Eclectisch aanbod te lezen boeken!

Page 1

Chris Houtman AKTE VAN BEROUW

Gregg Olsen HET LAATSTE DAT ZE DEED

Andy Weir ARTEMIS

Frank Bill DONNYBROOK

Neil Gaiman NOORSE GODEN


INHOUD AUTEUR Chris Houtman Andy Weir Gregg Olsen Frank Bill Neil Gaiman

TITEL Akte van berouw Artemis Het laatste dat ze deed Donnybrook Noorse goden

PAGINA 03 13 35 45 55

Abonneer u nu op de Karakter Nieuwsbrief. Ga naar www.karakteruitgevers.nl; www.facebook.com/karakteruitgevers; www.twitter.com/UitKarakter en: • ontvang regelmatig informatie over de nieuwste titels; • blijf op de hoogte van speciale aanbiedingen en kortingsacties; • én maak kans op fantastische prijzen! www.karakteruitgevers.nl biedt informatie over al onze boeken, Nova Zembla-luisterboeken en softwareproducten. © 2017 Karakter Uitgevers B.V., Uithoorn Opmaak binnenwerk: Select Interface Omslag ontwerp: Select Interface Omslagbeelden: © Hollandse Hoogte/Polaris Images; © Kavalto1/Shutterstock; Matt Buck NUR 332/302 Niets uit deze uitgave mag worden openbaar gemaakt en/of verveelvoudigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


Chris Houtman

Akte van berouw Intrige en verraad in het hart van het Vaticaan


© 2017 Chris Houtman © 2017 Karakter Uitgevers B.V., Uithoorn Akte van berouw - Chris Houtman ISBN 978 90 452 1345 3 - prijs: € 15,00 Ook verkrijgbaar als e-book: ISBN 978 90 452 1355 2


* Om halftien verscheen in Rome het eerste medische communiqué. Daarin werd gemeld dat de Heilige Vader die ochtend uit voorzorg was overgebracht naar de Pius XI-kliniek. Hij had griepverschijnselen en koorts, details werden niet genoemd. Verder werd benadrukt dat er geen reden tot ongerustheid was. De kerkvorst werd behandeld door een team van vooraanstaande medisch specialisten onder leiding van dr. Viscusi, de lijfarts van de paus. Op de Pope App verscheen tegelijkertijd een gebed dat gelovigen konden bidden voor zijn voorspoedige herstel. Kolonel Martin Hochstettler keek vanaf zijn commandocentrum op de tweede verdieping naar de ingang van de privékliniek, waar zich een behoorlijk aantal journalisten had verzameld. De deur zwaaide open, het was luitenant Burckhart die binnenkwam. ‘Het begint buiten een beetje een heksenketel te worden. Hoe is het hier?’ ‘Alles onder controle, luitenant.’ ‘Ik bedoel, met de Heilige Vader… zijn er ontwikkelingen?’ ‘Dat kan ik niet zeggen. Ik zie alleen maar dokters in en uit rennen. Vanochtend zag het er hectisch uit, maar nu is het iets rustiger, lijkt het wel.’ ‘Hebt u al gesproken met dokter Viscusi?’ ‘Nee, nog niet. Ik wil de artsen en verpleegkundigen niet voor de voeten lopen.’ Hochstettlers gedachten dwaalden af naar 1978. Drie pausen in één kalenderjaar.

5


Als piepjonge Zwitserse Gardist had hij nachtdienst gehad toen Johannes Paulus I overleed. Hij had met eigen ogen gezien hoe de paus erbij lag, met diens bril die van zijn neus af was gegleden en De imitatione Christi van Thomas a Kempis in zijn handen. Met name dat boek had Hochstettler altijd een vreemd detail gevonden, omdat de overledene het zo keurig vasthield, net alsof hij er zojuist nog in had liggen lezen. Of had iemand de vingers van de paus er na diens dood omheen geklemd? Het beeld had hem altijd achtervolgd. Een gekkenhuis was het geweest. Constant gefluister, geritsel, gedoe. Die deur naar de pauselijke slaapkamer die hij moest bewaken, ging de hele tijd open en dicht omdat er weer een andere kardinaal of bisschop kwam kijken. En ondertussen hoorde Hochstettler flarden van de gesprekken die er werden gevoerd. Wel of geen autopsie? Dat was een van de voornaamste discussiepunten geweest. Het had de doodsoorzaak kunnen onthullen, maar die wilde men kennelijk niet weten. Wat hem ook nog steeds verbaasde, was niet alleen het feit dat het stoffelijk overschot van de Heilige Vader om tien uur ’s ochtends al helemaal gebalsemd was, maar ook dat ze meteen daarna waren begonnen met het weghalen van zijn persoonlijke spullen. Er had zich een hartverscheurend tafereel afgespeeld bij de deur van de slaapkamer toen privésecretaris Mgr. Diego Lorenzo, die de paus nog kende uit de tijd dat hij kardinaal in Venetië was, de toegang werd geweigerd, zodat hij niet eens persoonlijk afscheid kon nemen. Kort daarna werd Mgr. Lorenzo benoemd op de nuntiatuur op de Filipijnen. Weggepromoveerd. Zo ging dat in die tijd. Men hield niet van mensen die mogelijkerwijs lastige vragen zouden kunnen gaan stellen. ‘Wat zou u precies van dokter Viscusi willen weten, kolonel?’ vroeg Burckhart. Hochstettler had even nodig om zijn gedachten weer op een rijtje te krijgen na de afschuwelijke herinneringen. ‘Ik wil weten of er levensgevaar bestaat, luitenant. En ten tweede wil ik een verdomd goede verklaring voor de longproblemen die de paus plotseling heeft.’ ‘Longproblemen? Het is niet gewoon een griep?’ ‘Ik denk van niet. Ik heb ze vanochtend in de weer gezien met een zuurstoffles. Voor een griepje wordt er geen beademing ingezet. Je weet toch dat er bij de Heilige Vader in zijn jeugd een long is ver-

6


wijderd, vanwege een bacteriële infectie? Desondanks heeft hij het de laatste vijftig jaar met die andere long prima gedaan, dus waarom nu ineens beademing?’

* Jaap werd tegen het middaguur wakker met de geur van koffie, gebakken spek en eieren. Verder had hij een bonkend hoofd en een zeurende pijn in zijn nek. Hij was in zijn vaders stoel in slaap gevallen, maar dat had hij beter niet kunnen doen. Hij kwam gebroken overeind, niet in de laatste plaats door het onthutsende rapport dat hij vanochtend had gelezen. ‘Goedemiddag, broer,’ klonk het vanuit het minikeukentje dat bij zijn vaders kamer hoorde. Daar was Albert druk bezig. ‘Wat ben jij in godsnaam aan het doen?’ ‘Ik sta ontbijt voor je te maken. Pa had nog wat eieren en spek in zijn koelkastje liggen, het zou zonde zijn om die weg te moeten gooien. Wat wil je in je koffie?’ ‘Niks. Zwart graag.’ ‘Dat komt goed uit. Want pa had geen koffiemelk in huis en de suiker is zo goed als op.’ Jaap strompelde naar de badkamer. Daar moest hij goed in de spiegel kijken om zich te realiseren wat er allemaal was gebeurd sinds gisteravond. Hij kon het allemaal nog niet goed bevatten. ‘Je ontbijt is klaar.’ Het laatste wat hem interesseerde was een maaltijd, maar zijn maag dacht daar anders over. Die had sinds Rome geen voedsel meer gezien. Met tegenzin nam Jaap plaats aan tafel. Hij begon met een slok koffie. Dat deed hem goed. Toen een hap ei met spek. Ook dat was niet verkeerd. ‘Moet er veel gebeuren vandaag?’ vroeg Jaap tussen twee happen door. ‘Nee, dat valt wel mee. De uitvaartonderneming zorgt voor de rouwkaarten. Die zijn morgenochtend klaar. We hoeven ze alleen maar in de enveloppen te stoppen. En verder moeten we niet al te lang wachten met het leeghalen van deze kamer.’ Jaap knikte.

7


‘Het testament van pa stelt weinig voor,’ vervolgde Albert. ‘Het meeste geld dat hij had, is opgegaan aan de eigen bijdrage die hij hier in het verzorgingstehuis elke maand moest betalen. Ik denk dat er nog vierduizend op zijn bankrekening staat, veel meer zal het niet zijn. En die spullen hier zijn ook niet echt waardevol.’ ‘Prima, ze hebben in Alkmaar een kringloopwinkel waarvan de opbrengst naar goede doelen in de derde wereld gaat, zou dat iets zijn?’ Albert knikte. ‘Zijn er nog privédingen van pa die je zou willen hebben?’ ‘Ja, misschien wat foto’s van vroeger. Ik zal straks wel even rondkijken.’ ‘Oké. Smaken de eieren?’ Jaap knikte. Door het ontbijtje voelde hij zich een stuk beter. Albert moest lachen. ‘Dat was een van de wijsheden van pa, weet je nog? Goed eten als je zorgen hebt.’ En goed drinken vooral, dacht Jaap bij zichzelf. Zeker na al die onthutsende stukken uit het rapport van de commissie-Deetman. Uit zijn telefoon klonk een simpel bliepje. Jaap checkte het, een update van zijn Pope App. Niet het juiste moment, hij drukte het weg, hij was nu even met iets belangrijkers bezig. Voor het eerst in jaren had hij met zijn broer Albert een gesprek dat niet binnen drie zinnen op een knallende ruzie was uitgedraaid. Daar moest het laatste, doorgaans weinig om het lijf hebbende nieuwtje over de paus maar even op wachten.

* Dr. Eduardo Viscusi kwam er eindelijk aan toe om kolonel Hochstettler en luitenant Burckhart te woord te staan. Van alle kanten werd er aan hem getrokken en dat liet de charmante 67-jarige internist zich graag aanleunen. Hij hield wel van de commotie die zijn functie als lijfarts van Zijne Heiligheid met zich mee bracht. Vanaf het moment dat de paus was overgebracht naar de kliniek had de ijdele arts in het centrum van de aandacht gestaan. Niet alleen werd hij benaderd door verscheidene kardinalen die alles wilden horen over de gezondheidstoestand van de paus, maar ook door mensen van de pers, die – in

8


overleg met het Vaticaan – van hem voorlopig nog even geen echt nieuws te horen zouden krijgen. Verder waren er bezorgde telefoontjes van de autoriteiten, de politie, de burgemeester van Rome, maar ook de president en de minister-president van Italië, allemaal instanties die geïnformeerd moesten blijven. Maar tot zijn grote verbazing was dr. Viscusi nu zelfs ook door de commandant van de Zwitserse Garde gesommeerd om persoonlijk tekst en uitleg te geven over de gezondheidssituatie van de Heilige Vader. ‘Ik ben benieuwd waarom u apart met mij wilt spreken,’ begon Viscusi, die vond dat hij zijn tijd wel beter kon besteden. Om dat duidelijk te maken keek hij demonstratief op zijn horloge. ‘Over tien minuten moeten we een infuus vervangen bij de Heilige Vader, dus wat wilt u weten, kolonel?’ ‘Hoe laat en op welke manier hoorde u dat er iets mis was met il Papa?’ begon Hochstettler. Hij gebaarde Burckhart om aantekeningen te maken. ‘Ik werd vanochtend om kwart over zes gebeld.’ ‘Door wie?’ ‘Door monseigneur Brica, de prefect van Castel Gandolfo.’ ‘Wat zei hij precies?’ ‘Hij zei dat er iets mis was met de paus.’ ‘Ik wil graag weten welke woorden monseigneur Brica precies gebruikte.’ ‘Ik weet niet meer wat hij letterlijk zei. Maar hij was in paniek. Hij zei iets in de sfeer van: ‘Il Papa is ziek, kom snel, alstublieft.’ ‘Hij zei “Il Papa”?’ ‘Ja.’ ‘Niet “Heilige Vader”? Of “paus Franciscus”?’ ‘Zeker weten. Hij gebruikte de term “Il Papa”.’ ‘Waar was u toen u werd gebeld?’ ‘In mijn buitenhuis aan de kust, bij Ostia. Ik ben meteen naar Castel Gandolfo gekomen.’ ‘Hoe laat was u daar?’ ‘Kwart voor zeven.’ ‘En wat trof u aan?’ ‘De Heilige Vader lag in bed. Ik heb als eerste zijn temperatuur op-

9


gemeten. 40,2 graden is veel te hoog, dus ik heb hem meteen medicatie gegeven om de koorts wat te temperen. Verder was me al snel duidelijk dat we te maken hebben met een heftige griep. De Heilige Vader had alle bijbehorende verschijnselen.’ Hochstettler nam er geen genoegen mee. ‘Als iemand griep heeft, brengt u die dan doorgaans over naar het ziekenhuis?’ Viscusi glimlachte beleefd, maar ietwat ongemakkelijk. ‘Dit lijkt op een soort van verhoor, kolonel.’ Hochstettler bleef beleefd, maar wilde desondanks een duidelijk punt maken. ‘U hebt gelijk, dokter. Dit is een verhoor. Met onze Zwitserse Garde waken wij al meer dan vijfhonderd jaar over de veiligheid en het welzijn van de Heilige Vader. Dat staat in onze taakomschrijving. Wij maken voortdurend risicoanalyses, dat is ons werk, net zoals u de gezondheid van il Papa analyseert. Ik blijf dus even bij mijn vraag van zojuist. Waarom die verplaatsing naar het ziekenhuis als u aan een griep denkt?’ Viscusi gaf geen antwoord. ‘Was het alleen een griep of had u misschien andere vermoedens?’ ‘Als medicus sluit ik niets uit. In de gecontroleerde omgeving van de kliniek kunnen we Zijne Heiligheid veel beter monitoren.’ Martin Hochstettler kwam overeind. ‘Ik geloof u niet dottore… u neemt de Heilige Vader niet ineens zomaar op in het ziekenhuis.’ ‘En toch is het zo.’ Beide mannen keken elkaar enkele seconden doordringend aan. Hochstettler begon driftig door de kamer te ijsberen. Hij kon beter nadenken als hij bewoog. ‘Wat hebt u van il Papa zelf gehoord? Was het vanochtend dat hij zich niet lekker voelde? Of vannacht?’ ‘U wilt echt alles tot achter de komma weten, kolonel.’ ‘Ja.’ ‘Zoals hij zelf zei, werd hij gisteravond kortademig. Bovendien onrustig, alsof zijn hart harder pompte dan normaal, zo omschreef hij het zelf. Hij is daarom vroeger dan normaal naar bed gegaan. Met alle ramen open, want hij had het gevoel dat hij lucht tekortkwam.’ De commandant wendde zich tot Burckhart.

10


‘Luitenant, kunt u nagaan wie er gisteravond en vannacht allemaal aanwezig waren in Castel Gandolfo?’ ‘Ja, commandant.’ De officier pakte zijn telefoon. Terwijl Burckhart aan het bellen was, keek Hochstettler de arts doordringend aan. ‘Is de Heilige Vader in levensgevaar, dottore?’ ‘Nee.’ ‘Maar?’ Viscusi zuchtte. ‘Zijn ademhaling baart me zorgen. Weet u… hij is niet meer de jongste. En als je lichamelijke constitutie zwakker wordt vanwege je ouderdom, dan kan een griepje doorslaan naar bijvoorbeeld een longontsteking. Bovendien is er in zijn jeugd al een long bij hem verwijderd, dus kortademigheid is iets waar ik scherp op let. Vandaar ook de beademingsapparatuur die ik meteen heb laten aanrukken. Ik wil erbovenop zitten, zodat we meteen kunnen ingrijpen, mocht dat onverhoopt nodig zijn.’ ‘Waarom wordt er in de medische communiqués met geen woord gerept over de problemen met de ademhaling? Is dat om de mensen niet ongerust te maken?’ ‘Dat is correct.’ ‘En op wiens verzoek was dat precies?’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Welke kardinalen of andere prelaten wilden liever niet dat deze ademhalingsproblemen in dit stadium genoemd zouden worden?’ ‘Dat kan ik onmogelijk zeggen. Ik heb vandaag zoveel rood en paars gezien en ik ken ze ook niet allemaal…’ Hochstettler knikte begripvol, hij werd gewenkt door zijn luitenant. ‘Commandant?’ Hij stond op en liep op Burckhart af. ‘Er schijnt iets mis te zijn met het logboek van Castel Gandolfo.’ ‘Wat?’ ‘Ze kunnen geen enkele vermelding vinden over het bezoek van de Heilige Vader gistermiddag en gisteravond. Noch van de andere gasten…’ ‘Dat kan niet, luitenant.’ ‘Dat heb ik de collega’s op Gandolfo net ook gezegd, maar toch is het zo.’

11


Dr. Viscusi had genoeg van het gesprek met Hochstettler. ‘Ik wil nu graag bij mijn patiënt gaan kijken, commandant.’ ‘Vanzelfsprekend, dottore. Dank voor uw medewerking. Nadat de arts verdwenen was, wendde Hochstettler zich tot zijn rechterhand. ‘Luitenant, nog één verzoek.’ ‘Uiteraard, commandant.’ ‘Ik wil graag contact met zuster Mary Ann Stephens.’ ‘Waar kan ik haar vinden?’ ‘In het klooster van de zusters van Sint Jozef van Cluny. Op de Via Angelo, vlak bij de Domus Aurea. Alvast mijn dank, luitenant. Ik ga nu zelf even bij de Heilige Vader langs.’ Burckhart wachtte tot zijn commandant uit de kamer was verdwenen en pakte toen zijn telefoon. Op Google checkte hij de naam Mary Ann Stephens. Ze was inderdaad lid van de congregatie van de zusters van Sint Jozef van Cluny, maar bleek ook te boek te staan als arts en medisch onderzoeker aan de universiteit van Rome. De luitenant slikte. ‘Wel verdomme, Hochstettler vertrouwt dokter Viscusi niet.’

*

12


Andy Weir

Artemis


© 2017 Andy Weir © 2017 Karakter Uitgevers B.V., Uithoorn Artemis - Andy Weir ISBN 978 90 452 1595 2 - prijs: € 17,99 Ook verkrijgbaar als e-book: ISBN 978 90 452 1206 7

14


1 Ik stuiterde over het grijze, met stof bedekte terrein in de richting van de reusachtige Conradbol. De met rode lichtjes omrande luchtsluis was beangstigend ver weg. Het is geen lolletje om rond te rennen met een uitrusting van honderd kilo op je rug, zelfs in maanzwaartekracht, maar je zou ervan staan te kijken hoe snel je bent als je leven op het spel staat. Bob rende naast me. Zijn stem klonk over de radio. ‘Blijf even staan, dan kan ik mijn tanks op jouw pak aansluiten.’ ‘Dan leg jij straks ook het loodje.’ ‘Het is een joekel van een lek,’ hijgde hij. ‘Ik zíé het gas gewoon uit je tanks ontsnappen!’ ‘Bedankt voor de opsteker.’ ‘Ik ben hier de EVA-master,’ zei Bob. ‘Blijf onmiddellijk staan en laat me de boel aansluiten!’ ‘Vergeet het maar.’ Ik bleef rennen. ‘Vlak voor het lekalarm heb ik een plopgeluid gehoord. Metaalmoeheid. Waarschijnlijk heeft de afsluitring van het ventiel het begeven. Als je onze tanks op elkaar aansluit, draai je je slang kapot op de gescheurde rand.’ ‘Ik ben bereid dat risico te nemen.’ ‘En ik ben niet bereid om jou dat te laten doen,’ zei ik. ‘Vertrouw me nou maar, Bob. Metaal heeft voor mij geen geheimen.’ Ik ging over op grote, gelijkmatige sprongen. Het voelde als slow motion, maar het was de beste manier om snelheid te maken met al dat gewicht. Volgens mijn helmdisplay was de luchtsluis nog tweeënvijftig meter weg. Ik wierp een blik op mijn armmeters en zag de zuurstofreserve terugvallen terwijl ik keek – dus ik keek gewoon niet meer.

15


De grote stappen leverden resultaat op – ik begon nu echt meters te maken. Ik gaf zelfs Bob het nakijken, en hij is de meest ervaren EVA-master op de maan. De truc is dat je steeds als je de grond raakt je voorwaartse impuls vergroot. Dat betekent alleen wel dat elke sprong een risico inhoudt. Eén misrekening en je gaat tegen de vlakte, en dan maak je een schuiver van jewelste. EVA-pakken zijn sterk, maar een glijpartij op het regoliet kun je maar beter voorkomen. ‘Je gaat te snel! Als je valt kan je vizier barsten!’ ‘Dat is nog altijd beter dan vacuüm inhaleren,’ zei ik. ‘Ik heb nog een seconde of tien.’ ‘Ik zit ver achter je,’ pufte hij. ‘Wacht maar niet op mij.’ Ik besefte pas hoe snel ik ging toen ik de driehoekige koepelplaten van Conrad op me af zag komen. Ze werden heel snel groter. ‘Shit!’ Geen tijd om af te remmen. Ik nam een laatste sprong en liet me voorover rollen. Ik had het precies goed getimed – nou ja, het was meer geluk dan wijsheid – en ik klapte met mijn voeten tegen de muur. Oké, Bob had gelijk. Ik was veel te snel gegaan. Ik viel op de grond, krabbelde overeind en greep het draaiwiel van het luik. Mijn oren plopten en in mijn helm jankte het alarm. De tank was bijna leeg en kon het lek niet langer compenseren. Ik duwde het luik open en liet me naar binnen vallen, happend naar lucht. Het werd wazig voor mijn ogen. Ik trapte het luik dicht, reikte omhoog naar de noodtank en rukte de pin eruit. De bovenkant van de tank schoot eraf en er stroomde lucht het compartiment binnen. Dat gebeurde met zoveel kracht dat de helft tot vochtdruppeltjes condenseerde door de afkoeling die bij snelle uitzetting optreedt. Het volgende moment zakte ik in elkaar, nog maar amper bij bewustzijn. Ik lag hijgend op de grond en onderdrukte de neiging om te kotsen in mijn pak. Dat was veel meer inspanning dan waarop mijn lichaam is gebouwd. Door het zuurstoftekort voelde ik een fikse hoofdpijn opkomen die waarschijnlijk de eerstvolgende uren zou aanhouden. Ik was er zowaar in geslaagd om hoogteziekte te krijgen op de maan. Het sissen ging over in zachte lekgeluidjes en hield toen op.

16


Bob had eindelijk ook het luik bereikt. Ik zag hem naar binnen turen door het ronde venstertje. ‘Status?’ vroeg hij via de radio. ‘Ik leef nog,’ piepte ik. ‘Kun je opstaan? Of moet ik iemand laten komen?’ Als Bob binnenkwam zou ik stikken – ik lag in een luchtsluis met een kapot pak. Maar er waren tweeduizend mensen in de stad die aan de andere kant de deur konden openen en me naar binnen konden trekken. ‘Niet nodig.’ Ik ging op mijn handen en voeten zitten, stond op, zocht steun tegen het controlepaneel en startte de reinigingsprocedure. Straalpijpen spoten van alle kanten lucht onder hoge druk in mijn richting. Het grijze maanstof wervelde door de luchtsluis en werd weggezogen door de filters van de ventilatieopeningen in de wand. Na de reiniging opende de binnendeur van de sluis zich automatisch. Ik stapte de preproom in, vergrendelde de deur en liet me op een bankje vallen. Bob kwam op de normale manier via de sluis naar binnen – geen dramatische toestanden met de noodtank, die nu trouwens vervangen moest worden. Gewoon de standaardmethode met pompen en ventielen. Na de reinigingscyclus kwam hij bij me in de preproom. Ik hielp Bob zonder iets te zeggen met zijn helm en zijn handschoenen. Je moet iemand nooit zelf zijn pak laten uittrekken. Oké, het is wel te doen, maar het is een rotklus – en er bestaat ook nog zoiets als traditie. Hij deed hetzelfde voor mij. ‘Nou, dat ging lekker,’ zei ik toen hij mijn helm optilde. ‘Je was bijna dood geweest.’ Hij stapte uit zijn pak. ‘Je had mijn instructies moeten opvolgen.’ Ik wurmde me ook uit mijn pak en bekeek de achterkant. Ik wees op een grillig stuk metaal dat ooit een ventiel was geweest. ‘Kapot ventiel. Precies zoals ik zei. Metaalmoeheid.’ Hij wierp een blik op het ventiel en knikte. ‘Oké. Je had gelijk dat je de tanks niet op elkaar wilde aansluiten. Goed werk. Maar dit had niet mogen gebeuren. Waar heb je dat pak in godsnaam vandaan?’ ‘Tweedehands gekocht.’ ‘Hoezo tweedehands?’

17


‘Omdat ik me geen nieuw pak kon veroorloven. Ik had maar net genoeg voor een gebruikt exemplaar, en ik mag van jullie pas bij het gilde als ik er zelf een heb. Stelletje klootzakken.’ ‘Je had beter voor een nieuw pak kunnen sparen.’ Bob Lewis is een voormalige Amerikaanse marinier en een no-nonsensetype. Daar komt ook nog eens bij dat hij hoofdtrainer van het EVA-gilde is. Hij moet verantwoording afleggen aan de gildemeester, maar Bob is degene die bepaalt of je geschikt bent om lid te worden. En als je geen lid bent, mag je geen solo-EVA’s doen of groepjes toeristen rondleiden over het maanoppervlak. Zo werken gildes nu eenmaal. Eikels. ‘En? Hoe heb ik het ervan afgebracht?’ Hij snoof. ‘Wat denk je nou zelf, Jazz? Je bent gezakt voor je examen. Als een baksteen.’ ‘Hoezo?’ vroeg ik geërgerd. ‘Ik heb alle vereiste manoeuvres gedaan, alle opdrachten uitgevoerd en de hindernisbaan voltooid in nog geen zeven minuten. En toen zich een levensgevaarlijk probleem voordeed heb ik bovendien mijn partner geen onnodig risico laten lopen en heb ik veilig de stad bereikt.’ Hij opende een kast en borg zijn handschoenen en helm erin op. ‘Dat pak is jouw verantwoordelijkheid. Het is kapotgegaan. Daarom ben je gezakt.’ ‘Hoe kun je mij de schuld nou geven van dat lek? Alles was oké toen we naar buiten gingen!’ ‘Dit is een resultaatgericht beroep. De maan is meedogenloos. Het interesseert haar niet waaróm je pak kapot is. Ze laat je gewoon doodgaan als je geen zuurstof meer hebt. Je had je spullen beter moeten nakijken.’ Hij hing de rest van zijn pak aan het speciaal daarvoor ontworpen rek in de kast. ‘Toe nou, Bob!’ ‘Hoor eens, Jazz, je bent daarnet bijna doodgegaan. Ik kan je onmogelijk laten slagen.’ Hij sloot de kast en maakte aanstalten om te vertrekken. ‘Je kunt de test over zes maanden opnieuw doen.’ Ik ging voor hem staan. ‘Waar slaat dat nou op? Dus ik moet mijn leven in de wacht zetten vanwege een of ander idioot gilderegeltje?’ ‘Zorg ervoor dat je je uitrusting beter inspecteert.’ Hij liep langs me en verliet de preproom. ‘En laat dat lek repareren door een vakman.’

18


Ik keek hem even na, ging weer op het bankje zitten en liet me onderuitzakken. ‘Fuck.’ Ik sleepte me door het labyrint van aluminium gangen naar mijn woonunit. Het was in elk geval niet ver lopen. De stad heeft een diameter van maar een halve kilometer. Ik woon in Artemis, de eerste (en tot op heden enige) stad op de maan. Artemis bestaat uit vijf enorme koepels die ‘bollen’ worden genoemd – de andere helft bevindt zich namelijk onder de grond. Het ziet er dus precies zo uit als de maansteden in oude sciencefictionboeken: een groepje koepels. Je kunt alleen de ondergrondse delen niet zien. In het midden bevindt zich de Armstrongbol. Die wordt omringd door Aldrin, Conrad, Bean en Shepard. De bollen zijn via tunnels met hun buren verbonden. Ik herinner me dat ik voor een opdracht op de basisschool een maquette van Artemis heb gemaakt. Heel simpel: gewoon wat balletjes en stokjes. Ik was binnen tien minuten klaar. Het is peperduur om hiernaartoe te komen en bijna onbetaalbaar om hier te wonen. Maar een stad kan niet alleen uit rijke toeristen en excentrieke miljardairs bestaan. Je kunt tenslotte niet verwachten dat J. Worthalot Richbastard III zijn eigen wc schoonmaakt, toch? Ik behoor tot de onderklasse. Ik woon in Conrad Down 15, een armoedig stadsdeel in de Conradbol, vijftien verdiepingen onder de grond. Als mijn buurt wijn was, zouden connaisseurs hem omschrijven als ‘miserabel, met ondertonen van mislukking en verkeerde levenskeuzes’. Ik liep langs de rij met dicht op elkaar geplaatste vierkante deuren tot ik bij die van mij was. Het was in elk geval een ‘lage’ unit. Makkelijker om in en uit te komen. Ik liet mijn gizmo over het slot gaan en de deur klikte open. Ik kroop naar binnen en sloot hem achter me. Ik ging liggen en staarde naar het plafond – dat zich op minder dan een meter van mijn gezicht bevond. Officieel heet dit een ‘wooncapsule’, maar iedereen noemt het een kist. Het is in feite gewoon een kooi met een deur die op slot kan. Je kunt in een kist maar één ding doen: slapen. Nou ja, oké, je kunt

19


er ook nog iets anders doen (waar je ook voor moet liggen), maar je snapt wat ik bedoel. Ik heb een bed en een legplank. Meer niet. In de gang is een gemeenschappelijk toilet en een paar blokken verderop zijn openbare douches. Mijn kist zie je voorlopig niet in een glossy woonmagazine, maar meer kan ik me niet veroorloven. Ik pakte mijn gizmo om te kijken hoe laat het was. ‘Kut.’ Geen tijd om te piekeren. Het vrachtschip van KSC zou vanmiddag landen, en ik had werk te doen. Voor de goede orde: het begrip ‘middag’ wordt voor ons niet bepaald door de stand van de zon. We krijgen hier maar eens in de achtentwintig aardedagen een ‘middag’, en die kunnen we sowieso niet zien. Elke bol bestaat uit twee wanden van zes centimeter dik met daartussen een meter vergruisd gesteente. Zelfs als je een houwitser op de stad zou afvuren zou je er geen lek in kunnen maken, en zonlicht komt er al helemaal niet in. Wat gebruiken we dan om te bepalen hoe laat het is? Kenya Time. Het was middag in Nairobi, dus het was ook middag in Artemis. Ik voelde me zweterig en vies vanwege mijn bijna-dood-EVA. Er was geen tijd om te douchen, maar ik had wel schone kleren. Ik ging op mijn rug liggen, trok mijn EVA-binnenpak met koelsysteem uit en hees me in mijn blauwe jumpsuit. Ik maakte de riem vast, kwam in kleermakerszit overeind en deed mijn haar in een paardenstaart. Vervolgens pakte ik mijn gizmo en stapte naar buiten. We hebben geen straten in Artemis. We hebben gangen. Het kost bakken met geld om op de maan te bouwen, dus dat gaan ze echt niet aan wegen verspillen. Als je wilt kun je een elektrisch wagentje of een elektrische scooter gebruiken, maar de gangen zijn ontworpen voor voetgangers. De zwaartekracht is hier maar een zesde van die op aarde. Lopen kost niet veel energie. Hoe beroerder de buurt, des te smaller de gangen. Van die in Conrad Down word je spontaan claustrofobisch. Twee mensen kunnen elkaar net passeren, als ze zich tenminste even opzij draaien. Ik baande me een weg in de richting van het centrum van Down 15. Geen van de liften bevond zich in de buurt, daarom sprong ik met drie treden tegelijk de trap op. Trappen in het centrum zijn net als die

20


op aarde: de treden bevinden zich op eenentwintig centimeter van elkaar. Toeristen voelen zich daar prettiger bij. In gedeelten waar geen toeristen komen is de afstand tussen de treden een halve meter. Dat is vanwege de zwaartekracht hier geen enkel probleem. Hoe dan ook, ik schoot de toeristentrap op tot ik de begane grond had bereikt. Vijftien verdiepingen omhoog lopen lijkt waarschijnlijk geen pretje, maar het stelt hier weinig voor. Ik was niet eens buiten adem. Op de begane grond kun je naar de tunnels die met de andere bollen in verbinding staan. Je vindt hier uiteraard ook alle winkels, boetieks en andere toeristische attracties die van het voetgangersverkeer willen profiteren. In Conrad waren dat vooral restaurants die gunk verkochten aan toeristen die zich geen fatsoenlijk eten konden veroorloven. Een groepje mensen begaf zich de Aldrinconnector in. Dat is de enige manier om van Conrad naar Aldrin te komen, tenzij je een omweg via Armstrong meerekent. Het is dan ook een belangrijke verbinding. Ik ging naar binnen via de enorme drukdeur. Als er een lek in de tunnel zou komen, zou de ontsnappende lucht van Conrad ervoor zorgen dat de deur werd gesloten. Iedereen in Conrad zou het er levend afbrengen, maar als je je op dat moment toevallig in de tunnel bevond… tja, dan had je pech. ‘Hé, als dat Jazz Bashara niet is!’ riep een klootzak achter me. Hij deed alsof we vrienden waren, maar dat waren we niet. ‘Dale,’ zei ik. Ik liep gewoon door. Hij haastte zich om me in te halen. ‘Er komt zeker een vrachtschip binnen? Dat is het enige waarvoor jij van je luie reet komt en je werkkleren aantrekt.’ ‘Zeg, weet je nog die ene keer dat ik belangstelling had voor je praatjes? O, wacht, foutje. Dat was maar een droom.’ ‘Ik heb gehoord dat je vandaag gezakt bent voor het EVA-examen.’ Hij maakte spottende geluidjes. ‘Balen, zeg. Ik heb het in één keer gehaald, maar ja, niet iedereen kan zo goed zijn als ik, hè?’ ‘Lazer op, man.’ ‘Ik moet trouwens zeggen dat toeristen echt dik betalen om naar buiten te kunnen. Ik ben net onderweg naar het bezoekerscentrum voor een paar excursies. Het geld stroomt binnen.’

21


‘Ik hoop dat je op een scherpe rotspunt springt.’ ‘Nah,’ zei hij. ‘Mensen die voor hun examen zijn gesláágd weten wel beter.’ ‘Ik heb het gewoon voor de lol gedaan,’ zei ik op nonchalante toon. ‘EVA-excursies zijn geen echt werk.’ ‘Ja hoor, natuurlijk. Ik hoop op een dag bezorger te worden, net als jij.’ ‘Koerier,’ gromde ik. ‘Dat heet koerier.’ Hij glimlachte zo zelfgenoegzaam dat ik hem het liefst een optater had verkocht. Gelukkig waren we inmiddels bij de Aldrinbol aangekomen. Ik duwde hem opzij met mijn schouder en liep de tunnel uit. De drukdeur van Aldrin ging open toen ik er vlakbij was, net als die in Conrad had gedaan. Ik haastte me naar binnen en ging scherp naar rechts zodat Dale me niet meer kon zien. Aldrin is in elk opzicht het tegenovergestelde van Conrad. Conrad zit vol met loodgieters, glasblazers, metaalbewerkers, laswerkplaatsen, reparatiebedrijfjes en ga zo maar door. Maar Aldrin is echt een vakantieoord. Je vindt er hotels, casino’s, bordelen, theaters en zelfs – ik zweer het – een park met echt gras. Rijke toeristen van overal op aarde komen hiernaartoe om twee weken te relaxen. Ik liep door de Arcade. Het was niet de snelste weg naar mijn bestemming, maar ik genoot van hoe het er daar uitzag. New York heeft 5th Avenue, Londen heeft Bond Street en Artemis heeft de Arcade. De winkels doen er niet aan catalogusprijzen. Als je moet vragen wat iets kost kun je het je niet veroorloven. Het Ritz-Carlton Artemis beslaat een heel blok en heeft vijf verdiepingen boven en vijf onder de grond. Eén nacht kost er twaalfduizend slugs – meer dan ik in een maand als koerier verdien (hoewel ik nog andere inkomstenbronnen heb). Ondanks de kosten van een maanvakantie is de vraag altijd groter dan het aanbod. Aardbewoners uit de middenklasse kunnen zich hooguit één keer in hun leven een verblijf veroorloven – met een passende financiering, uiteraard. Ze verblijven in slechtere hotels in minder mooie bollen, zoals Conrad. Maar mensen met geld maken jaarlijks een uitstapje en overnachten in comfortabele hotels. En ze shoppen tot ze erbij neervallen.

22


Geld komt Artemis voornamelijk binnen via Aldrin. Er was niets in het winkeldistrict wat ik me kon veroorloven, maar op een dag zou ik genoeg hebben om er thuis te horen. Dat was in elk geval mijn plan. Ik keek nog een keer om me heen, sloeg toen af en liep verder in de richting van de douanezone. Aldrin is de bol die het dichtst bij de landingszone ligt. Stel je voor dat rijke mensen vies zouden worden omdat ze door verpauperde wijken moesten lopen – dat wil toch niemand? Laat ze liever rechtstreeks naar het mooie gedeelte komen. Ik slenterde via de grote poort de douanezone binnen. Het immense luchtsluizencomplex is de op een na grootste ruimte van de stad. Alleen Aldrin Park is groter. Het gonsde er van bedrijvigheid. Ik baande me een weg tussen de arbeiders door die zich op efficiënte wijze van hot naar her begaven. In de stad moet je rustig aan doen, anders loop je toeristen van de sokken, maar de douanezone is alleen voor mensen die daar werken. Iedereen is er vertrouwd met de Artemis longstep, zoals de grote maanstappen hier worden genoemd waarmee je je heel snel kunt verplaatsen. Aan de noordkant van de douanezone stonden wat forensen te wachten bij de treinluchtsluis. De meesten waren op weg naar de stadsreactoren en aluminiumsmelterij Sanchez, een kilometer ten zuiden van de stad. De smelterij produceert een krankzinnige hoeveelheid hitte en maakt gebruik van ontzettend gemene chemicaliën, dus iedereen is het ermee eens dat het ding een flink eind uit de buurt staat. Wat de reactoren betreft… Tja… Het zijn kernreactoren. Die hebben we liever ook niet naast de deur. Dale haastte zich in de richting van de trein. Hij was op weg naar het Apollo 11 Bezoekerscentrum. Toeristen vinden het er geweldig. De dertig minuten durende reis voert door een betoverend maanlandschap en het centrum is een ideale plek om de landingslocatie te bekijken zonder ook maar één moment de drukkoepel te hoeven verlaten. En voor degenen die zich toch naar buiten willen wagen voor een kijkje van dichtbij staan Dale en andere EVA-masters klaar om een excursie te verzorgen. Vlak voor de treinluchtsluis was een enorme Keniaanse vlag te zien met eronder de woorden: U GAAT AAN BOORD VAN KENYA OFFSHORE PLAT-

23


FORM ARTEMIS. DIT PLATFORM IS EIGENDOM VAN DE KENYA SPACE CORPORATION. HIER GELDT DE INTERNATIONALE MARITIEME REGELGEVING.

Mijn ogen schoten vuur naar Dale, maar hij zag het niet. Verdomme, nu had ik voor niks mijn beste bitchy blik van stal gehaald. Ik checkte de aankomsttijden voor de landingszone op mijn gizmo. Geen vleesschepen vandaag (zo noemen we passagiersschepen). Die komen maar eens in de week. Het volgende werd pas over drie dagen verwacht. Godzijdank. Er is niks vervelender dan poeprijke gastjes die hiernaartoe komen voor de maanmeiden. Ik liep naar de zuidkant, waar de goederenluchtsluis zich bevond. Die kon in één keer tienduizend kubieke meter vracht verwerken, maar het kostte een hoop tijd om alles naar binnen te brengen. De bevoorradingssonde was al uren geleden gearriveerd. EVA-masters hadden het ding in zijn geheel in de luchtsluis gezet en de hogedrukreinigers erop losgelaten. We doen alles wat we kunnen om te voorkomen dat er maanstof in de stad komt. Zelfs na mijn avontuur met het kapotte ventiel vandaag had ik de reinigingsprocedure niet overgeslagen. Waarom al die moeite? Omdat maanstof extreem ongezond is. Het bestaat uit minuscule steentjes, en er is hier geen weer dat de boel gladstrijkt. Elk stofje is een scherpe, puntige nachtmerrie die op een gegeven moment je longen kapot gaat scheuren. Je kunt bij wijze van spreken beter een pakje asbestsigaretten roken dan die rotzooi inademen. Toen ik bij de goederenluchtsluis kwam stond de reusachtige binnendeur open en werd de bevoorradingssonde uitgeladen. Ik ging naast Nakoshi staan, de voorman. Hij zat achter zijn inspectietafel en bestudeerde de inhoud van een transportdoos. Toen hij zich ervan overtuigd had dat die geen contrabande bevatte, sloot hij de doos en drukte er zijn stempel met het Artemissymbool op – een hoofdletter A waarvan de dwarsstreep en de neerhaal de vorm hadden van een pijl en boog. ‘Goeiemorgen, meneer Nakoshi,’ zei ik opgewekt. Hij en pa waren al bevriend sinds ik een klein meisje was. Hij was als familie voor me, een soort lievelingsoom. ‘Ga in de rij staan bij de andere koeriers, snotneus.’ Oké, misschien meer een verre neef.

24


‘Kom op, meneer N.,’ zei ik op slijmerige toon. ‘Ik wacht al weken op dit pakje. We hebben het erover gehad.’ ‘Heb je het geld overgemaakt?’ ‘Hebt u een stempel op het pakje gezet?’ Hij bleef me aankijken terwijl hij onder de tafel reikte, haalde een nog verzegelde doos tevoorschijn en schoof die in mijn richting. ‘Ik zie geen stempel,’ zei ik. ‘Godsamme, moeten we het echt steeds zo doen? We konden het zo goed met elkaar vinden. Waarom is dat veranderd?’ ‘Je bent van een leuk kind in een vervelende klier veranderd.’ Hij legde zijn gizmo boven op de doos. ‘En je had zoveel mogelijkheden. Je hebt het gewoon verprutst. Drieduizend slugs.’ ‘U bedoelt vijfentwintighonderd. Dat hadden we toch afgesproken?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Drieduizend. Rudy loopt hier tegenwoordig nogal vaak rond te snuffelen. Meer risico betekent hogere onkosten.’ ‘Dat lijkt me eerder een probleem voor u dan voor mij,’ zei ik. ‘We hadden vijfentwintighonderd afgesproken.’ ‘Hm,’ zei hij. ‘Misschien moet ik dan toch maar een uitgebreide inspectie doen. Kijken of er iets in zit wat niet…’ Ik tuitte mijn lippen. Dit was geen moment om je hakken in het zand te zetten. Ik activeerde het betaalprogramma op mijn gizmo en voerde de gegevens voor de overboeking in. De gizmo’s deden de magische dans die computers doen om elkaar te identificeren en de transactie te verifiëren. Nakoshi pakte zijn gizmo op, checkte de bevestigingspagina en knikte goedkeurend. Hij zette een stempel op de doos. ‘Wat zit er trouwens in?’ ‘Het meeste is porno. Met uw moeder in de hoofdrol.’ Hij snoof en ging verder met zijn inspectie. En zo smokkel je contrabande Artemis binnen. Eigenlijk heel simpel. Je hebt er alleen een corrupte ambtenaar voor nodig die je al kent sinds je zesde. Maar contrabande náár Artemis krijgen… Tja, dat is een heel ander verhaal. Later meer daarover. Ik had best nog wat meer pakjes mee kunnen nemen om af te leveren, maar dit was speciaal. Ik liep naar mijn wagentje en stapte in aan de bestuurderskant. Ik had niet per se een wagentje nodig, want

25


Artemis was niet ingericht op voertuigen, maar ik kon me er sneller mee verplaatsen en zodoende meer spullen afleveren. Aangezien ik per bestelling word betaald was het een slimme investering. De besturing van mijn wagentje is waardeloos, maar ik kan er zware dingen mee vervoeren. Daarom heb ik besloten dat hij mannelijk is. Ik heb hem Trigger genoemd. Ik betaal maandelijks een bedrag om hem in de douanezone te kunnen stallen – waar zou ik hem anders moeten laten? Thuis heb ik minder ruimte dan de gemiddelde gevangeniscel op aarde. Ik startte Trigger. Hij heeft geen sleutel of zo, alleen een knop. Waarom zou iemand een wagentje stelen? Wat moet je ermee? Verkopen? Dat gaat nooit lukken. Artemis is maar een klein stadje. Niemand steelt hier iets. Nou ja, er is wel wat winkeldiefstal, maar geen hond neemt een wagentje mee. Ik reed de douanezone uit. Ik laveerde Trigger door de weelderige passages van de Shepardbol. Het leek er in de verste verte niet op mijn eigen armoedige buurt. De gangen van Shepard zijn afgewerkt met houten panelen en smaakvolle, geluidsabsorberende tapijten. Om de twintig meter hangen kroonluchters als verlichting. Die zijn tenminste niet zo krankzinnig duur. We hebben silicium in overvloed op de maan, dus glas wordt hier gemaakt. Maar toch – hoe opzichtig wil je het hebben? Als je een vakantie op de maan al duur vindt, wil je niet weten wat het kost om in de Shepardbol te wonen. Aldrin staat vol met veel te dure resorts en hotels, maar in Shepard wonen de vermogende Artemisianen. Ik was op weg naar het verblijf van een van de allerrijkste stinkerds in de stad: Trond Landvik. Hij had een fortuin verdiend in de Noorse telecomindustrie. Zijn residentie besloeg een groot deel van de begane grond van Shepard – gestoord groot, gezien het feit dat alleen hij er woonde met zijn dochter en een huishoudelijke hulp. Maar goed, het was zijn geld. Als hij een enorm huis op de maan wilde hebben, wie was ik dan om daarover te oordelen? Ik bracht hem alleen de illegale spullen die hij had besteld. Ik parkeerde Trigger naast de ingang van de residentie – dat wil zeg-

26


gen: een van de ingangen – en drukte op de bel. De deur gleed open en er verscheen een zwaarlijvige Russische vrouw. Irina werkte al sinds mensenheugenis voor de Landviks. Ze staarde me zwijgend aan. Ik staarde terug. ‘Een pakje,’ zei ik ten slotte. Irina had al minstens duizend keer de deur voor me opengedaan, maar ik moest steeds weer zeggen wat ik kwam doen. Ze snoof, draaide zich om en liep naar binnen. Dat was mijn uitnodiging om de woning te betreden. Ik trok gezichten achter haar rug terwijl ze me voorging naar de foyer. Ze wees naar de gang en liep zonder iets te zeggen in tegenovergestelde richting weg. ‘Leuk je weer te zien, Irina!’ riep ik haar na. Ik liep de gang door en zag Trond onderuitgezakt op de bank hangen in een joggingbroek en een kamerjas. Hij was in gesprek met een Aziatische man die ik nog nooit had gezien. ‘Maar goed, dit zou enorm veel geld in het laatje…’ Hij zag me binnenkomen en schonk me een brede grijns. ‘Jazz! Goed je te zien!’ Naast Tronds gast stond een geopende doos. Hij glimlachte beleefd en sloot hem met onhandige bewegingen. Normaal gesproken zou ik er niet op hebben gelet, maar dat geheimzinnige gepruts maakte me natuurlijk nieuwsgierig. ‘Insgelijks,’ zei ik. Ik legde de contrabande op de bank. Trond gebaarde naar zijn gast. ‘Dit is Jin Chu uit Hongkong. Jin, dit is Jazz Bashara. Ze woont hier. Ze is opgegroeid op de maan.’ Jin knikte naar me en zei toen met een Amerikaans accent: ‘Leuk je te ontmoeten, Jazz.’ Het overviel me, en blijkbaar was dat te zien. Trond lachte. ‘Ja, Jin hier is het product van een goede Amerikaanse privéschool. Hongkong, een magische stad.’ ‘Maar niet zo magisch als Artemis,’ zei Jin stralend. ‘Dit is mijn eerste bezoek aan de maan. Ik voel me als een kind in een speelgoedwinkel. Ik ben altijd een sciencefictionfan geweest. Ik ben opgegroeid met Star Trek, en nu maak ik het zelf mee!’ ‘Star Trek?’ zei Trond. ‘Serieus? Dat is zo’n beetje honderd jaar oud.’ ‘Kwaliteit kent geen tijd,’ zei Jin. ‘Het doet er niet toe hoe oud het is. Je hoort ook niemand zaniken over liefhebbers van Shakespeare.’

27


‘Oké, maar hier zijn geen lekkere buitenaardse wijven die je kunt versieren. Het is onmogelijk om je hier als captain Kirk te gedragen.’ ‘Nu we het daar toch over hebben…’ – Jin Chu stak een vinger op – ‘wist je dat Kirk in de hele oorspronkelijke serie maar met drie buitenaardse vrouwen het bed heeft gedeeld? En dan gaan we er voor het gemak maar even van uit dat hij het ook met Elaan van Troyius heeft gedaan, want dat werd wel gesuggereerd, maar is nooit echt duidelijk geworden. Dus misschien waren het er maar twee.’ Trond boog deemoedig het hoofd. ‘Ik zal je nooit meer tegenspreken als het over Star Trek gaat. Ben je nog van plan de Apollo 11-locatie te bezoeken?’ ‘Zeker weten,’ zei Jin. ‘Ik heb gehoord dat er EVA-excursies zijn. Vind je dat ik er een moet regelen?’ Ik opende ongevraagd mijn mond. ‘Nah. De site zelf is niet toegankelijk. In de observatieruimte van het bezoekerscentrum bent u er even dichtbij.’ ‘O, oké. Dan heeft het blijkbaar niet echt veel zin.’ Steek die maar in je reet, Dale. ‘Wil er iemand thee of koffie?’ bood Trond aan. ‘Ja, graag,’ zei Jin. ‘Zwarte koffie, als je dat hebt.’ Ik liet me in een stoel vallen. ‘Voor mij een zwarte thee.’ Trond sprong over de rugleuning van de bank – wat niet zo spannend was gezien de zwaartekracht hier. Hij begaf zich met verende tred naar het dressoir en pakte iets van een rieten dienblad. ‘Ik heb net wat fantastische Turkse koffie binnen. Echt iets voor jou.’ Hij draaide zijn hoofd in mijn richting. ‘Volgens mij vind jij dit ook wel wat, Jazz.’ ‘Koffie is gewoon een slecht soort thee,’ zei ik. ‘Zwarte thee is de enige warme drank die de moeite waard is.’ ‘Saoedi’s zijn gek op zwarte thee,’ zei Trond. Ja, officieel ben ik staatsburger van Saoedi-Arabië, maar daar ben ik sinds mijn zesde niet meer geweest. Ik heb wat ideeën en opvattingen van mijn vader overgenomen, maar ik zou me tegenwoordig nergens op aarde meer thuis voelen. Ik ben Artemisiaanse. Trond ging aan de slag met onze drankjes. ‘Ik ben zo klaar. Jullie vermaken je wel.’ Waarom liet hij Irina dat niet doen? Geen idee. Ik vraag me eerlijk gezegd wel eens af waarom hij haar heeft aangenomen.

28


Jin liet zijn arm op de mysterieuze doos rusten. ‘Ik heb begrepen dat Artemis een populaire romantische bestemming is. Kom je hier veel pasgetrouwde stelletjes tegen?’ ‘Niet echt,’ zei ik. ‘Die kunnen zich zoiets niet veroorloven. Maar we krijgen hier wel oudere paren die behoefte hebben aan een slaapkamerverzetje.’ Hij keek verbaasd. ‘Vanwege de zwaartekracht,’ zei ik. ‘Seks is compleet anders in een zesde G. Ideaal voor mensen die al heel lang getrouwd zijn. Ze kunnen de seks hier helemaal opnieuw ontdekken – alsof ze het voor het eerst doen.’ ‘Daar heb ik nooit bij stilgestaan,’ zei Jin. ‘Er zijn zat prostituees in Aldrin als u wilt weten hoe het is.’ ‘O. Eh, nee, dat is helemaal niks voor mij.’ Hij had niet verwacht dat een vrouw hem zou aanraden naar de hoeren te gaan. Mensen van de aarde zijn over het algemeen nogal preuts op dat gebied. Ik heb nooit begrepen waarom. Het is gewoon een dienst waarvoor je betaalt. Wat is het probleem? Ik haalde mijn schouders op. ‘Voor het geval u van gedachten verandert, de kosten bedragen rond de tweeduizend slugs.’ ‘Reken er maar niet op.’ Hij lachte zenuwachtig en begon over iets anders. ‘Trouwens… waarom wordt Artemisiaans geld eigenlijk “slug” genoemd?’ Ik legde mijn voeten op de salontafel. ‘Dat staat voor soft-landed grams. S-L-G. Slug. Voor één slug kun je één gram vracht van de aarde naar Artemis laten vervoeren. Dat is zo bepaald door KSC.’ ‘Technisch gesproken is de slug geen valuta,’ zei Trond bij het dressoir. ‘We zijn geen land, dus we kunnen geen eigen valuta hebben. Slugs zijn prepaid servicecredits van KSC. Je betaalt in dollars, euro’s, yens of wat dan ook, en in ruil daarvoor kun je een bepaald gewicht aan goederen naar Artemis vervoeren. Je hoeft niet alles in één keer op te maken. Ze registreren je verbruik.’ Hij bracht het dienblad naar de salontafel. ‘Uiteindelijk bleek het een handig betaalmiddel. KSC functioneert dus als bank. Op aarde zou je daar nooit mee wegkomen, maar dit is de aarde niet.’ Jin reikte naar voren om zijn koffie te pakken. Ondertussen wierp ik

29


een blik op het doosje. Dat was wit, en er stond met strakke zwarte letters op: ZAFO SAMPLE – UITSLUITEND VOOR GEAUTORISEERD GEBRUIK. ‘Dus die bank waar ik op zit is geïmporteerd vanaf de aarde, klopt dat?’ zei Jin. ‘Hoeveel heeft het gekost om dat ding hier te krijgen?’ ‘Deze weegt drieënveertig kilo,’ zei Trond. ‘Het transport heeft me drieënveertigduizend slugs gekost.’ ‘Wat verdient de gemiddelde maanbewoner eigenlijk?’ vroeg Jin. ‘Als ik tenminste zo vrij mag zijn.’ Ik pakte mijn thee en voelde hoe de warmte van het kopje zich verspreidde door mijn handen. ‘Ik verdien twaalfduizend slugs per maand als koerier. Het is een laagbetaalde baan.’ Jin nipte van zijn koffie en trok een gezicht. Dat zie je hier regelmatig. Aardemensen vinden onze koffie drie keer niks, maar de rottige smaak is wetenschappelijk verklaarbaar. De lucht op aarde bestaat voor twintig procent uit zuurstof. De rest is spul dat het menselijk lichaam niet nodig heeft, zoals stikstof en argon. De lucht in Artemis bestaat uit pure zuurstof, maar dan op twintig procent van de druk op aarde. Zodoende krijgen we de juiste hoeveelheid binnen en blijft de koepeldruk minimaal. Het is geen nieuw concept, het dateert uit de tijd van de Apollo. Het probleem is dat hoe lager de druk is, hoe lager het kookpunt van water is. Water kookt hier bij 61 graden Celsius, dus koffie en thee krijg je gewoon niet warmer. Blijkbaar is dat wansmakelijk koud voor mensen die er niet aan gewend zijn. Jin zette zijn kopje discreet op tafel terug. Hij zou het niet nog een keer naar zijn mond brengen. ‘Wat doet u eigenlijk in Artemis?’ vroeg ik. Hij trommelde met zijn vingers op het ZAFO-doosje. ‘We werken al maanden aan een zakelijke transactie. Aangezien we op het punt staan een deal te sluiten wilde ik meneer Landvik persoonlijk leren kennen.’ Trond nam weer plaats op zijn bank en pakte de doos met contrabande op. ‘Ik zei toch: zeg maar Trond.’ ‘Oké, Trond,’ zei Jin. Trond scheurde de verpakking open en er verscheen een donkere houten doos. Hij hield hem in het licht en bekeek hem van meerdere kanten. Ik weet niet veel van esthetica, maar zelfs ik kon zien dat dit iets bijzonders was. Aan alle kanten was verfijnd snijwerk te zien, en er zat

30


een smaakvol vormgegeven label op met een Spaanse tekst. ‘Wat is dat?’ vroeg Jin. Er verscheen een brede grijns op Tronds gezicht en hij opende de doos. Er lagen vierentwintig sigaren in, elk in een papieren omhulsel. ‘Dominicaanse sigaren. Ze zeggen dat Cubaanse de beste zijn, maar dat is niet waar. Er zijn geen betere te koop dan Dominicaanse.’ Elke maand smokkelde ik voor hem een doos van die dingen de stad in. Er gaat niets boven trouwe klanten. Hij wees in de richting van de deur. ‘Jazz, zou je die misschien even dicht willen doen?’ Ik liep naar de deuropening. Achter de smaakvolle muurpanelen ging een louter functioneel luik schuil. Ik schoof het dicht en draaide het wiel vast. Luiken kom je vaak tegen in duurdere woningen. Als de druk in de bol wegvalt, kun je je huis luchtdicht afsluiten en voorkom je dat je het loodje legt. Sommige mensen zijn zelfs zo paranoïde dat ze ’s nachts hun slaapkamer luchtdicht afsluiten – voor het geval dát. Pure geldverspilling als je het mij vraagt. In de hele geschiedenis van Artemis is de luchtdruk nog nooit weggevallen. ‘Ik heb hier een speciaal luchtfiltersysteem,’ zei Trond. ‘De rook komt absoluut niet buiten deze kamer.’ Hij pakte een sigaar uit, beet het puntje eraf en spuugde dat in een asbak. Vervolgens schoof hij de sigaar in zijn mond en hield er een gouden aansteker onder. Hij pufte een paar rookwolkjes uit en zuchtte. ‘Goed spul… goed spul.’ Hij hield Jin de doos voor, die beleefd bedankte. Vervolgens was ik aan de beurt. ‘Graag.’ Ik pakte er een en liet hem in mijn borstzak glijden. ‘Die rook ik na de lunch.’ Dat was een leugen, maar waarom zou ik zoiets afslaan? Ik kon er vast wel honderd slugs voor krijgen. Jin fronste zijn voorhoofd. ‘Neem me niet kwalijk, maar… zijn sigaren geen contrabande?’ ‘Eigenlijk belachelijk,’ zei Trond. ‘Ik heb een luchtdicht afgesloten kamer. Niemand heeft last van mijn rook. Het is gewoon niet eerlijk.’ ‘Wat een gelul.’ Ik richtte me tot Jin. ‘Het gaat erom dat je met vuur speelt. Letterlijk. Een brand in Artemis zou rampzalig zijn. Je kunt niet

31


even naar buiten als het misgaat. Brandbare materialen zijn hier verboden, tenzij je een heel goede reden hebt om ze te gebruiken. Je wilt niet dat hier idioten rondlopen met aanstekers op zak.’ ‘Ja… dat speelt waarschijnlijk ook een rol.’ Trond keek naar zijn aansteker. Ik had het ding jaren geleden voor hem naar binnen gesmokkeld. Er moet om de paar maanden nieuw gas in. Leuke bijverdienste. Ik nam nog een slok warme thee en pakte mijn gizmo. ‘Trond?’ ‘Ja, natuurlijk.’ Hij haalde zijn eigen gizmo tevoorschijn en hield hem naast de mijne. ‘Is het nog steeds vierduizend slugs?’ ‘Hm-mm. Maar ik waarschuw je: de volgende keer betaal je vijfenveertighonderd. Mijn onkosten zijn omhooggegaan.’ ‘Geen probleem,’ zei hij. Hij toetste de gegevens in terwijl ik wachtte. Een paar tellen later verscheen de verificatiemelding op mijn scherm. Ik accepteerde, en de transactie was voltooid. ‘Geregeld,’ zei ik. Ik richtte me tot Jin. ‘Leuk u gesproken te hebben, meneer Jin. Geniet van uw verblijf hier.’ ‘Dank je, dat gaat vast lukken.’ ‘Tot de volgende keer, Jazz.’ Trond glimlachte. Ik liet de twee mannen verdergaan met datgene waar ze mee bezig waren geweest. Ik had geen idee wat ze in hun schild voerden, maar het was in elk geval geen zuivere koffie. Trond hield zich met allerlei schimmige zaakjes bezig – daarom mocht ik hem. Als hij iemand helemaal naar de maan had laten komen, ging het om iets wat een stuk interessanter was dan een ‘zakendeal’. Ik liep de gang in en vertrok via de foyer. Irina schonk me een valse blik bij mijn vertrek. Ik rimpelde mijn neus. Ze sloot zonder gedag te zeggen de deur achter me. Ik wilde net in Trigger stappen toen mijn gizmo piepte. Er was een koeriersklus beschikbaar. Ik had de meeste ervaring en was bovendien het dichtst in de buurt, daarom had het systeem mij als eerste geselecteerd. OPHAALADRES: AG-5250. MASSA: ~100 KG. BEZORGADRES: NIET GESPECIFICEERD. BETALING: 452 G ˇ. Wow. Vierhonderdtweeënvijftig hele slugs. Ongeveer een tiende van wat ik net met een doos sigaren had verdiend. Ik accepteerde de klus. Ik moest toch ergens geld mee verdienen.

32


Beste Kelvin Otieno, Hoi, ik heet Jasmine Bashara. Ze noemen me Jazz. Ik ben negen jaar oud. Ik woon in Artemis. Mijn juf heet mevrouw Teller. Ze is een goeie juf, hoewel ze laatst mijn gizmo heeft afgepakt omdat ik er tijdens de les mee zat te spelen. Ze heeft ons als huiswerk opdracht gegeven om een e-mail naar kinderen in het KSC-complex in Kenia te sturen. Ik heb jouw adres gekregen. Spreek je Engels? Ik spreek ook Arabisch. Welke taal spreken jullie in Kenia? Ik kijk graag naar Amerikaanse televisieprogramma’s en mijn favoriete eten is gemberijs. Maar meestal eet ik gunk. Ik wil een hond, maar die mogen we hier niet hebben. Ik heb gehoord dat arme mensen op aarde wel honden mogen hebben. Is dat zo? Heb jij een hond? Als je een hond hebt, wil je me er dan over vertellen? Heeft Kenia een koning? Mijn vader is lasser. Wat doet jouw vader? Beste Jazz Bashara, Hoi, ik heet Kelvin en ik ben ook negen. Ik woon bij mijn vader en moeder. Ik heb drie zussen. Het zijn krengen, en de twee oudste slaan me. Maar ik ben in de groei, en als ik groot genoeg ben geef ik hún een pak slaag. Geintje. Jongens horen geen meisjes te slaan. Kenianen spreken Engels en Swahili. We hebben geen koning. We hebben een president en een Nationale Vergadering en een Senaat. Volwassenen stemmen op ze, en zij maken de wetten. Wij hebben thuis geen hond, maar we hebben wel twee katten. Eén ervan komt alleen langs om te eten, maar de andere is heel lief en slaapt de hele dag op de bank. Mijn vader is beveiliger bij KSC. Hij werkt bij Gate 14 en hij zorgt ervoor dat er alleen mensen naar binnen kunnen die dat mogen. We wonen in het complex in een huis van KSC, en mijn school staat ook in het complex. Iedereen die voor KSC werkt mag zijn kinderen gratis naar school sturen. KSC is heel aardig, en we zijn allemaal heel dankbaar. Mijn moeder is altijd thuis. Ze zorgt voor de kinderen. Ze is een goede moeder. Ik eet het liefst hotdogs. Wat is gunk? Daar heb ik nog nooit van gehoord.

33


Ik hou ook van Amerikaanse televisieprogramma’s, vooral soaps. Ze zijn heel spannend, maar mijn moeder vindt het niks voor me. Gelukkig hebben we hier snel internet zodat ik stiekem kan kijken. Niet verklappen, hoor. Haha. Wat doet jouw moeder? Wat wil je worden als je later groot bent? Ik wil raketten bouwen. Nu maak ik modelraketten. Ik heb net een model van een KSC 209-B klaar. Hij ziet er heel mooi uit in mijn kamer. Later wil ik echte raketten bouwen. De andere kinderen willen raketpiloot worden, maar dat lijkt me niks. Ben jij blank? Ik heb gehoord dat iedereen in Artemis blank is. Er zijn hier veel blanke mensen in het complex. Ze komen hier vanuit de hele wereld naartoe om te werken. Beste Kelvin, Jammer dat jullie geen hond hebben. Ik hoop dat je ooit raketten kunt bouwen. Echte, geen modellen. Gunk is eten voor arme mensen. Het is gemaakt van gedroogde algen en smaakextracten. Ze kweken het hier in Artemis in tanks omdat eten van de aarde duur is. Gunk is smerig. Smaakextracten zouden het lekker moeten maken, maar ze maken het weer op andere manieren smerig. Ik moet het elke dag eten. Ik baal ervan. Ik ben niet blank. Ik ben Arabisch. Een beetje lichtbruin. De helft van de mensen hier is blank. Mijn moeder woont ergens op aarde. Ze is weggegaan toen ik nog een baby was. Ik herinner me niks van haar. Ik vind soaps stom, maar jij mag stomme dingen best leuk vinden, hoor. We kunnen gewoon vrienden blijven. Hebben jullie thuis een tuin? Kun je altijd naar buiten als je zin hebt? Ik kan pas naar buiten als ik zestien ben. Dat zijn de regels voor EVA’s. Ik ben van plan om later mijn EVA-licentie te halen, dan kan ik zo vaak naar buiten als ik wil en kan niemand me tegenhouden. Raketten bouwen lijkt me gaaf werk. Ik hoop dat je zulk werk krijgt. Ik wil niet werken. Als ik groot ben wil ik rijk zijn.

34


Gregg Olsen

Het laatste dat ze deed


© 2018 Gregg Olsen © 2018 Karakter Uitgevers B.V., Uithoorn Het laatste dat ze deed - Gregg Olsen ISBN 978 90 452 1425 2 - prijs: € 19,99 Ook verkrijgbaar als e-book: ISBN 978 90 452 1435 1

36


1 Vlak ervoor Liz Jarrett tilde haar hoofd op van de oude eetkamertafel die nog van haar grootouders was geweest. Er joeg een scherpe adrenalinestoot door haar lichaam. Haar vingers zochten en vonden haar telefoon en ze keek hoe laat het was. Iets na tien uur in de ochtend. Shit! Liz hees zich uit de stoel en liep naar de douche. Zo snel als ze kon trok ze haar T-shirt en joggingbroek uit. Ze wachtte niet tot het water warm was voor ze eronder stapte. Schokkend koud, dat was wat ze nodig had. Het ijskoude water liep over haar ruggengraat en ze moest met haar handen tegen de wand leunen om haar evenwicht niet te verliezen. Liz had die schok nodig om helder te worden. Ze was de hele nacht wakker geweest, dankzij de koffie en de pillen die ze had geslikt om zich op haar boeken en laptop te concentreren voor het belangrijkste examen van haar leven. Dit keer mag ik niet zakken. Bij de herinnering aan het examen dat ze drie maanden eerder had afgelegd, kromp haar maag samen tot een harde, brandende klomp. Ik moet slagen. Terwijl het koude water over haar heen stroomde, veranderde ze haar interne dialoog. Ik zal slagen. Ik ben intelligent. Ik kan dit. Met haar negenentwintig jaar was Liz niet langer jong te noemen, althans niet vergeleken met de andere rechtenstudenten aan de University of Oregon. Toch was ze niet de oudste die advocaat wilde worden. Aanvankelijk had Liz studenten van boven de dertig bekeken met een mengeling van medelijden en bewondering. Ze had zich er zelfs op betrapt het ‘aandoenlijk’ te vinden dat een oma uit Wilson-

37


ville tot de studie was toegelaten. Echt waar, Liz? Waar slaat dat nou op? Iemand die op latere leeftijd opnieuw begint en daar keihard voor werkt, vind je dat ‘aandoenlijk’? Dat zou jou ook kunnen overkomen. Dat je een droom najaagt, maar je doel nooit bereikt. Een wortel die voor je neus hangt, maar altijd net buiten je bereik blijft. Snel. Als een op hol geslagen robot sprong Liz de douche uit en trok een handdoek van het rek boven het toilet. Voor de haardroger had ze geen tijd. Ze wreef de zachte badstof over haar donkerbruine haar en keek in de spiegel. Als ze een warme douche had genomen, was de werkelijkheid tenminste nog verhuld geweest door de condens op de spiegel. Ze trok een lelijk gezicht. Ze zag er opgefokt uit. Bah. Met bevende handen bracht ze deodorant aan. Ze was zo trillerig dat ze op het toilet moest gaan zitten om haar ondergoed aan te trekken. Het leek wel of de badkamer een beetje draaide. Heel even moest ze denken aan de carrousel in Disneyland, waar ze als kind met haar ouders en broer was geweest. Ze was toen misselijk geworden en had over Jim heen gespuugd. Hij had er wel voor gezorgd dat ze dat nooit kon vergeten. Diezelfde misselijkheid voelde ze nu ook. Liz moest naar het examen, nu meteen. Het werd afgenomen in een zaaltje van een hotel in Beaverton en dat was een rit van meer dan drie uur. Ze zou de boete voor te hard rijden maar voor lief moeten nemen. Eindelijk haar spijkerbroek aan. Maar slechts één schoen. Liz hinkte door het huis en zocht overal naar het tweede exemplaar. Ze struikelde en ving zichzelf op tegen de deurpost. Waar is die schoen? Eenmaal terug in de slaapkamer vond ze hem, aan Owens kant van het bed. Owen! Ze kon hem op dat moment wel wat aandoen. Waarom had hij haar laten slapen? Waarom had hij haar niet wakker geschud? Hij wist toch hoe belangrijk dat examen voor haar was? Het belangrijkste van haar leven. Het was haar toegangsbewijs tot alles wat ze wilde zijn. Daarmee zou ze haar man kunnen bewijzen dat ook zij haar dromen waar kon maken. Dat ze daar verdomme ook recht op had. Terwijl ze haar voet in de andere schoen stak, bedacht Liz dat ze

38


die ochtend wel degelijk Owens stem had gehoord. Het was alsof de herinnering bovenkwam uit een dichte mist. De hele vorige avond was een beetje vaag en onduidelijk. De pillen. De koffie. Ze had de jurisprudentie zo vaak hardop gerepeteerd dat ze er schor van was geworden. Ze had in de koelkast naar sinaasappelsap gezocht omdat dat meer energie gaf dan een Red Bull. Maar dat was alleen omdat de Red Bull op was. Ja, Owen had wel degelijk geprobeerd haar wakker te maken. Echt. Nou, geweldig. Het was dus haar eigen schuld dat ze te laat kwam. Liz wist nu weer dat hij haar zelfs van de eetkamerstoel had getild. ‘Je bent helemaal van de wereld, schat,’ had hij gezegd, terwijl hij zijn sterke handen onder haar armen schoof. ‘Word wakker. Je moet douchen en gaan.’ ‘Ik wil slapen,’ had Liz geantwoord. Ze had zich verzet en zich weer in de stoel laten zakken. ‘Morgen heb ik examen.’ ‘Morgen? Vandaag zal je bedoelen,’ zei hij. ‘Over vier uur al, hoor je me?’ Ze had hem met rode, droge ogen aangekeken. Ze wist dat ze eruitzag als een junkie in een 7-Eleven, die gefascineerd naar de hotdogs op de ronddraaiende verwarmingselementen keek, alsof ze zo bijzonder waren als een uit het water opspringende walvis. ‘Vier uur?’ Hij had zijn telefoon laten zien, met de tijd. ‘Verdomme,’ zei ze. ‘Ik moet opschieten.’ ‘Ja, dat moet je zeker. En ik ook. Ik moet naar die vergadering met Damon en de andere vennoten. Ik moet op tijd zijn.’ Zelfs nu, nu haar hoofd nog tolde en ze eindelijk met twee schoenen aan haar voeten terugdacht aan zijn pogingen haar wakker te krijgen, kon Liz het gevoel niet onderdrukken dat Owen zichzelf altijd op de eerste plaats had gesteld. Dat was al zo geweest voor ze getrouwd waren. Hij had talloze malen gezegd dat ze in luxe zouden leven, maar niet omdat zij zo’n geweldige advocaat was. ‘Van advocaten gaan er dertien in een dozijn,’ had hij meerdere keren gezegd. ‘Technologie heeft de toekomst, let maar op.’ Ze had een gruwelijke hekel aan technologie. Soms had ze ook een hekel aan Owen. Hij was zo verdomde zelfverzekerd, zo overtuigd

39


dat hij iets heel belangrijks zou gaan doen, iets groots zou verrichten. Nu zijn bedrijf naar de beurs ging, had Owen een lijstje opgesteld van dingen die hij zich zou kunnen veroorloven. Een Ferrari. Een maand in zo’n hut met een rieten dak op palen boven zee in Fiji. En ga zo maar door. Ze ging daarin mee, vooral omdat discussies geen zin hadden. Zijn dromen zouden uitkomen, of niet. Er was slechts één ding op zijn lijst waartegen ze zich had verzet, namelijk zijn plan om hun kleine huis aan de rivier tegen de grond te gooien. Dat plan stond echter niet erg hoog op zijn prioriteitenlijst en lange tijd had ze de hoop gekoesterd dat hij het helemaal zou vergeten. Ze moest toegeven dat er nogal wat aan het huis mankeerde. De vloerbalken waren aangetast door schimmel. De keukenvloer liep scheef. Een gevallen kerstomaatje rolde zo snel naar de hoek dat het wel een scène uit Poltergeist leek. ‘Dit huis heeft zoveel geschiedenis,’ zei ze dan tegen hem. Maar dan sloeg hij zijn armen om haar heen alsof hij echt van haar hield en haar echt begreep. ‘We maken onze eigen geschiedenis wel,’ zei hij dan. ‘Wie wil er nou in het droomhuis van een ander wonen?’ Liz knikte dan alsof ze het met hem eens was, ook al was dat niet waar. Haar grootouders hadden de Craftsman-bungalow in 1923 gebouwd. Zelf had ze hier elke zomer doorgebracht. Op de rit erheen vanuit Portland keek ze dan vanaf de achterbank naar de bossen tot ze in Bend waren, waar de Deschutes River glinsterde als gebroken glas op een leigrijze tafel. Het huis was klein, maar aan elke vierkante centimeter waren herinneringen verbonden. Zelfs als kind had ze dit als haar huis beschouwd. Haar toevluchtsoord. Na het overlijden van haar grootouders kwam het huis in handen van haar ouders, en toen die op hun beurt omkwamen bij een auto-ongeluk in het oosten van Oregon, hadden Liz en Owen haar broer Jim uitgekocht. Dat had ze al hun geld gekost en ze opgezadeld met een hypotheek die met hun karige inkomen nauwelijks op te brengen was. Ze dacht destijds dat Owen zo voor dat huis had gevochten om haar gelukkig te maken. Pas nadat alles was beklonken, ontdekte Liz hoe haar man, met wie ze toen vier jaar was getrouwd, echt over dat huis dacht. Owen zag een grote zak met geld in plaats van een karaktervol oud huis vol herinneringen. Hij zocht om de haverklap op internet de

40


prijzen van huizen in de omgeving af. Steeds weer hield hij haar voor dat het huis zelf geen rode cent waard was, maar dat het land perfect was voor een luxe villa. Toen een van de huizen ietsje verderop voor meer dan twee miljoen dollar te koop stond, had hij haar naar de slaapkamer getrokken met een enthousiasme alsof ze zelf een lot uit de loterij hadden gewonnen. Een paar zomers terug hadden ze op hun veranda gezeten terwijl het huis van de buren, dat als twee druppels op het hunne leek, onder de sloophamers verdween. ‘Op een dag gaan wij dat ook doen,’ had hij gezegd. Liz had een slok bier genomen, terwijl iemand op een SUP-board voorbij peddelde op de rivier en vertelde Owen niet dat ze het een vreselijk triest gezicht vond om dat oude huis te zien verdwijnen. De oude huizen van de vorige generaties werden een voor een vervangen door kasten van huizen die elke vierkante centimeter van hun perceel in beslag namen en het zonlicht wegnamen van de mensen die nog niet aan de druk hadden toegegeven om hun eigen monsterhuizen te bouwen. Het was een concurrentiestrijd om wie het grootste huis kon neerzetten. Lomper. Opzichtiger. Patseriger. Liz nam de laatste slok van haar bier en probeerde het verleden los te laten, terwijl het huis van hun buren, David en Carole Franklin, met de grond gelijk werd gemaakt alsof het een smet op het landschap was. Ze had ze willen haten, maar dat kon ze niet. David en Carole waren namelijk best aardig. Nieuwkomers waren dat bijna altijd, in het begin. David had een restaurant in de stad. Carole deed iets creatiefs met textiel, maar dat was een recente bevlieging. Voor die tijd had ze een hoge managementpositie bekleed bij Google. Hun zoontje, Charlie, vormde de link tussen Liz en Carole. Hij had blond haar en blauwe ogen en leek te genieten van alles waar Liz ook zo van hield. Hij was gek op de rivier. Hij verzamelde steentjes aan de oever. Charlie maakte geen onderscheid tussen een agaat en een stukje basalt. ‘Hij vindt kwantiteit belangrijker dan kwaliteit,’ zei Carole op een dag tegen Liz, terwijl ze toekeken hoe het jongetje de zoveelste emmer vol schatten leeggooide op de grote hardhouten veranda rond het huis van de Franklins.

41


‘Owen houdt ook meer van kwantiteit,’ zei Liz. ‘Hij houdt van geld.’ De vrouwen lachten.

* Liz keek nauwelijks om zich heen toen ze haastig via het overdekte grindpad naar de garage liep, terwijl ze tegelijk Owen probeerde te bellen. Ze kreeg zijn voicemail. Ze drukte op de knop om de garagedeur te openen en terwijl die langzaam omhoogging, sprak ze een bericht in. ‘Owen, ik ben te laat! Je weet hoe belangrijk dit voor me is. Voor ons allebei. Ik zou jou nooit zo in de steek hebben gelaten. Hoe kon je zomaar weggaan zonder dat je zeker wist dat ik echt wakker was?’ Ze liet zich achter het stuur zakken en startte de motor van haar RAV4. Ze werd meteen belaagd door een popsong op de radio, die knalhard stond. Het was zo’n herrie dat ze het bijna uitgilde van de schrik en snel naar de volumeknop graaide. De muziek stond nu heel zacht, maar Liz’ hart bonsde zo hard in haar keel dat ze het liefst een Xanax-tabletje had geslikt. Ondanks de koude douche parelden er zweetdruppeltjes in haar nek. Vergeet die Xanax. Ze wist maar al te goed dat ze na al die pillen en een nacht studeren zo hyper was, dat nog meer troep slikken geen goed idee kon zijn. Die klootzak van een Owen! Ze zette de auto in de achteruit en drukte met de bal van haar voet op het gaspedaal. Terwijl ze achteruit de garage uitreed, voelde ze een harde bonk onder de wielen. Ze trapte onmiddellijk op de rem. De klap tegen de achterbumper was dof maar hard geweest, onmiskenbaar. Vast een hond of een kat. Ze had toen ze de rem intrapte zelfs een gesmoorde kreet gehoord. O, shit. Ze vond het vreselijk om een dier aan te rijden. Ze was er nog steeds niet overheen dat Owen een foxterriër had overreden op de afslag van de snelweg, een paar jaar terug aan het eind van de zomer. Aanvankelijk had hij niet willen stoppen, ondanks Liz’ smeekbedes. Nadat hij met tegenzin was gestopt, bleef hij in de auto zitten, terwijl Liz de hond oppakte en haar jas om hem heen sloeg.

42


‘Arm beest,’ had ze tegen het bevende dier gemompeld, toen ze terugkwam en de deur opende. ‘Geen denken aan,’ zei Owen met een boze blik naar het zielige hoopje in haar armen. ‘Ik ga niet naar de dierenarts met dat ding.’ ‘Dat ding, Owen, is een huisdier waar iemand van houdt,’ had ze gezegd, terwijl ze zich zo draaide dat hij de bruine ogen van de gewonde hond kon zien. ‘Je moet. Anders ben je doorgereden na een aanrijding en kun je aangeklaagd worden.’ Dat was waarschijnlijk niet helemaal waar geweest, maar ze wist dat haar man pas het juiste zou doen als hij geconfronteerd werd met mogelijke negatieve consequenties. Owen Jarrett was, op zijn best gezegd, iemand die zich met tegenzin aan de regels hield. Ze was ingestapt en had de deur dichtgeslagen. Owen had weer een boze blik naar de hond geworpen die ze op haar schoot hield. ‘Ik wil de rekening niet gepresenteerd krijgen, Liz.’ ‘Bij jou draait altijd alles om geld,’ had ze terug gesnauwd. ‘Dat is een rotopmerking.’ De hond had een beetje gepiept. ‘Je hebt een dier aangereden,’ had Liz gezegd. ‘Je moet het helpen. Wat zou je zeggen als het jouw hond was?’ Owen had haar verbaasd aangekeken. ‘We hebben geen hond.’ ‘Maar als.’ ‘Oké, oké,’ had hij gezegd. ‘We brengen dat klotebeest wel naar een dierenarts.’ Hij had de auto in de vooruit gezet, maar langzamer dan normaal gereden. Het was een akelige gedachte geweest, maar Liz vroeg zich af of hij tijd rekte in de hoop dat de hond zou sterven voor ze bij de dierenarts waren. Maar zoveel geluk had hij niet gehad. De terriër werd opgelapt en er werd contact opgenomen met de eigenaar, maar achteraf vroeg Liz zich af hoe het kon dat Owen niet begreep – of was het dat het hem niet kon schelen? – dat die hond belangrijk voor iemand was. Een oude vrouw. Of een jongetje. Hij maakte zich alleen druk over de kosten. Of misschien over de last die het hem bezorgde. Zo moeilijk was het toch niet om te doen wat juist was? In die periode was Liz begonnen met vrijwilligerswerk voor de die-

43


renbescherming in Bend. Ze was altijd gek op dieren geweest, paarden uitgezonderd natuurlijk. Ze was altijd bang geweest voor paarden. Die deden haar terugdenken aan wat ze als de op een na ergste dag van haar leven zou gaan beschouwen. […]

3 Vermist: vijftien minuten Er was geen ontkomen aan. Het was geen hond of kat geweest, maar het buurjongetje. Naar adem happend van schrik liet Liz Jarrett zich op haar knieën zakken en nam ze Charlie Franklin in haar armen. ‘O, God,’ fluisterde ze. ‘Charlie. Nee, nee. Charlie.’ Al haar zenuwen stonden op scherp. Een bombardement van emoties. Ze probeerde adem te halen, maar het leek wel of haar luchtwegen vol zaten met een taaie substantie. Hoewel ze niet hoorbaar huilde, stroomden er tranen over haar wangen. Liz schudde aan Charlies schouders, alsof ze de jongen zo weer tot leven kon brengen, hij zijn ogen zou openen en iets zou zeggen.

44


Frank Bill

Donnybrook Een boek dat aankomt als een vuistslag


© 2013 Frank Bill © 2017 Karakter Uitgevers B.V., Uithoorn Donnybrook - Frank Bill ISBN 978 90 452 1265 4 - prijs: € 17,99 Ook verkrijgbaar als e-book: ISBN 978 90 452 1275 3

46


Donnybrook: een rumoerig en chaotisch tafereel; een verhitte discussie. In de achttiende eeuw was dit uitgegroeid tot een enorme bijeenkomst, die elk jaar op 26 augustus begon en vijftien dagen duurde, een verzamelplek voor paardenhandelaren, waarzeggers, bedelaars, worstelaars, dansers, vedelaars en venters van alle mogelijke etenswaren en drank. Donnybrook was berucht in Ierland en daarbuiten voor zijn lawaai en ordeloosheid, maar vooral voor de door de whisky aangewakkerde vechtpartijen die na zonsondergang plaatsvonden. Een terloopse verwijzing in uitgerekend The English Constitution (1867) van Walter Bagehot geeft een indruk van hoe het er daar aan toeging: ‘Het enige geaccepteerde principe […] leek op het advies dat de traditionele Ier kreeg als hij de Donnybrook Fair bezocht: “Zodra je een hoofd ziet, sla je erop.”’ Het gebruikelijke wapen was een eiken stok of een van sleedoornhout, door de Ieren vaak aangeduid als een shillelagh. Volgens de legende gaf een bezoeker aan de Donnybrook Fair de voorkeur aan vechten boven eten. – Michael Quinion, World Wide Words

47


1 Schepen verbranden Ik kan Zeek en Caleb, die kleintjes van me, niet te eten geven vanuit de bak, dacht Jarhead Earl. Dit was zijn kans ze een beter leven te geven. Hij duwde met zijn duim nog twee .12-patronen in de kamer van het jachtgeweer. De klik van de eerste patroon had weergalmd in de oren van Dote Conrad nadat hij het automatische .12-geweer aan Jarhead had overhandigd. Jarhead bracht de loop omhoog en zei: ‘Handen in de lucht en draai je naar me om. Langzaam.’ Dote had een willekeurig jachtgeweer of wapen kunnen pakken dat voor hem aan de muur achter de toonbank van zijn wapenwinkel hing, maar die waren allemaal ongeladen. Hij stak zijn harige armen in de lucht. Spreidde ze naast zijn hoofd als de palen van een footballdoel. Zijn handen ter hoogte van zijn oren, die vanonder zijn petje met verbleekte rebellenvlag staken. Hij droeg een grijs T-shirt. Rode bretels liepen over een kogelronde pens omlaag. Koperen klemmetjes grepen zich vast aan de band van zijn camouflagebroek. Zei: ‘Ik kan hem apart voor je houden als je vandaag nog niet kunt betalen. Het duurt nog wel even voordat het hertenseizoen begint.’ Jarhead zei: ‘Ik betaal geen ene moer. Kom achter je toonbank vandaan. Ik volg je naar de safe achter. Of je moet genoeg in de kassa hebben liggen.’ Iedereen in Hazard wist dat Dote maar eens per maand zijn geld wegbracht. Dat zijn safe en kassa vol dikke stapels bankbiljetten lagen. Hij ter bescherming nooit een geladen pistool achter zijn toonbank had liggen. Ook al dreef je een wapenwinkel, in dit dorpje in de heuvels van Zuidoost-Kentucky, waar iedereen op zijn vijftiende

48


al wist met wie hij later ging trouwen en kinderen zou krijgen, hoefde nooit iemand bang te zijn voor een overval. ‘Ik weet dat het zware tijden zijn,’ probeerde Dote. ‘Lui zonder werk met de economie in een dip. Heb gehoord dat de staat binnenkort wegwerkers nodig heeft. Wat het ook is wat je niet hebt, dat krijg je niet door dat te doen wat je nu van plan bent met dat geweer.’ Jarhead zag de met vuil besmeurde gezichten van Zeek en Caleb voor zich. Ze jammerden: ‘Heb honger, papa.’ Hij had geen tijd voor Dote’s adviezen. ‘Laten we eerst maar eens kijken wat je in je kassa hebt.’ ‘Jarhead, ik kan niet…’ Jarhead zwaaide de loop een halve meter bij Dote vandaan. Knalde een gat in de muur. De huls kletterde op de toonbank. De tweede patroon viel op zijn plek. Dote’s oren tuitten en hij greep de loop. Trok Jarhead tegen de toonbank. Jarhead rukte de hete loop uit Dote’s handen. Ramde hem als een lans tegen Dote’s koraalrode neus. Kraakbeen brak. ‘Godver!’ schreeuwde Dote. Tranen liepen uit zijn knipperende ogen. ‘Het was geen verzoek,’ zei Jarhead. Dote boog naar achteren, weg van de loop. Het kruis van zijn camouflagebroek werd donker. Losse huid hing lillend aan zijn armen. Straaltjes zweet liepen omlaag over de ouderdomsvlekken op zijn voorhoofd. Hij voelde zich machteloos, een idioot, besefte dat als hij een wapen had gehad hij die klootzak nu kon neerschieten, vervloekte zichzelf en waggelde naar de kassa. Wie had kunnen bedenken dat die vent zijn eigen munitie mee zou nemen? Met de ene hand om zijn neus geklemd sloeg hij met de andere op wat knoppen en opende de la. Trok een stapel twintigjes tevoorschijn. Daarna een stapel tientjes en vijfjes. Legde ze op de glazen toonbank. ‘Tel ze hardop uit,’ droeg Jarhead hem op. Toen Dote bij duizend was, riep Jarhead: ‘Stop maar!’ De helft van de stapel twintigjes had Dote nog niet uitgeteld. ‘Je wilt niet alles?’ vroeg Dote door zijn dichtgeknepen neus. ‘Heb niet alles nodig.’ Hij liet het jachtgeweer met één hand los. Stak die hand in zijn achterzak en legde een plastic tasje van Wal-

49


mart op de toonbank. ‘Doe die duizend in de tas.’ Dote propte het geld in de tas. Hij schoof Jarhead de met bloed uit zijn neus bespatte biljetten toe, die het tasje weggriste en zei: ‘Vouw je handen op je achterhoofd. Achteruit. Draai je om. Naar de achterkamer.’ Dote’s lichaam huiverde van de verontrustende gedachte nooit meer zijn vrouw te zien, die, als hij in de winkel stond, gebakken kippenlevertjes at, gepaneerd volgens een geheim recept van haar moeder, en op hun satelliet-tv naar het Home Shopping-kanaal keek. ‘Wacht nou even!’ smeekte hij. Jarhead gebaarde met de geweerloop. ‘Draai je om!’ Dote gehoorzaamde. Liep zijwaarts naar het uiteinde van de toonbank, waar Jarhead de loop tegen zijn achterhoofd zette. Hij duwde Dote door het stripgordijn naar de achterkamer vol dozen munitie en ongeopende kratten met wapens. Daar lag die verdomde munitie die hij nodig had gehad. ‘Ga op je knieën zitten,’ droeg Jarhead hem op. Dote’s gezicht werd warm van de tranen. Helder vocht vermengde zich met bloed. ‘Alsjeblieft!’ smeekte hij. ‘Alsjeblieft!’ Krakend landden zijn knieën op de koude, harde betonnen vloer. Jarhead ging achter hem staan met de nog altijd warme geweerloop. Zette die tegen Dote’s achterhoofd. Dote viel voorover door de hevige schok die door zijn lichaam trok. Het vlees van de man was geblakerde pudding. Flat had het krijsende lichaam uit het huis gesleept en op het erf laten vallen. Daar lag het nu, de armen gespreid als een godheid, naast een verroeste driewieler. Een schommel zonder bankje en touwen. Lang verdrongen herinneringen. Rook steeg op van de vlammen achter hen. Geel en oranje lichtten het donker op en verslonden het oude huis. ‘We moeten hem naar de eerstehulp brengen,’ zei Flat. Angus onderbrak hem. ‘Die bellen de politie. Jullie zouden beter moeten weten.’ Liz en Angus hadden Beatle en Flat achtergelaten bij de kokende partij meth om bij de plaatselijke auto-onderdelenfabriek de vertrekkende tweede en komende derde dienst op te wachten. De fabriek

50


zou binnen zes maanden zijn deuren sluiten omdat de economie in het slop zat. Mannen en vrouwen die het boodschappen doen oversloegen, de termijnen van hun auto en hun huurbetalingen. Die tijdens hun acht uur lange diensten hunkerden naar ontsnapping, naar hun volgende dopaminekick. Die klerelijers met hun ingevallen gezichten, hun juskleurige haren en hun ogen als plafondspotjes diep in hun kassen kwamen dan naar Angus’ ganzenstrontgroene Pinto gelopen. Staken hun verkreukelde loon door het omlaag gedraaide raampje naar binnen. Angus bleef dan zitten alsof hij niet bestond en Liz nam het geld aan, deed de arbeiders het genoegen van een gram door merg en been gaande goddelijkheid, bezorgde iedere koper het gevoel onoverwinnelijk te zijn. Zo hield Angus zich in leven sinds het ongeluk en de operatie waardoor één kant van zijn gezicht een puzzel vormde van niet langer passende vleesstukjes. Angus en Liz waren teruggekeerd naar de boerderij. Hadden daar Flat aangetroffen op het erf, jammerend dat hij en Beatle helemaal waren ingestort na te veel dagen aan één stuk gebruikt te hebben. Ze hadden de lithiumstrips uit de batterijen laten koken op de Coleman-brander. Voordat Flat Beatle wakker had kunnen maken, was het spul oververhit geraakt, was er gas ontsnapt en had Beatle in de fik gestaan. Hij had die arme eikel meteen naar het erf gesleept. Nu lag Beatle te kronkelen van de pijn van zijn olieachtige brandwonden en scheurde hij hun trommelvliezen met: ‘Help me! Alsjeblieft! Help me dan!’ ‘Wat moeten we dan met hem?’ vroeg Liz. Angus stak een hand in het voorpand van zijn overall en haalde een moordwapen tevoorschijn. ‘Wat ben je van plan, verdomme?’ wilde Flat van hem weten. ‘Ik ga die achterlijke broer van je uit zijn lijden verlossen.’ Beatle’s gesmeek werd gejammer en steeg op van de grond. Angus richtte het pistool op Beatle’s verschroeide haar. Zijn woorden verstilden. Flat wankelde op hem af, zei: ‘Jij, kloot…’ Angus bracht de .45 naar Flats met as besmeurde gezicht. Haalde

51


de trekker over. Wit spatte uiteen in rood. Flat zakte ineen op de grond. Liz draaide zich om. Schudde haar hoofd met krullende chocolade-vanillekleurige dreads. Vocht tegen haar tranen en ratelde: ‘En wat nu?’ Angus schoof het warme wapen terug in zijn zak. ‘We moeten ervandoor voordat de county-jongens verschijnen. Ons opzadelen met jaren in de bak. Op zoek naar een ander huis waar we in kunnen trekken. De tering naar de nering zetten. We moeten opnieuw beginnen voordat hier geen banen meer zijn, voordat niemand meer geld heeft.’ Die ochtend was de oude man wakker geworden door de knal uit het jachtgeweer. Het gezicht van de kerel op wie de kogel was afgevuurd, had hij niet kunnen onderscheiden. Over de vent met het wapen in zijn handen droomde hij al een tijdje. Een potige kerel die kilometers over landweggetjes draafde, door de avondzon jogde. Daarna ranselde hij een aan een boom vastgebonden volgepropte plunjebaal af of gaf hij een andere menselijke gestalte ervan langs met zijn vuisten, knieën en ellebogen in het bijzijn van een menigte kerels met aan diggelen geslagen gezichten die drank achteroversloegen en wedjes legden. Hij was een vechter die bekendstond als Jarhead Earl. Op andere dagen droomde hij van ingevallen gezichten met knorrende magen. Twee jongetjes en een vrouw. De vrouw was door haar familie pijn gedaan. Met haar duim opende ze het deksel van een potje. Schudde pillen in haar hand, kauwde erop als waren het Chiclets. De jochies bevonden zich op een aarden erf met wat stukken dood gras, speelden op een geïmproviseerde schommel, aangevreten door roestvlekken als door acne. Maar als de vechter ze naderde, begonnen ze te gloeien alsof verder niks ertoe deed. Het was inmiddels al een aardig tijdje donker. Purcell draaide de dop van zijn fles Kessler open, schonk de whisky in zijn koffiekopje zonder koffie. Probeerde de beelden waarvan hij wist dat het puzzelstukjes waren samen te voegen in zijn geest, zoals hij al maanden deed. Hij stak een Marlboro op in de zekerheid dat er shit los zou gaan barsten en dat hij daar middenin terecht zou komen, maar hoe

52


en wat wist hij nog niet. Hij wachtte nog op het moment dat het ging gebeuren. Vliegen streken neer en muggen zoemden om de donkere stank die opsteeg van de lichamen die in de klamme duisternis lagen. De vlammen hadden de wanden en het dak van het huis in een verkoold staketsel veranderd. Hulpsheriff Ross Whalen depte zijn voorhoofd met een rafelige blauwe zakdoek en hanteerde in de andere hand zijn Maglite. Dacht aan hoeveel welvaart de fabriek de plaats had gebracht dankzij zijn winsten op de productie van auto- en vrachtwagenonderdelen voor Ford en GM, maar tegelijkertijd zijn arbeiders verslaafd had gemaakt, want die waren vergetelheid gaan zoeken in het roken, spuiten of snuiven van synthetische dopamine. Wat zouden ze doen als de fabriek zijn deuren sloot? Ze geen uitkering meer kregen? Wat zou er gebeuren als er nog meer banen verdwenen en hun verslaving gewelddadig werd? Agent Meadows peuterde met een tandenstoker tussen zijn roomwitte tanden, scheen met zijn zaklamp, keek naar hoe hulpsheriff Whalen neerknielde en vroeg zijn baas: ‘Wat denk je, Ross?’ Met zijn blik op de verkoolde en de niet-verkoolde, en daarna op de oude schuur waar de vrijwillige brandweer met zijn eigen lichten op scheen, de zwarte restanten in zich opnam, antwoordde Whalen: ‘We zijn hier niet in het Wilde Westen. In een plaatsje als dit in het zuiden van Indiana horen huizen niet op zo’n manier af te branden. En daar horen mensen ook niet te eindigen met een kogel in hun achterhoofd.’ Meadows spuugde de tandenstoker uit op het verkoolde onbekende lijk en vroeg: ‘Denk je dat hier weer van die troep werd gekookt?’ Whalen ademde luid uit. ‘Ik denk het wel, aangezien een groot deel van de county daaraan kapotgaat. We weten meer als we achterhaald hebben wie deze geroosterde figuren zijn. Het kaliber van de kogel hebben vastgesteld. De jongens van de staat en de brandweercommandant hebben onderzocht hoe dit vuur is ontstaan. En haal verdomme je tandenstoker van het slachtoffer af. Hoe het ook zit, dit deugt niet.’

53


Het bloed in Dote’s nek was opgedroogd. Zijn harige polsen waren met telefoonkabel op zijn rug gebonden. Het koude beton drukte tegen zijn wang en voorhoofd. Hij probeerde adem te halen door zijn geplette neus die op was gezwollen tot een zwarte aardappel. Hoestte. Rukte tussen de stapels munitiekisten zijn eivormige bovenlichaam omhoog, had een barstende koppijn. Nu hij zat draaide alles in zijn omgeving om hem heen, was alles in het vertrek met een trillende laag rijp bedekt. Achter zijn rug piepte de voordeur van zijn wapenwinkel open. ‘Hier ben ik,’ schreeuwde Dote. ‘Help me!’

54


Neil Gaiman

Noorse goden


© 2017 Neil Gaiman © 2017 Karakter Uitgevers B.V., Uithoorn Noorse goden - Neil Gaiman ISBN 978 90 452 1445 0 - prijs: € 17,99 Ook verkrijgbaar als e-book: ISBN 978 90 452 1455 9

56


De Noorse mythen zijn de mythen van een koud oord met lange winternachten en zomerdagen zonder eind, mythen van een volk dat zijn goden niet volledig vertrouwde of zelfs mocht, maar wel respecteerde en vreesde. Voor zover we weten kwamen de goden van Asgaard uit Duitsland, verspreidden ze zich in Scandinavië en vervolgens in de delen van de wereld overheerst door de Vikingen – de Orkneyeilanden en Schotland, Ierland en het noorden van Engeland – waar de indringers plaatsen hebben achtergelaten die naar Thor of Odin zijn vernoemd. In het Engels hebben de goden hun namen in de dagen van de week achtergelaten. Tyr de eenhandige (Odins zoon), Odin (Wodan), Thor en Frigg, de koningin van de goden, vinden we terug in respectievelijk Tuesday, Wednesday, Thursday en Friday. Sporen van oudere mythen en religies zijn te vinden in de oorlog en de verhalen van de wapenstilstand tussen de goden van de Wanen en de Asen. De Wanen lijken natuurgoden te zijn geweest, broers en zussen, minder strijdlustig, maar mogelijk niet minder gevaarlijk dan de Asen. Het is zeer waarschijnlijk, of op zijn minst een bruikbare hypothese, dat er stammen waren die de Wanen vereerden en andere stammen die de Asen vereerden, en dat de Asen-vereerders de landen van de Wanenvereerders binnenvielen en compromissen sloten en tot een vergelijk kwamen. Goden van de Wanen, zoals broer en zus Frey en Freya, wonen in Asgaard met de Asen. Geschiedenis, geloof en mythe vermengen zich, en we vragen ons dingen af, fantaseren en gissen als rechercheurs die een misdaad uit een ver verleden reconstrueren.

57


Er zijn erg veel Noorse verhalen die we niet hebben, er is erg veel wat we niet weten. Het enige wat we hebben zijn enkele mythen die tot ons zijn gekomen in de vorm van volksverhalen, navertellingen, gedichten en proza. Ze werden opgeschreven toen het christendom het vereren van de Noorse goden al had verdrongen, en sommige verhalen hebben we te danken aan mensen die bang waren dat als de verhalen niet bewaard bleven, een aantal kenningen – dichterlijke omschrijvingen die verwijzen naar gebeurtenissen in specifieke mythen – nietszeggend zou worden. Freya’s tranen, bijvoorbeeld, was een poëtische manier om ‘goud’ te zeggen. In sommige verhalen worden de Noorse goden beschreven als koningen of helden uit het verleden zodat ze in een christelijke wereld verteld konden worden. In een aantal verhalen en gedichten wordt gewag gemaakt van of gezinspeeld op andere verhalen, die we eenvoudigweg niet kennen. Soms lijkt het alsof de verhalen van de daden van Theseus en Hercules de enige zijn over de goden en halfgoden van Griekenland en Rome die bewaard zijn gebleven. Er is zoveel verloren gegaan. Er zijn erg veel Noorse godinnen. We kennen hun namen en een deel van hun eigenschappen en krachten, maar de verhalen, mythen en rituelen zijn niet aan ons overgeleverd. Ik zou graag de verhalen over Eir opnieuw willen vertellen, want zij was de heelmeesteres van de goden, of over Lofn, de trooster, een Noorse godin van huwelijken, of over Sjofn, een godin van liefde. En niet te vergeten Vor, de godin van wijsheid. Ik kan verhalen verzinnen, maar niet hun verhalen vertellen. Ze zijn verloren gegaan, begraven of vergeten. Ik heb mijn best gedaan om deze mythen en verhalen zo nauwkeurig en interessant mogelijk te vertellen. Af en toe zijn de details in de verhalen met elkaar in tegenspraak. Ik hoop echter dat ze een beeld schetsen van een wereld en een tijd. Terwijl ik deze mythen navertelde, probeerde ik me voor te stellen dat ik in dat verre verleden was, in de landen waar deze verhalen voor het eerst werden verteld, mogelijk tijdens de lange winteravonden, onder de gloed van het noorderlicht, of buiten in de kleine uurtjes, wakker in het oneindige daglicht van midzomer, met een publiek van mensen die wilden weten wat Thor nog meer deed, en wat de regenboog was, en

58


hoe ze hun leven moesten leven en waar slechte poëzie vandaan komt. Toen ik de verhalen af had en ze als een opeenvolging las, ontdekte ik tot mijn verbazing dat ze aanvoelden als een reis, vanaf het ijs en vuur waarin het heelal begint tot aan het vuur en ijs waarin de wereld eindigt. Onderweg komen we mensen tegen die we zouden kennen als we ze tegen het lijf zouden lopen, mensen als Loki, Thor en Odin, en mensen over wie we veel meer zouden willen weten (mijn favoriet van deze is Angrboda, Loki’s vrouw onder de reuzen, die zijn monsterlijke kinderen ter wereld bracht en die nadat Balder werd gedood als geestverschijning aanwezig was). Ik durfde niet terug te gaan naar de vertellers van Noorse mythen wier werk ik zo graag had gelezen, mensen als Roger Lancelyn Green en Kevin Crossley-Holland, en hun verhalen nog eens te lezen. In plaats daarvan bracht ik mijn tijd door met veel verschillende vertalingen van Prose Edda van Snorri Sturluson en met de verzen van de Poetic Edda, woorden van negenhonderd jaar en nog langer geleden, en selecteerde ik de verhalen die ik wilde navertellen, bedacht hoe ik ze wilde vertellen, door versies van mythen uit het proza en de gedichten met elkaar te vermengen. (De manier waarop ik bijvoorbeeld Thors bezoek aan Hymir vertel is een hybride: het begint in de Poetic Edda, aangevuld met bijzonderheden van Thors visavontuur uit Snorri’s versie.) Mijn gehavende exemplaar van A Dictionary of Northern Mythology van Rudolf Simek (oorspronkelijke titel Lexikon der germanischen Mythologie, uit het Duits vertaald door Angela Hall) is een onschatbare bron van informatie geweest, onthullend en informatief. Enorm veel dank gaat uit naar mijn oude vriendin Alisa Kwitney voor haar redactionele hulp. Ze was een geweldig klankbord, altijd zelfverzekerd en openhartig, behulpzaam, verstandig en intelligent. Ze heeft ervoor gezorgd dat dit boek werd geschreven doordat ze steeds het volgende verhaal wilde lezen, en ze hielp me de tijd vrij te maken om het te schrijven. Ik ben haar ongelooflijk dankbaar. Dank ook aan Stephanie Monteith. Met haar scherpe blik en kennis van het Oudnoors heeft ze dingen opgemerkt die ik waarschijnlijk over het hoofd zou hebben gezien. Tevens wil ik mijn dank betuigen aan Amy Cherry bij Norton, die voorstelde dat het misschien leuk zou zijn als ik tijdens een lunch op mijn verjaardag acht jaar geleden een paar my-

59


then zou vertellen, en die al met al de geduldigste redacteur ter wereld is geweest. Alle fouten, overhaaste conclusies en vreemde denkbeelden zijn alleen aan mij toe te schrijven en ik wil niet dat een ander daar de schuld van krijgt. Ik hoop dat ik de verhalen eerlijk heb naverteld, maar ik heb met veel plezier aan de totstandkoming gewerkt. Het leuke van mythen is ze zelf vertellen – iets wat ik je van harte aanraad. Lees de verhalen in dit boek en maak ze je eigen, en vertel je vrienden op een donkere, ijskoude winteravond of tijdens een zomernacht als de zon niet ondergaat, wat er gebeurde toen Thors hamer werd gestolen of hoe Odin de mede van poëzie voor de goden verkreeg… Neil Gaiman Lisson Grove, Londen Mei 2016

De spelers In de Noorse mythologie komen veel goden en godinnen voor. In dit boek zul je er een groot aantal tegenkomen. De meeste verhalen die we hebben gaan echter over twee goden: Odin en zijn zoon Thor, en Odins bloedbroeder Loki, de zoon van een reus, die met de Asen in Asgaard woont.

Odin Odin is de hoogste en oudste van alle goden. Odin kent veel geheimen. Hij offerde een oog in ruil voor kennis. Sterker nog, voor kennis van runen en macht offerde hij zichzelf aan zichzelf. Hij hing zich negen dagen en nachten op aan de wereldboom Yggdrasil. Zijn zij was doorboord door de punt van een speer en hij was ernstig gewond. De wind geselde hem. Negen dagen lang at en dronk hij niets. Hij was alleen, leed pijn, en zijn levenslicht doofde langzaam. Hij had het koud, leed ondraaglijke pijn, en toen hij op sterven na dood was, wierp zijn offer duistere vruchten af: in de roes van zijn doodsstrijd sloeg hij zijn ogen neer en werd hem het geheim van de runen

60


geopenbaard. Hij kende ze en begreep ze, en ook hun kracht. Toen brak het touw en viel hij gillend uit de boom. Nu had hij kennis van magie. Nu kon hij over de wereld heersen. Odin heeft veel namen. Hij is de Alvader, heer van de gesneuvelden, heer van de galg. Hij is de god van scheepsladingen en gevangenen. Hij wordt Grimnir en Derde genoemd. In elk land heeft hij andere namen (want hij wordt vereerd in verschillende gedaanten en in veel talen, maar de aanbedene is altijd Odin). Hij reist vermomd van plaats naar plaats om de wereld te zien zoals mensen die zien. Wanneer hij onder ons wandelt, doet hij dat in de gedaante van een rijzige man en draagt hij een mantel en hoed. Hij heeft twee raven die hij Huginn en Muninn noemt, wat ‘gedachte’ en ‘geheugen’ betekent. Deze vogels vliegen de wereld over op zoek naar nieuws. Aan het eind van de dag keren ze weer terug naar Asgaard, gaan op de schouders van Odin zitten en fluisteren al het nieuws in zijn oren. Vanaf zijn hoge troon Hlidskjalf slaat hij alles gade, waar de dingen ook gebeuren. Niets kan voor hem verborgen blijven. Hij bracht oorlog de wereld in: een strijd begint met het werpen van een speer naar een vijandig leger, waarmee de strijd en de dodelijke slachtoffers aan Odin worden opgedragen. Als je de strijd overleeft is dat bij Odins gratie, en als je omkomt is dat omdat hij je in de steek heeft gelaten. Na een dappere dood op het slagveld nemen de Walkuren – mooie strijdgodinnen die de zielen van de edele slachtoffers verzamelen – je mee naar het Walhalla, de hal voor de gevallenen. Odin wacht je daar op, en daar zul je drinken en vechten, feesten en strijden met Odin als je leider.

Thor Thor, Odins zoon, is de donderaar. Hij is oprecht en goedaardig, terwijl zijn vader Odin onoprecht en sluw is. Thor heeft een rode baard en is enorm groot en sterk, de sterkste van alle goden. Zijn macht wordt vergroot door zijn riem van kracht, Megingjord. Wanneer hij die draagt is zijn kracht verdubbeld. Thors wapen is Mjollnir, een bijzondere krijgshamer, die door dwergen voor hem is vervaardigd. Het verhaal van de hamer kun je straks lezen. Trollen, ijsreuzen en bergreuzen beven van angst als ze Mjollnir

61


zien, want de hamer heeft veel van hun broeders en vrienden gedood. Thor draagt ijzeren handschoenen voor een stevige greep op zijn hamer. Thors moeder was Jord, de aardgodin. Thors zonen zijn Modi, de dappere, en Magni, de sterke. Thors dochter is Thrud, de machtige. Zijn vrouw is Sif, met het gouden haar. Ze heeft een zoon, Ullr, uit een vorige relatie en Thor is dus Ullrs stiefvader. Ullr is een god die jaagt met pijl en boog, en hij is de god met ski’s. Thor is de verdediger van Asgaard en Midgaard. Er zijn veel verhalen over Thor en zijn avonturen. Enkele zul je hier tegenkomen.

Loki Loki is erg knap. Hij is bedrieglijk innemend, overtuigend, vriendelijk en verreweg de listigste, geraffineerdste en meest doortrapte bewoner van Asgaard. Het is jammer dat hij zo’n duistere kant heeft, zoveel woede, zoveel afgunst, zoveel hebzucht. Loki is de zoon van Laufey, die ook bekend was als Nal, of naald, omdat ze zo slank was en mooi en scherp. Zijn vader was Farbauti, een reus. Zijn naam betekent ‘hij die gevaarlijke klappen uitdeelt’, en Farbauti was even gevaarlijk als zijn naam. Loki wandelt in de lucht op schoenen die vliegen, en hij kan van gedaante veranderen zodat hij op iemand anders lijkt of de vorm van een dier aannemen, maar zijn werkelijke wapen is zijn geest. Hij is sluwer en geraffineerder dan iedere andere god of reus. Zelfs Odin is minder sluw dan Loki. Loki is Odins bloedbroeder. De andere goden weten niet wanneer of hoe Loki naar Asgaard is gekomen. Hij is Thors vriend en Thors verrader. Hij wordt door de goden getolereerd, misschien omdat zijn listen en plannen ze even dikwijls redden als in moeilijkheden brengen. Loki maakt de wereld interessanter, maar minder veilig. Hij is de vader van monsters, de schepper van chaos, de sluwe god. Loki drinkt te veel, en als hij drinkt heeft hij geen controle over zijn woorden, gedachten of daden. Loki en zijn kinderen zullen erbij zijn ten tijde van Ragnarok, het einde van alles, maar ze zullen niet vechten aan de zijde van de goden van Asgaard.

62



DIT BOEKJE WORDT U GRATIS AANGEBODEN DOOR D KARAKTER UITGEVERS B.V. EN BEVAT FRAGMENTEN K UIT EEN SELECTIE THRILLERS EN ROMANS DIE NET U ZIJN OF NOG GAAN VERSCHIJNEN. Z

Verschijnt januari 2018

Een actuele en filmische thriller van Chris Houtman

Een ijzingwekkende thriller voor de lezers van The Martian en Dark Matter

‘Angstaanjagend goed! Oprecht verknipt.’ – Lisa Gardner

Een meeslepende vertelling gebaseerd op epische legendes die teruggaan tot een mythischheidense oertijd, toen met verhalen het ontstaan van de wereld en de mens werd verklaard.

Donnybrook is rauw, wreed en keihard, maar maakt tegelijkertijd indruk door zijn onderliggende compassie en rake beschrijvingen van de hoofdpersonen.

Alle titels zijn ook verkrijgbaar als e-book


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.