Deze gegevens zijn beschikbaar gemaakt en voor het grootste deel overgenomen uit bekende informatie bronnen en Herpetologische publicaties. Alsmede bronnen van de Amerikaanse militaire Inlichtingen Diensten De informatie is bedoeld om voor een veilige situatie te zorgen voor militair personeel dienend van de KLu in Afghanistan en omstreken. In het bijzonder is hier te noemen Rudolf Lamslag die momenteel voor uitzending staat naar Uruzgan . Zijn veiligheid en dat van directe collega’s is belangrijk voor de familie uiteraard en voor ons . Ook is het mijn bedoeling om meer begrip en kennis uit te dragen over de bijzondere diergroep Slangen en andere reptielen om observaties te kunnen stimuleren en eventuele waarnemingen en te toetsen .


Veldgegevens voor het toetsen van ‘Herpetofauna ‘. Voor deze kan gebruik worden gemaakt van fotografisch materiaal verkregen door mobiele telefoon met een resolutie van 5 mb of hoger,Digitale,Analoge camera’s en videocamera’s hiermee kan vaak voldoende informatie gehaald worden . Aangeraden word om gegevens zoals kleur en lengte en uitvoerig de tekening van de soorten op te schrijven en of te benoemen om verwarring te voorkomen. In de regio zijn volgens de laatste gegevens meer dan 270 soorten en ondersoorten Slangen en hagedissen bekend. Een aantal dat nog zal stijgen aangezien geen degelijk regionaal onderzoek onlangs is gedaan en zijn deze gegevens gebaseerd op toevallige waarnemingen. Bijzonder is in het Noorden het ontdekken van giftige schildpadden met een soort van slagtanden ,of deze gevaarlijk kunnen zijn is niet bekend gemaakt . Hieronder een korte opsomming van benodigde veldgegevens bij ontmoetingen van herpetofauna : -

Tekening kleur opmaken

-

Lengte en gewicht zo mogelijk bepalen

-

Toestand van het dier,.levend ,door en of verwond

-

Tijdstip en temperatuurgegevens

-

Locatie coördinaten

-

Biotoopgegevens van de omgeving beschrijven


Met deze gegevens is het mogelijk om meer cruciale informatie te verzamelen over de voorkomende soorten in het gebied ,ook is het sterk aan te raden om altijd bij incidenten en onduidelijkheden levende,verwonde en of dode dieren mee te nemen voor nader onderzoek,nadere determinatie en gedetailleerde informatie . (Mits dit veilig kan gebeuren,een gewond dier,is minstens zo gevaarlijk!) Van veel soorten zijn geen voldoende of geen gegevens beschikbaar en ook geen antigif voorhanden,men dient uiterst voorzichtig te werk te gaan en bij slangen ook dode veiligheid handschoenen (Kevlar) te gebruiken of een tang of ander materiaal, de giftige dieren, kunnen zelfs bij een levenloze situatie nog dodelijk beet toebrengen of veroorzaken.

Meer gegevens zijn te verkrijgen bij Serpo Nederland in Delft Of bij het Envenomation center in Leiden bij Freek Vonk ,Bio-toxicoloog gespecialiseerd in Giften bij gewervelde dieren. Belangrijke nummers : 071 -5374900 fax Leiden Gifcentrum

Richard Mastenbroek ,Havenziekenhuis Rotterdam


Freek Vonk, M.Sc. Institute of Biology Leiden University Kaiserstraat 63 2311 GP Leiden The Netherlands

Fax:

(international 0031) (0) 71 527 4900

Tel (lab): (international 0031) (0) 71 527 5030 E-mail:

F.J.Vonk@biology.leidenuniv.nl

Contactpersoon Freek Vonk : evolutieleer en Toxicologie

Auteur : Marc Abuys Anomocoela : Ecologie / Natuurtoetsing Lacerta vereniging voor Herpetologie en terrariumkunde Houtrustweg 14 8084 CD ’ t Harde Tel :0525 – 651767 Mob:06 -2838 6040 : 06 4965 7502 Email: wolfhounds32@hotmail.com Email: marc-abuys@hotmail.com

Rondom de regio van Afghanistan ,met name de regio Uruzgan en de Baluchi-vallei en in het Noorden komen grote hoeveelheden reptielen voor,de biodiversiteit en het aantal soorten is relatief hoog. Er zijn meer dan 270 soorten bekend van de regio . De naar schatting ongeveer 90 + slangen ,die zijn vertegenwoordigd daar bestaan ongeveer ruim een derde uit giftige soorten . In deze handzame rapportage vinden we de belangrijkste soorten slangen en varanen en ,vrijwel alle giftige slangen en hun kenmerken . Het herkennen van deze soorten kan van cruciaal belang zijn bij het onderkennen van de gevaren en eventueel schade die voorkan komen bij gebeten personeel. Immers het na het diagnosticeren van een Intoxicatie na een beet ,kan voor grote problemen zorgen als met niet over de juiste herkenningsmiddelen en materialen bezit,en daarom is dit soort veldtechnisch materiaal een must voor een ieder in het veld,maar ook op de Compounds en de (tijdelijke) kampen waar steeds personeel zich


ophoud. Veel waarnemingen worden namelijk gedaan juist op terreindelen of gebieden waar zich mensen ophouden en die mensen trekken kleine Zoogdieren en insecten aan ,die op hun beurt weer reptielen aantrekken . Tevens behandel ik de belangrijkste Schorpioenen nog in het laatste stuk in deze veldgids .

(Malpolon moilensis) Valse/Onechte Cobra Ophistoglyde (half-giftig)

M.Abuys


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.