CWO 1, 2 en basis 3 boek
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
1
THEORIE CWO 1, 2 en 3 Veel van de termen die we gebruiken stammen nog uit de tijd dat de mensen alleen zeilden om er hun brood mee te verdienen. Deze termen gebruiken we tegenwoordig nog steeds. Twee van deze termen zijn halve wind en de dode hoek. Om duidelijk te maken wat deze twee begrippen inhouden is hieronder een zogeheten windroos getekend. Figuur 1.1, de windroos
In figuur 1.1 kijk je recht van boven op twee surfers (A en B), die allebei halve wind varen. We noemen dit halve wind omdat in beide gevallen de surfer onder een rechte hoek (90 graden) met de wind varen. De windrichting is aangegeven met een grote pijl. Surfer A heeft de wind recht tegen de rechterkant van zijn plank. Surfer B heeft de wind ook recht tegen de zijkant van zijn plank, alleen komt bij hem de wind aan de linkerzijde tegen de plank. Er zijn dus twee koersen (richtingen) waarbij je halve wind vaart. Dit zijn makkelijke koersen om te varen.
In figuur 1.1 zie je ook een rechte hoek getekend, die naar de wind toegekeerd is. Deze hoek van ongeveer 90 graden noemen we de dode hoek, omdat het onmogelijk is een koers binnen deze hoek te varen. Een door beginners veel gemaakte fout is, dat zij zonder het zelf in de gaten te hebben, in de dode hoek proberen te surfen. Let in de praktijk er op dat je plank altijd halve wind ligt. Ook kunnen we met een windsurfboard keren, we hebben hiervoor een term uit het zeilen, namelijk overstag gaan. Figuur 1.2 laat zien hoe dit gaat. Figuur 1.2, het overstag gaan
Bij het overstag gaan keren we zover dat de voorkant van de plank in de wind draait. Het zeil vangt tijdens deze manoeuvre geen wind omdat we door de dode hoek draaien. Het voordeel van de overstag is dat het niet zo snel gaat.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
2
Figuur 1.3 laat oploeven en afvallen zien.
Figuur 1.3, oploeven en afvallen
Oploeven betekent dat we met de voorkant van de plank naar de wind toedraaien. Bij het afvallen ga je juist met de voorkant van de wind af. Met surfen praten we dus nooit over naar links en rechts sturen.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
3
Zeil optrekken Je zit in de uitgangspositie: je zit op je hurken met je tenen naar de masttop gericht en de mastvoet zit precies tussen je voeten in. Je trekt het zeil langzaam op met gestrekte rug en zo kom je in de basispositie. Figuur 1.4, uitgangspositie
Figuur 1.5, basispositie
In de basispositie houd je het ophaalkoord bovenaan met beide handen vast. De armen zijn ontspannen en gestrekt, de rug is recht en je knieĂŤn licht gebogen. Je brengt de plank halve wind door met het ophaalkoord het zeil naar links en rechts te bewegen. Hiermee kan je je plank in de gewenste positie brengen. Je ligt halve wind wanneer de wind in je rug staat, je tenen naar de achterkant van de giek wijzen en het zeil loodrecht op de plank wappert. (zie figuur 1.5)
Veel voorkomende fouten: - De armen worden ingetrokken waardoor je je evenwicht verliest. - Je houdt je rug niet goed recht en hangt voorover.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
4
STARTEN Het starten heb je geleerd in vijf stappen. Deze stappen werken ook goed met veel wind. Daarom is het erg belangrijk om deze stappen aan te houden. ! STAP 1 vanuit de basispositie stap je met je achterste voet naar achteren, ongeveer totdat je voet achter het zwaard staat.
STAP 2 " kruis je voorste hand over je achterste hand aan de giek.
! STAP 3 deze bestaat uit twee kleine stapjes. Eerst laat je met je andere hand het ophaalkoord los. Daarna draai je je bovenlichaam in de vaarrichting, je voorste voet komt daarbij vlak naast de mastvoet te staan. Je tenen wijzen nu in de vaarrichting.
STAP 4 " je trekt het zeil tussen jou en de voorkant in, zodanig dat je de voorkant door het raampje kan zien. Hierbij komt de mast rechtop te staan.
! STAP 5 met je nog vrije hand trek je het zeil half dicht. Tegelijkertijd verplaats je je gewicht op je achterste been. Veel voorkomende fouten: - Bij stap 4 wordt de mast niet goed rechtop gezet. - Bij stap 5 wordt de mast bewogen.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
5
Halve wind varen Tijdens het starten probeer je de plank al halve wind te houden. Nadat je gestart bent, vaar je ook steeds halve wind. Een (vooraf!) gekozen oriëntatiepunt op de kant kan je daarbij helpen. Hoe bepaal je een halve winds oriëntatiepunt op de oever? Houdt het zeil en de plank in de halve windse basispositie, 90 graden tussen zeil en plank. Kijk nu over de punt van je plank en kies een punt op de oever. Controleer daarna of de hoek tussen je zeil en de plank nog steeds 90 graden is gebleven, is dit niet het geval dan is je gekozen punt op de oever ook niet goed en moet je opnieuw een goed oriëntatiepunt kiezen. Veel voorkomende fouten: - Niet goed halve wind blijven varen (let goed op je gekozen oriëntatiepunt!). - In de dode hoek varen (dit kan een stuurprobleem zijn, het zeil helt dan teveel achterover). Oploeven en afvallen (= sturen!) Om op te loeven beweeg je het zeil in het zeilvlak naar achteren met je handen aan de giek. Voordat je je zeil naar achter helt, breng je je achterste hand naast je voorste. Om af te vallen beweeg je je zeil in het zeilvlak naar voren. Je brengt je achterste hand zo ver mogelijk naar achteren. Terwijl je je zeil naar voren helt, beweeg je je achterste hand richting je oor. Veel voorkomende fouten: - Het zeil wel naar voren en naar achteren bewegen, maar niet in het zeilvlak. Overstag In de eerste les leer je de beginners overstag, dus met het ophaalkoord. Later leer je een snelle overstag met je handen aan de giek. Overstag gaan doen we ook in vijf stappen en wel als volgt: STAP 1
terug in de basispositie
STAP 2
met de handen aan het ophaalkoord het zeil naar achteren bewegen
STAP 3
steeds met gestrekte armen het ophaalkoord aan dezelfde kant blijven houden.
STAP 4
ondertussen maak je kleine stapjes voor de mast langs. Daarbij moet je ervoor zorgen dat je rug steeds naar de wind toegekeerd blijft en de mast precies tussen je voeten blijft: “je tenen wijzen naar de achterkant van de giek”.
STAP 5
je gaat met stap 4 door totdat je de basispositie hebt bereikt. Hiervoor rem je de draaiing van het board af door het zeil weer even naar de achterkant van de plank te bewegen met het ophaalkoord. Zorg dat je weer in de basispositie staat, zoals in figuur 1.5.
Veel voorkomende fouten: - De plank draait te ver door ( verder dan de nieuwe halve windse koers), de draaibeweging wordt dan niet afgeremd. - Te snel rond de mastvoet stappen, waardoor je tenen niet naar de achterkant van de giek blijven wijzen.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
6
OEFENING Je kunt deze oefeningen doen om te kijken of je de theorie goed begrepen hebt. Houdt de antwoorden bedekt en vul de ontbrekende woorden in. Als je het zeil optrekt sta je in de……..
uitgangspositie
Als je het zeil opgetrokken hebt en je staat rechtop met de …. tussen je voeten, noemen we dit de …..
mastvoet basispositie
In de basispositie ligt je plank “…….. wind” en maakt je zeil een hoek van …. graden met je plank. Je tenen wijzen hierbij naar de achterkant van de……..
halve 90 giek
Het starten gaat in vijf stappen. 1. …….. 2. …….. 3. …….. 4. …….. 5. ……..
achterste voet naar achteren voorste hand over achterste koord los & voorste voet mast rechtop zetten zeil dichttrekken
De gemakkelijkste koers is …….. wind. Om te zien of we goed halve wind varen kunnen we voordat we starten, vanuit de basispositie een punt op de …… kiezen. Dit punt noemen we ons ……..
halve oever/ kant oriëntatiepunt
Met surfen kunnen we ook sturen. We zorgen daarbij dat het zeil in het …….. blijft.
zeilvlak
Als we naar de wind toe sturen heet dit…….. Dit doen we door ons zeil naar …….. te bewegen.
oploeven achteren
Als we van de wind af sturen noemen we dit …….. Dit doen we door ons zeil naar …….. te bewegen.
afvallen voren
Als we teveel oploeven komen we in de …….. We kunnen dus nooit tegen de wind in surfen.
dode hoek
We kunnen wel door de …… draaien als we gaan keren. Dit noemen we …….. gaan.
dode hoek overstag
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
7
THEORIE CWO
1, 2 en 3
We beginnen met de begrippen loef en lij. Deze begrippen hebben allebei te maken met de wind of eigenlijk de windrichting. Stel je zit ergens op het water en je draait je neus recht naar de wind toe. Nu bevindt alles wat zich aan de kant waarnaar je kijkt zich aan loef. De rest, dus alles wat achter je ligt, bevindt zich aan lij. Figuur 2.1 maakt dit duidelijk. (Loef is de kant van het board waar de wind tegen aan blaast)
Figuur 2.1, loef en lij
De boom staat aan loef en de aan lij t.o.v. surfer A. Alles aan de windzijde van surfer A noemt men loefzijde, de rest is aan lijzijde.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
8
Hoger wal en lager wal Als je denkt aan loef en lij, denk je natuurlijk ook meteen aan de zeiltermen hoog en laag. Bij het surfen bedoelt men met hoger, dat je dichter bij de wind zit. Lager is het tegenovergestelde, je zit dan dus verder van de wind af. Op dezelfde manier heet ook de oever waar de wind vandaan komt (dichtbij de wind) hogerwal, en de oever waar de wind naar toe waait (ver van de wind af) lagerwal. Kijk maar naar figuur 2.2. Figuur 2.2, hoger en lager wal.
Ook spreken we van hoger en lager varen. Iemand vaart hoger wanneer hij meer tegen de richting van de wind stuurt. Zie figuur 2.3 Figuur 2.3, hoger/ lager varen.
Surfer B stuurt hoger aan de wind dan surfer A.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
9
Aan de wind varen Figuur 2.4, windroos
Aan de wind varen zijn alle koersen tussen de dode hoek en halve wind in. Hoe dichterbij de dode hoek, hoe hoger we aan de wind varen en hoe moeilijker het wordt om nog te surfen. Door aan de wind te varen kunnen we dus hoogte winnen. In de vorige les wonnen we deze hoogte alleen door overstag te gaan. Doordat we door het aan de wind varen hoogte winnen, hoeven we niet steeds overstag te gaan, maar kunnen we ook gijpen.
Gijpen Bij het gijpen draait de voorkant van de plank onder het zeil door, terwijl je de wind in de rug houdt. In tegenstelling tot het overstag gaan draaien we niet door de dode hoek. Bij het gijpen komen we lager uit, terwijl je met de overstag juist hoger uitkomt. Het laatste verschil tussen de gijp en de overstag is dat het gijpen iets sneller gaat.
Figuur 2.5, gijpen
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
10
Transporteren van zeil en plank op het land Als je een lichte plank hebt, kan je deze boven je hoofd dragen. Als dat niet lukt dan kan je de plank het beste onder je arm dragen. Je steekt dan een hand in de zwaardkast en de andere steek je in het mastgat. Op de vereniging hebben we vooral zwaardere planken, die je niet alleen kan tillen. Vraag dus altijd hulp aan iemand. Eventueel kan je twee planken met zijn tweeĂŤn dragen. De voorste persoon draagt dan onder elke arm de voorkant van een plank en de achterste persoon onder elke arm de achterkant. Veel voorkomende fouten: - De plank is langer dan je denkt. Kijk uit dat je niet overal tegenaan stoot. Tuig dragen de truc van het dragen van het tuig is het zeil altijd horizontaal en met de mast naar de wind toe of met de mastvoet schuin naar de wind toegekeerd te dragen en het tuig ook zo neer te leggen. Het zeil vangt zo geen wind en het zeil is heel licht (zie figuur 2.6). Veel voorkomende fouten: - Tijdens het dragen houd je het zeil met de achterkant van de giek teveel naar de wind toe, waardoor het plotseling wegklapt of uit je handen gerukt wordt. Figuur 2.6, transporteren van het tuig
Transporteren langs de oever of ondiep water Nu je weet hoe je zeil zo min mogelijk wind vangt, kan je dit ook toepassen als je met je spullen in ondiep water een stukje moet lopen, bijvoorbeeld omdat je niet meer terug kunt komen. Zorg ervoor dat het zeil uit het water is en dat de mast en de voorkant van de giek naar de wind wijzen. Nu kan je heel gemakkelijk je plank en je tuig met je meetrekken terwijl je loopt! Peddelen op je plank Als het niet te hard waait kan je je zeil op de achterkant van je plank leggen. Als je je zeil hebt opgetrokken, laat je langzaam met je ophaalkoord je zeil op je plank zakken. De giek ligt nu op de plank en het zeil komt helemaal niet in het water. Je gaat op je buik liggen en houdt met je voeten het tuig in evenwicht. Je peddelt als een golfsurfer naar de kant (zie figuur 2.7). Figuur 2.7, peddelen
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
11
Optuigen Belangrijk bij het optuigen zijn de verschillende handelingen die in de juiste volgorde moeten gebeuren: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Mast in de mastslurf Mastvoet aan de mast Neerhaler licht aantrekken Giek aan de mast Uithaler overdreven strak trekken Neerhaler strak aantrekken Uithaler wat losser maken, tot de juiste trim bereikt is De trim met uit- en neerhaler controleren
Bij het optuigen hoort ook de zeiltrim. Een goede zeiltrim is nodig om het maximale rendement uit een zeil te halen bij een bepaalde windkracht. Belangrijk is dat er geen plooien in het zeil zitten. Plooien in de lengte richting wijzen op teveel neerhaler spanning en plooien in de breedte richting wijzen op teveel uithaler spanning. Veel voorkomende fouten: - De giek zit te los of juist te strak aan de mast - De zeiltrim is niet kloppend: er zitten allerlei plooien in de lengte- of breedte richting van het zeil. Aan de wind varen Eigenlijk verschilt deze koers niet zoveel van halve wind. We moeten alleen: • • • •
Vanuit halve wind iets oploeven Eenmaal op de goede koers de mast weer rechtop zetten Het zeil wat verder dicht trekken Goed opletten dat we niet teveel oploeven, omdat we immers dichtbij de dode hoek varen en we daar dus gemakkelijk in kunnen komen
Dus, let op de zeilstand en neem weer ter oriëntatie een punt op de kant. Bepalen van een oriëntatiepunt “aan de wind” Vanuit de basispositie neem je een punt op de oever op “halve wind”. De volgende stap is nu om een punt te zoeken wat iets meer naar de wind toe ligt. Dit is nu je nieuwe oriëntatiepunt voor “aan de wind”. Veel voorkomende fouten: - Ongemerkt loef je toch teveel op en daardoor kom je in de dode hoek. Kom je toch in de dode hoek, dan kan je het ophaalkoord pakken en de plank weer tot de halve windse basispositie laten draaien. Je bepaalt weer opnieuw je oriëntatiepunt, start en probeert in de richting van dit punt op de oever te surfen. Kom je nu toch weer in de dode hoek, dan heb je of je oriëntatiepunt niet goed gekozen, of je hebt toch teveel opgeloefd zonder dat je het zelf door hebt gehad. Gijpen We leren nu nog de beginnersgijp, aan het ophaalkoord. Het gijpen doe je als volgt: • • • • •
Ga in de basispositie staan Laat de plank met de voorkant onder het zeil doordraaien. Dit doe je door met je handen aan het ophaalkoord het zeil naar de voorkant te bewegen Maak tijdens het draaien kleine stapjes achter langs de mast en houdt je tenen naar de achterkant van de giek Hou dit vol tot je weer halve wind ligt Hierna kun je gewoon weer starten met de vijf stappen
Veel voorkomende fouten: - Te snel of te langzaam lopen, zodat de tenen niet naar de achterkant van de giek blijven wijzen.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
12
OEFENING Het tegenovergestelde van overstag gaan heet ……..
gijpen
We kunnen dat pas doen als we …….. …….. kunnen varen. Dit is zo omdat je met gijpen …….. verliest en je daardoor op den duur aan …….. raakt.
aan de wind
Iemand die halve wind vaart, vaart…….. dan iemand die aan de wind vaart. Hoe hoger aan de wind je stuurt, hoe (moeilijker/ makkelijker) het surfen wordt, omdat je dan eerder in de …….. stuurt
lager
hoogte lagerwal
moeilijker dode hoek
Een surfer die zich dichter bij hoger wal bevindt dan jij, bevindt zich aan …….. Het tegenovergestelde hiervan is ……..
loef lij
Als je in de dode hoek zit, dan kan je hier uitkomen Door het …….. te pakken en weer terug te gaan in …….. Nu kan je namelijk weer opnieuw je …….. bepalen.
ophaalkoord basispositie oriëntatiepunt
Als je al wat meer surfgevoel hebt, kan je natuurlijk ook je zeil in het zeilvlak naar …….. bewegen om …….. en uit de dode hoek te draaien.
voren af te vallen
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
13
THEORIE CWO
1, 2 en 3
Met windsurfen kan je echt alle kanten op. Om dit te laten zien, kijken we nogmaals naar de windroos (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1, de windroos
Koersen De koersen halve wind en aan de wind kennen we al. Je ziet dat halve wind maar ĂŠĂŠn koers is, namelijk 90 graden met de windrichting. Zo ook de nieuwe koersen hoog aan de wind (vlak tegen de dode hoek) en voor de wind (recht voor de wind uit). Zoals we in les 2 al zagen, noemen we alle koersen tussen halve wind en hoog aan de wind dus aan de wind. Iets dergelijks geldt voor alle koersen tussen halve wind en voor de wind. Deze koersen noemen we ruime wind. Bakboord en stuurboord In figuur 3.1 zie je ook de afkortingen BB en SB staan. Dit staat voor bakboord en stuurboord. We zeggen dat een surfer over stuurboord vaart, wanneer zijn zeil over de rechterkant van de surfplank staat. Staat het zeil over de linkerzijde naar buiten, dan vaart de surfer over bakboord.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
14
Opkruizen Een heel belangrijk begrip uit het zeilen dat ook gebruikt wordt bij windsurfen is het opkruizen. Met zeilen wordt dit vaker laveren genoemd. Als we ergens aan lager wal zitten en we willen naar de hoger wal surfen, kunnen we daar niet in ĂŠĂŠn keer heen (zie figuur3.2). We kunnen niet in de dode hoek surfen, dus we moeten gaan zigzaggen. Dit doen we door van een aan de windse koers naar een aan de windse koers te varen. Dit noemen we opkruisen. Figuur 3.2, opkruisen
We hoeven niet perse hoog aan de wind te varen. Gewoon hoog aan de wind varen is gemakkelijker en kan ook, maar de weg die je af moet leggen om bij hoger wal te komen wordt wel langer. Je begrijpt natuurlijk wel dat wedstrijdsurfers die op moeten kruisen juist wel proberen zo hoog mogelijk aan de wind te varen.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
15
Aan de wind We hebben gemerkt dat hoe hoger je aan de wind vaart hoe moeilijker het surfen wordt, omdat je dan zo dicht bij de dode hoek komt waar je gemakkelijk zomaar instuurt. Zeker met vlagerige wind, wanneer de wind niet alleen van kracht, maar ook van richting verandert, moet je voortdurend je koers aanpassen. Als je dat niet doet beland je zomaar in de dode hoek. Je merkt dat je in de dode hoek zit als je van snelheid mindert en eventueel kan je voorlijk gaan killen (het tegen bollen van het voorlijk). Nu even op een rijtje de punten waar je op moet letten als je aan de wind vaart: •
•
Staan je voeten goed? Je voorste voet moet met de tenen naar voren naast de mastvoet staan. Je achterste voet staat op de middellijn van de plank vlak achter het zwaard. Wanneer het meer dan 4 Beaufort waait, verandert die positie. Is je zeil helemaal goed aangetrokken?
Veel voorkomende fouten: - Je koers is te hoog, het voorlijk gaat killen en dit probeer je dan te compenseren door het zeil te ver dicht te trekken. Je trekt het zeil te ver dicht als de achterkant van de giek over de achterkant van de plank getrokken wordt! - Als je gaat afvallen om uit de dode hoek te sturen, gaat je achterste hand niet ver genoeg naar je voorste schouder. Je moet het zeil in het zeilvlak blijven bewegen. Figuur 3.3, zeil te ver dicht
In figuur 3.3 zie je dat de achterkant van de giek over de achterkant van de plank getrokken wordt. De plank zal sterk afremmen en op den duur naar opzij of naar achteren gaan drijven. Ruime wind Deze koers is bijna hetzelfde als halve wind, alleen is het zeil dan verder geopend (3/4) om zo veel mogelijk wind in het zeil te vangen, zie figuur 3.1. Ook moet je je gewicht goed op je achterste voet plaatsen, omdat je anders voorover getrokken wordt door de wind die nu immers veel meer van achteren komt. Let er wel op bij het sturen dat je je zeil goed in het zeilvlak houdt. Veel voorkomende fouten: - Bij het afvallen wordt je door de wind voorover getrokken. Dit komt doordat je je gewicht niet op tijd op je achterste voet plaatst. Voor de wind Bij deze koers staan je voeten anders dan normaal. Beide voeten moeten parallel, met de tenen naar voren, langs de zwaardkast staan. Het zeil houd je helemaal geopend en maakt dus een hoek van 90 graden op de plank, zie figuur 3.1. Je kunt nu ook sturen met je voeten: geef je druk op je linker dan ga je naar rechts en andersom. De plank reageert sneller op de voetsturing naar mate je meer achterop de surfplank staat. In de praktijk combineer je het voetsturen met zeilsturing (heen en weer in het zeilvlak). Veel voorkomende fouten: - Veel moeite hebben met het evenwicht. Sta ontspannen! - Je kan niet goed op de voor de windse koers blijven.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
16
Snelle overstag Masthand: voorste hand, hand aan de kant van de mast. Zeilhand: achterste hand, hand aan de kant van het zeil. Om een snelle overstag te maken moeten we eerst goed oploeven. Naast de zeilsturing kun je sneller draaien door gebruik te maken van voetsturing (achterste voet naar achter en druk geven op je tenen). Als je plank met zijn neus helemaal tegen de wind in ligt stap je (razend!) snel voor de mast langs en laat je je zeilhand los. Nu kruis je je zeilhand over je masthand aan de nieuwe giekkant. Je oude zeilhand is nu dus je nieuwe masthand. Nu laat je je oude masthand los. Met gestrekte arm draai je je zeil tot je weer halve wind ligt. Neem eventueel weer een nieuw oriëntatiepunt en je kunt weer starten. Kort gezegd bestaat een snelle overstag dus uit 4 stappen. • Oploeven • Overkruisen • Hand los • Halve wind draaien. (afvallen) Om weer in de vaarhouding te komen hoeven we alleen nog de volgende stappen te maken: • Achterste voet naar achteren • Mast rechtop • Zeil aantrekken Veel voorkomende fouten: - Te vroeg of te laat voor de mast stappen - De arm van je nieuwe masthand niet goed strekken, je plank draait dan niet goed door. Opkruizen Met opkruizen ben je helemaal vrij om je eigen weg te kiezen zolang je maar aan de wind of hoog aan de wind vaart. Als je over een boeg vaart en je vraagt je af waar je uit zou komen als je op dit moment overstag zou gaan, dan moet je over je achterste schouder kijken. Wat je recht achter je ziet, is de plaats waar je nog net heen kunt varen. Dit is een nieuwe manier van oriënteren. We noemen dit dwarspeiling en wordt veel gebruikt bij het wedstrijdsurfen. Veel voorkomende fouten: - Je probeert te hoog aan de wind te varen.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
17
OEFENING Als je van lager- naar hogerwal wilt komen moet je …….. Hierbij kan je …….. of zelfs…….. varen.
opkruisen aan de wind hoog aan de wind
Hoog aan de wind varen is wel vrij moeilijk, omdat je dan heel dichtbij de …….. zit, en dus heel goed de …….. aan moet voelen.
dode hoek windrichting
Bovendien moet je heel precies kunnen ……..
sturen
Vaar je precies met de wind mee, dan vaar je …….. Je zeil staat dan …….. op je plank, je tenen en je gezicht wijzen naar de ……..
voor de wind haaks punt van de plank
Alle koersen tussen halve wind en voor de wind heten ……..
ruime wind
Het tegenovergestelde van bakboord is ……. en dat betekent dat het zeil over de ……. zijde van de plank naar buiten staat.
stuurboord rechter
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
18
THEORIE CWO
1, 2 en 3
Het juiste zeil 2 Wanneer we het hebben over een groot zeil dan denken de meeste mensen aan een zeil van tenminste 6m . 2 Dat is niet helemaal juist. Bij windkracht 8 is een 4m een groot zeil en zelfs dan moet je er nog bij vertellen wat het gewicht van de surfer is. Met andere woorden, groot is die oppervlakte die je met jouw lichaamsgewicht bij een bepaalde windkracht nog net goed te houden is. Eigenlijk is het beter om te spreken van een passend zeil. Hoe weten we nu wat een passend zeil is? Om dat te beantwoorden moeten we met een aantal factoren rekening houden: • De windkracht • Het gewicht van de surfer • De techniek van de surfer • De kracht en conditie van de surfer • Het soort zeil Door veel te proberen kom je er achter wat een goed zeil voor jouw is. Ook leer je steeds beter welk zeil je moet nemen bij welke windkracht. Voorrangsregels In dit stukje zullen we zeer beknopt het deel van het vaarreglement behandelen dat voor jou en voor ons, als surfers van belang is. De regels die in het vaarreglement staan, zijn eigenlijk geen voorrangsregels, maar uitwijkregels. Dat wil zeggen dat je volgens de regels misschien wel geen voorrang hebt, maar dat dat nog niet wil zeggen dat je ook voorrang moet nemen. De meeste voorrangsregels zijn vrij voor de hand liggend, je had ze zelf ook kunnen verzinnen. We behandelen alleen de vijf belangrijkste voorrangsregels. De eerste is altijd het belangrijkste, vervolgens kijk je of je de tweede toe kan passen, de derde en zo verder. 1. 2. 3. 4. 5.
Goed zeemansschap Klein wijkt voor groot Zeil gaat voor spier, gaat voor motor Stuurboord wijkt voor bakboord Loef wijkt voor lij
1. Goed zeemansschap Dit houdt in dat je nooit gevaarlijke situaties mag laten ontstaan, bijvoorbeeld door voorrang te nemen als het eigenlijk niet goed kan. Wees een gentleman (of vrouw) op het water! 1. klein wijkt voor groot Deze regel houdt in dat grote schepen voorrang hebben op kleine. Onder grote schepen verstaat men alle beroepsvaart en schepen groter dan 20 meter. Deze schepen hebben dus altijd voorrang op een surfplank. Ten eerste kunnen wij veel sneller uitwijken dan die grote schepen. Ten tweede hebben grote schepen een dode hoek (deel waar de kapitein niets kan zien) waardoor je misschien niet eens gezien wordt!
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
19
2. zeil – spier – motor Naast beroepsvaart en schepen groter dan 20 meter kunnen we de scheepvaart opdelen in drie groepen: • schepen die aangedreven worden door wind • schepen die aangedreven worden door spierkracht • schepen die aangedreven worden door een motor Een zeilboot die even op de motor vaart wordt ook onder de motorboten gerekend. Als eerste moet de motor boot uitwijken voor een surfer (wind) of een roeiboot (spierkracht). Deze kan namelijk makkelijk uitwijken, stoppen en wegvaren. Daarna moet een door spierkracht aangedreven schip wijken door een door wind aangedreven schip. Een roeiboot kan bijvoorbeeld veel sneller stoppen en uitwijken dan een zeilboot. Een door wind aangedreven schip heeft dus uiteindelijk voorrang op zowel een motor- als een roeiboot. Bijvoorbeeld een surfer is afhankelijk van de wind. Als er geen wind is, kunnen wij ook niet uitwijken. Daarnaast hebben wij te maken met een dode hoek, wat de uitwijkmogelijkheden verkleint. 3. stuurboord wijkt voor bakboord De regel “stuurboord wijkt voor bakboord” is in wezen hetzelfde als verkeer van rechts heeft voorrang op de weg. Er zit geen logica achter, het is gewoon een regel die we met elkaar hebben afgesproken. Als twee surfers op elkaar af varen, hebben ze normaal gesproken het zeil over de andere boeg. De surfer die het zeil aan de linkerkant van de plank heeft, heeft dus voorrang op de andere surfer. (om makkelijk ter herinneren heb je bij surfen bakboord wanneer je rechterhand bij de mast zit) Figuur 4.1, stuurboord wijkt voor bakboord
4. loef wijkt voor lij Het is niet altijd zo dat twee surfers recht op elkaar af varen. Soms varen de surfers over dezelfde boeg, bijvoorbeeld bakboord. Eén van de twee zal toch uit moeten wijken. Daar hebben we de regel “loef wijkt voor lij” voor. Dus de surfer die dichter bij de wind vaart moet uitwijken. Dit heeft twee redenen. Ten eerste kan de surfer die aan de loefzijde vaart de andere surfer eerder zien. Ten tweede neemt deze surfer allen wind weg uit het zeil van de surfer die aan de lijzijde vaart. Figuur 4.2, loef wijkt voor lij
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
20
‘Hangen’ Hangen is niets anders dan dat een steeds groter deel van je gewicht aan de giek komt te hangen en daardoor dragen onze voeten dan ook steeds minder gewicht. Hiervoor is zeker 3 Bft. nodig. De plank zal in dit stadium gaan planeren, dat wil zeggen over het water glijden. Je voetpositie veranderd iets. Je gaat namelijk iets meer naar achter en naar loefzijde op je plank staan. De armen zijn nu ook beide gestrekt en het sturen gaat meer vanuit het bovenlichaam en de schouders. Veel voorkomende fouten: - Je heupen staan naar achteren en daardoor wordt je gemakkelijk door een windvlaag voorover getrokken. - Niet genoeg vertrouwen hebben in het zeil en daardoor niet genoeg durven te hangen. - Niet op de windvlagen letten, waardoor je voorover getrokken wordt of achterover in het water valt. Snelle gijp Om sneller te gijpen gaan we eerst met de wind vol in het zeil afvallen. Hierbij kan je bij de inzet je voorste voet schrap zetten naast de mast. Let erop dat de druk in het begin van het afvallen behoorlijk toe kan nemen! Als je plank begint te draaien, leun je dus steeds meer naar achtereren. Halverwege de ruime windse koers zetten we de voeten in de voor de windse positie. Let tijdens het afvallen steeds op de goede zeilstand. Als je voeten eenmaal in de voor de windse positie staan, dan kunnen we het afvallen ondersteunen door het gewicht op de voet aan de loefzijde te zetten. We blijven deze voet belasten en de voorkant van de plank draait met de wind mee. Als we wat druk in onze zeilhand voelen, laten we deze los. Met de zeilhand pakken we de giek aan de andere kant, of eventueel de mast. Het zeil klapt ondertussen over de voorkant van de plank. Vervolgens laat je je masthand los en zet je je voeten in de normale positie. Hierna pak je met je nieuwe zeilhand de giek vast en vaart weer verder. Dit lijkt allemaal erg ingewikkeld, maar probeer je maar voor te stellen hoe je dit op het water deed. Om het wat makkelijker te maken, hebben we het nog kort voor je samengevat. • • • • •
Afvallen Naar achteren lopen Voetsturing aan loef Met nieuwe masthand overpakken aan de giek Met nieuwe zeilhand zeil dichttrekken
Veel voorkomende fouten: - Je zet je gewicht bij het afvallen teveel naar voren (je zet je niet schrap) en je wordt voorover getrokken. - Je vergeet de voetsturing als je het zeil om laat klappen, omdat dat alle aandacht opeist.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
21
OEFENING Wat voor jou het juiste zeiloppervlak is hangt vooral af van je …….. en van de ……..
gewicht windkracht
Je moet niet altijd op de regeltjes letten, maar ook op de situatie waarin je de regel toe moet passen. Dit heet ……..
goed zeemansschap
De belangrijkste regel is klein wijkt voor groot. Een groot schip heeft voorrang omdat het moeilijk …….. kan …….. en het heeft geen goed ……..
uit wijken overzicht
Wat je het meest tegen zult komen is een andere surfer die je weg kruist. Er zijn dan twee mogelijkheden. Je ligt over verschillende boegen, dan geldt …….. wijkt voor …….. Of je ligt over dezelfde boeg, dan geldt …….. wijkt voor ……..
stuurboord bakboord loef lij
Als een motorboot en een roeiboot elkaar tegenkomen moet de …….. wijken.
motorboot
Naast het sturen met het zeil kan je het oploeven, Afvallen, overstag gaan en gijpen ook ondersteunen met.. ..............
voetsturing
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
22
VEILIGHEID THEORIE Pas bij het starten op: Zwemmers, eventuele wedstrijden, vaargeulen, scheepvaart, stroming, duikers, planten, scherpe stenen, vissers, lijnen in het water om een zwemgebied te markeren en andere surfers. Uitrusting Surfpak: zeker in het begin moet je altijd een surfpak dragen. Je valt waarschijnlijk nog veel in het water, waardoor je snel afkoelt. Een surfpak beschermd je ook tegen UV- straling, waardoor je niet verbrand. Een surfpak zorgt er ook voor dat je een beetje blijft drijven in het water. Het kost je dan minder energie als je toch in het water gevallen bent. Op de surfclub is het onder de 18 verplicht om een zwemvest te dragen. Schoentjes: draag altijd schoentjes ter bescherming van je voeten. Als je van je plank in het water stapt weet je nooit waar je in gaat staan. Er kunnen scherpe stenen of schelpen op de bodem liggen. Ook kun je je voeten stoten tegen de mast of je zwaard. Daarnaast draag je schoentjes tegen het uitglijden. Let verder op: • De maat van je zeil. Neem niet een te groot zeil • Kijk of jou plank wel bij de omstandigheden past • Trek als je op groot water gaat surfen altijd een zwemvest aan Algemene veiligheidsregels • Ga nooit/liever niet alleen surfen • Pas bij het rondlopen met plank en tuig op voor andere recreanten • Als je je plank op de auto vervoert, leg hem dan ondersteboven en achterstevoren op een goede imperiaal en bindt de plank met spanbanden vast. • Overschat je eigen kunnen niet. Bouw je vaardigheid geleidelijk op!! Noodsituatie en/ of het voorkomen ervan Je kunt ondanks het nemen van al je voorzorgsmaatregelen toch in een noodsituatie komen. Dit kan bijvoorbeeld liggen aan het breken van je mastvoet, het verrekken van een spier of het krijgen van kramp. Ook kan het zijn dat de wind wegvalt, toeneemt of van richting verandert en je het surfend niet meer aankunt. Wat doe je dan? • Je gaat met je plank en daarop het noodpakket peddelen • Als je in de buurt iemand ziet geef je het internationale noodsignaal (je zit op je knieën op de plank en zwaait met de armen van gestrekt opzij naar gestrekt boven en weer terug). Iedereen begrijpt dat je problemen hebt. Zwaai dus op deze manier nooit naar een bekende! Als je jezelf kunt redden dan geef je het OK signaal (een O maken tussen duim en wijsvinger). Wat doe je nooit? Verlaat nooit je plank! Ga niet naar de kant zwemmen, ook niet naast de plank. Blijf erop! Je zeil kan je in het uiterste geval laten zinken, maar je plank zorgt ervoor dat je blijft drijven. Het scheelt je op die manier bergen energie.
Windsurf Vereniging Leidschendam E.O.
23