Back stage 23

Page 1

Nederland kennisland

Rust en regelmaat is het nieuwe credo Edith Hooge ‘Onderwijs is vooral interactie’

Samenwerking vmbo-mbo De klik tussen verwante zielen

Lobby en framing Een overschat fenomeen?

#23

Op Be i ni e n roe e bl ed ps a d uc o n ov at d e e r ie rw ijs

Ba ck

sta ge

NOVEMBER 2013

backstagemagazine.nl


SGP

VS

I

DU

Z

W I

4 Nederland uit top 5 concurrentie-index

FIN

Ons land is op de concurrentie-index van het World Economic Forum gezakt. Laat het onderwijs steken vallen of is er meer aan de hand?

12 Goed bestuur in het mbo

22 Lobby en framing in het beroepsonderwijs

Edith Hooge: ‘We moeten naar een cultuur waarin we angst voor bemoeienis loslaten. Mijn indruk is dat het mbo daar klaar voor is.’

De technieksector is er in geslaagd hoog op de politieke en publieke agenda’s te komen. Wat is daarbij de rol van lobby en framing geweest?

Colofon Back Stage is het tweemaandelijks opinieblad van de MBO Raad. De MBO Raad is de brancheorganisatie voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Derde jaargang, nummer 23, november 2013 Overname van teksten is toegestaan onder bronvermelding en met toestemming van de redactie. Redactie: Marije Hulsbosch (hoofdredacteur a.i.), Nathalie van Dijk (eindredacteur) en Dagmar de Kruif-Pot (redacteur). Aan dit nummer werkten mee: Berber Bijma, Somajeh Ghaeminia, Gerry Hurkmans, Seb Jarnot, Corien Lambregtse, Marie-José Linders, Quinten Manuel, Guus Mater, Pieter Matthijssen, Luuk Obbink, Sander Peters, Sander van der Ploeg, Jeroen Poortvliet, Ed van Rijswijk, Nout Steenkamp, Elmer Veerhoff en José Vorstenbosch. BACK STAGE

Concept en vormgeving: Link Design, Amsterdam. Drukwerk: Senefelder Misset, Doetinchem. Coverfoto: iStockphoto Abonnementen en adreswijzigingen: backstage@mboraad.nl. Back Stage wordt gericht toegezonden. Een abonnement kost 30 euro per jaar, incl. BTW en verzendkosten. U abonneert zich tot wederopzegging. Opzeggen abonnement: schriftelijk, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van een maand. Redactie-adres: H outtuinlaan 6, 3447 GM Woerden tel. 0348 - 75 35 00 backstage@mboraad.nl www.mboraad.nl/backstage ISSN: 2211-2308


2/3

VMBO

MBO 28 Ketensamenwerking vmbo-mbo

32 UITVINDINGEN

Dat een intensieve samenwerking tussen vmbo en mbo alle betrokkenen voordelen biedt, daarover bestaat nauwelijks discussie. Maar wat maakt samenwerking in de beroepskolom effectief?

Tijdens zijn stage bij een boomverzorgingsbedrijf bedacht Reinier Kwakernaak de Wooddonkey, waarmee je boomstammen compleet kunt afvoeren.

rubrieken 9 COLUMN

16 en WAT DOET zIJ ZOAL?

26 VIJF VRAGEN AAN …

Bij het handen en voeten geven aan kwaliteitsafspraken gaat zorgvuldigheid vóór alles, vindt Jan van Zijl.

Tanja Jadnanansing wil elke jongere de beste editie van zichzelf laten worden.

De Amsterdamse wethouder Pieter Hilhorst wil het aantal voortijdig schoolverlaters fors terugdringen.

10 MBOóHTJES Ouderbetrokkenheid is een hot item. En terecht. In het mbo lijken ouders vooral van belang als gesprekspartner bij keuzes voor de toekomst, zoals de studie- en beroepskeuze.

15 COLUMN Oud-mbo’er Quinten Manuel is begonnen met een hbo-opleiding: ‘De smaak van de arbeidsmarkt was me nog iets te bitter.’

18 IN BEELD Het Nederlandse mbo barst van het talent. Onze 46 Uitblinkers zijn daarvan het levende bewijs.

20 COLUMN

35 PITTIGE TAAL Het huidige onderwijsstelsel moet op de schop, vindt schooldirecteur Eric Van ’t Zelfde: ‘We verliezen teveel specialisten.’

Het regelen en opzetten van een stage voor studenten kost tijd, véél tijd. Tijd die ict-docent Elmer Veerhoff eigenlijk niet heeft.

21 MINISTER VOOR 1 DAG Als Sjoerd Slagter onderwijsminister is, wil hij een brede beroepskolom creëren waarin vo, mbo en hbo samengaan.

8 Uitblinker Lisa Mertens zag haar drive om écht iets voor kinderen te betekenen beloond met de titel Landelijke Uitblinker mbo 2013.

BACK STAGE


SGP

VS

I

DU

Z

NED

FIN

BACK STAGE

W I


4/5

Onderwijs en bedrijfsleven moeten echt stappen zetten

Rust, regelmaat en investeringen Er is iets vreemds aan de hand met Nederland. Ons land is op de concurrentie-index van het World Economic Forum gezakt, terwijl de regering al jaren inzet op een bloeiende kenniseconomie. Laat het onderwijs steken vallen, of is er meer aan de hand? ‘Het beleid radicaal omgooien is het domste wat je kunt doen.’ Tekst Sander van der Ploeg Illustratie Link Design, Amsterdam Nee, het is geen enorme ramp, maar toch moet de lagere ranking op de concurrentie-index van het World Economic Forum (WEF) een bittere pil zijn voor het onderwijs, bedrijfsleven en de beleids­ makers. Op de ranglijst van 144 landen zakte Nederland van plaats vijf naar acht en is daarmee de sterkste daler binnen de top tien van meest succesvolle, innovatieve economieën. Reden? Het onderwijs levert te weinig vakmensen op mbo-niveau af en ook hooggeschoolde technici blijven schaars. Innovatie als succes­voorwaarde voor een florerende kennis­economie blijft ‘Zonder mede daardoor uit.

op wacht, blijft nu buiten schot? Helaas, zo eenvoudig ligt het niet. “Bedrijven investeren nog steeds te weinig in onderzoek en ontwikkeling. Daarnaast kampt Nederland met een nijpend tekort aan technici en onderzoekers”, zegt Volberda. “Het mbo levert bijvoorbeeld nog te weinig breed inzetbare, technisch onderlegde vakmensen af. Dat doet Duitsland veel beter. Als we ondanks een oplopende werkloosheid nog steeds de juiste mensen tekort komen, dan moet je wel concluderen dat het onderwijs onvoldoende aansluit op de arbeidsmarkt.” echte

investeringen boek je geen resultaat’

Te veel gepraat

Maar wacht even. Werd vanuit Den Haag, Dit verwijt aan het onderwijs en misschien wel in samen­werking met het onderwijs en be­met name aan het mbo als hofleverancier van ­drijfsleven, niet twee jaar geleden het de Nederlandse beroeps­bevolking, is Henk Volberda top­­­sectorenbeleid uitgerold om juist dit allesbehalve nieuw. Dat weet Volberda ook. Maar probleem aan te pakken? Sloegen dezelfde de grote strategische kanonnen als het partijen jaren geleden niet de handen ineen met topsectorenbeleid en het Tech­niekpact zijn volgens het Nationaal Techniekpact om het tekort aan technici hem niet toereikend. Althans, voorlopig niet. “Het is te lijf te gaan? Ergens moet dus zand in de machine zitten. allemaal sympathiek hoor, maar te voorzichtig”, zegt Volberda. “Er wordt veel gepraat en naar elkaar gekeken, maar zonder “De zorg zit ‘m vooral bij de financiële markten”, zegt Henk echte investeringen boek je geen resultaat. De toppers in de Volberda, hoogleraar Strategisch Management en concurrentie-index als Singapore, Zwitserland en Finland doen Ondernemingsbeleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. dat wel. Overheid en bedrijfsleven steken daar veel geld in Volberda verzamelde de Nederlandse gegevens voor het WEFonderwijs en innovatie, omdat zij weten dat die investeringen onderzoek. “Door de crisis zijn de banken voorzichtig in het renderen.” verstrekken van kredieten aan het bedrijfsleven. Dat gaat ten koste van onderzoek en innovatie. Daar zijn immers Talentenimport investeringen voor nodig. Die blijven nu uit.” Ook de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid Aha. Het ligt dus aan onze banken. Het vaak bekritiseerde onderwijs dat al jaren niet zou leveren waar het bedrijfsleven

(AWT) maakt zich zorgen over de toekomst van Nederland als kennisland. Nederland laat innovatief talent of goed ge­­­schoolde kenniswerkers onbenut en dit remt de economische

BACK STAGE


Rust, regelmaat en investeringen vervolg

groei. Hoeveel de Nederlandse economie hierdoor misloopt, kan Uri Rosenthal, voorzitter van dit adviesorgaan voor de overheid, niet zeggen. “Onderzoek wijst uit dat 64 procent van de hoger en middelbaar opgeleiden geen kenniswerker is, maar wel die potentie heeft”, zegt Rosenthal. “Hierdoor laten we talenten onbenut. Werkgevers bieden ze niet altijd de kans te groeien. Uit gesprekken met het bedrijfsleven blijkt dat hun personeel tijdens hun opleiding soms niet de juiste kennis en vaardigheden heeft opgedaan. Het topsectorenbeleid is een oplossing daarvoor, maar het duurt nog even voordat het echt z’n vruchten afwerpt.”

volwassenen internationaal vergeleken. Wat blijkt: vooral als het gaat om taal en rekenen behoort Nederland tot de wereldtop. Gezien de uitkomsten van het onderzoek is de lagere Nederlandse positie op de concurrentieranglijst van het WEF niet te verklaren, denkt Van der Velden. Het probleem moet dus dieper zitten. En de kwestie is volgens de Maastrichtse hoogleraar een bekende: toch weer de falende aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Jongeren kiezen te weinig voor opleidingen waar de arbeidsmarkt op zit te wachten, ondanks de inspanningen van het topsectorenbeleid of het Nationaal Techniekpact, denkt Van der Velden. “Dat zijn prima initiatieven hoor, maar ruim twintig jaar geleden lanceerde de overheid ook al de ‘Kies Exact’-campagne. Dat leverde destijds ook niet de gewenste technici op.”

Als Nederland een concurrerende, innovatieve economie wil behouden en verbeteren, zal daarom ook kennis en talent moeten worden geïmporteerd, denkt Rosenthal. Landen als Brazilië, Tsjechië en India ‘Werkgevers kennen straks wel een overschot aan bij­ voorbeeld bèta’s. Slaagt Nederland er niet in mogen best wat deze mensen zelf op te leiden, dan moeten creatiever zijn’ ze uit het buitenland worden geworven. “Op­komende Aziatische economieën zitten ook om Regina Mulder deze talenten verlegen”, waarschuwt Rosenthal. “De concurrentie om de knapste koppen komt steeds vaker uit het Verre Oosten.” Ook Rolf van der Velden, hoogleraar bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit Maastricht, denkt dat Nederland veel eigen talent misloopt. Een weeffout in het Nederlandse onderwijssysteem kan daar wel eens een belang­rijke oorzaak van zijn. “Studenten moeten overal goed in zijn, vooral in kernvakken als Nederlands, Engels en wiskunde. Iemand die zeer goed scoort bij de exacte vakken, maar on­voldoendes haalt bij de talen kan zich niet inschrijven voor een technische vervolgstudie. Zo’n talent kun je dan afschrijven en dat is zonde.”

Het probleem zit vooral bij de studenten zelf die te weinig courante studies kiezen, maar ook bij de scholen. Zij concurreren vooral op de studentenmarkt, en niet op de arbeidsmarkt, stelt Van der Velden. “Het gaat veel scholen vooral om inschrijvingen, niet zozeer om de perspectieven van de studies die ze aanbieden. Een goede studiebijsluiter met eerlijke informatie over de vooruitzichten op de arbeidsmarkt zou misschien nog wel beter werken dan het Techniekpact.”

Opportunisme

Wereldtop

De studiebijsluiter wordt nog niet altijd meegeleverd. Desondanks zijn veel studenten door de crisis een stuk realistischer geworden. De populariteit van technische studies is bij alle opleidingsniveaus gestegen, merkt Antoine Wintels, collegevoorzitter van het Summa College in Eindhoven. Zo slecht doet Nederland het niet, denkt hij. En dat is volgens de onderwijsman wel degelijk te danken aan het topsectorenbeleid en het Nationaal Techniekpact.

Dat Nederland voldoende eigen talent in huis heeft, blijkt uit het onlangs verschenen PIAAC-onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waar Van der Velden aan meewerkte. In dit onderzoek worden taalen rekenvaardigheden en probleemoplossend vermogen van

“Er is al decennialang gekrakeel over de aansluiting tussen het onderwijs en arbeidsmarkt”, zegt Wintels. “Eindelijk wordt daar met het topsectorenbeleid wat aan gedaan. Daar moet je nu niet aan gaan morrelen. We zijn immers pas twee jaar bezig.”

BACK STAGE


6/7

Wintels ergert zich wel aan de voortdurende kritiek vanuit het bedrijfsleven op de falende aanvoer van benodigde talenten en vakmensen vanuit het mbo. “Het mbo bepaalt samen met het bedrijfsleven het curriculum. Ondernemingen die klagen over gebrekkige aansluiting tussen het mbo en de arbeidsmarkt, realiseren zich blijkbaar niet dat zij zelf een flinke vinger in de pap hebben.” Tussen het onderwijs en bedrijfsleven bestaat nogal wat wrevel veroorzaakt door vooroordelen, merkt Wintels tot zijn spijt. “Het onderwijsveld verwijt het bedrijfsleven opportunisme door alleen vast te houden aan kortetermijndoelen en zich niet te committeren aan een langdurige strategie. Andersom dragen sommige ondernemingen ons na niet de juiste mensen te leveren. Maar we moeten het toch echt samen doen.” Dat Nederland is gezakt op de concurrentie-index van het WEF sterkt Wintels in zijn geloof dat het ingezette topsectorenbeleid moet worden voortgezet. De lagere positie van Nederland op de concurrentie-index heeft de felheid in het debat rond het onderwijs en bedrijfsleven vo­l­­gens Wintels nodeloos versterkt. “Laat die ranglijst alsjeblieft geen aanleiding zijn om het beleid weer eens helemaal om te gooien. Dat is nu echt het domste wat je kunt doen.”

Utopie Als rust en continuïteit het credo zijn, dan loont het de moeite eens over de grens te kijken. Meer specifiek, in Duitsland, dat Nederland passeerde op de index van het WEF waar het nu de vierde plaats bezet. Voldoen het Duitse onderwijs en bedrijfsleven beter aan elkaars behoeften? “Een direct verband tussen de genoten opleiding en de baan die daaruit voortvloeit, is zelden te leggen”, zegt Regina Mulder, hoogleraar Pedagogiek en Onderwijswetenschappen aan de Universität Regensburg in de Zuid-Duitse deelstaat Beieren. “De gebrekkige inhoudelijke aansluiting tussen opleiding en werk wordt vaak als een groot probleem gezien, maar dat hoeft niet zo te zijn.”

meteen inzetbaar is. Een begrijpelijke wens, maar een utopie, vindt Mulder. “Werkgevers mogen best wat creatiever zijn. Ik ken IT-bedrijven die historici omschoolden. Of tand­technici die bij een hoortoestellenfabrikant aan de slag zijn gegaan. Zo benut je pas echt je arbeidspotentieel.” Hetzelfde principe geldt ook voor het Duitse onderwijs. Dit wordt op deelstaatniveau geregeld, waardoor het beleid regionaal kan verschillen. Zo worden techniekstudenten van de Beierse ‘Berufsschulen’, het Duitse equivalent van het mbo, eerder tot een allround vakman opgeleid dan tot een specialist. Dit leidt er volgens Mulder toe dat ze breed inzetbaar zijn. De finesses van het vak worden ze op de werkvloer bijgebracht. “Duitse bedrijven zorgen beter voor de opvolging van het personeel, ook op de lange termijn”, zegt Mulder. “Daar hebben ze ook alle belang bij.”

Mentaliteitsomslag Nederland kan dus wat leren van het Beierse beleid, maar misschien nog wel meer van de daar heersende mentaliteit, denkt Mulder. “Beieren is een conservatieve deelstaat. Dat is niet altijd fijn, maar het zorgt wel voor rust en vertrouwen. Toen de crisis uitbrak en de auto­verkoop instortte, volgden geen massaontslagen bij BMW hier in Regensburg. In plaats daarvan werd iedereen in dienst gehouden, alleen tijdelijk tegen minder uren en salaris. Nu draait die fa­briek weer volop en is iedereen hard nodig. Bij de eerste tekenen van recessie werden in Nederland wel duizenden mensen op straat gezet, waardoor veel kennis en ervaring verloren is gegaan. Dat is het verschil.” Dezelfde door opportunisme gedreven onrust ziet Mulder ook terug in de Nederlandse dis­cussie rond onderwijs en arbeidsmarkt. “Die is al jaren gaande”, zegt Mulder. “Alle belang­ hebbenden zouden samen eens echt de koers moeten bepalen en geen energie meer moeten verspillen aan grote beleidsveranderingen. Creëer routine. Juist dan heb je de kans om creatiever over problemen na te denken. Vind het even­wicht tussen continuïteit en flexibiliteit. Dan komt het echt wel weer goed met Nederland kennisland.”

Volgens Mulder laat Nederland veel talent onbenut, omdat er vooral wordt gekeken naar wat er schort en niet naar wat voorhanden is. Nederlandse bedrijven willen een vakman die

IJS W R DE N O OVATIE INN BACK STAGE


Uitblinker

‘ik heb veel aan afrika te Danken’

Tijdens haar opleiding Pedagogisch medewerker kinderopvang bij Gilde Opleidingen groeide de wat onzekere Lisa Mertens (21) uit tot vrouw van de wereld die weet wat ze wil. De Limburgse zag haar drive om écht iets voor kinderen te betekenen beloond met de titel Landelijke Uitblinker mbo 2013.

paar studiegenoten heb ik een klas opgezet, kinderen en hun ouders begeleid, gelachen en gehuild. Door mijn Afrika-ervaring ben ik gegroeid. Mensen leven er in het moment in plaats van met de klok. Wat ik hier even bij elkaar Google, duurde daar soms dagen. Dat werkt enorm relativerend.

Tekst Pieter Matthijssen Foto Gerry Hurkmans

Dankzij het project heb ik de finale van de landelijke Uitblinkersverkiezing mbo 2013 gehaald en gewonnen. De zaal viel letterlijk stil toen ik het verhaal van Kadi vertelde, een zwaar ondervoed meisje met een beperking. Bij mijn afscheid kreeg ik als dank van Kadi’s oma een ketting. Ze had niets, maar nam de moeite iets voor me te kopen. Echt heel bijzonder. Tegelijkertijd was het heel emotioneel, omdat Kadi niet lang meer te leven had.

“Als jong meisje wilde ik ooit ‘iets met kinderen’ doen. ‘Wat’ wist ik nog niet. Na het vmbo-tl begon ik met de mboopleiding Verpleegkunde. Dat ging goed, tot mijn ziekenhuisstage. De doelgroep, het productie draaien: dit was het niet. Na overleg met mijn mentor, mijn ouders en veel inleeswerk koos ik voor de opleiding Pedagogisch medewerker kinderopvang, een gevarieerde mbo-studie met een duidelijke focus op kinderen. Tijdens snuffelstages maakte ik stapsgewijs kennis met het werkveld, wat heel prettig was. Het tweede jaar moest ik stage lopen op een orthopedagogisch kinderdagverblijf. Daar zag ik enorm tegenop. Nieuwe dingen vond ik spannend en ik had de neiging mezelf te onderschatten. Na dag één bleek mijn angst totaal onnodig. De klik met de kinderen, de link met mijn opleiding. Dit voelde goed. Voor mijn afsluitende stage wilde ik naar een ontwikkelingsland. Hier kon ik écht iets voor kinderen betekenen. En heel belangrijk: ervaring opdoen waar ik ook zelf mee vooruit kon. Het werd een project in Gambia. Kinderen met een beperking worden hier aan hun lot overgelaten. Weggestopt in een hoekje. Samen met een BACK STAGE

Mijn overwinning herinnert me aan wat me tijdens een van mijn eerste lessen bij Gilde Opleidingen werd verteld: ‘over vier jaar zien jullie alles anders.’ In mijn geval is dat ook zo. Door het mbo heb ik mezelf en mijn talenten ontwikkeld, mijn ambities en passie ontdekt. Ook ben ik zekerder geworden. Sinds september doe ik de opleiding tot gebarentolk op de Hogeschool Utrecht. Gebarentaal kende ik al, omdat ik eerder een dove peuter tijdens een stage had begeleid. Toch twijfelde ik. Wilde ik nog vier jaar naar school? Een bezoek aan een dovenschool in Gambia veranderde alles. Toen wist ik het zeker: hier ligt mijn toekomst. Wat dat betreft heb ik veel aan Afrika te danken.”


Column

8/9

Brandende hoepels Foto Ed van Rijswijk

Tussen alle stormen rond lente-, herfst- en onderwijsakkoorden zou je het bestaan ervan bijna vergeten, maar de moeder van alle akkoorden is natuurlijk het regeerakkoord. Met in hoofdstuk VI ‘Van goed naar excellent onderwijs’ tussen alle bullits het volgende, belangrijke punt: het kabinet stelt 250 miljoen beschikbaar om in het mbo te intensiveren, gekoppeld aan prestatieafspraken. Dat intensiveren is een van de acties uit Focus op Vakmanschap die het mbo bezig is te implementeren. Dit proces vraagt nu de volle aandacht van alle mbo-scholen. Het ambitieniveau is hoog, we kunnen dit maar een keer echt goed uitvoeren. Waarin ‘goed’ staat voor ‘verantwoord’ en ‘verantwoord’ synoniem is voor extra menselijke inzet. En helaas gaat dat dan altijd weer hand in hand met extra geld. Voor u mij uitmaakt voor Rupsje Nooit Genoeg: met het beschikbaar stellen van 250 miljoen erkent het kabinet dat extra middelen voor deze mega-operatie nodig zijn. We zijn al goed, zegt het kabinet, dus hop, op weg naar excellent. ‘Prestatieafspraken’ zijn een prima prikkel. Dat in de term ook een zekere perversiteit schuilt (geld in ruil voor prestaties) deed OCW al snel besluiten deze te wijzigen in het vriendelijkere ‘kwaliteitsafspraken’. Maar het doel blijft hetzelfde: harde afspraken die goed onderwijs voor elke student moeten garanderen en waar de school gewoon afrekenbare prestaties voor moet leveren. Volle roosters, uitdagende opleidingen, voldoende aandacht voor de basisvaardigheden taal/rekenen en een sterke praktijkoriëntatie dragen bij aan meer kwaliteit. En hoe voorkomen we dat we met het voldoen aan kwaliteits­ afspraken weer een kerstboom aan bureaucratie en inspectietoezicht optuigen? Dat scholen kwaliteit moeten leveren - ook voor die 250 miljoen - spreekt natuurlijk voor zich. Dat is echter nog iets anders dan scholen in ruil voor de broodnodige investering verzoeken door nieuwe brandende hoepels te springen. Ik heb er overigens vertrouwen in dat de minister dat ook niet zal vragen van de scholen. Kwaliteitsafspraken de juiste (werkbare) handen en voeten geven kost tijd. En misschien meer tijd dan zelfs onszelf lief is. Voor de (politieke) ongeduldigen onder ons: ook hier geldt, zorgvuldigheid vóór alles. We doen het pas als ook de kwaliteit van de kwaliteitsafspraken op orde is. Niet ter bescherming van onszelf, maar van de student.

Jan van Zijl Voorzitter MBO Raad

BACK STAGE


MBOóhtjes wist u dat? Mate waarin ouders met hun kind in het mbo praten over schoolloopbaan en toekomst (in %)

Ouders die vinden dat er in het onderwijs van hun kind meer aandacht moet worden besteed aan verschillende doelen van het mbo, naar onderwijsniveau (in %)

Het belang van diploma’s halen Voorbereiden op de arbeidsmarkt

Plannen of verwachtingen voor de toekomst Het belang van onderwijs volgen De keuze van een beroep na het mbo De keuze van een opleiding na het mbo De keuze van een stageplek 0

10

vaak

20

30

40

soms

50

60

nooit

70

80

90

100

niveau 1 en 2

niveau 3

niveau 4

totaal

51

42

39

43

Leren van een echt vak

52

39

40

43

Voorbereiden op doorstroom naar het hbo

42

42

48

43

Tegengaan van leerachterstanden

71

72

60

66

Tegengaan van voortijdig schoolverlaten

73

62

59

63

Optreden tegen spijbelen

47

45

37

42

Zelfstandig opdrachten leren uitvoeren

47

47

36

42

Leren samenwerken

48

42

32

39

Leren problemen op te lossen

54

45

43

46

Leren rekening houden met anderen

38

31

27

31

Normen en waarden bijbrengen

41

32

31

34

Bron: SCP, CBS 2012

Ouders als gesprekspartner over de toekomst Ouderbetrokkenheid is een hot item. En terecht. Ouders dragen bij aan het schoolsucces van hun kinderen en verbetering van de prestaties in het Nederlandse onderwijs is een doel dat de overheid nastreeft. In het mbo lijken ouders vooral van belang als gespreks­ partner bij keuzes voor de toekomst, zoals de studie- en beroeps­keuze. Zij pra­ten met hun kinderen veel over het belang van het halen van diploma’s (tabel 1).

Het minst wordt de keuze van een stageplek besproken. Ouders met een kind op niveau 1 en 2 leggen een andere balans tussen voorbereiding op de arbeidsmarkt en voorbereiding op doorstroom naar het hbo dan ouders met een kind op niveau 4 (tabel 2). De eerste groep vraagt vaker om versterking van de beroepsvoorbereiding, de tweede groep wat vaker om meer aandacht voor doorstroom naar het hbo. Wat ook opvalt, is dat ouders van mbo-

studenten op de lagere niveaus op een breed terrein meer inspanning van de opleiding van hun zoon of dochter vragen dan ouders van studenten op het hoogste mbo-niveau.

Volg al het mbo-nieuws via: www.twitter.com/mbonieuws www.twitter.com/ditismbo BACK STAGE


10 / 11

dat dan weer wel Lerarencongres bij ROC A12: ‘Pak je vrijheid’ Op 8 oktober 2013 vond in Ede het allereerste Lerarencongres plaats. Het evenement, georganiseerd door de Onderwijscoöperatie, in samenwerking met ROC A12, mocht rekenen op de belangstelling van zo’n 800 leraren.

De prijs is een initiatief van Effectory en Intermediair. Het Beste Werkgeversonderzoek van Effectory en Intermediair is dit jaar voor de twaalfde keer uitgevoerd om een objectief oordeel te kunnen vellen over het werkgeverschap in Nederland. Aan het onderzoek hebben 316 organisaties deelgenomen. De algemene tevredenheid van de medewerkers over de organisatie bepaalt de Beste Werkgeversscore van een werkgever en dus de positie op de ranglijst.

Help Niek uit de ww

Het Lerarencongres bood leraren de kans elkaar te ontmoeten, lezingen en workshops bij te wonen en zo elkaar te inspireren. Sprekers waren niet alleen leraren met een zekere staat van dienst, maar ook diverse columnisten, schrijvers en minister Bussemaker van OCW gaven acte de présence. Het slotdebat ging over vrijheid en flexibiliteit van leraren. De conclusie was dat het systeem nog voldoet, maar dat de leraar zijn idealisme voor ogen moet houden en moet blijven innoveren. Studenten van ROC A12 hadden een grote rol tijdens het congres. Ze zorgden niet alleen voor de ontvangst, beveiliging en catering, maar gaven ook wellnessbehandelingen en maakten de fotoen videoreportage. Zo was het niet alleen een leer­zame dag voor de aanwezige leraren, maar ook voor meer dan 150 studenten.

Beste Werkgevers Awards 2013 ROC Friese Poort en SintLucas zijn respectievelijk tweede en derde geworden in de race voor de titel Beste Werkgever 2013 in de categorie onderwijs. Winnaar in deze categorie was Avans Hogeschool.

Foto www.helpniekuitdeww.nl

Foto Brit Kannegieter

Het zijn barre tijden, dat hoeven we niemand te vertellen. Met al die werklozen kunnen werkgevers hun hart ophalen: keuze te over. Wil je aan de bak komen, dan moet je wat extra’s doen om boven het maïsveld uit te springen. En dat is precies wat Niek doet.

Wie is Niek? Oud-mbo-student Niek (28) was al ruim zeven jaar aan het werk als multimediavormgever. Door ‘bedrijfseconomische redenen’ verloor hij zijn baan. Hij ligt nu al zo’n 160 dagen eenzaam en alleen thuis op de bank met een zak chips en wil niets liever dan weer aan het werk. Met zijn animeer-, illustreer-, webdesign- en grafische skills bouwde hij een eigen website: helpniekuitdeww.nl. De mooi opgemaakte website bevat Nieks cv, portfolio, de referentiehotline en een dagteller hoeveel dagen hij al werkloos is. Ook zit de site vol grappige weetjes als ‘Wist u dat Niek zijn koffie zwart drinkt? Hierdoor is hij goedkoper dan de gemiddelde koffie­ drinker, omdat u kunt besparen op suiker en melk’ en ‘Neem Niek aan als uw werknemer en ontvang een gratis like op uw Facebookpagina!’.

BACK STAGE


‘Onderwijs blijft mensenwerk’

BACK STAGE


12 / 13

Edith Hooge: bijzonder hoogleraar Onderwijsbestuur

‘een school is geen emmerfabriek’ Blijf in gesprek en leg voortdurend uit. Dat is wat goed onderwijsbestuur behelst, vindt Edith Hooge, bijzonder hoogleraar Onderwijsbestuur aan de Universiteit van Tilburg en adviseur bij BMC Advies. Doen mbo-bestuurders het goed? Hooge leidde een commissie die de toepassing van de code ‘Goed Bestuur’ onderzocht. Tekst Somajeh Ghaeminia Illustratie Seb Jarnot – Unit CMA

In uw oratie als bijzonder hoogleraar Onderwijsbestuur spreekt u van ‘de mythe van bestuurbare onderwijsorganisaties’. Wat bedoelt u daarmee? “Een bestuurder van een school kan niet zomaar aan de knoppen draaien en zeggen: zo willen we het en zo gebeurt het ook. Mbo-scholen zijn heel ingewikkelde organisaties. Ze hebben meerdere doelen die ze moeten nastreven: basisvaardigheden bijbrengen, een beroep op verschillende niveaus aanleren, voortijdig schoolverlaten tegengaan, gezond leven stimuleren, etc. En daar wringt het soms: dat wat toe­ komstige werkgevers vragen, kan haaks staan op de algemene vorming, ook taken van het mbo. In dat krachtenveld moeten bestuurders werken.”

Wat vraagt dat van een bestuurder? “Het bestuur kan eigen accenten leggen in de taak- en doelstelling van de school, rekening houdend met wat nodig is voor de studentenpopulatie en de regio waarin wordt opgeleid. Dat impliceert ook dat niet alles evenveel aandacht kan krijgen. Daar moet je als bestuurder heel open over zijn. En dan komt de vraag: hoe ga ik mijn mensen en middelen zo goed mogelijk inzetten daarvoor? Een bestuurder speelt vooral ‘via de band’: via opleidings­ managers en leidinggevenden probeert

hij of zij het gedrag van docenten, studenten en opleiders te beïnvloeden. Dat vraagt om heel precies nadenken: wat zijn onze doelen? Wat hebben we nodig? Hoe kunnen we de juiste mensen op de juiste plek krijgen, zodat we die doelen behalen?”

Tegelijkertijd moet er ‘autonomie zijn aan de basis.’ Leg uit. “Bestuurders moeten zo veel mogelijk aan­sluiten bij docenten, studenten, ouders, bedrijven en organisaties. Autonomie is niet: hier heb je geld, een paar gebouwen en ga het maar doen zonder bemoeienis van wie dan ook! Het betekent: ruimte geven aan de mensen die bestuurd worden en tegelijkertijd hen om heldere verant­ woording vragen over hun doen en laten.”

Is dat te doen in de complexe praktijk van alle dag? Docenten moeten al zoveel verantwoorden. “Dat is te doen. Docenten moeten zich nu teveel verantwoorden over procesmatige details van hun werk. Maar als zij zich verantwoorden vanuit professionele ruimte, over wat en hoe ze dingen hebben bereikt met studenten, dan is dat een ander ver­haal. Maar dat vraagt om mensen die niet bang zijn verantwoor­delijkheid te dragen en zich hierop laten aanspreken.”

Is een school besturen anders dan een bedrijf? “De publieke sector heeft veel geleerd en gekopieerd van het bedrijfsleven: intern toezicht op het bestuur, risicomanagement, het formuleren van SMART-doelen. Maar het besturen van een onderwijsorganisatie is wezenlijk anders. Omdat er niet één doel is en niet alles te meten is. Onderwijs is vooral sociale interactie: processen tussen mensen met bepaalde omgangsvormen, cultuur, veiligheid, welbevinden, ambities. Het is vaak een opgave voor bestuurders om ook die zogenoemde ‘zachte kant’ te bekijken. Zonder door te willen slaan en het meetbare te negeren. Een school is geen emmerfabriek. We moeten niet doen alsof dat wel zo is.”

Waaruit blijkt dat we dat doen? “Dat denken in ‘doeltreffendheid en doel­­­­matigheid’ is doorgeslagen in de publieke sector. Neem het onderwijs: je kunt tot op de minuut narekenen wat de effectiviteit van instructie is en hoeveel procent leer­winst je behaalt. Zo werkt het niet, onder­ wijs blijft mensenwerk. Gelukkig komen we de laatste vijf jaar wat terug van die instrumentele, rationele en beheersmatige benaderingen en is er weer ruimte voor vragen als: waartoe leiden we op?”

BACK STAGE


‘een school is geen emmerfabriek’ vervolg

Is dat besef ook doorgedrongen bij de overheid? “Ja. Na het financiële debacle met de failliete scholenkoepel Amarantis was daar niet een overheid die met nog meer toezicht en regels op de proppen kwam, maar een overheid die een oproep deed op het morele kompas van bestuurders. Dat vind ik verstandig. Ik ben positief over de strategie die de overheid kiest: ‘Mbo-scholen, neem je verantwoordelijkheid!’ Of dat gaat werken, hangt van veel dingen af. Of de scholen nog meer en beter aan de slag gaan met wat in de governancecode is verwoord. Of ze van elkaar willen leren en elkaar willen aanspreken. En of ze af en toe boven het perspectief van de eigen school kunnen uitstijgen.”

‘Goed bestuur’ staat wel hoog op hun agenda. Als voorzitter van de commissie ‘Goed bestuur in de bve-sector’, concludeert u dat bijna alle mbo-scholen verantwoording afleggen over hun doen en laten. Welke veranderingen ziet u? “De MBO Raad stelt de naleving van een aantal afspraken in de governancecode nu als lidmaatschapseis. Dat vind ik een goede zaak. Er zijn niet zoveel branche­ organisaties die dat doen. Maar dan blijft er nog wat over: er staan ook dingen in de code ‘in de geest van goed bestuur’. Bijvoorbeeld: ‘Het bestuur bestuurt met het oog op goed onderwijs en goede bedrijfsvorming van studenten’. Hoe doe je dat? Ons advies is: maak een systeem binnen de sector waarin besturen en

toezichthouders bij elkaar in de keuken kijken en elkaar vragen stellen: welke keuzes maak je? Hoe ga je met je geld om, wat zijn je afwegingen? Dienen jullie keuzes het belang van studenten? Elkaar op ideeën brengen, leren, delen en elkaar aanspreken, dat is de bedoeling. Op die manier komt er een gesprek over goed bestuur op gang. Dat gesprek is heel erg belangrijk om een code levend te houden.”

bestuurders nodig en een onafhankelijke raad van toezicht die ook als werkgever van de bestuurder optreedt. Natuurlijk verschillen mbo-scholen onderling sterk. Een bestuurder moet passen bij de school. Zit je in een grootstedelijke omgeving, met zware concurrentie, of werk je in een regio waarin samenwerking tussen bedrijfsleven en school veel vanzelfsprekender gaat? Het is niet: ‘one size fits all’.”

Vraagt dat een cultuuromslag?

Hoe moeten bestuurders omgaan met ‘de niet altijd consistente wijze van aansturing door de overheid’, een andere conclusie van commissie-Oudeman?

“Onlangs legden mbo-bestuurders in Zwolle een eed af. ‘Het is allemaal een open deur’, luidde de kritiek. Maar kennelijk is het nodig om dingen die vanzelfsprekend zouden moeten zijn op te schrijven, uit te spreken en erover te praten. Hierdoor weten we met elkaar weer precies waar we voor staan en waartoe we besturen. De morele kant van besturen mag wat meer aandacht. De cultuurverandering zou zijn dat we het normaal vinden om daar ook over te praten. We moeten naar een cultuur waarin we angst voor bemoeienis loslaten. Mijn indruk is dat het mbo daar klaar voor is.”

Mbo-scholen verschillen sterk van elkaar, en dat beïnvloedt de bestuur­ baarheid ervan, concludeerde eerder de commissie-Oudeman. Is het niveau van bestuur en toezicht afhankelijk van de omvang van scholen? “Dat hoeft niet zo te zijn. Een school, groot of klein, heeft goede professionele

Curriculum vitae Geboren: 1967 Studie: doctoraal Onderwijskunde en postdoctorale onderzoeksopleiding Bestuurskunde aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde op het onderwerp deregulering en autonomievergroting in het basisonderwijs aan de Universiteit van Amsterdam. Werk: senior consultant bij BMC Advies, bijzonder hoogleraar Onderwijsbestuur bij Tias Nimbas Business School, Universiteit van Tilburg, leerstoel ‘Multi-level governance of educational organisations’, voorzitter commissie naleving en handhaving code ‘Goed Bestuur mbo’.

BACK STAGE

“Ook de commissie-Halsema (die onder­ zoek deed naar goed bestuur in de semipublieke sector, red.) wijst, net als Oudeman, op weef­fouten in het systeem. Voor mbo-scholen is de overheid een vrij on­voorspelbare factor om rekening mee te houden. Omdat er wisselend dingen op de agenda staan die de gekozen lijn van een school kunnen doorkruisen. Zo waren scholen volop bezig competentie­gericht onderwijs in te richten, toen ze ineens verscherpte eisen voor taal- en reken­ onderwijs moesten invoeren. Nu hebben we weer ‘Focus op Vakmanschap’.”

Dus zo autonoom zijn ze zelf misschien niet? “Juist omdat scholen autonoom zijn, mogen ze zich zelfstandiger opstellen ten aanzien van de wensen van de overheid. Natuurlijk mag je dat wat tot stand komt via een par­­lementaire democratie, niet zomaar ter zijde schuiven. Maar de overheid dwingt niet altijd iets af door wet- en regelgeving. Scholen mogen best zeggen: de beleids­ context is taal en rekenen, maar gezien onze doelen leggen wij het accent nu op iets anders. Vaar je eigen koers, maar blijf in gesprek en verantwoord je.”


14 / 15

Column

De bittere arbeidsmarkt Foto Ed van Rijswijk

Sinds juli 2013 ben ik afgestudeerd als mbo-verpleegkundige. Twintig jaartjes jong en klaargestoomd voor de arbeidsmarkt. De gehele zomer heb ik vervolgens fulltime gewerkt op een revalidatieafdeling. Eindelijk was ik niet langer een stagiair, maar een beroepsbeoefenaar! Vier jaar lang heb ik onder supervisie gewerkt als leerling-verpleegkundige. Een gediplomeerde verpleegkundige die verantwoordelijk was voor mijn doen en laten, hield elke handeling nauwlettend in de gaten. Een vrij beschermende en werkomgeving achteraf gezien. Na mijn afstuderen was dit echter een ander verhaal. Alleen al het naambordje dat verrijkt was met de titel verpleegkundige, deed me mentaal meer dan mijn stagiaire-naambadge van vroeger. Het drong tot me door: ik ben nu écht verpleegkundige. Ik was ineens hoofdverantwoordelijk en mensen stelden rechtstreeks vragen aan mij in plaats van aan mijn stagebegeleider. Ik verraste mijzelf eigenlijk met alles wat ik de afgelopen jaren had opgestoken op medisch en verpleegkundig gebied. En vond het heerlijk. Hier had ik vier jaar lang naar toegewerkt. Twee maanden lang heb ik ongeveer vier á vijf dagen per week gewerkt en afwisselend dag- en avonddiensten gedraaid. In diezelfde twee maanden ben ik drieduizend euro rijker geworden. Heel veel geld voor een voormalig student, die maandelijks maar net vijftig euro overhield als het mee zat. Alles leek goed te gaan. In het bezit van een diploma, werk en een goed salaris. Maar toch, ik zat ergens mee. Ik ben twintig en de gedachte om nu al ‘klaar’ te zijn en tot mijn zevenenzestigste te werken, viel mij zwaar op de maag. Ik wilde meer. Uiteindelijk heb ik de moeilijke knoop doorgehakt. Ik besloot een vervolgopleiding te gaan doen. De ambitie om in de zorg en welzijn te werken is er nog steeds, maar eerst wil ik verder studeren. Daarom ben ik met de hbo-opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening begonnen. Ik stap opnieuw in de wereld van het onderwijs, want ik wil mij nog meer in de zorg en welzijn verdiepen. De smaak van de arbeidsmarkt heb ik geproefd. Het was lekker, maar op dit moment nog iets te bitter. Qua kennis en vaardigheden was ik helemaal klaar voor de arbeidsmarkt. Qua persoonlijke ontwikkeling nog niet. Ondanks de financiële nadelen, geniet ik ervan om weer student te zijn. Dat smaakt voor mij, op dit moment, het lekkerst.

Quinten Manuel Verpleegkundige en voormalig mbo-student

BACK STAGE


En wat doet ZIJ zoal?

De week van Tanja Jadnanansing, Tweede Kamerlid voor de PvdA

‘het imago van het beroepsonderwijs staat met stip op nummer één’ Ze coacht jongeren, nodigt ze uit voor pizzasessies, geeft les op een vmbo-school en gaat elke week op werkbezoek. Het afgelopen jaar bezocht ze ook diverse mbo-scholen die succesvol zijn in het bestrijden van schooluitval. Kenmerkend voor hun aanpak: goede begeleiding. Tanja Jadnanansing: “Laat elke jongere de beste editie van zichzelf worden.”

Ma SOCIALE VAARDIGHEDEN “Tien mbo-studenten van een zorgopleiding komen met mij praten over hun ambities, stageplaatsen en werk. Ze maken zich zorgen over het feit dat er voor jonge mensen steeds minder banen zijn. Met mij willen ze bespreken wat de politiek voor hen kan betekenen. Wat ik heel belangrijk vind, is dat ze zeggen dat het onderwijs meer zou moeten doen aan sociale vaardigheden. Om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt goed vorm te geven, heb je naast vak­ vaardigheden die sociale vaardigheden nodig. Ook is het van belang dat het beroepenveld en het onderwijs goed samenwerken en met elkaar in gesprek blijven.”

BACK STAGE

Wo

Tekst José Vorstenbosch Foto’s Jeroen Poortvliet

PIZZASESSIE “Woensdagavond heb ik altijd mijn wekelijkse pizzasessie. Dit keer met acht jongeren van de Nationale Jeugdraad. Ze spreken met mij over de hoge eisen die de overheid momenteel aan taal en rekenen stelt. Ze vinden dat terecht, maar dan moeten ze wel vanaf het begin goed onderwijs in deze vakken krijgen. De onder­ werpen die tijdens zo’n sessie naar voren komen, neem ik mee in het debat. Zo probeer ik jongeren in de politiek een stem te geven. Op de scholen zou de medezeggenschap van studenten nog wel beter kunnen. Jongeren denken daarbij vooral aan saaie vergaderingen, maar je moet ze hiervoor weten te interesseren met thema’s die hen aanspreken.”


16 / 17

FOCUS EN RUST “Thuis mediteer ik elke ochtend, tussen het douchen en boterhammen smeren door. Ik lees een willekeurige pagina uit één van de heilige boeken van het hindoeïsme en beschouw dat als de boodschap voor die dag. Als ik even moe van alles ben, zoek ik ergens een bankje om tot mezelf te komen. Naast focus en rust geeft mediteren mij inspiratie. ’s Avonds probeer ik na te gaan of ik juist gehandeld heb. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor het grotere geheel. Mijn drijfveer is om iets bij te dragen, vooral voor jongeren. Als ik moet constateren dat ik niet goed bezig ben geweest, probeer ik het de volgende dag beter te doen.”

Do VISIE “Elke vrijdag ga ik op werkbezoek, deze keer

Vr AANDACHT “Elke maand verzorg ik het radio­ programma Skorotorie voor Surinamers en Antillianen in Amsterdam. Veel ouders uit deze gemeenschap zijn slecht op de hoogte van het Nederlandse onderwijssysteem. Ik nodig experts en professionals uit om daarover te praten. Onderwijs is enorm belangrijk en staat of valt bij goede begeleiding. Oprechte aandacht, kijken wat jongeren motiveert en daarop inspelen. Mijn slogan is: laat elke jongere de beste editie van zichzelf worden. Laat ze geloven in hun eigen talent en geef een routebeschrijving van de weg naar hun bestemming. Of ze dan gaan lopen of de scooter pakken, maakt niet uit.”

Za

bij het opleidingsbedrijf InstallatieWerk van het ROC van Amsterdam. Wat me vooral is bijgebleven, is de enorme gedrevenheid waarmee die jongens met hun vak bezig zijn. Dat is heel inspirerend. Ik krijg vaak van jongeren te horen dat we iets moeten doen aan het imago van het beroeps­ onderwijs. Dat onderwerp staat met stip op nummer één. De komende tijd werk ik aan een visie op vak­manschap. Waarom moeten we trots zijn op het beroepsonderwijs? Waarom zijn goede vakmensen zo belangrijk? Als de timmerman of kapster er morgen mee ophouden, zitten we wel met de gebakken peren.”

BACK STAGE


In beeld

46 Uitblinkers in de hoofdrol Tekst Nathalie van Dijk Foto Freddy Schinkel Het Nederlandse mbo barst van het talent. Onze 46 Uitblinkers zijn daarvan het levende bewijs! Voor het derde jaar op rij is het record van het aantal stemmen op de Uitblinkers verbroken. Bijna 30.000 mensen brachten een stem uit op hun favoriet, 9.000 meer dan vorig jaar. Wat ongetwijfeld aan de Uitblinkersgekte heeft bijgedragen, is de bijzondere postercampagne waarin alle 46 Uitblinkers de hoofdrol speelden. In september sierden deze posters de Nederlandse straten. Een groot aantal scholen heeft de posters ook gebruikt om hun eigen Uitblinker te promoten. Op pagina 8 vindt u een interview met Landelijke Uitblinker mbo 2013, Lisa Mertens. Met haar bevlogenheid en haar betrokkenheid bij gehandicapte kinderen wist Lisa de jury al snel voor zich te winnen. www.ditismbo.nl BACK STAGE


18 / 19

BACK STAGE


Column

Tekort aan ict’ers, écht? Foto Ed van Rijswijk

‘Scholen moeten studenten beter helpen bij het zoeken naar een stageplaats en samen met andere partijen nog beter hun best doen om stageplaatsen te creëren.’ PvdA-Kamerleden Tanja Jadnanansing en Mohammed Mohandis winden er geen doekjes om in het AD van 28 oktober. De scholen zijn aan zet, als het om het tekort aan stageplekken gaat. Vol verbazing over de eenzijdige berichtgeving sla ik de krant weer dicht. Want, zijn het wel alleen de scholen die hier kansen laten liggen? De afgelopen maanden heb ik de mogelijkheid gekregen om voor tweedejaars studenten Applicatieontwikkelaar een stageleerbedrijf te starten, aangestuurd door de Stichting Veilig Online. Acht van onze applicatieontwikkelaars lopen bij het Nova College in Haarlem tien weken stage, waarbij het bedrijfsleven de dagelijkse leiding verzorgt. In een overvol Novagebouw hebben we een geschikte ruimte gecreëerd voor deze bedrijfssimulatie. Dat was een hele operatie. De reacties op het stage­ leerbedrijf zijn tot nu toe erg positief: de studenten vinden de stage leerzaam en leuk. Wel bleek al snel dat een bedrijfssimulatie binnen de muren van de school een bijzondere tak van sport is. Docenten kunnen niet zomaar binnenlopen om met stagiaires een praatje te maken. Ook kunnen zij de stagiaires niet inschakelen om hand- en spandiensten voor de opleiding te verrichten. Als ict-docent heb ik dit zelf ook ervaren. Waarom dit betoog? Om duidelijk te maken dat het regelen en opzetten van een stage voor studenten tijd kost, véél tijd. Niet alleen voor bedrijven, maar ook voor het onderwijs. Tijd die ik als docent eigenlijk niet heb. Je zou denken dat bedrijven om ict-studenten staan te springen. En dat een stageplek zo gevonden is. In het geval van Stichting Veilig Online gaat deze vlieger ook zeker op, maar over het algemeen merk ik weinig van het tekort aan ict’ers in Nederland. Mijn ervaring is helaas maar al te vaak dat bedrijven niet de moeite nemen om studenten fatsoenlijk te woord te staan of ze beleefd af te wijzen. Onze studenten lopen letterlijk en figuurlijk tegen een gesloten deur aan. De politiek denkt dat we het zoeken naar stageplaatsen er ‘wel even bij kunnen doen’. En dat scholen nog niet genoeg hun best doen. Wanneer begrijpen onze Kamerleden nu eindelijk eens dat voor dat soort acties extra fte’s gecreëerd moeten worden? Extra fte’s voor accountmanagers om het bedrijfsleven hiervoor systematisch te enthousiasmeren.

Elmer Veerhoff Docent Nova College Haarlem

BACK STAGE


20 / 21

Minister voor 1 dag

Sjoerd Slagter, voorzitter van de VO-raad:

‘Als ik Jet was, zou ik de stelseldiscussie aangaan’

Tekst Guus Mater Foto Nout Steenkamp ‘Er heerst een vreemde angst voor een discussie over het Nederlandse onderwijsstelsel.’ Sjoerd Slagter spreekt van het taboe op het s-woord en wil dat doorbreken. Hij neemt eind november na acht jaar afscheid als voorzitter van de VO-raad. “Als leerlingen aan het einde van de basisschool de Cito-toets hebben gemaakt, mogen ze naar havo/vwo of moeten ze naar het vmbo. Vaak wordt gekozen op basis van imago. Aanleg en motivatie zijn ondergeschikt. Dat probleem wil ik oplossen door een brede beroepskolom te kiezen, waarin vo, mbo en hbo samengaan. Die con­­structie zou de overgang van vo naar mbo ge­makkelijker maken. In het huidige stelsel moeten leerlingen te vroeg kiezen.

vaardigheden moeten daarom minstens zo hoog worden gewaardeerd als cognitieve vaardigheden. Om dat te organiseren, stel ik een raad voor het beroepsonderwijs voor. Beroepsgericht onderwijs kan aantrekkelijker worden gemaakt door scholen en bedrijfsleven meer te laten samenwerken. Ik zou ondernemers oproepen hun bedrijven open te stellen voor stages en bedrijfsbezoeken. Verder wil ik een praktische component aan de Cito-toets toevoegen.

Als minister wil ik de onderwijslat hoger leggen. De generatie die nu op school zit, heeft over twintig jaar de touwtjes in handen. Ik zou daarom meer ruimte voor scholen creëren om maatwerk te bieden en excellentie te bevorderen. Zo zouden scholen die geld uitsparen door verkorte leer­routes, dat geld zelf mogen houden. Dat stimuleert excellentie. Ook zou ik werk maken van flexibilisering van het examen. Een leerling die wiskunde op vwo-niveau aankan, maar niet zo goed is in talen, moet nu in alle vakken op vmbo-niveau examen doen. Het moet mogelijk zijn op verschillende niveaus examens te doen en diploma’s te halen. Als je een vak goed be­heerst, dan mag je dat van mij afsluiten. Dat geeft ruimte om extra tijd te besteden aan de vakken waar je nog niet zo goed in bent.

De laatste jaren is er in het vmbo en mbo sterk de nadruk gelegd op de algemeen vormende vakken. De balans tussen de beroepsgerichte programma’s en de avo-vakken wil ik weer herstellen. Potentieel kundige vakmensen moeten niet eenzijdig op avo worden ‘afgerekend’. Ook wil ik meer ruimte geven aan vmbo- en mbo-scholen om samen te werken. Daarbij doel ik op echte ruimte voor maatwerkoplossingen in de regio.

Ik zou sturen op meer aandacht en waardering voor het beroepsonderwijs. Het vmbo bereidt voor op een vervolgopleiding in het mbo en die mbo’ers zijn hard nodig. In deze eeuw gaat het om skills en vaardigheden. Praktische kennis en

‘Ik zou werk maken van flexibilisering van het examen’

In het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) komt het kern­­woord maatwerk terug. In vervolg op het NOA wil ik als minister eerst de focus richten op de werkgelegenheid van docenten. Als scholen jonge docenten in dienst kunnen houden, kan de werkdruk verminderen en meer maatwerk worden geboden. Daarnaast moeten we investeren in excellentie. We zijn goed in staat de achterblijvers bij de groep te houden, maar leerlingen met grote talenten krijgen niet wat ze verdienen.”

BACK STAGE


BACK STAGE


22 / 23

De rol van lobby en framing in het beroepsonderwijs

‘Hoog op de agenda komen vraagt een lange adem’ De technieksector is er de afgelopen jaren wonderwel in geslaagd bovenaan de politieke en publieke agenda’s te komen. Een van de gevolgen daarvan is dat weer meer jongeren voor een technische opleiding kiezen. De zorgsector, die ook met dreigende personeelskrapte kampt, lijkt daarin minder succesvol. Welke rol spelen ‘onzichtbare’ processen als lobby en ‘framing’ en hoeveel invloed hebben de sectoren daar zelf op? Vijf betrok­kenen aan het woord.

Tekst Berber Bijma Foto’s iStockphoto “Zorg en techniek hadden een paar jaar gele-­ den bijna dezelfde uitgangspositie: dreigende personeelskrapte en een slecht imago. Bij de zorgsector dachten jongeren aan billen wassen, bij techniek aan smeerolie en vieze kleren.” De omslag die de technieksector in een paar jaar heeft weten te bewerkstelligen, is dan ook opmerkelijk, zegt Ton Wilthagen, hoogleraar Arbeidsmarkt aan de Universiteit van Tilburg. In betrekkelijk korte tijd heeft de sector het voor elkaar gekregen dat techniek geassocieerd wordt met termen als slim, schoon en geld ver­­dienen. “Zo’n sterk verhaal horen we vanuit de zorg niet.” Onder de oppervlakkige overeenkomsten zitten dan ook veel verschillen. De technieksector heeft op verschillende punten de wind mee gehad. Zo is er een bredere roep in de samen­ leving om de maakindustrie niet verloren te laten gaan, de economische crisis heeft laten zien dat een baan in de techniek zekerder is dan in de dienstensector en er zijn inter­ nationale ontwikkelingen waarmee Nederland in de pas wil lopen.

Tegenstrijdige boodschap De zorgsector daarentegen heeft de om­ standigheden eerder tégen, zegt Hans Schirmbeck, directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). “Het is op dit moment simpel­ weg niet opportuun hard te trekken aan instromers in het zorgonderwijs. Door de be­zuinigingen verliezen de komende tijd duizenden mensen hun baan, vooral in de langdurige zorg. In zo’n tijd kun je niet tegelijk de boodschap uitzenden: kom allemaal in de zorg werken.” Overigens benadrukt Schirmbeck dat het met die instroom nog zo gek niet gaat. “Het aantal studenten dat voor een zorgopleiding kiest, is de laatste jaren omhoog gegaan. Het is lastig te voorspellen hoeveel mensen er over een paar jaar precies nodig zijn, maar ik verwacht dat de instroom op dit moment wel voldoende is. Met het oog op de vergrijzing zijn op termijn wel meer zorgmedewerkers nodig, maar in de huidige omstandigheden kunnen we die simpelweg nog niet werven.” Een ontwikkeling die in zekere zin de instroom ook tegenwerkt, is de ontwikkeling van moderne techniek. “De zorg is erg arbeidsintensief. Door

‘Een brede aanpak en jarenlang volhouden zijn de succesfactoren’ Hans Corstjens

BACK STAGE


‘Hoog op de agenda komen vraagt een lange adem’ vervolg

‘Framing is een overschat fenomeen’

allerlei technologische ontwikkelingen hoeft er in de toekomst absoluut minder met de hand te worden gedaan. Dat maakt het ook erg lastig om goede prognoses te maken van arbeidsmarktperspectieven.”

Techniekpact Hans de Bruijn

Hoe heeft de technieksector het, ondanks de economische malaise die hier en daar ook hard toesloeg, voor elkaar gekregen om wél het imago van aantrekkelijke werk­gever te krijgen en daar garen bij te spinnen? Dit voorjaar sloten bijvoorbeeld meer dan zestig partijen samen het Nationaal Techniekpact 2020, met afspraken tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid. Het pact is bedoeld om onderwijs en arbeids­markt beter op elkaar te laten aansluiten. Zo’n breed akkoord is het resultaat van een lange adem, zegt Hans Corstjens, directeur van het Platform Bèta Techniek. “Dat techniek hoog op de agenda staat, is niet van de laatste jaren. Daar wordt al sinds 2000 hard aan gewerkt. Vooral door de praktijk aan te pakken, want met alleen lobbyen bereik je weinig. Binnen de techniek zijn we nauw gaan samenwerken om bij­­voorbeeld de opleidingen aantrekkelijker te maken. Een brede aanpak en jarenlang volhouden, dat zijn de succesfactoren. Daaromheen kun je lobbyen en framen – je boodschap aantrekkelijk verpakken. Maar die boodschap moet wel ergens op gebaseerd zijn én je moet met oplossingen komen. Je kunt framen wat je wilt, maar als je geen idee hebt hoe je de instroom van techniekstudenten verhoogt, bereik je er niks mee.”

Werkelijkheid Hans de Bruijn, hoogleraar Bestuurskunde aan de TU Delft, onderschrijft dat laatste. Hij schreef het boek ‘Framing. Over de macht van taal in de politiek’. “Framing is een overschat fenomeen. Zonder

BACK STAGE

onderliggende werkelijkheid bereik je er niets mee. En je moet inderdaad met oplossingen komen. Kijk naar de discussie over de opwarming van de aarde. Daar lijken weinig gewone burgers zich echt druk om te maken, omdat ze geen idee hebben wat ze eraan kunnen doen.” Toch heeft het voor sectoren als de zorg en techniek wel degelijk zin om hun bood­schap aantrekkelijk en opvallend te verpakken, zegt De Bruijn. “Het verzinnen van een taal roept een werkelijkheid op waarmee beleidsmakers aan de slag kunnen. Neem termen als ‘zorgmijders’ – voor mensen die hulp nodig hebben, maar die weigeren – of ‘lone wolf’ – voor een eenzame gek die een aanslag pleegt. Als er een term is, kunnen beleidsmakers ermee aan de slag.” De zinnen die herhaaldelijk vanuit de zorg klinken, hebben geen positieve connotatie, zegt De Bruijn. “Meer handen aan het bed – dat klinkt alsof er een capaciteitsprobleem moet worden opgelost, niet alsof er een aantrekkelijk carrièreperspectief lonkt. Dat is de techniek wél gelukt. Misschien moet de zorg zich ook meer presenteren als een sector waar je ondernemend kunt zijn of jezelf echt kunt ontwikkelen.”

Kostenpost Hans Schirmbeck van de VGN bevestigt het beperkte effect van framing. “In de publieke opinie kan dat nog weleens effect sorteren, maar een Kamerlid wil gewoon harde cijfers. Wij zetten framing overigens wel in om duidelijk te maken dat de zorg niet alleen maar een kostenpost is – een hardnekkig imago. Wij blijven erop hameren dat de zorg ook veel oplevert, ook in economische zin. Dat moet je blijven herhalen, want het beeld van de zorg als kostenpost komt steeds opnieuw op tafel.” Tegen een imago van kostenpost is het inderdaad moeilijk op te boksen, zegt Wilthagen (Universiteit van Tilburg). “Techniek heeft een imago van oplossingen, zorg een imago van problemen. Door de


24 / 25

hoge kosten, maar ook door de misstanden in ziekenhuizen die steeds weer in het nieuws komen. En niet te vergeten de bureaucratisering: zeven minuten voor steunkousen.” Toch is het niet onmogelijk om het beeld van de zorgsector in positieve zin om te buigen, denkt Wilthagen. “Dat gaat ongetwijfeld gebeuren. Meisjes zijn nog altijd vrij lastig enthousiast te krijgen voor techniek; de zorg behoudt voor hen een zekere aantrekkingskracht. Als het de zorg-­­ sector lukt om met een sterker verhaal te komen, zullen we zeker een comeback zien.”

Lobby Voor die comeback zijn boegbeelden belangrijk, zegt Wilthagen. “De techniek­ sector heeft een aantal bekende gezichten zoals Marc Hendrikse van de NTS-Group, die zich steeds weer sterk maakt voor de Brainportsector rond Eindhoven. Binnen de zorg zijn er natuurlijk ook wel mensen op vooraanstaande posities met visie en charisma, maar die hoor je veel minder. Een boegbeeld past blijkbaar minder bij de cultuur van de zorgsector.” Boegbeelden kunnen een belangrijke rol spelen in de Haagse lobby. Die lobby is, naast framing, een belangrijk onderdeel van het ‘flankerend beleid’ van sectoren die aandacht (en het bijbehorende geld) uit Den Haag willen. De technieksector heeft daar succes mee geboekt, vertelt Corstjens van het Platform Bèta Techniek. “Als je een paar ‘captains of industry’ met elkaar om tafel hebt zitten, samen met partijen als de Kamer van Koophandel en VNO-NCW, en ze worden het met elkaar eens over wat er moet gebeuren, dan gaat er natuurlijk op het gebied van lobby het een en ander gebeuren. Dat er geld op tafel is gekomen, is het succes van die lobby.” Uiteraard klopt de zorgsector ook op allerlei Haagse deuren, zegt Schirmbeck van de VGN. “Dat doen we gezamenlijk als zorg­ sector, maar daarnaast ook als afzonderlijke branches. Wij doen onze arbeidsmarkt­ verkenningen samen met het ministerie

van Volksgezondheid en in onze lobby maken we gebruik van het feit dat we dezelfde cijfers hanteren.” Wat niet wil zeggen dat er een geldbuidel klaar ligt om mee te nemen. “Wij zijn natuurlijk nooit tevreden. Lobby is een zaak van lange adem en goede relaties.”

Deksel op de neus Journalist en politicoloog Max van Weezel ziet al die lobbyisten in Den Haag langs­ komen. “Veel lobbywerk gaat over de korte termijn, bijvoorbeeld een wetsvoorstel dat aangepast of van tafel moet. Zo hebben de vakbonden met succes gelobbyd tégen een nullijn in de zorg. Voor de lobby die een bepaald onderwerp hoog op de agenda wil krijgen, is een veel langere adem nodig. Het kan wel, kijk naar de milieubeweging die toch in de loop der jaren politiek en samen­­leving ervan heeft weten te over­ tuigen dat we duurzamer moeten gaan leven. Zelfs toonaangevende bedrijven als Shell en DSM zijn daar inmiddels van overtuigd. Maar je moet het als lobbyclub niet erg vinden om regelmatig het deksel op je neus te krijgen.” Van Weezel ziet een belangrijke hindernis voor hernieuwde populariteit van de zorg­sector: “Je moet tegen de materialistische stroom in roeien. De notie dat het fijn is om voor anderen te zorgen, is eigenlijk helemaal uit de westerse samenleving ver­- dwenen. In Azië is het nog altijd eervol om voor bejaarden te zorgen. Dat vraagt een brede cultuuromslag, die niet met een een- voudige campagne te bewerkstelligen is.”

‘Veel lobbywerk gaat over de korte termijn’ Max van Weezel

BACK STAGE


vijf vragen aan‌

Aan:

Pieter Hilhorst, wethouder Jeugd, Onderwijs en FinanciĂŤn in Amsterdam

Onderwerp:

Pieter Hilhorst maakte vorig jaar de overstap naar de Amsterdamse politiek. Daarvoor was hij onder meer journalist en ombudsman voor de VARA. Toen zette hij zich in voor individuen, nu voor een hele stad. Hij wil het aantal voortijdig schoolverlaters fors terugdringen en de kwaliteit van het mbo in Amsterdam verbeteren.

Tekst Corien Lambregtse Foto Nout Steenkamp

BACK STAGE


26 / 27

Vraag 1: U bent voor een politiek van nabijheid. Moet het onderwijs ook ‘nabij’ zijn?

“A

bsoluut. Neem schooluitval. De beste manier om dat tegen te gaan, is er snel bij zijn. In de af­gelopen vijf jaar is de schooluitval onder Amsterdamse jongeren met bijna 40 procent verminderd, de komende jaren willen we dat samen met de scholen nog eens met de helft omlaag brengen. We hadden 2.148 school­­­­­­verlaters, dat moeten er minder dan 1.000 worden. Dat kan alleen als je gelijk gaat kijken wat er aan de hand is als een student veel verzuimt. Niemand kiest ervoor om drop-out te worden, het is een optelsom van dingen.”

Vraag 2: Waarom moet de leeftijdsgrens voor het behalen van een startkwalificatie volgens u van 18 naar 23 jaar?

“E

en groot deel van die schoolverlaters is ouder dan achttien jaar. Op die jongeren hebben we nu geen grip. Ze gaan niet naar school, hebben geen werk en ook geen uitkering. Ze raken compleet buiten beeld. Daarom heb ik samen met de wethouder Onderwijs in Rotterdam, Hugo de Jonge, aan de minister van Onderwijs voorgesteld om een experiment te mogen doen met het verlengen van de kwalificatieplicht tot negentien jaar. We zijn hierover met de minister in gesprek. Als het een succes wordt, willen we kijken of verdere verlenging zin heeft.”

Vraag 3: U heeft voorgesteld om vmbo-leerlingen hun diploma pas te geven als zij zich hebben ingeschreven voor een mbo-opleiding. Kan dat eigenlijk wel?

“J

azeker. Ik ben met een aantal schoolbesturen in gesprek over dat plan en verwacht nog voor de kerstvakantie afspraken te kunnen maken. Het punt is: een vmbo-opleiding is geen startkwalificatie. Het afgelopen jaar waren er 150 vmbo-leerlingen in Amsterdam die zich bij de diploma-uitreiking nog niet hadden ingeschreven voor een vervolgopleiding. Als je die jongeren uit het oog verliest, is het moeilijk om weer met hen in contact te komen. Je kunt iemand zijn diploma natuurlijk niet onthouden, maar je kunt wel regelen dat hij het pas later krijgt, dus na de feestelijke diploma-uitreiking. Dan is dat een prikkel om zich op tijd voor een opleiding in te schrijven.”

Vraag 4: U wilt de kwaliteit van het mbo-onderwijs verder verbeteren. Hoe gaat u dat aanpakken?

“H

et belangrijkste is dat jongeren op school aandacht krijgen. Als iemand problemen heeft, moet dat meteen worden opgemerkt. Dat vraagt een andere manier van organiseren van onderwijs. Stel studenten en docenten weer centraal. Organiseer het onderwijs kleinschalig. Ik ben ervan overtuigd dat we daardoor meer gemotiveerde studenten krijgen die ook bewustere keuzes maken. Daarnaast moet het niveau van de opleidingen omhoog. Bij sommige opleidingen zie je dat de uitval hoog is, omdat er iets mis is met de studie. De lesstof sluit niet aan bij de belangstelling, er zijn niet genoeg stage­plekken of de opleiding sluit niet aan op de arbeids­markt. Ik vind dat opleidingen transparant moeten zijn over de kwaliteit van de opleiding en de kansen die jongeren daarmee hebben op de arbeidsmarkt. Natuurlijk mag iemand nog wel een studie kiezen die wat minder arbeidsmarktkansen biedt, als dat van tevoren maar duidelijk is.”

Vraag 5: Welke positieve ontwikkelingen ziet u in het mbo?

“H

oe groot een organisatie ook is, je moet daarbinnen kleinschaligheid organiseren; de cultuur van de anonimiteit doorbreken. Gelukkig gebeurt dat steeds meer. Positief is ook dat het mbo meer aandacht heeft voor techniek. Dat is een tak van sport die goede arbeidsmarktkansen biedt. Verder ben ik blij dat scholen meer experimenteren met docenten uit de praktijk en training on the job. Op die manier sluiten de opleidingen meer aan bij wat studenten willen en nodig hebben.”

BACK STAGE


VMBO

MBO BACK STAGE


28 / 29

Hoe komt samenwerking tussen vmbo en mbo van de grond?

‘De regelgeving is op zijn zachtst gezegd niet erg stimulerend’ Het voorbije decennium heeft de overheid de samenwerking tussen vmbo en mbo gestimuleerd. Doel: een doorlopende leerroute creëren, van Cito-toets tot (minimaal) startkwalificatie. Waartoe hebben de inspanningen geleid? Wat werkt en wat niet? Helpen subsidies scholen – letterlijk – over de drempel? ‘Het probleem is: een overdrachtsmoment is van niemand.’ Tekst Sander Peters Illustratie Link Design, Amsterdam Dát een intensieve samenwerking tussen vmbo en mbo alle betrokkenen voordelen biedt, daar­­over bestaat nauwelijks discussie. Dat het een goede zaak is dat de overheid daarom de aansluiting tussen vmbo- en mbo-scholen stimuleert, ook dat stuit logischerwijs op weinig weerstand. Maar: dat is de theorie. De praktijk is weer­barstiger – zoals zo vaak. De vertaling van mooie plannen naar de realiteit van de werkvloer wordt nogal eens gedwarsboomd door obstakels. De hamvraag luidt: wanneer is samenwerking in de beroepskolom effectief? En wanneer niet? Op welke (praktische) pro­­blemen stuiten scholen als ze de doorlopende leerlijn nog explicieter in hun curriculum willen vormgeven? Hebben scholen, docenten en bedrijfsleven de tools in handen om de keten­ samenwerking optimaal vorm te geven? “Ja”, zegt Liesbeth Vos, bestuurs­voorzitter van het Friesland College onomwonden. “Natuurlijk is de wet- en regelgeving in het onderwijs op zijn zachtst gezegd niet altijd stimulerend. Maar ik geloof er heilig in dat als mbo en vmbo de handen ineen slaan, als docenten van onderaf informeel en nauw met elkaar

samenwerken en als alle partijen hetzelfde doel voor ogen hebben, dat problemen overwonnen worden.”

Verwante zielen Het Friesland College in Leeuwarden was er in 2009 als de kippen bij om de gloednieuwe vm2-­regeling (leerroute vmbo-mbo2) in de praktijk te brengen. De onderwijsinstelling van Vos was een van de 36 scholen die een experi­ ment op poten zette. “Het aantal vmboscholen in Friesland is van oudsher groot”, legt Vos uit, “dus aan potentiële partners geen gebrek.” Met name het Linde College in Drachten toonde initiatief en zette vaart achter de samen­­ werking met de grote mbo-broer. “Wat de samen­werking met het Linde College kenmerkt, is dat de visie van die school vrijwel identiek is aan de onze. Daarin paste het vm2-experiment heel goed.” Doorlopende leerlijnen, leerroutes: Vos gebruikt de termen maar mondjesmaat. “Ik wil het onderwerp niet beperken tot de programmering. Het moet juist veel breder getrokken worden. Teams van docenten moeten écht live met elkaar

‘Teams van docenten moeten écht live met elkaar samenwerken’ Liesbeth Vos

BACK STAGE


‘De regelgeving is zacht gezegd niet erg stimulerend’ vervolg

‘Ik verwacht veel van de overheid’ Lex Sanou

BACK STAGE

samenwerken.” Juist bij dit soort experimentele projecten, waarbij nog veel vragen moeten worden beantwoord, is persoonlijk contact essentieel, vindt Vos. “De klik tussen verwante zielen. En wanneer ontstaat die? Niet omdat ik als bestuurder zeg dat dat moet. Nee, dat groeit vanzelf. Omdat vmbo- en mbo-docenten toevallig bij elkaar in de straat wonen bijvoorbeeld. Overheidssubsidies zijn welkom. Zijn ook zeker handig om de eerste aanloop te financieren of om de eerste kennismaking te realiseren, maar de invloed is beperkt. Het is zaak om de samen­ werking zo spoedig mogelijk uit de bestuurs­ kamer naar de werkvloer te krijgen. Ja, letterlijk: door vmbo- en mbo-docenten op één locatie te laten lesgeven. Dát is een perfecte aansluiting.”

in het beroepsonderwijs moesten verbeteren. “De aansluiting is een soort niemandsland; het vmbo is verantwoordelijk tot en met het diploma en voor het mbo begint het pas wanneer de studenten binnen zijn.” Sanou merkt dat de aansluiting tussen vmbo en mbo pas echt werkt, wanneer het onderwerp op alle niveaus in de regio op de agenda staat. “Neem de regio Nijmegen: daar zitten vmbo-bestuurders regelmatig met het mbo om de tafel. Daar is nu ook een een­­duidige aanpak ontwikkeld om de door­stroom in de hele regio te vergemakkelijken. Maar dan nog blijft het lastig om de diverse, soms tegen­gestelde belangen, goed op elkaar af te stemmen. Beslis­ singen die op schoolniveau worden ge­­no­­­men, zijn niet altijd goed voor de doorstroom.”

Vacuüm

Kansrijk

Idealiter zou er geen overdrachtsmoment zijn tussen vmbo- en mbo-scholen, zegt Vos. Punt is namelijk dat die overdracht van niemand is. “Het is een vacuüm, waarvoor niemand zich verant­woordelijk voelt. Ja, je kunt iemand aan­­stellen die een soort brugfunctie inneemt, maar mijn ervaring is dat je op die manier een nieuw instituut in het leven roept. Het bevordert de samenwerking niet en maakt die juist complexer. Een warme overdracht van leerlingen van vmbo naar mbo kan alleen als de docententeams echt fysiek met elkaar samenwerken.” Het gevaar dat ketensamenwerking verzandt in bureaucratie of blijft hangen op bestuursniveau, is reëel, zegt Lex Sanou. Sanou werkte jarenlang als procesmanager bij Het Platform Beroeps­ onderwijs. In die rol begeleidde hij talloze innovatieve projecten die de samenwerking

De oplossing zit hem niet in een stelselwijziging, zoals wel eens wordt geopperd, volgens Sanou. Ja, het is vreemd dat er een knip zit tussen vmbo en mbo, zeker omdat het vmbo-diploma geen startkwalificatie biedt. Maar anderzijds: een diploma ontvangen na vier jaar stimuleert de jongere ook enorm. Nee, een fusie van vmbo en mbo is niet de oplossing, zegt Sanou. “Ik verwacht wel veel van de overheid. De instrumenten die Den Haag kan inzetten – soft governance, oftewel: sturen – kunnen veel goeds opleveren. De afgelopen jaren is vooral ingezet op het stimuleren van regionale samenwerking, met behulp van subsidies. Maar dat had veel meer en intensiever moeten gebeuren. Nu blijven de struikelblokken vaak bestaan: de grote onderlinge verschillen en verdeeldheid tussen de vmbo’s in één regio, de kleine aantallen leer­lingen op die vmbo-scholen en de almachtige positie van het mbo in de regio.” De ongelijkheid tussen het kleinschalige vmbo en het grootschalige mbo, daar loopt Johan van de Grift, directeur van Vakcollege Groep, bijna dagelijks tegenaan. De organisatie van Van de Grift vertegenwoordigt een groeiend aantal vmbo-scholen en benadert roc’s met de vraag of een verregaande samenwerking mogelijk is. “De vakroute, zoals wij die voorstaan, gaat uit van het perspectief van de 12-jarige leerling die vmboadvies krijgt. Wij willen een dermate fatsoenlijke doorlopende leerlijn bieden, zodat die leerling straks kansrijk op de arbeidsmarkt terechtkomt.


30 / 31

Vanaf jaar één krijgt de leerling sectororiënterend onderwijs. Het klinkt ontzettend eenvoudig, maar in het huidige stelsel komt de jongere te veel drempels tegen in die zes jaar.”

Vakroute De vele overdrachtsmomenten in de leerroute vmbo-mbo2 zijn Van de Grift een doorn in het oog. Hij somt op: “De 12-jarige vmbo’er begint op de kleinschalige school ‘om de hoek’. Na twee jaar stroomt hij door naar de bovenbouw. Daar zijn de lessen, de vakken en het docenten­ team vaak net weer anders. Na vier jaar krijgt de jongere z’n vmbo-diploma en komt hij op een grootschalig roc terecht. Weer aanpassen geblazen dus! En het vreemde is: zeker de jongeren die op het vmbo al een praktische leerweg gekozen hadden, krijgen dan op het mbo opnieuw te maken met allerlei algemene vaardigheden. Dan zit een technisch onderlegde 16-jarige jongen ineens weer in één klas met studenten die nog nooit een hamer hebben vastgehouden.” Van de Grift is een bevlogen bestuurder. Hij gelooft in het concept van de vakroute. Het vierde jaar, het schakeljaar, is daarvan de crux. In dat jaar kan de leerling mogelijk binnen de muren van zijn eigen school kennismaken met het mbo, met de docenten en de manier van lesgeven. Maar Van de Grift is ook realistisch; de weg die naar dat ideaalplaatje leidt, is bepaald niet vrij van obstakels. “We ontmoeten veel weerstand, met name vanuit mbo-hoek. Die weerstand is geen onwil, maar het zit ‘m vooral in praktische bezwaren: zo hebben vmbo en mbo een andere organisatiestructuur en een heel andere financiële structuur. Ik snap dat dat lastig is, maar ik merk ook weinig bereidheid bij een aantal roc’s om over die drempels heen te stappen. En om als grote regionale speler de regie te pakken. We zijn in Nederland al sinds 1996 aan ’t praten en denken over doorlopende leerlijnen. Bovendien: de vm2-experimenten waren nu ook geen denderend succes. Op de een of andere manier komt het moeilijk van de grond.”

Samenvoeging Nee, makkelijk is het niet om de aansluiting vmbo-mbo vorm te geven, geeft Ruud Porck toe.

Maar de kersverse programmadirecteur techniek van de Gemeente Amsterdam is en blijft een positief mens. Porck, ooit zelf begonnen op de toenmalige lts en oud-directeur van het Vakcollege in Velsen, is een fanatiek voorvechter van de doorlopende leerlijn. “Sterker nog: ik pleit al jaren voor een samenvoeging van vmbo en mbo. Dat is met afstand de meest effectieve manier om de continuïteit voor de leerling te realiseren. Maar laten we wel zijn: dat is niet alleen in het belang van die leerling of student. Ook de samenleving als geheel en de werkgevers hebben er baat bij. Want er dreigt een groot tekort aan vaklieden, zeker als straks de eco­nomie aantrekt. Hoe eerder we jongeren die praktijkgericht zijn, met een beroep in aan­raking brengen, hoe beter. Voetballers of musici beginnen toch ook al op hun zesde? Bovendien: we moeten deze kinderen perspectief bieden. Hoe eerder je ziet hoe je einddoel eruitziet, hoe meer je je best wil doen.”

‘Ik pleit al jaren voor een samenvoeging van vmbo en mbo’ Ruud Porck

Maatwerk Porck bespeurt net als Van de Grift een bepaalde dominantie bij roc’s. “Ze hebben nu eenmaal een monopolie in de regio. Tegelijk snap ik ook heel goed dat ze eerder kiezen voor opleidingen die minder duur zijn, wat algemener van aard en ook leiden tot een startkwalificatie. De prikkel om tot het maatwerk te komen dat de vmbo’s nodig hebben, ontbreekt gewoon.” Niet alleen zouden mbo- en vmbo-docenten vaker bij elkaar over de vloer moeten komen, zegt Porck. Ook de afstand tussen bestuurders en docenten in het mbo zelf moet kleiner worden. “Toen we al een halfjaar onderweg waren met het Vakcollege in Velsen, sprak ik de bestuursvoorzitter van het roc. Die vroeg: ‘Hoe doen onze docenten het?’ Ik had echter nog nooit een mbo-docent gezien. Bleek dat dit initiatief was blijven hangen in de lange weg van boven naar beneden in de or­ganisatie. Als je mij vraagt: wat maakt de aansluiting effectief? Dan is het verkleinen van de schaalgrootte van roc’s een belangrijke voorwaarde. Terug naar de menselijke maat. Maatwerk.”

MBO BACK STAGE


Uitvindingen

‘Boomstammen vederlicht verwijderen’ Tekst Luuk Obbink Foto’s Ed van Rijswijk

Naam: Reinier Kwakernaak Opleiding: Tuin, Park en Landschap, AOC Terra Groningen Product: Wood-donkey

Als een boom is omgehaald, wordt hij meestal in plakjes gezaagd, waarna het hout alleen nog bruikbaar is als brandhout. Tijdens zijn stage bij een boomverzorgingsbedrijf bedacht Reinier Kwakernaak (20) de Wood-donkey, waarmee je boomstammen compleet kunt afvoeren. Met zijn ondernemersdrive wist Reinier de titel Uitblinker AOC Terra binnen te slepen. “Toen ik stage liep, moest ik vaak houtblokken uit tuinen verwijderen. Op een gegeven moment dacht ik: dat moet makkelijker kunnen”, vertelt Reinier. Hij trok zich terug in een schuur van het boerenbedrijf van zijn ouders en ontwikkelde daar een apparaat dat boomstammen tot vijf meter lang met een lier kan optillen, om er vervolgens mee weg te rijden. Aangedreven met een motor, met de hand van de hovenier op de bedieningshendel. “Dat was het prototype. We werken nu aan een versie met een hydromotor, die op basis van oliedruk werkt.” BACK STAGE

NIEUW!!!


32 / 33

Reinier Kwakernaak ontwikkelde de Wood-donkey samen met medestudent Jasper Prins, die vooral het cijferwerk voor zijn rekening nam. Het tweetal besteedde samen vijfhonderd uur aan de ontwikkeling van de Wood-donkey.

“De Wood-donkey is goed voor het milieu, want voor het hout van de langere stammen is nog een tweede leven mogelijk. En het apparaat is goed voor de arbeidsomstandigheden van de hoveniers, want die hoeven zich geen breuk meer te tillen.”

Machinebouwer Staalbouw Mook is bezig met de verdere ontwikkeling. Reinier verwacht dat het apparaat over een half jaar op de markt komt, voor ongeveer 5.000 euro. Hij denkt ook na over andere toepassingen, want niet alleen boomstammen zijn erg zwaar.

BACK STAGE


Uitvindingen ‘Boomstammen vederlicht verwijderen’ vervolg

De jury...

8

8,5 Martin Heerema, directeur van landbouwwerktuigenbedrijf Heerema Agri Service “Het is een erg leuk idee, maar ik vrees dat de marketing lastig is. Voor de professional is ie niet veelzijdig genoeg en voor de hobbyist te duur. Al snap ik de prijsstelling wel, gezien de onder­delen die ervoor nodig zijn. Maar het ziet er heel netjes uit, knap gemaakt. Het apparaat is niet zomaar in elkaar geknutseld.”

Henk Beunk, redacteur van het vakblad Tuin en Park Techniek “Eigenlijk is het de hedendaagse versie van de mallejan: een stevige as met twee grote wielen, waar het zwaarste deel van de stam op lag. Het paard dat het geheel voorttrok, is nu vervangen door een hydromotor. Een verbetering kan nog zijn om te kiezen voor banden met tractorprofiel, zodat het geheel meer grip heeft op de ondergrond.”

6,5

De conclusie

8-

Doorgaan! Aan het concept is vast nog wel wat te verbeteren, waardoor de ezel slimmer wordt. Ook valt er misschien in de productie nog wat te besparen. Het is zonder meer een mooie uitvinding.

BACK STAGE

Miklos Suijk, bomenadviseur bij BSI Bomenservice “Het is een ontzettend leuk idee, maar ik heb er wel de nodige vraagtekens bij. Het apparaat is niet echt goedkoop en als je iets meer uitgeeft, heb je een shoveltje. Daarmee kun je ook stammen verplaatsen, maar je kunt er ook andere dingen mee doen. Misschien is er een markt voor, als de uitvinder op zoek gaat naar bredere toepassingen of extra functies.”


34 / 35

Pittige taal

Pittige taal van… Eric van ‘t Zelfde Tekst Marie-José Linders Foto Nout Steenkamp

Hij wil een school waar je van je tweede tot je achttiende terechtkunt. In januari start de superschool voor po en vo. Het mbo komt vooralsnog niet in zijn plannen voor. Het onderwijs moet veranderen, vindt Eric van ‘t Zelfde, directeur van OSG Hugo de Groot in RotterdamZuid. ‘We verliezen te veel specialisten’.

Een superschool. Dat klinkt groots. “Superschool is niet mijn term, maar van een journalist. Het klinkt zo pretentieus, dat maken we nooit waar. Er zijn honderden scholen in ons land die het goed doen. Bij een superschool denk je ook aan veel leerlingen en dat hebben we niet voor ogen. Leerlingen krijgen les op vier locaties: kleine units en geen onderwijsfabrieken.”

‘De politiek moet minder invloed krijgen op het onderwijs’

Wat wilt u dan? U spreekt over een revolutie. “Zoals het onderwijs nu is ingericht, werkt het niet: het moet op de schop. Er is een stelselherziening nodig. We lopen te veel specialisten mis en veel kinderen doen onder hun niveau examen. Ik wil dat je les krijgt vanuit één onderwijskundige visie en peda­ gogische aanpak, één lijn voor zorg en sport. En in groep 7 komen de mavo-, havo- en vwo-leerlingen in aparte groepen.”

Nog vroeger voorselecteren? “Je bedient niemand door leerlingen bij elkaar te houden op de basisschool. Het kind dat er niets van begrijpt, moet je veel aandacht en liefde geven om hem verder te brengen. De vwo’er heeft uitdaging nodig met zware taken. We sorteren niet voor om iemand in het beton van de mavo te gieten. Je moet bijvoorbeeld vakken op havo- én mavoniveau kunnen volgen. Zo blijft je specialisme bereikbaar. Het gaat er om dat je weet wie je voor je hebt, zorgt dat elk kind de aan­­dacht krijgt die het nodig heeft en beter presteert. Maar ja, mensen verdiepen zich niet in zaken. We denken dat de basisschool acht jaar duurt. Elk jaar heb je zestien weken geen onderwijs, dus trek er maar twee jaar van af. Een kind in Rotterdam-Zuid heeft aan het einde van de basisschool twee jaar taalachterstand. Benut de woensdagmiddag en je loopt achterstanden in.”

U wilt universitair geschoolde docenten, ook voor de beroepsvakken? “Leerlingen moeten les krijgen van experts. Op het vwo zijn dat universitair geschoolde docenten, die zelf het vwo hebben gedaan. De leerlingen van een vakschool, krijgen experts uit de praktijk. Daar heb je geen academici voor nodig, die kunnen niet eens lassen. Op de basisschool wil ik wel weer universitair geschoolde docenten: vak­­­specialisten. Een pabostudent moet twaalf vakken beheersen en alle kinderen bedienen. Niemand maakt mij wijs dat je specialist bent in twaalf vakken.”

Wanneer is uw revolutie geslaagd? “Als er een stelselherziening komt. Maar laten we beginnen met het zelf goed te doen, zodat meer scholen volgen. Daarnaast moet de politiek minder invloed krijgen op het onderwijs, laat OCW er over gaan. De minister zit er twee jaar, dan valt het kabinet weer en krijgen we een minister die het anders wil. Ons onderwijs is té belangrijk om het over te leveren aan de waan van de dag. Docenten verdienen ook te weinig. Met een rommelsalaris, krijg je rommelgasten. Bied vakbonden echt wat en stel eisen: slechte leraren moeten hun bevoegdheid verliezen. We hebben al zoveel adviezen gehad over het onderwijs, ook van Robbert Dijkgraaf die nu in de VS zit. Zo gaat Nederland om met zijn intellectuelen: we laten ze vertrekken en doen niets met hun producten. Zoveel belang hechten we aan ons onderwijs.” BACK STAGE


“Collega’s, ga niet gelijk de barricaden op wanneer uw zomervakantie in het geding is. Rol de spandoeken pas uit wanneer u heeft nagedacht hoe we onze burn-outs kunnen voorkomen.” Een jaar in de ziektewet of Dries Roelvink-bruin? Voor Johannes Visser, leraar Nederlands, een uitgemaakte zaak [NRC].

“Ik kom op scholen waar ze antipestmethoden gebruiken waarvan ik denk: hoe kom je daar nu weer bij? Knuffelen met paarden bijvoorbeeld.” Een kindervriend is niet automatisch ook een dieren­vriend, zo laat Kinderombudsman Marc Dullaert zien [Onderwijsblad].

“Het is gewoon rondpompen van geld. Balletje-balletje met onderwijs.” D66-fractievoorzitter Alexander Pechtold toont zich geen al te beste verliezer na het afsluiten van het Nationaal Onderwijsakkoord [Trouw].

“Bloedirritant, die slimme kinderen die liever gamen of blowen. Maar ja, pubers hebben de pech dat ze precies naar school moeten in de jaren dat ze alles in de wereld belangrijker vinden dan school.” Luie slimmeriken gaan vanzelf harder werken, als je maar meer van hen eist en hoge verwachtingen uitspreekt, voorspelt Volkskrantcolumnist Aleid Truijens.

“We zijn een klein bootje op een grote oceaan, noch de getijden, noch de golven kunnen we aanpassen. Het enige wat we kunnen doen, is zorgen dat we een goede bemanning hebben.” Nederland ligt internationaal goed op koers als het om lees-, reken-, en probleemoplossende vaardigheden gaat, maar dat is voor stuurvrouw Bussemaker geen reden om de zeilen te strijken [ScienceGuide].

“We moeten weg van de benadering van onderwijs als industrieel proces, waarbij de gemiddelde leerling de norm bepaalt en iedereen hetzelfde programma doorloopt.” Staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker trekt liever een maatwerkpak uit de kast dan een ‘one size fits all’-hemd [Volkskrant].

“In Nederland zijn we afgegleden naar de stripboekpolitiek. (…) We zien mannetjes die met hun spraakwolkjes het een zeggen, terwijl ze met hun gedachtewolkjes het andere bedoelen.” Ons land is volgens cabaretier en schrijver Johan Fretz een knotsgek politiek dorp dat geen satire meer nodig heeft [Volkskrant].

“Doctorandus bordenwasser is sinds de crisis een steeds vaker voorko“Jan van Zijl verwacht in zijn Back mend fenomeen.” Stage-column ‘warme herfst’ in het mbo. Zou best eens kunnen als het In Nederland is veel rumoer over Polen en Roemenen die banen zouden komen ‘inpikken’, maar als het om klimaat niet verandert.” binnenlandse verdringing gaat blijft het angstvallig stil, merkt hoogleraar Arbeidsrecht Mijke Houwerzijl op [DUB nieuws].

AOb-bestuurder André Steenhart bewijst met zijn weersanalyse dat de bond en de MBO Raad toch best iets gemeen hebben [Twitter].


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.