Handleiding monitoren

Page 1

1


Colofon Monitoren in ‘t Merkske 2de uitgave januari 2014 Eindredactie: Theo Bakker Bart Hoeymans Met medewerking van: Frans Vermeer coördinatoren Foto’s van: Twan Mols Theo Bakker Wim Verschraegen Harry Fiolet Jap Smits Theo Muusse Staatsbosbeheer

2


Inhoud Monitoren in ‘t Merkske 2de uitgave mei 2013 ...................... 2 Inhoud ........................................................................................ 3 Inleiding ..................................................................................... 5 Kaart gebiedsindeling ............................................................... 6 Flora ............................................................................................ 9 Vogels ....................................................................................... 15 Amfibieën ................................................................................. 19 Dagvlinders .............................................................................. 22 Libellen ..................................................................................... 27 Sprinkhanen ............................................................................. 30 Fotomonitoring ........................................................................ 32 Welk gebied inventariseren .................................................... 34 Waarnemingen invoeren en doorgeven ................................ 34 Coördinatie............................................................................... 36

3


4


Inleiding Deze handleiding is bedoeld om op gestructureerde wijze de kenmerkende flora en fauna binnen het gehele stroomgebied van ‘t Merkske te monitoren. De doelstelling is ondersteunend te werken naast en aanvullend op, de bestaande monitoring die door de terreinbeherende instanties ĂŠĂŠn keer in de 6 tot 12 jaar wordt uitgevoerd. Zo brengt Staatsbosbeheer om de 12 jaar de vegetatie en broedvogels in haar terreinen gebiedsdekkend in kaart. Om ook op een gedegen wijze de vinger aan de pols te houden, de waarde van het gehele stroomgebied in kaart te brengen en een bredere groep van doelsoorten in kaart te brengen, wordt met deze handleiding vastgelegd hoe, waar en welke soorten door de terreinbeherende instanties met behulp van vrijwilligers in kaart worden gebracht. In Nederland wordt sinds 2009 gewerkt met de Index Natuur en Landschap (SNL) waarin kwalificerende soorten en methoden worden genoemd. In deze handleiding is daar zoveel mogelijk rekening mee gehouden. Bij het opstellen van deze handleiding is er vanuit gegaan dat de waarnemers de soorten en het gebied goed kennen. Per groep wordt in het kort de methode uitgelegd en de te volgen soorten opgesomd. Om alles gebiedsdekkend in kaart te brengen is het gehele stroomgebied in onderzoeksblokken verdeeld waarbij zoveel mogelijk is gekeken naar topografische grenzen en moeilijkheid van de te inventariseren gebieden.

5


Kaart gebiedsindeling

6


7


8


Flora Doelstelling Gedetailleerde kartering van aandacht-, indicator- en kenmerkende soorten binnen het stroomgebied van ’t Merkske. Manier van karteren Uit de lijst met 50+ aandachtsoorten voor de natuurterreinen, focussen wij ons op 5 voor ’t Merkske kenmerkende soorten die we voor het hele stroomgebied in kaart brengen. Iedere soort wordt afhankelijk van het voorkomen, op kaart 1:5000 ingetekend als vlak, lijn of puntwaarneming met een abundantiecode. Gaat het om een beperkte locatie dan wordt deze aangegeven met de schaal 1 t/m 5. Gaat het echter om een groot vlak (min. 20 x 20 m) of een lijnvormige begroeiing (sloot min. 20 m) dan wordt een score gegeven met behulp van de Tansley-schaal in combinatie met de schaal 1 t/m 5. (bv. F4; soort komt frequent voor met aantallen tussen de 100 en 1000 ex.). Naast de 50 aandachtsoorten worden eens in de 12 jaar bij een gebiedsdekkende kartering een aantal storingsoorten gekarteerd. Deze zullen alleen vlakdekkend in kaart worden gebracht.

9


Abundantieschaal voor kleine populaties 1. 1 – 2 ex. 2. 3 - 10 ex. 3. 11 – 100 ex. 4. 100 – 1000 ex. 5. > 1000 ex. Tansley-codering (voor zover van toepassing) voor vlak-en lijnvormige populaties O

=

F A

= =

CD

=

D

=

occasional, soort is vrij schaars, hier en daar voorkomend frequent, soort is frequent aanwezig* abundant, soort is veel aanwezig, maar nooit (co)dominant** co-dominant, soort overheerst samen met andere soorten dominant, soort overheerst***

richtlijn: * in lage vegetaties tenminste elke paar stappen ** voor grotere soorten: tenminste 5% bedekking absoluut, voor kleinere soorten: 25 exx./m2 *** tenminste 25% bedekking absoluut en 50% bedekking absoluut De lijst met aandachtssoorten en de 5 kenmerkende soorten (vetgedrukt) worden hieronder per milieutype en met weeknummer van beste waarnemingsmogelijkheid weergegeven. Diverse soorten kunnen in meerdere milieutypen voorkomen.

10


11

Beekbegeleidend bossen

Kruidenrijk grasland

Vochtig hooiland

Schraal grasland

Droge heide/ Open zand

Vennen en Vochtige heide moerashertshooi pilvaren vlottende bies waterpostelein veelstengelige waterbies bruine snavelbies geelgroene zegge gewone dophei kleine zonnedauw klokjesgentiaan moeraswolfsklauw witte snavelbies wateraardbei kruipwilg hondsviooltje stekelbrem struikhei blauwe knoop gevlekte orchis grondster borstelgras buntgras dwergviltkruid grasklokje klein tasjeskruid tandjesgras vroege haver zandblauwtje zilverhaver


Beekbegeleidend bossen

Kruidenrijk grasland

Vochtig hooiland

Schraal grasland

Droge heide/ Open zand

Vennen en Vochtige heide knolsteenbreek ronde zegge schildereprijs sterzegge waterdrieblad klein glidkruid brede orchis karwijselie kleine valeriaan moeraskartelblad moerasstreepzaad moesdistel rietorchis adderwortel bosbies gevleugeld hertshooi gewone dotterbloem grote pimpernel gewone brunel gewone margriet knoopkruid kamgras echte koekoeksbloem grote ratelaar klein vogelpootje muizenoor spits havikskruid zwarte zegge bittere veldkers slanke sleutelbloem

18-25

22-38 22-29

22-38

9-21

12


De storingssoorten die bij een gebiedsdekkende kartering vlakdekkend worden gekarteerd: grote brandnetel reuzenbalsemien Riet pitrus Benodigdheden  Goede

Flora  De nieuwe Tirion Natuurgids Bloemen  Veldgids Nederlandse Flora (KNNV)  Heukels Flora van Nederland

 Loupe 10x vergroting  Kaartmateriaal 1:5.000

13


14


Vogels Doelstelling Gebiedsdekkende kartering van aandachts– en kenmerkende broedvogelsoorten. Manier van karteren Naast een broedvogelbasiskartering die eens in de 12 jaar in de natuurreservaten wordt uitgevoerd, richt de monitoring zich vooral op een selectie van 25 kenmerkende broedvogelsoorten voor ‘t Merkske. De inventarisatie vind plaats door middel van een uitgebreide territoriumkartering volgens de methode van Dijk, et al (SOVON, 1996). In de periode half maart t/m eind juni worden er minimaal 5 ochtend– en 2 avondbezoeken aan het telgebied gebracht. De ochtendbezoeken starten in de vogelrijke gebieden een half uur voor zonsopkomst. De avondbezoeken vinden plaats rond eind april (steen– en ransuil) en begin juni (patrijs en kwartel) en starten een half uur voor zonsondergang. Afhankelijk van de situatie wordt het telgebied te voet of met de fiets doorkruist waarbij de bezoekduur maximaal 5 uur in beslag neemt. Waargenomen vogels worden op veldkaarten gezet op locatie met broedcode en, liefst de zelfde dag, verwerkt in het programma autoclustering op de SOVON site. De waarnemer krijgt via de coördinator een waarnemerscode en schrijfrechten voor de site.

15


De selectie van broedvogelsoorten is gemaakt op basis van kenmerkendheid voor het gebied en de diverse biotopen. Maar van de teller wordt verwacht dat ook alle rodelijstsoorten worden meegenomen. Het betreft de volgende soorten met daarachter hun afkorting: · Wespendief (WD) · Torenvalk (TV) · Patrijs (Pa) · Kwartel (Kw) · Grutto (Gr) · Wulp (Wu) · Zomertortel (ZoT) · Koekoek (Koe) · Ransuil (RU) · Steenuil (SU) · IJsvogel (IJs) · Groene specht (GS) · Veldleeuwerik (VL)

· Boomleeuwerik (BL) · Graspieper (GP) · Gele kwikstaart (GKw) · Nachtegaal (N) · Roodborsttapuit (RTa) · Grote lijster (GL) · Grasmus (GM) · Spotvogel (SV) · Matkop (Mat) · Wielewaal (Wie) · Kneu (Kn) · Geelgors (GG)

Benodigdheden · Verrekijker · Kaartmateriaal van het telgebied !:5.000 of 1:10.000

16


17


18


Amfibieën Doelstelling Binnen een periode van 6 jaar alle in het stroomgebied voorkomende voortplantingswateren voor amfibieën onderzoeken op: · De aanwezigheid van de soort. · Inschatting maken van de populatieomvang. · Beschrijving van het functioneren van het voortplantingswater met onderhoudsadvies. Binnen het stroomgebied van ‘t Merkske komen 10 van de 15 in Vlaanderen en Nederland inheemse amfibiesoorten voor. Dit maakt ‘t Merkske een belangrijk gebied voor deze groep. In de lijst met waargenomen soorten zijn vet gedrukte soorten prioritair. · alpenwatersalamander (Mesotriton alpestris) · kamsalamander (Triturus cristatus) · vinpootsalamander (lissotriton helveticus) · kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) · gewone pad (Bufobufo) · boomkikker (Hyla arborea) · bruine kikker (Rana temporaria) · Bastaard kikker (Rana kl. Escutenta) · poelkikker (Rana lessonae) · knoflookpad (Pelobates fuscus) Om exoten zoveel mogelijk uit de natuurlijke populaties te weren wordt gevraagd deze weg te vangen en zo snel mogelijk aan de coördinator te melden. · stier- of brulkikker (Rana catesbeiana)

19


Manier van karteren Zoals gezegd ligt de nadruk van het amfibieënonderzoek op het bemonsteren van de voortplantingswateren. Om een goed beeld te krijgen van alle soorten dient men gedurende het seizoen minimaal 2 en liefst 3 bezoeken te brengen:  maart-april  begin mei  Juli-augustus

(evt)

De bemonstering kan worden uitgevoerd met fuiken, schepnet of een visuele waarneming.  Fuiken:

het gebruik van een fuik is een goede manier om amfibieën te inventariseren zonder dat dit verstoring met zich mee brengt. Zaak is wel dat de fuik dagelijks of maximaal om de 2 dagen gecontroleerd en geleegd wordt. Per locatie dient er 2 à 3 dagen/nachten bemonsterd te worden.  Schepnet: het gebruik van een schepnet brengt veel verstoring met zich mee en dient dan ook zoveel mogelijk beperkt te blijven. Als vuistregel kan gesteld worden dat slecht 1/3 van het voortplantingswater bemonsterd wordt.  Visuele waarneming: Hiermee worden zicht en/of auditieve waarnemingen bedoeld. Dit kan overdag en ‘s nachts. Vooral op zwoele voorjaarsavonden kunnen met behulp van een zaklamp in helder water goede resultaten geboekt worden. Zeer geschikte methode voor padden en kikkers.

20


Per bemonstering dient het volgende genoteerd te worden. · Datum · Locatie · Soort · Aantal individuen per soort (evt. geslacht) · Levensstadium · Methode van inventariseren (fuik, schepnet, visueel). Om er voor te zorgen dat alle voortplantingswateren zo optimaal mogelijk functioneren, wordt een beschrijving gemaakt van het water met zo nodig een beheeradvies. Benodigdheden * * * * * * *

Amfibieëngids Zaklamp Laarzen Amfibieënfuiken Schepnet Veldboekje Kaart met poelnummers

21


22


Dagvlinders Doelstelling Gebiedsdekkende kartering van alle aanwezige dagvlinders binnen het stroomgebied van ‘t Merkske. Manier van karteren Het doel van deze monitoring is om alle dagvlinders vlakdekkend in kaart te brengen. Daarom vragen we u geschikte biotopen in het gehele deelgebied te doorkruisen. Er wordt uitgegaan van een zicht van ongeveer 50 meter naar beide kanten. Dat betekent dat er elke 100 meter gelopen moet worden. Het is erg belangrijk dat u extra aandacht besteedt aan randzones, overgangen en bijzondere vegetaties. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan bosranden, randen van vennen, slootkanten, paden, groepjes struiken, etc. In de terreinen die meer egaal van karakter zijn, mag u juist wat globaler kijken. Uiteraard mag u, indien u wilt, altijd nauwkeuriger kijken en meer lopen dan bovenstaande richtlijn aangeeft. Het is de bedoeling dat u alle soorten dagvlinders inventariseert en de waarnemingen vastlegt. Dit kan met behulp van de webapplicatie WebObs (http://webobs.org/), deze applicatie kan in het veld ook offline gebruikt worden. Heeft u niet de beschikking over een telefoon met webapplicaties, dan kunt u gebruik maken van een papieren kaart in het veld. U mag zelf de plaatsen op de kaart coderen, zodat ze corresponderen met wat u invult op het waarnemingenformulier. De waarnemingen kunnen later ingevoerd worden in het invoerportaal waarneming.nl of waarnemingen.be . Naast de locatie worden per waarneming aanvullende gegevens genoteerd, namelijk het aantal getelde of geschatte exemplaren en zo mogelijk het geslacht. De aantallen exemplaren worden onder de 10 geteld, en 23


daarboven mag geschat worden op afgeronde getallen, namelijk onder de 50 in vijftallen, onder de 100 in tientallen en boven de 100 in honderdtallen. In principe is elk 50 x 50 meterhokje een aparte telling. Ook als u er van overtuigd bent dat een vlinder met u is meegevlogen van het ene naar het volgende hokje, telt u deze in beide hokjes. Schaal en nauwkeurigheid Het is de bedoeling dat u uw waarnemingen noteert op de locatie waar u een soort ook daadwerkelijk heeft gezien, met een nauwkeurigheid van maximaal 10 meter. Er kunnen dus meerdere stippen in één hokje van 50 x 50 meter worden gezet. Essentieel is om stippen altijd aan de goede kant van topografische grenzen als paden, sloten en perceelsgrenzen te zetten. Het is fijn als u bij het noteren van uw waarnemingen beschikt over GPS (bijvoorbeeld in de webapplicatie WebObs). Heeft u dit niet, dan mag u de waarnemingen op de kaart noteren op basis van uw eigen inschatting. Ziet u op één plek meerdere soorten vlinders, dan krijgen ze allemaal dezelfde plaatscode. Bij soorten die in een groot gebied veel (in ieder geval in elk 50 x 50 meterhokje) en ongeveer gelijkmatig voorkomen, kan aanzienlijk tijd worden bespaard door op de veldkaart het voorkomen te arceren en aan te geven met welk aantal ze voorkomen in het gehele gearceerde gebied. Bij het invoeren in het invoerportaal kan dan een vlak worden getekend waarin het totaal aantal exemplaren van een soort wordt doorgegeven. Bezoekfrequentie Voor deze monitoring dienen minimaal drie volledige bezoeken te worden uitgevoerd in de periode van half mei tot en met augustus. Dit kan het beste te voet worden gedaan. Stel vooraf een bezoekschema vast op basis van de te verwachten soorten. Er moeten minimaal drie weken zitten tussen twee bezoeken. Vliegtijdvoorspellingen helpen om de precieze momenten te kiezen. 24


Vliegtijden voor een aantal dagvlinders die karakteristiek zijn voor het gebied, dan wel zeer zeldzaam (vetgedrukt) of inmiddels uitgestorven (cursief). apr mei

juni

juli

aug

Argusvlinder Bont dikkopje Bruine eikenpage Bruine vuurvlinder Bruin zandoogje Geelsprietdikkopje Groentje Groot dikkopje Heide blauwtje Hooibeestje Icarusblauwtje Kleine ijvogelvlinder Kleine parelmoervlinder Kleine vuurvlinder Kommavlinder Oranjetipje Pimpernelblauwtje Zwartsprietdikkopje

Kopgegevens Noteer bij het begin van elk bezoek de 'kopgegevens': datum, starttijd, temperatuur, percentage bewolking en windkracht. Als u samen met anderen het gebied onderzoekt, geef dan ook aan met hoeveel actieve tellers u heeft gezocht. Noteer ook de eindtijd van het bezoek. Weersomstandigheden Het is alleen zinvol om veldbezoeken te plannen met gunstige weersomstandigheden. Dit is van groot belang voor de volledigheid en vergelijkbaarheid tussen de jaren. De volgende richtlijnen gelden: 25


tijd van de dag

Tussen 10.00 uur en 17.00 uur (zomertijd)

temperatuur

Boven de 17 graden of tussen de 13 en 17 graden maar dan met meer dan 50% zonneschijn

windkracht

Niet meer dan 5 beaufort (wanneer ook de grote takken van bomen door de wind heen en weer gaan) of bij neerslag

Indicatorsoorten In elk beheertype zijn enkele indicatorsoorten extra van belang. Let speciaal op deze soorten vlinders: - Vochtige heide: gentiaanblauwtje, groentje, groot dikkopje & heideblauwtje. - Droge heide: aardbeivlinder, bruine vuurvlinder, duinparelmoervlinder, grote parelmoervlinder, heivlinder, hooibeestje, kleine heivlinder & kommavlinder. - Zandverstuiving: heivlinder, kleine heivlinder & kommavlinder. - Nat schraalland: aardbeivlinder, bruine vuurvlinder, gentiaanblauwtje & zilveren maan. - Vochtig hooiland: bruine vuurvlinder, donker pimpernelblauwtje, oranjetipje & pimpernelblauwtje. - Kruiden- en faunarijk grasland: argusvlinder, bruin blauwtje, bruine vuurvlinder, bruin zandoogje, groot dikkopje, hooibeestje, icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, koevinkje & oranjetipje. Benodigdheden * Verrekijker (die voldoende kortbij scherpgesteld kan worden * Vlindernetje * Veldpotje om de vlinders voor determinatie in te bekijken

26


Libellen Doelstelling Gebiedsdekkende kartering van alle aanwezige libellen binnen het stroomgebied Manier van karteren Om een goed beeld te krijgen van de libelenfauna in het gebied en inzicht te krijgen welke gebieden bijzonder libellenrijk zijn, willen we gedurende de komende periode alle libellen inventariseren. Speciale aandacht wordt wel gevraagd voor een aantal libellen die karakteristiek zijn voor de beken, vennen en moerassen in het gebied. Hierbij zijn de schaarse- en zeldzame soorten(vetgedrukt). Soort blauwe breedscheenjuffer beekrombout beekoeverlibel bosbeekjuffer bruine winterjuffer kanaaljuffer koraaljuffer noordse witsnuitlibel gevlekte witsnuitlibel smaragdlibel tangpanserjuffer tengere panserjuffer venglazenmaker venwitsnuitlibel weidebeekjuffer zwervende heidelibel zwervende panserjuffer

Beken * * * *

Vennen

* * * * * * * * * * * * *

27


28


Afhankelijk van het terreintype dient het te karteren gebied in de periode begin mei t/m augustus minimaal 3 tot 4 keer op een gunstige tijd en bij gunstige weersomstandigheden bezocht te worden. Libellen zijn echte zonaanbidders. Bij warm, zonnig weer zijn libellen actief en makkelijk zichtbaar. Omdat alle libellen voor de voortplanting gebonden zijn aan water, kunnen imago's het makkelijkst worden gevonden langs de waterkant. Rustig langs de oever of door het ondiepe water lopen levert doorgaans de meeste waarnemingen op. Het gebruik van een verrekijker is aan te bevelen, waarbij de moeilijke soorten zoveel mogelijk met een libellennet worden gevangen voor determinatie. Een andere nuttige en leerzame waarnemingmethode is het zoeken naar larvenhuidjes. Je kunt ze aan een insectenspeld prikken en bewaren als in een insectenverzameling, met vermelding van datum en exacte vindplaats. Ze vormen een bewijs van succesvolle voortplanting van een soort ter plekke. Alle waarnemingen worden zoveel mogelijk op kaarten 1:5.000 of 1:10.000 ingetekend met vermelding van datum. Met een smartphone kunnen waarnemingen ook direct ingegeven worden in waarneming.nl of waarnemingen.be. Benodigdheden * Verrekijker (die voldoende kortbij scherpgesteld kan worden * Libellennet * Goede veldgids: Veldgids libellen (KNNV uitgeverij)Determinatietabel: Libellen van Noordwest Europa (Jeugdbonduitgeverij,) * Kaartmateriaal van het karteergebied * Fotogids Larvenhuidjes van Libellen (KNNV uitgeverij) 29


Sprinkhanen Doelstelling Gebiedsdekkende kartering van alle aanwezige sprinkhanen binnen het stroomgebied Manier van karteren Net als bij de libelenfauna, willen we gedurende de komende periode alle sprinkhaansoorten inventariseren. Speciale aandacht wordt wel gevraagd voor een aantal sprinkhanen die karakteristiek zijn voor de heischrale graslanden en droge heiden, de vochtige en natte graslanden en de moerassen en natte heide terreinen. Hierbij zijn de schaarse en zeldzame soorten weer vetgedrukt.

Soort Heidesabelsprinkhaan Knopsprietje Negertje Snortikker Veldkrekel Zanddoorntje Gewoon doorntje Gewoon spitskopje Gouden sprinkhaan Krasser Moerassprinkhaan Zeggedoorntje Greppelsprinkhaan kustsprinkhaan Wekkertje Veenmol Zompsprinkhaan

Heischraal grasland en droge heide

vochtige en natte Moerassen en graslanden Natte heide

‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ *

30

‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬ ‫٭‬

‫٭‬ *


Afhankelijk van het terreintype dient het te karteren gebied in de periode tussen half juli en half september (behalve voor de voornamelijk voorjaarsactieve veldkrekel) en op zonnige, windluwe dagen tussen 10 en 19 uur bezocht te worden. Volgende technieken worden toegepast: * Visueel: zowel de bodem als de vegetatie afspeuren. Speciaal voor kakkerlakken wordt ook gezocht onder strooisel en tussen pollen. * Auditief: “met het blote oor”eventueel aangevuld met de bat-detector (frequenties tussen 20 en 40 kHz) * Slepen: met een (sleep)net snel en laag door de vegetatie heen en weer slaan terwijl je snel voorwaarts loopt. De sprinkhanen worden 1 voor 1 uit het net gehaald en gedetermineerd. * Kloppen: indien bomen en/of struiken aanwezig zijn worden deze ook “gesleept” of geklopt (schudden terwijl men een omgekeerde paraplu onder de boom/struik houdt) en let men op wegvliegende exemplaren. Alle waarnemingen worden zoveel mogelijk op kaarten 1:5.000 of 1:10.000 ingetekend met vermelding van datum. Met een smartphone kunnen waarnemingen ook direct ingegeven worden in waarneming.nl of waarnemingen.be. Benodigdheden * Sleepnet en of Paraplu * Goede veldgids: Veldgids Sprinkhanen en krekels (KNNV) * Determinatietabel: De sprinkhanen van Nederland en * België (Jeugdbonduitgeverij,) * Kaartmateriaal van het karteergebied Veel meer informatie is te vinden op http://www.saltabel.org Geluiden vindt je op http://home.hccnet.nl/mp.van.veen/sprinkhanen/

31


Fotomonitoring Doelstelling Door op regelmatige basis, volgens een standaardmethode, landschapsfoto’s te nemen kunnen we de evolutie van een perceel volgen gedurende een lange periode en dit op middelgrote schaal. Deze fotomonitoring is het best bruikbaar bij open landschapselementen zoals graslanden, heides, ruigtes, etc… De fotomonitoring dient ook gedurende een lange periode volgehouden te worden vooraleer ze bruikbaar is in het beheer. Momenteel kunnen we, bvb een grasland, opvolgen op kleine schaal en grote schaal. Een voorbeeld van werken op kleine schaal zijn oa planteninventarisaties (voorkomen, verspreiding en bedekkingonderzoek) en peilbuizenonderzoek. Een voorbeeld van werken op (zeer) grote schaal is het vergelijken van landschappen ahv lucht- en satellietfoto’s. Met deze fotomonitoring willen we een tussenniveau creëren. Manier van werken * De terreinbeheerder bezorgt de vrijwilliger kaartmateriaal waarop de te fotograferen percelen vermeld staan. Op deze kaart staat het nummer van de foto en de richting van de te nemen foto vermeld. * Voor gebruik op terrein worden de foto’s met de vaste standpunten afgedrukt op A4 (met telkens 10 foto’s per A4). Deze fotokaart kan dan op terrein gebruikt worden om zich mee te oriënteren.

32


* Er wordt gefotografeerd op vaste periodes en dit om de twee maanden. Er worden foto’s genomen in januari, maart, mei, juli, september en november. De foto’s worden altijd genomen in de laatste 2 weken van de maand. * Neem altijd hetzelfde standpunt in bij het fotograferen. De foto’s hebben ¼ horizon en ¾ landschap. Het is de bedoeling dat de aanwezige vegetatie en structuur zo veel mogelijk wordt gefotografeerd. (Lucht is niet belangrijk, wel de vegetatie). * Fotografeer altijd op dezelfde brandpuntafstand. * Eens per jaar worden de foto’s doorgegeven aan de coördinator. De foto’s krijgen een bepaalde naam bestaande uit de gebiedsnaam + jaartal + fotonr. (Voorbeeld: “Moer-2011-001”, “Halsche Beemden-2011002”). Benodigdheden Fototoestel, Kaartmateriaal + fotokaart

33


Welk gebied inventariseren Om alles gebiedsdekkend in kaart te brengen, is het gehele stroomgebied in onderzoeksblokken verdeeld waarbij zoveel mogelijk is gekeken naar topografische grenzen en moeilijkheid van de te inventariseren gebieden. In overleg met de coรถrdinator van uw soortgroep krijgt u een gebied toegewezen met het betreffende kaartmateriaal. Waarnemingen invoeren en doorgeven Graag wil de coรถrdinator van uw soortgroep de uitgewerkte gegevens voor 1 oktober aangeleverd hebben. Dit kan op 2 manieren. 1. Via www.waarneming.nl of www.waarnemingen.be kunt u eenvoudig uw waarnemingen invoeren. Het is belangrijk dat u tijdens het ingeven van uw waarneming de exacte locatie aanduidt op de kaart. Alle gevraagde gegevens, en meer, kunt u op de invoersite kwijt. Wij raden u aan om de waarnemingen van schaarse soorten te vervagen tot 2030-12-31. Zowel gebied als waarnemer zijn dan niet voor derden zichtbaar. Dit om negatief gebruik door soortenjagers tegen te gaan. Uw coรถrdinator zal de gegevens van de site halen om ze te bundelen. 2. Ook kunt u de gegevens direct op veld- of soortkaart aan uw coรถrdinator geven. Zorg er in dat geval wel voor dat deze kaarten compleet zijn met alle aanvullende gegevens. Nb. Broedvogelgegevens worden verwerkt via autoclustering op de SOVON site (zie hoofdstuk vogels)

34


35


Coördinatie Per soortgroep is één persoon verantwoordelijk voor de coördinatie. Hij fungeert als aanspreekpunt en maakt jaarlijks een kort verslag van de hoogtepunten van het afgelopen seizoen. Dit zijn: Flora Vogels Amfibieën Insecten Vissen Zoogdieren Fotomonitoring

Hans Backx hbackx@zonnet.nl 0031657940800 Bart Weel b.weel@staatsbosbeheer.nl 0031651584139 Bart Hoeymans Bart.hoeymans@lne.vlaanderen.be 0032479799361 Frans Vermeer frans@ghil.nl 0031(0)135079609 Jeroen Stoutjesdijk 0031622992698 jjmr.stoutjesdijk@breda.nl Dick Klees info@studiowolverine.com 0031(0)621572238 Wim Verschraegen ingridwim@hotmail..com 0032497281866

36


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.