22 februari 2018 41ste Jaargang • nr. 20
‘Door drugs durven soldaten meer’ Pagina 9
Hongersnood: geen natuurverschijnsel, maar militaire strategie
Hoe een Brabantse non als eerste een jongen met autisme herkende
Opinie: hoezo bedreigt diversiteit ‘het oprechte debat’ zoals de rector zei?
Pagina 3
Pagina 7
Pagina 8
In Zandvoort klagen bewoners over herten die op klaarlichte dag in hun tuinen komen grazen. Foto Arie Kievit
De stad is springlevend En dat versnelt de evolutie, beschrijft bioloog De natuur kan zich steeds beter aanpassen aan het leven in de stad, schrijft Menno Schilthuizen in zijn nieuwe boek Darwin Comes to Town. Spreeuwen krijgen ronde vleugels om poezen en auto’s te ontwijken en DNA van muggen kan per metrolijn verschillen. Het zou zomaar kunnen dat de meeste mensen nauwelijks oog hebben voor de natuur om hen heen. Dat je jarenlang in de stad woont zonder in de gaten te hebben hoeveel verschillende soorten vogels daar leven. Dat je oprecht verrast bent als je hoort van rivierkreeftjes op straat, ijsvogeltjes in het park, of het feit dat de grootste
DOOR BART BRAUN
ringslangenpopulatie van Nederland niet in een afgelegen Nationaal Park woont, maar in Amsterdam. Niks om je voor te schamen. Maar de stad? Was dat geen stinkende woestijn van steen? Ten dele wel, tot grote vreugde van de soorten die van nature voorkomen in steenwoestijnen, zoals muurvarens en duiven. En met de leegstaande fabriekshallen, de tuinen, begraafplaatsen en parken erbij is het ook een afwisselende ecologische legpuzzel, met allemaal kleine niches voor allemaal verschillende planten en dieren. Er is steeds meer stadsnatuur, schrijft de Leidse bioloog Menno Schilthuizen in zijn nieuwe boek Darwin Comes to Town - How the Urban Jungle Drives Evolution, en die is steeds beter aangepast aan de
steden en de mensen die er wonen. Aan de ene kant is de stad groter geworden, is er meer aandacht voor groen en slepen mensen overal al dan niet bewust dier- en plantensoorten heen die zo meer kans maken om een nieuw plekje te vinden. Exotische planten in tuinen en daarbuiten, halsbandparkieten, ratten en duiven. an de andere kant is de ruimte om de steden heen juist steeds minder natuurlijkvriendelijk geworden, dankzij steeds intensievere landbouw en veehouderij. Dus zetten steeds meer soorten zich over hun mensenangst heen, om mee te profiteren van de menselijke welvaart. Vossen vreten van ons afval, vogels bouwen hun nesten met tie-wraps, prikkeldraad en soms zelfs sigarettenpeuken – die
vermoedelijk helpen om parasieten uit het nest te houden. Waterdieren vinden nieuwe woonplekken in grachten en vijvers, en zoutminnende planten die normaal alleen langs de kust groeien, kunnen nu terecht langs onze met pekel bestrooide wegen. Het heeft niet allemaal de soortenrijkdom en oogstrelendheid van de jungles en bergen op Borneo waar Schilthuizen ook onderzoek doet, natuurlijk. Maar, zo schrijft hij: ‘Hoe biologisch armoedig de stedelijke ecosystemen ook zijn, het zijn wel echt ecosystemen met echte organismen in echte voedselketens, waar echte ecologie en echte evolutie plaatsvinden.’ Darwin dacht nog dat evolutie zo geleidelijk verliep dat er op de menselijke schaal niets van te merken
valt, maar de druk op de stadsnatuur is hoog, en de biologische methodes om sporen van evolutie te vinden zijn ook een stuk preciezer. Hij had vermoedelijk niet doorgehad dat de muizen in verschillende parken van New York aparte populaties vormen, van elkaar gescheiden door autowegen. De muggen in de Londense Underground verschillen dusdanig van elkaar dat een geneticus aan hun DNA kan zien in welke metrolijn ze woonden. Twee planten van dezelfde soort zien er misschien hetzelfde uit, maar de variant in de vrije natuur heeft minder genen aanstaan die helpen om de zware metalen in de bodem te overleven. > Verder lezen op pagina 6