Marjan Brouwers Zonderland roman
Uitgeverij Passage, Groningen
Uitgeverij Passage, Groningen
Omslagontwerp: Mariët Visser
Foto auteur: Henk Veenstra
Druk: Wilco
© 2023 Marjan Brouwers & Uitgeverij Passage
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Uitgeverij Passage, Sint Jansstraat 15, 9712 JM Groningen www.uitgeverijpassage.nl
ISBN 97890 5452 423 6/ NUR 301
Op de zwer�ei die het graf van Julius markeerde, groeide mos. Gehurkt op de bevroren grond legde Senna haar hand op de koude steen. Daar lag hij dan, haar gestorven lief, verborgen onder een zee van sneeuwklokjes en paarse krokussen. Elke dag kwam ze hier, in de schaduw van de grijze toren, onder het verweerde beeld van de drakendoder. Net als Sint-Joris had Julius zijn draak verslagen. Hij had vrede met de dood, maar zij niet. Julius verliezen was als een open wond die bleef zweren. Waarom was ze zo machteloos geweest toen hij weggleed uit haar leven, haar naam op zijn bleke lippen?
Sinds zijn dood was de wereld duister en onherbergzaam. Ze wilde Julius wreken. Ze wilde de schuldigen vermorzelen, hun lijken vertrappen. Maar al haar vijanden waren buiten haar bereik. Zijn vader Walter lag ergens in Leegland weg te ro�en. Haar oude kapitein was verdronken in de Nieuwe Zuiderzee. En de kans om met haar blote handen het laatste zuchtje leven uit het magere lijf van Charlo�e Martens te persen, was verdwenen toen die vreselijke vrouw president was geworden van de Republiek Nieuw-Nederland.
Hier, in de vrije enclave van Kosse Lester, gingen de mensen Senna uit de weg. Ze behandelden haar alsof ze een granaat was die elk moment kon ontploffen. Of ze kwamen aanze�en met goedbedoelde opmerkingen die haar woedend maakten. Als alles haar te veel werd, liep ze weg, de enclave uit over de smalle dijk naar een eenzame heuvel in het oosten, gebouwd op afval. Tussen de overwoekerde ro�ooi schreeuwde ze het dan uit totdat ze haar stem verloor.
Ze peuterde een pluk mos weg en wreef met haar wijsvinger
over zijn naam. ‘Julius Rademaker, rust in vrijheid’ stond erop. Lege woorden in een land waar een dictator de dienst uitmaakte. Behalve hier in de vrije enclave van Kosse Lester, waar de grijze toren fier rechtop stond en de mensen zelf bepaalden hoe ze wilden leven.
De sombere wintermaanden zonder Julius waren geleidelijk overgegaan in een kille lente. Met de eerste sneeuwklokjes begon ze te beseffen dat ze zo niet kon doorgaan. Ze had een doel nodig in haar leven. Iets anders dan alleen ronddwalen in duisternis en rouwen bij zijn graf.
Hoog boven de vrije enclave ze�e een zeppelin uit Kopenhagen de daling in voor de landing op de Grote Markt. Haar ogen dwaalden van het bemoste graf naar de drakendoder, zoals hij daar stond, onverze�elijk leunend op zijn bronzen zwaard. Net als hij moest zij het opnemen tegen een machtige vijand. Het verdriet bleef, maar de sluier tussen haar en de wereld was verdwenen. Ze had weer een doel, een missie waar Julius achter zou staan.
Langzaam stond ze op, slingerde haar rugzak over een schouder. Ze streelde over de naam op de steen. ‘Dag Julius,’ fluisterde ze. ‘Tot gauw.’
Gehuld in haar comfortabele, donkergroene soldatenjas liep Senna naar de Grote Markt, waar de zeppelin was geland. De langwerpige wi�e ballon was met vier stevige kabels vastgemaakt aan een dikke mast tussen de oude eiken op het plein. De cabine rus�e op een plateau hoog boven de rode klinkers. Bij de ladder stond Kosse Lester te praten met een jonge blonde man die, op Kosses woeste baard na, als twee druppels water op de leider van de vrije enclave in Leegland leek.
Allebei keken ze op toen Senna op hen a�wam. Kosse spreidde zijn armen en verple�erde haar in een laatste omhelzing. ‘Ik ben zo blij dat je dit doet,’ fluisterde hij in haar oor en ze�e haar weer op haar voeten. ‘Dit is mijn neef Kjeld, hij is je gids in Kopenhagen. Het ga je goed.’
‘Dank voor alles,’ zei ze, opeens ontroerd. ‘Let je een beetje op Eske? Ze vindt het moeilijk dat ze moet achterblijven.’
De laatste keer dat ze het halfzusje van Julius sprak, had Eske haar verweten dat ze haar en de andere kinderen van Walter in de steek liet. Wat Senna ook zei, Eske wilde niet luisteren.
Kosse beloofde dat hij haar goed in de gaten zou houden. ‘Ze draait wel weer bij. Goede vlucht Senna, en doe de groeten aan mijn vriend Victor.’
Toch een beetje teleurgesteld dat het meisje haar niet kwam ui�waaien, klom Senna achter Kjeld aan de ladder omhoog naar de cabine van de zeppelin. Halverwege keek ze naar de toren die de drakendoder en het bemoste graf verborg. Ik kom terug, dacht ze. Beloofd.
In de passagiersruimte wach�e een jonge man in een sme�eloos wit uniform haar op. Hij hee�e haar met een zwaar Deens
accent welkom aan boord van de zeppelin. ‘Mijn copiloot en ik gaan ons nu voorbereiden op het vertrek. Als de wind goed blijft staan, komen we over zes tot acht uur aan in Kopenhagen.’
‘Onze beste piloot,’ zei Kjeld en hij beukte de man op zijn rug. ’Niels kan de route blind afleggen.’ De piloot knipoogde en liet hen alleen. Een man van middelbare leeftijd keek om de hoek van de deur en stak een duim omhoog. ‘En dit is onze technicus,’ ging Kjeld verder. ‘Een landgenoot van jou: zijn ouders zijn naar Kopenhagen gevlucht toen Hans een kleine jongen was.’
Een balling, dacht Senna, zo iemand die zijn land in de steek had gelaten. Tenminste, dat had ze vroeger tijdens haar rekrutentraining in de kazerne geleerd. Sinds ze was gevlucht uit de Republiek Nieuw-Nederland wist ze niet meer zo goed wat ze moest geloven.
Ze ging zi�en en gespte haar gordels vast voor het vertrek. Toch wel een beetje bezorgd keek ze naar buiten en hoopte dat die enorme ballon boven haar hoofd niet lek geprikt zou worden onderweg. Met een harde klik vielen de kabels weg, de motoren begonnen te zoemen en daar verdween de grijze toren in de diepte. Het ui�icht was overdonderend. Ze liet haar adem ontsnappen. Nu pas merkte ze hoe hard ze in de armleuningen van haar stoel kneep.
Urenlang keek ze haar ogen uit terwijl de zeppelin boven uitgestrekte watervlaktes vloog, over groene eilanden met vervallen kerktorens en ingestorte boerderijen, rijen afgeknapte windmolens langs de woest kolkende Waddenzee en heel in de verte een rode vuurtoren op een eenzame duin. Daarna was er alleen de zee met hier en daar een vissersko�er of een driemaster als wi�e stippen in het blauw.
Kjeld va�e zijn rol als gids le�erlijk op. Al snel wist ze meer dan ze wilde weten over de schiereilanden Holstein en Sleeswijk, waar piratenfamilies elkaar generaties lang op leven en dood bevochten, het uitgestrekte Jutland, dat sinds de grote overstro-
mingen aan de overkant van de nieuwe Deense Bocht lag en de eilanden die samen het voormalige Funen vormden. Terwijl hij verder kletste, verslapte haar aandacht.
‘Senna, wakker worden.’
Ze schrok en wist even niet waar ze was. Totdat ze Kopenhagen in de diepte zag liggen: het stadseiland van de vijand met haar parken en pleinen, ronde, groen uitgeslagen koepels en spitse kerktorens. Smalle straten en brede lanen doorsneden een stad vol grillige gebouwen met rode daken die fel oplich�en in de middagzon. Aan de westkant doemde een woud van windmolens in de golven op en rondom het stadseiland lagen talloze grote en kleine havens, afgewisseld met lage gebouwen bedekt met donkerblauwe zonnepanelen.
Kjeld sprong uit zijn stoel en spreidde zijn armen wijd uit. ‘Mijn thuis! Gered van het lot dat jullie steden heeft getroffen door technisch vernuft.’ Hij schudde een lange blonde lok uit zijn gezicht. ‘Kopenhagen wordt beschermd door twee ringdijken en een muur met afsluitbare sluisdeuren. Dat krijg je als je half technisch Nederland opneemt als vluchtelingen. Voor je het weet, redden ze je van een waterig graf.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Toen de zeespiegel steeds sneller ging stijgen en het land rondom Kopenhagen telkens overstroomde, hebben Nederlandse ingenieurs die dijken laten bouwen. Daardoor is de stad alweer jaren veilig, ook bij springvloed en orkanen.’
Dus die verraders hadden niet alleen hun eigen land in de steek gelaten, maar ook dat van de vijand gered.
Kjeld ging weer naast haar zi�en. ‘Jouw land was niet te redden, ook zonder de Britse bommen op jullie dijken. Jullie hebben eeuwenlang onder zeeniveau geleefd en dat kon uiteindelijk niet goed gaan. Dat weet iedereen.’
Kosse had haar wel even mogen waarschuwen dat zijn neef zo’n betweter was. Ze negeerde zijn gebabbel en keek naar de
stad die daar lag te fonkelen als een diamant op blauw fluweel. Een mooie, gevaarlijke stad, want daar in het helderblauwe water wach�e ook de vijand. Aan de noordkant van het eiland lagen militaire frega�en aan lange steigers die honderden meters de zee in staken: de Groot-Scandinavische marine die ze sinds haar kinderjaren had leren haten. Er zweefden vijf zeppelins in de lucht, als langwerpige ballonnen aan een touwtje: de gevreesde luchtschepen die het Groot-Scandinavische leger vroeger gebruikte om de Republiek Nieuw-Nederland mee aan te vallen. Het was alweer vele jaren geleden dat een zeppelin dood en verderf had gezaaid in de Republiek, maar de herinnering eraan werd generatie op generatie doorgegeven.
Ze wreef over het li�eken op haar arm: de zwarte le�er D waarmee de beul Oscar Kwist haar vorig jaar in Amersfoort-aanzee had gebrandmerkt als deserteur. Ten onrechte. Was dat nog steeds zo? Was ze nu niet net zo’n overloper als de bannelingen die naar Groot-Scandinavië waren gevlucht?
‘Een vriend van me kan dat brandmerk prachtig verhullen,’ onderbrak Kjeld haar gedachten.
Kribbig trok ze haar mouw zo ver mogelijk naar beneden.
‘Het is een kleine moeite, hoor. De tatoeages van Bashir zijn fantastisch, echt iets voor jou,’ ging hij onverdroten verder.
‘Waarom zou ik dat willen? Moet ik me ervoor schamen soms?’
‘Nee, natuurlijk niet. Jouw arm, jouw leven.’
Niet kwaad worden, dacht ze, blijf alert. Je bent in vijandelijk gebied. Ze draaide zich naar het raam om meer te zien van het panorama dat zich ontvouwde.
Boven de zuidpunt van het eiland maakte de zeppelin een draai naar rechts en vloog een drijvende hangar in.
Kjeld trok zijn jas aan. ‘Ik breng je naar de ambassade. Je gaat logeren bij Victor Kastelein, de Nederlandse ambassadeur in ballingschap. Dan laat ik je meteen iets van de stad zien.’
Even later liepen ze de winterse kou in, over een smalle brug naar de kade, waar drie militairen hen stonden op te wachten. Een escorte? Senna’s nekharen gingen overeind staan, maar Kjeld liep onbekommerd op de mannen af en begroe�e hen in het Deens. Een officier met twee strepen op zijn mouw zei iets terug op barse toon en Kjeld keek om naar Senna.
‘Er is iets mis,’ zei hij. ‘Hij zegt dat ze je komen arresteren als vijand van de staat.’
‘Ik kan ze hebben,’ gromde Senna. ‘Ik trap ze in elkaar en dan...’
‘Nee, niet doen, dit is vast een misverstand,’ protesteerde Kjeld en begon in rap Deens te praten.
Voordat Senna iets kon doen, sloeg de officier Kjeld neer met de kolf van zijn geweer. De jonge Deen viel voorover en bleef stil liggen. De twee andere soldaten sprongen op haar af en meteen namen haar instincten het over. Ze trapte de eerste soldaat in zijn kruis en velde hem met een kopstoot. Terwijl ze zich omdraaide om de tweede aanvaller aan te pakken, dook de officier achter haar op, sloeg een arm om haar keel en ze voelde een scherpe prik in haar nek. In één keer verloor ze alle controle over haar spieren.
Sinds Julius hun vader op gruwelijk wijze had vermoord, stond het leven van Eva Rademaker op z’n kop. Wie had ooit kunnen denken dat een elitemeisje als zij zo diep kon zinken. Verveeld haalde ze een verroest apparaat uit elkaar. Als haar vader nog had geleefd, was ze allang terug geweest in hun appartement in Amersfoort-aan-zee. Dan zat ze niet hier opgesloten in deze afgelegen grenspost aan de Nieuwe Zuiderzee.
Vroeger maakte ze zich alleen druk over de vraag wanneer er weer een koopvaardijschip aankwam met nieuwe kleding. Eten was er altijd genoeg, net als warme douches en fatsoenlijke shampoo. Als dochter van de alom gerespecteerde dokter Walter was ze nooit iets tekortgekomen. En als ze zich al in de nesten werkte, was daar altijd Julius die haar kwam redden, zoals een grote broer dat hoorde te doen.
Nu was Walter dood en Julius spoorloos verdwenen. Ze wist niet eens of hij nog leefde. Ze wilde dat het haar niets kon schelen wat er met hem was gebeurd. Dat ze hem kon zien als een monsterlijke moordenaar die zijn eigen vader aan stukken had gescheurd. Ergens wist ze wel dat Julius niet zichzelf was geweest op dat moment. Dat het kwam door de bijwerkingen van Walters experimenten. Maar dat maakte haar verdriet over het verlies van Walter niet minder schrijnend.
‘Doorwerken rooie.’
De opzichter stond vlak achter haar. Met tegenzin rich�e ze haar aandacht weer op de berg afval op de werktafel. Samen met vijf andere vrouwen moest ze deze rommel sorteren voor het recyclingteam. Saai, smerig werk, waardoor haar vroeger zo
gave handen inmiddels onder de li�ekens en lelijke eeltplekken zaten. Ze veegde een lange lok uit haar gezicht.
‘IJdeltuit,’ fluisterde een vrouw tegenover haar.
Eva stak haar tong uit, pakte het volgende verwrongen metalen apparaat van de stapel en begon de stroomdraden los te peuteren. Haar gedachten dwaalden weer af. Wanneer zou Oscar een manier vinden om haar naar huis te brengen? Hij wilde toch ook graag terug naar Amersfoort-aan-zee? Dan kon hij zijn oude baantje als beul van de enclave weer oppakken. Ze huiverde. Nee, dat zou hij niet willen. Hij had andere plannen en eiste van haar dat ze hem daarbij hielp.
Het liep tegen twaalven, ze merkte het aan het gerommel van haar maag, toen de vrouwen om haar heen begonnen te roezemoezen. De zware stem van de opzichter galmde door de werkplaats. Opeens zag ze Oscar staan en zo te zien waren hij en de opzichter het ergens hardgrondig over oneens. Ze stond op om een nieuwe machine van de stapel te pakken toen de opzichter haar wenkte. Zijn gezicht stond op onweer. Ze veegde haar handen af aan haar broek en liep naar hem toe.
‘Is ze nu al vrij?’ mompelde een van de vrouwen. ‘Waarom wordt die klaploper voorgetrokken?’
‘Omdat ze een elitetrut is,’ zei een ander. ‘Ze heeft haar quotum niet eens gehaald. Typisch.’
Eva reageerde niet op de chagrijnige vrouwen en haas�e zich naar de uitgang.
‘We gaan naar Amersfoort-aan-zee,’ zei Oscar. ‘Nu.’
‘Ze heeft zich nog niet vrij gewerkt,’ protesteerde de opzichter. ‘Jij hebt mij beloofd dat ze in ruil voor een bed en eten een jaar hier zou werken. Dat jaar is nog lang niet voorbij.’
‘Orders van boven,’ zei Oscar en stak zijn borst vooruit. ‘De president heeft haar nodig.’
De opzichter snoof een keer, mompelde iets over slangenstreken en verdween weer naar binnen.
Eva liep achter Oscar aan, keek om en stak haar middelvinger op naar de loods, de opzichter en al die nare vrouwen. Niemand die het gebaar opmerkte, maar het voelde in ieder geval goed.
Oscar had haar tas met schamele bezi�ingen al uit haar cel gehaald en gebaarde dat ze op de passagiersstoel van de zonnejeep moest gaan zi�en. Zonder iets uit te leggen, reed hij weg uit Kamp Steenwijk over de gebroken weg naar het zuiden.
Bij de brug over de Brede IJssel, vlak bij het verwoeste Fort Zwolle, hielden drie zwaarbewapende wachtposten van het leger de jeep tegen. Oscar stapte uit en wenkte even later dat ze ook moest komen. Hij duwde haar naar voren en gaf de militair met de meeste strepen een envelop.
‘Controleer maar,’ zei hij bars. ‘Dit is de brief van president Martens waarin staat dat ik Eva Rademaker via Amersfoort-aanzee naar de baai van Ro�erdam moet brengen. Ze gaat voor de president werken.’
De militair las de brief aandachtig door, keek een paar keer van Oscar naar Eva en weer terug. ‘Dus,’ zei hij tergend langzaam, ‘dit is de dochter van dokter Walter Rademaker? En jij bent Oscar Kwist, de voormalige beul van Amersfoort-aan-zee?’
‘Dat zei ik toch?’
Aan Oscars wangen zag Eva dat hij moeite moest doen om zich te beheersen.
‘En deze brief is authentiek? Ik mis een paar stempels.’
Oscar haalde een vierkant kaartje uit zijn binnenzak. ‘Is dit genoeg?’
De man nam het kaartje aan, bestudeerde het nauwkeurig en gaf het terug. ‘In orde. Jullie mogen verder, al voldoen de papieren niet aan alle eisen.’
‘Ambtenaar,’ mompelde Oscar en stapte weer in. Eva ging snel naast hem zi�en. ‘Je zou toch zeggen dat ze in het leger geen ambtenaren dulden, maar blijkbaar zijn de tijden veranderd. Die kerel komt van de Rozenburg, wat ik je zeg.’
‘Daar wilde ik vroeger graag naartoe,’ zei Eva. ‘Maar mijn vader heeft ontheffing voor mij en mijn broer gekregen.’
‘Wilde jij naar de Ambtenarenacademie? Dat is toch niks voor verwende prinsesjes als jij? Je had je er doodverveeld.’
Ze bedacht een snedig antwoord, maar hield haar mond. Ruziemaken met Oscar liep elke keer verkeerd af en ze wreef over de blauwe plekken op haar arm.
Na een vermoeiende rit over de hobbelige weg langs het spoor en nog twee controles door het leger doemde eindelijk de hoge muur rondom Amersfoort-aan-zee in de verte op. Eva ging rechtop zi�en om beter te kunnen zien hoe de enclave eraan toe was. Vorig jaar hadden de strijders van de Amsterdamse Archipel de enclave beschoten totdat het regime het leger terugtrok en zich overgaf. Hun aanvoerder Charlo�e Martens liet de president en al zijn vertrouwelingen executeren. Meer dan twintig jaar nadat ze zelf was afgezet als president had ze haar oude post weer terug en leidde ze de Republiek met harde hand. Volgens Oscar was ze net zo meedogenloos als vroeger. En voor die harteloze vrouw moest zij nu gaan werken.
Toen de zonnewagen de muur naderde, zag Eva dat er flinke gaten in waren geslagen, die allemaal waren opgevuld met zandzakken. Van de oude wach�orens bij de poort, stond er nog maar één overeind. Links van de weg, in de schaduw van de muur, stonden tientallen vale tenten. Vrouwen in lompen trokken een paar kinderen opzij toen de zonnewagen naderde.
‘Zoveel,’ fluisterde ze. ‘Oscar, het lijkt wel of er twee keer zoveel ontheemden zijn als vroeger.’
Hij klakte met zijn tong. ‘Ontheemden? De helft van die klaplopers komt uit de enclave. Waar anders kunnen ze heen nu ze geen huizen meer hebben? Nee, jouw soort praat nu wel anders.’
Luid toeterend baande hij zich een weg door de menigte naar de poort, waar een wachtpost hem beval te stoppen. ‘Buiten de
muur parkeren,’ zei de man door het open raam.
Oscar liep rood aan, maar bond in. In zichzelf vloekend sloeg hij rechtsaf, reed langs de gehavende muur, parkeerde de zonnewagen bij het water en stapte uit. Eva greep haar tas en ging achter hem aan. Bij de poort liet hij zijn papieren zien. Toch wat geïntimideerd door Oscars uniform en de getatoeëerde vlammen in zijn brede nek lieten de wachtposten hen binnen.
Binnen de muur was Amersfoort-aan-zee veranderd in een puinhoop. Geschrokken zocht Eva naar herkenningspunten. Ze herkende de straten en stegen van haar jeugd nauwelijks. Ramen waren dichtgetimmerd met planken en overal lagen bergen puin, brokken steen, verkoolde balken en bijeengeveegde glasscherven. Tussen de ro�ooi scharrelden hologige enclavebewoners rond.
Op het plein stond nu een groezelig tentenkamp met nog meer ontheemden. Kinderen keken lusteloos op van hun spel en twee oude mannen, die zaten te kaarten aan een krakkemikkig tafeltje, vloekten hartgrondig toen ze Oscar in het oog kregen. Eentje spuugde op de klinkers. Het viel Eva op dat ze alleen oude mensen en jonge kinderen zag, nauwelijks jonge mannen of vrouwen. Die waren waarschijnlijk allemaal afgevoerd als dwangarbeiders of geronseld als rekruten voor het leger. Nergens zag ze bekende gezichten.
Een militair stond op wacht voor het gebouw waar ze vroeger woonde met Walter en Julius. Boven de deur hing een rode vlag met drie kruisjes. Op de begane grond, waar vroeger Walters laboratorium was gevestigd, waren de strijders van de president uit de Amsterdamse Archipel ingekwartierd. Mannen en vrouwen met verweerde koppen en een rode band om hun arm liepen in en uit.
Snel liep ze achter Oscar aan, de trap op naar boven, naar het appartement op de eerste verdieping. Hij opende de deur en liet haar binnen.
‘En nu?’ vroeg ze. ‘Hoelang mag ik hier blijven?’
‘Ik kom je morgenavond ophalen,’ zei hij. ‘De president wil dat jij alle papieren van je vader bij elkaar zoekt. Stop alles in die kra�en.’
‘En dan?’
‘Dan breng ik je naar de Pernis.’ Hij maakte aanstalten om te vertrekken en draaide zich in de deuropening om. ‘En Eva: mondje dicht over wat we hebben afgesproken. Als ik merk dat je hebt gekletst, maak ik je af.’