Grid for Reptiles Rasters voor reptielen

Page 1

Rasters voor reptielen Een verkennende studie

REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND In opdracht van: Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, Delft



Stichting RAVON

Rasters voor reptielen: een verkennende studie

Literatuuronderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat Opgesteld door Stichting RAVON R.P.J.H. Struijk juni 2010

STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN www.ravon.nl

1


Rasters voor reptielen

Colofon Š 2010 Stichting RAVON, Nijmegen Rapportnummer: 2009-032 Tekst & samenstelling: R.P.J.H. Struijk Foto’s omslag: R.P.J.H. Struijk, J. Mulder & D. Frissen In opdracht van: Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer- en Scheepvaart, Delft Wijze van citeren: Struijk, R.P.J.H., 2010. Rasters voor reptielen: een verkennende studie. Stichting RAVON, Nijmegen. Met duidelijke bronvermelding mag alles uit dit rapport worden overgenomen.

2


Stichting RAVON

INHOUD SAMENVATTING..............................................................................................................................................................1 1 INLEIDING .....................................................................................................................................................................2 2 WERWIJZE RIJKSWATERSTAAT ...........................................................................................................................3 3 NEDERLANDSE REPTIELEN EN HUN BESCHERMINGSSTATUS ...........................................................4 4 FUNCTIES VAN REPTIELENRASTERS..................................................................................................................5 5 EFFECTIVITEIT VAN RASTERS................................................................................................................................6 5.1 Veldstudies ........................................................................................................................................................ 6 5.2 Laboratorium studies.................................................................................................................................... 9 6 VORM, HOOGTE EN LOCATIE VAN RASTERS ..........................................................................................11 6.1 Hoogte ............................................................................................................................................................. 11 6.2 Vorm ................................................................................................................................................................. 12 6.3 Locatie en rasterlengte ............................................................................................................................. 13 6.4 Positie ................................................................................................................................................................ 14 6.5 Deelconclusie................................................................................................................................................ 14 7 MATERIAALKEUZE ..................................................................................................................................................15 7.1 Kunststof .......................................................................................................................................................... 15 7.2 (Wortel)doek ................................................................................................................................................. 16 7.3 Gaas................................................................................................................................................................... 18 7.4 Beton................................................................................................................................................................. 18 7.5 Polyesterbeton .............................................................................................................................................. 19 7.6 Metaal ............................................................................................................................................................... 20 7.7 Hout................................................................................................................................................................... 21 7.8 Bevestigingspunten.................................................................................................................................... 22 7.9 Deelconclusie................................................................................................................................................ 22 8 ONDERHOUD EN BEHEER................................................................................................................................23 8.1 Onderhoud.................................................................................................................................................... 23 8.2 Beheer .............................................................................................................................................................. 23 9 KENNISLEEMTES EN AANBEVELINGEN.......................................................................................................25 10 EINDCONCLUSIE ...................................................................................................................................................26 DANKWOORD ..............................................................................................................................................................27 LITERATUUR ..................................................................................................................................................................28 BIJLAGE 1 ..................................................................................................................................................................36

3


Rasters voor reptielen

4


Stichting RAVON

SAMENVATTING Wegen vormen serieuze problemen voor tal van diersoorten en in het bijzonder voor reptielen. Hoewel de aandacht met betrekking tot mitigerende maatregelen voor deze soortgroep de laatste jaren toeneemt, is dit decennia lang niet gebeurd. Een belangrijk onderdeel van mitigatie is het weren en geleiden van reptielen. Rasters zijn hiertoe het middel, maar aan welke eisen zij voor reptielen moeten voldoen is nauwelijks bekend. Tot dusver zijn daarom ook veel verschillende rasters gebruikt waarbij de effectiviteit in veel gevallen betwijfeld kan worden. In opdracht van Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer- en Scheepvaart, Delft is een verkennende studie uitgevoerd naar de huidige kennis omtrent rasters voor reptielen. Hierbij wordt ingegaan op de hoogte, vorm, structuur, materiaalkeuze, locatie en positie. Diverse cases worden besproken en Nederlandse situaties worden beschreven. Tot slot worden aanbevelingen tot vervolgonderzoek gedaan.

1


Rasters voor reptielen

1

INLEIDING Wegen kunnen aanzienlijke sterfte onder reptielen tot gevolg hebben (Aresco, 2005; Chan, 1993; Barichivich & Dodd, 2002; Dockstader & Southall, 2003; Ciesiolkiewicz et al., 2006; Meek, 2009; Mulder, 2010) en kunnen tevens barrières vormen voor migratie, verspreiding en genetische uitwisseling (Reh & Seitz, 1990; Rodda, 1990; Ashley & Robinson, 1996, Vos & Chardon, 1998; Smith & Dodd, 2003; Aresco, 2003; Meek, 2009; Roberts, 2010). Verschil in mortaliteit tussen verschillende sexe kan zelfs tot demografische verschillen leiden en tot een verandering in populatiedynamiek (Mumme, et al., 2000; Sherbrooke, 2002; Steen & Gibbs, 2004; Gibbs & Steen, 2005, Aresco, 2005). Vooral soorten met een gering dispersievermogen, een sterke plaatstrouw, een specialisme voor voedsel of habitat en soorten met een grote oppervlaktebehoefte zijn gevoelig voor versnippering (Anonymous, 2001). Doordat milieu-invloeden de effecten van versnippering versterken, zijn de grootste effecten bij bos- heide- en hoogveensoorten te verwachten (Pelk et al., 2000; RNMO, 1990: beide in Anonymous, 2001). In stabiele en voorspelbare milieus vertonen soorten minder vaak dispersie en over kortere afstanden dan in dynamische en onvoorspelbare milieus. Omdat reptielen veel van deze karakteristieken bezitten, blijken zij van de verschillende soortgroepen in Nederland ook het meest gevoelig voor versnippering (Bergers & Kalkhoven, 1996) (fig 1). Sinds de bewustwording van de talloze ernstig negatieve effecten van wegen op populaties zijn mitigerende maatregelen ontwikkeld. Hoewel reptielen als doelgroep voor faunavoorzieningen weliswaar lange tijd onderkend werden, wordt er pas sinds enige tijd meer rekening mee gehouden met de aanwezige reptielen. De toepassing van mitigerende maatregelen, veelal in de vorm van (fauna)tunnels en ecoducten, krijgt steeds meer aandacht. Een zeer belangrijk onderdeel van mitigatie voor reptielen zijn rasters. Faunapassages kunnen echter niet goed functioneren wanneer er geen (geleidende) rasters aanwezig zijn die de toegang tot de weg blokkeren en reptielen richting de faunapassages geleiden (Chan, 1993). Maar ook voor het weren van reptielen van bepaalde (bouw)terreinen zijn rasters van belang. Veel rasters die tot dusver in Nederland zijn gezet, zijn voor amfibieën bedoeld waarbij reptielen en passant ook als doelgroep werden aangemerkt.. De maatregelen zijn echter door de materiaalkeuze, het ontwerp, de constructie en het onderhoud vaak niet optimaal. Omdat onduidelijk is welke eigenschappen reptielenrasters precies moeten hebben, is vergroting van de kennis hierover zeer wenselijk. Rijkswaterstaat heeft de Stichting RAVON daarom gevraagd een verkennende literatuurstudie naar rasters voor reptielen uit te voeren. Binnen deze studie is een groot aantal natuurbeheerders, ecologen/herpetologen en relevante professionals in binnen- en buitenland geïnterviewd. Daarnaast is een aantal locaties bezocht waar reptielenrasters worden toegepast. De resultaten van dit onderzoek vormen een onderdeel van het supplement voor de ‘Leidraad faunavoorzieningen bij wegen’.

2

Fig. 1: Gevoeligheid voor versnippering per soortgroep in Nederland (naar Anonymous 2001; Bron: Bergers & Kalkhoven 1996; Grashof-Bokdam 1997)


Stichting RAVON

2

WERWIJZE RIJKSWATERSTAAT Rijkswaterstaat hanteert bij het uitbesteden van infrastructurele bouwwerken, inclusief ecoducten en overige faunapassages, het principe van ‘functioneel specificeren’. Dit betekent dat wanneer rasters nodig zijn, de aannemer een beschrijving krijgt aangereikt waarin beschreven wordt waaraan deze schermen moeten voldoen. Het is vervolgens aan de aannemer om op basis van deze randvoorwaarden een type scherm te selecteren. Momenteel is er vrijwel geen (bruikbare) informatie over effectieve reptielenrasters. Om die reden worden dan ook vaak de minst dure producten geselecteerd, ook al kan de effectiviteit daarvan worden betwijfeld.. Door onderzoek kan meer inzicht worden verkregen in de functionaliteit van bepaalde typen rasters voor reptielen. Dit zal de kwaliteit en dus het rendement van deze mitigerende maatregel bevorderen hetgeen gunstig is voor de inheemse reptielen. Het vooropgestelde doel, de mitigatie van beschermde en bedreigde reptielen, zal dan dus ook niet alleen op papier, maar ook in werkelijkheid worden bereikt.

3


Rasters voor reptielen

3

NEDERLANDSE REPTIELEN EN HUN BESCHERMINGSSTATUS Reptielen zijn koudbloedige dieren die voor hun lichaamswarmte afhankelijk zijn van de omgevingstemperatuur. Spijsvertering en activiteiten zoals paren en foerageren zijn dus afhankelijk van de (zonne)warmte die zij op kunnen nemen. Temperatuurvoorkeuren zijn zeer specifiek en kunnen per soort, geslacht en het al dan niet drachtig zijn van individuen verschillen (Gregory, 1984; Gibson & Falls, 1979; Stewart, 1965). Wanneer temperaturen in Nederland te laag worden, gaan de hier voorkomende reptielen in winterslaap. Deze rustperiode duurt voor de meeste soorten grofweg van oktober tot eind maart. Omdat reptielen actief warmte moeten opnemen, vormen wegen soms aantrekkelijke opwarmplaatsen. Daarnaast vormen veel wegbermen aantrekkelijk leefgebied (Zuiderwijk, 1989). Vooral op het zuiden geĂŤxposeerde hellingen en geaccidenteerde bermen met een structuurrijke vegetatie zijn geschikt (van Delft, 2005). Binnen deze zones kunnen reptielen zon- en schuilplaatsen vinden en mogelijk zelfs voortplantingsplaatsen. In Nederland komen zeven reptielsoorten voor, waarvan vier hagedissoorten en drie slangsoorten. Zij vormen een beleidsrelevante soortgroep en hebben op nationaal niveau allen een wettelijke beschermingsstatus. Omdat het landschap, mede door de aanleg van grote infrastructuren, de afgelopen eeuw sterk is veranderd worden veel reptielen in hun voortbestaan bedreigd. Niet voor niets zijn zes van de zeven soorten op de Rode Lijst opgenomen (van Delft et al., 2007). Tabel 1 geeft een overzicht van de beschermingsstatus van de inheemse hagedissen en slangen. Andere voorkomende reptielen zoals zoetwaterschildpadden zijn uitheems en hebben hier geen beschermingsstatus. Tabel 1: Nederlandse reptielen en hun beschermingsstatus Soort Foto Rode Lijst* FF-wet Habitatrichtlijn muurhagedis (Podarcis muralis) 1 EB 3 4 levendbarende hagedis (Zootoca vivipara) 2 GE 2 zandhagedis (Lacerta agilis) 3 KW 3 4 hazelworm (Anguis fragilis) 4 TNB 3 5 KW 3 ringslang (Natrix natrix) gladde slang (Coronella austriaca) 6 BE 3 4 adder (Vipera berus) 7 KW 3 TNB = thans niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd ; EB = ernstig bedreigd

4

1

2

3

5

6

7

4


Stichting RAVON

4

FUNCTIES VAN REPTIELENRASTERS

2

Reptielenrasters zijn schermen met een kerende werking voor reptielen; zij vormen een absolute barrière voor deze soortgroep. Het gebruik van dergelijke rasters is tweeledig. De eerste is het creëren van een exclosure. Hierbij worden terreindelen met rasters afgezet zodat deze niet door reptielen kunnen worden bereikt (fig. 8). Deze kerende functie wordt vaak gebruikt bij bouwprojecten in of nabij bestaand leefgebied van reptielen. Door de kerende werking van de rasters, wordt voorkomen dat reptielen een projectgebied (de exclosure) betreden en tijdens de werkzaamheden verstoord worden of zelfs slachtoffer worden van bepaalde activiteiten. Dergelijke mitigerende maatregelen worden veelal vanuit de Flora- en faunawet voorgeschreven (Bouwmeester, 2008; diverse ontheffingen inzake Flora- en faunawet). Voor dit doel zijn de schermen meestal van tijdelijke duur, hoewel dikwijls voor meerdere jaren. Een tweede functie van rasters is het geleiden van reptielen naar faunapassages zoals tunnels en ecoducten. In deze context worden rasters doorgaans geleidingsschermen genoemd. Het geleidingsscherm voorkomt/vermindert de sterfte onder fauna doordat zij de weg niet kunnen bereiken en faciliteert een veilige oversteek van de weg door de geleiding naar veilige passeermogelijkheden (Schmidt & Zumbach, 2008). Om verwarring te voorkomen zal in deze rapportage uitsluitend over rasters worden gesproken en niet over geleidingsschermen. Het gebruik van tunnels wordt beïnvloed door omgevingsfactoren, tunnelkenmerken en de geleidingsfunctie van het raster (Vos, 1994). Rasters hebben dus zowel een kerende als een geleidende functie. Geleidingssystemen gecombineerd met faunapassages leiden tot aanzienlijke daling van het aantal verkeersslachtoffers (Dodd et al., 2004; Boarman & Sazaki, 1996; Boarman et al., 1998; Aresco, 2003; Langen, 2009). Zonder rasters zal het gebruik en dus ook het effect van faunapassages (zeer) beperkt zijn. Helaas worden nog steeds faunapassages geadviseerd zonder dat daarbij de aanleg van een raster wordt genoemd (zie bv. Wegerif et al., 2008). In enkele gevallen wordt in plaats van rasters gebruik gemaakt van landschappelijke geleiding in de vorm van kleine structuren zoals hagen en stobbenwallen. Hoewel dergelijke structuren in open terreinen een aantrekkingskracht hebben op reptielen zegt dit niks over het al dan niet gebruiken van de passage. Het is onbekend of er een bepaalde barrièrewerking van de passages uitgaat, vooral bij tunnels. Doordat rasters in deze gevallen ontbreken bestaat er een reële kans dat de doelsoorten alsnog voor de open weg kiezen om de overkant te bereiken. Daarom is het gebruik van (permanente) rasters bij faunapassages noodzakelijk.

Fig. 2 (boven): Permanent raster voor de geleiding van o.a. reptielen naar het ecoduct (Ecoduct Leusderheide met als doelsoort(en) zandhagedis (en hazelworm)) (Foto: R.P.J.H. Struijk) Fig. 3 (rechts): Hazelworm bij bouwterrein met op de achtergrond een tijdelijk reptieleraster (Park Brederode, Bloemendaal, met als doelsoorten hazelworm en zandhagedis) (Foto: R.P.J.H. Struijk)

5


Rasters voor reptielen

5

EFFECTIVITEIT VAN RASTERS Onderzoek specifiek naar de effectiviteit van reptielenrasters is slechts zelden uitgevoerd en is meestal direct gekoppeld aan de effectiviteit van faunapassages (Aresco, 2005; Boarman & Sazaki, 1996). Enkele onderzoeken hebben zich echter specifiek gericht op de barrièrewerking van bepaalde rasters (Rodda, et al., 2007; Woltz, et al., 2008). In dit hoofdstuk zal een aantal cases worden beschreven

5.1

Veldstudies Narcisse Wildlife Management Area, Canada (Chan, 1993; Roberts, 2008; Roberts,2010) In 1998 en 1999 werden op de Provincial Trunk Highway #17 in de ‘Narcisse Wildlife Management Area’ ongekend hoge aantallen verkeersslachtoffers onder roodflank kousebandslangen (Thamnophis sirtalis parietalis) vastgesteld. Ondanks de toepassing van een raster werden op een bepaald traject in 1992 bijna 11.000 verkeersslachtoffers vastgesteld! Naar aanleiding hiervan zijn veranderingen aan het raster aangebracht waarbij onder andere de lengte is vergroot. Roodflank kousebandslangen die bij het raster werden waargenomen vertoonden een sterke geleiding door het raster. Experimenten waarbij potvallen en fuikvallen langs het raster en aan de uiteinden van tunnels werden geïnstalleerd, leverden in 1999 bijna 11.000 roodflank kousebandslangen op hetgeen als indicatie van het goede geleidende vermogen van de rasters wordt beschouwd. Er wordt geschat dat door de realisatie van tien tunnels en rasters in 2001, het aantal verkeersslachtoffers met 75% was gereduceerd. Lake Jackson, Florida (Aresco, 2003 & 2005) Hihgway 27 loopt dwars door Lake Jackson (Florida) en vormt een nagenoeg onneembare barrière voor fauna. In de periode 2000-2003 is onderzoek verricht naar het aantal verkeersslachtoffers onder schildpadden en andere herpetofauna. Na een onderzoeksperiode van 40 dagen werden tijdelijke, 0.6 meter hoge rasters van geweven vinyl geïnstalleerd die naar een bestaande ruime duiker leidde. Daarna zijn tijdens 1274 onderzoeksdagen schildpadden die langs het raster werden aangetroffen handmatig naar de andere kant van de snelweg verplaatst. De resultaten laten een significante daling zien in het aantal verkeersslachtoffers onder schildpadden vóór (11,9 slachtoffers/km/dag) en ná de installatie en intensieve monitoring (0,09 slachtoffers/km/dag) van de tijdelijke rasters van doek (χ2=11.6; P=0.001). Minder dan 1% van de 8475 schildpadden die (levend of dood) na installatie van het tijdelijke raster werden aangetroffen, bleek door het raster te zijn gebroken of er overheen geklommen. Van de overige herpetofauna werd van alle waarnemingen (levend en dood) van de terrestrische en semiaquatische soorten 26% als verkeersslachtoffer geteld. Van de aquatische soorten was dit percentage 76%. Deze cijfers illustreren het niet optimaal of zelfs slecht functioneren van desbetreffend raster. Groene anolissen (Anolis carolinensis), een kleine Iguanidae, waren veelvuldig op de rasters en in de vegetatie daaromheen aanwezig. In 2009 is gestart met de bouw van een permanent raster van damwanden en beton (fig. 4 & 5).

6


Stichting RAVON

Fig. 4 & 5: Aanleg en eindresultaat van het permanente reptielenraster langs U.S. Highway 27 bij Lake Jackson, Florida (Foto’s: M.J. Aresco) Fochteloërveen , Friesland (Mulder, 2010; Struijk & Mulder, in prep.) Het Fochteloërveen wordt omringd en doorsneden door verkeerswegen. Nadat onderzoek naar verkeersslachtoffers op verschillende trajecten had aangetoond dat er aanzienlijke sterfte door het verkeer optrad, zijn op enkele trajecten faunavoorzieningen aangelegd. Naast meerdere faunapassages werd een kunststof raster aangelegd. De bovengrondse hoogte bedraagt ongeveer 0.5-0.6 meter en er is een overstekende rand aanwezig. Hoewel er een afname van het aantal verkeersslachtoffers zichtbaar was, liepen de aantallen niet terug naar nul en op traject B namen de aantallen na verloop van tijd weer toe, in 2008 zelfs tot ongekende hoogte. Slachtoffers vielen voornamelijk op plaatsen waar de geleiding was onderbroken voor woonerven en hekken die na gebruik niet werden gesloten. In 10 jaar tijd zijn rondom het Fochteloërveen bijna 1000 doodgereden reptielen geteld. Door het aanhoudend optreden van mankementen in de kunststof rasters is een deel hiervan in 2009 vervangen en zal het resterende deel in de daaropvolgende jaren worden vervangen.

Fig. 6: Aantal verkeersslachtoffers op traject A in het Fochteloërveen (Faunavoorzieningen zijn in 2001 aangelegd)

Fig. 7: Aantal verkeersslachtoffers op traject A in het Fochteloërveen (Faunavoorzieningen zijn in 2003 aangelegd)

Hoge Fronten, Maastricht (D. Frissen & C. Frissen-Moors, pers. med.) Als mitigerende maatregel voor herstelwerkzaamheden aan de Hoge Fronten dienden de aanwezige herpetofauna, muurhagedissen in het bijzonder, tijdelijk van een bepaalde locatie verwijderd en geweerd te worden. Omdat de plaatselijke aannemer zelf goedkoop rasters van gegalvaniseerd metaal (1 mm) kon maken, is een model lijkend op het Amphibienguard van de firma Volkmann-Rossbach gemaakt (fig. 8 & 9). Het scherm heeft een bovengrondse hoogte van ca. 50 cm met een overstekende rand van 10 centimeter. Aan de overstekende rand zit nog een

7


Rasters voor reptielen

omlaag gerichte rand van 5 centimeter. Nadat 20 muurhagedissen en vier hazelwormen voorafgaand en 3 hazelwormen tijdens de werkzaamheden vanuit de exclosure waren overgezet, bleken na een werkonderbreking van ca. vier weken drie muurhagedissen weer in de exclosure te zitten. Van een dier is vastgesteld dat deze door een gangetje in de muur langs het raster kon komen. Van de overige wordt vermoed dat zij bij oneffenheden tussen de muur en het raster de exclosure hebben kunnen bereiken. Benadrukt moet worden dat het hier om een tijdelijk raster ging en daarom voor een zeer dun metaal is gekozen.

Fig. 8 & 9 : Dunne (1 mm) metalen rasters met overstekende rand. Het raster is goed vrij gehouden van vegetatie zodat reptielen geen kans hebben er alsnog overheen te klimmen. (Hoge Fronten, Maastricht, met als doelsoorten muurhagedis, hazelworm en amfibieën) (Foto’s: D. Frissen) Ontwerp en testen van rasters om de effecten van wegen op zoetwaterschildpadden te verminderen, Upper and Lower Lakes State Wildlife Management Area, New York (Langen et al., 2009) Een van de doelen van het onderzoek was na te gaan welke effecten rasters en faunapassages hebben op de sterfte van schildpadden door het verkeer. Hiertoe zijn drie transecten uitgezet waar jaarlijks (2002-2005) gemonitord is en het aantal verkeersslachtoffers is geteld. Op een van de transecten is toen een raster geïnstalleerd, de overige twee transecten dienden als controle. Monitoring na installatie van het raster heeft in 2006 en 2007 plaatsgevonden. De resultaten toonden een significant verschil in het aantal verkeersslachtoffers op het traject met raster in vergelijking met de twee controle transecten. Het toegepaste raster is dus effectief voor het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers onder zoetwaterschildpadden.

San Bernardino County, Californië (Boarman, 1996; Boarman pers. med. In: Jochimsen et al., 2004) Onderzoek naar de effectiviteit van rasters voor de woestijnschildpad (Gopherus agassizi) is verricht op de State Highway 58 in Californië. Op deze snelweg is 24 km raster geplaatst om schildpadden tegen de effecten van een snelwegverbreding te beschermen. Het raster is een 0.6 meter hoog scherm van gegalvaniseerd staal dat voor 0.15 meter is ingegraven. In 1993, 1994 en 1996 zijn transecten met en transecten zonder rasters (beide 24 km lengte) onderzocht op verkeersslachtoffers. In totaal zijn 1080 gewervelde verkeersslachtoffers aangetroffen. Op stukken met rasters werden 93% minder slachtoffers onder woestijnschildpadden gevonden en 78% minder onder Westelijke graafslangen (Chionctis occipitalis).

Wageningse Berg, Gederland (Struijk & Hofman, in prep.) Op de overgang van de Wageningse Berg (stuwwal) naar de uiterwaarden van de Neder Rijn, is een tweetal faunapassages (type Aco AT500) voor amfibieën aangelegd. Omdat ter plaatste ook de

8


Stichting RAVON

ringslang voorkomt, is sporenonderzoek verricht naar het gebruik van de faunapassages. Twee jaar intensief onderzoek resulteerde in 46 sporen die met zeer grote zekerheid van ringslangen afkomstig zijn. Ondanks het bewijs van tunnelgebruik door de soort, bleven onder ringslangen verkeersslachtoffers vallen. Waarschijnlijk functioneert het raster niet goed genoeg en kunnen ringslangen over het raster en om het raster heen. Het raster is tamelijk laag, beschadigd en van minder duurzaam materiaal vervaardigd.

Paynes Prairie, Florida (Dodd et al., 2003; Dockstader & Southall, 2003; Barichicich & Dodd, 2002) Door het hoge aantal verkeersslachtoffers op de U.S. Highway 441, die door het Paynes Prairie State Reserve (Florida) loopt, is een faunasysteem aangelegd bestaande uit faunapassages (tunnels) en een raster. Het raster is gemaakt van beton en is 1.1 meter hoog met een overstekende rand van 15.2 centimeter. De totale lengte aan de westkant van de snelweg bedraagt 2.5 kilometer en 2.8 kilometer aan de oostkant. Onderzoek naar het aantal verkeersslachtoffers voor en na de aanleg van het passagesysteem lieten een drastische afname van 93,5% zien (2411 vs. 158) (boomkikkers buiten beschouwing gelaten). Het aantal verkeersslachtoffers onder slangen nam af met 88,5% (1291 vs. 149), onder schildpadden met 81,3% (374 vs. 7) en onder krokodillen met 96,6% (29 vs. 1). Na installatie van het raster (en faunapassages) bleef een aantal verkeersslachtoffers vallen. Deze vielen op plaatsen waar de geleiding van slechte kwaliteit was of waar een zijweg aanwezig was en er dus geen raster aanwezig was. Tot slot bleken sommige soorten over het raster heen te klimmen (via de vegetatie).

5.2

Laboratorium studies Passagestructuren bij wegen voor reptielen en amfibieën (Woltz et al., 2008) Om te bepalen welke hoogte rasters voor herpetofauna moeten hebben, zijn onder kunstmatige omstandigheden experimenten uitgevoerd. Twee reptielsoorten, namelijk de bijtschildpad (Chelydra serpentina; n=62) en de sierschildpad (Chrysemys picta; n=74) zijn daartoe ingezet als testsoorten. Kunststof rasters van 0.3, 0.6 en 0.9 meter hoogte werden in een cirkel opgesteld waarna de testdieren in de ‘testarena’ werden geplaatst en na 15 minuten bepaald of het testdier over het raster was geklommen. Een rasterhoogte van 0.3 meter bleek voor sierschildpadden al een absolute barrière te zijn. Bijtschildpadden bleken het raster bij een hoogte van 0.6 meter pas niet meer te kunnen passeren. Bij een hoogte van 0.3 meter bleek ca. 16% het raster nog te kunnen passeren.

Slangen barrièretechniek Guam, Micronesië I (Perry et al., 1998) De bruine boomslang (Boiga irregularis) is een invasieve soort op het eiland Guam (Micronesië). Om kolonisatie van andere locaties en rekolonisatie van delen waar de soort is bestreden te voorkomen, worden rasters ingezet. Om tot een zo effectief mogelijk raster te komen, zijn experimenten onder kunstmatige omstandigheden uitgevoerd. Verschillende materialen van vinyl tot metaal zijn getest. Ook is gevarieerd in hoogte, de aan- of afwezigheid van een overstekende rand, de aan- of afwezigheid van schrikdraad. Uit de resultaten bleek dat sommige typen rasters een 100% barrière betekenden voor de bruine boomslang. De resultaten van dit onderzoek zijn in tabelvorm in bijlage 1 weergegeven.

9


Rasters voor reptielen

Slangen barrièretechniek Guam, Micronesië II (Rodda et al., 2007) Als vervolg op het onderzoek van Perry et al. (1998) (zie ‘Slangen barrièretechniek Guam, Micronesië I’) werd een goedkopere uitvoering van een bestaand raster getest. Een raster van 1.2 meter hoog met een overstekende rand van 0.2 meter werd van twee afwerkingen voorzien: een gladde en een ruwe (vergelijkbaar met middelgrof schuurpapier). Slechts één van de 153 slangen die aan het ruwe raster werden onderworpen wist er overheen te klimmen, hetgeen aan de extreme lengte van het dier toegerekend werd. Van de 100 slangen die aan het gladde raster werden blootgesteld, wist er niet één over het raster te klimmen. Opvallend was het veel hoger aantal klimpogingen bij het ruwe raster (10.2 pogingen/slang) in vergelijking met dat bij het gladde raster (6.06 pogingen/slang).

10


Stichting RAVON

6

VORM, HOOGTE EN LOCATIE VAN RASTERS Rasters zijn er in vele vormen en maten. Omdat reptielensoorten over specifieke eigenschappen kunnen beschikken die de barrièrewerking van veel rasters verkleinen of tenietdoen, is het belangrijk om het juiste model te gebruiken (Zbierski & Schneeweiß, 2003). Het model wordt bepaald door de hoogte en de vorm. Verder is de locatie en de daarbij horende lengte van het scherm van belang.

6.1

Hoogte Hoogte is een zeer belangrijk element in de barrièrewerking van rasters. Hoe hoger het raster, des te moeilijker het voor reptielen zal zijn om er overheen te komen. Perry et al., 1998 noemen hoogte als een van de vier belangrijkste werende aspecten van een raster. Woltz et al. (2008) toonden eenvoudig aan dat met een toenemende hoogte van een kunststof raster, het aantal “ontsnappingen” van bijtschildpadden (Chelydra serpentina) (en twee amfibiesoorten) afnam. Roberts (2008) meldt echter dat roodflank kousenbandslangen (Thamnophis sirtalis parietalis) die een 0.3 meter hoog houten raster (beduidend lager dan gebruikelijk) tegenkwamen, een sterke geleiding lieten zien en over het raster heen kropen, al bleken er ook enkele het raster te passeren. Een vergelijking met andere rasters wordt echter niet gemaakt en het is dan ook twijfelachtig of deze lagere schermen even effectief zullen zijn als hogere rasters. Dunkel (2005) vond in een valconstructie, voorzien van een 0.4 meter hoog raster van doek/net uitsluitend ringslangen kleiner dan 0.4 meter. Omdat het niet waarschijnlijk is dat alleen dergelijk kleine exemplaren in de val terecht zijn gekomen, kan worden geconcludeerd dat ringslangen met een grotere lengte over het raster zijn gekomen. Onderzoek van Perry et al. (1998) laat zien dat rasters bij toenemende hoogte minder vaak door bruine boomslangen (Boiga irregularis) worden gepasseerd door er overheen te klimmen. De toename van de hoogte van een schaduwdoek leidde in datzelfde onderzoek echter niet tot een substantieel grotere barrièrewerking. Wel dient te worden opgemerkt dat de totale hoogte al behoorlijk was en de relatieve toename beperkt (van 1.15 meter naar 1.30 meter). De meeste bestaande reptielenrasters in Nederland zijn tussen de 0.3 en 0.4 meter hoog. Wanneer men hier de totale lengtes van de Nederlandse slangensoorten tegenover zet en beseft dat slangen zich hoog tegen objecten kunnen oprichten, is de absolute barrièrewerking van dergelijke rasters tenminste twijfelachtig. Naast de hoogte is ook de diepte van het raster in de bodem van groot belang. Reptielen kunnen ook eenvoudig onder rasters door kruipen als zich daar openingen bevinden. Belangrijk is dat de diepte voldoende is om uitspoelingen en graafpogingen van met name zoogdieren te weerstaan. Over het algemeen wordt een ondergrondse diepte van 10 centimeter aangehouden, maar in sommige gevallen blijkt dit niet voldoende te zijn. Dit hangt ook samen met de bodemsoort. Op kleiige bodems bijvoorbeeld is het lastig om de uitgegraven grond weer strak tegen het raster aan te leggen, omdat tijdens het vergraven veel kluiten zijn ontstaan. Door de aanwezigheid van kluiten blijven veel holtes aanwezig die voor reptielen tenminste in theorie passeerbaar zijn. Op zandgronden is dit probleem waarschijnlijk veel minder aanwezig. Hoewel de keuze voor het hanteren van een bepaalde rasterdiepte nooit onderbouwd wordt, is 10 centimeter waarschijnlijk te beperkt en is het verstandiger om een diepte van 20 centimeter aan te houden. Dit is dezelfde diepte die door Aresco in Florida is gebruikt (Aresco, 2005).

11


Rasters voor reptielen

6.2

Vorm De vorm van rasters kan reptielen bemoeilijken om over het raster heen te klimmen. In de literatuur komen verschillende vormen naar voren, waarvan twee aanpassingen de meest voorname en meest belovende zijn, namelijk 1) het raster schuin laten terughellen en 2) een overstekende rand aan de bovenkant van het raster. De ‘Washington Departement of Fish and Wildlife’ adviseert in gebieden waar ratelslangen (Crotalus sp.) algemeen voorkomen rasters rond gebouwen en tuinen te plaatsen. Dit raster bestaat uit een gegalvaniseerde metalen plaat van ca. 75 cm lengte die onder een hoek van 60 graden wordt geplaatst. 7,5-15 centimeter dient hierbij onder de grond te zitten (fig. 10; www.wdfw.wa.gov). Deze hoek wordt ook door Perry et al. (1998) genoemd voor rasters voor bruine boomslangen. Hoewel in Leber (2003) geen hoekgrootte van het terughellende raster wordt genoemd, is vanaf beeldmateriaal vast te stellen dat Fig. 10: Raster om ratelslangen te weren, deze hoek beduidend kleiner is. Betwijfeld wordt geadviseerd door het ‘Washington echter of dit raster speciaal voor reptielen is Departement of Fish and Wildlife (Bron: ontworpen, waardoor de “afwijkende” hoek kan www.wdfw.wa.gov) worden verklaard. In het Drents Friese Wold worden terughellende kunststof rasters voor reptielen gebruikt. Het gaat hier echter niet om vlakke terughellende rasters, maar om min of meer concave rasters (fig. 11 & 12). Een overstekende rand wordt vaker toegepast en voorkomt dat klimmende dieren alsnog het raster kunnen passeren. Hoewel onderzoek van Rodda et al. (2007) aantoonde dat een extreem lange bruine boomslang over een ruw raster van 1.2 meter hoog met een overstekende rand 0.2 meter heen is geklommen, betreft het hier een zeer wendbare klimslang. Hetzelfde individu slaagde er niet in om een glad raster van exact dezelfde dimensies te passeren. Vaak is de combinatie van meerdere aanpassingen aan rasters doorslaggevend voor een optimaal resultaat. In Paynes Prairie (Florida) zorgt de overstekende rand voor een afnemende toegang tot de weg voor reptielen (Dodd et al., 2004 In: Jochimsen, 2004). Aresco (2005) beredeneert ook dat een overstekende rand het voor schildpadden lastiger maakt om over een raster heen te klimmen. Perry et al. (1998) melden op basis van experimenteel onderzoek dat bruine boomslangen die langs verticale rasters omhoog klommen naar buiten moeten leunen om over de overstekende rand te komen. Door dit te doen, vermindert de grip op het verticale rasterdeel waardoor de kans op vallen groter wordt. Hoewel deze slangensoort een echte klimslang is en dus zeer wendbaar, wordt verondersteld dat de overstekende rand het passeren van rasters ook voor onze inheemse soorten tenminste bemoeilijkt. Sommige voorgefabriceerde modellen rasters zoals de Amphibienguard (firma Volkmann-Rossbach) hebben op de overstekende rand nog een vertikaal staande rand zitten. Ook voor amfibieën wijzen diverse auteurs op het nut van een overstekende rand (Eriksson et al., 2000; Vos, et al., 1996; Jochimsen, et al., 2004). In Nederland zijn reptielenrasters niet vaak van een overstekende rand voorzien. Of dit te wijten is aan een gebrek aan kennis of het niet voorhanden zijn van dergelijke vormen is niet bekend.

12


Stichting RAVON

Fig. 11 & 12 : Hol teruglopend kunststof reptielenraster (Drents Friese Wold met als doelsoorten levendbarende hagedis, ringslang en adder (Foto’s: R.P.J.H. Struijk) Ter voorkoming van ondergraving kan de aanwezigheid van een horizontale rand, ook wel loopvlak genoemd, voorkomen dat dieren langs het raster graafpogingen ondernemen. Enkele voorgefabriceerde rasters zoals de Amphibienguard van de firma Volkmann-Rossbach en het ACO LEP 100 zijn standaard voorzien van een loopvlak (fig. 26 & 27). De plaatsing van een keerwand aan de uiteinden van een raster is aan te raden. Hoewel geen onderzoek naar de effectiviteit hiervan is gedaan, zal dit mogelijk voorkomen dat dieren aan de uiteinden om het raster heen kunnen komen. Hoewel voor amfibieën vaak korte keerwanden worden gebruikt, is het aan te raden om de lengte te vergroten. Eenduidige maten kunnen niet worden genoemd, maar lengtes van 80-100 meter zijn in sommige terreinen niet ongebruikelijk (Aresco, 2003).

6.3

Locatie en rasterlengte De locatiekeuze hangt nauw samen met bestaande migratiepatronen, verkeersslachtoffers en de plaatselijke landschappelijke omstandigheden (Ovaska et al., 2003; Jochimsen, 2004). Omdat losse rasters als barrière bij natuurlijke migratie kunnen fungeren en zij zodoende tot habitatfragmentatie kunnen leiden (Jaeger & Fahrig, 2004 In: Glistra et al., 2009), worden rasters en faunapassages ingezet om habitats te verbinden. Vaak gebeurt dit nadat is vastgesteld dat er verkeersslachtoffers vallen. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest in het Fochteloërveen (Mulder, 2010) en het Drents Friese Wold (Donker, schr. med.). Bij de aanleg van nieuwe wegen of aanpassingen aan bestaande wegen worden tegenwoordig echter ook regelmatig faunavoorzieningen aangelegd voordat verkeersslachtoffers zijn vastgesteld. Hierbij dient de geschikte habitat van reptielen geheel te worden uitgerasterd teneinde alle migrerende exemplaren op te vangen en richting faunapassages te geleiden. De lengte van rasters wordt meestal bepaald door de doelsoort(en) en de directe omgeving (Glistra et al., 2009). Per situatie verschilt de benodigde lengte en is maatwerk vereist. Over het algemeen kan voor reptielen worden gesteld dat het belangrijk is om de weglengte waarover migratie plaatsvindt en/of waarover verkeersslachtoffers vallen uit te rasteren (Vos & Chardon, 1994). Daarbij dient aan beide uiteinden van het raster een extra lengte als buffer te worden aangelegd. In veel gevallen bestaat de randzone uit een overgang van open habitat zoals heide naar bos. Dit soort randzones zijn zeer geschikt voor reptielen en het is dus zaak om het raster niet te laten eindigen op de overgang naar bos, maar juist verder in het bos. Een standaard lengte voor een dergelijke buffer is er niet, maar deze dient niet te kort te zijn. Verstandig is om hierbij minimaal 15 meter aan te houden.

13


Rasters voor reptielen

Wanneer het raster niet de volledige migratiezone overbrugt, kan worden verwacht dat verkeersslachtoffers blijven vallen, zoals ook in de Narcisse Wildlife Management Area in Canada is vastgesteld (Chan, 1993). Een voorbeeld van onvolledige uitrastering van een reptielenhabitat is de Deelenseweg ter hoogte van het Nationale Park de Hoge Veluwe en het Deelerwoud. Hier is vanaf het Deelerwoud een heidecorridor tot aan de Deelenseweg aangelegd. De aanwezige faunapassage en het reptielenraster waren echter al voortijdig aangelegd waardoor nu blijkt dat de corridorbreedte groter is dan de lengte waarover het raster is aangebracht. Dit heeft gegarandeerd (negatieve) invloed op de effectiviteit van het passagesysteem ter plaatse. Dieren die via de randen van de corridor de weg benaderen worden namelijk niet opgevangen door het raster en kunnen probleemloos de weg bereiken.

6.4

Positie Vastgesteld is dat trechtervormige rasters die in een faunapassage uitmonden een positief effect hebben op het bereiken van deze passages door amfibieĂŤn (Brehm, 1989; Polivka, 1991 in: Vos & Chardon, 1994). Hoewel verwacht wordt dat een dergelijke positionering ook voor reptielen een positief effect kan hebben, dient onderzoek dit nog uit te wijzen. Het gebruik van recht lopende rasters, parallel aan wegen, lijkt echter ook functioneel te kunnen zijn voor geleiding van reptielen naar faunapassages. Vaak wordt de aanleg van trechtervormige rasters ook beperkt door de breedte van de wegberm.

6.5

Deelconclusie Hoogte, vorm en structuur van reptielenrasters zijn van doorslaggevend belang voor het werend vermogen ervan. Uit onderzoek blijkt dat voldoende hoogte, gladheid en vormaanpassingen in de vorm van overstekende randen en terughellende rasters de barrièrewerking vergroten. Omdat deze barrièrewerking in principe ook tot habitatfragmentatie kan leiden, dienen rasters in de meeste gevallen in combinatie met faunapassages te worden aangelegd. De locatiekeuze voor rasters is daarmee ook afhankelijk van de aanwezigheid van faunapassages. Daarnaast zijn migratiepatronen, verkeersslachtoffers en de landschappelijke omstandigheden van belang voor de locatiekeuze. De lengte van rasters dient per locatie te worden bepaald (maatwerk), maar moet beslist groot genoeg zijn en bovendien voorzien zijn van een extra (buffer)lengte en een keerwand.

14


Stichting RAVON

7

MATERIAALKEUZE De toepassing van reptielenrasters in Nederland en daarbuiten is zeer divers. Zo blijken veel verschillende materialen te worden gebruikt om reptielen te weren en te geleiden. Veelal is de materiaalkeuze gekoppeld aan de prijs en vormt deze vaak het belangrijkste criterium voor de uiteindelijke productkeuze. In de praktijk blijkt echter dat sommige materialen twijfelachtig zijn qua mogelijke effectiviteit voor reptielen. Eigenschappen zoals slagvastheid, water-, vorst- en UVbestendigheid verschillen per materiaal en kunnen van doorslaggevend belang zijn bij de (langdurige) effectiviteit. In dit hoofdstuk zullen verschillende materialen worden besproken die tot dusver voor rasters worden toegepast. Nederlandse voorbeelden en ervaringen met betrekking tot reptielen zullen per materiaaltype worden beschreven. Opgemerkt moet worden dat toepassing in Nederland niets zegt over de geschiktheid als reptielenraster. Per materiaal is tevens een tabel met voor- en nadelen weergegeven. Deze tabellen zijn grotendeels gebaseerd op de analyse van Schweimanns (2004).

7.1

Kunststof Kunststof rasters bestaan doorgaans uit HDPE- (polyetheen) of PVC platen en zijn een van de meest toegepaste rasters voor reptielen en andere fauna. Doorgaans worden platen van 0.4-0.5 meter hoogte gebruikt, waarbij de bovengrondse hoogte meestal 0.3-0.4 meter bedraagt. Desgewenst zijn deze rasters ook in grotere hoogte verkrijgbaar (L.Rondeboom, pers. med.). Kunststof rasters zijn ook met een overstekende rand verkrijgbaar en worden in Europa ook voor reptielen gebruikt (Evink, 2002). Toepassing hiervan voor reptielen is binnen Nederland tot dusver onbekend. Kunststof rasters zijn als gevolg van temperatuurveranderingen sterk onderhevig aan krimp en uitzetting. Deze krimp en uitzetting resulteren in vrijwel alle gevallen in het ontstaan van mankementen zoals kieren en scheuren. Het gevolg hiervan is dat voor reptielen gaten ontstaan om achterliggende wegen alsnog te bereiken. In het FochteloĂŤrveen is om deze reden binnen zes jaar na aanleg al een deel van het kunststof raster vervangen en vervanging van het resterende deel zal op latere tijdstippen plaatsvinden. Ook bij (maai)beheer raken kunststof rasters redelijk snel beschadigd.

Fig. 13 & 14 (linksboven en rechts): Als gevolg van temperatuursschommelingen en drukbelasting zijn mankementen in het raster ontstaan (FochteloĂŤrveen met als doelsoorten levendbarende hagedis, ringslang, gladde slang en adder) Foto: R.P.J.H. Struijk) Fig. 15 (linksonder): Door temperatuurschommelingen gaat het kunststof raster bollen (Oosterschar met als doelsoorten levendbarende hagedis, ringslang en adder) (Foto: R.P.J.H. Struijk)

15


Rasters voor reptielen

Onlangs is een nieuwe constructiemethode voor HDPE schermen ontwikkeld, waarbij meer speling aanwezig is voor krimp en uitzetting. Hierbij worden op de verankeringpunten in het kunststof raster smalle horizontale sleuven gefreesd (fig. 15). De sleuven geven de bout waar het raster mee aan een paal of frame wordt bevestigd, de ruimte voor horizontale bewegingen. Deze toepassing wordt nog niet lang en door iedere aannemer toegepast. Bij RAVON is er daarom nog geen informatie over de lange termijn effecten

Fig. 15 & 16: Nieuwe bevestigingsmethode van kunststof rasters teneinde mankementen als gevolg van krimp en uitzetting te voorkomen (Foto’s: L. Rondeboom) Tabel 2: Producteigenschappen (voor- en nadelen) van kunststof rasters (aangepast naar Schweimanns, 2004) Voordelen

7.2

Nadelen

Gerecycled materiaal (m.u.v. PVC)

Grote uitzettingscoëfficiënt

Eenvoudige verwerking

Brandgevoelig

Verkrijgbaar in verschillende afmetingen

Niet UV-bestendig

Water-, vorst- en zoutbestendig

Onvoldoende breuk- en slagvast

Goedkoop in aanschaf

Verschillende kwaliteiten verkrijgbaar

(Wortel)doek Voor tijdelijke kerende rasters die veelal voor mitigatie bij bouwprojecten worden toegepast, wordt vaak gebruik gemaakt van (wortel)doek. De voornaamste reden voor deze keuze is de lage kosten en de gemakkelijke verwerking van het product. Daar tegenover staat echter dat het materiaal niet duurzaam is en zeer gevoelig voor beschadigingen. Op veel plaatsen waar dit type raster wordt toegepast neemt de functionaliteit vrij snel af door het ontstaan van mankementen. Deze worden veroorzaakt door bijvoorbeeld (graaf)activiteit van zoogdieren, vandalisme, vallend takhout, maaibeheer, etc.. Vooral dit laatste punt is van belang, omdat een gedegen maaibeheer noodzakelijk is en worteldoekschermen hier uiterst gevoelig voor zijn (H. Kossen pers. med.). (zie ook H 8.1). Daarnaast heeft worteldoek vrij veel structuur hetgeen voor de meeste Nederlandse hagedissen, de hazelworm uitgezonderd, hoogstwaarschijnlijk voldoende houvast biedt om tegenaan te klimmen. Door hun geringe grootte en fijne nagels, zijn kleine oneffenheden soms al voldoende om tegen objecten aan te kunnen klimmen. Een logisch gevolg hiervan is dat deze rasters zonder verdere aanpassingen geen afdoende barrière vormen. Ook Aresco (2003) stelde vast dat alle aquatische, semi-aquatische en terrestrische herpetofauna over de rasters van doek konden klimmen, schildpadden uitgezonderd. Dunkel (2005) meldt eveneens dat zandhagedissen over een

16


Stichting RAVON

0.4 meter hoog doek/net kunnen klimmen. Om deze redenen dienen rasters een glad oppervlak te hebben, iets dat Woltz et al. (2008) ook benadrukken om nagelgrip van hagedissen te voorkomen. Een voorbeeld van een Nederlands project waarbij een dergelijk raster speciaal voor de zandhagedis is toegepast, is “Habitatcompensatie zandhagedis Nijverdal” (Bouwmeester, 2008). In dit geval is standaard worteldoek tegen houten paaltjes bevestigd. Enige tijd na aanleg, bleek het raster echter in zeer slechte toestand te verkeren (V. Loehr, schr. med.), waarbij geen sprake meer was van enige barrièrewerking voor de doelsoort (fig. 19 & 20). Daarnaast zijn in 2009 delen wegberm van de A28 en A1 met een worteldoek raster afgezet teneinde reptielen van toekomstige bouwlocaties van nieuwe ecoducten te weren. Ook in deze gevallen blijkt het raster van te slechte kwaliteit waardoor zij beslist geen absolute barrière voor aanwezige reptielen kunnen vormen.

Fig. 17 (linksboven): sterk beschadigd reptielenraster (wegberm A28 met als doelsoorten zandhagedis en hazelworm) (Foto: R.P.J.H. Struijk) Fig. 18 (rechtsboven): Een hoger reptielenraster (Park Brederode, Bloemendaal met als doelsoorten zandhagedis en hazelworm) (Foto: R.P.J.H. Struijk) Fig.19 & 20 (links- en rechtsonder): Sterk beschadigde reptielenrasters (Nijverdal met als doelsoort zandhagedis) (Foto’s: V.Loehr)

Tabel 3: Producteigenschappen (voor- en nadelen) van (tijdelijke) rasters van doek Voordelen

Nadelen

Eenvoudige verwerking

Brandgevoelig (fig. 34)

Verkrijgbaar in verschillende afmetingen

Veel typen niet UV-bestendig*

Zeer goedkoop in aanschaf

Niet slag- en stootvast Niet glad Zeer snel stuk

*polyesterdoek is wel UV-bestendig

17


Rasters voor reptielen

7.3

Gaas Het gebruik van gaas als raster voor reptielen is in Nederland vrijwel onbekend. Kleine dieren kunnen er doorheen (Guyot & Clobert, 1997) of kunnen er in verstrikt raken. In de jaren ’90 is dit in de omgeving van Ommen eenmaal waargenomen bij een slang die verstrikt was geraakt in een gazen afzetting (H. Bekker, per. med.). Hoewel de soort destijds niet is gedetermineerd, kan op basis van verspreidingsgegevens worden herleid dat het een adder of ringslang was. Wilson & Topham (2009) melden zelfs dat gazen rasters, afhankelijk van de vorm en maaswijdte, dodelijk kunnen zijn voor woestijn schildpadden (Gopherus agassizii). In het buitenland, voornamelijk Amerika en Australië, worden slangenrasters door diverse commerciële bedrijven geëxploiteerd om terreinen zoals tuinen slangenvrij te houden (www.snakefence.net; www.socalsnakeremoval.com; www.lowchensaustralia.com). Bepaalde modellen bestaan uit gaas of netten. Uit (video)beeldmateriaal blijkt ook bij deze toepassing dat slangen (ernstig) verstrikt kunnen raken in dergelijke rasters (www.snakefence.net), hetgeen vanuit beschermingsoogpunt onwenselijk is. Voor hagedissen lijken gazen rasters geen goede barrièrewerking te hebben, omdat zij er ofwel door de mazen heen kunnen, ofwel zij voldoende grip vinden en er tegenop kunnen klimmen. Een ander nadeel is dat vegetatie niet alleen langs het raster kan groeien, maar er ook doorheen waardoor het vrij houden van vegetatie zeer lastig wordt en in de praktijk waarschijnlijk een utopie zal blijken.

Fig. 21(links): Gazen raster (Pijnacker met onbekende doelsoort(en) (Foto: R.P.J.H. Struijk) Fig. 22 (rechts): Voorbeeld van een commercieel bedrijf dat slangenrasters aanbiedt. In dit geval worden ook speciale rasters aangeboden om slangen te vangen (Bron: www.snakefence.net) Tabel 4: Producteigenschappen (voor- en nadelen) van gazen rasters

7.4

Voordelen

Nadelen

Eenvoudige verwerking

Niet slag- en stootvast

Verkrijgbaar in verschillende afmetingen

Niet vormvast

Water-, vorst- en zoutbestendig

Barrièrewerking door mazen (te) beperkt

Goedkoop in aanschaf

Verstrikkingsgevaar

Beton In Nederland is het gebruik van massieve betonnen rasters voor reptielen onbekend. In Duitsland zijn op tenminste twee locaties wel van betonnen rasters voor (o.a.) reptielen gebruik gemaakt. Een type is van de firma Zieger en is toegepast in Biosfeerreservaat Spreewald (Brandenburg,

18


Stichting RAVON

Duitsland). Qua vorm is het schuin terughellend om te voorkomen dat fauna er overheen kan klimmen. Hoewel geen (systematisch) onderzoek heeft plaatsgevonden, zijn na installatie van het raster en enkele faunapassages geen verkeersslachtoffers meer aangetroffen (Leber, 2003). Dit in tegenstelling tot voor het aanbrengen van de faunavoorzieningen. Bovendien zijn levendbarende hagedis en ringslang in de tunnels aangetroffen hetgeen geleiding door de rasters indiceert. Het tweede type is toegepast in het Bucher Forst (Berlijn/Brandenburg, Duitsland) en bestaat uit een betonnen raster met overstekende rand (Dunkel, 2005). Hoewel Dunkel niet over verkeersslachtoffers spreekt, zijn grotere aantallen tunnelpassages van reptielen waargenomen. Dit doet vermoeden dat het aanwezige raster tenminste redelijk functioneert. Tabel 5: Producteigenschappen (voor- en nadelen) van betonnen rasters (aangepast naar Schweimanns, 2004) Voordelen

Nadelen

Geringe uitzetting

Hygroskopisch onder droge omstandigheden

Hoge belastbaarheid

Zwaar in gewicht > alleen machinaal plaatsbaar

Water-, vorst- en zoutbestendig bij goede betonkwaliteit

Niet water-, vorst- en zoutbestendig bij mindere betonkwaliteit

Slag- en stootvast

Duur in aanschaf

Glad oppervlak

Zware bodembelasting (niet overal toepasbaar)

Vormstabiel

Toegevoegde afvalstoffen in beton, kunnen in (zwak) zure milieus

UV-bestendig

uiteen vallen

Recyclebaar

7.5

Polyesterbeton Het gebruik van polyesterbetonnen rasters wordt in Nederland tot dusver vooral voor amfibieën toegepast. Het bekendste type scherm is het ACO LEP 100 model. Op de Delenseweg tussen het Nationaal Park de Hoge Veluwe en het Deelerwoud, bevindt zich een passagesysteem dat is voorzien van dit type raster, met name bedoeld voor herpetofauna. Tot op heden is geen informatie bekend over het functioneren. Van andere locaties in Nederland waar dit product wordt gebruikt is bekend dat er regelmatig mankementen ontstaan. Omdat het materiaal niet veerkrachtig is, worden regelmatig kapotte rasterdelen gezien. Omdat reparatie minder eenvoudig is dan bij andere rasters, blijven deze mankementen vaak lang aanwezig en is de barrièrewerking niet optimaal. Het aanwezige loopvlak voorkomt dat dieren die het scherm bereiken daar graafpogingen kunnen ondernemen.

Foto’s invoegen (map Deelerwoud?)

Fig. 23 & 24 : Polyesterbetonnen rasters (Hilversum met als doelgroep amfibieën) (Foto’s: R.P.J.H. Struijk)

19


Rasters voor reptielen

Tabel 6: Producteigenschappen (voor- en nadelen) van polyesterbeton rasters (aangepast naar Schweimanns, 2004) Voordelen

Nadelen

Recyclebaar materiaal (m.u.v. PVC)

Niet slag- en stootvast

Relatief licht in gewicht

Duur in aanschaf

Glad oppervlak Vormstabiel Water-, vorst- en zoutbestendig UV-bestendig Recyclebaar Hoge buig- en trekvastheid

7.6

Metaal Het gebruik van stalen rasters voor reptielen is onder andere bekend langs de spoorlijn Maastricht-Lanaken en de Hoge Fronten waar het in beide gevallen als tijdelijk raster fungeerde (zie H. 5.1). Hier is het type ‘Amphibienguard’ van de firma Volkmann-Rossbach gebruikt. De ervaringen zijn positief aangezien het materiaal stevig is, goed tegen (maai)beheer kan en vermoedelijk een prima kerende functie heeft. Het aanwezige loopvlak voorkomt dat vegetatie strak tegen het scherm aan kan groeien en dat dieren die het scherm bereiken daar graafpogingen kunnen ondernemen. Nadeel is wellicht dat er een zeer klein deel beneden maaiveld kan worden verwerkt waardoor graafpogingen vanaf de andere zijde en uitspoeling op kunnen treden. In Duitsland is dat laatste bij overstromingen van de Elbe waargenomen (Gruschwitz & Lenz, 2002).

Fig. 25 (links): Gegalvainiseerd metalen reptielenraster (spoorberm Maastricht-Lanaken met als doelsoorten levendbarende hagedis, hazelworm en muurhagedis) (Foto: F.Spikmans) Fig. 26 & 27 (midden & rechts): Levendbarende hagedis bij het spoortraject Maastricht-Lanaken op het loopvlak van het gegalvaniseerde metalen raster (Foto’s: F. Spikmans)

Nabij het Fochteloërveen is een metalen raster voor ringslangen aangebracht van gegolfde metalen platen. Hoewel dit materiaal voordelen heeft, kan er geen goede aansluiting met faunapassages worden gemaakt en kunnen de golven in het raster mogelijk voor houvast zorgen bij klimpogingen van hoofdzakelijk slangen. Ervaringen over de effectiviteit zijn bij RAVON tot dusver onbekend.

20


Stichting RAVON

Fig 28 & 29 : Golfmetalen raster (Veenhuizen met als doelsoort ringslang) (Foto’s: J. Mulder)

Tabel 7: Producteigenschappen (voor- en nadelen) van metalen rasters (aangepast naar Schweimanns, 2004) Voordelen

Nadelen

Licht in gewicht

Toepassing van zinkoxide bij galvaniseren

Vormstabiel

Hoge temperatuursgeleiding

Slag- en stootvast*

Biocorrosie bij onbeschermd materiaal

Water-, vorst- en zoutbestendig

Biocorrosie bij beschadigingen

UV-bestendig

Duur in aanschaf

Recyclebaar

* afhankelijk van de dikte

7.7

Hout Het gebruik van volledig houten rasters voor reptielen is bij RAVON in Nederland onbekend. Wel wordt het sporadisch voor amfibieën toegepast. Op basis van een aantal materiaalkenmerken en onderzoek van Schweimanns (2004) kan worden gesteld dat dit materiaal zich niet heeft bewezen voor toepassing als raster. Het materiaal verteert tamelijk snel en is te ruw om teengrip van hagedissen te voorkomen. Het opvullen van de achterzijde van het raster met grond is evenmin verstandig, omdat dit het rottingsproces verder versnelt. Het gebruik van (tropisch) hardhout is om ecologische redenen niet gewenst.

Tabel 8: Voor- en nadelen van houten rasters (aangepast naar Schweimanns, 2004) Voordelen

Nadelen

Licht in gewicht

Ruw oppervlak en niet glad

Eenvoudige verwerking

Brandgevoelig

Relatief goedkoop

Niet duurzaam, korte levensduur Onvoldoende breuk- en slagvast Uitzetting o.i.v. vocht

Fig.30: Houten raster (Bloemendaal met als doelgroep amfibieën) (Foto: R.P.J.H. Struijk)

21


Rasters voor reptielen

7.8

Bevestigingspunten Veel rasters door middel van palen verankerd. Belangrijk is dat de palen daarbij aan de buitenzijde van het raster worden geplaatst en niet aan de binnenzijde waar doelsoorten met het raster in contact kunnen komen. Palen zijn meestal van hout en soms van kunststof en hebben daardoor vaak een ruw oppervlak. Voor veel hagedissen zal deze ruwheid voor nagelgrip kunnen zorgen waardoor zij langs de palen omhoog kunnen klimmen en alsnog over het raster kunnen komen. Op verschillende locaties in Nederland zijn waarnemingen van levendbarende hagedissen gedaan die bovenop paaltjes zitten. Hoewel het hier niet om bevestigingspalen gaat, geven deze waarnemingen het klimvermogen van deze hagedissen goed weer. Naast de nagelgrip kunnen palen voor slangen houvast bieden bij het omhoog richten of zelfs omhoog klimmen. Daarom is het noodzakelijk dat bevestigingspalen niet aan de kant worden geplaatst waar contact met reptielen kan optreden. Juiste plaatsing is bij wegen doorgaans de wegkant en bij exclosures aan de binnenzijde daarvan. Door een juiste plaatsing van de bevestigingspalen, blijft een zo glad mogelijke binnenkant behouden, iets wat onder andere door Woltz et al. (2008) en Aresco (2003) ook als belangrijk aspect bij rasters wordt beschouwd. In Oosterschar waar speciaal voorzieningen voor de adder (ringslang en levendbarende hagedis) zijn aangelegd, zijn de paaltjes aan de verkeerde kant van het raster geplaatst (fig. 31 & 32). Naast palen kunnen ook andere bevestigingselementen zoals knopen voor houvast zorgen. Kunststof rasters worden tussen de bevestigingspalen vaak nog met ijzerdraad aan een spanlijn of frame vastgezet. Perry et al. (1998) melden dat waarnemingen lieten zien dat bruine boomslangen dit soort structuren gebruikten om houvast met hun schubben te vinden. Zij melden ook dat verbetering van bevestigingsmethoden het barrière-effect van het raster significant verhoogde. Duidelijk is dat er zo min mogelijk oneffenheden op een raster aanwezig mogen zijn en dat wel aanwezige oneffenheden voor sommige reptielen houvast kunnen bieden en daardoor mogelijk over het raster kunnen klimmen.

Fig. 31 & 32 : Reptielenrasters waarbij bevestigingspaaltjes aan de verkeerde kant van het raster zijn geplaatst (Oosterschar met als doelsoorten adder, ringslang en levendbarende hagedis). (Foto’s: R.P.J.H. Struijk)

7.9

Deelconclusie Voor het vervaardigen van reptielenrasters kunnen verschillende materiaalsoorten worden gebruikt. Veel materialen blijken nadelen te hebben die in veel gevallen tot serieuze problemen kunnen leiden. Vooral duurzame materialen zijn geschikt, mede doordat zij minder onderhoud behoeven dan niet/minder duurzame materialen. Metalen en betonnen rasters lijken vooralsnog de beste opties als duurzaam raster. Bevestigingspunten zoals palen en oneffenheden zoals knopen om rasterdelen aan bijvoorbeeld spanlijn te bevestigen kunnen ook voor (nagel)grip bij reptielen zorgen. Belangrijk is dat dergelijke elementen aan de buitenkant van het raster worden aangebracht.

22


Stichting RAVON

8

ONDERHOUD EN BEHEER

8.1

Onderhoud Cruciaal bij het langdurig functioneren van rasters is het onderhoud daarvan (Anonymous, 2010). In de praktijk blijken rasters echter na aanleg nauwelijks te worden onderhouden. Mankementen zoals kieren en kapotte delen zijn in Nederland bij veel rasters te ontdekken. Ook openingen als gevolg van erosie, uitspoeling, graafactiviteiten van zoogdieren en vandalisme kunnen dieren mogelijkheden bieden de weg alsnog te bereiken (Boarman, pers. med. In: Jochimsen et al., 2004; Roof & Wooding, 1996). Rastercontroles dienen daarom regelmatig door een ter zake kundige te worden uitgevoerd, bijvoorbeeld tijdens standaard wegcontroles. Belangrijk is om tenminste één controle kort voor het actieve seizoen voor reptielen (februari) uit te voeren. Geconstateerde onvolkomenheden dienen altijd direct te worden verholpen (Kruidenberg et al., 2005). Omdat reptielen, slangen in het bijzonder, weinig ruimte nodig hebben om zich ergens doorheen te bewegen, kunnen dergelijke mankementen een negatieve invloed op de effectiviteit van het raster hebben. Zo stelde Chan (1993) vast dat roodflank kousebandslangen (Thamnophis sirtalis parietalis) die aan de “verkeerde” kant van het raster terecht waren gekomen het raster volgden totdat ze kleine openingen tussen het raster en de faunapassage tegenkwamen waar zij zich vervolgens doorheen manoeuvreerden. Perry et al. (1998) stelden ook vast dat sommige kleinere bruine boomslangen door scheuren in het raster waren gekropen. Ook vanuit het onderhoud bezien, is het verstandig om voor een duurzaam raster te kiezen dat minder snel gebreken gaat vertonen. Door het gebruik van kunststof rasters en een verkeerde constructie is een aanzienlijk deel van het reptielenraster in het Fochteloërveen binnen vijf jaar na aanleg vervangen door een ander type (J.Mulder, pers. med.). Hoewel achteraf beredeneerd, is de keuze voor dat scherm zowel vanuit financieel als ecologisch oogpunt niet optimaal geweest.

Fig. 33 (links): Gecombineerde toepassing van metalen hekwerk en (wortel)doek onderaan de Wageningse Berg. Voor de ringslang die hier voorkomt, is de barrièrewerking van dit scherm onvoldoende, mede door beschadigingen zoals afgebeeld. Foto: R.P.J.H. Struijk) Fig. 34 (rechts): Vandalisme is een regelmatig voorkomend probleem. Hier is een worteldoek scherm door brand verwoest (Foto: S. Buys)

8.2

Beheer Reptielen zijn over het algemeen goede klimmers en door hun grote lichaamslengte kunnen slangen soms ogenschijnlijk onneembare barrières passeren. Belangrijk bij rasters is dat er geen vegetatie tegen of nabij het raster groeit en er geen elementen zoals stronken of takken tegen het

23


Rasters voor reptielen

raster liggen. Dergelijke structuren kunnen reptielen de kans geven om over het raster te klimmen en alsnog op de weg raken (Eriksson et al., 2000; Dodd et al., 2004). In Paynes Prairie (Florida) zijn meerdere slangen in de vegetatie langs een raster waargenomen. Slangen die nadien verkeersslachtoffer zijn geworden, hebben via de vegetatie het raster gepasseerd (Dodd et al.,2004; Barichivich & Dodd, 2002). Zelfs bij zeer degelijke rasters kan overhangende vegetatie dus voor problemen zorgen en is regelmatig (maai)beheer noodzakelijk, vooral in het groeiseizoen (Dodd, et al., 2004; Barichivich & Dodd, 2002, Ryser & Grossenbacher, 1989 In: Jochimsen, 2004). Omdat de Nederlandse reptielen een winterslaap houden, zijn beheersmaatregelen alleen kort voorafgaand en gedurende de actieve periode nodig. Deze periode duurt ongeveer van begin maart tot eind oktober (Creemers & van Delft, 2009). In het FochteloĂŤrveen lijkt een toename van het aantal verkeersslachtoffers, enkele jaren na aanleg van faunapassages en rasters, ook deels terug te voeren op het achterstallige maaibeheer (Struijk & Mulder, in prep.; Mulder, 2010). Grassen en zelfs jonge boomopslag groeiden hier tegen de rasters aan en boden reptielen zodoende mogelijkheden om over het raster te klimmen (fig. 35 & 36). In het Goois Natuurreservaat werd gezien dat het gehele raster dat voor (o.a.) zandhagedis bedoeld was, met tak- en stamhout was bedekt (fig.37).

Fig. 35 & 36 (boven): Aan de vegetatie die langs geleidngsschermen groeit, kunnen reptielen houvast vinden waardoor zij over de schermen heen kunnen klimmen (FochteloÍrveen met doelsoorten levendbarende hagedis, ringslang, adder en gladde slang). (Foto’s: R. Struijk) Fig 37 (linksonder) : Door het plaatsen van tak- en stamhout tegen en over het raster, gaat de hele functie van het scherm verloren. Reptielen kunnen hier eenvoudig overheen klimmen (Goois Natuurreservaat met doelsoort zandhagedis) (Foto: R. Struijk) Fig. 38 (rechtsonder): Riet groeit tegen het raster aan dat o.a. voor reptielen is bedoeld (Muggenbeet (N333) met als (mede)doelsoort ringslang) (Foto: E. Zwanenburg)

24


Stichting RAVON

9

KENNISLEEMTES EN AANBEVELINGEN Het gegeven dat rasters het laatste decennium veelvuldig voor reptielen worden toegepast, blijkt het vaak om niet optimale soorten en vormen rasters te gaan, regelmatig zelfs om rasters van slechte kwaliteit. Hoewel tot dusver slechts een klein aantal gerichte onderzoeken naar de effectiviteit van rasters is uitgevoerd, is overtuigend aangetoond dat zij een groot effect op de daling van het aantal verkeersslachtoffers kunnen hebben. De opgedane kennis is echter slechts gedeeltelijk bruikbaar voor de Nederlandse situatie. Veel onderzoek is in Amerika gedaan, waarbij andere soorten reptielen voorkomen met een ander gedrag, een andere lichaamsbouw, etc. Bovendien zijn deze ervaringen opgedaan onder andere klimatologische omstandigheden. Verder blijkt veel gericht onderzoek naar de effecten van wegen en het gebruik van rasters bij schildpadden en slangen te zijn uitgevoerd, maar bijvoorbeeld nauwelijks bij hagedissen (Jochimsen et al., 2004). Met betrekking tot de inheemse reptielen is geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende rasters. Wendbaarheid, lengte, klimvermogen van soorten zijn belangrijke aspecten waar bij het ontwerp van rasters rekening mee moet worden gehouden. Om voor de Nederlandse soorten tot een goed rasterontwerp te komen, is experimenteel onderzoek nodig. Hierbij moet en groot aantal verschillende rasters, zowel voorgefabriceerde rasters (bv. ACO LEP 100) als provisorische rasters, worden getest. Hoewel rasterhoogte een zeer belangrijk barrière-effect op reptielen heeft, blijken hier in Nederland grote esthetische bezwaren tegen te zijn. Daarom zal niet alleen naar hoogte-effecten, maar ook naar materiaalkeuze en vorm moeten worden gekeken om vast te stellen welk(e) type(n) raster(s) voor welke inheemse reptielensoort effectief zijn. Een dergelijk onderzoek ligt in het verlengde van experimentele studies naar de effectiviteit van verschillende rastertypen voor de Europese boomkikker (Hyla arborea), de bruine boomslang (Boiga irregularis), de bijtschildpad (Chelydra serpentina, de sierschildpad (Chrysemys picta), de luipaardkikker (Rana pipiens) en de groene kikker (Rana clamitans) (Zbierski & SchneeweiĎ?, 2003; Rodda, 2007; Woltz, 2008) (zie H.5). Een dergelijk experiment kan waarschijnlijk het best onder kunstmatige omstandigheden plaatsvinden, om voldoende testdieren op locatie te hebben. Van experimenten in het veld is men teveel afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende soorten en individuen.

25


Rasters voor reptielen

10

EINDCONCLUSIE Onderzoek heeft overtuigend aangetoond dat rasters voor reptielen effectief kunnen zijn en dat faunapassages voor reptielen uitsluitend zullen functioneren in combinatie met goede rasters. De toepassing van reptielenrasters in Nederland is zeer divers, zowel qua materiaal als qua vorm. Duidelijk is dat veel reptielenrasters niet naar behoren functioneren. Oorzaken hiervan zijn vaak gelegen in onder andere geringe duurzaamheid van materialen, verkeerde ontwerpen, verkeerde constructies en verkeerde locatiekeuze. Daarnaast is het essentieel dat er regelmatig onderhoud wordt gepleegd en dat mankementen direct worden verholpen. Verder is een adequaat (maai)beheer van de zones rond de rasters van groot belang en moeten zijwegen/afritten goed worden beveiligd zodat reptielen hier niet eenvoudig het raster kunnen omzeilen. Kleine openingen en klimmogelijkheden bij reptielenrasters kunnen tot een afname in de effectiviteit daarvan leiden, dit soms in tegenstelling tot rasters bedoeld voor andere fauna. Rasters voor reptielen dienen, evenals bij amfibieÍn, perfect te zijn uitgevoerd waarbij nauwelijks compromissen mogelijk zijn. Het is inmiddels duidelijk dat de gladheid, hoogte en overhang de belangrijkste aspecten zijn van de barrièrewerking van rasters voor reptielen. Omdat niet bekend is hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden in relatie tot de Nederlandse reptielen, is experimenteel onderzoek nodig. Alleen zo kan inzichtelijk worden gemaakt welke rasters voor deze soorten een absolute barrière vormen. Op basis van dergelijk onderzoek zal de effectiviteit en het rendement van deze mitigerende maatregelen toenemen en zal deze bedreigde Nederlandse soortgroep beter beschermd kunnen worden.

26


Stichting RAVON

DANKWOORD Verscheidene personen, in binnen- en buitenland zijn benaderd voor deze studie. Mede dankzij hen is relevante informatie en nuttig beeldmateriaal over dit onderwerp verkregen. Voor hun medewerking ben ik de volgende personen erkentelijk: H. Bekker, V.J.T. Loehr, S. Bogaerts, H. Scholma (allen Rijkswaterstaat), H. Kossen (Royal Haskoning), W. Knol, A. Donker (beide Vereniging Natuurmonumenten), W.I. Boarman (Conservation Science Research & Consulting), M. Aresco (Florida State Universiteit), H.W. Woltz (Universiteit van Columbia), K. Griffin (Universiteit van Montana), P. Southall (Florida Departement of Transportation), B. van Dornick (Bundesanstalt für Straßenwesen, C. Rossel (Universiteit van Barcelona), M. Huijser (Universiteit van Montana), W. Stein (Landesbetrieb Straßenbau .NRW), G. Smit, J. Brandjes (beide Bureau Waardenburg), K. Poboljsaj (Centre for Cartography of fauna and flora), J.P. Gibbs (SUNY College of Environmental Science and Forestry, Syracuse), M. Trocme (Department of the Environment, Transport, Energy and Communications), J. Mulder (WARF), Roel Hoeve (Provincie Overijssel), S. Buys (Grontmij Noordwest), D. Frissen, C. Frissen-Moors (Bosgroep Zuid Nederland) en K.M. Andrews (Universiteit van Georgia). Tot slot gaat een bijzondere dank uit naar L. Sielecki (British Columbia Ministry of Transportation) die veel moeite heeft gedaan om relevante informatie te bemachtigen, te vermenigvuldigen en te versturen.

27


Rasters voor reptielen

LITERATUUR Andrews, A. 1990. Fragmentation of habitat by roads and utility corridors; a review. The Australian Zoologist 26: 130-141. Andrews, K. M. 2004. Interspecific comparisons of behavioral responses of southeastern snakes to roads. M.S. Thesis. University of Georgia. Athens, GA. Andrews, K.M. & J.W. Gibbons. 2005. How do highways influence snake movement? Behavioral respons to roads and vehicles. Copeia 2005(4): 772-782 Andrews, K.M. & J.W. Gibbons. 2008. Roads as catalysts of urbanisation: snakes on roads face differential impacts due to inter- and intraspecific ecological attributes. Herpetological Conservation 3: 145-153 Andrews, K.M. 2005. Dissimilarities in behavioural responses of snakes to roads and vehicles have implications for differential impacts across species. Wildlife Impacts and Conservation Solutions. ICOET 2005 proceedings: 339-350 Andrews, K.M. 2007. Ecological Effects of Roads on Herpetofauna: Understanding Biology and Increasing Communication are Critical for Wildlife Conservation. ICOET. Bridging the Gaps, Naturally (Abstract). www.icoet.net/ICOET_2007/proceedings/Chapter7a.pdf Andrews, K.M., J.W. Gibbons & D.M. Jochimsen. 2008. Ecological effects of roads on amphibians and reptiles: A literature review. Herpetological Conservation 3: 121-143 Anonymous, 2001. Handboek Robuuste Verbindingen; ecologische Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte.

randvoorwaarden.

Anonymous, 2009. Removing and mitigating barriers to wildlife movement. Anonymous, 2010. Wildlife Habitat Planning Strategies, Design Features and Best Management Practices for Florida Communities and Landowners. www.floridahabitat.org/wildlife-manual Anonymous, 2010. Wildlife Habitat Planning Strategies, Design Features and Best Management Practices for Florida Communities and Landowners. www.floridahabitat.org Anonymous. ?. Mitigation of red-sided garter snake mortality on provincial Trunk Highway #17 at the Narcise Snake Dens: a progress report. Antworth, R.L., D.A. Pike & A.E. Stevens. 2005. Hit and Run: Effects of scavenging on estimates of roadkilled vertebrates. Southeastern naturlist 4(4): 647-656 Aresco, M. J. 2003. Highway mortality of turtles and other herpetofauna at lake Jackson, Florida, USA, and the efficacy of a temporary fence/culvert system to reduce roadkills. Pp. 433-449 In: Proceedings of the International Conference on Ecology and Transportation, edited by C. Leroy

28


Stichting RAVON

Aresco, M.J. 20025. The effect of sex-specific terrestrial movements and roads on the sex ratio of freshwater turtles. Biological Conservation 123: 37-44 Aresco, M.J. 2005. Mitigation measures to reduce highway mortality of turtles and other herpetofauna at a north Florida lake. Journal of Wildlife Management 69(2): 549-560 Ashley, P. E. and J. T. Robinson. 1996. Road mortality of amphibians, reptiles and other wildlife on the Long Point Causeway, Lake Erie, Ontario. Canadian Field Naturalist 110: 403-412. Barichivich, W.J. & C.K. Dodd. 2002. The effectiveness of wildlife barriers and underpasses on U.S. highway 441 across Paynes Prairie State Preserve, Alachua Country, Florida. Phase II Postconstruction. Florida Dpertement of Transportation: 36 p. Bergers, P.M.J. & J.R.T. Kalkhoven, 1996. Versnippering van de natuur in Nederland. IBN-DLO, Wageningen. Bergers, P.M.J. & J.R.T. Kalkhoven, 1996. Versnippering van de natuur in Nederland. IBN-DLO, Wageningen. Boarman, W. 2002. Tortoise underpasses. Critters crossing, linking habitats and reducing roadkill. U.S. Departement of Transportation. Federal Highway Administration. www.fhwa.dot.gov/environment/wildlifecrossings/tortoise.htm Boarman, W. I. and M. Sazaki. 1996. Highway Mortality in Desert Tortoises and Small Vertebrates: Success of Barrier Fences and Culverts. Pp. 169-173 In G.L. Evink, P. Garrett, D. Zeigler and J. Berry (eds.) Trends in Addressing Transportation Related Wildlife Mortality, Proceedings of the Transportation Related Wildlife Mortality Seminar. State of Florida Department of Transportation, Tallahassee, Florida. FL - ER - 58 - 96 Boarman, W. I., M. L. Beigerl, G. C. Goodlett, and M. Sazaki. 1998. A passive integrated transponder system for tracking animal movements. Wildlife Society Bulletin 26: 886-891. Boarman, W.I. & M. Sazaki. 1996. Highway mortality in desert tortoises and small vertebrates: success of barrier fences and culverts. In: Evink, G., D. Ziegler, P. Garret & J. Berry (Eds.). 1996. Proceedings of the Florida Departement of Transportation Federal Highway Administration. Transportation-related wildlife mortality seminar: 169-173 Bouwmeester, E. 2008. Habitatcompensatie zandhagedis Nijverdal. DHV B.V.: 11 p. Campbell, H. 1953. Observations of snakes DOR in New Mexico. Herpetologica 9: 157-160. Campbell, H. 1956. Snakes found dead on the roads of New Mexico. Copeia 1956: 124-125. Ciesiolkiewicz J., G. Orlowski & A. Elzanowski. 2006. High juvenile mortality of grass snakes Natrix natrix (L.) on a suburban road. Polish Journal of Ecology 54 (3): 465-472 Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (RAVON) (redactie). 2009. De amfibieĂŤn en reptielen van Nederland. - Nederlandse Fauna 9. Nationaal Historisch Museum Naturalis. European Invertebrate Survey - Nedederland, Leiden.

29


Rasters voor reptielen

Delft, J.J.C.W. van, 2005. Herpetofaunavriendelijk beheersadvies voor snelwegbermen langs de A1 en A50. Stichting RAVON, Nijmegen Delft, J.J.C.W. van, R.C.M. Creemers & A. Spitzen-van der Sluijs 2007. Basisrapport Rode Lijsten AMfibieen en Reptielen volgens Nederlandse en IUCN-criteria.- Stichting RAVON, Nijmegen, in opdracht van Directie Kennis, Ministerie van LNV Delft, J.J.C.W. van, R.C.M. Creemers & A. Spitzen-van der Sluijs 2007. Basisrapport Rode Lijsten Amfibieen en Reptielen volgens Nederlandse en IUCN-criteria.- Stichting RAVON, Nijmegen, in opdracht van Directie Kennis, Ministerie van LNV Dockstader, J.D. & P.D. Southall. 2003. Ecopassage reduces roadkills. Barrier and underpass in Florida preserve animal lives. Florida Department of Transportation, www.onlinepubs.trb.org/onlinepubs/trnews/trnews227rpo.pdf Dodd, C. K. Jr., W. J. Barichivich, and L. L. Smith. 2004. Effectiveness of a barrier wall and culverts in reducing wildlife mortality on a heavily traveled highway in Florida. Biological Conservation 118: 619-631. Dunkel, E., 2005. Effizienz und Funktionalität einer stationären Amphibien- und Kleintierschutzanlage in Berlin-Buch. Mit besonderer Berücksichtigung der Wanderphänologie von Amphibien. Diplomatarbeit Universiteit Berlijn. Engeman, R.M. & D.S. Vice. 2001. Objectives and integrated approaches for the control of brown tree snakes. Integrated Pest Management Reviews 6: 59–76 Evink, G.L. 2002. Interaction Between Roadways and Wildlife Ecology. A Synthesis of Highway Practice. NCHRP Synthesis 305. Transportation Research Board – The National Academies. Stewart, G.R. 1965. Thermal ecology of the garter snakes Thamnophis sirtalis concinnus (Hallowell) and Thamnophis ordionoides (Baird & Girard). Herpetologica 21(2): 81-8102 Gibbs, J. P. and W. G. Shriver. 2002. Estimating the effects of road mortality on turtle populations. Conservation Biology 16: 1647-1652. Gibbs, J.P. & D.A. Steen. 2005. Trens in sex ratios of turtles in the United States: Implications of road mortality. Conservation Biology 19(2): 552-556 Gibson, A.R. & J.B. Falls. 1979. Thermal biology of the common garter snake (Thamnophis sirtalis (L.) Temporal variation, environmental effects and sex differences. Oecologica 43: 79-97 Gilstra, D.J., T.L. DeVault & J.A. DeWoody. 2009. A review of mitigation measures for reducing wildlife mortality on roadways. Landscape and Urban Planning 91: 1-7 Grashof-Bokdam, C.J., 1997. Colonization of forest plants: the role of fragmentation. IBN Scientific Contributions 5. IBN-DLO, Wageningen Grashof-Bokdam, C.J., 1997. Colonization of forest plants: the role of fragmentation. IBN Scientific Contributions 5. IBN-DLO, Wageningen

30


Stichting RAVON

Gregory, P.T. 1984. Correlations between body temperature and environmental factors and their variations with activity in garter snakes (Thamnophis). Canadian Journal of Zoology 62: 2244-2249 Griffin, K.A. 2007. Spatial population dynamics of western painted turtles in a wetland ecosystem in northwestern Montana. Student Thesis: 135 p. Gruschwitz, M. & S.Lenz. 2002. Würfelnatter übersteht Jahrausendflut an der Elbe. Elaphe 10(4): 40-44 Guyot, G., and J. Clobert. 1997. Conservation measures for a population of Hermann’s tortoise Guyot, G., and J. Clobert. 1997. Conservation measures for a population of Hermann’s tortoise Testudo hermanni in southern France bisected by a major highway. Biological Conservation 79: 251256. Hagood, S. 2009. Reducing Road-Based Habitat Fragmentation: An Eastern Box Turtle (Terrapene c. carolina) Case Study. ICOET proceedings 2009 (abstract) Hódar, J. A., J. M. Pleguezuelos, J. C. Proveda. 2000. Habitat selection of the common chameleon (Chamaeleo chamaeleon) (L.) in an area under development in southern Spain: implications for conservation. Biological Conservation 94: 63-68. Jackson, S. 2003. Proposed Design and Considerations for Use of Amphibian and Reptile Tunnels in New England. Department of Natural Resources Conservation, University of Massachusetts Amherst. www.umass.edu/nrec/pdf_files/herp_tunnels.pdf Jochimsen, D.M. 2005. Factors influencing the road mortality of snakes on the Upper Snake River Plain, Idaho. Wildlife Impacts and Conservation Solutions, ICOET 2005 proceedings: 351-361 Jochimsen, D.M., C.R. Peterson, K.M. Andrews & J.W. Gibbons. 2004. A literature review of the effects of roads on amphibians and reptiles and the measures used to minimize those effects. Idaho Fish and Game Department USDA Forest Service: 78 p. Kruidering, A.M., G. Veenbaas, R. Kleijberg, G. Koot, Y. Ropsloot & E. van Jaarsveld. 2005. Leidraad faunavoorzieningen bij wegen. Rijkdwaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft. Langen, T. 2009. Predictive Models of Herpetofauna Road Mortality Hotspots in Extensive Road Networks: Three Approaches and a General Procedure for Creating Hotspot Models. ICOET proceedings 2009 (abstract) Langen, T.A. 2009. Design and Testing of Prototype Barriers & Tunnels to Reduce the Impact of Roads on Turtle Survival & Reproductive Success. Clarckson University: 95 p. Langen, T.A., K.M. Ogden & L.L. Schwarting. 2008. Predicting hotspots of herpetofauna road mortality along highway networks. The Journal of Wildlife Management 73(1): 104-114

31


Rasters voor reptielen

Leber, S., 2003. In 9 Jahren vom mobilen Amphibienschutzzaun zur stationaren Schutzanlage. Eine Fallstudie aus der Spreewaldniederung. Laurenti-Verlag, Bielefeld. Zeitschrift fur Feldherpetologie, Supplement 2.: 129-135. In: Glandt, D. Schneeweiss, N., Geiger, A. & A. Kronshage, 2003. Beitrage zum Technischen Amphibienschutz. Laurenti-Verlag, Bielefeld. Zeitschrift fur Feldherpetologie, Supplement 2 Mata, C., I. Hervàs, J. Herranz, F. Suàrez, & J.E. Malo. 2003. Effectiveness of wildlife crossing structures and adapted culverts in a highway in Northwest Spain. ICOET 2003 proceedings: 265276 Meek, R. 2009. Patterns of reptile road-kills in the Vendée region of western France. Herpetoligical Journal 19: 135-142 Merrow, J. 2007. Effectiveness of amphibian mitigation measures along a new highway. ICOET (Abstract) www.icoet.net/ICOET_2007/proceedings/Chapter7a.pdf Mulder, J. 2010. Reptielen en amfibieën als verkeerslachtoffer op wegen door en langs het Friese deel van het Fochteloërveen 1999 – 2009. Warf Bulletin 13: 12-25 Mumme, R.L., S.J. Schoech, G.W. Woolfenden, & J.W. Fitzpatrick. 2000. Life and death in the fast lane: demographic consequences of road mortality in the Florida scrub jay. Conservation Biology 14: 501–512. In: Aresco, M.J. 20025. The effect of sex-specific terrestrial movements and roads on the sex ratio of freshwater turtles. Biological Conservation 123: 37-44 Ovaska, K., L. Sopuck, C. Engelstoft, L.Matthias, E.Wind and J. MacGarvie. 2003. Best Management Practices for Amphibians and Reptiles in Urban and Rural Environments in British Columbia. B. C. Ministry of Water Air and Land Protection. 151p. Ouden, J.B. den & A.A.G. Piepers. Richtlijnen voor inspectie en onderhoud van faunavoorzieningen bij wegen. Nieuwland Wageningen; Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft Patrick, D., P. Smiths & V. Popescu. 2009. Multi-Scale Habitat-Resistance Models for Predicting Road Mortality "Hotspots" for Reptiles and Amphibians. ICOET proceedings 2009 (abstract) Pelk, M., B. Heijkers, R. van Etteger, D. Bal, C. Vos, R. Reijnen, S. de Vries & P. Visschendijk, 2000. Kwaliteit door verbinden; waarom, waar en hoe? Schetsboek. Alterra & IKC-Natuurbeheer, Perry, G., E.W. Campbell, III, G.H. Rodda, and T.H. Fritts. 1998. Managing island biotas: Brown Treesnake control using barrier technology. Pp. 138-143 In Proceedings of the 18th Vertebrate Pest Conference. Baker, R.O. and A.C. Crabb (Eds.). University of California, Davis, California, USA. Plummer, M. V. 1997. Speed and endurance of gravid and nongravid green snakes, Opheodrys aestivus. Copeia 1997: 191-194. populations. Conservation Biology 18: 1143-1148. Puky, M. 2005. Amphibian road kills: a global perspective. Wildlife Impacts and Conservation Solutions. ICOET 2005 proceedings: 325-338

32


Stichting RAVON

Reh, W. and A. Seitz. 1990. The influence of land use on the genetic structure of populations of the common frog Rana temporaria. Biological Conservation 54: 239-249. RMNO, 1990. De versnippering van het Nederlandse landschap. Onderzoeksprogrammering vanuit zes disciplinaire benaderingen. Publicatie RMNO nr. 45. Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek, Rijswijk Roberts, D. 2010. Gartersnake tunnels in Manitoba. http://www.carcnet.ca Roberts, D. 2010. Mitigation of red-sided garter snake mortality on provincial Trunk Highway #17 at the Narcisse snake dens: A progress report. Roberts, D. 2010. Mitigation of red-sided garter snake mortality on provincial Trunk Highway #17 at the Narcisse snake dens: A progress report. Roberts, D. Red sided garter snake mortality on PTH #17 at Narcisse WMA. www.carcnet.ca Rodda, G. H. 1990. Highway madness revisited: roadkilled Iguana iguana in the Llanos of Venezuela. Journal of Herpetology 24: 209-211 Rodda, G. H. 1990. Highway madness revisited: roadkilled Iguana iguana in the Llanos of Venezuela. Journal of Herpetology 24: 209-211. Rodda, G.H., J. L. Farley, R. Bischof & R. N. Reed. 2007. New developments in snake barrier technology: fly-ash covered wall offers a feasible alternative for permanent barriers to brown treesnakes (Boiga irregularis). Herpetological Conservation and Biology 2(2):157-163 Roof, J. and J. Wooding. 1996. Evaluation of the S.R. 46 Wildlife Crossing in Lake County, Florida. Pp. 329-336 In: G.L. Evink, P. Garrett, D. Zeigler and J. Berry (eds.) Trends in Addressing Transportation Related Wildlife Mortality, Proceedings of the Transportation Related Wildlife Mortality Seminar. Florida Department of Transportation, Tallahassee, Florida. FL-ER58–96. Rosell, C., J. Parpal, R. Campeny, S. Jove, A. Pasquina, and J. M. Velasco. 1997. Mitigation of barrier effect on linear infrastructures on wildlife. Pp. 367-372 In: Canters, K. (Ed.) Habitat Fragmentation & Infrastructure. Delft, Netherlands: Ministry of Transport, Public Works and Water Management. Schmidt, B.R. & S. Zumbach. 2008. Amphibian road mortality and how to prevent it: A review. Society for the Study of Amphibians and Reptiles. Uncorrected proof. Schweimanns, M. 2004. Leitwandvergleich anhand der MAmS-2000-Kriterien. Fachliche Stärkenund Schwächenanalyse. amphitec – bioConsult, Munchen Sherbrooke, W. C. 2002. Seasonally skewed sex-ratio of road-collected Texas horned lizards (Phrynosoma cornutum). Herpetological Review 33: 21-24. Shine, R., M. Lemaster, M. Wall, T. Langkilde, and R. Mason. 2004. Why did the snake cross the road? Effects of roads on movement and location of mates by garter snakes (Thamnophis sirtalis parietalis). Online report. www.ecologyandsociety.org. vol. 9, iss. 1, article 9.

33


Rasters voor reptielen

Smith, C. & K. Pagnucco. 2009. Using Specialized Tunnels to Reduce Highway Mortality of Amphibians. ICOET proceedings 2009 (abstract) Smith, L. and C. K. Dodd Jr. 2003. Wildlife mortality on U.S. highway 441 across Paynes Prairie, Alachua County, Florida. Florida Scientist 66: 128-140. Spikmans, F. & W. Bosman. 2008. Beheersplan voor reptielen op het spoortraject Maastricht – Lanaken. Stichting RAVON, Nijmegen Spikmans, F. 2009. Monitoring reptielen spoorlijn Maastricht – Lanaken 2008. Stichting RAVON, Nijmegen. Steen D.A., M.J. Aresco, S.G. Beilke, B.W. Compton, C.K. Dodd Jr., H. Forrester, J.W. Gibbons, J. Greene-McLeod, G. Johnson, T.A. Langen, M.J. Oldham, D.N. Oxier, R.A. Saumure, F.W. Schueler, J. Sleeman, L.L. Smith, J.K. Tucker, and J.P. Gibbs. 2006. Relative vulnerability of female turtles to road mortality. Animal Conservation 9:269-273 Steen, D. A. and J. P. Gibbs. 2004. Effects of roads on the structure of freshwater turtle Testudo hermanni in southern France bisected by a major highway. Biological Conservation 79: 251256. Titus, V.R. & Zimmerer, E. 2007. Road effects on a population of copperhead snakes in the land between the lakes national recreation area k.y. more densely populated areas. Introduction affected to ensure their survival. to human activities. ICOET (Abstract) www.icoet.net/ICOET_2007/proceedings/Chapter7a.pdf Vos, C. C. and J. P. Chardon. 1994. Herpetoauna en verkeerswegen; een literatuurstudie. Project Versnippering deel 24. Rijkswaterstaat, Dienst Wegen en Waterbouwkunde, Delft, Netherlands Vos, C. C. and J. P. Chardon. 1998. Effects of habitat fragmentation and road density on the distribution pattern of the moor frog Rana arvalis. Journal of Applied Ecology 35: 44-56 Vos, C. C. and J. P. Chardon. 1998. Effects of habitat fragmentation and road density on the distribution pattern of the moor frog Rana arvalis. Journal of Applied Ecology 35: 44-56. Vos, C.C. 1994. Herpetofauna en verkeerswegen; een literatuurstudie. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen. Wegerif, P., J. van Gemeren & B. van Vliet. 2009. Omleidingsweg Reeuwij-Brug. Natuur- en watercompensatieplan. Watersnip advies, Reeuwijk. Wilson, J.S. & S. Topham. 2009. The negative effects of barrier fencing on the desert tortoise (Gopherus agassizii) and non-target species: is there room for improvement?. Contemporary Herpetology 2009(3): 1-4 Woltz, H. & J.P. Gibbons. 2007. Road-crossing structures for amphibians and reptiles: informing design through behavioural analysis. ICOET (Abstract)

34


Stichting RAVON

Woltz, H.W., J.P. Gibbs & P.K. Ducey. 2008 Road crossing structures for amphibians and reptiles: Informing design through behavioural analysis. Biological Conservation 141: 2745-2750 Woltz, H.W., J.P. Gibbs & P.K. Ducey. 2008. Road crossing structures for amphibians and reptiles: Informing design through behavioural analysis. Biological conservation 141: 2745-2750 Zuiderwijk, A. 1989. Reptielen in wegbermen, een analyse van 106 locaties. Instituut voor Taxonomische Zoรถlogie, Universiteit van Amsterdam.

35


Rasters voor reptielen

BIJLAGE 1: Testresultaten van onderzoek naar barrièrewerking van verschillende rasters voor de bruine boomslang (Boiga irregularis) (Bron: Perry et al., 1998)

36


Stichting RAVON

37


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.