De Groene Amsterdammer Next Nature Special

Page 1

donderdag 20 oktober 2011 / € 4,Jaargang 135 / nummer 42

AP

onafhankelijk weekblad sinds 1877

Special

De natuur voorbij

Over kweekvlees, allergievrije honden, menselijke machines en intieme technologie

De essentiële boeken over Amerika en de crisis

Zijn er nog kansen voor een echte Green New Deal?

‘We worden misleid door de prostitutie-elite’


De natuur voorbij De scheidslijn tussen natuur en cultuur

Echte natuur is niet groen De menselijke impact op de planeet kan nauwelijks worden onderschat. Ongerepte natuur wordt steeds zeldzamer en tegelijkertijd wordt onze technologische omgeving zo complex dat we deze als een natuur op zichzelf gaan ervaren.

In de bosrand langs de snelweg bij Bloemen-

daal staat een gsm-zendmast vermomd als dennenboom. Zo’n gsm-mast is geen natuur. Hij is op z’n best een plaatje van natuur, een afbeelding, zoals het landschapschilderij dat thuis boven de bank hangt. Hebben we nog wel waarachtige natuurervaringen? Of leven we inmiddels in een plaatjesnatuur? In Nederland behoort elke vierkante meter tot het cultuurlandschap; oorspronkelijke natuur is nergens meer te vinden. De Oostvaardersplassen – een van de belangrijkste Nederlandse natuurgebieden – waren na de inpoldering in eerste instantie voorbeschikt om een industrieterrein te worden, pas later werd besloten er een natuurgebied van te maken. Ook het Groene Hart is eigenlijk een middeleeuws industriegebied, dat oorspronkelijk ontgonnen werd voor turfwinning. Onze natuurgebieden zijn dus feitelijk cultuurgebieden, gevormd onder invloed van het menselijk denken en handelen. ‘God schiep de wereld, behalve Nederland. Dat liet hij over aan de Nederlanders zelf ’, schreef Voltaire in de achttiende eeuw. Tot op heden zijn we in Nederland inderdaad actief natuur aan het ontwerpen en bouwen. Pre­ historische bossen worden aangelegd door nijvere natuurbouwers. ‘Regeneratie van verloren erfgoed’, noemen ze dat. Helaas lukt het niet ook de oorspronkelijke oeros terug te brengen in het nieuwe oerbos. Deze is namelijk al in 1627 uitgestorven. Maar de Schotse Hooglander is een redelijk alternatief en die weet wat hem te doen staat: grazen in opdracht van Staatsbosbeheer en daarmee zorgen dat het landschap open blijft en niet vervalt tot ruigte. Dat vinden we mooi, het herinnert ons aan beroemde zeventiende-eeuwse schilderijen. Binnen onze cultuur wordt natuur voortdurend gepresenteerd als een verloren wereld. Natuur wordt geassocieerd met oorspronkelijkheid, maar verschijnt pas wanneer het verdwijnt. Onze natuurbeleving is een retro-effect. En de natuur zelf is een decor voor de zondagmiddag, Disneyland voor volwassenen. Er is veel geld nodig om deze plaatjes­natuur in stand te houden. Maar natuur is ook een geweldig marketinginstrument. Alligatortuingereedschap, Jaguar-sportwagen, Puma24 De Groene Amsterdammer 20.10.11

schoenen: de natuurlijke metafoor geeft ons het vertrouwde gevoel van herkenning. In reclamespots rijden auto’s altijd in prachtige ongerepte landschappen. Vreemd dat er nooit reclame­ billboards te zien zijn in deze beeldnatuur. In de buurt waar ik woon zijn fourwheeldrives een vast onderdeel van het straatbeeld geworden. De suv’s hebben ontzagwekkende namen als Skyline, Explorer, Conquerer of Landwind. Er is spuitbusmodder waarmee je de velgen van stoere spatten kunt voorzien, want ze komen zelden off the road. Het is gewoon stoer om onderdeel te zijn van de stadssafari. De scheidslijn tussen natuur en cultuur is moeilijk te trekken. Als een vogel een nestje bouwt noemen we het natuur, maar als een mens een flatgebouw neerzet is het opeens cultuur. Sommige mensen proberen het probleem

Menselijk ontwerp kan natuur nóg natuurlijker maken: hypernatuurlijk

te vermijden door te beweren dat alles natuur is, anderen beweren juist dat de natuur een culturele constructie is. Het is verleidelijk natuur en cultuur op één hoop te gooien en er verder niet over na te denken – filosofisch gezien is dit niet zo netjes. Het woord natuur is afgeleid van de Latijnse term natura, die op zijn beurt een vertaling was van het Griekse physis. Het Latijnse woord heeft te maken met ‘geboren worden’, het Griekse met ‘groei’. Voor de Grieken was het onderscheid tussen natuur en cultuur duidelijk, voor ons niet meer. We leven in een wereld van petrochemische make-up, microprocessoren, synthetische kleding. De nieuwe geuren douchecrème worden sneller op de markt gebracht dan ik ze kan uitsmeren. Winkelcentra, websites en vliegvelden domineren onze leefomgeving. Er is niet veel natuur meer te vinden die niet door de mens is beïnvloed. Oude tegenstellingen als natuur en cultuur, mens en dier, lichaam en geest lijken ontoereikend om onszelf en de technologische

maatschappij waarin wij leven te begrijpen. De kloonbaby, de regenboogtulp, het lapje kweekvlees en de transgenetische muis die chronisch kanker heeft om de medische wetenschap tot dienst te zijn: zijn ze natuurlijk of cultureel? Evolutionair gezien heeft ieder onderscheid tussen cultuur en natuur iets willekeurigs; sinds Darwin is duidelijk dat beide onderdeel zijn van dezelfde evolutiemachine. Wanneer we spreken over de natuur hebben we het eigenlijk altijd over onze relatie tot natuur, nooit over de natuur zelf. De begrippen natuurlijk en cultureel worden meestal ingezet om een bepaald standpunt te rechtvaardigen. Thomas van Aquino (kerkvader) meende in de dertiende eeuw dat de kunst de natuur imiteerde, omdat het menselijk intellect gebaseerd was op alle natuurlijke dingen. Oscar Wilde (homoseksueel kunstenaar) beweerde juist dat natuur de kunst imiteert. Jacques Lacan (postmodernist) stelde dat men ‘de natuur niet kan zien’. Tegenwoordig is het onder filosofen en natuurwetenschappers gemeengoed om de natuur als culturele constructie te zien. Het beeld dat mensen van natuur hebben is door de eeuwen heen ook sterk veranderd. Het is aannemelijk dat we het in de toekomst verder zullen aanpassen. Dit verlost ons niet van de behoefte de natuur te blijven zoeken. De wijze waarop wij het onderscheid aanbrengen tussen natuur en cultuur blijft relevant, omdat dit iets zegt over ons menselijk perspectief: wat is de plaats van de mens in de natuur? Een andere benadering om een scheidslijn tussen natuur en cultuur aan te brengen is het onderscheiden van natuurlijke processen en kunstmatige processen. Sommige processen zijn het gevolg van menselijk handelen, andere niet. Het omschakelen van een lichtknop kan een kamer verlichten; een zonsopkomst kan een kamer verlichten. De zonsopkomst is een natuurlijk proces, de lamp aansteken een kunstmatig proces. In deze visie zijn culturele processen een duidelijk gevolg van doelbewust menselijk handelen. Cultuur is dat wat de mens bedenkt en controleert, natuur is de rest. Maar veel van wat de mens in de natuur aanricht heeft een kunstmatige authenticiteit verworven. De genetisch gemanipuleerde tomaat die roder,

Noor Bongers

Door Koert van Mensvoort


ronder, groter en misschien zelfs gezonder is dan het tomaatje uit je moestuin. Een allergievrije kat, een prachtig gevarieerd aangelegd natuurgebied. Menselijk ontwerp kan natuur nóg natuurlijker maken: hypernatuurlijk, better than the real thing, gladder, ongevaarlijker dan de oude natuur. Maar dit is eigenlijk cultuur. Naarmate we de bomen, dieren, atomen en het klimaat leren beheersen, verliezen ze hun natuurlijke karakter en worden ze opgenomen in een culturele categorie. Iedereen weet dat de oude natuur steeds

ingrijpender gecultiveerd wordt. Maar de vraag is: kan het ook andersom? Ik denk het wel. In tegenstelling tot vooruitgangsdenkers die menen dat de mens de natuur steeds verder zal beheersen, totdat de mens uiteindelijk zonder de natuur kan leven, betoog ik dat het een illusie is dat we de natuur volledig kunnen domineren. De natuur verandert met ons mee. Naar het schijnt woont Microsoft-oprichter Bill Gates in een huis zonder lichtknoppen. Zijn huis van de toekomst zit volgepakt met sensoren en programmatuur die de verlichting regelen. Natuur of cultuur? De gemiddelde Nederlander maakt zich meer zorgen over de hypotheekrenteaftrek en de financiële crisis dan over een orkaan of overstroming. Beheerst u de spy­ware en virussen op uw computer? In zijn strijd met de natuur werd de mens weliswaar steeds onafhankelijker van de fysische condities, maar tegelijk juist afhankelijker van technische hulp­ middelen, van andere mensen en van zichzelf. Voorheen behoorde het domein van de oorsprong, de ‘geboorte’ tot de natuur, terwijl cul-

tuur het domein van het ‘gemaakte’ omvatte. Door ontwikkelingen in wetenschap en techniek vervaagt dit onderscheid. Oorsprong speelt in onze beleving een steeds kleinere rol, omdat alles een kopie van een kopie is. Als we al onderscheid willen maken tussen natuur en cultuur, dan loopt de grens tussen ‘beheersbaar’ en ‘autonoom’. Cultuur is dat wat we beheersen. Onder natuur vallen de zaken die een autonome kwaliteit hebben en buiten de macht van de

De Next Nature Power Show

Intellectueel spektakel over hoe te ontwerpen, bouwen en leven in de volgende natuur De Next Nature Power Show is een combinatie van live performances, krachtige beelden en korte, inspirerende lezingen. Met eigenzinnige kunstenaars als Christien Meindertsma (NL), Lucy McRae (AU), Tuur van Balen (BE) en Persijn Broersen & Margit Lukács (NL/FR), cutting edgewetenschappers als dr. Rachel Armstrong (UK), dr. Mark Post (NL) en Christian Schwaegerl (DE). De beroemde sci-fi-auteur Bruce Sterling deelt zijn visie op Next Nature, terwijl de Nederlandse filosoof Jos de Mul samen met kunstenaar Geert Mul zorgt voor een conceptueel gedicht van woord en beeld. Stadsschouwburg Amsterdam 5 november, 19.30 uur Het complete programma is te vinden op www.nextnature.net/powershow/ Tickets via www.SSBA.nl /020-6242311

Vangrails en camera’s met telelenzen scheiden ons van ‘de natuur’. De omgeving wordt meer gepland, de afstand vergroot tot een soort suburban utopia ontstaat. Maar is de natuur dan nog slechts een beeld van de werkelijkheid?

mens vallen. In deze nieuwe indeling behoort een kastomaat tot de culturele categorie, terwijl we computervirussen als een natuurlijk fenomeen zijn gaan beschouwen. Waarom zouden we dit natuur noemen? Is dat niet verwarrend? We spreken van natuur omdat het functioneert als natuur, ook al is het niet groen. Menselijk handelen is zelf geen natuur, maar kan wel natuur veroorzaken, echte natuur in al zijn functioneren, gevaren en mogelijkheden. Maakbaarheid is nooit af. Telkens wanneer de natuur overwonnen lijkt, steekt ze op een ander strijdveld weer de kop op. Evolutie gaat door. We moeten natuur niet zien als een statisch gegeven, maar als een dynamisch proces, dat met ons mee verandert. We moeten de mens niet langer duiden als de anti-natuurlijke soort die de natuur slechts bedreigt en elimineert, maar als een evolutionaire katalysator. Met onze drang de natuur naar onze hand te zetten veroorzaken we een volgende natuur, die wild en onvoorspelbaar is als altijd: wilde software, genetische verrassingen, autonome machines en prachtige zwarte bloemen. Je kunt deze nieuwe benadering van natuur en cultuur een paradigmawisseling noemen. In elk geval is het even wennen, maar na een tijdje worden de zaken weer helder. Echte natuur is niet groen. Ze gaat onze macht te boven.  20.10.11 De Groene Amsterdammer 25


Nebraska: een ode aan de sporen die de moderne mens nalaat in de natuur van morgen. Verpakkingen We kennen langzamerhand de verpakking van voedsel beter dan de oorspronkelijke inhoud. Spinazie komt uit de diepvries, à la crème. Het imago van de buitenkant overheerst, we eten

By SAMUEL MUELLER

het idee van de verpakking.

By Karl Grandin

laten zien, of van een autosleutel. Jim Reinders creëerde Carhenge in

By Jim Reinders. Photo by Kevin Saff via Flickr.com

Autokerkhof Een fossiel van onze tijd zou een afdruk van een iPhone

Labradoodle We verbeteren de natuur. Zwarte tulpen, bacterieresistente tomaten en snelgroeiende zalmen. De labradoodle is aaibaar en gehoorzaam, maar zou in het wild niet lang overleven. Hoe natuurlijk is hyper­nature nog, oftewel waar ligt de grens tussen

De natuur voorbij

maakbare natuur en natuurlijk?

Hypernatuurlijk Door versmelting van mens, omgeving en technologie is het niet helemaal duidelijk wat door ‘ons’ is gecreëerd, wat spontaan is ontstaan en waar nu eigenlijk de grens ligt tussen natuur en onnatuurlijk. 26 De Groene Amsterdammer 20.10.11


Julie Rrap, Overstepping, 2001 / image courtesy the artist and Roslyn Oxley9 gallery, Sydney

Logo’s Natuur heeft een positieve connotatie en marketeers weten dat en gebruiken referenties in logo’s, naam en design. Biomimicmarketing heet het, en hoe meer je erop let, hoe vaker je het ziet. Niet alleen bij het Wereld Natuur Fonds, maar ook bij sportschoenen (Puma), banken (de leeuw van ING), of frisdrank (Red Bull). Hak Als het gemaakte en het aangeborene en nep. Zou het kunnen dat intieme technologie – een ingeplante chip – zorgt voor genetische verrassingen?

Koert_van_Mensvoort

Laughlin Elkind via flickr / wikicommons

versmelten, vervaagt ook de grens tussen echt

Watermeloen Modern eten is makkelijk te verpakken, vervoeren en op te slaan. Zoals een vierkante, in dozen ­gekweekte, watermeloen. Of gemakkelijk te eten, zoals een salami van ei. Foto Via Google Images / Montage By Koert Van Mensvoort

labradoodles.Au.Com

Modernist food is misschien kaal, functioneel, uniform en zonder context of connectie, maar wel echt. Vlinder Wetenschappers van de universiteit in Buffalo, New York, kweekten een genetisch gemodificeerde vlinder. Straks kunnen ze er wellicht een logo op zetten, of een productnaam. Is het design by evolution, dan wel evolution of design? Wegenweb We veranderen het natuurlijke landschap ingrijpend. Nu leven we in het holoceen, straks wellicht in het antropoceen – het tijdperk dat wordt gekenmerkt door de invloed van de mens op de omgeving.

20.10.11 De Groene Amsterdammer 27


Aylin Groenewoud

we de cellen. Nadeel is dat ook schimmels en bacteriën goed in dit medium gedijen. Als ik deze flacon open zou laten staan, zou die daar binnen twee dagen helemaal vol mee zitten.’ Daarom wast Roelen zijn handen met ethanol voordat hij het flesje muizencellen uit de incubator pakt, waar de temperatuur op 37 graden wordt gehouden en de lucht van een precieze samenstelling is. Het ziet eruit als een parfumflesje. In de dop zitten kleine gaatjes. Roelen legt het flesje onder de microscoop. ‘Ah, ze zijn al gehecht’, zegt hij aangenaam verrast. De bodem van het flesje, legt hij uit, bestaat uit speciaal ‘tissue culture-plastic’, dat steriel is én een beetje elektrisch geladen, waardoor de cellen zich eraan hechten. Inderdaad kan ook ik zien dat de bodem bezaaid is met kleine grijze vlekjes, schaduwtjes niet groter dan de o’s in deze tekst, met een lichtgevende rand. ‘Dit zijn stamcellen’, zegt Roelen, ‘die we vrij gemakkelijk kunnen laten delen én laten differentiëren tot echte spiercellen.’ Het heeft iets ontnuchterends. Hoe lang is de weg nog van de realiteit van dit flesje muizencellen naar het visioen van laboratoriumvlees? Roelen haalt zijn schouders op: ‘Mensen zeggen wel eens tegen me, als John Kennedy in 1961 zo stellig kon beweren: binnen tien jaar staan we op de maan, waarom kunnen jullie dan niet zeggen: binnen tien jaar eten we in vitro-vlees?’ Het antwoord geeft hij zelf: ‘Omdat het ook best kan zijn dat het nooit realiteit wordt. Maar verder heeft het vooral te maken met het geld dat je erin steekt. In heel Nederland is hier nu één promovendus mee bezig, de mijne. Zo schiet het natuurlijk niet op.’

Het ontwikkelen van kweekvlees. Cellen gespannen tussen ‘klittenband’. Biomedische Technologie TU Eindhoven

De natuur voorbij Gekweekt vlees

De labburger

Gaan we binnenkort laboratoriumvlees eten, een biefstuk gekweekt in een petrischaaltje? Op enkele Nederlandse universiteiten wordt hieraan gewerkt. ‘Het is beter voor alles en iedereen, mensen, dieren, de planeet.’ Door Kees Beekmans

‘Stel nou eens’, zegt de 43-jarige cel­bioloog Bernard Roelen in zijn werkkamer in de Utrechtse Uithof, ‘dat we een biefstuk konden presenteren, en een blakend gezonde koe daarnaast, en dat we konden zeggen dat dit stuk vlees van deze koe kwam, en dat we dan niet zouden liegen. Dat we die koe dus niet hebben hoeven doden om toch haar vlees te kunnen eten, dat we van dat dier maar een paar cellen nodig hadden, een prikje in haar bil, waar ze nauwelijks iets van heeft gevoeld.’ Noem het gerust een visioen: biefstukken kweken, uit een paar stamcellen. Het idee is er radicaal genoeg voor, en de implicaties zijn gigantisch. We zouden in één klap van de bioindustrie af zijn. De komende veertig jaar wordt een verdubbeling verwacht van de mense28 De Groene Amsterdammer 20.10.11

lijke behoefte aan vlees. De bevolkings­omvang neemt toe van zeven naar negen miljard, en in landen als India en China worden mensen rijker en zullen vaker vlees op het menu willen. ‘Kweekvlees’ zou beslist een uitkomst zijn. Maar is het geen sciencefiction? ‘Ligt eraan hoe je het bekijkt’, zegt Bernard Roelen, die stamcelonderzoek doet aan de faculteit diergeneeskunde in Utrecht. ‘Kom maar even mee naar het laboratorium.’ Terwijl we de gang op lopen, legt Roelen uit dat zijn promovendus daar bezig is met muizenspierstamcellen, ‘er staat nog een flesje, dat kunnen we even bekijken’. In het lab haalt Roelen een literflacon ‘medium’ uit een koelkast, een vloeistof die eruitziet als rode limonade. ‘Hier zitten suikers in en aminozuren en zouten, daarmee voeden

Ere wie ere toekomt: de man die als eerste de mogelijkheid van kweekvlees serieus nam, is de inmiddels 87-jarige Willem van Eelen, die al zijn halve leven met het idee rondloopt. Als medicijnenstudent hoorde hij een professor vertellen dat het ’m was gelukt in het laboratorium een stukje spierweefsel te kweken. Het fascineerde Van Eelen. Wat als we dierlijk voedsel konden produceren als een soort gewas? Aan de telefoon zegt hij: ‘Jarenlang hebben ze me erom uitgelachen, maar ik denk dat we nu zo ver zijn dat de volgende generatie zal zeggen, een beetje lacherig: onze ouders moesten nog dieren doden om aan eiwitten te komen.’ Volgens Van Eelen is kweekvlees ‘goed voor alles en iedereen, dieren, mensen, de planeet’. Hij verwijst naar een studie van een promovenda uit Oxford, die vorig jaar berekende dat in vitro-vlees een besparing zou opleveren van 35 tot 60 procent van de energie die door de vleesindustrie wordt gebruikt, en dat we er 98 pro-


‘Het wordt de duurste hamburger ooit’, geeft Post lachend toe

talloze petrischaaltjes gekweekt, die je vervolgens in de vorm van een hamburger zou kunnen persen. Post, net als Van Eelen en Roelen gegrepen door de idee vlees te produceren zonder daarvoor ook maar één dier te hoeven doden, heeft een geldschieter voor dit project gevonden. Naast zijn reguliere cardio-vasculaire onderzoek, waarvoor de universiteit hem betaalt, gaat de onderzoeker nu tien procent van zijn tijd besteden aan het produceren van die ene labburger, samen met twee analisten, die onder meer het tijdrovende werk van het verversen van het medium in al die petrischaaltjes op zich zullen nemen. ‘Het wordt de duurste hamburger ooit’, geeft Post lachend toe. Zijn geldschieter is bereid er zo’n 250.000 euro voor neer te leggen. Zouden we er geen moeite mee hebben muizenvlees te eten, dan zou een labburger gemaakt van muizenspiercellen heel wat minder hoeven kosten, omdat naar muizen al zoveel onderzoek is gedaan. Iemand als Bernard Roelen weet hoe je een muizenstamcel in muizenspierweefsel herkent, hoe je die daaruit kunt isoleren, hoe je die vervolgens in een parfumflesje in een laagje medium kunt laten delen, en welke prikkels die cellen daarna nog nodig hebben om te differentiëren tot een spiercel. Bij mensen is hier ook veel over bekend, bij varkens minder en bij runderen nog maar weinig. En voor alle kweekvlees heb je stamcellen nodig, om hun regeneratieve vermogen. Spiercellen, eenmaal gevormd, kunnen zich niet meer delen. De carrière van een voetballer als Arjen Robben zou al lang ten einde zijn als het lichaam zelf niet in staat was een hamstringblessure te repareren, eenvoudig door de stamcellen in die spier opdracht te geven zich te delen en nieuw spierweefsel te vormen. Maar hoe doet het runderlichaam

foto’s Aylin Groenewoud

cent minder land voor nodig zouden hebben. Nu wordt zeventig procent van het gecultiveerde land direct of indirect (veevoeder) gebruikt voor de veehouderij. Schaf je die af, dan ben je ook nog veertig procent van de totale uitstoot van het broeikasgas methaan kwijt. In 2005 wist Van Eelen een groep wetenschappers bij elkaar te brengen en bij het ministerie van Economische Zaken twee miljoen los te peuteren voor onderzoek. Dat geld, waarvan vier aio’s hebben kunnen promoveren, twee in Utrecht en twee in Eindhoven, is inmiddels op. In Utrecht zijn ze meer te weten gekomen over stamcellen van varkens en in Eindhoven over die van muizen. Hetzelfde ministerie stelde onlangs nog acht ton ter beschikking, waarvoor een aio in Utrecht onder leiding van Roelen zich nu verdiept in het kweken van runderstamcellen. Van diezelfde acht ton doet ook een aio aan de Universiteit van Wageningen onderzoek naar de acceptatie van kweekvlees, en buigt een filosofe zich over de ethische kant van de zaak. Hoe bescheiden dit alles ook nog klinkt, in geen ander land ter wereld, zeggen verschillende wetenschappers, wordt zoveel aandacht besteed aan onderzoek naar in vitro-vlees. Als The New Yorker of Scientific American over dit onderwerp wil schrijven, sturen ze hun journalisten naar Nederland. De hindernissen die nog moeten worden genomen zijn enorm. Zo is een biefstuk een driedimensionaal stuk vlees, een samenklontering van miljarden cellen die allemaal zuurstof nodig hebben en gevoed moeten worden en hun afvalproducten moeten lozen. In het lichaam gaat dat via bloedvaten. Nu kun je in het laboratorium wel cellen gaan kweken, wat vooral bij muizencellen en bij mensencellen heel aardig lukt, maar als je daar ook nog bloedvaten doorheen wil laten lopen, kom je voor een hele reeks nieuwe problemen te staan. Vandaar dat fysioloog Mark Post (53), directeur van het cardio-vasculair onderzoeksinstituut aan de Universiteit van Maastricht, ervoor heeft gekozen deze problemen maar helemaal te omzeilen; weinigen immers weten beter dan hij hoe ingenieus de natuur ons bloedvatenstelsel heeft geschapen. Post heeft zich ten doel gesteld binnen een jaar een hamburger te kweken – een bescheidener ambitie dan een biefstuk. In principe heeft hij daar alleen een groot aantal stukjes spierweefsel voor nodig, in

Vormstudies van kweekvlees door studenten TU Eindhoven

dat, zo’n ‘opdracht geven’? Daar moet meer onderzoek naar worden gedaan, maar voor zijn hamburger heeft Post die kennis niet eens nodig. ‘We kunnen satellietstamcellen nemen, dat zijn de cellen die Arjen Robben van zijn blessures afhelpen. Die delen en differentiëren zich min of meer vanzelf tot spiercellen, daar hoef je maar weinig voor te doen.’ Satelliet­stamcellen zijn een speciaal soort stamcellen uit onze skeletspieren (alle spieren waarover we controle hebben). Nadeel van die 20.10.11 De Groene Amsterdammer 29


Een studente noemt het ‘de geëmancipeerde versie van vlees’, een feminiene versie

foto’s Aylin Groenewoud

satellietcellen is dat ze zich maar twintig tot hooguit vijftig keer delen, en dat je daarna dus weer nieuwe moet hebben, uit bijvoorbeeld de bil van een koe. Veel handiger zou het zijn om embryonale stamcellen te gebruiken, afkomstig uit een klein, nog nauwelijks gedifferentieerd runderembryo, dat in een reageerbuis kan worden gekweekt uit een eicel en een spermacel. Embryonale stamcellen kunnen zich jarenlang blijven delen, ontelbare keren. Theoretisch zou het mogelijk moeten zijn met een paar van die embryonale stamcellen tonnen en tonnen vlees te kweken, genoeg om een heel land te voeden. Alleen, die embryonale stamcellen moet je dan wel weten te vertellen dat ze spierweefsel moeten worden, en geen huid of nagel of nier of hersenen. Celbioloog Bernard Roelen: ‘Embryonale cellen zijn constant in ontwikkeling, dus je moet ze niet alleen sturen maar ook afremmen, anders zit je voor je het weet met bijvoorbeeld botweefsel opgescheept.’ Mark Post geeft volmondig toe dat zijn labburger een publiciteitsstunt is, ‘hoewel we gaandeweg het proces ongetwijfeld ook veel zullen leren’. Maar het is de professor er vooral om te doen een proof of concept te leveren: dat we daadwerkelijk in staat zijn eetbaar vlees in een lab te kweken. Zo hoopt hij aan te tonen dat dit geen sciencefiction meer is en de investeringen aan te trekken waarmee het broodnodige vervolgonderzoek kan worden gedaan. Post stelt zich een toekomst voor van bioreactoren gevuld met zich oneindig delende embryonale stamcellen, waarvan regelmatig een portie wordt overgeheveld naar een andere bioreactor, waar de cellen opdracht krijgen zich te differentiëren tot spiercellen en bovendien gestimuleerd worden te groeien, dikker te worden, steviger ook, en die ten slotte, cellaagje voor cellaagje, kunnen worden uitgeprint in willekeurig welke driedimensionale vorm. Mark Post: ‘Bijkomend voordeel is dat dit hele proces uitstekend valt te reguleren, beter dan de bio-industrie. Met in vitro-vlees weet je precies wat voor vlees je eet, wat daar allemaal in zit. Je bent ook in een keer af van alle groeihormonen en antibiotica waarmee beesten worden volgespoten.’ Filosofe Cor van der Weele (57) uit Wageningen doet onderzoek naar de ethische kanten van laboratoriumvlees. Ze geeft toe dat ze er snel bij is: er is immers nog geen product. ‘Ethiek wordt doorgaans geassocieerd met problemen en dilemma’s’, zegt ze, ‘maar de vooruitzichten van kweekvlees zijn zo positief dat er grote morele vraag is naar dit onderzoek. Ethiek krijgt hier een wat andere rol, namelijk als medevormgever van een betere wereld. Het gaat meer om de hoe-vragen: hoe gaat

Vormstudie van kweekvlees

het vlees eruitzien, hoe ziet de transitie naar kweekvlees eruit, op welke manier past dat in ons voedselpatroon, welke bezwaren moet je serieus nemen. Dit zijn dingen niet zozeer om af te wegen maar om op door te denken, meer een onderzoekende en ontwerpende dan een afwegende ethiek.’ Volgens Van der Weele is een eerste reactie van mensen nogal eens wat in het Engels de yuck response wordt genoemd, vrij vertaald: gatverdarrie. Maar, zegt ze erbij, die houding kan binnen een halve minuut veranderen. ‘Walging is nauw verbonden met morele oordelen. Als ik mensen vraag: waarom reageer je zo, dan blijkt dat ze denken aan gerommel met vlees en genetische modificatie van voedsel. Maar als ze tot zich door laten dringen wat het voor dieren kan betekenen, en dat je op de productie van kweekvlees zelfs beter toezicht kunt houden, komen ze op andere morele inkaderingen en veranderen hun emoties heel snel. Dat zie ik op hun gezicht gebeuren.’ Ik spreek de filosofe op de TU in Eindhoven, waar studenten industrieel ontwerpen deze middag hun visie presenteren op in vitro-vlees, in welke vorm we daarmee te maken zouden kunnen krijgen. Links en rechts hangen posters met futuristische ontwerpen, en ergens aan een rekje hangen nep-meloenen, waarvan het vruchtvlees uit kweekvlees zou kunnen bestaan, waarom ook niet. Eén studente raakt aan de ‘morele inkadering’ waarover Van der Weele sprak, door kweekvlees tijdens haar presentatie ‘de geëmancipeerde versie van vlees’ te noemen, een meer feminiene versie. Typisch vrouwelijk zou immers zijn: meer vermogen tot empathie, meer verzorgend, meer oog voor

het welzijn van mens, dier en plant. Het is een originele poging de archetypische idee van griezelig, kil laboratoriumvlees te vervangen door een menselijker paradigma. Wetenschappers als Roelen en Post weten ook dat veel afhangt van hoe in vitro-vlees er straks uit komt te zien, en hoe het zal smaken. ‘Dat zijn de eerste dingen die mensen vragen’, zegt Roelen. En dat is waarom Post voor zoiets gangbaars als een hamburger heeft gekozen. Ondertussen is ook Post niet bekend waar precies de typische smaak van vlees vandaan komt. Hij vermoedt dat het met de hoeveelheid eiwitten en vetten in het vlees te maken heeft, maar meer dan een vermoeden is dat niet. Dan is er nog het probleem van de textuur van vlees. In een petrischaaltje gekweekt spierweefsel lijkt meer op gelei dan op spier. Post: ‘Je moet die cellen activeren, trainen, zodat ze sterker worden, net zoals een bodybuilder dat doet. We hebben ontdekt dat als je de cellen in het petrischaaltje ankerpunten geeft, laten we zeggen tussen twee stukjes klittenband spant, er vanzelf spanning op komt te staan, daar zorgen ze zelf voor. Maar het lukt ons nog niet om ze kostenefficiënt meer eiwit te laten produceren. In Eindhoven is geëxperimenteerd met elektrische stimulatie, en dat werkt, dan gaan de cellen samentrekken en eiwitten produceren, ze worden iets dikker en sterker, maar je krijgt daar maar weinig winst uit. Dat spontane wat ze zelf al doen levert veel meer op dan wat wij daar met elektriciteit aan toe kunnen voegen.’ In Maastricht heeft Mark Post inmiddels net zo’n laboratorium ingericht als ik in Utrecht zag bij celbioloog Bernard Roelen. Een betrekkelijk kleine ruimte waar incubatoren en flow-kasten staan, een soort vitrines waarin steriel kan worden gewerkt, onder andere nodig om het medium te verversen. Er is op de dag dat ik hem bezoek verder nog niets te zien, nog geen cel in een petrischaaltje. Het ondermijnt het optimisme van Post geenszins. ‘Binnen een paar weken zijn we hier in vol bedrijf.’ Wat de onderzoeker gaande houdt, is het revolutionaire idee: ‘Ik denk wel dat er altijd kuddes vee zullen blijven bestaan, al was het maar om de echte biefstukliefhebber te plezieren, die daar dan vermoedelijk duur voor gaat betalen. De rest koopt goedkoop kweekvlees bij de kiloknaller, dat zelfs gezonder zou kunnen zijn. In principe zou je cellen in een petrischaaltje ook met een soort omega-3 vetzuren kunnen voeden, zodat je Becel-achtig vlees krijgt. Ik noem maar wat. In ­theorie zijn de mogelijkheden enorm. Maar om ze werkelijkheid te laten worden moet nu echt op grote schaal in deze technologie worden geïnvesteerd.’ Post hoopt dat zijn lab­burger, al dan niet Becel-achtig, dat voor elkaar krijgt.  20.10.11 De Groene Amsterdammer 31


Essay De natuur voorbij De wil van technologie

Van aap tot app

Technologie bevredigt verlangens, bespaart arbeid en brengt mensen in ­contact met ideeën en met elkaar. ­Tegelijk leidt technologie een ­autonoom bestaan en vormt daarmee net zo’n grote kracht als de onbedwingbare natuur. Door Kevin Kelly Peter Doig, Concrete Cabin II, 1992.

mijn studie niet afgemaakt en bijna tien jaar in afgelegen delen van Azië rondgezworven, op goedkope gympen en gekleed in jeans, met veel tijd en zonder geld. De steden die ik het best kende, waren vervuld van middeleeuwse rijkdom; de landen waar ik doorheen kwam, werden beheerst door oude agrarische tradities. Als ik een fysiek object wilde pakken, was dat vrijwel zeker van hout, vezels of steen. Ik at met mijn handen, trok te voet door bergdalen en sliep waar ik maar kon. Mijn persoonlijke bezittingen bestonden uit een slaapzak, een stel schone kleren, een zakmes en een paar camera’s. Dicht op het land levend ervoer ik de indringendheid van alles om me heen, die je voelt als de buffer van de technologie wordt weggenomen. Ik had het vaker heel koud en warm, was vaak doorweekt en werd sneller door insecten gebeten. Ik keerde terug naar de Verenigde Staten en kocht een goedkope fiets, waarmee ik van west naar oost een slingerende tocht van achtduizend kilometer over het Amerikaanse continent maakte. Het hoogtepunt was mijn tocht door het nette boerenland van de Amish in oostelijk Pennsylvania. Ik bewonderde de Amish om hun spaarzame bezittingen. Toen ik in de jaren vijftig en zestig opgroeide in een buitenwijk in New Jersey werd ik omringd door technologie. Maar tot mijn tiende hadden wij geen televisie en toen er een bij ons thuis binnenkwam, taalde ik er niet naar. Ik zag wel welke uitwerking hij had op mijn vrienden. De technologie van de tv had een opmerkelijk vermogen om mensen op specifieke tijden te verleiden en ze dan urenlang in de ban te houden. Ik merkte op dat andere bazige technologieën, zoals de auto, ook in staat leken mensen zo ver te krijgen dat ze zich dienstbaar jegens de technologie gingen opstellen. Mensen werden ertoe aangezet nog meer technologieën te gaan

collectie van de kunstenaar / Victoria Miro Gallery, Londen

Olieverf op doek, 200 x 275 cm.

Het grootste deel van mijn leven heb ik heel weinig bezeten. Ik heb

32 De Groene Amsterdammer 06.10.11


kopen en gebruiken (autowegen, drive-in-bioscopen, fastfood). Ik besloot de technologie in mijn eigen leven tot een minimum te beperken. Toen mijn fietstocht dwars door het land ten einde was, was ik 27. Ik trok me terug op een goedkoop, afgelegen stukje land in de staat New York, met veel bossen en zonder bouwvoorschriften. Met een vriend hakte ik eiken om om er timmerhout van te maken, en met zelfgemaakte balken en planken bouwden we een huis. De stenen en balken vervulden me met Amish-achtige tevredenheid. Maar ik was geen Amish. Ik bedacht dat als je een grote boom wilde omzagen het een goed idee was om een kettingzaag te gebruiken. Ieder lid van een in een oerwoud levende stam dat er een zou weten te bemachtigen, zou het daarmee eens zijn. Als mijn reizen in de oude wereld me iets hadden geleerd, was het dat aspirine, katoenen kleding, metalen kookpotten en telefoons fantastische uitvindingen zijn. Overal in de wereld grijpen mensen ernaar zodra ze maar enigszins kunnen. Iedereen die ooit een mooi ontworpen handgereedschap heeft vastgehouden, weet dat het je ziel kan verwarmen. Vliegtuigen hadden mijn horizon verbreed, boeken hadden mijn geest verruimd, antibiotica hadden mijn leven gered, fotografie had mij inspiratie gegeven. Ik raakte gefascineerd door de uitdaging om de werktuigen te kiezen die mijn geest konden verheffen. Op mijn 28ste begon ik per postorder reisgidsen te verkopen met goedkope informatie over manieren om in de technologisch eenvoudige omstandigheden te geraken waarin de meeste aardbewoners nog verkeerden. Ik leende de computer van een vriend (een vroege Apple II) om mijn jonge bedrijfje te automatiseren, en ik kreeg een goedkoop telefoonmodem om mijn tekst naar de drukker te sturen. Ik kreeg een gastaccount, die me in staat stelde gebruik te maken van een experimenteel teleconferentiesysteem dat werd beheerd door een hoogleraar aan het New Jersey Institute of Technology. Ik had al snel in de gaten dat ik in iets groots en meeslepends verzeild was geraakt: de voorhoede van een online-gemeenschap. Ik kwam erachter dat deze hightech-­ computernetwerken voor vroege gebruikers zoals ik helemaal niet geestdodend waren; ze vúlden onze geest juist. Er was iets onverwacht organisch aan deze ecosystemen van mensen en elektronische verbindingen. Uit het niets bouwden we een virtueel gemenebest op. Naast het vermogen van technologie om verlangens te bevredigen (en te creëren), en zo nu en dan arbeid te besparen, deed ze ook iets anders. Ze bracht nieuwe mogelijkheden met zich mee. Ik zag online-netwerken mensen in contact brengen met ideeën, mogelijkheden en andere mensen waarmee ze anders nooit in contact zouden zijn gekomen. Op het ­moment waarop deskundigen verklaarden dat het schrijven dood was, begonnen miljoenen mensen online méér te schrijven dan ze ooit tevoren hadden gedaan. Precies op het moment dat de deskundigen verklaarden dat mensen alleen nog maar in hun eentje wilden spelen, begonnen miljoenen zich aaneen te sluiten. Dit was nieuw voor mij. Ik besefte dat andere technologieën, zoals auto’s, kettingzagen, biochemie en ja, zelfs de televisie, hetzelfde deden, zij het langs enigszins andere wegen. Hierdoor kreeg de technologie voor mij een heel ander gezicht. Toch bezit ik geen pda, smartphone of met bluetooth uitgerust apparaat. Ik twitter niet. Mijn drie kinderen zijn opgegroeid zonder televisie en we hebben er nog steeds geen in huis. Ik heb geen laptop en neem geen computer mee op reis. Ik rijd tegenwoordig vaker op de fiets dan in de auto. Ik zie dat mijn vrienden vastgekleefd zitten aan hun trillende handhelds, maar ik blijf de overvloed aan technologie op afstand houden, zodat ik me er gemakkelijker bewust van kan blijven wie ik ben. Ik erken dat mijn relatie met technologie vol tegenstrijdigheden zit. Onze levens worden vandaag de dag gekenmerkt door een grote, voortdurende spanning tussen de deugden van méér technologie en de persoonlijke behoefte aan minder: moet ik mijn kind dat speeltje wel geven? Heb ik de tijd om dit arbeidsbesparende apparaat de baas te worden? En op een dieper niveau: wat is die technologie eigenlijk die mijn leven overneemt? Kunnen we ons ertegen verzetten, of is iedere nieuwe technologie onvermijdelijk? Ik had behoefte aan antwoorden om me door mijn technologische dilemma heen te loodsen. En de eerste vraag waarop ik stuitte was tevens de fundamenteelste. Ik besefte dat ik geen idee had wat technologie werkelijk was. Onze verwarring over technologie begint

Moeten we het klonen van ­mensen ­toestaan? Raken onze kinderen ­afgestompt van al dat sms’en?

meestal met een heel specifieke vraag: moeten we het klonen van mensen toestaan? Raken onze kinderen afgestompt van al dat sms’en? Willen we wel dat auto’s zichzelf parkeren? Maar tijdens mijn zoektocht besefte ik dat we, als we bevredigende antwoorden op deze vragen willen vinden, eerst de technologie als geheel moeten bekijken. Het woord technèlogos komt uit het Grieks. Als de oude Grieken

het woord technè gebruikten, betekende het zoiets als kunst, vaardigheid, kunstnijverheid of zelfs handigheid. Vindingrijkheid is misschien de beste vertaling. Technè werd gebruikt om het vermogen aan te duiden de omstandigheden te slim af te zijn, en als zodanig was het een eigenschap die door dichters als Homerus zeer werd gewaardeerd. Odysseus was een meester op dit gebied. Plato vond echter, net als de meeste filosofen uit die tijd, dat technè, dat hij definieerde als handwerk, minderwaardig, onrein en gedegenereerd was. Vanwege zijn minachting voor praktische kennis heeft Plato alle verwijzingen naar kunstvaardigheid weggelaten in zijn uitgebreide classificatie van alle kennis. Voorzover wij weten werd het woord technè pas in de Rhetorica van Aristoteles voor het eerst gekoppeld aan het woord logos (dat woord of spraak of geletterdheid betekent). Aristoteles verwijst in deze verhandeling viermaal naar technèlogos, maar in alle gevallen is de exacte betekenis onduidelijk. Houdt hij zich bezig met ‘de spreekvaardigheid’ of met ‘het spreken over kunst’, of misschien wel met een encyclopedie van de kunstnijverheid? Na deze vluchtige, cryptische verschijning is de term technologie feitelijk verdwenen. Maar de technologie verdween natuurlijk niet. De Grieken hebben het ijzersmeden uitgevonden, evenals de blaasbalg, de draaibank en de sleutel. De Romeinen hebben het gewelf, het aquaduct, het glasblazen, het ­cement, het riool en de watermolen uitgevonden. Maar in hun eigen tijd en vele eeuwen daarna was het geheel van al wat werd gefabriceerd vrijwel onzichtbaar. Het werd nooit als een afzonderlijk onderwerp besproken, en kennelijk zelfs nooit overdacht. In de oudheid kon technologie overal worden gevonden, behalve in de hoofden van de mensen. In de daaropvolgende eeuwen zijn filosofen het maken van dingen handvaardigheid blijven noemen, en was de uitdrukking voor vindingrijkheid kunst. Naarmate werktuigen, machines en apparaten zich verspreidden, werd het werk dat ermee werd uitgevoerd tot de ‘nuttige kunsten’ gerekend. Iedere vorm van deze nuttige kunsten – de mijnbouw, het weven, het bewerken van metaal, het naaien – had zijn eigen geheime kennis, die werd doorgegeven via de relatie van meester tot leerling. Tegen de tijd van de Europese Middeleeuwen manifesteerde de vindingrijkheid zich vooral in een nieuw gebruik van energie. Een efficiënt haam voor paarden had zich door de hele samenleving verspreid, waardoor de hoeveelheid akkerland drastisch kon worden uitgebreid, terwijl water- en windmolens werden verbeterd, zodat de aanvoer van timmerhout en meel groter werd en er beter kon worden drooggemalen. En al deze overvloed was mogelijk zonder slavernij. Lynn White, een technologiehistorica, schreef: ‘De grootste glorie van de latere Middeleeuwen bestond niet uit kathedralen of epische verhalen of scholastiek, maar was erin gelegen dat voor het eerst in de geschiedenis een complexe beschaving werd opgebouwd die niet was gebaseerd op het werk van zwetende slaven of koelies, maar voornamelijk op niet-menselijke krachtbronnen.’ Machines werden onze nieuwe koelies. In de achttiende eeuw was de Industriële Revolutie een van de revoluties die voor een maatschappelijke omwenteling zorgden. Mechanische wezens drongen boerderijen en huizen binnen, maar deze invasie was nog naamloos. Uiteindelijk gaf in 1802 een hoogleraar economie aan de Duitse universiteit van Göttingen, Johann Beckmann, deze opkomende 06.10.11 De Groene Amsterdammer 33


kracht zijn naam. Beckmann betoogde dat de snelle verspreiding en het toenemende belang van de ‘nuttige kunsten’ ons ertoe noopten die op een ‘systemische manier’ te onderwijzen. Hij hield zich bezig met de technè van de architectuur, de technè van de chemie, metaalbewerking, metselarij en nijverheid, en beweerde als eerste dat deze kennisgebieden onderling verbonden waren. Hij bracht ze samen in één curriculum en schreef een leerboek getiteld Gids voor de technologie, waarmee hij het vergeten Griekse woord nieuw leven inblies. Beckmann was een van de eersten die erkenden dat onze creaties niet slechts een willekeurige verzameling uitvindingen en goede ideeën waren. Het geheel van de technologie was heel lang onzichtbaar voor ons geweest, omdat we van de wijs werden gebracht door de maskerade van het zeldzame persoonlijke genie. Toen Beckmann dat masker eenmaal had weggenomen, konden onze kunst- en nijverheidsproducten worden gezien als onderling samenhangende componenten, verweven tot een coherente onpersoonlijke eenheid. Een voorwaarde voor iedere nieuwe uitvinding is de levensvatbaarheid van eerdere uitvindingen. Er kan geen sprake zijn van communicatie tussen machines zonder de geëxtrudeerde koperen zenuwen van de elektriciteit. Er kan geen sprake zijn van elektriciteit zonder het delven van steenkool of uranium, of het afdammen van rivieren, of zelfs het delven van edelmetalen voor de fabricage van zonnepanelen. Er kan geen sprake zijn van het metabolisme van fabrieken zonder de circulatie van voertuigen. Er kan geen sprake zijn van hamers zonder de zagen om handvatten mee te zagen, en er kan geen sprake zijn van handvatten zonder de hamers om de zaagbladen mee te slaan. Dit wereldwijde, cyclische, onderling verbonden netwerk van systemen, subsystemen, machines, pijpleidingen, wegen, kabels, lopende banden, auto’s, servers en routers, codes, rekenmachines, sensoren, archieven, reactoren, collectief geheugen en elektriciteits­ centrales – dat hele grote apparaat van onderling verbonden onderdelen vormt één enkel systeem. Toen wetenschappers gingen onderzoeken hoe dit systeem werkte,

merkten ze al snel iets ongebruikelijks op: grote technologische systemen gedragen zich vaak als een zeer primitief organisme. Netwerken, met name elektronische netwerken, vertonen bijna-biologisch gedrag. In 1994 publiceerde ik Out of Control, waarin ik uitgebreid de manieren onderzocht waarop technologische systemen natuurlijke systemen gingen nabootsen. Ik verwees naar computerprogramma’s die zichzelf konden kopiëren en naar synthetische chemicaliën die zichzelf konden katalyseren – en zelfs naar primitieve robots die zichzelf konden construeren, net zoals cellen dat doen. Veel grote, complexe systemen, zoals het elektriciteitsnet, zijn ontworpen om zichzelf te kunnen repareren, ongeveer op dezelfde manier als onze lichamen dat doen. Computerwetenschappers gebruikten de principes van de evolutie om computersoftware te creëren die voor mensen te moeilijk was om te schrijven. Tegelijkertijd ontdekten biologen dat levende systemen doordrenkt kunnen zijn met een abstract mechanisch proces als rekenen. Onderzoekers ontdekten bijvoorbeeld dat dna gebruikt kan worden om de antwoorden te berekenen van moeilijke wiskundige problemen, net als met een computer. Als van dna een werkende computer gemaakt zou kunnen worden, en een werkende computer net als dna zou kunnen evolueren, dan zou er wel eens een zekere gelijkwaardigheid kunnen bestaan tussen dat wat is gemaakt en dat wat is geboren. Technologie en leven moeten een fundamentele eigenschap delen. In de jaren dat ik mijn hoofd over deze vragen brak, gebeurde er iets vreemds met de technologie: de beste technologie werd ongelooflijk immaterieel. Fantastische dingen werden steeds kleiner en gingen minder materie gebruiken, maar juist méér doen. Een deel van de beste technologie, zoals software, had helemaal geen stoffelijk lichaam. Deze ontwikkeling was niet nieuw; iedere lijst met belangrijke uitvindingen uit de geschiedenis bevat nogal wat zaken die behoorlijk immaterieel zijn: de kalender, het alfabet, het kompas, penicilline, dubbele boekhouding, het getal nul, lasers, elektriciteit, de siliciumchip enzovoort. Maar nu won het proces van ontstoffelijking aan vaart. Wetenschappers waren tot een verbijsterend inzicht gekomen: hoe je het leven ook definieert, de essentie ervan ligt niet in stoffelijke vormen als 34 De Groene Amsterdammer 06.10.11

dna, weefsel of vlees, maar in de immateriële organisatie van de energie en informatie die in die stoffelijke vormen besloten ligt. En toen de technologie te voorschijn kwam uit haar sluier van atomen konden we zien dat het ook daar in de kern om ideeën en informatie gaat. Zowel leven als technologie lijkt te zijn gebaseerd op immateriële informatiestromen. We hebben de neiging om technologie te beschouwen als glimmende gadgets. Zelfs als we erkennen dat technologie kan bestaan in een ­immateriële gedaante, zoals software, rekenen we daar meestal geen ­zaken toe als schilderijen, literatuur, muziek, dans en poëzie. Maar dat zouden we wel moeten doen. Als duizend tekstregels in een taal als Unix (de computercode voor een webpagina) als technologie gelden, moeten duizend regels Engels (Hamlet) dat ook doen. Ze kunnen allebei ons ­gedrag beïnvloeden, de loop van gebeurtenissen veranderen of toekomstige uitvindingen mogelijk maken. Een sonnet van Shakespeare en een fuga van Bach bevinden zich in dezelfde categorie als de zoekmachine van Google en de iPod: ze doen iets nuttigs en zijn aan het brein ontsproten. Waarom zouden we deze enorme opeenstapeling van uitvindingen en creaties niet cultuur noemen? In de context van dit gebruik zou het begrip cultuur alle technologie omvatten die we tot nu toe hebben uitgevonden, plus de producten van deze uitvindingen, plus al het andere dat onze verzamelde breinen hebben voortgebracht. En als men met ‘cultuur’ niet louter lokale etnische culturen aanduidt, maar de hele cultuur van de menselijke soort, komt deze term zeer nauw overeen met de grote technologische sfeer waarover ik het heb gehad. Maar de term cultuur is te beperkt. Wat Beckmann in 1802 inzag toen hij aan de wieg stond van de term technologie was dat de dingen die wij aan het uitvinden zijn min of meer automatisch weer tot andere uitvindingen leiden. Technische vaardigheden maken nieuwe werktuigen mogelijk, die weer nieuwe vaardigheden voortbrengen, die weer nieuwe

Niemand kan het erover eens worden waar leven, brein, bewustzijn of autonomie beginnen en waar die begrippen eindigen

werktuigen mogelijk maken, enzovoort. Allerlei door mensen gemaakte voorwerpen werden zo complex in hun werking, en waren zo onderling verbonden in hun oorsprong, dat ze een nieuw geheel vormden: technologie. De term cultuur brengt deze essentiële, zichzelf voortstuwende motor die de technologie aandrijft niet zo goed over. Maar de term technologie is ook te beperkt, want technologie kan eveneens specifieke methoden en gereedschappen betekenen, zoals in biotechnologie, digitale technologie of de technologie van de Steentijd. Daarom heb ik schoorvoetend een woord bedacht om het wereldwijde, onderling verbonden systeem van technologieën om ons heen aan te duiden. Ik noem het het technium. Het technium strekt zich uit tot ver buiten het domein van de glimmende hardware en omvat ook cultuur, kunst, sociale instellingen en intellectuele creaties van allerlei aard. Er vallen ­immateriële zaken onder als software, recht en filosofische concepten. En het belangrijkste is dat het de generatieve impulsen van onze uitvindingen recht doet die nóg meer instrumentenbouw, technologische vindingen en zichzelf verbeterende verbindingen tot stand willen brengen. De essentiële eigenschap van het technium is het idee van een zichzelf in stand houdend systeem van creatie. Op een bepaald moment in zijn evolutie raakte ons systeem van gereedschappen en machines en ideeën zo vol met terugkoppelingslussen en complexe interacties dat het een eigen leven ging leiden. Het begon een zekere autonomie uit te stralen. Zijn er ook bewijzen voor de autonomie van het technium? Ik denk dat die er zijn, maar het hangt af van de vraag hoe we autonomie definiëren. De zaken die ons het dierbaarst zijn in het universum zijn uiteindelijk allemaal heel glibberig. Leven, brein, bewustzijn, orde, complexiteit, vrije wil en autonomie zijn allemaal termen die veelvoudige, paradoxale en inadequate definities hebben. Niemand kan het er precies over eens worden


waar leven, brein, bewustzijn of autonomie beginnen en waar deze begrippen eindigen. Het beste wat we kunnen bedenken is dat deze toestanden niet binair zijn. Ze bestaan in een continuüm. Mensen hebben een brein, en honden ook, en muizen. Vissen hebben kleine hersenen, dus moeten ze ook een klein brein hebben. Betekent dit dat mieren, die nóg kleinere hersenen hebben, ook over een brein beschikken? Hoeveel neuronen heb je nodig om een brein te hebben? Autonomie kent een soortgelijke glijdende schaal. Een organisme of systeem hoeft niet volledig onafhankelijk te zijn om enige mate van autonomie te vertonen. Net als de kinderen of jongen van welke soort dan ook kan het zich een toenemende mate van onafhankelijkheid toe-eigenen, beginnend bij een heel klein beetje autonomie. Hoe ontdek je nu autonomie? We zouden kunnen zeggen dat een enti­teit autonoom is als ze een van de volgende eigenschappen heeft: zelf­reparatie, zelfverdediging, zelfonderhoud, zelfbeschikking over doel­ einden, zelfverbetering. Het gezamenlijk element van al deze kenmerken is uiteraard de verschijning, op enig moment, van een zelf. In het technium kennen we geen voorbeelden van een systeem dat al deze eigenschappen heeft – maar we hebben genoeg voorbeelden van systemen die er een paar hebben. Autonome drones (robotvliegtuigjes) kunnen zichzelf besturen en urenlang in de lucht blijven. Maar ze kunnen zichzelf niet repareren. Communicatienetwerken kunnen zichzelf wel repareren, maar zichzelf niet reproduceren. Er zijn zichzelf reproducerende computer­ virussen, maar die kunnen zichzelf niet verbeteren. Diep ingebed in de enorme communicatienetwerken die de wereld omspannen treffen we ook bewijsmateriaal aan voor embryonale technologische autonomie. Het technium omvat 170 biljard computerchips die samen één gigantisch computerplatform vormen. Het totale aantal transistoren in dit mondiale netwerk is nu ongeveer net zo groot als het aantal neuronen in ons hoofd. En het aantal verbindingen tussen de bestanden in dit netwerk (denk aan alle links tussen alle webpagina’s ter wereld) is ongeveer even groot als het aantal synapsverbindingen in ons brein. Dit uitdijende planetaire elektronische membraan is dus al vergelijkbaar met de complexiteit van de menselijke hersenen. Er zijn drie miljard kunstmatige ogen (telefoons en webcams) op aangesloten, het verwerkt zoek­ opdrachten met een snelheid van veertien kilohertz (een nauwelijks hoorbare hoge toon) en is nu al zo groot dat het vijf procent van alle elektriciteit in de wereld verbruikt. Als computerwetenschappers de enorme verkeersstromen die er doorheen vloeien proberen te ontwarren, kunnen ze niet van elke bit de bron achterhalen. Zo nu en dan wordt een bit op incorrecte wijze doorgegeven, en hoewel de meeste van deze mutaties kunnen worden toegeschreven aan identificeerbare oorzaken als hacken, machinefouten of kabelschade blijven de onderzoekers zitten met een paar procent die op de een of andere manier zichzelf hebben veranderd. Met andere woorden, een klein deel van wat het technium communiceert is niet afkomstig van een door mensen gebouwd knooppunt, maar van het systeem zelf. Uit nog diepgravender onderzoek van de informatie die door het netwerk van het technium stroomt, blijkt dat het langzaam zijn organisatiemethoden aan het veranderen is. In het telefoonnetwerk van een eeuw geleden werden boodschappen door het netwerk verspreid via een ­patroon dat wiskundigen toevallig noemen. Maar de afgelopen tien jaar is de stroom bits statistisch meer gaan lijken op de patronen die in zelf­ organiserende systemen worden aangetroffen. Om te beginnen vertoont het mondiale netwerk een zogenoemd fractaal patroon. Dit kennen we van de manier waarop de gekartelde contouren van boomtakken op ­elkaar lijken, of we ze nu van dichtbij bekijken of van veraf. Vandaag de dag verspreiden boodschappen zich door het mondiale telecommunicatiesysteem via het fractale patroon van zelforganisatie. Deze waarneming is geen bewijs voor autonomie, maar autonomie is vaak al lang zonneklaar voordat ze daadwerkelijk kan worden aangetoond. Wij hebben het technium geschapen, dus we hebben de neiging ons-

zelf er exclusieve invloed over toe te schrijven. Maar we hebben er lang over gedaan om te begrijpen dat systemen – alle systemen – hun eigen dyna­miek produceren. Omdat het technium een product is van het menselijk brein is het ook een product van het leven, en in het verlengde daar-

Hoe kan een broodrooster iets willen? Ken ik niet te veel bewustzijn toe aan ­levenloze voorwerpen, geef ik ze niet te veel macht? van zelfs een uitvloeisel van de fysieke en chemische zelforganisatie die het eerst tot leven leidde. Het technium deelt niet alleen een gemeenschappelijke oorsprong met het menselijk brein, maar ook met het eerste leven en andere zelforganiserende systemen. En net zoals het brein niet alleen de principes moet gehoorzamen die bepalend zijn voor het ken­vermogen, maar ook de wetten die het leven en de zelforganisatie beheersen, moet het technium de wetten van het brein, het leven en de zelforganisatie ­gehoorzamen – náást ons menselijk brein. Van alle invloeden die hun uitwerking hebben op het technium is het menselijk brein er dus maar één. En deze invloed zou wel eens de zwakste kunnen zijn. Het technium wil wat wij vinden dat het moet willen en wat we proberen het te laten doen. Maar naast deze impulsen kent het technium ook zijn eigen verlangens. Het wil zichzelf ordenen, zich rangschikken in hiërarchische niveaus, zoals de meeste grote, onderling diep verbonden systemen dat doen. Het technium wil ook wat ieder levend systeem wil: zichzelf voortplanten, blijven voortbestaan. En naarmate het groeit, ­nemen deze inherente verlangens aan complexiteit en kracht toe. Ik weet dat deze bewering vreemd klinkt. Ze lijkt dingen te ‘vermenselijken’ die duidelijk niet menselijk zijn. Hoe kan een broodrooster iets willen? Ken ik niet te veel bewustzijn toe aan levenloze voorwerpen, en geef ik ze door dat te doen niet meer macht over ons dan ze in werkelijkheid hebben, of zouden moeten hebben? Dat is een redelijke vraag. Maar het begrip ‘willen’ beperkt zich niet tot mensen. De verlangens van een microscopisch, eencellig wezen zijn minder complex, minder veel­eisend en minder omvangrijk dan de verlangens van jou en mij, maar alle orga­ nismen delen een paar fundamentele verlangens: ze willen overleven, groeien. Ze worden allemaal gedreven door deze ‘verlangens’. De verlangens van een protozoïsch wezen zijn onbewust, onuitgesproken – en hebben meer weg van een impuls of een neiging. In het geval van het technium betekent verlangen niet dat er sprake is van bewuste beslissingen. Ik geloof niet dat het technium (althans op dit moment) bewustzijn heeft. De mechanische verlangens ervan zijn niet zorgvuldig overwogen besluiten, maar eerder neigingen, impulsen, paden. De verlangens van de technologie lijken meer op behoeften, de aandrang om iets te doen. Zoals de onbewuste impuls van een zeekomkommer die op zoek is naar een partner. De miljoenen zich vertakkende betrekkingen en talloze invloedssferen tussen de delen onderling drijven het hele technium voort in bepaalde onbewuste richtingen. Het technium is nu in de wereld net zo’n grote kracht als de natuur, en onze reactie op het technium zou dezelfde moeten zijn als onze reactie op de natuur. We kunnen niet eisen dat de technologie ons gehoorzaamt, niet méér in elk geval dan dat we kunnen eisen dat de natuur ons gehoorzaamt. We hoeven niet alles te doen wat het technium wil, maar we kunnen wel leren met deze kracht samen te werken in plaats van ertegenin te gaan. En om dit met succes te kunnen doen moeten we eerst het gedrag van technologie begrijpen. Om te kunnen beslissen hoe we op technologie moeten  reageren, moeten we erachter zien te komen wat technologie wil. Kevin Kelly was medeoprichter van Wired. Hij is uitgever van de site Cool Tools. Van 1984 tot 1990 maakte hij Whole Earth Review, tijdschrift voor onorthodox technisch nieuws. Hij was medeoprichter van de Hackers’ Conference en schreef Out of Control. Deze week verschijnt What Technology Wants bij Viking/Penguin. Dit is een voorpublicatie uit Wat technologie wil, de vertaling die in januari verschijnt bij Maven Publishers. Vertaald door Menno Grootveld, Pon Ruiter en Wim Scherpenisse. Het schilderij van Peter Doig is onderdeel van de tentoonstelling Wind­ flower, Perceptions of Nature, t/m 15 januari, Kröller-Müller Museum 06.10.11 De Groene Amsterdammer 35


BOEK LANCERING TIJDENS DE NEXT NATURE POWERSHOW WORDT HET BOEK NEXT NATURE: NATURE CHANGES ALONG WITH US GEPRESENTEERD, EEN cOmPIlATIE vAN DE mEEST INSPIRERENDE OBSERvATIES vAN DE POPUlAIRE WEBSITE NEXTNATURE.NET, AANGEvUlD mET vISUEEl mATERIAAl EN GAST ESSAyS vAN ERKENDE AUTEURS, JOURNAlISTEN, AcADEmIcI, ONTWERPERS EN KUNSTENAARS. HET BOEK IS TIJDENS HET EvENEmENT vOOR EEN GEREDUcEERDE PRIJS AAN TE ScHAFFEN.

37,50 5,00 KORTING TIJDENS DE NEXT NATURE POWERSHOW

SAMENGESTELD EN ONTWORPEN DOOR KOERT vAN MENSvOORT EN HENDRiK-JAN GRiEviNK / PAPERbAcK / ENGELS / 472 PAGiNA’S / UiTGEvER: AcTAR iSbN-10: 8492861533 / iSbN-13: 978-8492861538 WWW.NEXTNATURE.NET/bOOK

NEXT NATURE

POWER SHOW 100% intellectueel spektakel waarbij wetenschappers, kunstenaars, ontwerpers, filmmakers en filosofen hun radicale ideeën, visionaire statements en krachtige beelden presenteren over hoe we kunnen ontwerpen, bouwen, en leven in next nature: de door mensen veroorzaakte natuur. een mix van live performance, film, fysieke ervaring en virtuele verbeelding. Natuur veraNdert met oNs mee!

NEXTNATURE.NET/POWERSHOW

5 NOvEmbER 2011 STADSSCHOUWbURG AmSTERDAm 19:30 – 22:00 UUR TICKETS €25/€20 vIA WWW.SSbA.NL hypernatuur / levende architectuur / anti-depressieve yoghurt / eetbaar parfum / leven in het aNtroPosCeNe / dutch mountains / mastering bambi / cultuur wordt natuur / het technologisch sublieme / vooruit naar de natuur / voertaal: engels


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.