50 jaar Buurtschap Tiggelaar
Buurtschap
Tiggelaar
Glorieuze hoogtepunten en dramatische dieptepunten. Verzonken bloemenvelden en glimmende steigers. Groene sneeuw en blauwe dahlia’s. Hakkedellen en diepvriesmaaltijden. Lama’s, herten en een geit. Druïden en travestieten. Kaartenhuizen en brasumconstructies. Diepgang en deliriums. Hippies en techneuten. Een fles en een vaas. Tiggelaar zoekt het in contrasten. Dit boek is geheel naar waarheid geschreven, historisch verantwoord en hoogstwaarschijnlijk wetenschappelijk onderbouwd.
1960-2010
50 jaar sterke verhalen
2
3
Samen goud 50 jaar samen bouwen, samen werken, samen feesten, samen lachen, maar ook samen huilen. Tranen van geluk bij het behalen van de eerste prijzen, tranen van teleurstelling bij het behalen van de tweede prijzen, of tranen van trots bij het uitrijden van de wagen – omdat hij zo mooi is geworden. We hebben samen heel wat tranen weggepinkt in het verleden. Bij het verlies van buurtgenoten, tijdens het oplopen van diverse corsowonden, bij ‘Offerande’ toen een zwalkende Isaak ons bijna onze droom ontnam. Dat saamhorigheidsgevoel is maar moeilijk uit te leggen aan buitenstaanders. In verwoede pogingen vallen we in de praktijk toch vaak terug op de prakti sche zaken. Hoe gezellig het is tijdens het bouwen, het veldwerk of tijdens het tikweekend. Hoe briljant de feestjes zijn waar het creatieve en culinaire genot de boventoon voeren. Maar, waarom stoppen we met z’n allen zoveel energie, moeite en liefde in Tiggelaar? Waar komt dat saamhorigheidsgevoel vandaan? In een zoektocht naar het antwoord op deze vragen hebben de schrijvers van dit jubileumboek archieven doorgespit, interviews afgenomen, foto’s verzameld – heel veel foto’s verzameld – en vooral keuzes gemaakt. Toen de subsidie van het Prins Bernhardfonds genadeloos werd afgewezen moesten wij onze wensen voor een meerdelige lexicon terugbrengen naar een naslagwerk van 144 pagina’s. Er moest een goede balans worden gevonden tussen Toen en Nu, tussen bouw ploeg en veldploeg, tussen corsowagens en nevenactiviteiten. Wie bepaalt de nieuwswaarde van oud nieuws? Moeten de Tiggelaarmythen niet gewoon mythen blijven? Moet dit boek niet gewoon bol staan van de sterke verhalen en Tiggelaarhumor waarbij enige vorm van waarheid onderschikt is aan het verhaal dat wordt verteld? We hebben in die vijftig jaar heel veel meegemaakt met elkaar, maar we hebben dan ook heel veel tijd met elkaar doorgebracht. Alle hulp is welkom, en waar de één dag en nacht bezig is met het bloemenveld of in de tent, komt de ander alleen af en toe plukken of plakken. Allemaal met één gezamenlijk doel: Samen werken aan een wereldwonder voor die eerste zondag van september.
De samenstellers
4
5
Tiggelaar ‘The Movie’ Antropologie van een buurtschap Door Peter van Aert, buurtgenoot en antropoloog in Argentinië
Het leven van Tiggelaar, late vrucht van de naoorlogse babyboom onder de Zundertse corsobuurtschappen, kan worden beschouwd als de verpersoonlijking van de kerst gedachte. Mocht de biografie van onze buurtschap ooit worden verfilmd, dan kan dat niet anders dan uitlopen op een oersaaie derderangs feelgoodmovie waarin alles net iets te goed afloopt. Eerst een meeslepend begin. Tiggelaar ontstaat in 1960 nadat een groep idealisten zich afzet tegen de gevestigde elite. Ze kruipen onder het vermogend juk van buurtschap Molenstraat vandaan, nestelen zich in het beekdal waar een armzalig bestaan hen wacht. Een dak van de gemeente en een paar honderd meter kabel en tuinslang, uit gegooid door betrokken lotgenoten, is genoeg om de zomer door te komen. Het moeten een stel bezetenen zijn geweest, onze eerste generatie buurtgenoten, een stel geweldige opportunisten. Dan volgt de overmoed. IJver en trots overstemmen het gebrek aan middelen en middenstand. De overtuiging stuwt de daadkracht tot grote hoogte. Binnen drie jaar doet onze buurt met twee wagens aan het corso mee, en dat zou nog vijftien jaar lang, tot 1978, regelmatig gebeuren. De opportunisten drijven de spot met de corsoadel. Hippies moeten het geweest zijn, een stel romantische pijprokers. Daarna de noodzakelijke smart. Het vuur daalt en belandt voor de schenen. Passie alleen is niet genoeg, te licht verteerbaar. Tiggelaar is buiten adem, kraakt en wordt achterhaald door de trouwe diesel van de gevestigde corso-orde. Het religieus geweld van Klein-Zundert en Wernhout in 1988 voelt als zout in de wonden van onze kabou ters. Het is alsof de kat speelt met de muis. Uitgeput en opgejaagd poogt een handjevol buurtgenoten te ontsnappen aan een pijnlijke ondergang. Hele eigenaardige en eigen wijze mensen, die idealisten.
een vindt het best. Alles mag, en alles wat niet kan gebeurt toch. De pijp smeult weer, geen mens weet waarom of waarheen. Maar waar rook is, is hoe dan ook vuur. Vervolgens de bevestiging. We zijn getuigen van een ontkiemende ethos die ontstaat uit een onbegrijpelijke chemie tussen brallende jeugd, kundig en subtiel in banen geleid door gelauwerde coryfeeën, de inmiddels gerespecteerde generatie overlevers. Jaar na jaar wordt de stuurloze groep heethoofden steeds bedrevener in het corsoambacht. Ideeën worden niet langer naast maar op de wagen uitgevoerd. In één van de laatste houten tenten in het Zundertse corsolandschap wordt in 1994 het onmogelijke bereikt. Tiggelaar wint het corso, de wereld staat op zijn kop. Dan de kentering. Nu staan de lampen op ons gericht en wacht de taak onze talenten status waar te maken. We kiezen voor verdegelijking. We willen wortel schieten in de top van het corso. Dat betekent zekerheden zoeken. We verruilen ons kraakpand voor een ruime nieuwbouw. Hout wordt staal en Turnstraat wordt Laarpark. De willekeur verandert langzaam in wijsheid, het toeval wordt niet langer op de steigers toegelaten en de bodemloze bron Damburger wordt een Jupiler-schenkerslijst. Tiggelaar de hippie is niet meer. We gaan voortaan door het leven als yuppies. Dan een euforisch slot. Na veertig jeugdige jaren wordt Tiggelaar volwassen. We weten het zeker, we zijn klaar voor een gezinsuitbreiding. Talloze families worden aan de buurtbevolking toegevoegd, symbolisch genoeg velen van hen precies op de plaats waar onze overlevingstocht gestalte kreeg. De buurt, op vijftigjarige leeftijd, mag zich met trots rijk rekenen. Het succes van de laatste vijftien jaar is onovertroffen. Maar dat is niet het belangrijkste. Onze buurtschap is rijk aan ervaring, rijk aan mensen en rijk aan toekomst. Tiggelaar, van hippie tot petit bourgeois. Eind goed al goed. Slaapverwekkend voorspelbaar.
Dan de verrassing. Er druppelen warempel nieuwe gezichten de tent binnen. Over het algemeen jonge, losgeslagen dromers die van werken nog nooit gehoord hebben en denken in gekleurde bloempatronen. Vanwege dat laatste prima verenigbaar met de oudere garde, maar nauwelijks bruikbaar als het gaat om de kunst van het corso bouwen. Hoe dan ook, Tiggelaar krijgt de broodnodige lucht en ontloopt een stille dood. Dan is er de hoop. Tiggelaar is één aanzwellende bende luchtfietsers. Er wordt hard gewerkt aan allerhande nutteloze zaken die niets met het corso, noch met de realiteit buiten de tent te maken hebben. Niemand begrijpt precies wat er gebeurt, maar ieder 6
Nee, die film trekt geen volle zalen. Het echte boeiende verhaal van Tiggelaar is niet de zojuist beschreven heldentocht naar roem en rijkdom. Het meest merkwaardige van onze historie komt niet aan het licht door ons te vergelijken met andere buurtschappen van ons corso, maar door de vergelijking met de wereld buiten onze corsogrenzen te maken. Want dan kom je er snel achter wat een exotisch fenomeen het eigenlijk is: de buurt schap. Waar vinden we die nog? Wat doe je er mee in tijden van groeiende anonimiteit?
Wie zit er nu nog te wachten op een potje zeskampen met de buurvrouw? Je reinste tijd roof. Maar in Zundert niet. Al het achterhaalde dorpsvermaak is in Zundert hot; dankzij het corso. Als er een wedstrijd wordt uitgeschreven over wie er het belachelijkst in de beek fietst, staat het halve dorp te trappelen zich ter aarde te storten in de algendrek. Uit liefde voor de buurtschap. Zo wordt er ook touw getrokken, gedart, gevoetbald, geforumd, gekwist en sinds kort ook koortsachtig geschreven aan corsoliefdesliedjes. Het maakt eigenlijk dus geen tierelier uit wat er gedaan moet worden, zolang het in vertegenwoordiging van onze buurtschap gebeurt staan we allemaal te popelen. Nu, precies dat eigenaardige aspect van corsobouwend Zundert, die onvoorwaarde lijke hang naar participatie is het succes achter het corso. De buurtschap is hiervoor verantwoordelijk. We hebben het over lokale cultuur die een even arbeidsintensief als krankzinnig groot dorpsevenement als ons corso mogelijk maakt. En niet alleen dat, het maakt het ook resistent tegen de hedendaagse traditieallergie en gemeenschaps erosie. Het corso is een traditie die aan kracht en vitaliteit wint omdat het van binnenuit aansterkt. De draagkracht is enorm. Al die activiteiten in en buiten de tent versterken voortdurend de band met de corsogemeenschap, en zo wordt het corso belangrijk in ons eigen dagelijkse doen, op welke manier ook. Zundert profiteert hiervan, want het corso brengt zo veel en zo velen in beweging dat er een voortdurend proces van groeps binding plaatsvindt. Dat noemen ze ook wel sociaal kapitaal, en vele studies naar dit vreemd maar waardevol fenomeen wijzen uit dat de gezondheid van gemeenschappen sterk afhangt van de aanwezigheid ervan. Het corso, in de persoon van de buurtschap pen, is de ideale voedingsbodem voor het generen van dit kapitaal. Daarom draagt het corso niet alleen bij in culturele zin, maar is het ook maatschappelijk van groot belang. Alle uitingen van onze buurtschap, dat spanningsveld tussen het sociale (het gedeelde) en culturele (het eigene) – dat achter elkaar op film gezet, dat is een gegarandeerde kaskraker. Het zou een levendig portret opleveren van volstrekt originele, meestal ook creatieve en hilarische, uitspattingen van een groep corsodevoten. De titel? ‘Tiggelaar, wij zijn er ons enkelen’. Totdat die film er is, is dit boek ongetwijfeld het beste alternatief. Maar willekeurig welke poging ook wordt gewaagd om onze geschiedenis te registreren, het zal nooit de echte beleving kunnen evenaren. Daarom dus moeten we dit jubileum vieren, en mogen we de generaties hippies, idealisten, heethoofden en yuppies dankbaar zijn dat we vanuit de prachtige wereld van Tiggelaar nog lang mogen genieten van de deugd van het praten en denken in onze eigen groepstaal. 7
De jaren vijftig 1958 – 1959
Tiggelaar was er eigenlijk al voordat het uit het ei was gekropen. We bestaan sinds 1960, maar in zekere zin bouwden we in 1958 en 1959 al corsowagens, zij het onder de vlag van Molenstraat.
Na de oorlog was er in Nederland een groot tekort aan woningen ontstaan. Veel jonge stellen moesten lang wachten op een woning, sommigen woonden daarom nog bij de ouders van een van hen in. Als gevolg werden in heel Nederland grootscheepse woning bouwprojecten gerealiseerd. Ook in Zundert moesten akkers plaatsmaken voor nieuwe woningen, en in 1952 werden de eerste huizen in de nieuwe buurt aan de Burgemeester Manderslaan opgeleverd. Voor die tijd was er achter de Molenstraat aan de kant van de beek geen bebouwing. De huidige Tuintjes en de Heerdgang waren zandpaden. De Wildertsedijk bestond al wel. De nieuwe huizen werden voornamelijk bewoond door agenten, commiezen (doua niers), medewerkers van de gemeente en medewerkers van de PNEM, vandaar dat de nieuwe wijk door sommigen de plattepettenbuurt genoemd werd. De meeste van deze beroepen hebben immers de platte pet als onderdeel van hun bedrijfskleding. De Manderslaan en de Wildertsedijk waren in de jaren vijftig onderdeel van buurtschap Molenstraat. De Heerdgang en de Tuintjes waren in eerste instantie nog niet bebouwd en de Turnstraat bestond nog niet. Het gemeenteterrein achter de Manderslaan liep dan ook door tot de plek waar nu de Turnstraat ligt. Dit terrein was een uitstekende plek voor de jeugd om te ravotten en ongezien kattenkwaad uit te halen. 8
Tot 1957 trok het corso over de lange route over de Pastoor van Vessemstraat over Klein-Zundert. Vanaf 1958 werd de route ingekort, de stoet trok niet meer over KleinZundert maar voortaan wel door de Manderslaan. ’s Morgens vroeg al reden er wagens met ijs door de straten voor de Coca Cola-venters die langs de route stonden met hun karretjes. Voor de kinderen was dit heel bijzonder, want thuis dronken ze alleen maar ranja en later Exota. Bovendien hadden ze al snel in de gaten dat je met het ophalen van lege colaflesjes een aardig zakcentje kon verdienen. Die eerste jaren werd de Manderslaan bedolven onder de Belgen die met bussen bij het sportpark aan de Wildertsedijk of aan de Wernhoutseweg werden gelost. Die Belgen hadden niet zoveel op met Coca Cola, ze dronken liever bier. Het gebeurde nogal eens dat een dronken Belg ter hoogte van de familie Van den Ende (op nummer 20) strui kelde en in de rozenstruiken belandde. Een paar anderen probeerden hem dan weer op de been te helpen, maar soms had dit een averechts effect met als gevolg dat er aan het eind van de mislukte reddingsoperatie een stuk of vier, vijf zatlappen in de rozen lagen te lallen. Dit tot groot genoegen van de omstanders, die er hartelijk om konden lachen. Vanaf halverwege de jaren vijftig werd er flink gebouwd aan de Heerdgang, de Manderslaan en de Turnstraat. Dat betekende dat buurtschap Molenstraat flink 9
we (vanaf nu is het ‘we’ – Molenstraat zal ons dat wel niet kwalijk nemen) van de familie Vissenberg. Het snoer ging via het raam naar de tent. Tegenwoordig zou dat met veer tien lasapparaten en vijf slijptollen niet meer te doen zijn, maar toen diende de stroom voornamelijk voor de radio en voor een paar lampen in de tent. Veel waren er dat niet: we bouwden maar tot een uur of tien ’s avonds want de verlichting was onvoldoende om in het donker te kunnen doorwerken. Die radio kon overigens behoorlijk hard, wat nog wel eens tot klachten van de andere buren leidde. Het bouwmateriaal was in die tijd vooral hout, maar in 1959 met ‘Het land van Inuk’ maakten we ook gebruik van gipsgaas. Het was een platte wagen met drie iglo’s erop, die we van gipsgaas maakten. Dat is echter bijzonder zwaar en niet geschikt voor zulke grote vormen. De wagen stond dan ook bijna op instorten. Aangezien de wagen toch is rondgekomen zal iemand op het laatste moment de boel nog wel hebben weten te stutten. Het buurtfeest van 1959 begon met een partijtje voetbal. De jonge ploeg van de tent aan de Heerdgang nam het op tegen de rest van Molenstraat. De wedstrijd werd gewonnen door de jonge honden, die de beker in ontvangst mochten nemen. Voor de werkers was er een etentje bij Hotel van Hassel (waar vandaag de dag Van der Poel Elektro is geves tigd). In die tijd waren er nauwelijks vrouwen in de tent actief, met als gevolg dat het er bij het etentje voornamelijk mannen aanwezig waren. Gelukkig mochten de vrouwen wel op het aansluitende feest komen, zodat het die dag toch nog gezellig werd.
gang, en ook in die tijd waren het de leden van het bestuur die huis aan huis om geld kwamen vragen. Bart Damen en Kees Talboom namen de collecte in de Manderslaan en het stukje Wildertsedijk voor hun rekening, en de heren Oostvogels en Neefs pakten de Molenstraat. Het tellen van het opgehaalde geld bracht grote ergernis teweeg bij de mannen uit de Manderslaan. Uit de collectebus van de Molenstraat werd het ene na het andere (dikke) bankbiljet gevist, terwijl het met de bus van de Manderslaan “toch wat magertjes” was gesteld. Uiteraard had de rijke middenstand uit de Molenstraat meer te besteden dan de jonge gezinnen uit de plattepettenbuurt. Die hadden echter wel meer tijd om te bou wen, terwijl de Molenstraatse middenstand, die financieel wel voer bij het corso, met de schenkingen hun afwezigheid in de tent min of meer probeerde te vergoelijken. Hoe het ook zij, de smalende houding van de Molenstraters zette kwaad bloed, en in de hoofden van Bart Damen en Kees Talboom kiemde het plan om de Molenstraat in zijn sop te laten gaarkoken. In dat corsojaar, 1959, bouwden we nog keurig onder de vlag van Molenstraat, maar vlak na het corso werd er een aparte vergadering belegd voor de bewoners van de Manderslaan en de directe omgeving om de animo te polsen. Daar werd besloten om een voorlopig bestuur te vormen en een nieuwe buurt op te richten door zich af te scheiden van Molenstraat. Op de eerstvolgende bestuursvergadering van Molenstraat werd de scheiding dan ook een feit. Een nieuwe buurtschap was geboren.
In het bestuur van buurtschap Molenstraat zaten inmiddels ook twee afgevaardigden van de Manderslaan: Bart Damen en Kees Talboom. Ook in die tijd was er de rond Links ‘Smidje m’n smidje waar werk je zo voor, werk je zo eindeloos ein deloos door’ in 1958 op de Markt. Rechts de figuranten van ‘Het land van Inuk’: Jaap Hoekman, Johan Brosens en Tjeu van Mierlo.
Onze buurt in de jaren zestig. Bovenaan links de hoek Wildertsedijk-Manderslaan. Opvallend zijn de vele scholen die in de toen nieuwe wijk gebouwd zijn. Linksonder de Maria-mavo, rechts de Tuinbouwschool en de Aloysiusschool. Niet op de foto’s de Paulus-mavo, de Don Bosco-kleuterschool en het zogenaamde ‘Brandweerschooltje’ waar de meeste kinderen van Tiggelaar naar de kleuterschool gingen. In het midden een stukje van de ‘oude’ gymzaal, waar onze tent tientallen jaren tegenaan gestaan heeft, en onze allereerste corsotent op de hoek HeerdgangManderslaan. Op de middelste foto Kees Talboom die de wagen ‘Het land van Inuk’ uit 1959 aan het afwerken is.
groeide. De buurt deed in 1957 met één wagen mee aan het corso, in 1958 met twee en in 1959 met drie. In 1958 en 1959 werd een wagen gebouwd aan de Heerdgang door de nieuwe bewoners van dat gebied. Deze mensen vormden samen eind jaren vijftig al een enorme ploeg.
den respectievelijk 15e en gedeeld 17e. Overigens is ‘het smidje’ de langste titel van een corsowagen ooit, met veertien woorden alleen geëvenaard door ‘Serengeti of vertaald uit de lokale taal: de eindeloze vlakte die overgaat in lucht’, ook van Molenstraat in 2000. Maar dit terzijde.
Hoewel ze meededen onder de vlag van Molenstraat, zijn deze wagens uit 1958 en 1959 in zekere zin de eerste wagens die gebouwd werden door de ploeg die later als buurt schap Tiggelaar zou doorgaan. Het waren ‘Smidje m’n smidje waar werk je zo voor, werk je zo eindeloos eindeloos door’ uit 1958, en ‘Het land van Inuk’ uit 1959. Ze wer
De tent waarin deze twee wagens werden gebouwd stond op een verhard deel van de Heerdgang, tussen de familie Vissenberg en Toke van de notaris. Familie Vissenberg woonde op Manderslaan 41, Toke van de notaris (eigenlijk mejuffrouw T. Geppaert maar geen mens die haar bij die naam kende) op Manderslaan 43. De stroom kregen
10
11
De Timmermannen 1960 – 1968
We moesten een naam verzinnen, we moesten startkapitaal hebben, bestuursleden, een tent – en we moesten ook nog wagens bouwen. Maar vanaf 1960 was buurtschap Tiggelaar een feit. Eerst met één, maar al snel met twee wagens per jaar.
Punt 7 op de agenda van de vergadering van het Oranjecomité van 3 maart 1960 was het beschikbaar stellen van een bedrag van vijfhonderd gulden (ongeveer 225 euro) voor een nieuw op te richten buurtschap. De bewoners van de Manderslaan en een deel van de Wildertsedijk, zo meldde het verslag, wilden zich afscheiden van Molenstraat en een nieuwe buurt vormen. De voorzitter van het Oranjecomité, burgemeester Manders, vertelde dat er goed overleg is geweest met het bestuur van buurtschap Molenstraat. Omdat de “nieuwe buurt zich geheel zal moeten installeren, waarmede heel wat geld gemoeid zal zijn”, stelde Manders voor om aan de nieuwe buurt vijfhonderd gulden beschikbaar te stellen. Maar dat ging zomaar niet. Diverse leden van het Oranjecomité vonden die vijfhonderd gulden aan de hoge kant, zeker gezien de beroerde kaspositie van diverse andere buurt schappen. Uiteindelijk was het voorstel om de vijfhonderd gulden als renteloze lening voor te schieten, met als toevoeging dat deze zou worden omgezet in een gift als de nieuwe buurtschap in 1960 meteen bij de eerste tien rijdt. “Bij eventuele tegenval zal de zaak opnieuw bekeken worden” meldt het verslag verder. Of dat slaat op de toetreding van de nieuwe buurt of alleen op de schenking, is niet geheel duidelijk, maar feit is dat we in 1960 niet bij de eerste tien rijden (we werden achttiende), maar dat er van terug betaling van die vijfhonderd gulden nooit sprake is geweest. Manders was een visionair bestuurder die het corso heeft grootgemaakt. Een nieuwe buurtschap zal hem beslist welgevallig zijn geweest. Het is gissen want uiteraard zijn hier geen geschreven bewijzen van, maar het lijkt erg des Manders om de terugbetaling 12
van die vijfhonderd gulden gewoon niet meer op de agenda te zetten. En hoeveel geld is dat, vijfhonderd gulden? Omgerekend volgens de prijsindexcijfers van het CBS is dat nu (2010) ongeveer 1400 euro. Ter vergelijking: De Lent kreeg bij de doorstart in 2006 van de Stichting Bloemencorso een startsubsidie van 2500 euro. Anno nu zijn de wagens veel en veel groter, maar de bezoekersaantallen veel en veel lager, dus het is de vraag of er überhaupt iets te vergelijken valt. Het allereerste bestuur van onze nieuwe buurt werd gevormd met Loek Luijckx als voorzitter, Theo Valk sr. als secretaris, Willem van Kaam als penningmeester, Cor Hoekman, Bart Damen, dhr. de Koning en Louis Brosens als leden. Blijkbaar was de verstandhouding met Molenstraat prima, want Molenstraat doneerde tweehonderd gulden aan de nieuwe buurtschap. De in de buurt woonachtige heemkundige en archivaris Albert Delahaye (vooral bekend vanwege zijn ketterse opvattingen over de Karolingische geschiedenis van Nederland) werd geconsulteerd met de vraag wat een heemkundig juiste naam voor de nieuwe buurt zou zijn. Delahaye komt met drie mogelijkheden: De Wildert, want zo heet het gebied; de Strijpen, een naam die in het oude kadaster voorkomt voor een deel van Tiggelaars grondgebied aan de beek; en de Tiggelaar. Deze laatste naam was afgeleid van het stuk grondgebied dat direct tegen de Molenstraat gelegen was: Tiggelaars Akker. ‘Tiggelaar’ is vermoedelijk een verbastering van ‘Tegen het Laer’. In de officiële openingsacte staat Tiggelaer dan ook met ‘ae’ geschreven. 13
De naam Tiggelaar was volgens de streekarchivaris iets anders dan de namen van andere buurtschappen, hij lag makkelijk in de mond en kon toch voldoende represen tatief worden geacht. Tiggelaar zou het zijn, met dien verstande dat er tot op de dag van vandaag een bonte stoet van afwijkende schrijfwijzen circuleert. Is het Tiggelaar, Tichelaar, Tiggelaer, of Tichelaer? En is het met of zonder lidwoord? In de eerste briefhoofden van secretaris Valk vinden we ‘De Tiggelaer’, maar de officiële naam is momenteel ‘Tiggelaar’.
Financiën zijn altijd een punt van zorg geweest in ons armlastig buurtje. Vanaf het prille begin in 1960 werd het parkeren op het sportpark begeleid door mensen van Tiggelaar. In het eerste jaar bracht dit ƒ79,87 op, maar daarvan moest ook nog ƒ10,– vermake lijkheidsbelasting worden afgedragen aan de gemeente. We hielden dus maar weinig geld over aan ons parkeeravontuur, wat ons direct in financiële problemen bracht. Gelukkig is er op 13 november 1961 een voorstel van voorzitter Manders om buurtschap de Tiggelaar alsnog ƒ250,– te betalen. De vergadering gaat hier unaniem mee akkoord.
Naast dit gedocumenteerde verhaal over de naamskeuze bestaat er ook een hardnekkig gerucht, namelijk dat er nóg een mogelijke naam circuleerde, en wel ‘buurtschap Manderslaan’. Dat zou een logische keuze geweest zijn. Het feit dat we die keuze niet maakten, zou het naar verluidt grote ego van burgemeester Manders niet in het goede keelgat zijn geschoten, waardoor hij ervoor zorgde dat Tiggelaar qua grondgebied een klein buurtje is gebleven. Immers, de andere helft van de Tuintjes bleef bij Molenstraat en de andere helft van de Manderslaan bij Laer-Akkermolen. Dat Manders een groot ego had, staat buiten kijf (welke burgemeester krijgt nou nog tijdens zijn regerings periode al een straat naar hem vernoemd?), maar dat dat daadwerkelijk heeft geleid tot het relatief kleine grondgebied van Tiggelaar – dat gerucht valt met de huidige bronnen niet tot feit te verheffen.
Het staaltje zuinigheid dat een van onze collectanten in de beginperiode van onze buurt meemaakte, sloeg alles. In de eerste jaren was de bouwplaats aan de Heerdgang. Bij de collecte kwam men bij iemand met zicht op de bouwplaats. In plaats van de enveloppe aan te pakken liep ze naar achter en kwam met een emmertje terug. Dat zat vol met allerlei spijkers met hier en daar zelfs wat roest erop. “Kijk,” zei ze, “dat gooien jullie allemaal weg. Die heb ik vorig jaar nog uit de vuilhoop gehaald. Da’s mijn bijdrage aan de buurt dit jaar, en as ge wat zuiniger met materialen omgaat dan kunde geld krijgen.” Daar sta je dan als bestuurslid. Het jaar daarop, in 1961, verkaste de buurt naar de bouwplek achterin de Turnstraat, dus uit het zicht van deze dame. Toen dezelfde collec tant weer langs kwam loog hij vlakaf dat de buurt dit jaar alle spijkertjes keurig uit het vuil gehaald had, en ja hoor, een heel zakske centen was zijn beloning ...
Bij de vergadering van het Oranjecomité van 19 juli 1960 staat Tiggelaar voor het eerst op de lijst van aanwezige buurten, en wel vertegenwoordigd door Loek Luijckx en Bart Damen. De kersverse buurt klaagt meteen al in de vergadering dat de middenstand weinig bijdraagt in de kosten. Er zijn meer buurten die vinden dat de middenstand de portemonnee wel wat verder open mag trekken, maar daar blijft het bij. Overigens blijft Tiggelaar maar een paar jaar de jongste buurtschap; al in 1965 debuteert buurtschap ’t Stuk (in dat jaar nog onder de naam ‘West’) in het corso.
Op 5 mei 1961 vinden we in het archief een brief terug van de nieuwe buurtschap ‘De Tiggelaer’ aan het Oranjecomité. De brief, geschreven door secretaris Theo Valk sr., meldt dat er nieuwe wegen en woningen zijn in het gebied tussen ‘De Tiggelaer’ en Molenstraat, en stelt voor “om in goed overleg en gezonde atmosfeer tot een vast stelling van de grenzen te geraken”, en om dit onder leiding van het bestuur van het Oranjecomité te doen. Op 5 juni 1961 is dit overleg blijkbaar geweest en krijgen de bewoners van De Tuintjes en de Heerdgang een brief in de bus waar de nieuw vastgestelde grenzen worden bekend gemaakt. De bewoners van de oostzijde (beter zou zijn: zuidzijde) van De Tuintjes horen bij Tiggelaar, die aan de westzijde (of noordzijde) bij Molenstraat en ook de Heerdgang “vanaf de woning van de heer Jos Nouws” hoort bij Molenstraat. Het verzoek in de brief aan de bewoners is om zich aan te sluiten bij de betreffende buurtschap. Want dit was nog in de tijd dat je bij de buurtschap bouwde waar je woonde.
Onze allereerste wagen, althans de eerste wagen die officieel deelnam onder de vlag van Tiggelaar, was ‘De wereld is een kaartenhuis’ uit 1960. De bouwplaats bleef aan de Heerdgang. De kaarten werden voorzien van siertikwerk. Voor de ruiten, schoppen, harten en klaveren figuren waren ijzeren mallen gemaakt, zodat het siertikwerk er op alle kaarten er hetzelfde uit zou zien. Ook zaten er figuranten op; wagens in de jaren zestig hadden vrijwel altijd figuranten. Een deel van de kleding van de figuranten was gehuurd, en een deel gekocht. Ook maakten we gebruik van een grimeur. In de beginjaren werden de duwers nog betaald voor hun diensten. Omdat er op de bodem van de wagen veel ronde vormen zaten die werden gemaakt uit gipsgaas, was de wagen enorm zwaar. De acht duwers moesten hard werken voor hun geld. Voor de tien gulden de man die ze betaald kregen, kon je twintig pilsjes kopen. Het kaartenhuis werd achttiende van de 28 deelnemende wagens. In 1961 verhuisden we met onze tent naar de Turnstraat. De tent stond helemaal ach terin. We bouwden ‘Zeg het met bloemen’, een meer rechttoe-rechtaan-wagen dan het jaar daarvoor, in ieder geval zonder zware gipsgazen vormen. De negen duwers hadden dan ook een makkie in vergelijking met het jaar ervoor.
Op de foto boven ‘De wereld is een kaartenhuis’ (1960), onze aller eerste wagen. De joker bovenin is figurant Hans Valk. Links een detail uit dezelfde wagen, met Ria van den Ende als ruiten vrouw en Rinus Talboom als hartenheer. Op de pagina rechts onze tweede wagen ‘Zeg het bloemen’, ontworpen door Ton Brosens. 14
Achterop de wagen stond een grote vaas met daarin een figurant: Jo van den Ende. Zij zou op de Markt naar beneden worden getakeld om bloemen aan te bieden aan de Commissaris van de Koningin van Noord-Brabant, Constant Kortmann, die dat jaar het corso zou bijwonen. Dat is er echter niet van gekomen, en uiteindelijk heeft Wilma van Mierlo de bloemen overhandigd aan een 106-jarige dame. 15
‘Schaakmat’ passeert de Markt. De wagen rijdt dwars over het marktplein richting Katerstraat. Dat deden de wagens in 1962 voor het laatst, daarna werd de route verlegd en reden de wagen langs de Markt.
In 1962 bouwden we ‘Schaakmat’ en werden weer achttiende. We hadden twee onder wijzers als bouwers (Kotte en Kools) die uit korte boomstammen de schaakstukken maakten. Dat deden ze op de werkplaats van Jan van Erk; hij had een carrosseriebedrijf tegenover de Groko, op de plek waar momenteel Ed van den Broek zit met zijn touring cars. Jan van Erk was in die jaren de technische man, totdat hij werd opgevolgd door Jac Brosens. In 1963 durfden we het aan om twee wagens te gaan bouwen, voorwaar een prestatie voor zo’n jonge buurtschap. Het waren ‘Zwanenmeer’ en ‘’n Fantasie’, beide ontworpen door Jan van Gils. Het werden geen van tweeën succesnummers, met respectievelijk een elfde en achttiende plek, maar het bracht wel op: twee wagens betekende dubbele inkomsten. Het Oranjecomité betaalde in die tijd een vast bedrag per deelnemende wagen, aangevuld met een bedrag per vierkante meter dahliaoppervlak.
De wagens uit 1963. Boven staat ‘Zwanenmeer’ op het punt om voor de tweede maal de Markt op te rijden. Op de onder stefoto rijdt ’n Fantasie de Markt af na de eerste passage.
De gelanceerde Mobylette De jeugd van Tiggelaar werd wat ouder en voor de tent stond een hele verzameling brommers. Op zeker moment had de jeugd een stellage gebouwd met een soort wip op een berg zand, waarmee ze een Mobylette (dat is een brommermerk) konden lanceren. Gon Delahaye, Jan van Erk, Guido Delahaye, Jaap Hoekman, Ludo van
Unen, Kees Stuijts en zo nog van die mannen gingen om beurten met hun brommer over de lanceerinstallatie. De heren hadden ontzettend veel plezier, totdat op zeker moment iemand een salto maakte met z’n Mobylette, die daardoor in stukken uit elkaar viel. Er zijn schaaf- en snijwonden aan te pas gekomen en de brommer heeft het niet overleefd.
Van Sunkist tot schoenen Hoogstwaarschijnlijk was het in 1965. Tiggelaar had twee wagens die op plek 12 en 13 in de stoet reden. Als dorstlesser voor de duwers gingen er pakjes Sunkist frisdrank mee onder de wagen (blikjes waren er toen nog niet). Toen we de Markt voor de tweede keer passeerden, zetten de duwers van de eerste wagen de pak jes Sunkist op de straat, waarna de duwers van de tweede wagen die weer net jes oppikten. We hebben het vaker gepresteerd om dingen achter te laten na de tweede doorkomst; bij ‘’n Blik waardig’ (1985) waren het blikjes, bij ‘Op de voet gevolgd’ (1986) waren het schoenen. 16
17
‘Cyrano de Bergerac’ (1964). Figuranten op deze wagen waren ontwerper Jan van Gils (als Cyrano), Frans Brosens, José Brosens (foto), John Luijckx en nog een vijfde persoon, waarvan we de naam niet konden achterhalen. De stuurman op de foto is Leo Brosens.
In 1963 kwam er overigens kritiek vanuit het Oranjecomité op het niveau van de wagens. Het getoonde was vooral slordig, het leek of de goede geest van het corso was verdwenen. Er reden in die tijd nogal wat makkelijke ontwerpen met als titel ‘Fantasie op zus en zo’ of ‘Fantasiestuk’ en dan doet de vormgeving er blijkbaar niet zoveel toe. Wij deden daar met onze Fantasie vrolijk aan mee, maar al die fantasiestukken schijnen bij de jury helemaal in het verkeerde keelgat te zijn geschoten. Nou ja, onze Fantasie werd nog achttiende, die van de Markt kreeg de 24e prijs. Ook in 1964 en 1965 bouwden we twee wagens. In 1964 ‘Cyrano de Bergerac’, ontwor pen door Jan van Gils en goed voor de 19e plaats, en ‘Simeon de Zuilenheilige’, een betaald ontwerp van de hand van Herman Lombarts, die een reclamebureau had. Hij ontving er ƒ50,– voor, de wagen werd 22e. Een vetpot qua prijzen was het niet. Figuratie was onmisbaar in de jaren zestig. Er werd veel aandacht aan besteed. Voor 18
de grime van ‘Cyrano’ hadden we een heuse grimeur ingehuurd, dhr. de Bruijn, die ook de neus van Cyrano maakte. De grimeur kostte maar liefst honderd gulden, maar de samenwerking was prima want ook in de volgende jaren was hij onze vaste man als het op grime aankwam. Op ‘Cyrano de Bergerac’ lag een dode, gespeeld door John Luijckx. Tijdens de optocht mochten de figuranten natuurlijk niet van de wagen af. De dode moest dood blijven maar hij moest wel erg nodig plassen. Hij heeft het toen maar in z’n broek gedaan, zo gaat het verhaal. De figurant op de andere wagen, ‘Simeon de zuilenheilige’ was Simeon zelf die de hele stoet op zijn paal moest blijven zitten. Het was die eerste zondag in september een graad of 18 en de hele dag zwaar bewolkt. Het verhaal gaat dat Jos Smekens, die de rol van Simeon speelde, aan het eind van de stoet in zithouding van de wagen afgetild is, omdat hij te stijf was om er op eigen kracht af te komen.
‘Simeon de Zuilenheilige’ (1964). Figurant Jos Smeekens jr. was na de optocht bijna onderkoeld omdat hij halfnaakt uren boven op de wagen had gezeten.
Den Tits en de spijker Toen we nog achter in de Turnstraat bouwden, was op zeker moment Theo Valk jr. (den Tits) weer eens druk in de weer in de tent. Op een gegeven moment trapte hij in een spijker. Dat gebeurde wel vaker, maar deze keer was het goed raak, want de spijker kwam aan de bovenkant van Theo’s schoen weer naar buiten. Gelukkig woonde dokter Cijfer, de schoolarts, bijna naast de tent. Nu was dokter Cijfer een beetje een aparte man. Maakte vaak een verwarde indruk. Ook die dag, zo bleek toen de hinkende Tits en zijn begeleider aanbel den bij de dokter. Theo mocht vertellen wat er was gebeurd, de diagnose was snel gesteld. De dokter antwoordde op den Tits z’n verhaal: “Zo jongen, trek dan eerst maar eens even je schoen uit!” 19
In 1965 bouwden we ‘Kunst door de eeuwen heen’ over de mens die rotsen en stenen bewerkt, eerst als holbewoner en later als kunstenaar. Johan Brosens figureerde als holbewoner. Tiggelaar opende met deze wagen het achtuurjournaal. De journaal redactie zag er blijkbaar wel wat in, meer in ieder geval dan de jury, want ‘Kunst door de eeuwen heen’ kwam niet verder dan de (gedeelde) 20e plaats. De tweede wagen, ‘Onsterfelijke melodieën’, kwam daar direct achter met de 22e plek. Vanaf 1966 bouwden we weer gewoon één wagen. 1966 was de eerste en enige keer dat we een ontwerp van Harry van den Broek zouden bouwen. Dertig jaar later, in 1996, lag er nog eens een ontwerp van Harry op tafel, toen scheelde het maar een enkele stem of we hadden ‘Skating Joke’ gebouwd. ‘Keizer en Keizerin der Fransen, Napoleon en Josephine’, onze wagen in 1966, werd 19e. 1967 betekende een belangrijke doorbraak voor Tiggelaar: Gon Delahaye, een ontwer per uit de jonge generatie, maakt ‘Het land van Maas en Waal’, een jong ontwerp naar het liedje van Boudewijn de Groot. Het betekent meteen een doorbraak: voor het eerst in zijn nog korte geschiedenis krijgt Tiggelaar een ‘eerste prijs’. De wagen werd vijfde met 407 punten, maar in die tijd werden de prijzen onderverdeeld in drie klassen: eerste, tweede en derde prijzen. Voor het eerst reed Tiggelaar bij de top!
De prijzen vielen niet mee in de jaren zestig. Boven ‘Keizer en Keizerin der Fransen, Napoleon en Josephine’ uit 1966, de enige wagen die Harry van den Broek ooit ontwierp voor Tiggelaar. We kwamen met deze wagen niet hoger dan de 19e plaats. Daaronder ‘Ondersterfelijke melodieën’ (1965), ontworpen door Cor van Erk en goed voor de 22e prijs. Links ‘Kunst door de eeuwen heen’ (1965) van ontwerper Jan van Gils. Deze werd 20e. Rechts het vooraanzicht van ‘Land van Maas en Waal’ (1967), ontworpen door de jonge Gon Delahaye, een wagen met een voor die tijd modern thema — het eerste teken dat er een nieuwe generatie binnen Tiggelaar was opgestaan. 20
21
In 1968 experimenteren we verder met ‘Kermis in de hel’, waarop een met verf bespoten regenboog te vinden was. De wagen wordt 13e. Financieel gaat het slecht met Tiggelaar, penningmeester Theo Valk sr. stuurt na afloop van het corso, op 1 oktober, een brief naar het Oranjecomité waarin hij verzoekt om een voorschot op de afrekening om de schuld van de buurtschap te kunnen aflossen. Die bedraagt op dat moment ƒ1363,–. In de vergadering van 25 oktober 1968 besluit het Oranjecomité om Tiggelaar tijdelijk uit de brand te helpen en een renteloos voorschot te verlenen. Voorzitter Luijckx stelt voor om de komende jaren met twee wagens deel te nemen aan het corso. Blijkbaar valt dat voorstel in goede aarde, want de komende tien jaar zou Tiggelaar steeds tweemaal vertegenwoordigd zijn in de corsostoet. ‘Kermis in de hel’ is de laatste wagen die achterin de Turnstraat wordt gebouwd. Vanaf 1969 verkassen we naar het sportveld achter de gymzaal. Rond deze periode kwamen ook de eerste steigers in de tent. Aanvankelijk konden we deze gratis lenen van de Klopper (bouwbedrijf van de broers Jef en Frans van Hassel, ‘van de Klopper’). Enkele jaren later kwam het steigermateriaal niet meer van De Klopper, maar van De Loest (Havermans tenten aan de Wildertsedijk). Het onderstel bestond in die jaren uit gelijmde chassisbalken. Voordeel van de houten balken was dat je er meteen op kon timmeren. De tent in die tijd was niet te vergelijken met die van tegenwoordig. De zeilen werden gehuurd van Bingham in Rotterdam, en kwamen pas drie weken voor het corso, half augustus! In 1964 stortte het dak van de tent in na een noodweer. Dat dak was verkeerd gebouwd zodat het niet goed afwaterde, veel te zwaar werd en bezweek onder het gewicht van het water. En omdat een ezel zich geen tweemaal aan dezelfde steen stoot en wij geen ezels zijn, gebeurde dat in 1966 opnieuw. Tegenwoordig gaan we met z’n allen tenten rijden om te kijken hoe andere buurten er voor staan. In de jaren zestig noemde men dat spionage. Als je het lef had om in de tent van een andere buurt te komen, werd je er zo weer uitgeslagen. Ook ruilden we geen bloemen. De buurten kapten in die tijd liever twintig kisten weg dan er een andere buurt mee uit de brand te helpen. Tot deze tijd werd de bouw van de wagen geleid door een of meer betaalde timmermannen, zoals Harry Damen, Kees Mathijssen, Louis Quirijnen en dhr. Versluis. Zij hielden keurig hun uren bij, en declareerden na afloop van het bouwseizoen een aardig sommetje (aan ƒ2,50 of ƒ3,– per uur) aan onze armlastige 22
Op de foto links Theo valk jr. (achteraan) en ontwerper Jos Smeekens jr. (voorgrond) bij de maquette van ‘Kermis in de hel’. De overige foto’s zijn gemaakt tijdens de bouw van ‘Kermis in de hel’.
buurtschap. Dat was in die tijd normaal, maar de tijd was gekomen om de jeugd sterker te betrekken bij de bouw van de wagen en de timmermannen de laan uit de sturen. In 1968 worden er nog timmermannen betaald: Harry Damen en Louis Quirijnen, zo blijkt uit de papieren. In de notulen van een vergadering van 1968 staat dat de volgende wagen “eigen werk” moet zijn. En er is woord gehouden; in 1969 vinden we in het kasboek geen betalingen van timmermannen. Deze breuk markeert het einde van een tijdperk – of althans van een hoofdstuk.
Theo’s veevervoer Eind jaren zestig had Theo Valk jr. een NSU-brommer, bijgenaamd ‘het eitje’ vanwege de vorm van de tank. Het was een dagelijks ritueel in de corsobouwtijd dat Theo zijn buurtgenoten met de brommer ging ophalen. Officieel kon er één persoon achterop, maar Theo speelde het klaar om er vier tegelijk mee te nemen: de gebroeders Nelemans (Guido en Roger) en de mannen van de Wat (Kees en Rudolf van Hassel). Op zeker moment deed Kees Verkooyen zijn auto weg, een NSU-Prinz. Theo was nogal merkentrouw, dus het autoke van Kiske Verkooyen ging over naar den Tits, zodat hij zijn taxiservice kon voortzetten met een auto. Dat kwam goed uit, want de bouwploeg groeide en er moesten steeds meer mensen in. Naast het al genoemde viertal werd Harry Kroeze opgepikt in de Manderslaan, Ad van Beek in de Tuintjes en soms werd er nog wel eentje bijgepropt. Totdat een aantal ouderen vonden dat het te gek werd. Theo reed steeds over de stoep met zijn Prinz. Jan Rijvers had op zeker moment op een of andere manier de stoep geblokkeerd. Toen ook Valk sr. en Bertus Spitters lieten weten dat dit echt niet meer kon, eindigde het verhaal van Theo’s veevervoer.
‘Kermis in de hel’ op de veiling en tijdens de optocht. De figuranten van deze wagen waren onder andere Frankie van de Ende, Gemma Leeuw, Mirjam van Kaam, Ellen Verdonschot, Tjeu van Mierlo, Elly Leeuw, Ad van Erck, John Luckyx, Pascal Delahaye, Rozet Marijnissen en Dorien Verdonschot. Op de foto links de jonge Jac Brosens als wagenbegeleider. 23
Het bloemenveld Een geschiedenis van een rondtrekkend circus en heel veel water
Zonder dahlia’s geen Tiggelaar. Toch hebben we een lange tijd wagens gebouwd zonder een bloemenveld te onderhouden. Nadat we de knoop in 1972 doorhakten om voortaan zelf dahlia’s te verbouwen, zijn veel velden de revue gepasseerd.
Het allereerste bloemenveld van Tiggelaar lag midden in de buurt. We hadden een veldje op de plek waar nu Margriet van de Laer is, aan de Manderslaan, midden in de buurt en lekker dicht bij de tent. My Love, Nescio en Arabische Nacht was alles wat er stond, maar het was een forse verbetering ten opzichte van de jaren daarvoor. Toen we eind jaren vijftig nog onder de vlag van Molenstraat bouwden, moesten we wachten tot er bloemen overbleven van de andere wagens van Molenstraat. Wij bouwden immers niet de hoofdwagen. Willem van Kaam zwaaide de scepter op ons eerste eigen bloemenveld. Kinderen mochten helpen op het veld, maar kregen van Van Kaam vooraf uitgebreid instructie. De meesten waren die instructie al snel vergeten en begonnen op enig moment met bloemen te gooien. Natuurlijk was er een slimmerik bij die Van Kaam raak gooide. Die werd woest, maar alle kinderen waren in de bossen gedoken, en uiteraard had niemand de bloem gegooid. Dat eerste veldje hebben we niet lang gehad. Volgens de boeken hebben we in 1962 de laatste keer knollen gekocht, dus het is hooguit een paar jaar geweest. Daarna kochten we de dahlia’s rechtstreeks van kwekers in het westen van het land. Namen zoals Clemens, de Groot, Bartels, Warmerdam, Van Klaveren, Ten Bogaert, De Kort en Van Engelen vinden we terug in de boeken. Daarnaast hadden we contact met het bloemen corso in Eelde, dat ons dahlia’s leverde. Er was in die tijd nog geen bloemencommissie die voor de verdeling van bloemen over de buurtschappen zorgde. Elke buurt maakte zelf afspraken met kwekers in het 24
Westland om bloemen te komen plukken. Het ging die kwekers om de knollen, niet om de bloemen, dus dat we ze kwamen plukken was voor hen geen probleem. Maar het gebeurde wel eens dat bij aankomst bleek dat de bloemen er al afgemaaid waren voordat we de kans hadden ze te plukken. In de vergadering van 17 februari 1972 begint voorzitter Wim Leeuw over het zelf planten van dahliaknollen, zo lezen we terug in de notulen. Het kopen van dahlia’s werd te duur, zodat we een oplossing moesten zoeken in het zelf onderhouden van een bloemenveld. Het bestuur besluit om een poging te wagen, mits we de grond gratis in gebruik kunnen nemen. Tijdens de vergadering van 4 oktober 1972 hakt het bestuur de knoop door, en in 1973 starten we met de aanleg van twee velden. Het ene ligt links van de Meirseweg, in de tuin van de schoonmoeder van Bart Damen, achter de huizen met de Franse kap. Het meet 25 are. Het andere veld ligt aan de Palmbosstraat op de Raamberg, op grond van Jan Nouws. Het meet 30 are. Het zijn kleine veldjes, tegenwoordig meten we in hectaren. De eis dat we het veld gratis mogen gebruiken, hebben we blijkbaar laten val len, want we moesten vierhonderd gulden huur betalen voor de grond van Jan Nouws. Het onderhoud van de velden kwam in handen van Louis Brosens en Kees Talboom. Cor Hoekman was de contactpersoon vanuit het bestuur. De eerste knollen kochten we van Laarheide. Ze werden in die tijd nog opgeslagen in de kelder van het klooster. Voorzover wij weten waren deze veldjes weliswaar klein, maar wel succesvol. Er doen in ieder geval geen rampverhalen de rondte – buiten het verhaal van de kleurenmix dan. We waren begonnen met een mengsel van knollen waarvan we helemaal niet wisten welke 25
soorten het waren. Hierdoor kwamen de dahliabossen in alle kleuren dwars door elkaar te staan. Dat plukte niet zo handig. Omdat je aan dahliaknollen niet kunt zien welke soort het is, is het belangrijk ze bij het uitdoen en opslaan goed uit elkaar te houden. Eén keer nog is dat mislukt, de knollen in de kuil zijn door elkaar gegaan. En weer hadden we een veld waar de verschillende kleuren bossen door elkaar heen stonden. Maar dit zijn slechts kleine ergernissen, die in het niet vallen bij de rampspoed die ons te wachten stond. Wie denkt dat er in Zundert weinig moeras is, die moet doorlezen. Niet alleen Tiggelaar, maar alle buurtschappen hadden behoefte aan grond voor een bloemenveld, en die behoefte werd, met het groeien van de wagens, alleen maar groter. Omdat niet alle buurtschappen zelf in die grondbehoefte konden voorzien, brachten het Oranjecomité en de gemeente Zundert uitkomst. De gemeente Zundert had een stuk grond in eigendom, 6,5 hectare groot en gelegen aan de Breedschotsestraat, vreemd genoeg op Rijsbergs grondgebied. De gemeente stelde die grond beschikbaar aan de bloemencommissie die regelde dat buurtschappen er gebruik van konden maken. In 1981 zou Tiggelaar samen met diverse andere buurten dit centraal veld in gebruik nemen. Maar dat ging niet door, want het centraal veld bleek te klein om alle buurten te herbergen die zich ervoor hadden aangemeld. Tiggelaar kreeg als compensatie een veld aangeboden dat aan de overkant van de beek lag, achter zwembad De Wildert en nog net in het zicht van onze corsotent. Het veld was 90 are groot. Vol goede moed begonnen we eraan. We planten de overgebleven knollen van het veld van de Palmbosstraat, samen met 13.500 stek die we hadden aangekocht. Het werd een drama. Het was een bijzonder nat seizoen, en het veld zo dicht bij de beek maakt de zaak alleen maar natter. Het merendeel van de knollen kwam niet eens op, en de meeste stek was verzopen. De bossen die wel opkwamen, bleven heel klein. De totale opbrengst van vier keer plukken was 135 kisten. Nog geen dahlia per bos. Nog nooit hadden we zo’n groot veld zo weinig bloemen zien opleveren. ‘Het moeras’ kostte ons veel geld maar vooral veel tijd – tijd die we niet eens terugbetaald zagen in bloemen, want ook de knollen waren verzopen. Het was een enorme schadepost. Omdat we dit ‘veld’ aangeboden hadden gekregen als alternatief voor een plek op het centraal bloemenveld, kwamen we na de nodige discussie met de bloemencommissie gelukkig wel in aanmerking voor financiële compensatie. Omdat we ook toen al niet helemaal gek waren, hebben we het niet nog een keer gepro beerd in dat moeras. We zijn in 1982 meteen gevlucht, en wel naar een veld aan de Stuivezandseweg, vlakbij de Bredaseweg. De grond was van Jan van Erk. Op de plek waar momenteel een autohandelaar zit, was destijds een parkje met lama’s. Dat waren onze buren. De paar knollen die we nog hadden kunnen redden uit het moeras aan de beek, werden uitgezocht en vertroeteld met rouwenis en stro (rouwenis is maaisel uit de sloot wat ’s winters op een witlof- of aardappelkuil werd gelegd ter isolatie). Het restant van de knollen hebben we aangekocht. We wisten niet precies wat het was, maar er was ons verteld dat de bloemen op Stolze zouden lijken. Bij de lama’s was het goed toeven. Vol goede moed koesterden en onderhielden we het veld. De bossen kwamen goed op, er kwam knop in, de knoppen gingen open en werden bloemen. En die groeiden. En groeiden. En groeiden. Met de week werden ze groter. Wat een mooi paars bloemetje had moeten zijn, bleek een enorme dahlia te worden. We 26
Linkerpagina boven: het veld in de jaren zeventig aan de Palmbosstraat. Midden: het dramatisch natte veld aan de beek. Onder: Chalet Tiggelaar op het centrale veld aan de Breedschotsestraat. Op de foto’s hierboven Mart Talboom, Johan van Hassel, Kees van Hassel en Mart Talboom, Ruud Janssen, en uiterst rechts: Kees Stuijts, Lia Eiting en Leo Brosens.
hebben met alle macht geprobeerd deze bloemen te ruilen, maar van elke buurt kregen we hetzelfde verhaal te horen: “die savooiekool van Tiggelaar, die hoeven we niet.” Uit arren moede hebben we ze dus maar zelf gebruikt, helemaal onder op de wagen. Het was niet voor herhaling vatbaar – maar het schoot lekker op met tikken. In 1984, weer twee jaar later, konden we eindelijk terecht op het centraal veld aan de Breedschotsestraat. We kregen een plek helemaal achterin, en geen beste, eigenlijk bijna net zo beroerd slecht als het moeras aan de beek. De Groko had het veld vol gereden met groenteafval. Niet de beste ondergrond voor dahlia’s. Verder werd 1984
een erg nat jaar, en kon het water niet goed weg. Het zag er dus wederom niet best uit voor onze bloemen. Florens Vreijsen, die inmiddels voorzitter was en zich ook met het veld bemoeide, kreeg een telefoontje van De Lent. Het was slecht nieuws voor De Lent, maar goed nieuws voor Tiggelaar. Wat bleek? De Lent had in 1984 nog gewoon een ontwerp gekozen (‘Er was eens...’ van Johan Maas), ze hadden in het voorjaar nog knollen geplant, maar ze moesten wegens te weinig animo van de bouwers toch de handdoek in de ring gooien. De buurt ging in winterslaap. Omdat ze wel knollen hadden geplant, zochten ze een buurt om in dat seizoen hun twee veldjes over te nemen. Nou, daarmee waren ze bij ons aan het goede adres. En zo had Tiggelaar in 1984 opeens drie bloemenvelden. Nou ja, drie. Feitelijk maar twee, want het stuk centraal veld was zo beroerd dat het de naam ‘bloemenveld’ niet waardig was. Nee, dan die velden van De Lent. Dat de buurt er mee stopte heeft niet aan de veldploeg gelegen; hun twee velden waren keurig onderhouden en hebben onze corsowagen gered. De een z’n dood is de ander z’n brood, zullen we maar zeggen. 27
Helaas was de leen maar voor een jaar. In 1985 moesten we weer op zoek naar een ander veld. We vonden een plek in de buurt van Achtmaal, in de Groenestraat. Die straat deed z’n naam eer aan en had een uitbundige plantengroei. Vooral andere planten dan, want het onkruid groeide er sneller dan de dahlia’s. Planten van de knollen ging vroeger met de schop. Touwtje spannen, kuiltje steken, knol erin, touwtje weer opschuiven. Tegenwoordig doen we het nog niet echt machinaal, maar we trekken in ieder geval sleuven met een trekker zodat we zelf geen kuiltjes meer hoeven te maken. En dat scheelt. Voordat de knollen de grond in gaan, worden ze vaak gescheurd. Dat kan met de betere knollen. Je hebt een klasse 1 knol, dat is een kwaliteitsknol, een ‘vuistje’. Die kun je scheuren en er twee van maken, of zelfs meer. De klasse 2 knol is een gewone knol. En er zijn ook klasse 3 knollen: dat is ‘strooigoed’, een kwestie van de grond in en hopen dat er wat opkomt. Ook in 1985 scheurden we onze knollen, maar omdat dat een flinke klus is, kregen we het niet in één dag af. Het restant van de knollen was achtergebleven in de kuil. Eigenlijk hadden we die nog moeten onderdekken voor de nacht, maar daar waren we niet meer aan toegekomen. ’s Avonds bij het nieuws werd nachtvorst voorspeld, maar we hebben het niet meer voor elkaar gekregen om voldoende mensen op te trommelen om de kuil alsnog af te dekken. De knollen die in de kuil waren achtergebleven, zijn die nacht kapot gevroren. Gelukkig heeft de onderste helft van de knollen het overleefd. Twee jaar later en we verkassen alweer – onze veldploeg was een soort van rondreizend circus in die tijd. De volgende halte was, in 1987, een veld naast het vogelrevalidatie centrum, op de hoek van de Luitertweg en de Sint Willebrordusstraat. De grond was eigendom van Charles Brosens. We hebben daar verschillende jaren gezeten. Leveringen van dahlia’s gingen (en gaan) altijd via de bloemencommissie. Die regelde alle contacten met corso’s en andere evenementen buiten Zundert die dahlia’s nodig hadden. Leveren is gunstig: elke pluk brengt geld in het laatje, en een goedlopend dahliaveld met een actieve veldploeg betekent voor een buurtschap een goedgevulde portemonnee. De gebruikelijke afnemers van de Zundertse dahlia’s zijn andere corso’s, maar in de loop van de tijd was daar nog een afnemer bij gekomen: de drogerij. Dat bedrijf gebruikte gedroogde dahlia’s voor het maken van potpourri’s en lekkere geurtjes en dergelijke. Vanwege de drogerij kon er in de jaren negentig veel vaker worden gele verd, en was het dus aantrekkelijk om op zoek te gaan naar een groter veld. Ook bij Tiggelaar ontstond halverwege de jaren negentig discussie over een ander veld. Het veld op de Raamberg was te klein, en bovendien was het uitgepierd, zo lezen we in de Visueel van 1996. Bloemenman Jan Nouws vertelt daar: “De grond van ons huidige bloemenveld (dus op de Raamberg – red.) is ziek. De laatste jaren komen er weinig goede bloemen af. Dat kan anders, kijk maar eens naar de velden van Veldstraat en Helpt Elkander.” De veldploeg van Tiggelaar heeft in dat jaar ook bij Veldstraat en Helpt Elkander mogen plukken en heeft gezien hoeveel bloemen een goed veld kan leveren. We verhuisden in 1996 naar het centraal veld. Er was plek vrijgekomen omdat Helpt Elkander verkaste naar een ander veld aan de Achtmaalseweg. Bovendien werd het centraal veld uitgebreid. Het nieuwe veld betekende bijna een verdubbeling van de grootte. Rien Stuijts doneerde zijn oude schuurtje, en zo hadden we zowaar een groot bloemenveld met een eigen accommodatie (of hok): Chalet Tiggelaar. 28
Linkerpagina boven: de veldwerkers staan klaar om de knollen uit te doen. vlnr Dré Kuijstermans, Wim Roelands, Johan van Hassel, Jan Antonissen, Kees Stuijts, Bertus Spitters en Kees Goossens. Midden Dré Kuijstermans (net zichtbaar) en Bertus Spitters. Onder Piet Bastiaansen. Hierboven, bovenste foto’s: Riet van Hassel, Florens Vreijsen en Henk van Beek. Onder Carry Jansen en Joost Poppelaars als klein manneke, daarnaast Kees Stuijts en een pauzemoment van eind jaren negentig. Een groot veld betekent uiteraard meer werk voor de veldploeg. Na het grote werk van het knollen planten (waarvoor ook bouwers uit de tent worden opgetrommeld) moet het bloemenveld ook worden vertroeteld, net zoals een baby in de groei. Vroeger was dat eenvoudig omdat de veldploeg zich beperkte tot wieden. Tegenwoordig is het high tech. Geen moeite is te veel om elke plant te vertroetelen, op te binden, te snoeien, te wieden, specialistisch te bemesten en te besproeien. Kortom, het werk op het veld is wat uitgebreider dan in de beginjaren. Vandaag de dag hebben Johan van Hassel en zijn ploeg dan ook enkele voorzieningen: naast het al genoemde chalet ook een stacaravan en een koffiezetapparaat. Een hele verbetering, want vroeger ging de koffie mee in de achterbak van de auto (samen met de eeuwige speculaasjes).
Naast deze voorzieningen is er voor de harde werkers van de veldploeg vaak een uitstapje en in elk geval jaarlijks een veldwerkersmaal in de kantine bij Jan en Elly Braspenning. Zo hebben onze veldwerkers al op de middenstip bij Nac gestaan en de scheepsbouw bekeken bij Scheepswerf Made. Naast een groot veld hadden we vanaf 1995 ook een bloemenbus. Voor die tijd maak ten we in het tikweekend af en toe een ritje met een aanhangwagen naar een andere buurt, om bloemen te brengen of te halen. Sinds Jack Schepers de bloemenhandel doet, is er een bloemenbus, en die bloemenbus, dat is een instituut. Aanvankelijk was het de monumentenwachtbus van de pa van Martijn van Hees. Toen die uit elkaar was gevallen, passeerden allerhande andere barrels de revue. Tegenwoordig ‘regelt’ Jack een luxe bus bij Dave Mutsters en hangt die helemaal vol met heraldieken van eigen en bevriende buurtschappen en ander opvallend reclamemateriaal. Het gaat er vooral om dat je de bus van verre ziet aankomen. Om het risico dat iemand de bus niet zou zien, helemaal uit te sluiten, heeft de chauffeur van de bus (tegenwoordig doorgaans Rob Braspenning) de opdracht om volcontinu te claxonneren. 29
De bloemenbus rijdt in een tikweekend zo’n 1200 kilometer. Zijn berijders zijn een geagiteerde bloemenman Jack Scheepers alias Kees Biervliet (‘geagiteerd’ is hier een eufemisme) en twee kompanen die chauffeuren en sjouwen. Zij rijden tenten af, verspreiden roddels en geruchten, drinken bier, bestoken Radio Valencia (Gaarshof 5 te Meer) met verzoekjes, ouwehoeren, en aan het eind van de dag staat de hele tent vol met precies die kleuren die we nodig hebben (en doorgaans veel te veel). Het tik weekend van de bloemenbusberijders ziet er compleet anders uit dan van de andere corsobouwers. Het is stressvol, en tegelijkertijd kunnen ze midden in de hectiek van de zaterdagnacht in een oase van rust de wagens bekijken. In het verleden was het wat de bloemen betreft simpel: je moest het doen met de bloe men die je in de tent had staan. Maar dat is het verleden. Op zeker moment kwamen we tot inkeer en wilde het nog wel eens gebeuren dat er een napluk werd gedaan in het midden van de nacht. Met de koplampen schijnen op het veld, en maar hopen dat je de goede kleur te pakken hebt. Of in uiterste nood, zaterdag diep in de nacht, als duidelijk werd dat de wagen niet vol kwam, bij andere buurten aankloppen voor overschotten. Dat is in de loop van de tijd helemaal veranderd. Waarom geen bloemen ruilen met andere buurtschappen, als je daar betere kleuren mee kunt krijgen? Zo ontstond een levendige bloemenhandel tussen de buurtschappen, waaraan wij driftig meededen (en doen). Toen Jack Schepers half jaren negentig een keer met Bertus Spitters meemocht om ingewerkt te worden in de wereld van de bloemenhandel, werd het Bertus al snel duidelijk dat hij met een natuurtalent van doen had. Laat die jongen maar schuiven. En dat heeft Jack dan ook gedaan. Inmiddels heeft elke buurtschap in Zundert een speciale bloemenhandelaar met als voornaamste taak kisten dahlia’s via ingewikkelde schema’s van de ene tent naar de andere te schuiven. Het komt regelmatig voor dat de bloemenbus bij onze tent arriveert 30
Links de bloemenbus zoals ie tegenwoordig rondrijdt. Op de foto rechts Harry Eiting. Op rechterpagina bovenste rij: John van Trijp, Kees van Hassel en Wim Roelands; Leo Brosens; Hubert Poppelaars, Brigitte Poppelaars en Maatje van Trijp. Volgende rij: Corry Stuijts en Hilda van Beek; Jim Mertens; Tiny Tax en Saskia Spitters, Jan Antonissen en John van Trijp met speculaasjes. Onderste rij: Dina van Mierlo; Ellie Braspenning; Thom Aerts, Wim Roelands en Kees Stuijts; Wim Roelands en Dré Kuijstermans; Jack Schepers en Johan van Hassel; Corné van Aert en Kees Goossens.
en er een stapel kisten rood en oranje naar binnen wordt geschoven, terwijl we dat jaar uitsluitend paars en wit nodig hebben. Dat is niks bijzonders, dat is handels waar, dahlia’s op doortocht. De ruilschema’s worden in een vroeg stadium vastgesteld. Meestal gaat dat zo ver dat de ontwerpers eind december van Jack de eerste sms’jes krijgen over de kleur van de wagen. Die moet dan meestal nog verzonnen worden. Het contrast met vroeger tijden is groot. Door de ruilhandel belandt tegenwoordig slechts een kwart van de eigen bloemen op de eigen wagen, de rest gaat naar andere buurten. Het hele bloemengebeuren is tegenwoordig beter geregeld. Rampjaren zoals 1980 komen daardoor niet meer voor. In dat jaar dreigde er een tekort. Om dat op te lossen reed een busje met wat Tiggelarianen op de bonnefooi het Westland in, om ver volgens bij elk dahliaveld dat we tegenkwamen te vragen van wie dat veld was en of we het leeg mochten plukken. Een prachtige partij Stolze ging aan onze neus voorbij omdat het veld net was gespoten. Uiteindelijk zijn we met een flink aantal kisten oranje dah lia’s teruggekeerd naar de tent. Ook in 1991 ging het helemaal fout. ‘Bloemenkinderen’ had het moeten hebben van frisse en fruitige kleuren. De Autumn Ferry, Purple Ferry en de andere Ferry’s hebben die droom vakkundig om zeep geholpen. Maar we hadden in ieder geval geen begonia’s nodig. En de jonge bouwers en tikkers van tegenwoordig? Die weten niet eens wat een begonia is. 31
Nostalgisch vertier
De nevenactiviteiten van onze buurtschap zijn net zo belangrijk als de wagen. En dat is altijd zo geweest. We organiseerden van alles om de band met elkaar aan te halen en de sfeer te verhogen. Over buurtfeesten, kindermiddagen, voetbalwedstrijden, autorally’s, puzzel-, drop-, fiets- en andere tochten, en niet te vergeten de gouden bruiloften uit de jaren zeventig.
“We willen ’s middags beginnen met een voetbalwedstrijd op het sportpark om 2.30 u. De mannen kunnen dan de korte broeken uit de mottenballen halen en de vrouwen de toeters opzoeken. Daarna gaan we rustig door, want om 8 u komen de Portorico’s ons buurtfeest opluisteren. Wat nat erbij en we maken er een gezellige boel van. U bent allemaal hartelijk welkom op 8 november 1969. Tot dan en veel plezier.” Zo luidde de aankondiging van het buurtfeest in 1969. Want ook in de jaren zestig en zeventig zorg den we er uiteraard voor om regelmatig flink te feesten. Toentertijd beperkte zich dat nog tot het jaarlijkse buurtfeest, met ’s middags als vaste prik een voetbalwedstrijd. Ook toen al serveerden we een maaltijd bij het jaarlijkse buurtfeest. In eerste instantie mochten alleen de werkers van de buurt komen, maar begin jaren negentig is het een maaltijd geworden voor iedereen die zich betrokken voelt bij Tiggelaar, omdat het door de toename van het aantal bouwers onmogelijk werd om alle werkers precies in beeld te hebben. De kans dat je iemand vergeet uit te nodigen werd te groot. Onze buurtfeesten hielden we vele jaren in het ‘theehuske’ op het sportpark. Ter besparing van de kosten maakten een aantal dames van de buurt de, overigens zeer luxe maaltijd, zelf. Met name Mina Talboom en later Dina van Mierlo zorgden daarvoor. Hun chipolata met slagroom schijnt onovertroffen te zijn geweest. 32
’s Avonds hadden we natuurlijk live muziek. Bands met illustere namen als The Night Birds, de Portorico’s, de Torriano’s, de Elora’s en de Eldorado’s luisterden ons buurt feest op. Ook heeft Charles Luijten met zijn orkest het buurtfeest eens muzikaal omlijst. In maart 1972 wordt er als tegenreactie op de volgens sommigen ietwat gezapige muziek op de buurtfeesten voor de iets oudere jongeren met succes een ‘hippe disko-avond’ in het ‘theehuske’ georganiseerd. Theo Valk jr. en Rien Stuijts namen hiertoe het initiatief. Het was een groot succes, dat vreemd genoeg geen navolging vond. Wel werd er in 1973 na een oriëntatietocht in het Theehuis disco gedraaid door Ad van Beek. Maar van een echte discoavond voor jongeren zoals in 1972 is het in die jaren nooit meer gekomen. De legendarische voetbalwedstrijden blijven tot eind jaren zeventig het middagpro gramma van de buurtfeesten vullen. We speelden op allerlei locaties: op het Sportpark, Manege de Wildert, op ons ‘eigen’ veld achter de gymzaal en op het terrein van VV Ford aan de Meirseweg. Meestal speelden we gewoon tegen elkaar. Soms hielden we ook tus sen de bedrijven door een voetbalwedstrijd. Zo voetbalden we op een avond in 1973 op het veld van Manege de Wildert tegen Rotor. We leken in die tijd wel een voetbalclub. Op het buurtfeest van 1974 binden we de strijd aan met buurtschap Molenstraat op het terrein van VV Ford aan de Meirseweg, tegen de Franse mast. We wonnen ruimschoots, 33
volgens de overlevering (die van ons, dan). Eind jaren zeventig schaffen we de voetbal wedstrijd als middagprogramma van het buurtfeest af. Wegens gebrek aan animo (en voetballers wellicht…). In de jaren zeventig en tachtig vieren we een aantal gouden en zelfs diamanten bruilof ten, compleet met bruidjes. Het hoogtepunt van alle huwelijksjubilea was in 1973. In februari van dat jaar vierden ‘de Loest’ en zijn vrouw hun gouden bruiloft. Voor het huis van het gouden bruidspaar Havermans uit het Laarpark stond een heuse feesttent met verwarming. Er werden vergunningen aangevraagd en er werd flink uitgepakt. Volgens het speciaal voor de gelegenheid gemaakte programmaboekje was op donderdag de officiële viering met de stoet met bruidsmeisjes naar de kerk en later naar het feest adres. Op zaterdag was er een groots opgezette kindermiddag met een ‘dolkomische’ goochelaar en muziek van ‘Oom Charles’ en zijn electronische trekzak. Een voetbalwed strijd tussen de familie van het bruidspaar en een elftal van Tiggelaar kon natuurlijk niet ontbreken. Op zaterdagavond was het feest compleet met een groot Belgisch dans orkest. Volgens het programmaboekje was voor de prijs van één gulden maar liefst vier stuks aan consumptiebonnen te verkrijgen… En kennelijk hadden we de smaak te pak
Het team dat de wedstrijd tegen de Loest speelde: staand Johan Brosens, Guust Nelemans, Theo Valk jr, Dré Kuijstermans, Nout van de Ende, Jan Kroeze, Jan Rijvers, Theo Valk sr, en Bart Damen. Zittend Cas van Erck, Harrie van Hassel, Jef Havermans, Kees Stuijts en Jan van Erk.
34
ken, want in oktober van datzelfde jaar vierden we een soortgelijk feest. Ditmaal ging het om de diamanten bruiloft van het echtpaar Haest. Geen verwarmde feesttent deze keer, maar verder kwam het feestprogramma dicht in de buurt bij de gouden bruiloft eerder dat jaar. In de jaren zeventig organiseerden we tevens van alles voor de kinderen en de jeugd: droptochten, trimtochten, kindermiddagen met goochelaars, tekenfilms, clowns, en diverse muzikale optredens. In 1973 hielden we voor het eerst een kinderfeest samen met andere buurtschappen (Veldstraat, ’t Stuk, ’t Kapelleke en Molenstraat). Kunstfluiter, goochelaar, jongleur en paradist, oftewel Het Duo van Eekeren, was de topact van die middag. Ook de jaren erna organiseren we zo’n gezamenlijk kinderfeest, meestal in zaal Romantica ofwel bij ‘Susse’. Will Couré, Wilma van de Hill-Tops, Theatro Piccolo, Con Amore zijn enkele namen van artiesten die het affiche sierden. In 1974 is het voor de kinderen van Tiggelaar helemaal feest. De zaterdag na het corso krijgen zij door de buurt een uitje aangeboden naar de Zoo in Antwerpen. Een stoet van auto’s met maar liefst 55 kinderen vertrekt op 7 september naar België. Het blijft feest, want na ‘Ik heb mijn wagen volgeladen’ in 1973, mogen in 1976 wederom alle kinderen van de buurt figurant zijn. ‘Circus’ was een wagen voor en door de jeugd. Wat is er voor een kind nu mooier dan in de optocht van het ‘grote’ corso te mogen mee
doen? Ze moesten er wel wat voor doen, want niemand zat op de wagen. Alle kinderen moesten heel de route lopen en écht figureren! Maar de zesde prijs én de figurantenprijs maakten veel goed. Eind jaren zeventig raakten onze kinderen op. De jeugd waaiert uit en de buurt ver grijst. De kinderfeesten trekken minder bezoekertjes. Halverwege de jaren tachtig is het aantal kinderen binnen de buurtgrenzen van Tiggelaar op één hand te tellen. Gelukkig realiseert het bestuur van Tiggelaar zich terdege dat de jeugd de toekomst is. We blijven ons inspannen om de kinderen erbij te betrekken, hoe weinig het er ook zijn. In 1984 is er nog wel iets bijzonders te vermelden. Tiggelaarders van het eerste uur, Kees en Mina Talboom, vieren dat jaar hun gouden huwelijksfeest. Nog één keer halen we alles uit de kast om van de gouden bruiloft een écht buurtgebeuren te maken. Compleet met enkele bruidjes en een fiets-oriëntatietocht voor de hele buurt vieren we wederom een mooi feest.
Voetbalwedstrijden, kinderfeesten, gouden bruiloften en ambiance. Willem van Kaam slaat de grote trom. Midden onder speelt Charles Luijten op zijn accordeon voor Johan Brosens, Hans Damen (gele trui) en Rudolf van Hassel. Rechtsonder Kees en Mina Talboom, met Priscilla Jaspers en Heidi van Hassel als bruidjes.
35
De Visueel Als je in Zundert naar de dokter of de fysiotherapeut gaat en je zit in de wachtkamer, dan ligt er altijd een stapel tijdschriften met daartussen een enorme stapel boekjes, vaak op a5-formaat. Dit zijn de clubbladen van de Zundertse verenigingen en dat zijn er nogal wat. Je kunt hele dagen doorbrengen met ze allemaal te lezen. Op een gegeven moment vraag je je misschien af of al die verengingen zijn opgericht om een clubblad uit te brengen. In ieder geval wordt er door talloze mensen collectief aan een stukje Zundertse geschiedenis gewerkt. Ook Tiggelaar doet daar aan mee. Begin jaren negentig kregen steeds meer buurtschappen een eigen buurtblad. Nadat de Tiggelaar uit haar dal was gekropen, was ook zij klaar voor een eigen buurtmagazine. In 1993 na het corso, net voor het buurtfeest in november, verscheen de eerste uitgave. Het blad kreeg de naam ‘Visueel’, vernoemd naar de wagen waarmee we tot dan toe de beste prijs hadden behaald, namelijk de tweede prijs in 1974. De harde kern van de bouwgroep van dat moment werkte er bijna voltallig aan mee, schrijftalent of geen schrijftalent. Iedereen wilde zijn steentje bijdragen. Maar drie keer per jaar een blad uitbrengen, betekent volhouden. Al snel vormde zich een kernredactie, later aangevuld met losse schrijvers die niet bij het allereerste begin betrokken waren. Nog voor de vierde uitgave verscheen, behaalden we voor het eerst in het bestaan van de buurt de eerste prijs en daar waren we uiteraard beretrots op. Voor de eerste keer kreeg de Visueel daarom een kleurencover.
Allerlei Zundertse corsoprominenten werd gevraagd om een reactie te geven op onze wagen en de uitslag. Het was een feestnummer en een ode aan Offerande. De kleuren cover werd nadien traditie bij elke eerste uitgave na het corso. Na een paar jaar vielen er steeds meer redactieleden van het eerste uur weg. Visueel werd het slachtoffer van de corsobrede activiteiten die diverse Tiggelarianen ontplooi den: het corsoblad Corsief werd opgericht en hier waren vijf Tiggelarianen bij betrok ken. Zij verlegden al gauw hun aandacht van Visueel naar Corsief. Niet lang daarna ging de Stichting Bloemencorso met commissies werken en ook hierin werden diverse Visueel-redactieleden actief. Daarnaast zorgde bestuursverjonging binnen Tiggelaar voor andere verantwoordelijkheden voor diverse redactieleden. Het viel, kortom, niet mee voor de Visueel. Op zulke momenten blijkt weer dat Tiggelaar een kleine buurt is. Er waren weinig men sen die de weggevallen plaatsen in konden nemen. Visueel werd teruggebracht tot een kleine kernredactie. Een aantal jaar zorgden Rachelle Delcroix en Rachel Bijl voor de inhoud. Voor de vormgeving zorgde jarenlang Erwin van Gils, nadien nam Kenneth Wagtmans dit over. Momenteel vormen Kenneth, Anne Goos en Heidi van Hassel de redactie. Heidi van Hassel zorgde jarenlang voor de vaste interviewrubriek van Visueel: ‘Tipje van de Sluier’. Zij ondervroeg vele buurtgenoten over het corso en de buurtschap en legde zo vooral heel veel verhalen uit de beginjaren vast. In vijftien jaar is Visueel een onmisbaar medium binnen de buurt geworden. Een blad waarbij we tijdens het lezen nagenieten van het corso, waarin buurtgenoten weer warm gemaakt worden voor een nieuw bouwseizoen en waar iedereen op de hoogte kan blij ven van het reilen en zeilen binnen de buurtschap.
Het tentje
36
Corsomaandag 1994. De tent was afgebroken, een groepje bouwers bleef achter op de bouwplaats naast de gymzaal. Ieder zon op plezier. Het bier hielp mee. Gedenkwaardig is de creatie van de iglo. Kartonnen dozen van de Groko, versierd met uitgedroogde erwten en schimmelplekken, werden in een halve boog geplaatst om uit de wind te zitten. De boog werd een cirkel met zeil erover. Koelkast, schemerlamp, pick-up en televisie kregen een plek. Later die middag verschenen Bertus en Jo Spitters voor de opening van het bouwsel met een dampende schaal met friet. Het werd een memorabele corsomaandag.
37
Flower & Power 1969 – 1978
In de jaren zeventig verandert er veel, in de maatschappij en in Tiggelaar. De oude garde wordt gewipt en de jongeren nemen het heft in handen. Tiggelaar laat van zich horen en maakt een gouden tijd door.
De jaren zeventig zijn voor Tiggelaar de jaren van de grote veranderingen. De roering die de grote steden een decennium daarvoor doormaakte, sijpelde jaren later door in het corsodorp. Tiggelaar is er het meest vatbaar voor, zo blijkt. In de volksmond krijgen we al snel het predikaat ‘linkse buurt’. We discussiëren over maatschappelijke onder werpen, vormen de kern van de pas opgerichte linkse politieke partij in Zundert, en halen de bezem door het bestuur. In 1975 neemt Tjeu van Mierlo in een origineel Maojasje zijn tweede corsotrofee in ontvangst uit handen van de notabelen, die gekleed zijn in keurig maatkostuum. Naast de maatschappelijke, culturele, en bestuurlijke veranderingen zorgden wij voor een ommekeer in de organisatie van het werk, het materiaalgebruik en de bouwtech niek. Maar wat buurten en corsobezoekers vooral zagen, was de vernieuwing die onze buurt in de vormgeving van het corso doorvoert. Het grondvlak van de wagen verdween. We reden voortaan met een tafereel. Begin jaren zeventig bestond ons bestuur nog uit vaders van gezinnen die midden jaren vijftig een huis hadden betrokken in nieuwbouwstraat de Manderslaan. Allemaal man nen die aan de wieg hebben gestaan van Tiggelaar. In de tussentijd was er een hele nieuwe generatie in de buurt opgegroeid die niet alleen met hart en ziel corso wilde bouwen, maar liefst ook een vinger in de pap wilde hebben. De nieuwe lichting ervoer 38
het zittende bestuur als een grote belemmering voor hun ambitie. Toen de onvrede onder jongeren uit stad en universiteit overwaaide naar Zundert, signaleerden we ook in Tiggelaar jongeren met een kritische houding: de mannen Broos, Delahaye, Valk, Van Mierlo en de Vreijsen. Het zittende bestuur deelde de lakens uit. Sommige jeugdigen pikten dit niet en voelden meer voor een bestuur van werkers. Zij omarmden het principe van arbeiderszelfbestuur. Het bestuur huurde tot en met 1968 timmerlui in voor de bouw van de wagen. Die timmerlui kregen daar een aardige uurvergoeding voor. De jeugd wilde het bouwen zelf regelen en uiteraard zonder daarvoor te betalen. “Zij eruit of wij eruit,” brieste een verongelijkte jongere. In de ogen van de jeugd speelde het bestuur vooral mooi weer. De jeugd vond dat de bestuurders enkel naar de tent kwamen om vrienden en kennissen te laten zien wat voor fraais er werd gebouwd bij Tiggelaar. Het was tijd voor verandering. Bij het buurt feest van 1978, bij Harrie van Nille in zaal Victoria op de elfde van de elfde, hing er wrevel in de lucht. Het bestuur had voor het zoveelste jaar ‘Trio over de Aa’ voor de feestmuziek ingehuurd. Dus bleef de Tiggelaarjeugd aan de bar zitten. Voor een dansje was ze niet in. Ook het verzoek van de voorzitter de dansvloer op te zoeken, bleek aan dovemansoren gericht. 39
Diezelfde avond was de Raad van Elf vóór in het café van Victoria het carnavalsjaar fees telijk aan het inluiden. En achter in de zaal wilde de jeugd van Tiggelaar niet van de bar kruk komen. Om ze daarvan af te krijgen, vroeg het bestuur van Tiggelaar aan de Raad van Elf met een enkele muzikant om naar de zaal te komen voor muziek en polonaise. Dat werkte bij de jongeren als de bekende rode lap op de stier: ze bleven nog vaster aan de bar gekluisterd dan daarvoor. Het bestuur was woedend en de Raad van Elf droop af. Wat de jongeren ook niet zinde, was de stap die bestuurslid Cor Hoekman zette. In tegenstelling tot de meeste andere bestuursleden was hij een gedreven corsobouwer. Hij had bij de jeugd dan ook veel krediet. Maar het wekte woede dat hij tegen betaling voor de bloemencommissie ging werken. Om de verroestte bestuurscultuur te doorbreken, staken een aantal jongeren uit de al genoemde families, Brosens, Delahaye, Valk, Van Mierlo en Vreijsen, de koppen bij elkaar en beraamden een strategie om de oude garde te wippen. Ze hadden al een brug genhoofd in het bestuur, want sinds een paar jaar was Johan Brosens bestuurslid. Vanaf 1978 zat Johan Brosens ook in het bestuur van het Oranjecomité. Vanaf eind jaren zeventig wordt de oude garde bestuursleden langzaamaan vervangen door jongeren. Rien Stuijts, Florens Vreijsen, Harry Kroeze, Johan van Trijp en Tjeu van Mierlo komen in het bestuur. Van de oude garde blijven voorzitter Wim Leeuw en penningmeester Theo Valk sr. echter stevig in het zadel zitten. Pas op de jaarvergade ring van 1982 vindt er een coup plaats. Het gist, er is gemor. Aanvankelijk zijn er geen jeugdige kandidaten, maar staande de vergadering wordt Corné Spitters naar voren geduwd om zich kandidaat te stellen. Hij krijgt door toedoen van de jongeren een grote meerderheid van stemmen, en komt in het bestuur in plaats van Theo Valk sr. In 1983 eindigt het voorzitterschap van Wim Leeuw. De nieuwe voorzitter is Jan van Erk, maar eigenlijk is die nooit echt voorzitter geweest. Die taak wordt min of meer van zelf opgenomen door Florens Vreijsen. Hij zou de langstzittende voorzitter ooit worden, maar hij is nooit officieel benoemd. Van lieverlee had de Tiggelaarjeugd zich een plek verworven aan het roer van de buurt, en met Johan Brosens ook aan dat van het corso. Tegenwoordig beginnen we al in mei met het bouwen van de wagen. In de jaren zeven
tig had de buurt er zes weken voor nodig – een intensieve tijd waarin we, als het moest, ook op zondag werkten. In de jaren zeventig bepaalde het bestuur het ontwerp voor de hoofdwagen, zonder inspraak van de jongeren. Soms was dat een grote verrassing voor de ontwerper, die niet in de gaten had dat hij ontwerper werd. Leo Brosens bijvoorbeeld. Hij had in 1972 aan een enkel bestuurslid, waarschijnlijk aan zijn vader, een foto laten zien van uitvin dingen van Leonardo da Vinci. Hij was helemaal niet van plan om ontwerper te wor den, maar het bestuur droeg hem bijna op om van die foto een corsowagen te maken. ‘Leonardo da Vinci’ werd de B-wagen van Tiggelaar in 1973 en haalde de vijftiende prijs. Het was de eerste en laatste keer dat Leo Brosens ontwierp. De hoofdwagen was de creatie van volwassenen, de bijwagen van de jeugd. In 1963 al bouwden we voor het eerst twee wagens. Van 1969 tot en met 1978 hebben we zonder onderbrekingen steeds een A- en een B-wagen gebouwd. Theo Valk jr. verzamelde jon gelui om zich heen en ontwierp een aantal keren de jeugdwagen, samen met de jeugd. Algehele leiding ontbrak de eerste jaren bij de bouw van de wagens. Iedereen vond het vanzelfsprekend dat Jan van Erk zich opwierp als voorman voor de hoofdwagen. Jan had samen met zijn vader een carrosseriebedrijf aan de Industrieweg, waar hij al een sturende rol had. Bovendien regelde hij vanuit het bedrijf het belangrijkste constructie materiaal. Dat maakte hem tot iets meer dan eerste onder de gelijken. Ook de ontwerper werd soms de kartrekker, zoals Kees Stuijts met ‘Ik hou van Holland’ (1970), Gon Delahaye met ‘Symmetrie’ (1971) en Theo Valk jr. met ‘De reus en de dwer gen’ (1972). De bouw van de jeugdwagen was steevast het resultaat van complete anar chie. Van Theo Valk jr. werd de regie verwacht tijdens de bouw. Voor wat betreft het vermaak in de tent lukte dat maximaal, maar wat betreft wagenbouw iets minder. Bij de bouw van ‘Nova Zembla’ (1978) was de ordeloosheid zo groot, dat anderen orde op zaken moesten stellen. In 1974, het jaar van ‘Visueel’, kwam er een tweemans leiding voor de hoofdwagen. ‘Visueel’ was zo’n exceptioneel en moeilijk uit te voeren ontwerp, dat Jac Brosens en Kees Stuijts als alleskunners bijna vanzelfsprekend de leiding van de bouw in han Pagina links: ‘Luilekkerland’ en daarnaast ‘De gevederde slan genkoning’, beide uit 1969. Hierboven onze productie van 1970: links ‘Underground’ en rechts ‘Ik hou van Holland’.
die eerste jaren. Er hing één prikkabel in de tent. Later vervingen we die door meer geavanceerde verlichting, die bestond uit een zestal schijnwerpers. Om de lampen te laten branden, gebruikten we de stopcontacten van de gymzaal, de Tuinbouwschool en de familie Brosens.
den namen. Er was ook geen concurrentie: zij bouwden de hoofdwagen vrijwel alleen. De jaren daarna bleef dat zo, maar eind jaren zeventig ging deze manier van bouwen knellen.
Het bloemenveld was aanvankelijk in handen van Cor Hoekman, maar toen deze de overstap naar de bloemencommissie maakte, nam Bertus Spitters de klus over. Hij wist hoe er ingekuild moest worden, en het regelen van alle bijbehorende werkzaamheden was bij hem in goede handen. Harry Eiting zorgde voor de logistiek van het bloemen veld. Hij maakte fysiek zoveel indruk, dat het sjouwwerk een vanzelfsprekende taak voor hem werd.
Bouwen was in die tijd voor mannen. Pas met corsozaterdag, als we de eerste bloemen op de wagen hamerden, kwamen de vrouwen de tent binnen. Al moet gezegd dat het verzorgen van koffie, thee en proviand, zoals het toen hoorde, een vrouwenklus was. De tent was helemaal van hout. Voor de staanders had de elektricien van de PNEM gezorgd, Basje Overbeeke. Later bracht hij ook hele en halve licht- en lantaarnpalen naar de bouwplaats. Die werden vooral voor het tentdak gebruikt. Het licht was schaars,
40
Vernieuwing was het kenmerk van de jaren zeventig. Dat gold zeker voor de constructie en de bouwmaterialen. Tot eind jaren zestig was alles vanzelfsprekend van hout. Met ribben en rachels, planken en schenkels, balken en buiglatten timmerde Tiggelaar aan
41
de weg. Als het enigszins mogelijk was, spijkerden we het karkas met zachtboard dicht. En uiteraard was al dat materiaal toevertrouwd aan de vaklui, de professionele timmer mannen. Ook in 1970 werd de hoofdwagen ‘Ik hou van Holland’, ontworpen door Kees Stuijts, voornamelijk van hout gebouwd. De bijwagen van 1970, ‘Underground’, bracht een ommekeer in het materiaalgebruik. Jan van Erk, die dagelijks carrosserieën fabriceerde, introduceerde het gebruik van ijzer. Het elektrisch lassen deed zijn intrede en hiermee een nieuwe functie: de lasser. Dat jaar rustten voor het eerst de grote vormen van draak en zon op een ijzeren con structie. Een enkele corsobouwer vroeg zich in gemoede af of dit het einde betekende van het echte corso bouwen. “Hoe motten we iedereen aant wark houen, as er niemer getiemerd mag worren?” klonk het uit de mond van een bestuurslid. Maar ijzer was niet het enige nieuwe materiaal aan ‘Underground’. Aan het ijzer maakten we een grote hoe veelheid tempex platen vast. Ontwerper Gon Delahaye waagde het zelfs om de raden van het tempex niet met bloemen te betikken. “Dat gaat punten kosten Gon,” werd hardop gefluisterd. Ondanks de kritische noten die buurtgenoten kraakten, scoorde ‘Underground’ negen plaatsen beter dan de wagen “van de Stuijts”.
het gebruik van andere materialen uit op een groot fiasco. Zo werd de incafiguur op ‘Symmetrie’ (1971) helemaal uit loodzware strovezelplaten opgetrokken. En in 1973 was de trein van Tiggelaar niet alleen volgeladen met kinderen, maar tevens met vezelplaten. Er zaten zoveel van die vezelplaten in de locomotief en de wagons, dat de duwers de trein niet in beweging kregen. De begeleiders, die dachten die middag flierefluitend naast de wagen te kunnen lopen, keerden na de prijsuitreiking met geknakte ruggen en pijnlijke knieën huiswaarts. In 1979 was het weer iets anders wat door bouwers, tikkers en duwers werd ver vloekt, in dit geval zestien natte en loodzware naaldbomen, die we twee weken voor het corso ergens uit een Zunderts bos hadden gesleept. Het werden de zui len van het tempelcomplex van ‘Forum’. Zelden zijn bouwers en duwers zó op de proef gesteld door zo’n gewichtige materiaalkeuze. Om maar niet te spreken over de ontwerper Johan van Trijp, want de zuilen werden veel te dun en deden geen recht aan de oorspronkelijk bedoelde vormgeving.
‘Underground’ ademde met zijn titel de nieuwe tijdgeest uit. Van Dale zegt over ‘Underground’: een groep mensen met een tegen de gevestigde orde en cultuur ingaande denk-, belevings- en cultuurwereld. In alle opzichten dus een wagen van de verandering. En Tiggelaar bleek er in meerdere opzichten een goede voedingsbodem voor. Laskar, laskap en laselektrode werden vaste attributen. Het laspistool verving de hamer. Lasfouten werden gesignaleerd. Kees Stuijts, Jac Brosens en Jan van Erk maak ten steeds grotere ijzeren vormen – de reus van ‘De reus en de dwergen’ die boven een kasteel uit torende, en het paard van Leonardo da Vinci. In de eerste jaren dat we lasten, was dat zichtbaar van invloed op de elektriciteitsvoorziening in de buurt. Niemand in de Manderslaan snapte waarom in de weken voor het corso de lampen in de huizen met tussenpozen knipperen. Pas jaren later is het oorzakelijk verband gelegd. Alternatieve materialen hoorden bij deze alternatieve jaren. Een opvallende innovatie werd het gebruik van papier-maché voor het bekleden van het betonijzer. In 1975 pas ten we dat voor het eerst in onze buurt toe, op de poppen van het marionettenspel, ont worpen door Pita Dubbelman. Het papier-maché was een groot succes; we gebruiken het tot op de dag van vandaag. Maar dat gold niet voor alle vernieuwingen. Soms liep
In 1971 beleefden we een goed jaar. ‘Symmetrie’ (foto boven) was een ontwerp van Gon Delahaye en behaalde de negende plaats, ter wijl Asterix (foto midden), ontworpen door Theo Valk jr., beslag legde op de zevende prijs. Een jaar later echter werd ‘Maskarade’ (foto onder) slechts zeventiende. De imposante reus van ‘De reus en de wer gen’ van Theo Valk jr. was goed voor de vierde prijs in 1971. 42
43
De trein van ‘Ik heb mijn wagen volgeladen’ was een ontwerp van Gon Delahaye en werd achtste in 1973. Hieronder ‘Leonardo da Vinci’ uit hetzelfde jaar, ontworpen door Leo Brosens. Deze werd vijftiende.
Soms kwamen nieuwe materialen niet verder dan de keuringstafel. Eind jaren zeventig kwamen architecten Theo Valk sr. (‘pa Valk’) en zijn zoon Albert op een zonnige zater dagmiddag de tent binnen met enkele metalen kokers gevuld met een wondermiddel. Ze repten over alle voordelen van purschuim; vormgeving zou voortaan kinderspel zijn. De experimenten die ze die middag uitvoerden, leverden één onweerlegbare vaststel ling op: het grote vullende vermogen van een klein dotje pur sprak tot eenieders ver beelding, maar het spul is totaal ongeschikt als corsomateriaal. In dit decennium belichaamt maar één corsowagen de grote verandering en innovatie van de buurt: ‘Visueel’. In 1974 breekt een jonge ontwerper door. Als knulletje heeft hij bij voorzitter Loek Luijcks al een Hollands tafereel in de brievenbus gestopt. Twaalf jaar later ontwerpt Tjeu van Mierlo ‘Visueel’. Tjeu wil alles anders. Tot dan bestaan corsowagens uit een grondvlak met een tafereel erop. Tjeu kiest er voor om enkel een tafereel te laten rijden. Het leidt tot een verras sende compositie en een nieuwe groepering van vormen. Hout maakt hoekig, maar Tjeu is gecharmeerd van vloeiend lijnenspel. Met betonijzer moet dat te maken zijn. En dat lukt – ‘Visueel’ blinkt uit in fraaie rondingen. 44
Alle basisschoolkinderen uit de buurt schap waren figurant op de wagen: ‘Ik heb mijn wagen volgeladen’. Het ontwerp van Gon Delahaye had helemaal niets met de Koningin te maken, maar het bestuur van de buurt verzon dat de kinderen met de trein op weg waren naar Koninginnedag. Daardoor kwam de wagen in aanmer king als Oranjewagen en toucheerde de 250 gulden premie die het Oranjecomité beschikbaar stelde voor de wagens die het koninklijk huis als onderwerp hadden. Van links naar rechts op de eerste foto: Hans Damen, Ludo van Nederkassel, Peter Stoffelen, Eric de Bruin, Alexis Kotte, John Priem, Richard van den Akker en Corné Spitters. Op de tweede foto zien we: Philip Snoeck, Michel Spitters, Patrick Antonissen, Annet Havelaar, Paul Nelemans, Marion in ’t Groen, Pieter de Labie en Annemiek van Hassel. Op de derde foto zien we: André van de Berg, Anky Oostvogels, Gerda Quirijnen, Carien Oostvogels, Sylvia de Bakker, Nicole van der Poll, José van den Berg, Anja van Trijp, Peter van Winkel, Birgit van Winkel. Van de persoon uiterst rechts weten we niet wie het was. Op de vierde foto zien we Christel Kroeze, Anne Kotte, Emmy Lochten, Anita Damen, Mary Damen, Freddy Nelemans, Ron van de Akker, Noël Egberts, Vincent van Geffen en Erik Cijfer. 45
Tjeu dringt erop aan voor de wagen één dragende balk te gebruiken. Dat gebeurt. Voor het eerst in het Zundertse corso. Enkele jaren eerder hebben de buurttechnici een twee tal draagbalken bij van Erk gelijmd met de beste lijm van spantenfabriek ‘De Klopper’. Een van die balken moet nu de constructie torsen. Uniek is ook de plaats die Jac Brosens en Kees Stuijts kiezen voor de stuurman: bovenop de achteras. Nooit vertoond. “Waar zit het stuur bij jullie eigenlijk?” was een veel gestelde vraag. De betonijzeren vormen bekleedden we bij ‘Visueel’ voornamelijk met schuimrubber, maar dat was eens maar nooit weer. Het tikken van de bloemen blijkt een crime op dat heen en weer springende materiaal. Op de eerste zondag in september van 1974 scoren de vissen van Tiggelaar de hoogste plek voor de buurt tot dan toe: de tweede prijs. In één klap komt Tiggelaar uit de kelder van het corso en hoort voortaan bij de geduchte buurten. Het jaar daarop behaalt Tjeu met ‘Symboliek’ een derde prijs. De verandering loont. Het bouwen van twee wagens was een aantrekkelijke financiële optie: de kosten van een wagen waren nog niet zo heel hoog (we hergebruikten heel veel materiaal) maar het leverde wel dubbel startgeld, dubbel prijzengeld en een dubbele portie recettegelden op. Verder hoefde je maar één keer drank te kopen voor je bouwers en de kleine extra kosten zoals extra zeilhuur (meestal gehuurd van Bingham te Rucphen) wogen daar gemakkelijk tegenop. De tweede wagen was de wagen voor de jeugd. Hij was kleiner en eenvoudiger om te maken en diende voornamelijk om de jeugd wat ervaring op te laten doen. Verder maakte de tweede wagen het mogelijk om een hoger kwantum bloemen te vragen voor de kleuren die nodig waren voor de hoofdwagen. Als we dan voor die grotere kwantums andere kleuren kregen, konden we die altijd nog straffeloos op de bijwagen slaan. Nou ja, straffeloos voor de hoofdwagen dan toch. Het behoeft geen betoog dat met deze stra tegie de bijwagen het risico liep op een bak confetti te gaan lijken. ‘Orgelland’ (1977) is er zo een, daar zaten 28 verschillende kleuren op.
46
in 1976 eindigde ‘Circus’ met de 6e plaats boven de hoofdwagen ‘Feeëriek’ (9e) terwijl in 1973 de bijwagen (‘Ik heb mijn wagen volgeladen’) met de 8e plaats eveneens boven de hoofdwagen ‘Leonardo da Vinci’ (15e) eindigde. En de bijwagen ‘Underground’ in 1970, die we al noemden, reed negen plekken hoger dan de hoofdwagen. Ook knap is de 6e plaats van ‘Suske en Wiske: De schone slaper’ in 1974, al eindigde die wel achter de schitterende hoofdwagen ‘Visueel’ die de tweede plaats behaalde. Tweede en zesde in één corso, dat is ons niet vaak nagedaan. Nou ja, Helpt Elkander reed ooit eerste en tweede in hetzelfde corso (1958), maar dat is Helpt Elkander. En Klein-Zundert reed ooit eerste en derde, en het jaar daarop tweede en derde. Maar dat is Klein-Zundert. Tiggelaar is van oudsher een kleine buurtschap. In de loop van de jaren zeventig ver trokken steeds meer jongeren uit de buurt om elders te gaan studeren of wonen, terwijl er geen nieuwe woningen of bewoners bij kwamen. Zo liep allengs de opkomst terug en werd het steeds moeilijker om twee wagens te bouwen. In 1977 kon ‘Orgelland’ nog afgebouwd worden omdat de hoofdwagen ‘Bambi’ nogal klein was uitgevallen en sneller klaar was dan voorzien. Een aantal bouwers van de hoofdwagen kon daardoor overstap pen naar de bijwagen. In 1978 was de hoofdwagen ‘Vogellijn’ veel groter van omvang en was die overstap niet meer mogelijk. De bijwagen van dat jaar was ‘Overwintering op Nova Zembla’ en die bestond uit twee schepen (een voor en een achter) waarvan de achterkant overliep in een draak. Op vrijdagavond voor corso moesten we het achterste schip en de achterste draak (een halve corsowagen dus) nog helemaal in het karton zet ten. Aan beide kanten van de wagen werd getikt: aan de voorkant met bloemen, aan de achterkant met karton. Hoewel het met een uiterste krachtinspanning allemaal nog net goed kwam, was vanaf dat moment duidelijk dat het bouwen van twee wagens niet meer mogelijk was met deze bouwgroep. In 1979 bouwden we dus nog maar één wagen: ‘Forum’. We wilden zowel de tim mermannen als de lassers aan de gang houden. Het lassen was immers nog slechts in opkomst. Er waren maar twee laskarren, en de rest van de mensen moest timmeren. Het ruiterbeeld voor op de wagen lasten we, de rest was timmerwerk, en de door de jury geprezen beelden in de nissen werden uit tempex gesneden door ontwerper Johan van Trijp.
Gezien bovenstaande was het niet raar dat de tweede wagen altijd in de onderste regio nen eindigde. Vermeldenswaard is toch wel 1965, toen Tiggelaar laatst en voorlaatst werd (met respectievelijk ‘Onsterfelijke melodieën’ en ‘Kunst door de eeuwen heen’). Andere zwakke broeders waren ‘Simeon de zuilenheilige’ (22e in 1964), ‘Ik hou van Holland’ (19e in 1970) en ‘Maskerade’ (17e in 1972). Verrassingen waren er echter ook:
Omdat dat achteraf toch te weinig laswerk met zich meebracht, ontwierp Tjeu van Mierlo in 1980 ‘Boerenbreugel’. Daarop stonden veel meer gelaste poppen en werd het timmerwerk wat meer naar de achtergrond gedrongen. De derde laskar deed toen ook zijn intrede.
De bouw van ‘Visueel’ in zes fases. Linksboven werkt ontwerper Tjeu van Mierlo aan de maquette. Onder het onderstel en de ene balk waarop Visueel is gebouwd, tegen het decor van de zogenaamde ‘nieuwe’ gymzaal. Rechts is te zien dat alle plastische, ronde vormen met karton werden bekleed.
In de jaren zeventig sloopten we de wagens gewoon op de bouwplaats. Er was nog lang geen sprake van een gecoördineerde afbraak op één terrein waar alle buurtschappen hun wagens naar toe brachten (dat kwam pas in de jaren negentig, ‘In Morpheus armen’ uit 1995 was de eerste wagen die niet op de bouwplaats is gesloopt). Vanzelfsprekend betekende dit dat elke buurtschap de corsowagen op het veilingterrein moest ophalen om die terug te brengen naar de bouwplaats. In het begin van de jaren zeventig deden 47
we dat al op de maandagavond rond twaalf uur ’s nachts, in tegenstelling tot de andere buurtschappen, die de wagen de volgende ochtend pas kwamen halen. Vanaf omstreeks 1973 mocht dat niet meer. We moesten ze voortaan op dinsdagochtend vroeg om zeven uur komen halen. Het terugbrengen van de wagens ging niet altijd even subtiel. Met name in de tijd dat we de wagens nog ’s nachts gingen halen, waren er veel mensen en auto’s op de weg. Als er een auto geparkeerd stond die de doorgang verhinderde, was het een sport om deze al stuiterend om te zetten. We kregen de auto aan het stuiteren door een groepje bouwers aan de voorkant en een ander groepje aan de achterkant te zetten, die om beurten de auto naar beneden duwden, waardoor de andere kant omhoog kwam. De groep aan de andere kant trok de auto nog een klein beetje verder omhoog en naar opzij. Deze techniek resulteerde op zeker moment in het slopen van de verkeerde wagen doordat de mensen ineens het voorfront van de auto los in hun handen hadden. Met wat plakband hebben we het gauw weer vastgemaakt. De toegang tot de bouwplaats bij de oude gymzaal werd gevormd door een dubbele poort met daarnaast een smal voetgangerspoortje. De poorten hingen aan drie stevige gemetselde kolommen. De kolommen van de dubbele poort stonden echter zo dicht bij elkaar dat de corsowagen er maar ternauwernood door kon. Bij het uitrijden namen we natuurlijk de grootste voorzichtigheid in acht. Bij het terugrijden was dat een heel stuk minder – totdat het er een keer zo ruw aan toe ging, dat we de linkerkolom hele maal omver reden en de rechterkolom voor de helft omviel. Voor zover bekend heeft de gemeente nooit een rekening voor de herstelkosten gestuurd. Omdat wij een arme buurtschap waren, was het van groot belang dat het slopen uiterst zorgvuldig geschiedde: alles wat maar hergebruikt kon worden, werd ook hergebruikt. Wij gaven het begrip ‘recyclen’ een nieuwe dimensie in het corso. We bewaarden álle balken, planken en tengels die langer waren dan een meter. Uiteraard moesten we ze eerst spijkervrij maken. Alsof dat nog niet zuinig genoeg was, sloegen we ook de spijkers weer recht, zodat we die ook konden hergebruiken. Het hout sorteerden we grofweg (tengels, planken, schenkels, balken, pallethout) en sloegen we op in de diverse oude (en lege) wc-hokjes onder het afdak van de aanbouw achter de oude gymzaal. De lan gere balken legden we daar bovenop.
Boven: een pagina uit ‘De vliegende klomp’ van Suske & Wiske met daarin onze wagen uit 1974. De middelste foto toont de figuranten van de Schone Slaper: Jerom (Johan Brosens), tante Sidonia (Jaap Hoekman), Lambik (Bart van Nederkassel), Suske (Rudolf van Hassel) en Wiske (Gerda Quirijnen). Onder ‘Symboliek’ (1975) in de Manderslaan tijdens de optocht. Rechtsboven: de figuranten van ‘Marionettenspel, spiegel van het leven’ uit 1975 zijn André van den Berg, Ron van den Akker, Birgit van Winkel en Freddy Nelemans. Rechts de achterkant van ‘Feeëriek’, onze wagen uit 1976. 48
Vanaf 1974 werden ook de ijzeren constructiebuizen ontdaan van uitsteeksels en opge slagen voor hergebruik. Voorzover we de tijdens de bouwperiode gehaalde pallets nog niet hadden gesloopt, deden we dat alsnog. Ook dat hout werd opgeslagen en bewaard. Hetzelfde gold voor het karton dat over was. Het volgende jaar was dat nooit meer strak en stijf, maar het was karton en er waren altijd wel hoeken waar je dat kon gebruiken. Wat dan bij Gods gratie wel weggegooid mocht worden verdween in een container. Niet een twaalf kuubs container zoals tegenwoordig, maar een gewone huis-, tuin- en keukencontainer van metaal en op wielen. Deze stalen bakken werden ter beschikking gesteld door de gemeente, die ze ook kwam legen. Alles wat er niet inpaste (denk aan het karton met bloemen, later het losgeknipte ijzer met papier-maché en bloemen, en tempex) stookten we voor het gemak gewoon op. Vooral het tempex gaf prachtige zwarte rook, hoewel het ook verschrikkelijk stonk. Het slopen van de wagens was op deze manier een zeer tijdrovend werk. Was de opkomst tijdens de bouw van de wagens meestal al niet groot, bij het slopen kwam er nog veel minder volk. Zeker na de eerste week liep de opkomst nog verder terug. De paar mensen die kwamen slopen spraken na enige tijd af om alleen op de zaterdagen te werken. Dat leidde er soms toe dat we in de sneeuw stonden af te breken voordat de laatste restanten weg waren. Tiggelaar werd in de jaren zeventig de buurt van het amusement. Met de betaalde tim mermannen was het bier de tent binnengekomen. De vaklui kregen, naast een uurtarief van twee gulden vijftig, ook een flesje bier in hun timmerpauze. Toon Hoekman, des tijds de eigenaar van Café d’n Ossekop, introduceerde de echte biercultuur. Eind jaren zeventig kwam hij met een bak Skol en een bak geuze de tent binnen. Een extra pintje gedurende de avond werd vaste prik. Met het ‘afdrinken van de wagen’ ontstond een nieuw ritueel en een enkele keer opgeklopte ergernis. Toen iedereen proostte op de bouwprestatie van ‘Forum’ was de jeugdige ontwerper Johan van Trijp nog knarsetan dend tempex aan het snijden. Toon Hoekman introduceerde naast een biercultuur ook een klantenbinder: de con sumptiebon. Welgeteld honderd bij de introductie. Die bonnen zorgden er voor dat de kroeg voor de bouwers een plek werd van verpozing en plezier. D’n Ossekop werd onze 49
stamkroeg. Op corsomaandag kwam je heel Tiggelaar ‘bij Tone’ tegen. Tot op de tafels. Een avond dreigde het hele houten caféplafond uit het beton te scheuren toen een aan tal jongeren, zoals Jaap Hoekman, Rien Stuijts en Tjeu van Mierlo, als slingerapen aan het roosterwerk hingen. De eigen catering kreeg gestalte. De familie Leeuw zorgde jarenlang voor de dagelijkse thee en koffie, tot eind jaren zeventig. Dina van Mierlo en Jo Spitters namen koffie, thee en ravitaillering over. Vooral op de corsozaterdagen bleven zij vele jaren actief. Ze maakten soep met eigenhandig gedraaide ballen en belegden broodjes. Met frisse tegenzin verorberden we de Grokomaaltijden. Het voormalige ‘Jemmeke’ (zoals de Groko als voormalige jamfabriek genoemd werd) investeerde met nasi en hachee in de band met de buurt. Ook Corrie Brosens balanceerde jarenlang een dienblad met koffie en thee door de eigen achtertuin naar de tent. En met iets er bij. Iedere keer speculaas. Behalve in de weekenden. Dan waren er ‘luxe koekskes’. Tijdens het tikken klonk de muziek van Jac Brosens in de tent. Speciaal hiervoor had hij de top tien muziek uit de vroege jaren zestig opgenomen. Hij zette een bandrecorder met spoelen als wagenwielen weg. Later kocht hij in Delft een stereotoren van twee keer twee Watt. Geweldige kwaliteit. Het leek wel of we bij de Marlo naar de muziek aan het luisteren waren. Als je het bovenstaande goed gelezen hebt, weet je dat bijzondere werkers meestal niet in het bestuur te vinden waren. Tot diep in de jaren zeventig vertoonden de bestuurs leden zich niet vaak in de tent. De twee meest memorabele werkers van deze tijd zijn zonder enige twijfel Kees Stuijts en Jac Brosens. Kees Stuijts heeft het nog als ont werper geprobeerd (in 1970 met ‘Ik hou van Holland’), maar na een overtuigende 19e prijs begreep hij dat daar niet zijn grootste talent lag. Dat lag in de bouwtechniek. De tandem Jac en Kees was onafscheidelijk. Dat begon er al mee dat zij het bouwen van de tent aanstuurden. Zij maakten uit welke tegels gelicht moesten worden om gaten te graven voor de houten staanders. Zij legden de mastworp tot in den treure uit. Zij klom men in de meest wankele ladders met de zwaarste balken tegen de lichtste staanders. Maar vooral: zij bepaalden van ieder ontwerp vooraf of het haalbaar was of niet. Je kon als ontwerper nog zo’n briljant idee hebben, nog zulke prachtige vormen bedacht hebben, als Jac en Kees het oordeel ‘niet maakbaar’ uitspraken, had je als ontwerper maar twee keuzes: je ontwerp intrekken (wat niemand deed) of aanpassen. Maar als het 50
Links de losse wagentjes van ‘Circus’ (1976) waren goed voor de zesde prijs. Rechtsboven ‘Bambi’ (1977), zonder ontwerper. Hij staat te boek met als ontwerper ‘ontwerpcommissie Tiggelaar’ en werd elfde. 51
ontwerp eenmaal was goedgekeurd, dan zorgden zij er ook voor dat het er kwam en dat het er precies zo kwam als beoogd. Zij maakten het chassis. Zij maakten de constructie waaraan alles werd bevestigd en opgehangen. Wie als buitenstaander naar hen keek, begreep niet waarom ze zo fanatiek bouwden. Ze praatten bijna niet met elkaar. Dat was ook niet nodig. Een enkele blik was voldoende om de ander perfect duidelijk te maken wat er moest gebeuren. Als je bij de koffiepauze een laskar hoorde brommen, kon je er gif op innemen dat het Jac en Kees waren. Voor hen was corsobouwen precies wat het is: het bouwen van een corsowagen. Als de rest stond te voetballen, of bier te drinken, of andere ongein aan het uithalen was, konden ze erg genieten van de malle fratsen maar ze bleven lachend aan de kant zonder er zelf aan mee te doen. Met het toenemen van de omvang van de wagens slaagden ze er wel in om meer werkzaamheden te delegeren, maar als team zijn ze nooit uit elkaar gegaan. De perfecte onderlinge samenwerking was ze daarvoor te dierbaar. Theo Valk jr. was in alles vrijwel hun tegenpool. Hij stuurde de bouw van de bijwagen aan. Zijn sterke punt was veel minder gelegen in de techniek, maar juist in het zorgen voor een ontspannen gezellig sfeertje waarbij niets of in ieder geval heel weinig te dol was. Theo heeft met ‘Asterix’ (1971, 7e), ‘De reus en de dwergen’ (1972, 4e) en ‘Suske en Wiske’ (1974, samen met Gon Delahaye, 6e) ook een aantal verdienstelijke wagens ontworpen. Tjeu van Mierlo was als ontwerper van ‘Visueel’ en ‘Symboliek’ in 1974 en
52
1975 verantwoordelijk voor de eerste glorieperiode van Tiggelaar. Het waren wagens zonder vierkant vloeroppervlak, maar met één groot tafereel en met spectaculair verbe terde, sierlijke en ronde vormen, mogelijk gemaakt door uitgebreid gebruik te maken van lassen. Totaal onopvallend was in 1977 de komst van een verlegen jongeman uit De Tuintjes, luisterend naar de naam Johan van Trijp. Niemand vermoedde op dat moment dat het corso nog veel van hem zou horen.
Hieronder ‘Orgelland’ (1977) en ‘Overwintering op Nova Zembla’ (1978), beide veertiende. ‘Orgelland’ is ontworpen door een ontwerpcommissie, ‘Nova Zembla’ is van Mike Delahaye. Rechts diverse details uit ‘Vogellijn’ (1978, vierde), ont worpen door Tjeu van Mierlo. De foto linksboven is een detail uit ‘Nova Zembla’ met figuranten Bernard van Erk, Patrick van Hasselt (‘de Felle’), Piet Boomaerts en Michel Spitters. En verder ‘Forum’, de tiende prijs in 1979 en het allereerste ontwerp van Johan van Trijp waar hij nooit meer aan herinnerd wil worden.
53
De rooie caddy’s, de geeltjes, de grijze, de groene – laskarren kennen we aan hun kleur. Prachtige apparaten zijn het, onze caddy’s. Mooi stukje vermogenselek tronica, lekker licht, met een handige draagband en een schakelaartje waarmee je naar believen kunt kiezen tussen ‘soft’ en ‘crisp’. Hoe had u uw lasje gewild, m’neer? Graag een tikkeltje crisp, James. Dat soft elektronisch gedoe is nodeloze nieuwlichterij voor mietjes. Echte laskarren hebben geen knopjes. Hooguit een grote zwengel die ofwel vast zit, ofwel lam is. Een laskar die de naam waardig is, is lompzwaar. Echte laskarren kun je tot in het Laarpark horen. Wij hebben er diverse, bij Tiggelaar, maar eentje staat eenzaam aan de top. Geen laskar ter wereld tipt aan de groene. Hij is geen laskar, hij is een individu. Ergens in zijn lange Tiggelaarhistorie is hem het leven ingeblazen, is er ziel ingekomen, is er geest geslopen in zijn ingewanden. De groene lééft. Vroeger, héél vroeger, is hij misschien ooit begonnen als anoniem massaproductieapparaat. Maar daar is niets van over. De groene heeft ontelbare verbouwingen achter de rug, honderden aanpassingen en reparaties, vele schilderbeurten – zijn kameleonachtige uiterlijk wijst op een historie aan kleuren, maar geen bouwer die hem zich anders herinnert dan groen. De reparaties die de groene lijdzaam onderging, waren doorgaans van dik hout zaagt men planken. Als ie te hard bromde (of niet hard genoeg), kreeg ie liefkozend een mep met een korteling. Kwam zijn lange snoer toch niet ver genoeg, volgde een vreed zame snuk. Dreigementen van Johan van Trijp om hem een enkele reis naar de bodem van de beek te bezorgen (die tempextijger weet het zachtzoemende neuriën van de groene niet op waarde te schatten) zijn nimmer waargemaakt.
54
En af en toe was er de Mauritsz met een schroevendraaier en legde hem open. Zelfs dát heeft hij overleefd, onze groene. En het is niet alleen het gehoorzintuig dat hij vredig snorrend streelt, ook zijn aroma is niet te versmaden. Liefst in een afgesloten snikhete tent, de dampen die opstijgen van de gloeiende elektrodes, het schroeiend rubber, en vooral de regen van vonken die ontstaat wanneer een vallende druppel gesmolten staal uiteenspat op een steigerbuis, juist boven een paar plakkende dames – geen laskar mikt beter dan de groene. Hij snort en bromt als nooit tevoren. Afhankelijk van zijn stemming is dat een zacht zoemend ‘brrrrrrr’ of een luid levenslustig ‘BWWWAAAAAAAAAHHHHHHHH’. Vijftig jaar Tiggelaarhistorie ligt besloten in deze verpersoonlijking van de wet ten van Maxwell op wielen. Hij is ouder dan alle bouwers, heeft meer gezien en meer meegemaakt. Vele eerste prijzen en nog veel meer grafbakken heeft ie mee overeind gehouden. Alle groten hebben met hem gewerkt, van Kees Stuijts en Jac Brosens tot Bennie Snijbrander. De constructieman is eerst gearriveerd als hij bij de groene wordt losgelaten. Gepositioneerd op de eerste steiger (waar je hem met drie man naartoe moet tillen) kan ie met z’n lekker lang snoer overal bij. Gezegend de lasser die de eer te beurt valt de toorts van de groene te mogen beroeren. Een doordeweekse dinsdagavond, derde steiger. Valencia d’rop. Een roestig, slecht afgebraamd kokerprofiel, liefst dik in de menie. Bikhamer in de aanslag, dikke elektrodes losjes in de kontzak, een gepimpte laskap. Gebrom op de achter grond, gespetter op de voorgrond, omhoog krullende slak. Lassen met de groene – en dan sterven.
55
De Middeleeuwen 1980 – 1988
De jaren tachtig waren voor ons niet makkelijk. Hoewel de prijzen het niet direct verklappen, ging het gedurende het decennium bergafwaarts met Tiggelaar. Het animo slonk steeds verder tot er bijna niets meer overbleef. Maar toch, dat beetje leven dat er eind jaren tachtig nog in zit, had nog net genoeg asem om niet helemaal de geest te geven. Het zou een voorbode zijn voor een glansrijk nieuw decennium...
In de jaren tachtig vermaakte de jeugd zich met de Commodore 64 en Rubik’s kubus sen. Buttons op je spijkerjasje waren een must, net als het hebben van een walkman. De muziek die werd gedraaid varieerde van Michael Jackson, Madonna en Prince tot Doe maar en Roberto Jacketti en de Scooters. En terwijl we in de bioscoop genoten van ET keken ze thuis naar Zeg eens Aaa, the A-team en de Muppetshow. Het Zundertse corso groeide nog steeds, hoewel niet qua bezoekersaantallen. Het waren de wagens die groter en groter werden, onder aanvoering van vooral Wernhout. Wij met ons klein buurtje moesten het opnemen tegen gigantische creaties als ‘De boom van Jesse’ (Helpt Elkander 1984) en ‘Het machtige leger van Syrië’ (Wernhout 1987). Onze successen in de jaren tachtig zoals ‘Boerenbrueghel’, ‘Blad voor de mond’ en ‘Een blik waardig’ staken maar schril af tegen deze dahliamonsters. In 1980 hebben we geïnvesteerd in tentmateriaal. Honderd houten palen met een totale lengte van 706 meter, tegen een prijs van 706 gulden, zo meldt het jaarverslag. Het was 56
onze grote wens om met eigen tent en eigen steigermateriaal te gaan werken. Helaas was ons financieel draagvlak onvoldoende om die investering te doen. Het grootste deel van de zeilen huurden we altijd nog bij Bingham en dat was een kostbare aangelegen heid. Zo kostbaar, dat de zeilen pas drie weken voor corso werden gebracht. Het is nu niet meer voorstelbaar, maar het betekende dat we tot ver in augustus gewoon in de bui tenlucht aan de wagen werkten! Het betekende ook dat de druk op de kleine bouwploeg in de laatste weken voor corso erg groot was. Qua prijs was 1980 een prima jaar. Met het ontwerp ‘Boerenbrueghel’ van Tjeu van Mierlo behaalden we een derde plaats. Het bijzondere aan de wagen waren de pop pen, die net een fractie groter dan mansgroot waren. Voorheen zouden we de poppen vast hebben vervangen door figuranten, maar dit keer besloten we ze echt te bou wen. Achteraf gezien waren we hiermee onze tijd vooruit, want de poppenwagens van Wernhout zouden in de jaren tachtig het aangezicht van het corso gaan bepalen. Onze poppenwagen ‘Boerenbrueghel’ bleek door die keuze echter wel een flinke kluif te zijn 57
voor de bouwploeg. Secretaris Bertus Spitters schrijft in het jaarverslag: “De bouw van de wagen met zijn vele figuren eiste toch veel inzet om op tijd klaar te komen. Er moes ten twee, meestal zelfs drie lasploegen aan te pas komen, om op tijd klaar te zijn.”
Gelukkig bleek de oogst in 1982 beter en kregen we onze veilingkaartjes weer als van ouds van het bestuur. Het ontwerp in dat jaar was van Tjeu en Franka samen: ‘Blad voor de mond’. Goed voor wederom een vierde plek. De resultaten waren, kortom, prima, hoewel de ambities bij Tjeu en enige fanatieke bouwers groter waren. We wilden zo graag een keer eerste worden. In deze jaren verzon Leo Brosens trouwens altijd de titels van de wagens. Er zat altijd wel een woordgrapje of Oudhollands gezegde in de titels verwerkt. We bouwden, in tegenstelling tot de jaren zeventig, steevast één wagen, maar dat besluit was niet makkelijk tot stand gekomen. Er waren verhitte discussies aan vooraf gegaan. Secretaris Johan van Trijp maakt in zijn jaarverslag van 1982 de vergelijking met 1974, toen we ‘Visueel’ en ‘Suske en Wiske’ bouwden: bij elkaar waren deze wagens 475 vier kante meter. ‘Blad voor de mond’ in 1982 was in z’n eentje 480 vierkante meter. Dus ja, we bouwden maar één wagen, en nee, dat was niet minder werk dan twee.
Het had niet veel gescheeld of ‘Boerenbrueghel’ had het corso niet gehaald. Er zat op de wagen een zoldertje boven de poort, waarop twee poppen zaten te minnekozen. De een of andere slimmerik had tijdens het plakken proppen papier in de pop gegooid. Die waren aanvankelijk vast kletsnat, maar na verloop van tijd natuurlijk kurkdroog geworden. Vlak voor het corso moest er boven nog iets hersteld worden waar laswerk aan te pas kwam, dus Jack Brosens en Kees Stuijts togen naar boven. Het laswerk zette echter de pop in de hens. Emmers water stonden er natuurlijk niet, en brandslangen waren al helemaal niet te vinden in de tent. Een aantal bouwers renden direct naar het huis van Bertus Spitters, tegenover de tent, om water te halen, terwijl het vuur al flink om zich heen greep.
In deze jaren begonnen we ook te testen wat je met papier-maché kon doen. Corné Spitters en Johan van Trijp waren de experts op dit gebied. Johan is tot op het belache lijke toe een dag bezig geweest met een ei om het in de vorm van een ei te krijgen. Harry Eiting was op zijn beurt weer een expert op het gebied van turboplakken, vooral in te zetten als duidelijk was dat we weer eens niet klaar kwamen met de wagen. Complete kranten er op, tegelijk met wat lijm ertussen, omwikkelen met plakband, en daarna nog een laagje natte kranten. En klaar was Harry. Dat droogde verrassend goed en ook de bloemen bleven er enigszins in hangen. Tegenwoordig is deze techniek een doorn in het oog van menig plakcoördinator, en wordt dan ook met uitsterven bedreigd.
De legende gaat dat Kees Stuijts het vuur eigenhandig en koelbloedig heeft uitgepist. Of dat waar is, zal wel voor altijd in raadselen gehuld blijven (zo gaat dat met legendes), maar feit is dat ‘Boerenbrueghel’ glansrijk heeft meegereden met het corso van 1980 en een zeer verdienstelijke derde prijs in de wacht sleepte. Met dank aan het libido van Kees Stuijts. In 1981 bouwden we ‘Op stelten’, een ontwerp van Tjeu, goed voor een zevende plaats. Met de prijs was niks mis, met de financiën van de buurt echter wel. In 1981 leed het
Hieronder ‘Boerenbrueghel’ (1980), goed voor de 3e prijs. Rechtsboven op deze pagina ‘Op stelten’ (1981), die 7e werd. Beide ontwerpen zijn van Tjeu van Mierlo. Op de rechterpagina ‘Blad voor de mond’ uit 1984, die hij samen met Franka van den Akker ontwierp. De wagenbegeleiders zijn Leo en Jac Brosens. dahliaveld flink schade, vanwege een nat voorjaar en het ontbreken van drainage. Dat betekende een grote financiële strop. We moesten dit jaar zelfs eigenhandig onze vei lingkaarten kopen, wat nog nooit eerder was voorgekomen. De maaltijd voor het buurt feest werd net als in de jaren zestig in eigen beheer verzorgd door mevrouw van Mierlo. Zo konden we het jaar toch feestelijk afsluiten. Omdat wij buiten onze schuld om getroffen waren door het natte weer op het slechte veld stelde Gustaaf Hoppenbrouwers voor om de buurten die hierdoor waren getrof fen, schadeloos te stellen. Gustaaf was penningmeester van het Oranjecomité en tevens voorzitter van de bloemencommissie. Het ging om ’t Stuk, Poteind en vooral om Tiggelaar. Het Algemeen Bestuur van het Oranjecomité besloot de maand daarop respectievelijk 1800, 2400 en 2600 gulden schadevergoeding te betalen. Met dit bedrag konden we echter nog steeds niet de begroting van het komende jaar rondkrijgen, zodat onze deelname aan het corso aan een zijden draadje hing. Middels een financiële onder bouwing lieten we de stichting weten dat we nog meer geld nodig hadden. Het gevolg was dat we nogmaals 1000 gulden ontvingen, waarmee het Oranjecomité het voorbe staan van onze buurt heeft gered. 58
59
In 1983 bouwden we ‘Nestelingen’, een nóg grotere wagen dan ‘Blad voor de mond’ en de grootste die tot dan toe uit de Tiggelaartent is gekomen: 540 vierkante meter. De hoop op een eerste prijs leefde heel sterk, en onze verwachtingen waren dan ook hoog gespannen. De tiende prijs die we van de jury kregen lag niet helemaal in de lijn van deze verwachtingen. De tiende prijs viel zó tegen, dat we het jaar daarna een beetje een protestwagen hebben gemaakt. Nou ja, ‘Tom en Jerry’ was gewoon iets heel anders dan we gewend waren. Tijdens de bouw begonnen we hem steeds leuker te vinden, vooral toen de kleurkeuze goed uit bleek te vallen. Het publiek waardeerde de wagen enorm, de jury iets minder. We werden veertiende. Een kindje aan de kant maakte een gevatte opmerking over onze wagen. “Die muis hoeft helemaal niet bang te zijn voor de kat. Hij kan helemaal niet worden opgezogen door de stofzuiger want de stekker zit niet in het stopcontact!” In 1985 beleefden we ons vijfentwintigjarig jubileum. Dat vierden we op 22 juni met een diner en een feest in de Roskam. Daarnaast kwam er een klein boekwerkje uit met anekdotes en een geschiedenis van ons zilveren buurtje. Voor wat betreft de wagen wil den we in 1985 revanche halen. Met ‘’n Blik waardig’ stortten we ons op siertikwerk, een métier dat voor ons onbekend was. Dat was dus best spannend. We maakten in de gymzaal projecties op grote lappen papier van allerlei reclameachtige afbeeldingen op de blikken. Daarmee was dit misschien wel de meest commerciële wagen die ooit is gebouwd, en dat door een buurtschap met linkse rakkers!
De enkel van Harry De ontwerpen van Tjeu van Mierlo waren altijd erg laag. Er moest zo min moge lijk ‘bodem’ aan de wagen zitten. Ontwerptechnisch was dat prachtig, maar voor de bouw, de constructie en de duwers natuurlijk erg onhandig. Nestelingen was zo’n ontwerp. Omdat er zo weinig bodem was, hadden de bou wers te langen leste maar besloten de duwbalken niet óp, maar ónder de onder stelbalken te bevestigen. Het gevolg laat zich raden. De wagen was de Turnstraat nog niet uit of ‘AAAHHH’ – een kreet van duwer Ron van den Akker, zijn voet was klem komen te zitten onder een duwbalk. Met de ziekenwagen is hij afge voerd, en de wagen vervolgde zijn weg met een duwer minder. Het tweede slachtoffer was Harry Kroeze. Bij de veiling klonk er een ‘krak’ en een kreet, en de enkel van Harry was gebroken. Ook hij werd afgevoerd richting ziekenhuis, en Nestelingen moest het met nog een duwer minder doen. De wagen was de eretribune voor de tweede doorkomst al gepasseerd en op de terugweg naar de veiling, toen hij plots stil kwam te staan en er een rauwe kreet klonk. De wagen moest een klein stukje achteruit om de enkel van Harry Eiting te bevrijden, maar kon toen gewoon z’n weg vervolgen. Harry’s enkel was niet gebroken –alleen het linkerachterwiel een stukje opgetild.
Links ‘Nestelingen’ uit 1983. We waren er dik tevreden over en hoop ten op de eerste prijs. De jury plakte er een nulletje achteraan. Dat viel tegen. De foto hierboven is ‘Tom en Jerry’ uit 1984 (14e) en rechts ‘’n Blik waardig’ uit 1985, goed voor de 6e prijs.
In 1985 bouwden we ook voor het eerst een stalen onderstel in plaats van eentje met houten balken. Dat ging echter niet helemaal lekker. Op de KMA hebben we uit laten rekenen wat voor balken we nodig hadden. Dat bleken IPE-balken van 42 centimeter te zijn, maar we hebben toch maar IPE 20 genomen. Het gevolg was dat het onderstel zo zwabberde dat de stuurman zeeziek werd. “Het was nog niet jofel ...”, aldus Kees Stuijts. Het jaar daarna ging het al beter, toen hebben we er ijzeren kokers onder gelast. Ons jubileumjaar was vermoedelijk ook het laatste jaar dat René Bastiaansen, die later voorzitter van de Stichting Bloemencorso zou worden, bij Tiggelaar de wagen duwde. De wagen was zo laag en René was ook toen al zo’n forse manskerel, dat we de wagen bij terugkomst op de veiling naar een putje moesten rijden, anders kon René er niet onder uit. ‘’n Blik waardig’ was een enorme opsteker na twee slechte jaren en nota bene in een jubileumjaar. Het ontwerp van Tjeu werd zesde, we waren weer terug in de top! Maar lang zou dat niet duren want of we het nou doorhadden of niet, maar het was stilaan achteruit aan het gaan met Tiggelaar. ‘Op de voet gevolgd’ (1986) was het eerste ont werp dat Franka van den Akker in haar eentje maakte. Het werd een moeizaam bouw jaar. Het jaarverslag zegt: “Er is dit jaar best gezellig gebouwd, al moeten we er bij vertellen dat er ook een paar weken een paar mensen zo ongeveer alleen aan de wagen bezig zijn geweest.” Helaas viel ook de prijs tegen: we werden één na laatste. De enorme teleurstelling die dat met zich meebracht kregen we er met alcohol echter wel onder, zodat we ons corso toch nog feestelijk hebben kunnen afsluiten. 60
61
In 1987 was Tjeu weer onze ontwerper; hij maakte ‘Bouquet’. Het was een wagen met een hoop prachtig siertikwerk. Omdat de gymzaal op het punt stond om afgebroken te worden, konden we de wanden mooi gebruiken om te projecteren. Het tekort aan mankracht was nog lang niet opgelost. De tent is voor het grootste deel door twee man gezet: Kees Stuijts en Leo Brosens. Ook qua constructie viel het nog niet mee: er moest een staaldraad dwars door de wagen worden gespannen om de zaak stevig genoeg te krijgen. In 1987 vond overigens ook het project Soestdijk plaats. Vanwege het gouden huwelijksfeest van Juliana en Bernhard zouden alle provincies zich presenteren. Noord-Brabant deed dat met onder andere een corsowagen. Mensen van Tiggelaar hebben hierbij geholpen. In ditzelfde jaar hebben we een activiteitencommissie opgericht die in samenspraak met het bestuur een aantal activiteiten zou gaan organiseren. Zo kwamen er bijvoor beeld een fietstocht, een buurtbarbecue en een werkersbowling, waarmee we hoopten meer mensen te mobiliseren voor de bouw van de wagen. In 1988 is het bijna afgelopen met Tiggelaar. In de loop van de jaren tachtig is de bouwploeg steeds kleiner geworden. Vaste bouwers vertrekken voor studie of werk uit Zundert, anderen hebben minder tijd omdat ze een gezin stichten. De Manderslaan en omstreken is een prima plek om te wonen. Het gevolg is dat de bewoners van het eerste uur er zomaar niet weg gaan, zodat de buurt vergrijst en weinig jongeren bijkomen voor de bouw van de wagen. In 1987 heeft dat tot gevolg dat de wagen bijna niet af komt.
Linksboven en boven ‘Bouquet’ (1987), ontworpen door Tjeu van Mierlo, daaronder ‘Op de voet gevolgd’ uit 1986, ontworpen door Franka van den Akker. Op de pagina rechts ‘Is er nog toekomst voor kabouters?’ met wagenbegeleider Michel Spitters. Met de hoge prijzen was het toen wel afgelopen, net zoals bijna met heel Tiggelaar. 62
Ook in 1988 was de bouwgroep erg klein. Aan het eind van het bouwseizoen wordt de bouwgroep aangevuld met wat jongeren van ’t Stokpèrdje en lijkt het goed te komen met de toekomst van de kabouters. Het bestuur besluit in september 1988 een enquête te houden onder alle Tiggelarianen. Hierin wordt aan de buurtbewoners gevraagd hoe zij denken over het voortbestaan van Tiggelaar. 86 formulieren worden teruggestuurd. Maar liefst 85% vult in dat Tiggelaar als corsobuurt zeker een wagen moet bouwen. ‘Gezamenlijk de schouders eronder, dan kan er veel’, was een van de reacties die het gevoel van saamhorigheid onderstreepte. Toch kwamen er ook kritische klanken uit de buurtschap, vooral over de grote werk druk en het ‘stressgedoe’. Ook het tekort aan bouwers van binnen de buurtschap en het gebrek aan jeugd werden als oorzaak van de malaise aangetipt. 9 december 1988 is een belangrijke datum in de geschiedenis van Tiggelaar. Op deze datum werden we door het bestuur opgeroepen om ons uit te spreken over de toekomst van de buurt. In de oproep stond letterlijk: Gaan we door, ja of nee? Met een kleine veertig Tiggelarianen hebben we de toekomst van Tiggelaar bepaald. Het is dat dal waar je doorheen moet voordat je bij het weidse uitzicht komt.
Exodus van ontwerptalent Opmerkelijk detail uit de enquête van 1988 is dat 15% van de Tiggelarianen aan geeft ontwerpersambities te hebben. Dat is altijd zo geweest. Vele Tiggelarianen hebben buiten Tiggelaar ontworpen: Tjeu van Mierlo, Franka van den Akker, Johan van Trijp, Marc van Beek, Ronald Rombouts, Tonnie van Beek, Marcel van de Sande, Erwin Braspenning, Jack Schepers en Werner Pellis ontwierpen in de loop der jaren voor een andere buurtschap dan Tiggelaar. 63
Een nieuw jaar... In 1992 loopt er nog maar een enkele Tiggelaar-coryfee rond met een echt Tiggelaarshirt. Om het saamhorig heidsgevoel tussen de jonge bouwgroep en de oude garde te benadrukken gaan er stemmen op voor een nieuw shirt. Deze shirts moesten kwalitatief goed zijn, zodat ze lasspetters en tientallen wasbeurten zouden overleven. Bij Rucanor kochten we vijftig mintgroene shirts voor 25 gulden per stuk. De tekst Tiggelaar heb ben we met behulp van een gesponsorde zeef, zelf op de T-shirts gezet. Binnen korte tijd waren alle exemplaren uitverkocht. In die tijd groeide onze bouwgroep met tientallen per jaar, deze mensen hadden natuurlijk nog geen shirt. Daarom kwam er in 1993 een nieuw shirt met de wervende tekst: ‘Tiggelaar komt u maar’. Bij veel exemplaren veranderde de dieprode kleur al snel in een soort oudroze, met uitzondering van het shirt van Stijn van der Poll. Zijn moeder had een methode gevonden om het shirt nog redelijk in originele kleur te houden.
1996 64
Jaren 70/80
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000 65
... een nieuw shirt De wasmachine draaide overuren in die tijd, want het liefst trok je naar de tent in een Tiggelaarshirt. Omdat twee T-shirts in de werkgarderobe wel erg weinig was, de bouwgroep dat jaar alweer was gegroeid en omdat het drukken van T-shirts zowel de buurtgenoten als de buurt iets opleverde, kon een vervolg niet uitblijven. Omdat er stemmen op gingen om de garderobe ieder jaar met een nieuw shirt uit te breiden, werd in 1994 het T-shirt in het thema van de wagen gedrukt. Daarmee zette Tiggelaar als eerste een traditie in die later zou lei den tot een levendige shirtruil op corsomaandag. Een bijzonder exemplaar of een eerste prijswinnaar levert status op bij de buurtgenoten. Vooral het exemplaar van ‘Leger’ was erg in trek. Om de verzameling compleet te houden worden door veel jongeren uit de bouwploeg ieder jaar twee shirts gekocht. Eén om te ruilen en één om het volgende jaar in de tent te kunnen dragen.
2005 66
2001
2002
2003
2004
2004
2005
2006
2007
2008
2009 67
De fenix herrijst uit zijn as 1989 – 1994
De jaren tachtig waren voor Tiggelaar een lange, gestage neergang tot er bijna niets overbleef van de buurt. Slechts een enkeling beseft dat de deur van de tent wagenwijd open moet voor jonge losgeslagen bouwers van buiten de buurt. Dit besef leidt binnen zes jaar tot een eerste prijs. Noem het gerust een wonder.
Na het corso van 1987 hing de toekomst van Tiggelaar aan een zijden draadje. Aan de prijzen van de afgelopen jaren kon je het niet eens aflezen (dat zal te maken hebben gehad met de ontwerpkwaliteiten van Tjeu van Mierlo), maar toch was het alarmfase rood in 1988: de bouwploeg was geslonken tot drie personen, en het enige relevante punt op de jaarvergadering van dat jaar was de toekomst van de buurt. Wij leken er hard naar op weg onszelf op te heffen. Maar vooral de oproep van opa Talboom heeft bij de aanwezigen veel indruk gemaakt: “Mannen, ge laot zo’n schwôn buurt toch niet zomaar kapot gaan. Ik zou het heel erg vinden als ’t nu zou stoppen”. We stemden uit eindelijk met 36 voor en 3 tegen. Opa Talboom inspireerde Johan van Trijp en enkele andere enthousiastelingen. En met inspiratie —het is algemeen bekend— kun je alles verrichten. Ook wonderen. Aan het begin van het bouwseizoen bleek dat er geen ontwerp was. Het kleine groepje bouwers dat nog over was, bedacht gezamenlijk een ontwerp: ‘Is er nog toekomst voor kabouters’. ‘Bouwerscollectief Tiggelaar’ stond vermeld in het programmaboekje. Het was een symbolische wagen: die kabouters, dat waren wij. Hippies, kabouters, provo’s, of hoe ze dan ook heten, was daar nog toekomst voor? Tevens zat er een idealistisch tintje aan het ontwerp, want het was een aanklacht tegen de milieuvervuiling. Al lagen de jaren zeventig al een decennium achter ons, Tiggelaar was nog steeds een buurt van wereldverbeteraars. Dat jaar, 1988, deed het verschijnsel ‘buitenbuurters’ zijn intrede bij Tiggelaar, en daar mee verbraken we de traditie. Om te overleven zetten we de deur wagenwijd open voor iedereen die maar wilde komen bouwen, of ze nou in de buurt woonachtig waren of 68
niet. Meestal waren ze dat niet, want de binnenbuurters van Tiggelaar waren in de jaren zestig in de toen nieuwe buurt komen wonen en waren dus inmiddels flink aan het ver grijzen. In het corso was dat tot dan toe not done geweest: je bouwt bij de buurt waar je woont, en anders bouw je niet. Buurtschappen waren altijd het fundament geweest waar het corso op dreef, in tegenstelling tot de vriendenclubs die bij veel andere corso’s en carnavalsoptochten de wagenbouw voor hun rekening nemen. Ondanks deze breuk met de traditie zijn in het corso altijd de buurtschappen het funda ment blijven vormen. Dat geeft meer continuïteit dan een vriendenclub. Maar aan het begrip buurtschap is in de loop van de tijd wel een nieuwe inhoud gegeven. De buurt schap is nog steeds geworteld in de geografische afbakening, maar de buurtleden zijn niet per se woonachtig binnen die afbakening. Dat klinkt enigszins krom, en dat is het misschien ook wel, maar in de praktijk combineert dit het beste van twee werelden: er is nog steeds de continuïteit, maar er is niet meer de beperking om het uitsluitend met inwoners van de buurt voor elkaar te krijgen. Je kunt er verschillend over denken, en zeker in de begintijd kon de Tiggelaarstrategie op gefronste wenkbrauwen rekenen in corso-Zundert, maar het heeft Tiggelaar gered van een wisse dood. Later is dezelfde strategie gemeengoed geworden in het corso, en heeft er voor gezorgd dat bijvoorbeeld een buurt als de Heikant in de jaren 2000 kon uitgroeien tot een florerende topbuurt. Johan van Trijp, Stijn van der Poll en Jack Schepers waren de aanjagers van het latere succes van Tiggelaar. Met name zij hebben de deur open gezet voor nieuwe mensen. 69
Johan en Stijn waren actief bij ’t Stokpèrdje. Zij ronselden daar menig ongebonden jon geling. Sommigen bouwden helemaal geen corso, anderen zaten wel bij een buurtschap maar konden daar hun draai niet vinden. Of ze zaten, zoals Erwin van Gils, bij een buurt (Veldstraat) die alleen ’s avonds bouwde, zodat Erwin in zijn overgangsjaar overdag bij Tiggelaar aan de slag kon terwijl hij ’s avonds naar Veldstraat ging. Bij Tiggelaar kon je altijd aan de slag, want we bouwden altijd. Nou ja, bouwen. We wáren er altijd. En iedereen mocht meedoen. Iedereen die de tent binnenkwam, kon altijd meteen aan het werk. De strategie werkte, er wás toekomst voor de kabouters. Het werd een 17e en voorlaatste plaats, maar dat deed er allemaal niet toe. Meedoen en overleven, dat was het enige streven.
Pastoorsdreef waar de kaboutergroep van Scouting Zundert zat, projecteerden Marcel van de Sanden en Annemiek van Hassel het stripfiguurachtige eettafereel dat als grote siertik op de wagen moest komen. Het was een monnikenwerk. Zaterdagnacht in het tikweekend, toen de wagen klaar was, voetbalden we op het don kere veld naast de tent. Het zou de allerlaatste keer zijn. In de jaren die volgden zou de wagen nooit meer zo vroeg klaar zijn. ‘Brabantse Koffietafel’ haalde de elfde prijs en we waren dik tevreden. De continuïteit was veiliggesteld. De feniks kroop stilaan uit zijn as.
Helemaal links ‘Brabantse koffietafel’ (1989) van Johan van Trijp en Marc van Beek. Links en onder ‘Herinneringen aan het Noorden’ (1990), een ontwerp van Franka van den Akker in het Van Goghjaar. Onder op deze pagina de actie ‘Michel kaal voor steigermateriaal’. De kapper is Harry Eiting.
Het corso pakte het Van Goghjaar 1990 groot aan om meer bekendheid te krijgen. Als pr-stunt werd op het Van Goghplein een groot dahliatableau gemaakt. Een zelfportret, een stukje tekst van Vincent van Gogh en het kerkje van Auvers werden op het twintig meter lange en zes meter hoge tableau in bloemen uitgewerkt. Op 30 juli, Vincents sterfdag, moest het tableau klaar zijn. Het was iets nieuws dat de buurtschappen samen werkten aan een promotieproject voor het corso. Er was dan ook wat koudwatervrees, de belangstelling van de buurten om mee te werken was aanvankelijk niet erg groot. Johan en Marc waren mede-initiatiefnemers van het project en mobiliseerden de bou wers van Tiggelaar om te komen tikken. Het tableau werd een groot succes en kreeg veel aandacht in de pers. De landelijk televisie besloot later die maand, overigens om andere redenen, het corso van 1990 live op tv te brengen.
1988 was ook het debuut van het ontwerpersduo Johan van Trijp en Marc van Beek (verder in het boek, en in het corso, aangeduid als Johan en Marc). De pas 22-jarige Marc ontwierp al vijf jaar, voor De Berk en Laarheide. Johan had in 1979 voor Tiggelaar ‘Forum’ ontworpen. Hij was toen 20. Die ervaring was uitgelopen in zo’n desillusie dat zijn grote ontwerptalent tien jaar lang in de kiem was blijven zitten. Johan en Marc ontmoetten elkaar in 1986, toen ze bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het corso intensief hadden samengewerkt aan de jubileumtentoonstelling ‘In den Gouden Dahlia’. Johan en Marc bleken op dezelfde manier tegen het corso aan te kijken, en een samenwerking was geboren. In 1988 maakten ze hun eerste gezamenlijke ontwerp ‘Procedamus in Pace’, dat uiteindelijk door De Berk werd gekozen nadat het eerder door Klein-Zundert was afgewezen wegens niet haalbaar. ‘De processie’ was indruk wekkend en eindigde op de zevende plaats. In 1989 zouden ze weer voor De Berk gaan ontwerpen. Tiggelaar had dat jaar geen passend ontwerp. De vrijdag van het weekend dat het bestuur van Tiggelaar een ontwerp zou gaan kiezen, belde Johan naar Marc met de vraag of ze toch ook niet iets voor Tiggelaar konden betekenen. Diezelfde dag nog gingen ze naar de bibliotheek en hun oog viel op een boek met als titel ‘Brabantse Koffietafel’. Dat zou de wagen van dat jaar worden, en nog veel belangrijker: de samen werking van Johan en Marc voor Tiggelaar was een feit. ‘Brabantse koffietafel’ was niet groot, maar prettig om te bouwen voor de nog kleine bouwploeg en anders dan alle andere wagens in dat corso. In het hok aan de
Jack Schepers had toen al de neiging om piemels te tekenen op werkelijk alles waarop maar enigszins te tekenen viel. Johan had een groot talent om binnen korte tijd die pie mel om te toveren tot een grappig konijn of iets dergelijks, in ieder geval tot een beestje met een wat neutralere uitstraling voor onze jongste bouwers. Maar de piemelproductie van Jack was dusdanig groot dat het zelfs voor Johan ondoenlijk bleek om hem bij te houden. Deze wedstrijd duurt voort tot op de dag van vandaag, en de vooruitzichten voor Johan zijn niet best, want Jack heeft versterking gekregen van zijn zoon Jurre.
Alhoewel de buurtschap sterk was gegroeid, bleef de financiële positie zwak. Om het broodnodige steigermateriaal aan te kunnen schaffen, stelde Michel Spitters voor dat zijn hoofd kaalgeschoren mocht worden als er duizend gulden opgehaald zou worden onder de bouwers. Onder het motto ‘Michel kaal voor steigermateriaal’ kwam het beno digde bedrag snel bij elkaar. Harry Eiting scheerde met veel plezier de volle bos haar van Michels hoofd.
1990 ‘Herinneringen aan het noorden’
‘Herinneringen aan het noorden’ werd negende. We klommen weer een stapje omhoog. Meer in het oog sprong het resultaat van Johan en Marc bij De Berk: hun ontwerp ‘De oogst’ werd eerste, hun allereerste eerste prijs! Wie toen had gezegd dat ze dat vier jaar later bij Tiggelaar ook zou lukken, was voor gek versleten.
In het Van Goghjaar terug in de top tien 1990 was een Van Goghjaar: het was dit jaar honderd jaar geleden dat de Zundertse schilder was overleden. Stichting Bloemencorso Zundert benaderde daarom de buurt schappen met de vraag om een Van Goghontwerp te bouwen. Twaalf buurtschappen besloten hieraan gehoor te geven, waaronder Tiggelaar. Voor het eerst in jaren konden we kiezen uit twee ontwerpen: ‘Herinneringen aan het noorden’ van Franka van den Akker en ‘Van Gogh’s dwaaltocht’ van Johan en Marc. Het bestuur besloot om Franka de kans te gunnen. Het ontwerp van Johan en Marc was erg bewerkelijk en zij hadden ook al een ontwerp bij De Berk. Overigens zou ‘Van Gogh’s dwaaltocht’ later alsnog gebouwd worden, ook in een Van Goghjaar: in 2003 werd het opgepakt door Jeroen van Dongen en Frankie de Bakker en gebouwd door Laarheide. Tijdens de bouw van ‘Herinneringen aan het noorden’ konden we volop experimente ren. Er zaten veel verschillende vormen in waaraan beginnende buigers zich konden wagen. De bouwploeg groeide langzaam. Steeds meer vrienden van vrienden van bui tenbuurters kwamen Tiggelaar versterken. De jeugd kreeg volledig de vrije hand, en die anarchistische sfeer beviel velen wel. Johan van Trijp deed verwoede pogingen om de jeugd op te voeden, maar dat lukte maar ten dele.
70
71
1991 ‘Bloemenkinderen’ De jonge hippies van Tiggelaar hebben de grootste lol Omdat we nu eenmaal de reputatie hadden een buurt van hippies te zijn, kozen we dit jaar een toepasselijk ontwerp: ‘Bloemenkinderen’ van Johan van Trijp en Marc van Beek. Het ontwerp was gemaakt naar de capaciteiten van de buurtschap: niet al te groot en zonder lastige vormgeving. De jonge bouwploeg kon lekker z’n gang gaan en had de grootste lol. Nadat afgelopen jaar Michels haar was omgezet in steigermateriaal, was het dit keer de beurt aan zijn broer Lauran. Ook hij ging kaal voor steigermateriaal en ook deze keer bracht dat weer duizend gulden in het laatje. De eerste zondag van september en de laatste zaterdag van augustus vielen dit jaar in hetzelfde weekend, en omdat er dan een aantal corso’s tegelijk rijden die normaal een week na elkaar zitten, is de vraag naar bloemen dan veel groter. Deze jaren zijn altijd al lastige bloemenjaren, maar dit jaar gooide ook het weer roet in het eten. De slechte dahliaopbrengst zorgde voor een bloementekort, een enórm tekort. Vele corsobouwers werden opgetrommeld om her en der in het land te gaan plukken, en niet alleen dah lia’s, maar ook begonia’s. Wij konden het zo organiseren dat we de wagen konden vullen met louter dahlia’s, in plaats van begonia’s. Het nadeel was wel dat we totaal verkeerde kleuren in de tent hadden staan. Dahlia’s waar niemand van ons ooit van gehoord had: Autumn ferry, Light ferry, Steenrood – bloemen die we daarna nooit meer terug hebben gezien in de tent. Gelukkig maar, want ze waren afschuwelijk lelijk. Dit jaar trok het vijftigste corso (zes jaar na het vieren van vijftig jaar corso in 1986, de zes ontbrekende jaren zijn de oorlogsjaren 1939 tot en met 1944). Vanwege dit jubileum werd de stoet voorafgegaan door een jubileumoptocht met wagens uit het verleden, gebouwd door de ‘buitenbuurten’, buurtschappen uit het buitengebied zoals De Lent en Wernhoutsburg/Ter Eijck die geen corsowagen meer bouwden maar waar de corsogeest nog steeds rondwaarde.
Bouwen tussen twee gymzalen De Turnstraat heet niet voor niets de Turnstraat. Jarenlang hebben in deze straat twee gymzalen gestaan. Tegen een van die zalen heeft enkele tientallen jaren lang de tent van Tiggelaar gestaan, tot in 1994 de buurtschap moest wijken. Er zouden huizen gebouwd worden op de plek van de huidige bouwplaats. In 1993 werd de nieuwe gymzaal al gesloopt. ‘Nieuw’ is hier een relatief begrip – de oude gymzaal was simpelweg nóg ouder. De buurtschap maakte daar dank baar gebruik van. We hebben er nog van alles uit weten te slepen: stapels balken, een hoop staal, prima materiaal voor de wagen. In de oude gymzaal, die ook op de nominatie stond om te worden gesloopt, wer den grote tableaus op de muren geprojecteerd om ze uit te tekenen en er werden spullen opgeslagen; special effects voor op de wagen vonden daar een veilige plek. In 1994 stond alleen de noordwand van de oude gymzaal nog overeind. Deze was bij de sloop gespaard omdat onze tent er altijd gedeeltelijk tegenaan leunde. Een jaar later was Tiggelaar verhuisd naar de huidige plek achter het Laarpark en was de gymzaal totaal verdwenen.
Door de lelijke kleuren kwam de wagen er niet uit zoals bedoeld, en een twaalfde prijs viel ons ten deel. Een stapje terug. Toch was de stemming goed: de bouwgroep was weer gegroeid en de bouwers kregen het vormen steeds beter onder de knie. Er tekende zich weer een generatieconflict af. Jac Brosens en Kees Stuijts waren al lange tijd ver antwoordelijk voor de constructie van de wagen en hun wil was wet: als zij zeiden dat het niet kon, dan ging het niet door. De jonge bouwgroep wilde echter graag groter bouwen en niet zo voorzichtig meer zijn. Langzaam maar zeker werd het heft hun uit handen genomen, en werd Stijn van der Poll de constructieman van Tiggelaar. Als stu dent werktuigbouwkunde aan de TU Eindhoven had hij daarvoor in ieder geval de theo retische achtergrond. Op het gebied van ontwerpers bleek dat we goud in handen hadden. Johan en Marc haalden met het ontwerp voor De Berk, ‘Uit de keuken van Willem de Zwijger’, voor de tweede maal op rij de eerste prijs binnen. Dat beloofde veel goeds voor Tiggelaar in de komende jaren.
1992 ‘De begrafenis van de jager’ Een hoop lol in het bouwseizoen, maar ook een hoop ambitie
Tijdens de optocht klonk het liedje ‘Give peace a chance’ van de Plastic Ono Band vanaf onze wagen ‘Bloemenkinderen’. Waren we hippies, of niet? Het was de bedoeling dat we bij de eerste doorkomst langs de eretribune op de Markt ballonnen zouden loslaten uit de nok van de wagen. Dit liep helemaal verkeerd; de ballonnen verlieten de wagen al ter hoogte van de Jan Bruijns. De overlevering biedt een keur aan verhalen hierover, maar het wordt tijd dat Miranda Eiting en Heidi van Hassel van alle blaam worden gezuiverd. Heidi en Miranda hadden goed zicht op de Markt en wilden de ballonnen nog niet los laten, maar er waren mensen die twijfelden aan hun inschattingsvermogen. Zodoende kwam Stijn van der Poll (al dan niet in opdracht van derden) naar boven gesneld en liet de ballonnen los — veel te vroeg.
Meer volume, meer vormgeving, meer oppervlakte: alles aan de wagen van 1992 was meer dan de jaren ervoor. In het tikweekend zou blijken dat het een stapje te ver was. Johan en Marc hadden enkele jaren een grote wagen ontworpen voor De Berk en een kleine voor Tiggelaar. Dit jaar werd het een grote wagen voor De Berk en flinke wagen voor Tiggelaar. ‘De begrafenis van de Jager’ was geïnspireerd op een fabel van Paul Biegel, waarin de dieren van het bos de jager naar zijn laatste rustplaats begeleiden. Johan had bedacht dat er niet alleen dahlia’s op de wagen moesten komen. Er zat nogal wat detailwerk op, allerlei kleine beestjes en dergelijke, en die moesten worden bedekt met besjes en andere natuurlijke materialen. Hiervoor werd een specialeffects-team in het leven geroepen dat bestond uit Tonnie van Beek en Marcel van de Sanden. Tijdens de bouw bleek dat het helemaal niet een flinke wagen was, maar gewoon een grote. Vooral de vele bladeren overal bleken er heel veel te zijn, zoveel dat het plak werk aan de onderkant van de wagen niet goed is afgekomen. Veel bladeren waren niet geplakt met de noodzakelijke zeven lagen kranten, maar met een heleboel plakband en als het meezat één laagje wit dat in het laatste weekend nog niet helemaal droog was. Aan het begin van de zaterdagnacht in het tikweekend zagen we al dat het werk niet af zou komen. Terwijl Johan aan de ene kant van de wagen beestjes aan het maken was en nog allerlei dingen toevoegde, was aan de andere kant van de wagen voorzitter Florens Vreijsen met enige andere bestuursleden met de betonschaar aan het werk. Vooral tak ken en bladeren leveren een enorm groot oppervlak aan tikwerk op, veel groter dan je op het oog inschat, zo leerden we dat jaar. Elke knip van de betonschaar scheelde zo weer een vierkante meter tikwerk. Om het allemaal wat makkelijker te maken waren de bloemen die via de bloemencom missie waren geleverd, zo nat dat ze op kartonnen platen in de gymzaal te drogen wer den gelegd. Het leek wel één groot dahliatapijt.
72
Op de linkerpagina ‘Bloemenkinderen’ (1991, 12e prijs). Hierboven detail werk uit ‘De begrafenis van de jager’ (1992, 7e) en Marcel van de Sanden en Tonnie van Beek als specialeffectsteam aan het werk in de oude gymzaal. Op de onderste foto is Johan van Trijp aan het werk aan de maquette. 73
Hierboven ‘De begrafenis van de jager’ (1992) in de Manderslaan. Op de rechterpagina ‘Sluierdans’ waarmee we doorbraken naar de top drie. Ondanks het wegknippen van stukken van de wagen stond er toch een heel behoor lijk eindresultaat. Voor de ambitieuze Stijn van der Poll was het duidelijk niet goed genoeg. “Godver, weer niet!” siste hij tussen zijn tanden door bij het uitrijden van ‘De begrafenis van de jager’, na een doorwaakte tiknacht. Het corso werd dat jaar gewonnen door Helpt Elkander met ‘Torso Contrapposto’, de meest controversiële wagen ooit. Het corso was flink in beweging. De Berk werd tweede met het ontwerp ‘De rattenvanger en Hamelen’ van Johan en Marc. Onze wagen viel alles mee, vond ook de jury. We mochten de zevende prijs in ontvangst nemen. Weer een stap vooruit, dat smaakte naar meer.
1993 ‘Sluierdans’ De top vijf in en daar voorlopig niet meer uit Tijdens de jaarvergadering in februari 1993 lag er een flink aantal ontwerpen op tafel. Tiggelaar was in de groei, en bleek niet alleen uit het aantal bouwers, ook uit de ambi ties. Diverse mensen hadden een ontwerp gemaakt: Annemiek van Hassel en MarieLouise Kerstens hadden een ontwerp gemaakt over Sjakie en de Chocoladefabriek, naar een verhaal van Roald Dahl. Het was als een grap begonnen, maar het was wel degelijk een serieus ontwerp. Annemiek beweert dat het anno 2010 nog steeds goed ontwerp 74
zou zijn. Frits Sprenkels en Ronald Rombouts, twee exponenten van de buitenbuur ters die Tiggelaar in de afgelopen jaren had aangetrokken, maakten met René van den Broek (van buiten Tiggelaar) het ontwerp ‘Genesis’. Een jaar later zou Achtmaal dit kiezen en zouden zij daarmee veertiende eindigen in het corso van 1995. Roy Hoogaerts leverde een ontwerp in over de grote brand in Londen en Johan en Marc kwamen met ‘Sluierdans’. Het laatste ontwerp werd gekozen. Johan en Marc hadden bij De Berk de afgelopen drie jaar twee eerste prijzen en een tweede prijs weggezet. En Tiggelaar was een voorzichtige weg naar boven ingeslagen. Na een teleurstellende twaalfde prijs en een goede zevende prijs wilden we meer. De jonge bouwgroep bruiste van ambitie en blaakte van zelfvertrouwen. ‘Sluierdans’ vroeg veel van de buurtschap. Een grote mensfiguur vormde in zijn geheel de hele wagen. Op verscheidende plaatsen op zijn lichaam bevonden zich kleinere mens figuren: danseressen die met een sluier hun verleidelijke dans opvoerden. De wagen was één en al anatomie. Om die goed te krijgen, was het essentieel dat de maquette zo natuurgetrouw mogelijk was. Bij ‘Sluierdans’ bleek dat de mensfiguur op een schaal van 1 op 10 ongeveer 1 meter 70 groot was. Daarom kozen Johan en Marc ervoor om Stijn van der Poll als model te gebruiken. Hij moest in de goede houding gaan zitten en werd van top tot teen ingegipst. De afgietsels werden gebruikt voor de maquette. 75
den. De constructie vormden we van twee tegen elkaar gelaste dikke betonijzers (rond tien of rond twaalf) en de ophanging deden we zoveel als mogelijk met supersterk vis draad. In een speciaalzaak voor vissers in Breda beweerden we dat we haaien gingen vangen, en of ze daar iets voor hadden. Dat hadden ze. Het was visdraad, maar dan een paar millimeter dik. De trekkracht hebben we uitgetest met grote emmers gevuld met water. Het bleek sterk genoeg en vrijwel onzichtbaar. Ook op andere fronten ging het goed met de buurt. De jonge bouwgroep kreeg elk jaar nieuwe aanwas. De jonge bouwers, schoolgaand of studerend, hadden de hele zomerva kantie tijd. De tent was in augustus hele dagen bezet, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat (en meestal ook ’s nachts). De nadruk lag evenveel op de bouw van de wagen als op de nevenactiviteiten. Het sfeerhok maakte zijn debuut: de plek waar we na tienen ons pilsje dronken en onze discussies hielden. Het eerste jaar was het nog een zithoek in de tent die met karton was afgezet, maar in de jaren die daarop volgden werden de hok ken groter en vooral steeds drukker aangekleed. De oude tuinstoelen die de tent waren binnengesleept, waren een dankbaar object om gepimpt te worden. De hobby van dat jaar was om er een uit betonijzer gelaste fleshouder aan te maken, waar je je fles bier in kwijt kon.
‘Sluierdans’ had prachtige, verfijnde details met veel blaadjesplakwerk. Hiernaast krijgt Jack Schepers een taart in zijn gezicht gegooid door Heidi van Hassel. Heidi mocht dat doen als we bij de eerste drie zouden rijden. We eindigden derde in 1993.
Stijn verzetten bergen werk in deze periode. Uiteindelijk heeft hij zelf al het vormwerk van de grote mensfiguur voor zijn rekening genomen, zodat hij in feite zichzelf heeft gebouwd. Ook op constructiegebied legde hij een grote ambitie aan de dag. De mens figuur (die we ‘Abdoel’ hadden gedoopt omdat dat Oosters klonk) droeg een van de danseressen in zijn uitgestrekte hand. Dat was een behoorlijk gewicht, dat er in het vroegere Tiggelaar vast toe geleid zou hebben dat er een buis onder de hand had geze ten om de danseres te dragen. Maar dat was buiten de waard gerekend: Stijn zorgde voor een bijzonder degelijke vakwerkconstructie in de arm, zodat de danseres makkelijk gedragen kon worden en de ondersteunende constructiebuis niet nodig was. Het vormwerk van de danseressen werd voor een belangrijk gedeelte door Tonnie van Beek gedaan. Hij maakt de basisvormen, waarna tempexwonder Johan van Trijp zorgde voor de afwerking met schuim, tempex, plakband, spijkers en wat al niet meer. Het meest bijzondere staaltje was de danseres voor op de wagen: haar standbeen was een dikke constructiebuis die zelfs van een kilometer afstand nog niet op een been leek. Met een hoop tempexgezwoeg en vier kilometer plakband toverde Johan die kaarsrechte, dikke buis om in een elegant danseressenbeen. Het werd, net als de andere armen, benen en overige detailvormen, geheel met blaadjes beplakt. Dat gaf ‘Sluierdans’ een bijzonder verfijnde uitstraling. De sluiers van sluierdans vormden een probleem op zich dat zodanig lastig was dat het tot het eind van het bouwseizoen bleef liggen. Niemand durfde eraan te beginnen. De sluiers moesten licht, ijl en frivool zijn, terwijl het gevaar levensgroot was dat ze, betikt met dahlia’s en voorzien van een dragende constructie, lomp, log en zwaar zouden wor 76
Het dahliaoppervlak van ‘Sluierdans’ was een stuk lager dan dat van ‘De begrafenis van de jager’. Het tikweekend verliep dan ook vlotjes, tot zondagochtend. Terwijl iedereen dacht dat de wagen klaar was, bleek het dat er nog tientallen rousjes aan de kussens op
Labiel Heidi van Hassel had een pop die ze, toen ze een jaar of zeventien was, mee naar de tent nam. Het sfeerhok moest gezelliger worden en met allerlei prul laria worden ingericht. Haar pop zou daar prima passen. Al gauw werd de pop geadopteerd door de bouwploeg en met name door Martijn van Hees. Hij had in het sfeerhok zijn eigen stoel, en laste daar een zitje aan speci aal voor de Labiel – want de pop had inmiddels ook een naam gekregen. Labiel kreeg een heldenstatus binnen de bouwploeg. Dag en nacht zat hij in de tent. Op corsomaandag 1994 werd hij verkleed als druïde in het feestge druis meegedragen. Hij kwam op de omslag van de Visueel, waarin Tonnie van Beek ook een strip aan hem wijdde. Labiel was de mascotte van Tiggelaar en ook het jaar daarop kreeg hij een plekje in de tent. Maar zo plotseling als hij gekomen was, zo verdween hij ook. In de zomer van 1995 was hij ineens weg. Misschien heeft iemand hem mee naar huis genomen? Misschien heeft iemand hem weg gegooid? We weten het niet. Niemand heeft ooit meer iets van hem vernomen.
de wagen bevestigd moesten worden. Het was al tegen negenen toen de wagen klaar was om naar de veiling te rijden. Voorzichtig hoopten we op een goede klassering, de zevende plaats van het vorige jaar moest toch geëvenaard kunnen worden. Maar eigenlijk wilden we meer, en eigen lijk wisten we ook wel dat dat erin zat. Tiggelaar was niet meer het buurtje dat alleen meedeed om het meedoen. Sommige bouwers durfden te dromen van de top vijf. Jack Schepers had een weddenschap afgesloten: als Tiggelaar bij de top drie zou eindigen, mocht Heidi van Hassel een door hemzelf gebakken taart in zijn gezicht gooien. Toen Tiggelaar de Markt passeerde was er nog veel mogelijk. We reden achtste in de stoet. De eerste tot en met de vierde prijs waren er nog niet uit, maar ook tiende of twaalfde kon nog. De derde prijs ontvingen we met luid gejuich. Het was een prachtige bevestiging van waar we mee bezig waren: de weg naar de top. Op de veiling gooide Heidi de taart, die Jack met een grote glimlach op zijn gezicht opving. Ondanks de derde prijs cultiveerden we ons underdog-gevoel: “We kunnen helemaal niets, maar we rijden wel derde,” was de kreet van dat corsoweekend. Of was het dat wel? De komende jaren zou ons underdog-gevoel plaatsmaken voor een groot zelfvertrouwen, op het arrogante af. Of eroverheen, zouden sommigen zeggen. Maar vooralsnog waren we voor Zundert dat kleine buurtje met veel jeugd, die met veel enthousiasme een hoge prijs binnenhaalden. We konden rekenen op veel sympathie. Nog wel.
1994 ‘Offerande’ We mogen voor het eerst stoppen op de Markt In februari 1994 werden er twee ontwerpen bij de jaarvergadering gepresenteerd. ‘Vuurwolf’ van Roy Hoogaerts en ‘Offerande’ van Johan en Marc. ‘Offerande’ werd met overmacht gekozen, maar niet iedereen was even enthousiast over het ontwerp. “Het is plomp, onoverzichtelijk, saai. Waarschijnlijk hebben ze tien betere ontwerpen op de schap liggen,” waren de woorden van penningmeester Leo Brosens. Maar toen enkele maanden later de maquette klaar was, stelde hij zijn mening flink bij: “Als ge ’m zo op de weg zet, dan rijde eerst.” Eerste, dat magische woord zong heel voorzichtig, heel stiekem rond binnen de buurt schap. Nog nooit in onze hele historie waren we eerste geweest. We geloofden in ‘Offerande’ en durfden, na het succes van vorig jaar, voorzichtig te dromen over het over treffen van de tweede prijs voor ‘Visueel’ in 1974, de best geklasseerde Tiggelaarwagen tot dan toe. Daar moest wel nog flink wat werk voor verzet worden. Johan had de jonge bouwgroep in de voorgaande jaren opgeleid tot een ambitieuze, naar perfectionisme neigende groep. Goed was niet goed genoeg. Het voordeel was nog steeds dat we zeeën van tijd hadden. Iedereen had vakantie. Hele dagen zaten we in de tent. De zeven poppen werden door verschillende buigers gevormd, vaak in combinatie met een vaste lasser. Er was het duo Marcel van de Sanden en Joeke van Kempen, en het 77
Het jaar van ‘Offerande’, 1994, was het jaar van de emoties. Het goeie gevoel bij het uitrijden, direct daarna op de veiling de wanhoop toen Isaak los bleek te staan en een spoedoperatie moest ondergaan. De trekstang dwars door zijn lijf deed ons fysiek pijn. Stijn van der Poll zit er helemaal doorheen op de zondagochtend. Op de foto onder, slechts een paar uur later, beleven we uitzinnige vreugde bij het horen van de eerste prijs.
gelijke. Johan vond dat achterop de wagen er nog iets ontbrak. Nog geen twee weken voor corso werd besloten om een geit toe te voegen. Deze werd een week voor corso door Franka en Tjeu gemaakt. En vervolgens door Johan met tempex, spijkers, plakband, krammen en wat al niet meer, geperfectioneerd. Op corsozondag hadden veel buurtgenoten hoge verwachtingen en positief gespan nen reden we de wagen de Turnstraat uit. Bij het opdraaien van de Manderslaan pakte het achterwiel een stoeprand mee en hoorden enkele duwers achterin iets knakken. Onderweg naar de veiling leek er nog weinig aan de hand te zijn, maar bij het oprijden van het veilingterrein bleek dat er iets goed mis was: de achterste pop, die we Isaak hadden gedoopt, danste flink op en neer, met een uitslag van wel een meter. De duwers, die tot dan toe niets in de gaten hadden, kropen onder de wagen uit en kregen meteen te horen dat we zo niet konden meerijden. Het positieve gevoel sloeg om in angst en paniek.
duo Erwin van Gils en Martijn van Hees. ‘Offerande’ was heel veel stof. De gewaden van de druïden waren plooien, plooien en nog eens plooien. Vorig jaar hadden we voor het eerst plooien in stof gemaakt, in de broek van sjeik Abdoel van ‘Sluierdans’. Met dahlia’s gaf dat een prachtig effect. Dit jaar was het een en al plooi, zodat we zelfs een prefab systeem verzonnen. We knipten een grote berg korte stukjes betonijzer, maakten daar boogjes van door ze tegen een steigerbuis te buigen en sjouwden die in een emmer de wagen op. De boogjes vormden de basisvorm van de plooi, die we afmaakten door er vijf strengen betonijzer langs te lassen. Dat kostte kilometers betonijzer en bakken elektrodes, en leverde een perfect resultaat. Halverwege augustus gingen weer anderen de poppen corrigeren. Johan was de over tuiging toegedaan dat het vooraanzicht van de wagen álles is. De voorste twee poppen zijn gebouwd, half afgebroken en opnieuw gebouwd, tot ze precies de goede houding en uitstraling hadden. We hadden een open discussie over het afzagen van het voorste deel van het onderstel, zodat het water voor aan de wagen vrij zou komen te hangen. In de jaren tachtig zouden we dat, als armlastig buurtje, nooit gedaan hebben. De keuze die we dit jaar maakten, was typerend voor de beleving van de huidige bouwgroep en brak met het verleden: al het mogelijke doen voor een zo goed mogelijke wagen. Het voorste deel van het onder stel ging er dus af. De discussie of er wel of geen geit op de wagen moest was een soort 78
De piepjonge bouwgroep sloeg bijna volledig lam en met z’n dertigen zaten we in een hoek van de veiling bij de wagen te huilen. Hoe moest dit in godsnaam? Jurylid Fritz Schremmer liet zich ontvallen dat het wel héél jammer zou zijn als deze wagen niet kon meerijden. Een opsteker die het verdriet bij sommigen alleen maar groter maakte. Dat de onderlinge verbondenheid bij het corso groot is, bleek op deze septemberochtend weer. De daadkracht die bij de jonge bouwploeg van Tiggelaar totaal verdwenen was,
kwam van De Berk en Poteind. Bouwers van De Berk klommen met wat buizen die ze kregen van Poteind tegen de wagen op en ramden een buis dwars door het lijf van de achterste pop. Aan de binnenkant van de pop klommen ze omhoog en las ten de buis vast. Op deze manier werd de achterste pop geborgd en konden we veilig meedoen aan het corso. Ondanks deze redding zagen velen het niet meer zo zitten. De trekstang was zichtbaar en zou ons veel punten gaan kosten. Dachten we. Voor de duwers was tijdens de stoet de spanning over de prijs totaal verdwenen. We waren alleen maar bezig om de wagen bij elk hobbeltje tegen te houden. Ook al omdat het communicatiesysteem (met kleine, krakende luidsprekertjes in de pop pen) niet goed werkte, kwam het regelmatig voor dat de helft hard aan het duwen was terwijl de andere helft hard aan het afremmen was. Pas tegen de tijd dat we de wagen op de Meirseweg omhoog aan het duwen waren richting de Bredaseweg en de Markt, begon de spanning over de prijs de over hand te nemen. Sinds het voorgaande jaar werd de stoetvolgorde bepaald door loting en had de plek in de stoet dus niets meer te maken met de klassering van het jaar ervoor. ‘Offerande’ reed ver vooraan in de stoet, we waren de derde wagen die de Markt passeerde. De 17e en de 15e prijs waren er uit, alles was nog mogelijk. Omroepster Lia Konings leidde de wagen op de voor haar typerende manier in. Ze refereerde aan het warme weer van die zomer, aan de jonge bouwploeg en ze eindige haar verhaal met de vol gende woorden: “Dan gaan we nu kijken of de offe rande van Tiggelaar de goden van het corso gunstig gestemd heeft. En dat heeft het, dames en heren, zonder meer. Want ... buurtschap Tiggelaar heeft gewonnen.” Een orgie van emoties barstte los. De groep bouwers die vijf uur daarvoor had staan hui len van verdriet, huilde nu van geluk. De oudere generatie was blij dat na 34 jaar eindelijk de hoogte prijs was behaald. Het springen voor de wagen op de markt ging er zo ruw en heftig aan toe dat de dienstdoende agenten er tussen kwamen: zij dach ten dat er gevochten werd. Maar wij waren niet aan het vechten. Wij waren onszelf aan het vieren. Tiggelaar had de top bereikt. 79
Isaak Ik heb Isaak langzaam zien groeien, maar echt groot is ie nooit geworden. Hij bleef de kleinste van de zeven en moest nota bene achteraan staan. Volgens mij zat het ’em niet lek ker, want toen ie eenmaal een gezicht had, heb ik hem een paar keer in zijn baard horen mompelen. “Wat zeuren jullie nou over compositie,” bromde hij, “achteraan staan als je de kleinste bent, djú!” We vertelden hem dan dat hij een van de mooisten was, maar hij was niet tevreden. Ja, Isaak was een lastige. En het werd er niet beter op toen een week voordat ze naar buiten mochten, alle aandacht op Abraham was gericht. Abraham zat helemaal vooraan, gehurkt, en hij was het belangrijkst. Zijn plooien werden geschikt, zijn kap netjes gehangen, zijn baard gekamd (al viel dat niet mee want het was een stugge, oude baard) en zijn wenkbrauwen geknipt. Want híj moest het doen, hém zagen de mensen het eerst. Abraham was niet lastig, en al is er een pot of twee van zijn schaal gevallen, hij is toch maar mooi twee maanden lang op zijn hurken blijven zitten. Isaak is jaloers geworden. Ik had al gezien dat hij kwaad keek, maar dat hoorde er een beetje bij, vond ik, dus ik maakte me niet zo druk. Pas toen ze naar buiten mochten, was ie het echt beu. Voor het eerst zag hij daglicht, maar verder niks want Nebukadnezar stond voor hem met zijn brede schouders. Hij stootte zijn buurman, Panoramix, aan, die moeite had om zijn geit in bedwang te houden, en fluis terde “Hé! Daglicht! M’n toorts kan nu wel uit.” Panoramix kon de grap maar matig waarderen. Isaak wendde zich af, hij wilde kijken, hij wilde leven en keek langs de schouder van Nebukadnezar heen. “Isaak, in Godsnaam, blijf staan!” schreeuwde ik, maar hij luisterde niet en bleef wild om zich heen kijken. “Isaak, alsjeblieft, nog twee dagen!” maar niets hielp. Pas op de veiling kwam hij weer wat tot rust, maar iedereen vreesde het ergste want hij moest nog zo’n eind. Ik ging naar hem toe, keek naar zijn plooien, naar zijn mooie oude handen, zijn kleren, naar zijn levende gezicht met zijn mooie baard. “Isaak, ze gaan je vastbinden,” snikte ik, “ze gaan je pijn doen.” Maar hij gaf geen kik toen ze een buis dwars door zijn lichaam ramden. “Ik wil weg,” bromde hij. Ik was ten einde raad. “Kijk om je heen Isaak, KIJK ver 80
domme! Al die mensen die je zo goed kent, die je kleed gemaakt heb ben, je handen, je voeten, je gezicht, je alles. Al die mensen die maan den bij je zijn geweest. Zie je ze? Zie je ze staan?” Voor het eerst keek hij niet kwaad, zijn ogen speurden rond, vertwijfeld, verbaasd. Even schudde hij zijn hoofd en hij keek me vragend aan. “Waarom huilen ze?” vroeg ie. “Om jou, Isaak, om jou! Je mag niet weg, je doet iedereen verdriet. Kijk nu toch!” “Maar waarom mag ik niet weg?” vroeg hij, de onschuld zelve. “Verdomme, snap jij nou niks?” schreeuwde ik. “Omdat je erbij hoort, wrattekop, omdat het er zes zijn en geen vijf, omdat het de compositie is, omdat je je toorts vast moet houden, om dat je moet schitteren in schoonheid, omdat je Offerande bent. DAAROM!” Ik had het niet meer en verborg m’n gezicht in zijn plooien. Maar hij knikte en fluisterde “Goed, ik snap het niet maar ik beloof dat ik blijf. Als het dan zo gevoelig ligt...” Verrukt keek ik omhoog en zag aan zijn ogen dat hij het meende. “Ja,” mompelde ik nog, “zo gevoelig ligt het.” en meer kon ik niet zeggen. Isaak blijft. Hij blijft! Mijn God! En hij bleef! Toen we weer op weg waren stond hij weer te wiebelen, maar hij verzette geen stap. “Zeg,” zei hij na een tijdje, “kun je eens uitleggen waar dit allemaal goed voor is?” Hij had me klem. “Ik geloof niet dat ik dat kan,” zei ik, “het is iets met sfeer, en sfeer kun je niet uitleggen, dat moet je voelen.” Hij bromde wat, schudde even zijn hoofd en scheen toch wat gewaar te worden. “We zijn aan het offeren, geloof ik, en al die mensen staan erop te kijken.” Zo wijs was ie dus niet, dat ie dat nu pas doorhad. “Ja,” zei ik, “zoiets is het. Voel je het?” “Ik voel spanning,” zei hij, “onder me, een enorme spanning.”
schreeuwde ik door het dolle heen, “daar, in die kop van hem, en van die andere, met dat lange haar, daar ben je geboren!” “Mooi is het,” fluisterde hij ontdaan, en voor het eerst zag ik dat zijn ogen blonken. Pas maandag sprak ik hem weer. Ik was moe, moe van het bouwen, moe van het feesten. Maar Isaak, en Abraham, en Panoramix, en de rest, ze leefden! Ze straalden! “Schitteren in schoonheid,” fluis terde ik bij mezelf, maar Isaak hoorde het en glom van trots. “Je bent mooi,” zei ik verliefd, “je bent zó mooi!” “Ja ja,” zei hij, “maar dat offeren zit me niet lekker.” Hij had er blijk baar over nagedacht. “Maak je niet druk,” zei ik, “je hebt nog een dag en morgen breken we je af.” “Maar ik wil niet dood,” fluisterde hij opgewonden., “Ik wil leven!” “Abdoel leeft toch ook nog?” zei ik. “En hij wordt alleen maar mooier.” “Abdoel?” vroeg hij. “Die ken ik niet.” “Kan kloppen, Abdoel is de sjeik van Sluierdans, die zat vorig jaar op die balken waar jij nu op staat. Hij is er al een jaar af, maar hij is zo levend als een pasgeboren kalf in de lente.” “En dat geldt ook voor ons?” vroeg Isaak. “Dat geldt voor jullie nog veel sterker. Je zult als stalend middel punt aanwezig zijn bij het buurtfeest, bij het vaandelfeest, en er zal nog jaren over jullie gesproken worden. Nog tien. Wat zeg ik? Nog honderd!”
Ambiorex
Nebukadnezar
Hij scheen niet tevreden. “Wij kunnen niet eens binnen bij Jaap,” protesteerde hij. “Niet fysiek, lummel!” lachte ik. “Maar hoe kunnen we dan verder leven, als jullie ons afbreken?” “Duizend foto’s, Isaak. Duizend foto’s en de bestendigheid van de herinnering.”
“Klopt, dat zijn de duwers, we naderen de Markt en dan weten we het.” De stem van Lia Konings klonk toen ze met zijn zessen (Isaak stond mooi stil) statig naar de Markt schreden. “Hé,” fluisterde Isaak, want hij voelde iets van de plechtigheid van het moment, “hoor je wat ze zegt? Wij zíjn niet aan het offeren, wij wórden geofferd!” Maar voordat ik kon antwoorden schoten er elf onder de rokken van de zes vandaan, dertig stormden de tribune af en er barstte een gejuich los dat tot in Valkenswaard te horen moet zijn geweest. “Dus hier is het goed voor!” zei hij, “en Jezus Christus, nu staan ze wéér te huilen!” Hij keek stiekem naar voren. “Daar, en daar, en daar, ik ken ze allemaal, zij hebben me gebouwd! En daar, die dikke, waarom gaat die de lucht in?” “Die heeft je bedácht, sukkel!”
Balthasar
Panoramix
‘Isaak’ is een verhaal over de emoties van een eerste prijs die bijna was omgevallen. Het verscheen in de eerste Visueel na het corso van 1994, en is geschreven door Paul Bastiaansen.
Abraham
81
De gouden spijker
Alle gouden spijkers 1982 Jack Brosens 1983 Tjeu van Mierlo
Over een pracht van een traditie
1984 Bertus Spitters 1985 Harry Eiting 1986 Lydia en Rob Bink 1987 Leo Brosens 1988 Michel Spitters 1989 Kees Stuijts 1990 Florens Vreijsen 1991
Johan van Trijp
1992 Miranda Eiting 1993 Stijn van der Poll 1994 De veldploeg 1995 Riet van Hassel Initiatiefnemer Rien Stuijts en de gouden spijker. Een van de hoogtepunten tijdens het jaarlijkse buurtfeest, op de eerste zaterdag in november, is de uitreiking van ‘de gouden spijker’, een kleinood dat binnen Tiggelaar een grote status heeft. Elk jaar reikt de winnaar van het jaar daarvoor de spijker uit aan iemand die zich bijzonder voor de buurt heeft ingezet. De traditie heeft inmiddels geleerd dat de winnaar zich niet één jaar, maar meerdere jaren sterk heeft moet inzetten voor de buurtschap. De gouden spijker is een initiatief van Rien Stuijts. “Ik was van mening dat harde werkers in het zonnetje gezet moesten worden,” zegt hij anno 2009 daarover. “Eerlijk gezegd was het uit een flauwekulletje ontstaan. Ik dacht dat het na een paar jaar zou verwateren.” Niets is minder waar. De gouden spijker wordt nog steeds elk jaar uitgereikt en de spijker wordt door velen gezien als een bijzondere waardering voor bewezen diensten. Bij de allereerste uitreiking gaf Rien mee dat de koperen spijker nooit aan een familielid uitgereikt mag worden. “Ik had hem graag aan ons Kees gegeven,” vertelde hij, “maar zo kon ik die eer aan iemand anders overlaten.” Uiteindelijk zou Kees in 1989 de spijker van Michel Spitters overhandigd krijgen. 82
De spijker die Rini uitreikte was een koperen spijker en zo werd hij dan ook genoemd. De winnaar van 1985, Harry Eiting, vond een gouden spijker meer op zijn plaats. Hij liet de spijker vergulden en reikte zodoende een jaar later niet de koperen maar de gouden spijker uit. In 1993, het jaar dat Stijn van der Poll de gouden spijker van Miranda Eiting kreeg overhandigd, had het bestuur een hele serie gouden spijkers op een standaardje gemaakt om zo de hele buurt te bedanken voor de inzet. Tenslotte hadden we toch samen de derde prijs behaald en wie weet zouden we nooit meer zo’n hoge prijs halen, was de gedachte. Franka van den Akker calligrafeerde de eerste jaren de oorkonde. Een ambacht dat vooral onderwijzeressen goed beheersen. Paul Bastiaansen was de laatste wiens naam op de oorspronkelijke oorkonde paste. Een nieuwe oorkonde was nodig om plaats te bieden aan de winnaars van de toekomst. In een winkeltje in Amsterdam vond hij het juiste perkamentpapier. Zijn vriendin Heidy kalligrafeerde met sierlijke letters de namen. Anno 2009 is de buurt toe aan een derde oorkonde, want ook de tweede is al bijna vol.
1996 Martijn van Hees 1997 Jack Schepers 1998 Paul Bastiaansen 1999 Erwin van Gils 2000 Annemiek van Hassel 2001 Arno Brosens 2002 Peter van Aert 2003 Jim Mertens 2004 Familie Goos 2005 Frank Bastiaansen 2006 Erwin Braspenning 2007 Johan van Hassel 2008 Stan Hendrikx 2009 Lianne Bastiaansen 83
De Gouden Eeuw 1995 – 2006
‘Offerande’ was de kroon op het werk. De bouwgroep was op sterkte, de sfeer was fantastisch en het resultaat was top. De periode na ‘Offerande’ begon met een verhuizing – na 35 jaar verruilden we onze geliefde Turnstraat voor een plek achter het Laarpark. We verhuisden zo onze gouden eeuw in.
Wat valt er te bereiken in het jaar na de eerste prijs? In zes jaar tijd waren we van het zorgenkindje van het corso, dat bijna was opgeheven, gegroeid tot een sterke buurt die het corso had gewonnen. In 1995 was vooral het doel om dit resultaat te consolideren. Een prijs bij de eerste vijf was het streven. Dit jaar bracht ook een andere uitdaging. We gingen verhuizen en op de nieuwe plek moesten we een onderkomen bouwen. Aan het begin van het bouwseizoen trokken we in optocht van de Turnstraat naar het gras veld achter het Laarpark, de plek die ons nieuwe thuis zou worden. Terwijl de jonge bouwgroep aan de slag ging met de wagen, toog de oude garde aan de slag met de bouw van het hok. Kees Stuijts, Jim Mertens en Michel Spitters voerden de oude garde aan en zorgden ervoor dat ons nieuwe onderkomen met het tikweekend gereed was om in gebruik genomen te worden. Het ontwerp ‘in Morpheus armen’ bestond uit een hemelbed waarin in een koppel lag te slapen. De hemel van het hemelbed rustte op drie pilaren, de vierde ontbrak. Een han gend stuk doek gaf de illusie van de vierde pilaar, maar de pilaar zelf moest wegblijven om de doorkijk naar het slapende koppel open te houden. Constructief was dit buiten gewoon lastig. De voormalige constructiemannen van de buurt zagen het dan ook niet zo zitten. Het feit dat de laatste pop van ‘Offerande’ van afgelopen jaar los stond, zal wel niet bijgedragen hebben aan het vertrouwen. Maar constructieman Stijn van der Poll wilde zich revancheren. Hij wilde de wagen precies zo uitvoeren als het ontwerp en was ervan overtuigd dat dat ook kon. Zijn hou ding was exemplarisch voor de ambitie die er toen heerste. Een jaar later zou hetzelfde constructieve lef nodig zijn om een overhang van zes meter te kunnen realiseren. 84
Qua vormgeving waren dit de jaren van de plooien. Succes met ‘Sluierdans’, nog meer succes met ‘Offerande’, plooien in stof doen het geweldig goed in dahlia’s en het begon zo stilaan ons handelsmerk te worden. Het doek van het hemelbed van ‘In Morpheus armen’ was een en al plooi. De diverse buigers konden zich er helemaal op uitleven en dat hebben ze gedaan ook. De dertien kilometer betonijzer die in deze wagen ging, zat voor het grootste deel in de plooienmassa van het hemelbed. Terwijl aan de voorkant van de wagen de vormgeving goed vlotte, liep het aan de ach terkant minder soepel. Achter het hemelbed bevond zich een stilleven. Een stoel met kleren eroverheen, een wekker, een paar schoenen en een kat die lag te slapen onder de stoel. We begonnen rijkelijk laat aan dit stuk van de wagen. Veel fanatieke lassers die ook eens wilden vormen, konden hier naar hartelust experimenteren. Zo waren Gert-Jan Paulussen en Mark Maas begonnen aan de kat. Vooral de eerste lijnen van zo’n vorm zijn lastig. Na een hoop geprul hadden ze twee of drie lijnen van de kat staan, en ze waren niet ontevreden over het resultaat. Toevalligerwijs volgde daarop een opruimavond. Die waren bijzonder dun gezaaid, maar áls er dan eens zo’n avond was, dan ging dat opruimen ook van dik hout zaagt men planken. De kat in aanbouw werd nauwelijks een blik waardig gekeurd, en met een subtiel “dit wordt toch niks” werd het noeste buigwerkje in elkaar getrapt en in de metaalcontainer gedonderd. En daarmee werd de buigcarrière van Gert-Jan in de kiem gesmoord. De stoel vormde een probleem op zich. De vorm was niet moeilijk, want recht. De basis vorm maakten we van dik betonijzer, dat we bekleedden met karton. Het afwerken van 85
Linkerpagina: ‘In Morpheus armen’ , derde in 1995. Linksonder: Ronald van Elsacker presenteert verkleed als Werner Pellis de playbackshow tijdens het buurtfeest in 1996. Rechtsonder: Andreo Herijgers en Erwin van Gils samen werkend aan ‘Lijf aan lijf’.’
de leuning was lastig, want daarbij ging iedereen op de zitting staan en trapte steeds door het karton heen. De zitting zelf is wel drie of vier keer opnieuw in het karton gezet. We vroegen ons af hoe andere buurten dat toch deden. Tegen het eind van het bouwsei zoen realiseerden we ons dat andere buurten die zitting waarschijnlijk gewoon van een houten plank zouden hebben gemaakt.
1996 ‘Lijf aan lijf’
Het blaadjes plakken beleefde dit jaar zijn hoogtepunt. Al enkele jaren hadden we fij nere details van de wagen met blaadjes geplakt, maar zo massaal als bij ‘In Morpheus armen’ was het nog niet geweest. Over de deken van het hemelbed lagen allerlei uit tempex gesneden mensfiguren verspreid. Alle in diepe rust. Enkele weken voor corso werden de figuren met gele blaadjes beplakt. De blaadjes gingen vervolgens rotten en kregen daardoor een gouden kleur.
Volkomen onverwacht eerste In 1996 konden we na de verhuizing van het dahliaveld en de bouwplaats, onze aandacht weer volledig op de wagen richten. Het werd een bijzonder jaar. Nadat ze de buurtschap vijf jaar achtereen succes brachten, beslo ten Johan en Marc het een jaar rustiger aan te doen. Marc snakte na twaalf jaar ontwerpen naar een jaartje pauze. Johan volgde al enkele jaren, naast zijn werk, een tekenopleiding aan de kunstacademie, en hij zou dit jaar afstuderen. Hij wilde graag de focus leggen op zijn opleiding. Aan zijn afstudeerproject zat overigens wel een Tiggelaartintje. Johan portretteerde een twintigtal buurtgenoten, die ieder met een eigen rol aan elkaar waren verbonden.
Begin jaren negentig voetbalden we nog als de wagen getikt was, maar sinds 1992 was daar geen kans meer voor geweest. Ook dit jaar corrigeerden we tot in de vroege
Er zouden in 1996 dus andere ontwerpers bij Tiggelaar aan de slag gaan. Tjeu en Franka hadden aangeven dat ze ontwerpen vanuit hun woonplaats in Zeeland niet zagen zitten. De deur stond dus wagenwijd open voor jong talent. Er werden drie ontwerpen ingediend. Tonnie van Beek, bracht samen met Marcel van de Sanden het ontwerp ‘Arborea Dactylus’. Werner Pellis en de piepjonge Rebecca van Deursen dienden het ontwerp ‘Lijf aan lijf’ in. Harry van den Broek kwam met het ontwerp ‘Skating Joke’. Hij was benaderd door het bestuur, enerzijds omdat hij al jaren riep dat hij wel eens een bouwseizoen wilde doorbrengen tussen al die schone jongelingen van Tiggelaar, anderzijds omdat het bestuur zich wilde verzekeren van een ontwerp met voldoende kwaliteit. Harry had immers een buitengewoon grote staat van dienst en stond doorgaans garant voor een goed ontwerp.
ochtend. Om acht uur zondagochtend, net voor het uitrijden van de wagen, consta teerde Johan dat de arm van de vrouw in het bed te dik was. Er was nog tijd voor we op de veiling moesten zijn. Dus pakten we een betonschaar, knipten de arm open, bogen het ijzer naar binnen en naaiden de zaak weer dicht. Dit alles onder het motto: ‘Je stopt pas met corrigeren als de wagen op de veiling staat.’ In 1995 was er een overduidelijke winnaar. ‘Atlantis Mechanica’ van De Berk won met overmacht het corso. Wernhout werd tweede met een kleine maar ijzersterke wagen. Daarachter derde worden was het hoogst haalbare en we waren uitermate tevreden. In de top vijf blijven was immers het steven geweest.
86
87
Op de avond voor de verkiezing werd er nog een vierde ontwerp ingediend. “Cheers” van Ronald van Elsacker en Erwin van Gils zou een sfeerbeeld geven over het rijke ver leden van de kroeg. Het tweetal kwam, nadat iedereen zich in de vergaderruimte had verzameld, met een in karton verkpakte maquette naar binnen. Om vervolgens over de drempel te struikelen en bovenop de maquette te belanden. Zoals gepland schoten de twee mooi afgewerkte popjes op barkrukken door de vergaderzaal. Zelfs weken later waren er nog buurtgenoten die niet in de gaten hadden dat dit een grap was en kwamen hun medeleven betuigen. De verkiezing van de overgebleven ontwerpen was een thriller. Na het tellen van 39 stemmen, hadden alle drie de ontwerpen 13 stemmen. Het kwam op de laatste negen stemmen aan. De eerstvolgende vier briefjes die uit de stembus werden gehaald, gingen naar ‘Skating Joke’. Even leek het erop dat Harry van den Broek in 1996 de ontwerper van Tiggelaar zou worden. De volgende vijf stemmen gingen echter allemaal naar ‘Lijf aan lijf’. Met één stem verschil werd het ontwerp van Werner en Rebecca verkozen. Hoewel Johans focus lag bij zijn afstuderen, bleef zijn buurthart kloppen. Toen de jonge, onervaren ontwerpers hem vroegen om samen met hen de maquette te maken zegde hij volmondig toe. Ook Marc van Beek werd bij de Maquettebouw betrokken. Met gezamenlijke kennis, ervaring en talent werd alles uit het idee gehaald wat er uit te halen viel. Het hele proces was voor Werner en Rebecca een grote leerschool. Ondanks Johans hulp had de bouwploeg minder vertrouwen dan voorgaande jaren. “Als we maar niet voor schandaal rijden” was een veel geuite leus. Met een overhang van zes meter aan de voorkant van de wagen lag er voor Stijn van der Poll constructief een mooie uitdaging. Stijn wilde geen enkele concessie doen, dit moest lukken. Terwijl heel corsobouwend Zundert zich afvroeg of het Tiggelaar zou lukken werd er tijdens het tikeweekend flink wat twijfel gezaaid. Een stijgerbuis met een zwenkwieltje eronder en wat rood-wit afzetlint bracht de geruchtenstroom op gang, tot hilariteit van de makers. Toen de wagen tijdens de tiknacht van zaterdag op zondag langzaam uit de steigers kwam, maakte de laconieke houding van de bouwers plaats voor een gevoel van trots. We reden helemaal niet voor schandaal, integendeel. Op corsozondag, toen we richting het veilingterrein reden, begonnen steeds meer men sen te zien dat ‘Lijf aan lijf’ gewoon goed gelukt was. Maar dromen van een eerste prijs? Dat deed bijna niemand. Tijdens de optocht steeg de spanning toen ‘Lentebloesem’ van de Berk de tweede prijs behaalde. De duwers onder de wagen ontploften bijkans toen Lia Konings haar verhaal afmaakte: “Rebecca is een fervent stagediver en mis schien heeft dat er toe bijgedragen dat deze wagen heeft gewonnen.” Voorzitter Florens Vreijsen omschreef in zijn dankwoord precies wat er binnen de buurtschap leefde: “In een jaar waarin we dachten dat we een stapje terug moest doen, mogen we de hoogste prijs in ontvangst nemen.” In 1996 verscheen ook de eerste editie van Corsief, het Zundertse corsoblad. De redac tie telde maar liefst zes Tiggelarianen. Het idee voor het oprichten van een corsotijd schrift was dan ook ontstaan binnen een groep van louter Tiggelarianen. Het blad werd bedacht in de Rijsbergse woonkamer van Johan van Trijp. Naast hem waren Tonnie van Beek, Werner Pellis, Mark Maas, Annemiek van Hassel, Marc van Beek en Paul Bastiaansen bij Corsief betrokken. 88
1997 ‘Bonte kermis’ Tiggelaar doet beweging, muziek en figuratie De eerste helft van de jaren negentig waren de jaren van het monumentaal realisme. Deze periode was ingeluid door ‘Torso Contrapposto’ van Helpt Elkander, maar wij hadden er ook een stevig aandeel in, want alles wat wij vanaf 1993 hadden gebouwd, was monumentaal realistisch. Er was echter verandering op til in het corso. Met name ‘Atlantis Mechanica’ van De Berk, de winnaar van 1995, was een heel ander type wagen: een theaterwagen moderne stijl. Onze vaste ontwerpers Johan en Marc waren in 1997 weer terug en kwamen met een theaterwagen: ‘Bonte kermis’. We moesten echter kiezen, want ook Tonnie van Beek en Marcel van de Sanden hadden weer een ontwerp ingediend: ‘Apocalyps’. Bij de jaarvergadering presenteerden beide duo’s hun ontwerp en moesten we stem men. Na de stemming bleek dat ‘Bonte kermis’ met een flinke meerderheid had gewonnen: vierendertig stemmen voor het ontwerp van Johan en Marc, elf voor ‘Apocalyps’. Deze uitslag stond niet in verhouding tot de kwaliteit van de ontwer pen, maar had meer te maken met het vertrouwen dat we hadden in Johan en Marc. De ontwerpersambities van Tonnie en Marcel waren zo groot dat ze de keuze maakten om hun geluk buiten Tiggelaar te beproeven, en met een ontwerp met de kwaliteit van ‘Apocalyps’ was het niet vreemd dat dat ook lukte. Ze werden gekozen bij Klein-Zundert en wij waren twee vaste bouwers kwijt. Later zou het nog meermalen gebeuren dat ont werpers uit de Tiggelaar-school hun geluk elders gingen beproeven. Het ontwerp van Tonnie en Marcel was erg goed en Klein-Zundert eindigde tijdens het corso maar één plaats achter onze ‘Bonte kermis’: op de derde plek. De activiteitencommissie kwam in deze jaren met verschillende uitstapjes op de prop pen. Een jaar eerder waren we verkleed als Johnny’s en Anita’s met een bus naar café De Buurman in Breda gegaan. Tussen echte Johnny’s en Anita’s kregen we regelmatig
Linkerpagina: ‘Lijf aan lijf’ met Martijn van Hees, Marcel van de Sanden, Stijn van der Poll en Tonnie van Beek, juist voordat we de prijs te horen krijgen. Linksonder: De optocht naar het sloopterrein op corsodinsdag was eind jaren negentig éën groot feest doordat we een aggregaat en muziekinstallatie bij ons hadden. Boven: Rebecca van Deursen aan het werk aan de door haar ontworpen wagen ‘Lijf aan lijf’. de vraag waarom we verkleed waren. Wij hebben wijselijk niet geantwoord dat het een persiflage op hen zelf was, hoewel dat waarschijnlijk best had gekund, omdat ze den kelijk toch niet hadden geweten wat het woord ‘persiflage’ betekent. Maar dat kun je natuurlijk nooit zeker weten. De vaste gasten van het café gaven niet de indruk dat ze dergelijke grappen konden waarderen. Vanwege het succes van deze avond hebben we in dit jaar van ‘Bonte kermis’ in het thema van de wagen een travestietenavond georganiseerd. Op het tijdstip van verzame len kwam alleen Erwin van Gils verkleed als vrouw bij café Neefs opdagen. Zoveel lef was toch een beetje te veel gevraagd van de meeste bouwers. ‘Bonte kermis’ was een uniek project. Het was de eerste van een reeks opzienbarende wagens die Tiggelaar in de daaropvolgende jaren zou gaan bouwen. ‘Bonte kermis’ was een vreemde combinatie van een kerk, een kermis en een travestietenshow. Een aantal vaste bouwers zou als travestieten op de wagens figureren. Daartoe moesten we ons serieus voorbereiden, niet lacherig doen en ons een voorstelling maken wat er achter het extravagante uiterlijk van travestieten schuilgaat. We keken daarom, samen met Johan, de film ‘Priscilla, queen of the desert’. In de Aloysiusschool hebben we daarna een aantal keren onder leiding van regisseuse Irma Rens gerepeteerd, opdat er op cor sozondag een wervelende travestietenshow door de straten van Zundert zou trekken. Vijftien mannelijke bouwers van Tiggelaar leerden die zomer de kunst op naaldhakken te lopen en daarbij verleidelijk met hun achterwerk te wiegen. Op de keper beschouwd was dat niet eens zo moeilijk; er bleken zelfs een paar natuurtalenten onder ons. ‘Bonte kermis’ was een echte theaterwagen: naast figuratie zou er op de wagen van alles gaan bewegen. Het reuzenrad achter op de wagen bood plaats aan vijf travestie ten die in zetels zaten die dwars aan het rad hingen. Veiligheid was alles. Kees Stuijts, 89
c onstructieman van de hele oude garde en lasser van beroep, laste eigenhandig het rad af. Avond aan avond en in het weekend, hele dagen was hij bezig. Als hij de tent bin nenkwam, zei hij niks of hooguit ‘grom’, maar sleepte stoïcijns de groene het hok uit en toog aan het werk. Als je vroeg hoe het ging, zei hij “dat rad beweegt wel: één keer, en dan ligt ie beneden.” De zweefmolen voor op de wagen moest uiteraard ook draaien. Extra complicatie was dat hij scheef stond, wat de aandrijving lastig maakte. Terwijl de diverse constructie mannen hiervoor geen goede oplossing konden bedenken, kwam de a-technische Chris van Looij met de oplossing: een vastgelaste fietsketting aan de zweefmolen en een fiets tandwiel dat voor de overbrenging zorgde. De vier kermisbeesten waren zonder twijfel de lastigste klus. Op alle vier kwam een travestiet te zitten, en Johan en Marc hadden bedacht dat die beesten op en neer gingen bewegen. Deze monsterklus kostte Stijn van der Poll een groot deel van het bouwsei zoen. Onder de wagen door liep een soort van krukas waar de vier beesten aan verbon den waren. Omdat de beesten niet in een rechte lijn stonden, knikte de krukas op twee plaatsen, waar een cardankoppeling voor de overbrenging zorgde. Het idee was dat de beesten in balans waren: als er twee omhoog gingen, gingen de andere twee naar bene den. Als je de gewichten dan uitbalanceert, kost de aandrijving relatief weinig kracht. Deze beweging bleek buitengewoon ingewikkeld. De meeste benodigde onderdelen
heeft Stijn zelf uitgetekend en in elkaar gezet. Toen een aantal weken voor corso de con structie in elkaar stond, bleek dat die toch niet goed werkte. Het euvel zat uiteindelijk in de cardankoppelingen. Gewone cardankoppelingen hebben een niet-lineaire over brenging wat er hier voor zorgde dat de beweging snukkend werd in plaats van vloeiend. Op zondagochtend twee weken voor corso heeft Stijn de knoop doorgehakt en besloten dat het niet ging. Gelukkig waren de bewegingen van de beesten voor het beeld van de wagen het minst belangrijk: de zweefmolen en het rad waren veel belangrijker. We vonden het besluit vooral een opluchting. Het hele ingewikkelde systeem kostte een berg inspanning en het zag er gaandeweg allemaal niet zo veelbelovend uit, zodat het besluit om er mee te stoppen uiteindelijk als een verlossing kwam. Het duurde geen twee uur voordat de hele krukas onder de wagen uit was gesloopt en een nieuwe functie als schoor had gekregen. Ook de laatste weken zat het niet mee. Twee weken voor corso schoot bij figurant Helmut Zagers zijn arm uit de kom. Hij moest enkele weken met een mitella lopen en kon zijn rol als travestiet dus wel vergeten. We vroegen Gert-Jan Paulussen om zijn plaats in te nemen, en die zegde toe, enigszins met tegenzin. Daarom was het voor hem misschien dubbel zuur dat hij op zondag vlak voor de optocht als eerste zijn plek op de wagen had ingenomen en vervolgens een hoosbui op zijn kop kreeg. De andere figuran ten en begeleiders schuilden onder de augurkenloods; Gert-Jan zat als enige met een parapluutje op de wagen.
Linkerpagina: de figuranten van ‘Bonte Kermis’ , staand v.l.n.r.: Mark Maas, Joyce van Saanen, Jim Mertens, Gert-Jan Paulussen, Paul Bastiaansen, Patrick van Hasselt, Erwin van Gils, Remco Sips, Arno Brosens, Rob Braspenning, Jan Braspenning. Zittend v.l.n.r.: Heidi van Hassel, Chris van Looij, Jan van Erk, Ronald van Elsacker, Rudo Gommers, Michel Spitters, Erwin Braspenning en Mieke Mutsters. Foto’s boven details uit ‘Bonte Kermis’ met figuranten Erwin van Gils, Joyce van Saanen en Jan van Erk.
Omdat veel vaste bouwers figurant waren, kwam het afwerken van de wagen in het laatste weekend op een kleine groep neer. Ook het tikken werd op die manier een moei zaam karwei. Om vier uur in de tiknacht bleek dat we de panelen van de draaimolen nog moesten plaatsen, en dat het ophangsysteem niet werkte zoals we hadden bedoeld. Ook sloten de panelen niet goed aan, zodat het plaatsen nog een enorme klus was. Verder 90
bleek dat we nog enkele duizenden lampjes (van bloemen natuurlijk) op de wagen moesten plaatsen, en dat we eigenlijk ook nog niet precies hadden bedacht hoe we dat zouden gaan doen. Zoals altijd met het corso kwam het op het eind allemaal goed, maar het kostte deze keer wel buitengewoon veel pijn en moeite. Hoopvol begonnen we op de kille zondagochtend aan de rit naar de veiling. Met een hoogwerker zetten we de figuranten op hun plek. Mark Maas, Ronald van Elsacker en Jan van Erk reden oefenrondjes door de Tuintjes en de Manderslaan in hun botsauto’s. Nadat alle botswagentjes een keer lek waren gereden en het was begonnen te regenen, zakte de moed ons langzaam in de pumps. Maar de spirit kwam terug op het stukje van de Molenstraat naar de veiling. De muziek was zo opzwepend en iedereen kwam zo goed in zijn rol dat het spelplezier ervan afspatte. In vol ornaat kwamen we de veiling op en zorgden ervoor dat alle aanwezigen daar op dat moment nog maar naar één wagen konden kijken. In de optocht reden we voorlaatste, direct achter ‘Cyrano’ van De Berk, ook een ontwerp van Johan en Marc. Net voor onze neus kaapte De Berk de tweede figurantenprijs en 91
de eerste prijs weg. Onze uitslag was omgekeerd: de eerste figu rantenprijs en de tweede prijs, en bovendien kregen we de eerste publieksprijs. Dat is een uitslag om van te watertanden, de meeste buurten zouden daar voor tekenen, inclusief wijzelf in andere tij den. Maar het waren deze tijden, onze ambitie was groot en de kwa liteiten van ‘Bonte kermis’ ook, vonden wij. Hierdoor hadden we toch enigszins een dubbel gevoel.
Het jaar van de schors
1998 was ook het jaar van Bar Hooters. Rudo Gommers had al enkele jaren daarvoor beloofd dat hij voor de buurt een mobiele bar zou bouwen. Begin augustus was de inklapbare bar eindelijk af en werd hij in het hok geplaatst. Met doeken zetten we een gedeelte van het hok af en kleedden dat aan met allerhande prullaria. We doopten het etablissement ‘Bar Hooters’, naar een Amerikaanse keten waar schaars geklede dames in de bediening staan. Of die naam nou een vorm van wishful thinking was of dat het gewoon lekker bekte, dat is achteraf niet helemaal duidelijk, maar feit is dat we er geen schaars geklede dames hebben gezien. Wel een heleboel andere dingen die niet door de beugel kunnen. Feesten in het hok konden we altijd al, maar Bar Hooters overtrof alles wat daarvoor had plaatsgevonden. Gevechten met pannenkoeken, frikadellen, het leegschudden van potten poedersuiker waardoor de hele bar in mist was gehuld, en als twijfelachtig hoogtepunt iemand (we noemen geen namen) die staande op de bar een fles curry leegspoot over de aanwezigen.
Ontwerpers Marc en Johan wilden het dit jaar wat rustiger aan doen. Na de brand een week voor corso in de tent van De Berk, en de enorme energie die ‘Bonte kermis’ had gekost bij Tiggelaar, wil den beide buurtschappen dit jaar een minder bewerkelijke wagen. Maar dat is natuurlijk altijd een relatief begrip. ‘Waranga’, het ont werp voor 1998, had dan wel geen figuranten of beweging, maar de vormgeving was voor Tiggelaar helemaal nieuw. Dé uitdaging dit jaar was het gebruik van schors, het alternatieve materiaal voor deze wagen.
Na zo’n stevig uit de hand gelopen Hooters-avond, was het de ochtend daarna uiteraard rustig in de tent. Wij sliepen onze roes uit. Alleen de gigantische puinhoop binnen in Bar Hooters getuigde als een stilleven van het bacchanaal dat de avond tevoren had plaatsgevonden. Aan het einde van de ochtend, als de eerste bouwers weer kwamen bin nendruppelen, bleek de puinzooi doorgaans opgeruimd. De persoon die daarvoor ver antwoordelijk was, Riet van Hassel, waakte als een soort aartsengel over de losgeslagen jeugd van ‘haar’ buurt, en zorgde met bewonderenswaardig grote vergevingsgezindheid dat het hok de volgende ochtend weer enigszins toonbaar was. De jeugd mag ook z’n verzetje hebben, zal ze gedacht hebben. De schat.
‘Waranga’ was de eerste wagen bij Tiggelaar in een reeks ont werpen die gaan over de randjes van het biologische leven. Ook ‘Computerbody’ (2000) en ‘Circus Genetica’ (2001) zitten in dit thema. ‘Waranga’ is een fantasievolk dat een kruising is tussen enerzijds bomen en anderzijds dieren en mensen. Het ontwerp bracht een heel eigen vormentaal, waarbij de anatomie van dieren en mensen ‘boomachtig’ is geworden.
In de tussentijd bouwden we ook nog aan de wagen. In de loop van de jaren was het aan brengen van fijne details met blaadjesplakwerk een beetje ons handelsmerk geworden. Bij ‘Waranga’ sloeg dat volledig door, in de goede zin van het woord. De hoofdtooien van het boomvolk, bij elkaar vele vierkante meters, kregen de meest prachtige detail versieringen in een soort Afrikaanse stijl, alles geheel uit losse blaadjes geplakt. We gebruikten naast dahliablaadjes ook allerlei andere bloemen, zodat we de meest schit terende kleuren konden aanbrengen. De koppen zelf deden we niet met blaadjes, maar met takjes. Het priegelwerk hield een grote groep mensen gedurende het bouwseizoen bezig. Avond na avond prulden die in het hok aan de tooien en aan de koppen, met een prachtig resultaat.
Tien jaar geleden had Tiggelaar een vergadering met als belang rijkste onderwerp: zullen we nog wel een wagen bouwen? Vandaag haalden we de eerste publieksprijs, de eerste figurantenprijs en de tweede prijs, en ervaren dat als een lichte teleurstelling. Het kan verkeren, in corsoland.
1998 ‘Waranga’
Vanwege al die fantasievormen, en omdat er veel verschillende werkzaamheden waren en dus veel mensen een rol konden spe len, werd het een leuk bouwjaar. De wagen ademde een Afrikaanse sfeer. Nadat we hadden gehoord dat er didgeridoomuziek bij de wagen zou komen, bracht een aantal van ons een didgeridoo mee naar de tent om daar in de pauzes en na het bouwen op te blazen. Vooral Gunnar Diepens en Chris van Looij blonken hierin uit. Zo’n didgeridoo (of ‘ditsj’ zoals we het ding kortweg noemden) was eigenlijk gewoon een rechte houten buis. Er zat geen riet of iets dergelijks in, het geluid kwam gewoon van het trillen van je eigen lippen. Al snel bedachten we dat je dus ook didgeridoo moest kun nen spelen op steigerbuizen. Na enig oefenen lukte dat. En steiger 92
buizen hadden we zat. Langere en kortere buizen leverden lagere en hogere tonen. Je moest alleen zorgen dat de kant van de steigerbuis die je als mondstuk gebruikte, een beetje netjes was afgeslepen om ernstige verwondingen aan je mond te voorkomen.
Aan het tikweekend bewaren we traumatische herinneringen. Er moest schors op de beesten geplakt worden, en niet zo’n beetje ook. Maar hoe bevestig je schors op een vorm? Dat deden we door de stukken schors met gloeiend hete lijm uit lijmpistolen in te smeren. Over de steigers lagen talloze lijmpistolen met snoeren eraan. De vertrouwde geur van dahlia’s had plaats gemaakt voor een penetrante lijmlucht. Het schorsen was rotwerk, en dat is dan nog een understatement. De werkverdeler voor het schorsen, Paul Bastiaansen, rende het hele tikweekend rond op zoek naar slachtoffers die niets te doen hadden. De meeste tikkers leerden hem al snel vakkundig vermijden. Tijdens het tikken kwamen Johan en Marc erachter dat de kleurverdeling anders had gemoeten. De bomen hadden in donkerder paarstinten gemoeten en het boomvolk in
lichte tinten, in plaats van andersom. Zaterdagmiddag om twaalf uur besloten ze om hier en daar bloemen uit te halen en te vervangen, om zo de bomen toch iets donkerder te maken. Het was ondoenlijk om zo laat nog het hele kleurenschema om te gooien. Uiteindelijk hadden de subtiele veranderingen van het laatste moment vrijwel geen effect. Diep in de zaterdagnacht moesten we alle koppen nog plaatsen. Dat hadden we een beetje onderschat, zo bleek. De koppen waren allemaal voorzien van een systeem waar mee we ze relatief makkelijk op de lijven konden zetten, allemaal behalve eentje, daar waren we het vergeten. Die moesten we ter plekke vastlassen, en het is waarschijnlijk die ene geweest die er tijdens de stoet is afgevallen.
‘Waranga’ in verschillende facetten, en op de onderste foto de toekomst van Tiggelaar in 1998, van links naar rechts Bart Goos, Koen Jansen, Joep Mensen, Anne Goos (boven), Maxime van Erk, Bart Hendrickx en Joost Poppelaars.
Een week voor corso hebben we Bar Hooters ontruimd. Het hok moest ingericht wor den voor het tikweekend. Werner Pellis had twee buurtgenoten uitgenodigd die de meesten nog niet kenden. Ze woonden in de Manderslaan en waren met hun kinderen in de laatste weken al vaker komen kijken. Werner had de man van het stel wijsgemaakt dat je er echt bij hoorde als je maar vooral hard en vaak ‘tieten’ door de tent riep. Op het Hooters-afscheidsfeest bracht hij dit advies in praktijk: na een paar pilsjes kwam hij los en danste en zong in bar Hooters onophoudelijk ‘tieten, tieten’. Ondertussen stilde zijn vrouw haar dorst door onder een minivatje Amstel te gaan hangen en het bier recht streeks in haar mond te tappen. Jan en Carla Goos waren na die memorabele avond niet meer weg te denken uit de buurtschap. 93
Het plaatsen van de koppen zelf was al een crime, want ze waren zo groot dat we de steigers deels moesten afbreken om ze naar boven te kunnen hijsen. Er waren nog maar een paar fanatieke bouwers en tikkers om dat allemaal voor elkaar te krijgen, en daarna moesten we ook alle nekken nog afwerken. Het was echt werken op je tandvlees. Tot overmaat van ramp namen we aan het eind van de stoet een lantaarnpaal mee naar de veiling. Onze versie van het verhaal was dat de gemeente was vergeten de kop van de lantaarnpaal weg te draaien. De wagen stond namelijk precies midden op de streep van de weg, en toch hing die lantaarnpaal tussen ons bomenvolk. We zijn ten slotte maar met paal en al de veiling op gereden. ‘Waranga’ was een prachtig ontwerp met een pracht aan details, een heel eigen vormentaal en een rijkdom aan ideeën. De uitval was echter niet precies zoals we had den gehoopt. Met de vijfde prijs waren we dan ook dik tevreden.
1999 ‘Zwerm’ Een stalen eerste prijs Al voor de jaarwisseling hadden Johan en Marc contact gehad met enkele bouwers en bestuursleden. Hun idee voor Tiggelaar in 1999 had nogal wat voeten in aarde. Het was groot en bestond uit vier wagens, dus we moesten er vroeg aan beginnen. ‘Zwerm’ was een ander ontwerp dan we gewend waren. De insectenzwerm moest echt door de stra ten zweven, de onderste paar meter zou er als het ware niet zijn. Dat betekende dat we die onderste meters niet zouden tikken. Foto rechts: Thijs Moerkens en Joram Dictus tikken aan ‘Zwerm’. Foto onder: Erwin van Gils aan de afwerking. Foto middenonder: Riet van Hassel poetst de het onderstel schoon voor de optocht. Foto rechtsonder: Corné Hendrickx schildert de schoenen van Jan van Erk zwart.
Van de vier onderstellen die nodig waren, moesten we er nog drie bouwen. Er lag nog sneeuw toen we de eerste lassen legden. Het was een prachtig gevoel om zo vroeg in het seizoen buiten bij het hok aan het corsobouwen te zijn. We waren in de weer met twee grote profielen als liggers, en lasten daar assen onder en een stuurhuis. Het liep als een trein, maar Martijn van Hees vertrouwde het niet. “Het gaat te goed,” riep hij. We negeerden hem, want natuurlijk ging het niet té goed, het ging gewoon prima. Totdat het onderstel klaar was en Stijn van der Poll achter het stuur plaatsnam. Hij draaide het stuur naar links, en de wielen draaiden naar rechts. Even was er de impuls om het maar zo te laten, maar toen won het gezond verstand en hebben we het hele stuurhuis maar weer losgehaald. Doordat we zo vroeg waren begonnen, werd het een relaxed bouwjaar ondanks de grootte van de wagen. Er hing een revolutionaire sfeer in de tent. ‘We gaan een wagen
bouwen met duwers in het zicht’. De dragende constructie en het onder stel moesten we daarom netjes strak en recht maken en geheel zwart schilderen. En omdat de constructie, weliswaar zonder bloemen, toch in het zicht kwam, speelde de vorm wel degelijk een rol. Alle constructie kokers hadden daarom dezelfde maat en stonden onder precies dezelfde hoek op de wagen. Er waren zelfs loze constructiekokers die er alleen maar zaten vanwege het lijnenspel. Kort voor het corso sloeg bij Johan de twijfel toe. Konden we dat wel maken, een constructie zonder bloemen? Moesten we toch niet werken met enkele rijen zwarte dahlia’s op tempexstroken? Hij sloeg aan het experimenteren, liet dwarsbalken met stroken tempex beplakken en tik ken, en plukte Marc uit de tent van De Berk om het resultaat te bekijken. Die dag, dat moment, dat was misschien wel het belangrijkste moment van de afgelopen vijftien jaar. Het typeerde de bouwploeg van de jaren negentig en de jaren 2000. “We gaan voor alles of niets,” was een reactie, of: “als er bloemen op komen dan ga ik naar huis.” Wij wilden geen com promis. Geen knieval voor een eventuele afstraffing omdat er ijzer in het zicht zou komen. Niks geen bloemen erop, en onder Johans verbaasde blikken trokken we de stroken tempex zo weer van de constructie af. Johans versie van het verhaal luidt natuurlijk heel anders. Hij wilde tes ten of iedereen er wel achter stond, ‘draagvlak kweken’ voor de gewaagde keuze. Tenminste dat zegt ie. Hoe het ook zij, dat draagvlak dat was er, dat was bouwploegbreed. Niemand twijfelde, wij zouden met een bak constructiemateriaal en zeventig duwers in het zicht door Zundert gaan rijden, en wat de jury en de rest van Zundert daar van zou vinden, dat moesten ze helemaal zelf weten. Het was 27 graden op zondag 5 september 1999. Zeventig duwers in zwarte overalls en met hoofddoeken op duwden de wagens door de stra ten. De Zwerm vloog langzaam door Zundert. De muziek en de zwarte massa van duwers onder de wagen hadden een theatrale, dramatische werking. Volgens sommige toeschouwers zelfs angstaanjagend. Toen de wagen voor de tweede keer de Markt passeerde, maakte omroeper Peter Kunst eerst de vernieuwingsprijs bekend. Zachtjes, beheerst vloog ‘Zwerm’ verder de Markt op. De duwers zetten gespannen de ene voet voor de andere, langs het publiek, langs de jury en de omroeper. Zweet parelde vanaf de hoofden over de gezichten van de duwers, langs neus en mond naar beneden. Het was snikheet en loeispannend. Plotseling spatten de zweetdruppels in het rond, vlogen hoofddoeken door de lucht en rolden Tiggelarianen over de grond. Peter Kunst had het prachtig ingeleid: “Hoe breng je in godsnaam een Zwerm tot stil stand?” Wát een ontlading, na een slopende dag , in het zwart onder de brandende zon. De zegetocht van de Markt naar de veiling maakten we dan ook zonder hoofddoeken. Het feestje die zondagavond was maar matte bedoening. We waren doodmoe, hadden al onze energie verbruikt tijdens de stoet. Zelfs een eerste prijs kon die accu niet meer opladen.
94
95
Het gevoel was echter hemels, beter dan de beste seks. De jury had gesproken van een ‘compromisloze keuze’, het was een pure bevestiging van de juistheid van het besluit om de constructie niet te bedekken met bloemen. En dat was een beslissing van de hele bouwploeg geweest. Hoewel de reacties op Zwerms eerste prijs lang niet zo fel waren als in 1992 bij Helpt Elkanders ‘Torso Contrapposto’ was niet iedereen enthousiast over de wagen. “Ouw ijzer op een wagen, als het daar naartoe moet, dan gaat het kapot,” werd er geroepen. Maar gelukkig reageerden veel bouwers van andere buurten wél enthousiast. Toen bouwers van Helpt Elkander maandagnacht langs hun bouwplaats huiswaarts keerden, zagen zij licht branden in hun bouwkeet. Helpt Elkandernaar Frans van Oostaaijen bleek er aan het lassen te zijn. Hij wilde een presentje maken voor ons. Hij laste die nacht een manshoge vliegenmepper in elkaar die de volgende dag door Helpt Elkander aan Tiggelaar werd overgedragen, en hij initieerde daarmee een traditie die
tot op de dag van vandaag voortduurt en als eerbetoon aan hem de naam ‘Frans van Ostaaijen-trofee’ draagt.
2000 ‘Computerbody’ Een wagen waar je doorheen kijkt Een ontspannen jaar na een eerste prijs. Dan hoeft het niet zo nodig en kun je lek ker experimenten. Nou, dat hebben we ook gedaan. Computerbody was een bijzonder moeilijke wagen om te bouwen. Het was een grote monumentale vorm, maar de vorm werd in zijn geheel opgebouwd uit printbanen en was helemaal transparant. Je kon er van alle kanten dwars doorheen kijken. We besloten al snel dat we de vrouwspersoon zoveel mogelijk op de gewone manier zouden gaan bouwen. Dat wil zeggen dat we de vormen gingen maken als een raster van
betonijzer. Eerst de grote lijnen, dan steeds fijnmaziger. Als de vorm er naar tevreden heid stond, zouden we de printbanen er bovenop lassen. Maar in de praktijk bleek dit moeilijker dan we dachten. Als je de vorm fijnmazig had uitgelast en daar de printbanen bovenop aanbracht, werd de vorm te dik, en bovendien was dat wegknippen eigenlijk onbegonnen werk. Je kon het beter weglassen, maar dat kostte weer een te grote berg laselektroden en ijzer en leverde bovendien veel commentaar op van de plakkers. We prulden wat aan met een soort tussenoplossing: wel de grote vorm uitlassen maar niet fijnmazig. Dan de printbanen zo goed en zo kwaad als ging erop zetten, en dan het onderliggende raster van betonijzer weer weghalen (doorlassen), zonder dat de vorm inzakte. Want ook dat laatste gebeurde, je staat er van te kijken hoe stevig normaal gesproken een raster van betonijzer is, en hoe zwak dat is als je het anders opbouwt dan met horizontale en verticale stukken betonijzer. Natuurlijk was er een run op de borsten van de dame. Peter van Aert was de gelukkige. Hij heeft het hele bouwseizoen met een gelukzalige glimlach op zijn jongeknapensmoel rondgelopen. Overigens was degene die de niet onaanzienlijke bips van de mevrouw mocht maken, zeker zo gelukkig. Maar we weten niet meer wie dat was. De grote pop had aanvankelijk op de maquette vier armen. Dat was nodig om de ruimte boven haar rug meer massa te geven. De bouwgroep vond die vier armen vanaf het begin niet zo geslaagd. De manier waarop wij daar bij Tiggelaar mee omgaan, is om voor de hele wagen de constructie te bouwen, behalve voor dat tweede stel armen. Dat stuk constructie waren we zogenaamd vergeten. Toen de pop eenmaal een flink eind op scheut was hebben een aantal bouwers samen met ontwerper Johan van Trijp gebrainstormd over hoe we dit nou gingen oplossen. Al snel ontstond het idee om er vleugels van te maken: die zijn transparant, hebben veel volume en pasten ook wel bij het idee. Nou ja, ongeveer dan. Toen ontwerper Marc van Beek later binnenkwam en hoorde van het idee van de vleugels, legde hij wel meteen de vinger op de zere plek: vleugels passen niet in het concept. Maar ja, het concept is één, het beeld is een tweede. Het zijn toch vleugels geworden. Diezelfde middag ging de kogel door de kerk en startte een ploeg met het maken van de constructie voor de vleugels. Een week voor corso, op het moment dat er traditioneel nog ontzettend veel moest gebeuren, kreeg Martijn van Hees de ingeving dat het een goed idee zou zijn om de opritjes voor de garagedeuren van het hok eens te gaan maken. Die deuren afgezet met rood-wit lint, beton gemaakt, storten ... om vervolgens geconfronteerd te worden met ontwerper Johan van Trijp die bijna letterlijk ontplofte. Een heel bouwseizoen de gele genheid gehad om opritjes te maken en dan besluiten dat in de week voor corso te doen – dat kon er even niet meer bij voor onze getergde ontwerper. “Ik ga naar huis, voordat ik dingen zeg waar ik spijt van krijg” en weg was hij.
Links: ‘Zwerm’ op de Markt. Rechtsboven: Arno Brosens legt Stijn van der Poll en Andreo Hereijgers uit dat de wagen op dinsdag toch echt gesloopt moet worden. Midden: Erwin van Gils en Martijn van Hees duwen ‘Computerbody’ van het tentoonstellingsterrein. Onder: Johan van Trijp is het tikweekend redelijk doorgekomen; het is ooit veel erger geweest. 96
97
Dit was een aanvaring in de categorie ‘De wagen is het belangrijkst’. Zo hebben we er wel meer gehad, maar de uitkomst was in ieder geval steeds dat de wagen op de aller eerste plaats kwam. ‘Computerbody’ was een wagen met een hoop special effects. Binnenin de vorm zat een aantal draaiende schijven (die min of meer de harde schijf van de computer symboli seerden). Daar moest een high-tech-spiegeleffect op komen, dat we wilden realiseren met stukjes cd. Bij een bedrijf haalden we hopen en stapels afval-cd’s en gingen die vol goede moed in allemaal kleine stukjes knippen. Die hebben we vervolgens op de grote schijven geplakt. Omdat we reliëf op de schijven hadden gemaakt, hoopten we dat de spiegeltjes op de draaiende schijven een bewegende schittering zou veroorzaken. Naast cd’s zat er ook een prikkabel in, zodat er een soort van looplicht door de ruggen graat naar de hersenen van de liggende dame flitste. Aanvankelijk zou de Mauritsz dat regelen met flitslampjes van een fotocamera. Maar nadat hij daar een hele berg werk in had geïnvesteerd, werd stilaan duidelijk dat hem dat niet ging worden, met die lampjes. Die Mauritsz toch. Het looplicht klaarde uiteindelijk de klus. Een mooi effect, al had je er overdag niet zoveel aan. ’s Avonds op de veiling was het echter wel mooi. Iets waar we bij Tiggelaar niet zo goed in zijn, maar wat dit jaar hard nodig was: orga niseren. Afgelopen jaar bleek dat de discipline en de animo van de tikkers om op cor sozaterdag lekker op tijd te beginnen, tot een minimum was gedaald. De eerste tikkers kwamen rond half elf in de tent, en het merendeel besloot eerst nog even de tuin te doen en boodschappen te halen, om vervolgens half de middag te komen aanzetten. Daarmee krijg je de wagen natuurlijk niet in de bloemen. Daarom gingen we zaterdagochtend om half acht eieren bakken. Iedereen kon zich tevoren inschrijven en mee ontbijten. Het bleek een groot succes en zorgde ervoor dat op zaterdagochtend om 8.00 uur de bovenste steiger vol zat met veertig tikkers, terwijl het jaar daarvoor rond dezelfde tijd de tent niet eens open was. De tweede stap op het wankele pad van de organisatie, was de introductie van een DUFploeg (Door Uitputting Furieus) en een FRIS-ploeg (Finaal Rustig Ingevolge Slaap). De dufploeg is de ploeg die heel de nacht doorwerkt en zoveel mogelijk ’s nachts, nadat de grote bult tikkers naar huis is, afwerkt en de steigers afbreekt. De frisploeg is de ploeg tikkers die enigszins op tijd naar huis gaat maar wel de volgende ochtend vroeg (om zes uur of zo) paraat staat om de leden van de dufploeg af te lossen. Wie er nu uiteindelijk ’s ochtends vroeg duf is, de dufploeg omdat ze de hele nacht heeft doorgewerkt of de frisploeg omdat ze na veel te weinig slaap net uit bed is gekomen, dat blijft een beetje in het midden, maar het idee werkte wel. Natuurlijk hadden we tevoren kunnen bedenken dat nóg iets extra’s organiseren een stap te veel was voor deze ongeorganiseerde buurtschap, waar creativiteit en zotte (maar zoete) invallen het altijd winnen van schema’s en draaiboeken. Eerst het tik kersontbijt, dan de duf- en frisploeg instellen en dan ook nog proberen een schema te maken om de toetsen van het toetsenbord (op de bodem van de wagen) op een vlotte manier te kunnen leggen – je kunt ook te ver gaan. Dat toetsenbordschema keerde zich uiteindelijk tegen ons, zoals briljant werd beschre ven door Stijn van der Poll in de Visueel. Tevoren was uitgedacht welke toets waar 98
moest komen, zodat de toetsen op de steektafels getikt konden worden door mensen die we anders niet aan het tikken zouden krijgen. Middels een uitgedacht systeem en een schema van welke toets waar moest komen, zou het in de tiknacht een fluitje van een cent zijn om nog even alle toetsen op zijn plaats te leggen. Toen puntje bij paaltje kwam bleken die toetsen niet zo lekker te passen. Van het schema bleef in ieder geval niets over. Stan Hendrikx is er de hele nacht mee bezig geweest. Op zijn tandvlees (of op het kaakbeen wat daaronder zit) heeft ie het afgemaakt, maar nog jaren later kreeg hij nachtmerries alleen al bij het zien van een toetsenbord. Bij het uitrijden uit de tent zag je geen bloed, zweet en tranen meer. Alleen een prachtige computerbody. De wagen was prima geslaagd, hij was geworden zoals hij was bedoeld. We reden een mooie tweede prijs, achter ‘Doorsnede’ van Klein-Zundert, ontworpen door Marcel van de Sanden en Tonnie van Beek, twee Tiggelarianen die drie jaar gele den weggegaan zijn om te gaan ontwerpen bij Klein-Zundert. Toch ook een klein beetje onze eerste prijs, dus.
2001 ‘Circus genetica’ Poging tot een ‘stoet binnen de stoet’ Circus Genetica was een ontwerp uit dezelfde stal als bijvoorbeeld ‘Waranga’ en ‘Computerbody’. Kruisingen tussen mens en dier, of mens en machine, gentechnolo gie en de enge randjes die daaraan zitten. Laat je fantasie spreken en bedenk hoe dat eruit zou kunnen zien. Bij ‘Circus Genetica’ was het enge randje helemaal naar de voor grond gehaald; hier was duidelijk sprake van een genetisch experiment dat volledig is doorgeslagen.
Links: ‘Computerbody’ op de veiling. Hieronder: het grasveld bij de tent is dé plek om even uit te rusten van de bouw. Vooraan op de foto: Lindy Wierks en Sabine Brosens. Foto onder: De draaischijven met een mozaïek van stukjes cd werden aangedreven door figuranten.
Het was dit keer geen ontwerp van het vertrouwde duo Marc van Beek en Johan van Trijp. Marc zou voor onbepaalde tijd stoppen met ontwerpen, omdat vaderschap, een eigen bedrijf en ontwerpen te veel van het goede zijn om samen te doen. Die ‘onbe paalde tijd’ bleek achteraf maar één jaar te zijn; een Marc die niet ontwerpt, dat is geen Marc. Maar ‘Circus Genetica’ kwam dan toch uit de koker van Johan alleen, althans, niet helemaal, want zoals het programmaboekje vermeldde: tevens naar een idee van Stijn van der Poll en Erwin van Gils. ‘Circus Genetica’ toonde ook de voorliefde van Johan voor de ‘stoet binnen de stoet’, iets wat in andere ontwerpen ook terugkwam (‘Bonte Kermis’ had het, ‘Atlantis Mechanica’ voor De Berk had het heel sterk, later ‘Gente Festeggiante’ en noem maar op). Het circus was een optocht die de stad binnenkomt en alvast promotie maakt voor de voorstellingen die in het verschiet zijn. Het waren Oost-Europeanen, of Albanezen, of zoiets dan toch, ze waren in ieder geval niet te verstaan (“Vumbus ak Vimbi”, zo begon de aankondiging van spreekstalmeester Erwin van Gils. Daar kon je met een beetje goede wil toch duidelijk “Dames en heren” van maken). De oorspronkelijke titel was ‘Circus Parthenogenese’ omdat toch niemand wist wat par thenogenese betekende. Maar Paul Bastiaansen, die vroeger altijd de Kijk las, vertelde wijsneuzerig dat dat ongeslachtelijke voortplanting betekent, en met een verongelijkt gezicht besloot Johan morrend dat het dan maar ‘Circus Genetica’ moest worden. Het jaar van ‘Circus Genetica’ was geen gemakkelijk jaar, of althans, zo staat het in onze herinnering. Het is altijd de vraag of dat dan echt zo is, of dat je dat achteraf invult. Feit was in ieder geval dat het uit de tent rijden van het circus een beetje ontluisterend was. Het was duidelijk geen echte topper, geen wagen waar we het goede gevoel bij hadden. De kans is groot dat de herinnering aan die moeizame corsozondagochtend je herin nering van het hele bouwseizoen kleurt. Wat tijdens het bouwseizoen in ieder geval wel lastig was, was dat diverse vaste bouwers die normaal bergen verzetten, dit jaar door omstandigheden (huis gekocht, verbouwen, verhuizen) minder in de tent waren. Na het succes van het kinderkot, een initiatief van Heidi en Lindy, in het tikweekend van het voorgaande jaar, was er dit jaar ook kinderkot gedurende het bouwseizoen. Een nieuwigheid dit jaar was het kinderkot. In de jaren tachtig werden kinderen en jeugd de tent uit geschopt omdat ze in de weg liepen. In het nieuwe millennium was deze hou ding radicaal veranderd: kinderen en jeugd moet je koesteren en zoveel mogelijk erbij betrekken, omdat ze de bouwers van de toekomst zijn. En er geldt: als je de kinderen op zaterdagochtend bezighoudt, hebben pa en ma tijd om aan de wagen te werken. Nog een nieuwigheid waren de Caddy’s. Tiggelaar (en elke andere buurt in Zundert) was eraan gewend dat lasapparaten lompe zware dingen zijn, met een zware lastrafo erin die je nauwelijks kunt tillen. Een lasapparaat heette bij Tiggelaar een ‘laskar’, een woord dat je in de Dikke van Dale niet terugvindt, maar dat eruit voortkomt dat de grote onhandelbare lasapparaten doorgaans op wieltjes staan omdat ze anders helemaal niet te versjouwen zijn. De voortschrijdende technologie heeft het echter voor elkaar gekre gen dat een lasapparaat niet meer hoeft te werken met een trafo (die noodzakelijkerwijs groot en zwaar is), maar met vermogenselektronica. Die lompzware laskar is opeens een dingetje geworden met een draagband, een soort aktetas die je om je schouder kunt hangen om er losjes mee de trap op te gaan. Hoger en lager zetten van de laskar moest altijd gebeuren door een grote zwengel met veel geweld te verdraaien. Bij de Caddy’s 99
eenvoudig mogelijk aangestuurd en liefst handbediend, dan kan er zo weinig mogelijk kapot. Er waren grote, draaiende wielen, en waren bewegende spinnepoten, een bewegende skeletkop, en vooral waren er twee gigantische grote drakenkoppen die alle kanten op konden bewegen. Vooral de drakenkoppen waren bijzonder: de nek bestond uit een aantal cardankoppelingen, zodat de ‘as’ van de nek alle kanten op kon bewegen. Met staalkabels zat de kop geborgd zodat zijn beweging beperkt was, maar binnen die beper king kon hij echt alle kanten op. Doordat hij met een staalkabel op en neer gehaald kon worden, bewoog hij levensecht, met een bek die open en dicht ging. Vooral de achterste deed het fantastisch: hij kon echt ‘om het hoekje’ komen kijken. De staalkabels waaraan de kop hing, liepen over wieltjes met massief rubberen banden, waar we met behulp van een slijptol een gleuf in hadden gemaakt waar de kabel door heen liep. Volgens traditie doen we alles bij Tiggelaar met een slijptol: planken zagen, sleuven in rubber maken, noem maar op. Het gaat prima, het stinkt alleen een uur in de wind. Achteraf bleek tijdens de stoet dat een van die kabels van het wieltje was afge lopen zodat hij kaal over het stalen profiel bewoog. Die kabel had het profiel tijdens de optocht bijna doorgezaagd! gebeurt dat door een klein knopje voorzichtig beet te nemen tussen duim en wijsvinger. Kortom: een revolutie voor de lassers. Wel bleek al snel dat die Caddy’s, buiten de toch wel tamelijk hoge prijs, nóg een nadeel hadden. De oude laskarren (met de legendarische ‘groene’ als aanvoerder) waren vol strekt hufterproof. Je kon er zo lomp niet mee omgaan, of ze bleven het gewoon doen. Dat is bij Tiggelaar altijd een essentiële eigenschap van het materieel geweest. Die Caddy’s bleken echter veel gevoeliger, de aansluitingen van de snoeren gingen mak kelijker kapot en je kon ze tot onze verbazing ook niet straffeloos van de steiger laten vallen. Er waren er steeds wel een aantal in reparatie. Het jaar van ‘Circus Genetica’ was ook het jaar van de vliegen. Hoe het nu precies kwam, was niet zo duidelijk. Een of andere kweker had illegaal of verkeerd stront gereden of iets dergelijks, maar feit was dat het aantal vliegen in de tent (en in heel Zundert) tot Linksboven: de vleermuisman van ‘Circus Genetica’. Midden boven: Willem Snepvangers aan de tiktafel. Willemke kwam na het zetten van de tent iedere dag een bakske koffie drinken en een praatje maken. Rechtsboven: Erwin Braspenning aan de lunch. En hieronder de originele ontwerptekening.
astronomische hoogten was gestegen. Al snel werd het gezamenlijke hobby om tijdens de koffiepauze met vliegenmeppers, kranten of steigerbuizen vliegen dood te meppen, met tientallen tegelijk. Daar was geen kunst aan, want de hele tafel zat vol (terwijl we die toch zo goed schoon hielden). De ware virtuositeit was natuurlijk om met dunne laselektroden toch een behoorlijk quotum dode vliegen bij elkaar te meppen tijdens de duur van een koffiepauze. Het sterkste verhaal over de vliegen speelt zich af tijdens de marathonzaterdag twee weken voor corso. Jos Mensen en Jack Schepers bakten zoals gebruikelijk pannenkoeken. Een aantal bouwers complimenteerden de koks met de lekkere krentenpannenkoeken. Tot verbazing van Jos en Jack, want zij hadden hele maal geen pannenkoeken met krenten gebakken. Het bouwseizoen van het circus was toch zo verkeerd nog niet. Vanwege al die losse wagentjes waren er diverse leuke projecten waar iemand zich lekker op kon uitleven. Er zat allerlei beweging in de wagen, die we realiseerden volgens het principe ‘Keep it stupid, keep it simple’. Geen moeilijkdoenerij met hydrauliek of motoren, alles zo
Tegen corso sloeg de stress toe. Op het laatste moment verzon Johan er nog een muziek wagentje bij, dat in allerijl door Jan Goos en Werner Pellis in een paar dagen in elkaar gezet moest worden. Dat was bikkelen. Ook het tikweekend was lastig. Het was een forse wagen voor onze begrippen (duizend kisten gingen erop) en we kregen hem niet goed af: op de bodem moesten we op het laatst kisten met bloemen leegschudden. De bouw was leuk en spannend. Hoe zou dit uitpakken? Hoe zou dit gaan werken? Het was ouderwets experimenteren. Maar op corsozondagochtend, na het zware tik weekend, bleek dat het experiment niet zo geweldig geslaagd was. Het principe van de stoet binnen de stoet bleek niet zo goed te werken. De kleinere wagentjes vielen een
beetje weg, waren domweg te nietig om hun werk te kunnen doen. De trap met spreek stalmeester Erwin van Gils, die hoog torende boven de straat en als groots gebaar een enorme hoge hoed op had – het idee was mooi, maar het kwam niet over. Corsowagens moeten nu eenmaal groot zijn, zo bleek opnieuw. Een sombere stemming overheerste bij het uitrijden op zondagochtend. Bij een wagen met figuratie is dat dodelijk: de figuranten moeten de hele optocht lang hun spel nog spelen, en motivatie en geloof in eigen kwaliteit is daarvoor essentieel. Johan had dat goed door, en hield op de Manderslaan, tijdens de generale repetitie, een opbeurende speech die werkelijk vanuit zijn tenen kwam. Tegen beter weten in. Op de veiling, vlak voor aanvang van de stoet, brak dan eindelijk het ijs en zijn we met de hele club figuran ten in polonaise gegaan. Daarna was het gaan met die banaan. Met de vijfde prijs die het hele spul ons uiteindelijk opleverde, mochten we in onze handjes knijpen. Vooralsnog bleef Tiggelaar in de top vijf.
2002 ‘Fragmenten’ Wij kunnen ook siertikken. Nooit geweten. ‘Fragmenten’ was een pracht van een wagen in een pracht van een bouwjaar. Een echte Tiggelaarwagen, met grote monumentale vormen en volop anatomie. Twee enorme koppen, op een schaal zoals ze nooit eerder in het corso zijn gebouwd. Daartussenin een tik-en-kleur-experiment van panelen met oude foto’s uitgewerkt in ton-sur-ton-kleu ren. ‘Fragmenten’ werd, door de bouwploeg, overtuigend gekozen uit twee ontwerpen:. Twee kozen er voor het andere ontwerp:‘Hop Marjanneke’, de rest voor ‘Fragmenten’. En terecht, het was een prachtig, warm ontwerp met veel diepgang en herkenning. Aanvankelijk bestond de vorm tussen de twee koppen uit honingraten, waarop de foto’s stonden. Toen de constructie al voor een groot deel klaar was, uitte Arno Brosens zijn
100
101
onvrede over de honingraten: veel te ingewikkeld. Johan heeft de handschoen opgeno men en heeft er uiteindelijk losse brokstukken van gemaakt. Het was een jaar vol feest en gein. Het begon met een nieuwjaarsborrel nieuwe stijl van de activiteitencommissie: in het Pannenhûske in Achtmaal met een speciaal optreden van Anita. Haar ‘kleine merel’ is de ongeslagen nummer 1 aller tijden, en speciaal voor ons kwam ze hem zingen. Het was de voorbode van een jaar waarin niks mis kon gaan. Nou ja, bijna niks dan. Bij de terugrit van ons bezoek aan de Valenciafeesten (Gaarshof 5 te Meer) sjeesde de Mauritsz (elders bekend als Corné Hendrickx) hard het viaduct af en ging vol op zijn bek. Dat was inmiddels traditie, want precies een jaar eerder bij exact dezelfde gelegenheid was Erwin van Gils hetzelfde overkomen, op exact dezelfde plek. 2002 was ook het jaar van de snijbranderslinedance. Ons aller Hilda van Beek deed aan linedancen, compleet met cowboykostuum en alles erop en eraan. Ons aller Bennie Snijbrander (elders bekend als Bennie Antonissen) deed aan ... tja, waaraan eigenlijk? Niet aan linedancen in ieder geval. Het is eigenlijk niet zo duidelijk wat Bennie ermee te maken heeft, maar het heet nu eenmaal de snijbranderslinedance. Op Youtube is ie vast nog te vinden. De snijbranderslinedance werd uitgebracht als bonustrack van de cd ‘Das ’n schwôôn wage’, geproduceerd door Tiggelaarmuzikant Jan Goos en opgedragen aan zanger en Valencia-dj Richard Pertijs. Richard Pertijs was de held van Tiggelaar; een ontzettend slechte zanger maar top-dj die elke zaterdagmiddag, na het gehakketak van dj Pol, zijn beroemde ‘zaterdagmiddag matinee’ presenteerde bij Valencia (van twee tot vier, gevolgd door dj Johnny “dit wordt 102
weer een avond vol gezelligheid” van Praag). Dj Rieske werd door ons op megaposter formaat vereeuwigd in de tent. Het zat namelijk zo: om de panelen van ‘Fragmenten’ te siertikken, werden de afbeeldingen vergroot tot op het formaat van de wagen en opge splitst in losse A4-tjes geprint. Dat was een enorme stapel printjes, en omdat die stapel toch al heel groot was, kon er een extra afbeelding van Richard Pertijs op megaposter formaat nog wel bij. Die hing dus op zeker moment ook in de tent, op pakweg 60 vier kante meter. En toen hebben we hem uitgenodigd. We hebben hem eerst wijsgemaakt dat onze voorzitter Stijn van der Poll zijn grootste fan was. Richard, verbaasd over zijn eigen populariteit, kwam naar de tent, waar hij werd ontvangen door ons allemaal. We hebben hem vervolgens samen met Stijn de tent in gestuurd, waarna wij stikkend van de lach achter het hok verdwenen. Binnen kreeg hij bijna een hartverzakking toen hij zichzelf terugzag op zestig vierkante meter. Dat hij lokaal bekend was, dat wist hij al wel, maar dat hij zo populair was dat hij op megaposterformaat in een corsotent hing, dat was nieuw voor hem. Hoe het ook zij, Stijn presteerde het ongelooflijke door zijn gezicht enigszins in de plooi te houden, en kreeg er als dank de weken erna een stalker bij. In het tikweekend moest hij zelfs het shirt van Richard Pertijs komen signeren, en nog maanden na het corso kreeg hij e-mails en sms’en van de Valencia-dj. In 2002 hadden we met regelmaat tv-camera’s in de tent. Documentairemaakster Dorien Janssen maakte dit jaar opnamen voor haar documentaire ‘Corsokoorts’, en twee van de hoofdpersonen waren van Tiggelaar: Marc van Beek en Jack Schepers. Soms was dat wel een belasting, want niet iedereen is even ontspannen met zo’n knots van een camera in de buurt. Jack en Marc werden overal gevolgd: hun corsoactiviteiten,
Foto’s linkerpagina: Ingvild Diepens en Joël Sips. Rechts zijn Peter van Aert en Paul Bastiaansen bezig om de houding van de vrouwenkop goed te krijgen. De meeste siertikfoto’s van ‘Fragmenten’ kwamen uit fotoboeken van de familie van Trijp en de familie van Beek. Hierdoor kreeg de wagen een autobiografisch tintje. De foto van de soldaat rechtsboven, leidde tot een verrassing. De man op de foto bracht, na tientallen jaren in Canada gewoond te hebben, op maandagmid dag een bezoek aan het Zundertse corso en herkende zichzelf op onze wagen. maar ook hun gezinsleven en hun werk. Wrang was dat bij het afmixen van de docu mentaire Marc er volledig is uitgeknipt. Begrijpelijkerwijs was hij daar erg teleurgesteld over, maar zijn stevige ego kon gelukkig wel een deuk hebben. De twee koppen waren een moeilijk maar wel een gaaf project: de man voorop werd gevormd door Paul Bastiaansen, de vrouw aan de achterkant door Peter van Aert. Om op deze grote schaal een goede impressie te maken van de vrouwenkop, gaven de ont werpers Peter foto’s van de moeder van Johan van Trijp die als richtlijn konden wor den gebruikt. Uiteindelijk werd het hoofd van Maatje compleet nagebouwd en heeft het hoofd van Maatje negen meter hoog meegereden. Om de anatomie van de gezich ten perfect te krijgen, hebben we tijdens de bouw de steigerplanken allemaal wegge haald. We zagen dat het linkeroog van de man scheef zat. Dat is helemaal losgeknipt en opnieuw gesteld. Twee weken voor corso waren Marc, Peter en Johan ontevreden over de houding van het vrouwengezicht: ze keek te veel naar voor en omhoog, terwijl het belangrijk was dat ze contact met het publiek zou maken. Het hele gezicht is op een zondag vastgesjord met touwen waarna Peter de steigers rondging met de betonschaar
en het hele gezicht heeft losgeknipt. Zwevend in de touwen kon het opnieuw uitgericht worden, waarna het terug vastgezet is. Voor de hele ploeg die die zondag aanwezig was, gaf het een kick om zo’n megacorrectie zo kort voor corso nog door te voeren. Het tikken was een grote klus waar we wel wat voor terugschrokken. Wij vonden onszelf bepaald geen buurtschap die perfect tikwerk kan afleveren. De vrees werd overwonnen door per paneel een ploeg te maken. Zo had je ploeg A3 voor het derde paneel links, en ploeg B6 voor het zesde paneel rechts op de wagen. De ploegen bleven het hele week end bij elkaar, maakten zelf shirts en vroegen voor elkaar plaatjes aan bij Valencia. De verbondenheid van de tikploeg met ‘hun’ paneel zorgde ervoor dat we deze enorme klus aan siertikwerk helemaal perfect hebben geklaard. Tot onze eigen stomme verbazing bleken we een buurtschap te zijn die wél perfect afgewerkt tikwerk kan leveren. Een prachtige wagen in een prachtig bouwjaar, en misschien wel een wagen met eersteprijspotentie. Op zondagochtend kwamen we op tijd aan bij de veiling. In de verte op het veilingterrein zagen we één enkele wagen gereed staan: een gigantische tijger. Het was meteen duidelijk dat de tweede prijs dat jaar voor ons het hoogst haalbare was. 103
2003 ‘Uit de verf’ Speciaal voor Van Gogh kleuren we dahlia’s blauw en groen Het Van Goghjaar 2003 was om allerlei redenen een druk en bijzonder jaar. CorsoZundert borrelde en bruiste vanwege het idee om het 150e geboortejaar van Vincent van Gogh aan te pakken om flink promotie voor het corso te maken. Het geboortehuis van Vincent werd nagebouwd op ware grootte op het Van Goghplein en door de geza menlijke corsogemeenschap in de bloemen gezet. Een groot project met bijzonder veel media-aandacht. Een project ook waarbij veel Tiggelarianen een belangrijke rol speel den. Daarnaast was het hele corso, bij wijze van uitzondering, in het thema: Van Gogh. Dat was niet verplicht, maar het enthousiasme over dit idee en over de publiciteitsmo gelijkheden ervan overtuigden al snel alle buurtschappen en ontwerpers om met het thema mee te doen.
Onze buurt surfte in deze periode op de toppen van haar kunnen. Het Van Goghontwerp ‘Uit de verf’ was een groots project dat bestond uit drie complete corsowagens. Twee ervan stonden direct achter elkaar in de hoofdtent, en voor de derde (eigenlijk de eerste) werd het oude steigermateriaal gebruikt om een extra tent schuin naast het hok te zetten. Het was echt op z’n Tiggelaars: een en al anatomie en plastische vormgeving. De voorste pop (rood-groen) werd vormgegeven door Erwin Braspenning, de mid delste (blauw-oranje) door Stijn van der Poll en de achterste (geel-paars) door Paul Bastiaansen. Daarnaast was er de klus van de verftubes en van alle slierten verf. Daarvoor hadden we een mini-walsapparaatje dat spiralen kon maken van strengen betonijzer. Langs die spiralen hoefden we alleen maar een paar strengen betonijzer te lassen om ze stevig te maken, en klaar was Kees. Boven: we mochten stoppen. Niet op de Markt maar voor het sponsorhome om de Van Goghprijs in ontvangst te nemen. Het enthousiasme is van de gezichten af te lezen. Links: Voor het kleuren zetten we bosjes dahlia’s in emmers gevuld met kleur stof. Als laatste stap werden de bloemen in water met chloor geplaatst.
Het meest in het oog springende element van ‘Uit de verf’ was ongetwijfeld het experi ment met de gekleurde bloemen. Het hele idee was gebaseerd op een soort kleurenleer die door Vincent van Gogh was ontwikkeld: hij werkte met een aantal basiskleurcon trasten, namelijk rood-groen, blauw-oranje, geel-paars en zwart-wit. Precies deze con trasten gingen we gebruiken bij de wagens: rood-groen voor de eerste, blauw-oranje voor de tweede, geel-paars voor de derde en zwart-wit voor de tubes op de bodem. Aangezien er geen blauwe en groene dahlia’s bestaan, wilden we het experiment aan om witte dahlia’s te gaan kleuren. Dat was nogal gewaagd. Buurtschap Markt had veel eerder, in 1984 bij het ontwerp ‘Olympische spelen’, dahlia’s groen en blauw geverfd om de goede kleuren van de olympische ringen te krijgen, en dat had geen best resultaat opgeleverd. Het was een soort Zunderts trauma, zo van: dat doen we nooit meer. We wilden met ‘Uit de verf’ wel bloemen gaan kleuren, maar op een andere manier: door witte dahlia’s in een kleurstof te zetten, zodat ze van binnenuit gekleurd zouden wor den, met hopelijk een mooier en natuurlijker effect. Het was een hoop uitzoekerij en geëxperimenteer. Welke witte dahlia’s voldeden het best? (Dat bleken Eveline en Petra’s Wedding te zijn.) Hoe lang moeten ze in de kleur stof? Hoe sterk? Welke kleurstoffen? In de week voor corso is een grote ploeg mensen bezig geweest bij Exotic Green, een kwekerij in Etten-Leur, om de klus te klaren. De witte dahlia’s moesten met steel en al geknipt worden, vervolgens in bosjes bij elkaar gebonden waarna ze in het pigment werden gezet. Het duurde een nacht voordat ze die hadden opgezogen en hun kleur aangenomen hadden. In totaal is 10.000 liter pig ment gebruikt! Er waren vier kleuren, twee soorten blauw en twee soorten groen. In de tent gingen die tijdens het tikweekend door onder de namen Hulk, Flubber, Smurf en Viagra. Op andere fronten zette Tiggelaar ook zijn beste beentje voor. Voor de vijfde keer won nen we het corsobuurtschappen-voetbaltoernooi bij Jantje Bras, dat elk jaar door De Berk wordt georganiseerd. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de bouwploeg soms ver baasd was over wie er allemaal in team Tiggelaar 1 zaten (‘Hé, die ken ik helemaal niet’). Maar we wonnen toch maar. Ook bij de Corsong lieten we ons niet onbetuigd. Dat feestje wordt elk jaar twee weken voor corso gehouden, georganiseerd door ’t Stuk. Jack Schepers had twee varianten gemaakt op de wijs van ‘Bob de bouwer’. De ongekuiste versie was die met veel zelfvertrouwen – 104
of arrogantie zo je wil: ‘Góóódenzonen, wórden wij weer eerst?’ (‘Nou en of!’). Met de Corsong zelf hebben we de gekuiste brave versie erin gegooid: ‘Còòòòrsobouwers, kunnen wij het maken?’ (‘Nou en of!’). Onze ware kwaliteit ligt echter op nóg een ander front: het culinaire. Vooral met iemand als Daniëlle Adriaensen in de buurt. Dit jaar was het ‘Duitse avond’ op het grasveld naast haar huis in de Heistraat (buitenaf in Rijsbergen), uiteraard met kampvuur en gegrilde worsten boven het vuur. Na hard werken in de laatste week stond er een prachtig Tiggelaarontwerp in de tent. Dit was een wagen waarbij we het Zwerm-gevoel had den. Een magisch moment was het uitrijden, in de ochtendmist. Dit ding was fantastisch gelukt. Zeker in dit Van Goghjaar een van de weinige wagens met een diepere laag. Misschien wel de sterkste wagen die we tot nu toe hadden gebouwd. Onze verwachtingen waren hoogge spannen. Té hoog, bleek. We werden derde, en de vernieuwingsprijs voor de gekleurde bloe men kregen we niet omdat de jury vond ‘dat dat geen aanmoediging verdiende’. Dat leverde niet zo’n leuk corsoweekend op. Je maakt je niet erg populair als je overduidelijk 105
ontevreden bent met de derde prijs. Bovendien was er nóg een buurt ontevreden, en dat was Klein-Zundert met de tweede prijs. Zij vonden eigenlijk dat ze met ‘De twist’ had den moeten winnen. Voor winnaar Wernhout was dat allemaal nogal zuur. Wernhout won eindelijk weer eens, sinds hun glorietijd in de jaren tachtig. Daar hadden ze hard aan gewerkt met een nieuwe, jonge bouwploeg, en dan komen er twee andere buurten vlak achter die hen de eerste prijs misgunnen. Voor het sponsorhome mochten we overigens wél stoppen, om de Van Goghprijs in ontvangst te nemen, uitgereikt door een speciale gelegenheidsjury in het kader van het Van Goghthema. Maar zo’n prijs telt eigenlijk helemaal niet, niet eens als pleister op de wonde. Er is een pracht van een foto waarop dat gevoel van de gezichten van Stijn, Marc en Johan afstraalt. Als een boer met kiespijn, zoiets. Prijzen zijn niet alles, vooral niet als je er dit gevoel aan overhoudt. Dat moest anders. Wij hebben dit corsoweekend een deuk opgelopen en hebben ons voorgenomen vanaf komend jaar sportiever te zijn en minder nadruk te leggen op de prijs. Althans naar buiten toe. Want dat is het allemaal niet waard, daar is het corso veel te mooi voor.
2004 ‘Gente festeggiante’ Als het maar veul is We durven niet eens na te gaan hoeveel kisten hier in totaal op gingen. ‘Gente Festeggiante’ was wel het ultieme ontwerp in het kader van ‘de stoet binnen de stoet’. Negen wagens, waarbij elke wagen op zich meestal al forse afmetingen (en zeker een forse hoogte) had. Een monstergroot project van een buurtschap die op de top van zijn kunnen is en draait als een tierelier. En bijzonder graag op korte termijn nog een keertje wil stoppen op de Markt, als het even kan alsjeblieft dankjewel. Dat moest er toch verdorie nog een keer van komen. Je kunt wel vijftien jaar lang top vijf rijden, maar zonder nog een keer in het centrum van de Zundertse jubel op de Markt te mogen staan, blijft dat toch maar een karig resultaat. Het begon met zo’n typische Johan-tekening van een werkelijk enorme stoet van vijf tien gigantisch grote figuren, volledig uit de bocht gevlogen, waarbij dan meestal iets bijgeschreven staat in de trant van ‘terugbrengen tot haalbare proporties’. Maar ‘haal baar’ is een rekbaar begrip. Je kunt er ook gewoon aan beginnen. En dat deden we, ergens in februari in de sneeuw. We moesten namelijk onderstelletjes maken. Het aantal van vijftien was al wat teruggebracht, we hebben geloof ik twaalf onderstel len gemaakt. Altijd handig om nog wat op reserve te hebben. Het grote onderstel mocht op het veld blijven staan en het tweede hebben we uitgeleend, we hadden ze dit jaar toch niet nodig. Alle onderstellen waren driewielers, opgebouwd op precies dezelfde manier. Het was dus seriewerk van op maat slijpen, in elkaar zetten en aflassen. De onderstellen kregen een zwenkwiel, door een stang naar links en naar rechts te bewegen kon je sturen. Het zwenkwiel zat achter, omdat de wagentjes snel moesten kunnen draaien. Tijdens de 106
stoet moesten ze zich naar het publiek kunnen keren. Toen Johan en Marc de maquette af hadden, was ‘Gente Festeggiante’ teruggebracht tot negen grote poppen. Negen pop pen, negen wagens, dat betekent ook negen stuurmannen en -vrouwen en negen rond praters. Alleen dat is al een hele organisatie. Dan moest er geoefend worden met die onderstellen. Eén onderstel werd voorzien van een sjofele opbouw bestaande uit gelast betonijzer en grote stukken landbouwplastic. Je kon er in zitten, of staand duwen, zonder dat je naar buiten kon kijken. Op het veld simuleerden we vervolgens een optocht met rondprater, om te kijken of het een beetje reed en of ze wendbaar genoeg waren. Dat bleek allemaal wel te werken, maar twee maanden later, toen er een negen meter hoge, met dahlia’s getikte pop op zat, bleek het toch effen een ander verhaal. Ook dit jaar hadden we de extra corsotent, schuin naast het hok, nodig om alle wagens te kunnen bouwen. Er stonden er zes achter elkaar in de Hieronder de voorbereidende werkzaamheden voor het megaproject van ‘Gente Festeggiante’. De stabiliteit van de kleine wagentjes testten we met een grote berg stoeptegels. De zwenkwieltjes maakten we in serieproductie. Een speci ale leswagen (met blauwe ‘L’) gebruikten we om de wendbaarheid te testen. De tekening onder toont de indeling van de hoofd- en bijtent om alle negen wagens kwijt te kunnen. Rechts staan ze alle negen in de volgorde van de stoet: De Front, Nappie, Catweazle, Mooi Medje, Corneeke, Tut, Toet, Plein Plu en Dreeke.
hoofdtent, en drie in de tweede tent naast het hok. Iedereen die ambitie had om nog eens te gaan vormen, kon aan de slag want er was werk zat. Ieder zijn eigen pop, som migen maakten er twee of drie, en uiteraard kreeg elke pop al snel zijn eigen naam: De Front, Nappie, Catweazle, Mooi Medje, Corneeke, Tut, Toet, Plien Plu en Dreeke. Veel buurten hebben hun eigen activiteit om geld in het laatje te brengen. Wij verzon nen dit jaar de doorwerktruien. Het waren afgekeurde truien van de KNVB die we voor een prikkie konden overnemen. Ze waren wel lekker dik en stevig, typisch een trui die je graag bij je hebt in de tent als het wat kouder wordt. Als opdruk maakte Marc van Beek
de tekst ‘Ik voel me keigoed, ik heb corsokoorts’ met een thermometer erbij. Na een flinke promotiecampagne met Jurre Schepers en George Bush in de hoofdrol, verkochten we de truien tij dens de maquettefeesten in een stand. De verkoop liep als een trein. Met relatief weinig inspanning haalden we een flink bedrag binnen, en jaren later liepen corso mensen van allerlei buurtschappen nog steeds in onze corsokoorts-truien. Bouw en tikweekend verliepen voorspoedig. Ondanks dat het een groot project was, is er weinig stress geweest. Ook het tikken verliep voorspoedig, er was ruimte zat om iedereen aan het werk te zetten en veel moeilijke tikplek ken waren er niet. Zondagochtend was het uit de tent rijden een heel aparte belevenis: ze bléven maar komen. Bij ‘Zwerm’ en ‘Uit de verf’ hadden we eerder de erva ring dat het uitrijden van ‘de’ wagen niet bij één wagen ophoudt, maar dit sloeg echt alles. Wát een stoet was het. Een complete corso-optocht toog op weg naar de veiling. Aldaar parkeerden we onze negen gevaartes en claimden even pakweg tachtig meter lengte op het veilingterrein. Een paar jaar later heeft de commissie Optocht van de Stichting Bloemencorso Zundert de maximale afmeting van een enkele corsopresentatie aan banden gelegd. Tachtig meter mocht niet meer. Er staat nergens opge schreven wat de aanleiding van dat besluit was, maar toen het werd genomen dachten wij allemaal even terug aan onze ‘Gente Festeggiante’. Met een gniffel. Het rijden tijdens de optocht was nog niet zo makkelijk. Normaal heb je één ervaren stuurman en één ervaren rondprater die goed op elkaar zijn ingespeeld. Dit jaar waren het er twee keer negen, dus allicht dat er wel ergens een koppel bij zat dat er wat minder handigheid in had. Namen noemen zou niet kies zijn; we vermelden slechts 107
Feestende bouwers op de veiling. We herkennen Corné van Aert, Anne Goos, Koen van de Berg (terug van weggeweest), Eefje Goos en Arno van Gils. dat een van de negen poppen met enige regelmaat gevaarlijk recht op het publiek af ging en dwars op de weg kwam te staan. We haalden een mooie tweede prijs en waren dik tevreden. Het idee van de groep men sen kwam er te weinig uit, juist omdat de figuren te groot waren. Daardoor moesten ze achter elkaar rijden en werd het niet echt een groep van feestgangers. Bij ‘Circus Genetica’ hadden we geleerd dat het allemaal groot moest zijn, en nu was het weer té groot. Enfin, het was een prachtig project, misschien niet honderd procent geslaagd, dus de tweede plaats was prima betaald. Klein-Zundert won dit jaar met ‘Camouflage’, een keuze die bij Tiggelaar voor verbazing zorgde. ‘Expeditie’ van Molenstraat kwam daar zeker ook in aanmerking voor een eerste prijs, zo vonden wij, maar die werd derde. Maar na het gevoel van vorig jaar werd hier maar niet al te veel aandacht aan besteed.
2005 ‘Cocoxitl’ Met de hele stam op de wagen ‘Cocoxitl’ was een spektakelstuk bestaande uit twee wagens, een ontwerp in warme Zuid-Amerikaanse kleuren, een ontwerp over de oorsprong van de dahlia. Een ontwerp van een buurt die zijn Gouden Eeuw beleeft en dat donders goed weet. Alles haalden we uit de kast. Het ontwerp stond vol lama’s en Zuid-Amerikaanse goden en alle goeds wat dat continent ons geschonken heeft: maïs, de aardappel en natuurlijk vooral de dahlia. Pronkstuk van de wagen was de gigantische bloem met het levende, kloppende hart, waarvoor we uiteindelijk de vernieuwingsprijs zouden krijgen. ‘Cocoxitl’ was ook het jaar waarin ontwerper Marc van Beek al zijn energie en inspiratie (en dat is een hoop) kwijt kon. Regelen en aansturen van de figuratie, de muziek, de kle 108
ding, hij heeft een bijzonder druk en zwaar jaar gehad. Misschien meer dan enig ander ontwerp was dit helemaal zijn wagen. Voor de buurt was ‘Cocoxitl’ een pittig maar leuk project. Een wagen met figuranten levert altijd een veel bredere inzet van buurtgenoten op, omdat er naast de bouw van de wagen zelf nog zoveel meer moet gebeuren. En dan moet er ook nog gefeest worden, in de goede culinaire traditie van Tiggelaar. Ja, we hebben het druk gehad.
Jeroen van Opstal zou in het laatste weekend voor corso samen met een maat van hem de hele nacht doorwerken om het constructiestaal en het onderstel helemaal zwart te spuiten. Het was een bijna surrealistische gewaarwording dat twee maanmannetjes in witte pakken en met beschermmaskers in de felverlichte tent tot diep in de nacht aan het werk waren, terwijl wij met z’n allen in het hok ons gebruikelijke görtige vrijdag avondbacchanaal aan het uitvoeren waren.
De bloem zorgde nog voor vele hoofdbrekens. Aanvankelijk was de gedachte dat de bloembladeren moesten gaan bewegen, subtiel open en dicht gaan om zo een pulserend effect te krijgen. Later vatte het idee post om de bloembladeren stil te zetten maar juist het hart van de bloem tot leven te brengen, met zes gebodypainte figuranten en een choreografie. Dat bleek een schot in de roos. Anne Mutsters en Peter van der Heijden verzorgden de choreografie, de zes figuranten zaten vrijwel naakt maar met bodypaint op stoeltjes in het hart van de bloem. Technisch leverde dit de nodige problemen op. De stoeltjes moesten zo weinig mogelijk opvallen en moesten dus bescheiden van afme ting zijn, maar de figuranten moesten natuurlijk wel veilig kunnen zitten op die grote hoogte. Ze moesten dus geborgd zijn met een gordel, die ook weer niet mocht opvallen, en ze moesten ook voor hun gevoel veilig zitten. Dat losten we op door een buisje tus sen hun benen te maken zodat ze niet van hun stoeltje konden schuiven. Dat buisje leek echter nogal op een rechtopstaande penis en dat was nu precies niet de bedoeling. Uiteindelijk is dat vormgevingtechnisch handig opgelost door er een soort halve beugel van te maken, zodat de associatie met de erectie verdween.
Het tikweekend van ‘Cocoxitl’ was een regelrechte ramp vanwege alle touwen. Op de wagen liepen lange slingers van touw tussen de palen, en de onderkanten van de lama’s waren allemaal afgewerkt door een gordijn van allemaal naast elkaar hangende touwen. Bij elkaar kilometers stevig touw. Dat moest allemaal ‘getikt’ worden: de spijker in de bloem moest je door het touw heen zien te krijgen. Twee of drie bloemen zijn nog wel te doen, bij de vierde begint het vervelend te worden en kilometers touw zijn volstrekt onmogelijk. Maar toch moest het. Tiggelaar heeft in de loop der jaren diverse ideeën gerealiseerd in het tikweekend waaraan diverse Tiggelerianen een trauma overhielden, maar samen met de schors op Waranga in 1998 staan de touwen van Cocoxitl ruim aan kop van deze dubieuze lijst. Stijn van der Poll en Jim Mertens speelden de rol van red dende engel door met een scherp mes rond te gaan en her en der touwen ertussenuit te snijden — Stijn subtiel, en Jim wel erg enthousiast, zodat die nog afgeremd moest worden door ontwerper Marc van Beek die zijn touwen in rook zag opgaan. Een tweede uitdaging voor onze chaotische vrijbuitersbuurt die aan planningen en schema’s een broertje dood heeft, was dat we de wagen op tijd getikt moesten krijgen
‘Cocoxitl’ had een prachtig scala aan figuranten. Hieronder Noor Michielsen, corso koppel Eefje Goos en Kenneth Wagtmans; en Sabine Brosens. Onderste rij: Carlo van den Eijnden, Rob Braspenning en Marc van Beek; en Florens Vreijsen.
In een buurtschap zitten altijd mensen die iets kunnen wat je niet verwacht maar wat fantastisch te pas komt. Dit jaar was dat Jack Vonk, die op een cursus had geleerd hoe je zelf trommels en djembés kunt maken. Erwin van Gils, Jan Goos, Bart Goos en Stan Hendrikx maakten onder leiding van Jack hun eigen trommel met koeienhuid of geiten vel, of in ieder geval met iets wat heel erg stonk. Er is één moment dat wij niet meer gaan vergeten. Dat is de generale repetitie twee weken voor corso. ‘Cocoxitl’ had veel, héél veel figuranten en dat waren zonder uitzon dering Tiggelarianen. Oud en jong, rijp en groen en mooi en lelijk door elkaar heen. Tijdens de generale was dat hele spul ook geschminkt en in vol ornaat paraat om te figureren, wiegend op die betoverende muziek. Daar stond Tjeu van Mierlo, die al in de jaren zeventig voor Tiggelaar ontwierp en er tot op de dag van vandaag nog altijd bij is. Tjeu en Franka komen nog elk jaar, als vanzelfsprekend, omdat ze een deel van de buurtschap zijn. Tjeu was geschminkt en verkleed als Indiaan, hoewel dat bij hem eigenlijk niet nodig is. Daar stond Corné Spitters, voor wie het dertig jaar geleden is dat hij een jonge bouwer was, die al lang weg is uit Zundert maar er elk bouwseizoen gewoon weer staat. Johan van Trijp, die nooit weggeweest is en ook nooit weg zal gaan, hetzij in een kist. In vol ornaat en met war paint. En daar staat Freek de Bruijn, icoon van een nieuwe generatie die trappelend van ongeduld de estafettestok aan het over nemen is. En plotseling golfde dat besef door de hele buurt heen, tijdens die repetitie. Wij spé len geen Indianenstam, we zíjn een soort van Indianenstam die generatie na generatie samen leeft en samen bouwt en samen beleeft. Die doorgroeit en ontwikkelt, maar in de kern niet verandert. Dit is corso, dit is wat wij doen, dit is wie wij zijn. Menig vochtig paar ogen keek die dag besmuikt even weg, en slikte. 109
‘Cocoxitl’ in vol ornaat, met de hele stam liepen we mee. Alle figuranten een Zuid-Amerikaans uiterlijk geven was een hele klus. De zes mensen in de bloe men sloegen echter alles qua schminkwerk, want hun hele lichaam moest geschilderd worden. én de hele bubs van zestig figuranten op zondagochtend vroeg in de schmink en in de kleren moesten krijgen. Het tikken, het afbreken van de steigers en het afmaken van de wagen op zater dagnacht kon echt niet zonder die zestig figuranten. Er kan veel zonder schema’s en planningen, dat hebben we in de loop der jaren wel bewezen, maar dit niet. Dus kwam er een planning, en het wonder geschiedde, want hij werkte nog ook. We mochten gebruik maken van een leegstaand huis in het Laarpark, waar van de woonkamer werd omgebouwd tot schminkruimte. In het schemerdonker van de vroege zondagochtend heerste daar een heel aparte sfeer. Het strakke schminkschema werd vlot afge werkt en we waren keurig op tijd in vol ornaat op de veiling. Tot onze eigen stomme verbazing. ‘Cocoxitl’ was een wagen gebouwd om de stoet af te sluiten. Dat deden we dan ook. Een spektakelbak en een publiekslieveling, en een bloem die her en der staande ovaties kreeg. We werden tweede, kregen de eerste publieksprijs en de vernieuwingsprijs. Vrijwel iedereen vond dit een prachtige score. Intern, voor de buurt, was het een prachtig project en het op deze manier meedoen met zoveel figuranten schept voor de buurt altijd een bijzondere band. Maar vanuit publiek en jury gezien, extern, vonden de meesten van ons dat de wagen her en der tekort schoot en een beetje gezocht was, zodat de eerste prijs ‘Wirwar’ van Klein-Zundertse Heikant prima op zijn plek stond. Behalve Marc van Beek. Vanaf het begin was dit zíjn wagen. Voor deze honderd procent gevoelsmens, voor wie het onderscheid tussen intern en extern volstrekt betekenisloos is, is ‘Cocoxitl’ tot op de dag vandaag de enige eerste prijs van 2005.
2006 ‘Leger’ Paarse invasie stopt op de Markt Bij ‘Leger’ was het gevoel vanaf het prille begin uitstekend. Het ontwerp viel meteen in de smaak. Het was áf zoals het er stond. ‘Leger’ voelde anders dan de voorgaande ontwerpen. ‘Gente Festeggiante’ en ‘Cocoxitl’ waren misschien wat te geforceerd, misschien wel wagens om koste wat kost een eerste prijs mee te halen. Of dat echt zo was, weet je natuurlijk niet, dat is allemaal maar gevoel, en achteraf praten. Wat in ieder geval wel zo was, is dat we meteen vonden dat dit een idee was waar Marc en Johan gewoon hun eigen ding deden, zonder rekening te hou 110
den met de jury en met de rest van corso-Zundert. De eerste prijs wilden we natuurlijk maar al te graag, dat wil elke buurt, maar niet tegen elke prijs. Het gevoel gewoon een goeie wagen te bouwen, daar gaat het om. En niet een eerste prijs er tegen heug en meug uitpersen, want dat kan toch niet.
moeten we toch echt enigszins rekening houden met dit aquarium. Het resultaat is dat niet alleen de maquette, maar ook de wagen van Tiggelaar elk jaar én te hoog, én te breed én te lang is, maar wel op zo’n manier dat er nog enigszins fatsoenlijk mee rond te rijden is. Wij zijn wat dat betreft niet veel anders dan de andere buurten van Zundert.
‘Leger’ beantwoordde hier precies aan. Niet dat we vanaf de ontwerppresentatie dach ten dat we hiermee gingen winnen, helemaal niet. Maar we gingen deze wagen goed bouwen, het was een goed concept dat we goed gingen wegzetten, met veel plezier en motivatie. Bovendien waren we na de teleurstellingen van 2003 en na de grote projec ten van de afgelopen jaren die het toch nét niet waren, huiverig geworden om er al te veel in te geloven. We raakten zelfs onze arrogantie kwijt. Té veel verwachtingen leiden alleen maar tot een pijnlijke corsozondag, en daarvoor is het corso veel te mooi.
Maar de discussie over de maximale afmetingen van de wagen speelt ook binnen de commissie Optocht van de Stichting Bloemencorso Zundert. Tegenwoordig is er zelfs een soort van technische commissie die jaarlijks een paar keer de tent bezoekt, adviezen geeft over de constructie en ook de wagens nameet. Dat viel ons niet mee, dit jaar, want de wagen was overduidelijk te lang. Dat zat hem uitsluitend in een puntige lans aan de voorkant en in die staart van soldaten aan de achterkant, maar hij was op die punten toch echt te lang. Voorheen was dat allemaal niet zo streng, maar de tijden veranderen,
En toch kwam het hele idee van ‘Leger’ voort uit de teleurstellingen van de voorgaande jaren. Het was letterlijk een ontwerp waarmee de buurt (of de ontwerpers) zich ver schansten, achter dikke muren en een stevig harnas, tegenover de jury en de rest van corso-Zundert. Het was een gebaar van jezelf afschermen voor de grote boze buitenwe reld en je terugtrekken in je eigen fort. Het kwam van diep. En dat zijn de beste. ‘Leger’ was een lekkere wagen om te bouwen. Iedereen kon ermee aan de slag, construc tie noch vormgeving waren bijzonder moeilijk, en de vormgeving, met z’n vele ridders en paarden, was van dien aard dat diverse vormers gewoon lekker aan de gang konden. Het venijn zat hem in de staart, en wel op twee verschillende manieren: de staart van de wagen bestond uit een gigantisch leger dat in perspectief ‘wegliep’ naar achter en steeds kleiner werd. De grote, metershoge lansen voorop de wagen werden naar achter toe steeds kleiner, tot aan het formaat van satéprikkers toe. Het leger achterop moest, omdat het zo klein was, voor een groot deel getempext worden en met blaadjes geplakt. De andere betekenis van het venijn in de staart was het tikweekend. ‘Leger’ moest bui tengewoon strak worden getikt. Het paars was een en al metaal. De ridders en paarden zelf waren ‘leeg’ (dat was de dubbele betekenis van de titel), je zag alleen maar harnas sen. Die moesten volledig metaalachtig worden, met een paarsblauwe glans en, zoals metaal nu eenmaal is, superstrak. De uitdaging om dat met bloemen voor elkaar te krijgen, was een grote. Vooral voor deze buurtschap die perfect strak afgewerkt tikwerk nu niet bepaald in de genen heeft zitten. ‘Dit jaar is paars de kleur van de wagen’ zongen we, vrij naar Marco Borsato. Bloemenman Jack Schepers had zo ongeveer alle paars in Zundert opgekocht, met als gevolg dat de andere buurten nauwelijks paars durfden te gebruiken en wij hopen paars in de tent hadden staan tijdens het tikweekend. Veel te veel. Maar dat is beter dan te weinig. Want paars is paars en het was nou eenmaal geen ontwerp dat het toeliet om een van de ridders bij gebrek aan de goede kleur toch maar rood-oranje te maken. Tiggelaar met Marc van Beek en Johan van Trijp als ontwerpers heeft een vaste tradi tie, een soort van spel tussen de bouwgroep en de ontwerpers dat elk jaar terugkomt, dat de maquette én te hoog, én te breed, én te lang is. Corsowagens moeten groot zijn of althans groot ogen, en als Johan en Marc hun maquette maken zijn ze bezig met de compositie, en wel om die zo goed mogelijk te krijgen en niet om die in een aquarium van 19 bij 4,5 bij 9 te proppen. Dat is volkomen terecht. Maar bij de bouw van de wagen
zelfs in Zundert. De mannen met de rolmaten waren niet te vermurwen. Er viel niet onderuit te komen: wij moesten inkorten. Dat hebben we gedaan, onder protest. Een lans inkorten van de voorste ridder bij een ontwerp dat dreiging en agressie moet uitstralen: daar word je niet blij van. Liefst had den we hem nog drie meter langer gemaakt. Aan de achterkant was het een ander ver haal: Johan kwam met de oplossing om die lange staart van ridders in een bocht te laten lopen zodat hij naar binnen boog en niet meer zo lang was, en dat bleek beeldend zelfs een betere oplossing: je zag vanaf de voorkant die lange staart van ridders nu beter dan eerst. En die lans aan de voorkant? Die hebben we maar ongeveer zo gelaten. Het bouwseizoen vorderde en in de goede traditie die de laatste jaren is opgebouwd, organiseerden we menig feest om het ‘sociale aspect’ te benadrukken. We hadden een Middeleeuwse feestavond in de Moeren, in de tuin bij Frans en Toos Mutsters, waar we 111
met z’n allen op fiets naartoe gingen en waar het merendeel ook bleef overnachten. Op z’n Middeleeuws en volgens de culinaire traditie van Tiggelaar was dit compleet met een geroosterd speenvarken. Een ander feest was de vijfentwintigjarige bruiloft van Frank en Lianne Bastiaansen. Frank en Lianne hadden wijselijk besloten dat het niet verstandig zou zijn dat de hele losgeslagen bende van Tiggelaar aanwezig zou zijn op hun zilveren huwelijksfeest, dus organiseerden ze eigenhandig een tweede zilveren partijtje voor Tiggelaar, in de tent. Dat was, vooral door het seventies-thema, een groot succes. Hoewel dat op zichzelf niet zo veel zegt, want dat geldt voor de meeste feesten bij onze buurt. Eigenlijk voor allemaal. Het venijn in de staart, het tikweekend, begon op donderdagavond voor corso met expe rimenteel proeftikken. Het tikwerk moest retestrak. Een club proeftikkers is aan de slag gegaan met het voorschrift om in rijtjes te tikken (normaal is dat ten strengste verbo den) en om veelvuldig de schaar te hanteren. Dat wollige van de dahlia, daar mocht niks van overblijven. Nog die donderdagavond viel het besluit: zo gaan we de hele wagen doen. Daar was moed voor nodig en vertrouwen, want deze buurt is geen tikwonder en al helemaal geen schoolvoorbeeld van discipline. Vrijdag werd een hele bussel scharen gehaald bij de Big Boss en elke nieuwe tikker die de tent binnenkwam kreeg een schaar overhandigd en de instructie dat strak niet strak genoeg was. Gelukkig maar dat de wagen niet bijster groot was: er zijn 824 kisten bloemen op gegaan. ’s Ochtends vroeg ging het kopzeil eraf en schreed de dreigende soldaten- en paarden massa langzaam naar buiten. Het was goed, hij was gelukt, hij was prachtig, maar van grote verwachtingen of euforie was geen sprake. Daarvoor waren te veel door schade en schande wijs geworden in de voorbije jaren. Er overheerste een soort van grimmige tevredenheid, maar er werd niet veel over gezegd. Malende gedachten en verwachtin gen te over, maar de kaken bleven stijf op elkaar. Gedurende de tweede doorkomst van de stoet langs de Markt werd het stilaan wel wat duidelijker dat er iets moois stond te gebeuren voor onze buurt. We reden op de twaalfde plek, en de grootste concurrent, de aalscholvers van Wernhout, reed twee plekken voor ons. Toen die passeerde met een tweede prijs kon het eigenlijk bijna niet meer fout gaan, maar op zulke momenten weet je helemaal niks meer en kan alles nog gebeuren, zo lijkt het. De spanning is bijna ondraaglijk. De euforie en de ontlading bij de verlossende woorden van omroeper Ton Biemans waren heftig. Voor de oudgedien den bij de buurt overheerste het gevoel van: eindelijk. Zwerm en 1999, dat was al heel lang geleden. Dat verslavende, majestueuze gevoel sinds zo lange tijd weer eens door je lijf te voelen stromen – daar kan niks, maar dan ook niks tegenop. Voor veel jongeren bij Tiggelaar was het de allereerste kennismaking met dit superieure orgasme. Het was klaar, het was áf. Na een eerste prijs volgt een corsofeest waar de buurt in het centrum van de belangstel ling staat. We mochten de Frans van Ostaaijen-trofee (een fraai schildje) in ontvangst nemen van de Heikant, de winnaar van vorig jaar, we mochten midden in de belangstel ling staan, overal op de foto, en we mochten een vaandel maken. Dat werd, op de tweede zaterdag van januari, een feest in de Schroef met dresscode ‘paars’ en een prominente rol voor het nummer ‘Dit jaar is paars de kleur van de wagen’. We hebben twee vaandels 112
De Zundertse jubel viel ons nog een keer ten deel. We hebben er met volle teugen van genoten. Hierboven voorzitter Annemiek van Hassel die de trofee ontvangt uit handen van minister Maria van der Hoeven, Bart Goos die blij is met de cup, en Jos Mensen die hetzelfde doormaakt. Op de pagina hiernaast ontwerper Johan en Marc die felicitaties krijgen van commissaris van de koningin Hanja MaijWeggen en minister Van der Hoeven, gadegeslagen door corsosecretaris René Koeken. En de jubel — die prachtige jubel, met de gebalde vuisten in de lucht.
gemaakt: eentje voor ‘Leger’, en een vervangend vaandel voor dat van ‘Lijf aan lijf’ uit 1996. Dat vaandel was destijds een experiment, geen vaandel maar een sculptuur, en het is gebleken dat corso-Zundert dat niet wilde: een vaandel moet een vaandel zijn. Daarnaast was de sculptuur in de loop der tijd beschadigd geraakt. Dit was een mooi moment om een traditioneel vaandel te maken voor ‘Lijf aan lijf’, en de crowdsurfer van het originele vaandel aan de muur van bakkerij Raats te hangen. Die leek namelijk onbedoeld erg veel op Johan Raats. En zo sloten we onze Gouden Eeuw af – met de vooralsnog laatste eerste prijs in een lange periode van louter topvijfklasseringen.
113
Evolutie van een corsotent Van houten palen tot aluminium profielen. Onze tent was constant in ontwikkeling. Alleen de tentzetverhalen, die zijn altijd precies even sterk gebleven.
De tent – het zomerhuis van de corsobouwer. Die prachtplek waar we onze corso-uren slijten. We houden van haar. Met trots bezien we haar lelijke zeilen, want voor ons zijn ze niet lelijk. Dat stinkend vrachtwagenzeil, waarvan de reclameteksten al niet meer leesbaar zijn, daar kijken we als het ware doorheen. Trots zijn we op haar – en die impuls is redelijk primitief en rechtlijnig: de tent moet namelijk elk jaar, of toch in ieder geval om de paar jaar, een stuk groter worden gemaakt. De grootte is essentieel, de grootte van de tent is de kern van de zaak. Het lijkt triviaal, maar vergis je niet in het belang hiervan. Size matters is een understate ment. Size is the only thing that matters. Waterdicht? Och. Tochtvrij? Mwah. Gróót moet ze zijn. Na een maand zwoegen, en puffen, en pezen, om alle steigermateriaal overeind te krijgen, de loodzware zeilen naar boven gehesen, die onafzienbare stapel steigerplanken naar boven gelopen, die vreselijke hoeveelheid tl-bakken gehangen, na die lange zweetzaterdagen lopen we door die immense ruimte, Damburger in de hand, voldane glimlach op het bakkes. We zien omhoog, knikken goedkeurend, bezien elkaar, als knikkerende kleuters die net een superbonk hebben gewonnen op het speelplein. Ha! Groot hè! Eind jaren tachtig van de vorige eeuw, een ontzettend ver verleden, toen hadden we een tent van hout. Voor de jonge Tiggelaarbouwers: dat is dat spul dat heden ten dage in de vuurkorf gaat. Vroeger maakten we daar tenten van. Het waren dennen die we zelf in het bos gingen kappen. Dan legden we ze te drogen, met een schup werden ze ontschorst en dan op maat gemaakt. Een ‘tent’ was daarmee een verzamelingen palen, staanders, dwarsliggers, langsliggers, dakliggers en schoren, allemaal van hout. En een hele grote berg touw. Het opzetten van deze tent is een verhaal dat in de loop der jaren aan sterkte heeft gewonnen – zoals dat gaat met verhalen. De houten staanders werden aan de trekhaak 114
van een auto gebonden en zo de opslagplaats uitgesleept. De staanders gingen in gaten die ter plekke werden gegraven, en vervolgens omhoog gezet. De klimgeiten van de buurt gingen omhoog en knoopten, hangend aan de staanders en met een zware dwars ligger op de bovenbenen, met behulp van een degelijke mastworp de dwarsliggers vast. Bij het leggen van de dakliggers en de dakzeilen was het soms nodig om balancerend op de liggers naar het midden te lopen, zonder dat er een zeil op lag. Dat was natuurlijk geen probleem, laat staan gevaarlijk. In het jaar van ‘De begrafenis van de jager’ (1992) zijn er nieuwe staanders gekomen omdat de tent te klein was. De oude houten tent was maar een meter of zevenenhalf, acht hoog. Meer was niet nodig, natuurlijk niet, het was in die tijd niet eens zeker of er überhaupt nog wel een wagen in gebouwd ging worden. Maar vanaf 1992 veranderde dat. En dus moest de tent gróter. Een deel van de palen hebben we ontdaan van de rottende onderkant en die hebben een nieuwe bestemming gekregen als dakligger of schoor of zo. Er kwamen nieuwe staanders, langer, dikker. In 1993 hebben we al die palen gemerkt met kleuren. Ook hebben we toen nieuwe touwen aangeschaft. De tent was in die tijd weliswaar van hout, maar in die tent stonden stalen steigers. Tot en met 1990 was dat gehuurd spul, in 1991 hebben we zelf steigermateriaal aangeschaft. Dat bestond uit steigerbuizen, klemmen en jukken die normaal 1 meter 40 hoog zijn, maar deze waren aan de onderkant zo rot dat we ze hebben afgeslepen tot 1 meter 30. In de houten tent stonden twee ‘wanden’ van jukken dwars op de wagen, met daartus senin steigerbuizen als liggers. Op die buizen lag af en toe een plank, of een schotje. Zo hadden we toch al gauw drie steigerniveaus, bijna net zoals vandaag de dag. Nou ja, niveaus, de dansvloer die er tegenwoordig ligt is niet te vergelijken met een steiger van het type ‘balkje hier, schotje daar en Tiggelaar is klaar’ van toen. De eerste lading zelf aangeschaft materiaal is door de oude rotten Kees Stuijts en Jac Brosens in 1991 nog in de menie gezet, zelfs nog in de laatste week, toen de nieuwe lichting losgeslagen jonge 115
De houten tent bij de gymzaal in de Turnstraat. Deze foto dateert van 1992.
‘Offerande’ in 1994 in onze laatste houten tent. Het omhullende staketsel was van hout, maar daar binnenin stond een stalen steiger.
lingen de wagen aan het afmaken was. Dat was de grote voorbode van de wisseling van de wacht die toen gaande was. Tentzeilen hadden we niet, in die tijd. Die huurden we, bij Bingham in Rotterdam, net zoals alle andere buurten. Dat was een periode dat alle corsotenten in Zundert er netjes uitzagen: die Binghamzeilen waren namelijk schoon, licht en blauw. In de tussentijd kwam er een periode dat de corsotenten er heel lelijk uitzagen omdat iedereen afge keurde oude vrachtwagenzeilen gebruikte. En tegenwoordig zien ze er weer netjes uit omdat iedereen lichte, witte zeilen heeft. Je leeftijd bepaalt bij welk soort zeilen je de sterkste emotie voelt.
hamer vastslaat, maar met bouten die je vast (en weer los) moest draaien. Die bouten waren uiteraard allemaal anders van maatvoering, zodat je niets had aan een Engelse sleutel maar altijd met een bahco moest werken die je bij elke klem weer moest verstel len. Daarnaast de ‘flapjes’, een speciaal soort van klem waarmee je twee steigerbuizen onder een haakse hoek aan elkaar kunt maken door maar één bout aan te draaien (echt vast zat dat dus niet). Wij zorgden er altijd zorgvuldig voor met afgekeurd materiaal te werken – de rest is voor mietjes.
De Binghamzeilen werden dus gehuurd, en om de huurperiode niet te lang (en dus te duur) te maken, arriveerden die zeilen pas een week of zes voor corso. Dat betekent dat je vóór half juli in de buitenlucht stond te werken en nog niet kon beginnen met plak ken (dat kan tegenwoordig ook niet, maar dát ligt aan de vormgevers). Pas rond half juli gingen de zeilen de tent op, een klus die aanmerkelijk makkelijker, prettiger, en schoner was dan in de jaren negentig met de vrachtwagenzeilen. In het jaar van ‘Bloemenkinderen’ (1991) hebben we voor het eerst een klein bijtentje gezet, in de laatste week voor corso om in het tikweekend meer plek te hebben. Het jaar daarna hadden we dat kleine bijtentje het hele bouwseizoen lang, en vanaf 1993 (het jaar van ‘Sluierdans’) maakten we van resthout een grote bijtent. Die was er voor namelijk omdat het groot moest zijn, en natuurlijk voor het sfeerhok. We zaten in de hoofdtent van zeven tot tien, en in het sfeerhok in de bijtent van tien tot twaalf. Of twee. Of vier. In 1995 zijn we verkast van de Turnstraat naar het Laarpark. We hebben toen een hok gebouwd (officieel heet dat een ‘accommodatie’) en meteen maar een stalen tent aan geschaft. Dat hield in dat we vele jukken kochten (1 meter 40 hoog), zesmetersen, kor telingen, allerlei andere maten steigerbuizen en vooral ook een hele berg klemmen. Die klemmen waren heel (héél) oude schroefklemmen, dus niet met een wig die je met een 116
De jukken zetten we nu niet dwars op de wagen, maar in de vorm van twee opstaande ‘muren’ omdat ze de ondersteuning van de tent vormden. De oude jukken (van 1,30 meter hoog) gebruikten we als bovenste laag. De dakconstructie maakten we in 1995 van gewoon steigermateriaal, het dak had een flauwe punt met twee schuine kanten, een hele korte en een hele lange. Omdat we tijdens het bouwseizoen nog bezig waren aan de bouw van het hok, hebben we in dat jaar maar een halve bijtent gezet. In de laatste week voor corso, toen het hok klaar was, hebben we hem afgemaakt en doorge trokken naar het hok. Het eerstvolgende streven was om een van de twee jukkenstapels te bouwen van hoge jukken: ‘loopjukken’ noemden wij die, omdat je er onderdoor moest kunnen lopen, zodat de rij van jukken een loopgang vormde naast de eigenlijke steiger. Hiertoe hebben we een groot aantal van de bestaande jukken verlengd door er een stukje steigerbuis aan te lassen. De jukken werden toen ongeveer 2 meter 20 hoog, genoeg voor de meesten van ons om er de kop niet aan te stoten. Dat was een kwestie van ‘gegalvaniseerd lassen’ (zogenoemd naar het heerlijke geurenpalet dat door het lassen van gegalvaniseerd stei germateriaal wordt verspreid) en de zaak vervolgens in de menie zetten. Deze exercitie vond plaats om en nabij het jaar 1997. De loopgang bevond zich aan de kant van het pad naar de Muisvonder. De volgende stap was, hoe kan het anders, ook de ándere jukkenstapel te bouwen van verlengde jukken. Dat vond plaats in het jaar van ‘Computerbody’ (2000). Tevens
maakten we dit jaar speciale dakjukken, waarvan de bovenkant schuin afliep (in twee verschillende hoogtes) om een mooi aflopend dak zonder punt te verkrijgen. Dat krijg je met slijpwerk niet voor elkaar, dus hebben we het afkorten gedaan in de loods van Bernard van Erk. Wisten wij veel dat je steigerbuizen ook kon zagen in plaats van slijpen. Een nadeel hiervan was wel dat zagen lang niet zoveel lawaai maakt als slijpen, en ook nauwelijks een vonkenregen veroorzaakt. Het verlengen zelf vond plaats op de bouw plek, onder de kundige leiding van de toen kersverse Tiggelariaan Frank Bastiaansen. Het spreekt vanzelf dat bij deze acties de tent steevast een beetje gróter werd. Of langer, of de bijtent hoger, linksom of rechtsom, maar de kuubsmaat moest groeien, daar was geen weg naast. Het zetten van deze tent was steevast een monsterklus. Er schijnen genoeg buurten te zijn in Zundert die zo’n tent op een weekend zetten, maar dat is nooit des Tiggelaars geweest. Ons kostte het zeker een maand. Het mooiste onderdeel van
deze klus was het leggen van de zware vrachtwagenzeilen op het dak van de bijtent. Dat begon met het naar buiten sjouwen van de rolmopsen: de opgerolde vrachtwagenzeilen, opgetast in of achter het hok, namen we op de schouder en liepen ze in een soort polo naise met een man of acht naar buiten. Tegen het hok stond een dubbele ladder om die hele polonaise het dak van het hok op te krijgen: de eerste man op de linkerladder (zeil op de rechterschouder), de tweede op de rechterladder (zeil op de linkerschouder), en zo omhoog. Dat lukte altijd prima, maar op een of andere manier alleen maar als het gepaard ging met gebrul en geschreeuw. Het jaar ervoor waren die zeilen doorgaans nat naar binnen gehaald, zodat voor- en achterkant van de polonaise op zijn minst natte schoenen kregen vanwege het oude regenwater dat eruit liep. Het aroma dat opsteeg uit de ontrolde tentzeilen en radio Valencia maakten dat kleine ongerief weer goed. Vanaf het dak van het hok werd de rolmops op de dakliggers van de bijtent gelegd. Een enkele keer hadden we er iemand bij die van tevoren nadacht in plaats van achteraf en lag de 117
de wagens in de bijtent te bouwen (dan hadden we namelijk de tent niet groter hoeven te maken en had het dus geen zin gehad), maar om een complete corsotent erbij te zet ten. Al het oude steigermateriaal dat in de loop van de tijd vervangen was peuterden we tussen het onkruid achter het hok uit, en daar bouwden we een tweede corsotent van die schuin tegen de hoofdtent aan stond. De hoofdtent hebben we bovendien verlengd, ook met oud materiaal. Met oud materiaal een corsotent bouwen die bovendien schuin staat tegen de nieuwe tent aan, dat past natuurlijk voor geen meter. Het mooie was dat daarmee het oude tentgevoel, dat we zo onderhand kwijtgeraakt waren, terugkeerde: grote lekken, tocht gaten, wegwaaiende zeilen, in één klap was het er allemaal weer. In de jaren hierna zijn we de aluminium spanten ook voor de bijtent gaan gebruiken. In de eerste fase hebben we de ‘muur’ van de bijtent die tegen het hok aanstond ook gemaakt van aluminium profielen, samen met het dak. We hadden toen geen gewone dakliggers meer nodig voor de bijtent, zodat er opeens een enorme berg steigerbuizen vrijkwam die we voor de gewone steigers konden gebruiken. Ook de palen in het mid den van de bijtent verdwenen. Normaal hadden we die nodig om het dak te ondersteu nen, maar met de aluminium profielen was dat niet meer nodig. Die eerste oplossing bleek nog niet perfect, vooral omdat we de wand van de bijtent die tegen het hok aan stond, niet goed dicht kregen. Zeilen met ogen erin kun je makkelijk aan steigerbuizen vastsjorren, maar deze speciale zeilen hebben pezen aan de zijkant. Als die door de sleuven in de aluminium profielen gaan, sluiten ze perfect af, maar als dat om een of andere reden niet kan, dan kun je er verder ook helemaal niks mee.
Het leek een ontwerpfoutje, maar in werkelijkheid was het een duivelse zet van onze meesterbreinen Jos Mensen en Martijn van Hees. Het was namelijk een pracht van een aanleiding om de tent nóg veel groter te maken. Eerst kijk je bedenkelijk, dan trek je een moeilijk gezicht, dan krab je aan de kin, en vervolgens verzucht je dat er toch ‘échtgeen-andere-mogelijkheid-is’, en je oppert dat de enige oplossing is om het dak van de bijtent helemaal door te trekken tot óver het hok heen. En als je dan toch bezig bent, dan kan het dak van de bijtent meteen ook wel een flink stuk omhoog. Niet dat je daar iets aan hebt, maar het tikt wel lekker aan bij de kuubsmaat. Het complete hok komt op deze manier ín de tent te staan. Het lijkt toevallig zo gegaan, maar in werkelijkheid was dit het resultaat van een vooropgezet meesterplan, waarmee de kuubsmaat van onze tent in één klap een reuzensprong maakte en we zéker de grootste tent van Zundert heb ben (dat kun je gerust zeggen want er is toch geen hond die het nameet). De laatste noodzakelijke actie was die van Een Tent Met Een Deur. Heel vroeger, begin jaren negentig, zat er een deur in de tent, in plaats van een losse zeilenflap waardoor je naar binnen kon. Met alle vernieuwingen is die deur verdwenen. Gedurende een peri ode van ongeveer tien jaar stond als vast punt op de actielijst ‘Tentdeur – actie Rudo Gommers’. Pas op de valreep van het jubileum werd die deur een feit. En werden poe ren gestort in de bestrating, een kokerframe (netjes gelast en gemenied) werd overeind gezet en stalen deuren bekleed met traanplaten werden in het frame gehangen. Onze tent had eindelijk een deur, een dubbele nog wel. En of de duivel ermee speelt, of omdat de sleutel te vaak zoek is, of om een andere duistere reden die ik niet zou weten – maar het merendeel van de bouwers betreedt de tent door náást de deur af door de losse flap van het zeil binnen te komen. Misschien de macht der gewoonte?
Op de linkerpagina de opbouw van de huidige tent, met enige details van de aluminium dakspan ten. In de hoogwerker is Martijn van Hees aan het werk, midden boven opper-tentbeun Adrie (‘A3’) Aarts, midden onder balancerend Paul Bastiaansen en Kenneth Wagtmans. Sven Matthijssen kijkt toe. Hieronder de huidige tent in vol ornaat, met on-Tiggelariaans nette witte zeilen. rolmops in één keer goed (dat wil zeggen, met het vrije uiteinde aan de onderkant). Maar meestal was dat niet het geval, en moesten we hem eerst omdraaien. Dan een stuk of vier hijstouwen eraan die naar de hoofdtent werden gegooid, en vandaar uit werd de rolmops met vereende krachten het dak opgeschoven en uitgerold. Al dat harde werk van nokjukken maken was maar voor een paar jaar nuttig, want in 2002 gingen we het allemaal helemaal anders doen. Het dak gingen we voortaan bou wen met aluminium profielen, een techniek uit de professionele tentbouw. Omdat er in Zundert zo’n tentenbouwer zit (BHV, oftewel Lowieke Havermans) en de contacten dus dichtbij lagen, waren de buurtschappen een voor een aan het overstappen op deze techniek. De spanten konden we kant en klaar aanschaffen, de dakzeilen ook (licht, wit en schoon, en met pezen die je zo door de profielen kon halen), maar het nokstuk moesten we zelf fabrieken. Dat werd dus lompzwaar en was het enige stukje aan het hele tentdak met een echte corso-uitstraling. In plaats van vele tientallen zesmetersen als dakliggers, bestond het hele dak nu uit een zestal aluminium spanten. Om die weg te zetten werkten we het eerste jaar (2002) met loopbruggen, maar dat was geen doen. 118
Via een anonieme sponsor die het nodige materieel heeft en ons goedgezind is, konden we voortaan rekenen op een hoogwerker tijdens de tentbouw. Die persoon heeft zomaar opeens het corsovirus ingeblazen gekregen en was ons zeer welgezind. Een prachtig ding, zo’n hoogwerker. Momenteel kunnen we niet meer zonder. Nadeel is dat Valencia er niet bovenuit komt (hoewel sommigen dat misschien een voordeel zouden noemen) en dat je niet met veel mensen tegelijk kunt werken. Toegegeven, die aluminium dakspanten waren een forse inspanning waarmee toch de tent maar nauwelijks groter werd. Hooguit centimeterwerk. Dus vanwaar al die inspan ningen? Dat zal zometeen blijken. Eerst komen de jaren 2003 en 2004. Het was in die jaren mode in het corso om de wagen zo groot mogelijk te maken. Maximale hoogte en lengte lagen vast, dus de grootte moesten we zoeken in het aantal wagens. In 2003 met ‘Uit de verf’ bouwden we er drie, het jaar daarop met ‘Gente Festeggiante’ waren het er negen. Die pasten natuurlijk niet in de tent. De oplossing was niet, zoals we bij ‘Zwerm’ hadden gedaan, om een deel van 119
Caviaval Corso vindt maar één keer per jaar plaats. En dat is maar goed ook. Twee keer per jaar zou niet haal baar zijn. Ontwerpers, bestuur en fanatieke bouwers zijn er nu al een heel jaar mee bezig. Dus wat moet je doen als je de unieke prestatie levert om twaalf jaar bij de eerste vijf van het Zundertse bloemencorso te eindigen. Wachten tot het je lukt om dat kunstje vijfentwintig jaar te flikken? De kans dat dat lukt is uiterst minimaal. Hoe kun je dan vieren dat je twaalf jaar en een half jaar bij de eerste vijf bent geëindigd? Inderdaad. Met de carnavalsoptocht meedoen en daar bij de eerste vijf eindigen. Al in de zomer van 2004 werden er in de tent plannen gesmeed om, mits we in de top 5 zouden rijden dat corso, een carnavalswagen te bouwen. Allerlei gekke invallen en onuitvoerbare ideeën passeerden de revue, en toen we daadwerkelijk die twaalfde topvijfwagen hadden gebouwd, hebben we op het buurtfeest van 2004 een ontwerp gepresenteerd. Het was tekening gebaseerd op een van de meest besproken ideeën: de Rijsbergse boerendagvoorzitter, razende reporter van de Zundertse Bode en verheer lijker van het Rijke Roomse leven, Charles Luijten, zouden we nabouwen. Hij zou zijn tanden zetten in een touw waarmee hij een kar met de volledige buurt zou voorttrekken.
Op carnavalszaterdag, de dag van de Zundertse optocht, vertrok er vanaf de bouwplaats een lange stoet. Achter een trekker kwam een cavia van enkele meters, daarachter een kar vol buurgenoten met flink wat kratten bier en daarachter een karretje met een aggregaat en twee dj’s. Onze muziek moest wel in heel Zundert te horen zijn. In de zomer maken we altijd T-shirts geïnspireerd op het ontwerp van de corsowagen. Met carnaval is het een stuk kouder, daarom hebben we speciaal voor deze gelegenheid dikke truien laten maken. Truien in een charmant en subtiel fluorescerend groen, met een cavia erop. Het carnaval in Zundert is maar klein en leeft maar bij een kleine groep mensen. Daarom was de kans op een plek bij de eerste vijf haalbaar, ondanks de bescheiden kwaliteit van de wagen. Het ging de buurt vooral om de grap van het twaalf en half jaar bij de eerste vijf rijden. Al zou dat niet lukken, het plezier zou er niet minder om zijn. De jury, waaronder corso-ontwerpers Marcel van de Sanden en Gerard van Erk, vond het een geslaagde grap. Ze wilden ons daarnaast graag dollen met het feit dat we zo vaak tweede werden in het corso. Buurtschap nét niet, zoiets. En inderdaad, ook met carnaval eindigden we op de tweede plek. Maar daarmee was onze missie geslaagd en ons koperen jubileum een feit: twaalf en een half jaar bij de eerste vijf.
Er
120
Er kan bij Tiggelaar erg veel, maar in de winter een pop waarheidsgetrouw nabouwen was toch iets te veel van het goede. Daarom hebben we maar besloten om iets te maken in het thema van de corsowagen van 2005. Die zou een Zuid-Amerikaans tintje krijgen, zodat een cavia ons wel geschikt leek om mee te gaan carnavallen. We zouden dus met zijn allen gaan caviavallen.
Veste Gigante Onze wagen ‘Gente Festeggiante’ inspireerde Kees Oomen, beter bekend als De Womme, van buurtschap Klein-Zundert om een gigan tisch vest te maken. Hij noemde het Veste Gigante. De Womme is actief op het corsoforum en zit vaak te katten op Tiggelaar, maar hij houdt toch van ons. Vandaar deze mooie knipoog.
121
Vallen & opstaan 2007 – 2010
Met de eerste prijs voor ‘Leger’ in 2006 sloten we een tijdperk af. De neergang moest zich toch een keer aandienen, we konden moeilijk tot in het einde der dagen in de top vijf blijven rijden. Die neergang, dat is gelukt. Met letterlijk een enorme hoop kabaal zijn we de top vijf uitgeknald. En het jaar daarna tot onze eigen verbazing ook uit de top tien. Want als we iets doen, dan doen we het wel goed.
Wat bouw je in het jaar na een eerste prijs? Wij bouwden ‘Giornata’, een ontwerp waar bij we vanaf het begin het gevoel hadden dat het een topper zou worden met enige bijzondere kenmerken. ‘Giornata’ was een klassiek Tiggelaar-ontwerp: met warmte en dramatiek en met veel anatomie. De strijd en de pijn die de meester Michelangelo door maakte bij de beschildering van het plafond van de Sixtijnse kapel. Het is moeilijk om een ontwerp te maken over Michelangelo, de naam is te groot. Het is, zoals Johan altijd zegt, veel beter om van iets kleins in een ontwerp iets groots te maken, dan om met iets groots te beginnen. Dat is gedoemd te mislukken. De kracht van Giornata als ontwerp lag er misschien wel in dat ze op de grootmeester heel erg inzoomden, door hem te laten zien als mens in al zijn vertwijfeling tijdens die monsterklus. Voor de buurt lag de uitdaging dit jaar weer op een heel ander vlak: dat van de con structie. De koepel van de Sixtijnse kapel was uitgewerkt als een langgerekt segment, noodzakelijk vanwege de afmetingen en verhoudingen waaraan een corsowagen nu eenmaal moet voldoen, maar dan helemaal vrijhangend. Alleen de achterkant van de koepel maakte contact met het onderstel, de overhang was niet, zoals bijvoorbeeld bij Lijf aan Lijf, een meter of zes, maar wel zestien. Als de nood aan de man kwam voorzag het ontwerp eventueel wel in een steunpunt (de kwast van Michelangelo, die met zijn arm en lijf contact maakte met het onderstel), maar eigenlijk gebruikten we dit liever niet als steunpunt omdat het te veel consequenties zou hebben voor de houding van arm en kwast. 122
Het was een kolfje naar de hand van Arno Brosens en Bennie Antonissen, met wat feed back van Stijn van der Poll. De koepel werd opgebouwd uit een aantal grote spanten met een vakwerkconstructie erin. Het geheim zat hem in de dikte van de koepel: bij het aanhechtingspunt, waar de krachten het grootst zijn, was hij wel een meter dik. Het aanhechtingspunt lag helemaal aan de rechter achterkant van de wagen, enkele meters achter de achteras. Dat betekende dat die hele koepelconstructie gedragen werd door maar een klein stukje van het onderstel, en bovendien een stuk wat achter de as zat dus niet van twee kanten werd ondersteund. We losten dat op met vooral heel veel ijzer: vele profielen en schoren en trek- en duw stangen om het ophangpunt maar stevig genoeg te maken. De rechter achterkant werd een wirwar van grote stalen balken, nog geborgd door een duwstang die van rechts achter naar de voorkant van de wagen liep, onder de steiger van Michelangelo door. De koepel zelf werd gedragen door een aantal grote vakwerkspanten die van achter naar voor liepen, dik begonnen en steeds smaller werden. Een constructie als deze voor een corsowagen is eigenlijk niet door te rekenen, omdat je allerlei factoren die van invloed zijn, niet van een getal kunt voorzien. Daarvoor is het veel te ongecontroleerd. Wij bouwen dat met ‘boerenverstand’, uitgaande van het principe van driehoeken en van een hoop corso-ervaring. De schatting was dat er op de koepel ongeveer vierhonderd kisten bloemen zouden gaan. Een kist weegt ongeveer 123
Op de achterkant van ‘Giornata’ hadden we de Sixtijnse Kapel getikt. Van dichtbij wist je niet wat je zag, pas van afstand werd het beeld dui delijk. De tikkers hebben dus niet gezien wat ze aan het doen waren.
een halve kilo, dat is dus 200 kilo. De manier om de constructie te testen, zo hadden we berekend, was om hem helemaal vrij te zetten van de steigers (hij mocht nergens meer ondersteuning hebben) en er vervolgens met acht man bovenop te gaan zitten. Die acht man zijn, ruim geschat, 400 kisten bloemen. Om het rijden van de wagen te simule ren moesten die acht vervolgens ritmisch op en neer bewegen. Dat heet de hufterproef (‘hufter’ slaat in dit geval niet op de acht uitverkorenen, maar meer op de botheid van de methode). Tijdens deze ritmische constructiedans liepen de constructietechnici rond over de steigers om te kijken waar de grootste beweging zat. Vooral was belangrijk hoe de ophanging rechts achter zich hield, en hoe de onderstelbalken bewogen. Dat bleek er allemaal goed uit te zien, hoewel de grote duwstang van achter naar voor uit deze test is voortgekomen. De arm van Michelangelo met de verfkwast had geen dragende functie, maar is wel aan de koepel vastgemaakt. Dat was alleen maar om ervoor te zorgen dat de kwast tijdens het rijden niet ten opzichte van de koepel ging bewegen (en wellicht zou beschadigen). Vanwege de test, en omdat we geloof hechten aan de kwaliteit van onze constructielas
toch Tiggelariaan blijft. Hij is er dan bijvoorbeeld gewoon bij als we de tent zetten, of afbreken. Dit heet tegenwoordig de ‘Brasumconstructie’. De transfer was hem van harte gegund en zorgde voor een mooie band tussen beide buurten. Zijn ‘Vissenkom’ leverde Veldstraat de tweede prijs op, waarmee de verloren zoon zijn leermeesters al in zijn debuutjaar achter zich liet. De beeltenis die aan de binnenkant van de koepel van de Sixtijnse kapel zou komen, was de verzoeking van de Heilige Antonius. Dat beeld werd weer in een hele grote stapel A4-tjes uitgedraaid. Tegelijkertijd hadden Marc en Johan een verrassing in petto voor de achterkant van de koepel, die de achterkant van de wagen vormde. Dat werd een perspectivische afbeelding van de hele Sixtijnse kapel, met centraal op de afbeelding de achterwand van de Sixtijnse kapel met daarop het laatste oordeel. sers, die er een grote klus aan hadden om dat hele vakwerk van spanten af te lassen, hadden we er het volste vertrouwen in dat de koepel de optocht glansrijk zou overleven. De constructielassers hadden de tijd van hun leven, dikke laselektrodes stookten we er met dozen tegelijk doorheen en de ‘groene’ snorde van tevredenheid, gelijk een grote, spinnende kater. Constructielassen was nog steeds uitsluitend een mannenaangelegenheid, maar voor laswerk voor de vormgeving dienden zich steeds vaker de meiden aan. We hadden vroeg in het seizoen al lascursussen gehad, en de jonge meiden in de tent grepen steeds vaker naar laskap en -toorts in plaats van naar de plakkwast. Al snel leidde dit tot het idee om de saaie zwarte laskappen wat vrouwvriendelijker te maken. Frank Bastiaansen was de geestelijke vader van de gepimpte laskap: basiskleur roze en voorzien van stickers met hartjes, vlinders en bloemetjes. Dat idee kreeg nog een mooi staartje. Paul Bastiaansen was actief in de PR-commissie en zag hier een aardig persbericht in. Werner Pellis zette Eefje Goos al lassend met de roze laskap op de foto en deze ging met een kort persbe richt medialand in. Tot zijn stomme verbazing kreeg Werner Pellis twee dagen later de beeldredactie van de Telegraaf aan de lijn. Paul moest op een maandagse bouwavond de tent verlaten om de foto naar de beeldredactie te mailen. De dinsdagochtend daarna vonden een miljoen Telegraaflezers het verhaal van de gepimpte laskap en een grote foto van een lassende Eefje Goos op de voorpagina van hun ochtendblad. In de tussentijd konden de buigers zich uitleven op een paar mooie stukjes anatomie. De houding van de liggende Michelangelo was niet eenvoudig, maar een kolfje naar onze Tiggelaar-hand. Dat moest wel met een buiger minder, want een van de vaste vormgevers en iemand die altijd bergen werk verzette, was zijn droom achterna gelo pen. Erwin Braspenning had eindelijk zijn ontwerpersambities waargemaakt en was gaan ontwerpen bij Veldstraat. Erwin is iemand die zoiets kan doen en tegelijkertijd
Jan Goos, Joost Poppelaars en Frank Bastiaansen werken aan ‘Giornata’ (2007). Foto boven: Johan van Trijp legt uit dat het schilderen van de wagen nog lang niet klaar is. 124
Bij elkaar was dit wellicht het grootste siertikwerk dat ooit in het Zundertse corso heeft meegereden. De hele binnenkant van de koepel was één grote siertik en ook de achter kant/bovenkant met het laatste oordeel was een en al fijn tikwerk. Het aanbrengen van de afbeeldingen had heel wat voeten in aarde, want die grote stapel A4-tjes voldeed nauwelijks. Het omzetten van een kleurenafbeelding van die fresco’s in een afbeelding in dahliakleuren bleek met een computer nauwelijks te doen. Dat leidde uiteraard tot een hoop gemor van Johan over wat computers allemaal niet kunnen. Het gevolg was dat Marc en Johan, als waren zij Michelangelo zelf, de hele afbeelding hebben overge schilderd in dahliatinten. Of zij de kwaliteit van Michelangelo hebben benaderd, mag eenieder voor zichzelf beoordelen, maar ze hebben er in ieder geval flink mee afgezien. Het kleurenspel aan de binnenkant van de koepel en dat van beide figuren (Michelangelo en zijn hulpje, dat hem bijlichtte met een kandelaar met kaarsen) was ook een bijzon derheid: beide figuren waren ingekleurd in het spectrum tussen rood en geel en wel zó dat de schaduwwerking van de kandelaar er in weergegeven was. Veel geel waar de kandelaar zijn licht kwijt kon, en meer rood naarmate de belichting slechter was. ‘Giornata’, wat ‘dagdeel’ betekent, was in meerdere opzichten een eerbetoon aan Michelangelo. ‘Dagdeel’ sloeg in zekere zin ook op het idee van een corsowagen: gigan tisch veel werk verzetten om daar een enkel dagdeel mee rond te rijden. Bovendien moesten we het siertikwerk aan de binnenkant van de koepel ongeveer onder dezelfde omstandigheden aanbrengen als Michelangelo dat had gedaan: oncomfortabel liggend op een steiger, of half zittend, en in zeer korte tijd. We zagen daar tegenop, maar de gigantische siertikklus van honderd vierkante meters bleek uiteindelijk alles mee te vallen. ‘Giornata’ was een puike corsowagen, prima gelukt, en leverde ons een vierde prijs op. Het was het vijftiende jaar op rij dat we bij de eerste vijf reden. Daarmee vestigde Tiggelaar met ‘Giornata’ een all-time corsorecord: deze constante hoge score was door geen enkele buurtschap eerder vertoond in de lange geschiedenis van het corso. Hoe lang zou dit nog doorgaan? Je kon toch niet altijd bij de top vijf blijven rijden? Met die vragen hoefden we niet lang te blijven zitten, we zouden er snel genoeg achter komen. 125
2008 ‘Samba’ Met heel veel kabaal uit de top vijf Het jaar van Samba begon met een hobbel in het ontwerpkeuzeproces. Het eerste idee van vaste ontwerpers Marc van Beek en Johan van Trijp, was ‘Tuin der Lusten’. Dat lag bij het bestuur op tafel en stuitte hier en daar op weerstand. Tiggelaar bevond zich in 2008 in een overgangsperiode, waarbij het bestuur het belangrijk vond dat de nieuwe jonge bouwers veel kansen kregen om te leren vormen en te leren bouwen. Sommigen van het bestuur twijfelden of ‘Tuin der Lusten’ daar wel het juiste ontwerp voor was. Het bestond uit een liggende mensfiguur vormgegeven over twee wagens; dus enkel grote, anatomische vormen. Op grond van deze twijfel besloten Johan en Marc hun ontwerp terug te trekken, het was graag of niet. Omdat ze ‘Tuin der Lusten’ een fantastisch idee vonden, hebben ze contact gezocht met Johan van der Kloof en Kevin Hereijgers, ontwerpers van De Berk. Die zagen het meteen helemaal zitten, met als gevolg dat ‘Tuin der Lusten’ in 2008 wél meedeed aan het corso, maar gebouwd door De Berk en niet door Tiggelaar. Nu moesten Johan en Marc in korte tijd op de proppen komen met een alternatief. Dat deden ze ook: op donderdag 13 maart was er, ten kantore van C Plus, het reclamebu reau van Marc, een presentatie van een tweetal ontwerpen aan geïnteresseerden van de bouwgroep, die die avond hun voorkeur kenbaar mochten maken. Het was kiezen tussen Boem en Plons. Boem was een ontwerp met veel kabaal: samba. Plons was een onderzeetafereel. De keuze was niet unaniem, maar het merendeel vond de samba toch een stuk spannender. ‘Samba’ was niet boem, maar boem in het kwadraat. De massaliteit van de Braziliaanse sambabands, die met honderden sambaspelers over straat gaan, moest hier ook terug komen. Marc van Beek benaderde maar liefst drie sambabands uit de omgeving om mee te doen: Maisquenada uit Breda, Percussão uit Breda en Xamme Ramme uit Oudenbosch. Een professionele samba-mestre uit Roosendaal, Peter van Aart, was bereid om deze drie bands en een hele hoop Tiggelarianen voor het corso klaar te sto men om als één band over straat te gaan. Voorwaar geen geringe klus! De Tiggelarianen die mee wilden doen (en dat waren er een hoop) gingen op repetitie bij een van de drie bands. Daaruit bleek wie genoeg ritmegevoel had en welk instrument iedereen ging bespelen. Al in juni begonnen de gezamenlijke repetities in de ‘samba keet’, de boomkwekerijloods van Ria en John Frijters-Laurijssen. Elke zaterdagmiddag was het repeteren; we studeerden twee nummers in. Samba was geen moeilijke wagen om te bouwen, maar bleek toch meer werk dan we dachten. Er waren twee voor-wagentjes voor de koning en de koningin, en er was de hoofdwagen met centraal een grote letterbak waar de sambadansers in kwamen te staan. Vooral de beweging van de sambagoden en de veiligheidseisen (elke sambaspeler moest geborgd zijn en eigenhandig de wagen kunnen verlaten) zorgden voor veel extra werk. Het meeste tijd kostten natuurlijk al die repetities, dat waren kostbare zaterdag middagen. In de tent was er dan vrijwel niemand.
‘Samba’ tijdens de optocht en net uit de tent op zondagmorgen. 126
127
Ook de kostuums kostten veel tijd. Onder leiding van Lianne Bastiaansen maakten we voor alle sambaspelers en alle danseressen zelf kostuums. De kleding van de samba spelers was weliswaar eenvoudig, maar het was vooral ontzettend veel. De danseres sen moesten voor hun bovenkleding zelf een goed zittende bh inleveren. Toen Elly Braspenning een van die bh’s aan het pimpen was, kwam er ineens een vochtige sub stantie uit de bh gesijpeld. Bleek dat Elly nog nooit van een gel-bh had gehoord en door het materiaal heen had geprikt. De samenwerking met de drie sambabands leverde een mooie synergie op. Wij pik ten het enthousiasme van de samba op, en ondervonden hoe gaaf het was om ritmisch rammend met een grote massa andere sambaspelers je energie kwijt te kunnen. De sambabands aan de andere kant maakten van nabij kennis met het corso, en zoals wij al jaren weten: dat laat niemand onberoerd. Tijdens het tikweekend kregen we hulp van de bandleden en bovendien een spontaan concert van één van de drie. De sambadanseressen bleken na diverse zonnebankbezoeken nog steeds niet bruin genoeg te zijn. Omdat alle budgetten al waren overschreden, werd er een actie in touw gezet. Hierbij kon je een sambadanseres adopteren voor vijftien euro. Dit geld werd gebruikt om de dames en heer te voorzien van een mooie bruine tint door middel van een tanning. In de oude leegstaande A&P-supermarkt, tegenover de veiling, werden de figuranten voorzien van een bruine laag. Bas en Simone waren als laatste aan de beurt. Binnen no-time zagen ze helemaal groen! De namen Shrek en Fiona waren toen snel geboren. Gelukkig kon er een andere verf worden gehaald en werden Bas en Simone toch nog bruin. Zoals we al hadden verwacht, bleek tijdens de maquettepresentatie dat we de stoet mochten sluiten. De afsluiter is altijd een feestwagen. Nooit eerder in het corso was zo’n grote groep figuranten bij een wagen. Danseressen ervoor, koning en koningin al dansend op de twee wagentjes vooraf, daarna een enorme groep sambaspelers op straat en dan nog de hele hoofdwagen bezet met spelers. Het was een gigantisch feest. Die leegstaande supermarkt kwam goed van pas, want daar konden we het hele corso weekend, zondag en maandag, terecht om te verzamelen en om te kleden. Op maandag leidde dat regelmatig tot spontane jamsessies. Bij de afsluiting van het corso op maan dag was ons feest compleet. We waren zevende geworden, en zijn al feestend en in stijl de top vijf van het corso uitgekieperd. Want dat werd een keer tijd.
Linksboven: Lianne Bastiaansen naait de kleding van de figuranten in haar werkplaats in het hok. Linksmidden: danseressen Noor Michielsen en Lindy Bastiaansen. Linksonder: Jack Schepers swingt er op los. Rechts boven: Bas van den Broek en Simone Kerremans, Sambakoning en -koningin. Uiterst rechts: Saskia Raats. Rechtsonder: ‘Samba’ in de Molenstraat. De wagen sloot de optocht af. 128
129
2009 ‘Los’ En dan met een moeilijk ontwerp uit de top tien Het vorig jaar zijn we uit de top vijf gevallen, dus dit wordt het jaar om onszelf er weer terug in te bouwen. Dat was zeker de ambitie en over het ontwerp ‘Los’ waren we vanaf het begin erg enthousiast. Die top vijf moest te doen zijn, misschien zat er wel meer in dan dat. Het werd een pracht van een bouwjaar met goeie sfeer en tal van sfeerverhogende acti viteiten, de meeste spontaan georganiseerd. Bij de bouw was in het begin vooral de con structie lastig. Het ontwerp Los was het meest extreme voorbeeld van een wagen waar bij de constructie voor een belangrijk gedeelte meteen de vormgeving was. Normaal komt de positie van de constructie niet op dertig centimeter, de constructie valt binnen de vormgeving en het betonijzer bepaalt uiteindelijk de vorm. Nu niet: de buizen die kriskras door elkaar heen omhoog werden gezet, waren meteen de eindvorm, er werd een driehoekig van betonijzer strak omheen gezet en dat was het dan. Buizen die niet op één lijn stonden of die een beetje verkeerd liepen, moesten opnieuw. Ze moesten echt precies goed staan. Het gevolg was dat we het merendeel minstens twee keer geplaatst hebben, en meestal ging er de slijptol natuurlijk pas in nadat ze netjes waren afgelast. Ook de vormgeving van de kleine poppen was lastig. De buigers hebben altijd de neiging die met veel detail precies goed te maken, met als gevolg dat als er bloemen op gaan, ze veel te dik en te wollig worden. Het was een flinke uitdaging om van de kleine poppen alleen de basisvorm weg te zetten, heel iel en dun, en alle detaillering over te laten aan de afwerkploeg met tempex, schuim en plakband. Het poppenteam van Johan van Trijp heeft alles afgewerkt. Dat hebben ze bijzonder goed gedaan, de kleine figuren waren anatomisch erg goed. Elke pop had een eigen worstelende houding om ‘los’ te komen, en samen vormden ze doorlopende lijnen die vanaf de bodem van de wagen naar boven liepen. Erg geslaagd. Dat vonden wij dan toch, en dat vonden zelfs sommige mensen buiten Tiggelaar. Alleen de jury dacht er anders over. Die vond de vormgeving op bepaalde plekken ‘ronduit slecht’. Dat soort commentaar was even wennen, dat hadden we de laatste vijftien jaar niet meer gehoord in juryrapporten. We zijn te verwend. De omkleding van de stalen punten maakten we op een mooie prefab-manier. Uit betonmatten haalden we (lees: Joost Poppelaars) met een slijptol banen, die vervolgens in driehoeken aan elkaar werden gelast. Dat was lopendebandwerk waar onze jonge bouwers zich lekker op konden uitleven, terwijl ze in de tussentijd vanzelf hun laskwali teiten bekwaamden. De stalen punten werden daardoor ook superstrak en gelijkmatig, precies zoals de bedoeling was.
130
Allereerst was er de vuurkorf. Joost Poppelaars en Eddeck Bastiaanssen hadden een vuurkorf in elkaar gelast met een inhoud van ruim een kuub en de degelijkheid van een Duitse tank. Daar kon van alles in, snoeihout bijvoorbeeld, maar ook tl-armaturen ble ken prima te branden. Experimenten aangaande de brandbaarheid van melkpoeder en wat dies meer zij, leverden meerdere memorabele avonden op, doorgaans doorgebracht áchter de tent, gezeten rondom de vuurkorf. Onbetwist hoogtepunt van het seizoen was echter Pellispop, een spontaan georgani seerde activiteit op het conto van Freek de Bruijn, ook wel bekend als ‘there-done’. Zijn zelfverzonnen bijnaam was eigenlijk ‘the-red-one’ (vanwege zijn haar), maar omdat hij dat schreef als ‘theredone’ lazen wij dat allemaal als ‘there-done’. Pellispop kwam voort uit de Tiggelaartraditie om de tekst van elk Valencia-nummer al meeblèrend zo aan te passen dat de naam van de Pellis (in het geboorteregister bekend als Werner Johannes Marja Wilhelmus Pellis) er in voorkwam. Het archetype van deze dichtvorm was uiter aard ‘Living next door to Pellis’ van Smokie (tekst die overigens van toepassing kan zijn op linkerbuur Rudo Gommers of rechterburen Frank en Lianne Bastiaansen). Freek had het idee opgevat dat de uitbarsting van creativiteit die deze karaoke-achtige activiteit opleverde, maar eens gebundeld op een feestavond op een podium gezet moest worden. Tot op de dag zelf bleef de inschrijflijst voor deelnemers aan deze activiteit zo goed als leeg, maar de meer ervaren Tiggelarianen wisten precies wat dit betekende: niemand laat het achterste van zijn tong zien, maar eenieder is in het diepste geheim bezig met voorbereidingen en repetities. Het werd een doorslaand succes van het type ‘daar moet je bij geweest zijn’. Er waren zelfs diverse bezoekers van andere buurten die lucht hadden gekregen van het bij aanvang al legendarische evenement. Winnaar Barry Stuijts had een rasechte Werner Pellis-ballade geschreven die het merendeel van de Valencia-krakers met gemak mijlen achter zich laat. Op corsomaandag mocht hij op het gloednieuwe Zonnewende-plein voor honderden mensen zijn Pellisballade nog een keer uitvoeren. Het was een surrealistische gewaarwording om bij ondergaande zon uit honderden ook niet-Tiggelaar kelen te horen: ‘Maar het meest denken doe ik toch aan ... Werner Pellis’.
Het bouwseizoen van ‘Los’ zal echter vooral de geschiedenis ingaan vanwege z’n neven activiteiten, die dit jaar op een hoog peil stonden en in de beste Tiggelaartraditie.
De corsozondag meemaken was een bijzondere ervaring voor ons verwende Tiggelarianen. Bij het buiten rijden van ‘Los’ was er die soort van stilte, van het ont breken van enthousiasme, waarvan je achteraf denkt: toen hadden we het al gezien. Maar dat is alleen achteraf. Je wordt nou eenmaal verliefd op zo’n ding tijdens het bouwen. Opgesteld op de veiling deed hij niet veel, naast een topper als ‘Slotact’ van Laer-Akkermolen bijvoorbeeld. Maar toch, ‘Zwerm’ deed ook niks op de veiling en die won wel. We reden vrij ver achteraan in de stoet, zodat we een voor een de hoge prijzen eruit hoorden vallen. Ha, we vallen dus uit de top vijf, goh! Tjee, nu is de hele top tien er ook al uit. Mwah! Een mooi lesje bescheidenheid was het, die zestiende plaats. De jury, zo bleek achteraf uit het rapport, vond het he-le-maal niets. Het publiek trouwens ook niet, maar dat wisten we van tevoren. Alleen de schaduwjury van Corsief, maanden later, die had meer waardering: daar werden we achtste.
Links de voorkant van ‘Los’ (2009). Rechtsboven: voetbal len met handicap na een zaterdag bouwen. Midden: groepsfoto bij ‘Pellispop’. Eén Pellis is al een uitdaging, wat zijn veertig Pellissen dan? Onder: Addy Romme en Miranda Eiting tikken aan ‘Los’.
Maar eigenlijk was het wel best. Met ‘Leger’ hadden we twee jaar terug de cup, we heb ben het historische, corsobrede record van vijftien jaar onafgebroken top vijf, het was prima om een keer lekker terug te donderen ruim buiten de top tien, maar wel met een fantastisch bouwseizoen achter de rug, met een Tiggelaarbouwploeg die zo hecht en gebonden is als altijd. 131
Welkom op de feesten van Tiggelaar Een lange tafel vol met Italiaanse gerechten. Gesitueerd in een beekdal met een onder gaande zon. Rode wijn staat op tafel en druk pratend genieten drie generaties van het samenzijn. Pannenkoeken worden in elkaars broek gestopt en de te kleine ruimte die in het hok als feestruimte is ingericht, vult zich met een mist van poedersuiker. Liggend op dekentjes eten de mensen, als waren het Romeinse edelen, van culinaire hoogstandjes bereid door een hobbykokkin met professionele kwaliteiten. Een buurtgenoot wordt cultfiguur en tijdens een festival dat zijn naam draagt, speelt een gelegenheidsband favoriete nummers van buurtgenoten. Tijdens een veiling die als grap is bedoeld, worden tien cd’s met de originele nummers geveild. De volgend dag is de kas 1300 gulden rijker. Na een fietstocht zitten de mensen rond een kampvuur in een tuin op landgoed ‘De Moeren’. Samen wordt er gegeten en gedronken.
132
Uit tenten, die in een kring midden in het bos achter de Laarse Heide staan, steken katterige koppen. Er worden eieren gebakken en genuttigd. Een stukje verder maakt iemand gebruik van het gat in de grond dat toilet heet. Een stukje verderop blijkt dat iemand anders de avond tevoren te veel gedronken heeft: anti-peristaltisch komt het er allemaal weer uit. Nog een buurtgenoot wordt tot cultfiguur gebombardeerd en een avond lang worden er liedjes gezongen over hem. Veertig mensen met een masker met zijn hoofd erop dansen in het hok van de buurtschap. Omdat het kampvuur maar twee meter hoog reikt, gooit iemand melkpoeder erop, zo krijg je tenminste mooie steekvlammen. Een vrouw hangt onder de mini-tap, een jongen valt lachend van een barkruk als een vrouwelijke buurtgenoot vertelt hoe vervelend het hardlopen is zonder sport-bh. Een vrouw met een té blonde pruik verliest de dj-contest van een vormgever die zijn mixen al thuis heeft gemaakt maar briljant kan playbacken. Zeeslag met kratten bier, hakkedellengevecht, vetschalen tot je geen uienringen meer door je strot kunt krijgen. Avonden liederlijk dronken zijn en samen, ja vooral samen, het leven en het corso bejubelen.
133
Voorzitters, bestuurders en prijzen Loek Luijckx
Wim Leeuw Op de jaarvergadering in februari 1971 werd Wim Leeuw ‘met grote meerderheid van stemmen’ in het bestuur gekozen. Hij was de opvolger van Loek Luijckx en woonde in de Manderslaan. In de jaren zeventig waren er binnen onze buurt veel activiteiten. We hadden gouden en diamanten bruiloften, en zo ongeveer ieder jaar hadden we figuratie op de wagen, meestal met kinderen. Bij ‘Ik heb mijn wagen volgeladen’ (1973) en ‘Circus’ (1976) waren zowat alle kinderen van de buurt betrokken. Voorzitter Leeuw deed daarbij graag een beroep op zijn echtgenote. Bep Leeuw verzette achter de schermen veel werk om de figuratie ieder jaar in goede banen te leiden. In huize Leeuw hebben heel wat kledingpassessies plaatsgevonden. Als voorzitter heeft Leeuw heeft zich hard gemaakt voor een eigen bloemenveld voor Tiggelaar. In 1973 was het eerste bloemenveld aan de Palmbosstraat een feit.
In de oprichtingsvergadering van 14 maart 1960 werd de op de Wildertsedijk wonende Loek Luijckx benoemd tot voorzitter van buurtschap Tiggelaar. Hij werd hiermee onze allereerste voorzitter. Hij was geenszins een passieve vergaderaar. Vanaf het allereerste moment liet Tiggelaar via hem een stevig geluid horen in de vergaderingen van het Oranjecomité. Hij stelde de kwaliteit, de hoeveelheid en de kosten van de korpsen in de stoet ter discussie. Hij bepleitte een vrije corsozaterdag voor de schooljeugd, omdat ook toen al de jeugd bij het gereed maken van de wagen van niet te onderschatten belang was. In de vergadering na het corso van 1969 durfde hij zelfs het prijzengeld ter discussie ter stellen. Hij vroeg zich af waarom er geen basisbedrag uitgekeerd werd per deelnemer, in plaats van het ingewikkelde systeem van een bedrag per vierkante meter dahliaoppervlak. Al snel bleek dat de vergadering daar toen nog niet rijp voor was. In oktober 1970 werd Tiggelaar opgeschrikt door het onverwachte overlijden van Loek Luijckx. Het plotseling verlies van de voorzitter hakte er destijds flink in. Het buurtfeest dat enkele weken later zou plaatsvinden, stond even op losse schroeven, maar zijn echtgenote Dida drukte de buurt middels een brief op het hart om het feest toch vooral door te laten gaan. Afgelasten zou haar man zeker niet gewild hebben. Opvallend was dat Dida Luijckx de plaats van haar man in het bestuur innam. Niet als voorzitter, maar als gewoon bestuurslid. Zij heeft tot in 1977 in het bestuur gezeten.
134
Florens Vreijsen
Stijn van der Poll
De rebellerende jeugd schoof in 1982 Florens Vreijsen naar voren als voorzitter. Florens zat sinds 1978 in het bestuur en ook zijn wortels liggen binnen de buurtschap. Hij woonde eerst met z’n ouders op de Wildertsedijk, later zijn ze verhuisd naar het eerste pleintje van het Laarpark, het stukje dat nog net bij Tiggelaar hoort.
De meest logische opvolger van Florens was Stijn van der Poll. Stijn was in de jaren negentig uitgegroeid tot de verpersoonlijking van Tiggelaar. Als er ooit een voorzitter actief betrokken bij de bouw van de wagen was, dan is het Stijn. Hij mag zich met recht de meest meebouwende bestuurder ooit noemen. Stijn is als een echt Tiggelaarkind opgegroeid in de Turnstraat en keek vanuit zijn ouderlijk huis recht op de tent. Niet zo vreemd dus dat hij ergens in de jaren tachtig als jong manneke een vaste bouwer werd. Stijn is een technisch handige jongen en is werktuigbouwkunde gaan studeren, zodat hij kon zorgen voor de theoretische onderbouwing van de constructie. Ook op ander gebied nam hij al snel het voor touw bij de bouw van de wagen. In 1991 is hij in het bestuur gekomen, en in 2001 was de tijd rijp voor het voorzitterschap. Stijn heeft als bouwer, bestuurslid en voorzitter een bepalende rol gehad in de gloriejaren van Tiggelaar. Het is voor een belangrijk deel aan hem te danken dat Tiggelaar staat waar we nu staan. Stijn is relatief kort voorzitter geweest. Door zijn verhuizing naar Etten-Leur en later naar Eindhoven heeft hij een stap terug gedaan in bouw- en bestuursactivi teiten. In 2006 is hij gestopt als voorzitter, maar hoewel de Tiggelaaractiviteiten op een lager pitje staan, is ondanks de afstand de betrokkenheid nog steeds aanwezig. De staat van dienst die Stijn binnen Tiggelaar heeft, is er één om u tegen te zeggen en zal wellicht altijd ongeëvenaard blijven.
Florens is min of meer ‘ad interim’ begonnen. Het eerste jaar heeft hij de voor zitterstaak nog samen met Jan van Erk vervuld, omdat er in die jaren eigenlijk sprake was van een voorzittersvacuüm. Florens is langzaam maar zeker in de rol van de definitieve voorzitter gegroeid, er is nooit meer een officieel besluit over genomen. Uiteindelijk zou hij met stip de langstzittende voorzitter van onze buurt worden. Tot en met de jaarvergadering van 2001, negentien corsoseizoenen lang maar liefst, hanteerde hij de voorzittershamer. Wim Leeuw was een vriendelijke formele man die enigszins op de achtergrond opereerde. Als voorzitter heeft hij wel regelmatig een beker in ontvangst mogen nemen op de Markt. Het hoogtepunt was natuurlijk 1974 met ‘Visueel’ en ‘Suske en Wiske’: de tweede én de zesde prijs. Dat resultaat hebben we bijna als een eerste prijs gevierd. Eind jaren zeventig begon een nieuwe generatie bestuurders aan de poort te ram melen. Begin jaren tachtig was de tijd rijp voor een voorzitterswissel.
Florens heeft als voorzitter de moeilijke periode van Tiggelaar eind jaren tachtig meegemaakt, maar ook de successen van de jaren negentig gevierd. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in de niet altijd even soepel verlopen verhuizing van de bouwplaats van de Turnstraat naar het veld achter het Laarpark. Florens was een voorzitter die zelden prominent aanwezig was, maar wel goed wist hoe alle hazen liepen. Hij liet de zaken bewust op z’n beloop, en dat pakte vaak ver rassend goed uit. Driemaal stond hij met de beker op de Markt. In 2001 heeft hij de voorzittershamer overgedragen, eigenlijk vooral omdat hij dat zelf wel eens tijd vond worden. Florens is nog steeds behoorlijk actief op het bloemenveld.
135
Annemiek van Hassel De vijfde en huidige voorzitter zetelt sinds 2006. Heeft Stijn van der Poll in zijn voorzitterschap geen eerste prijs mogen vasthouden, zij mocht in haar eerste jaar meteen een overwinningsspeech houden op de markt, vooralsnog de laatste. Annemiek is de eerste vrouwelijke voorzitter van een corsobuurtschap, en draagt daarmee bij aan de emancipatie van het corso.
Annemiek komt uit een een echt corsonest. Haar vader is de grote aanjager op het bloemenveld en haar moeder is jarenlang secretaris geweest. Het corsobloed jaagt door de gehele familie, want ook diverse neven, nichten, ooms, tantes en haar zus zijn in het corso actief. Annemiek is dan ook niet de eerste van Hassel die de voor zittershamer in de handen houdt. Annemiek kwam in het bestuur toen haar moeder secretaris was, later volgde zij haar op in die functie. Toen Stijn van der Poll stopte was de tijd rijp voor de vol gende stap: Het voorzitterschap. Annemiek is opgegroeid in de buurt, ze is actief betrokken bij het bloemenveld en het werk in de tent en kent hierdoor vrijwel alle buurtgenoten. Ze staat midden in de buurt en ze is de spil in het web dat Tiggelaar heet. Is haar eigen nestje ook een corsonest? Wel zeker, vriend Marc van Beek is al jaren lang één van de vaste ontwerpers van Tiggelaar en haar beide dochters Vera en Isabel hebben ook elk jaar stevig last van de corsokoorts.
136
Bestuursleden Zesenveertig personen bevolkten in vijftig jaar het bestuur van Tiggelaar. Ieder persoon zette zich op zijn of haar eigen wijze in voor de buurt. Mede dankzij hun inzet voor dit niet altijd dankbare werk is de continuiteit van Tiggelaar gewaar borgd gebleven. Naam Loek Luijckx Theo Valk sr. Willem van Kaam Cor Hoekman Bart Damen Bart de Koning Louis Brosens Jan van Erk Kees Talboom Johan Brosens Lia Stuijts Jos Smeekens sr. Bertus Spitters Johan van Hassel Dida Luijckx Wim Leeuw Rien Stuijts Wim Oostvogels Florens Vreijsen Harry Kroeze Tjeu van Mierlo Johan van Trijp Corné Spitters Leo Brosens Patrick van Hassel Rob Bink Arian Schrauwen Michel Spitters Ivonne de Krom Riet van Hassel Andreo Herijgers Stijn van der Poll Jack Schepers Jack Schepers Annemiek van Hassel Erwin Mauritz Martijn van Hees Stan Hendrickx Jos Mensen Jan Goos Sabine Brosens Arno van Gils Frank Bastiaansen Kenneth Wagtmans Eddeck Bastiaanssen Lianne Bastiaansen Joram Dictus
Van 1960 1960 1960 1960 1960 1960 1960 1962 1962 1967 1968 1965 1971 1971 1971 1971 1975 1977 1978 1980 1980 1982 1982 1982 1987 1987 1988 1988 1988 1990 1990 1991 1992 2008 1993 1994 1996 1998 1999 2000 2006 2006 2008 2010 2010 2010 2010
Tot 1970 1982 1968 1981 1978 1962 1962 1988 1965 1980 1970 1967 1982 1980 1977 1983 1980 1984 2000 1988 1989 1993 1988 2000 1991 1988 1996 1999 1992 2002 1994 2006 2006 en Heden Heden 1998 2010 Heden 2010 Heden Heden 2010 2010 Heden Heden Heden Heden
Corso 1960 1961 1962 1963 1963 1964 1964 1965 1965 1966 1967 1968 1969 1969 1970 1970 1971 1971 1972 1972 1973 1973 1974 1974 1975 1975 1976 1976 1977 1977 1978 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Titel De wereld is een kaartenhuis Zeg het met bloemen Schaakmat Zwanenmeer ’n Fantasie Cyrano de Bergerac Simeon de zuilenheilige Kunst door de eeuwen heen Onsterfelijke melodien Keizer en Keizerin der Fransen, Napoleon en Josephine Het land van Maas en Waal Kermis in de hel De gevederde slangenkoning Luilekkerland Underground Ik hou van Holland Asterix Symmetrie De reus en de dwergen Maskarade Ik heb mijn wagen volgeladen Leonardo da Vinci Visueel Suske en Wiske: “De Schone Slaper” Symboliek Marionettenspel, spiegel van het leven Circus Feeëriek Bambi Orgelland Vogelijn Overwintering op Nova Zembla Forum Boerenbrueghel Op stelten Blad voor de mond Nestelingen Tom en Jerry ’n Blik waardig Op de voet gevolgd Bouquet Is er nog toekomst voor kabouters? Brabantse koffietafel Herinneringen aan het noorden Bloemenkinderen De begrafenis van de jager Sluierdans Offerande In Morpheus armen Lijf aan lijf Bonte Kermis Waranga Zwerm Computerbody Circus Genetica Fragmenten Uit de verf Gente Festeggiante Cocoxitl Leger Giornata Samba Los
Ontwerper(s) Jos Haest Ton Brosens Jan van Gils Jan van Gils Jan van Gils Jan van Gils Herman Lombarts Jan van Gils Cor van Erk Harry van den Broek Gon Delahaye Jos Smeekens jr. Gon Delahaye Albert Delahaye Gon Delahaye Kees Stuyts Theo Valk jr. Gon Delahaye Theo Valk jr. Gon Delahaye Gon Delahaye Leo Brosens Tjeu van Mierlo Gon Delahaye & Theo Valk jr. (supervisor: Willie Vandersteen) Tjeu van Mierlo Pita Dubbelman Joke Delahaye (supervisor: Dick Bruna) Tjeu van Mierlo Ontwerpcommissie Buurtschap Tiggelaar Ontwerpcommissie Buurtschap Tiggelaar Tjeu van Mierlo Mike Delahaye Johan van Trijp Tjeu van Mierlo Tjeu van Mierlo Tjeu van Mierlo & Franka van den Akker Tjeu van Mierlo & Franka van den Akker Ontwerpcommissie Buurtschap Tiggelaar Tjeu van Mierlo Franka van den Akker Tjeu van Mierlo Ontwerpcommissie Buurtschap Tiggelaar Marc van Beek & Johan van Trijp Franka van den Akker Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Rebecca van Deursen & Werner Pellis Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Johan van Trijp (m.m.v. Stijn van der Poll & Erwin van Gils) Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp Marc van Beek & Johan van Trijp
Prijs 18 24 18 11 17 19 22 20 22 19 5 13 15 16 10 19 7 9 4 17 8 15 2 6 3 9 6 9 11 14 4 14 10 3 7 4 10 14 6 18 11 17 11 9 12 7 3 1 3 1 2 5 1 2 5 2 3 2 2 1 4 7 16
Punten 345 298 348 382 349 344 319 325 291 343 407 385 478 459 639 545 496 474 421 366 409 366 445 419 433 403 428 414 404 396 356 297 410 464 382 400 360 307 381 304 352 278 309 323 352 397 486 558 512 512 499 465 540 494 430 487 493 503 513 551 586 543 485 137
138
139
Dank!
Buurtschap Tiggelaar bedankt alle sponsors die door hun financiële bijdrage de totstandkoming van dit jubileumboek mede mogelijk hebben gemaakt. | Jansen Glazenwasserij | Roelands Boomkwekerijen | Multimate Zundert | Heras hekwerken | | Boomkwekerij Poppelaars | Albert Heijn Zundert | CLTV | Cafetaria ’t Vrouwke | Café d’n Bels | Bruna Zundert | ID Coiffures | | Hotel Café Restaurant De Roskam | QNP Zorg ICT | Van Gogh Notarissen | Huub Kustermans loonbedrijf | | Boomkwekerij Laurijssen | Carla Goos-Aerts Glas in lood atelier | Rüttchen Autowereld Breda |
Colofon Uitgave:
Stichting Buurtschap Tiggelaar, 2010
Druk:
Drukkerij Antilope, Lier
Eerste druk, oplage 250 exemplaren
Samenstelling: Paul Bastiaansen, Marc van Beek,
Miranda Eiting, Werner Pellis.
Teksten:
Peter van Aert, Paul Bastiaansen, Miranda Eiting,
Werner Pellis, Annemiek van Hassel, Corné Spitters,
Johan van Trijp, Tjeu van Mierlo.
Eindredactie:
Paul Bastiaansen.
Vormgeving:
Marc van Beek en Erwin van Gils.
Interviews:
Rien Stuijts, Michel Spitters.
Fotografie:
Martijn Bastiaansen, Jac Brosens, Marc van Beek,
Gon Delahaye, Martijn Jansen, Martijn van Hees,
Jan en Marja van Hassel, Henk van Beek,
Mark Maas, Eef Michielsen, Sandra Mutsters,
Simone Kerremans, Werner Pellis, Johan van Trijp,
Peter van Trijp, Valéry Voeten en vele anderen.
Met dank aan: alle buurtgenoten die ons van informatie hebben voor zien, maar ook alle buurtgenoten die ons niet van informatie hebben voorzien. Tevens ook dank aan alle niet-buurtgenoten die ons van informatie hebben voorzien. Ten slotte dank alle niet-buurtgenoten die ons niet van informatie hebben voorzien. Met bronvermelding mag u teksten uit dit boek overnemen. De rechten van de foto’s liggen bij de respectievelijke fotografen.
Tiggelaar dankt uiteraard ook de huidige sponsors die ons al jaren steunen en er dus mede voor zorgen dat de buurtschap financieel gezond blijft. | Kärcher | ’t Regtshuis advocaten| C Plus Reclame | Capri Kappers | Sauna Diana | Carla Goos-Aerts Glas in lood atelier | | Dynasty Shipping | Jansen Glazenwasserij | Vion food group | Dictus Schilderwerken | Speciale dank aan diegenen die ons jubileumjaar op bijzondere wijze ondersteund hebben: Jaap Hoekman, Jan en Elly Braspenning, Marc van Beek en Puck Willemstein. 140
Uitgave Stichting Buurtschap Tiggelaar
141
142
143