Merkzoo 10451

Page 1

Zoogdierinventarisatie Verspreidingsonderzoek en habitatgebruik van zoogdieren in het stroomgebied van ’t Merkske Carly Verhagen 3‐2‐2011

1


Zoogdierinventarisatie

Verspreidingsonderzoek en habitatgebruik van zoogdieren in het stroomgebied van ’t Merkske Carly Verhagen Hogeschool HAS Den Bosch Toegepaste Biologie Stagebegeleider: Theo Bakker Docent: Sander van Huijzen 3‐2‐2011 Breda 2


Voorwoord Deze zoogdierinventarisatie van ’t Merkske is gedaan in opdracht van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer had nog geen compleet beeld van welke zoogdieren er in het natuurgebied zitten, hoe deze zoogdieren verspreid zijn en wat hun habitatgebruik is. Staatsbosbeheer bood mij de kans om tijdens een twintig weken durende stage hier onderzoek naar te doen. Ik, derdejaars student Toegepaste Biologie aan Hogeschool HAS Den Bosch heb met veel plezier stage gelopen en aan het onderzoek gewerkt. Allereerst wil ik alle Staatsbosbeheer ’collega’s’ bedanken voor de leuke tijd die ik heb gehad, en dat ik altijd bij ze terecht kon. Dan wil ik graag Dick Klees bedanken omdat hij me zo goed op weg heeft geholpen en ik tijdens de stage altijd met vragen terecht kon. Ook wil ik Theo Bakker erg bedanken omdat hij er zoveel tijd in heeft gestoken en er voor heeft gezorgd heeft dat ik een leuke en leerzame stagetijd heb gehad. Tevens wil ik Sander van Huijzen bedanken omdat hij me goed heeft begeleid vanuit school. Tenslotte wil ik graag Gaston Aarts bedanken omdat we deze stageperiode fijn hebben samen gewerkt en we veel plezier hebben gehad.

3


Inhoudsopgave Samenvatting ..................................................................................................................................5 1. Inleiding ......................................................................................................................................6 2. Materiaal en methoden...............................................................................................................7 2.1 Algemeen....................................................................................................................................... 7 2.2 Deelvraag 1: Welke zoogdieren verwacht je aan te treffen in het stroomgebied van ’t Merkske en wat is hun habitatgebruik en leefwijze? ........................................................................................ 8 2.3 Deelvraag 2: Welke zoogdieren komen voor in het stroomgebied van ’t Merkske en hoe zijn deze verspreid? ................................................................................................................................... 8 2.4. Deelvraag 3: Welke beheersmaatregelen kunnen worden toegepast in het stroomgebied van ’t Merkske ten behoeve van de zoogdieren? .................................................................................. 13 3. Resultaten ................................................................................................................................. 14 3.1 Welke zoogdieren verwacht je aan te treffen in het stroomgebied van ’t Merkske en wat is hun habitatgebruik en leefwijze? ............................................................................................................. 14 3.2 Welke zoogdieren komen voor in het stroomgebied van ’t Merkske en hoe zijn deze verspreid? ........................................................................................................................................................... 22 4. Discussie en conclusie................................................................................................................ 27 4.1 Welke zoogdieren verwacht je aan te treffen in het stroomgebied van ’t Merkske en wat is hun habitatgebruik en leefwijze? ............................................................................................................. 27 4.2 Welke zoogdieren komen voor in het stroomgebied van ’t Merkske en hoe zijn deze verspreid? ........................................................................................................................................................... 28 4.3 Soortbespreking .......................................................................................................................... 32 4.4 Welke beheersmaatregelen kunnen worden toegepast in het stroomgebied van ’t Merkske ten behoeve van de zoogdieren? ............................................................................................................ 36 4.4 Eindconclusie............................................................................................................................... 37 Bronnen ........................................................................................................................................ 38 BIJLAGEN....................................................................................................................................... 40 BIJLAGE 1 ........................................................................................................................................... 41 BIJLAGE 2 ........................................................................................................................................... 43 BIJLAGE 3 ........................................................................................................................................... 44

4


Samenvatting ’t Merkske is een beekdallandschap dat gelegen is tussen Baarle‐Nassau en Hoogstraten. Het stroomgebied is 5980 hectare groot, waarvan 2795 hectare op Nederlands grondgebied (Everts et al., 2002). Zo’n 1000 hectare hiervan wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar zoogdieren in dit gebied. Het is belangrijk om te weten wat hun verspreiding en habitatgebruik is. Deze kennis is nodig om goede beheersmaatregelen toe te passen, ten behoeve van deze diersoorten. Staatsbosbeheer heeft daarom gevraagd een zoogdierinventarisatie te doen. De onderzoeksvraag bij deze inventarisatie luidt als volgt: ‘Welke zoogdieren leven er in het stroomgebied van ’t Merkske, hoe is de verspreiding en wat is hun habitatgebruik?’. Voor aanvang van de inventarisatie is door middel van literatuuronderzoek gekeken welke zoogdieren verwacht werden in het stroomgebied van ’t Merkske. Er werden 30 zoogdiersoorten verwacht. Met behulp van vier inventarisatietechnieken is geprobeerd om zoveel mogelijk soorten waar te nemen, in zeven deelgebieden van het stroomgebied. Deze technieken waren; zichtwaarneming & sporen, cameravallen, lifetraps en braakballen. Hiermee zijn de volgende 18 soorten waargenomen; egel (Erinaceus europaeus), gewone bosspitsmuis (Soricidae araneus), mol (Talpa europaea), haas (Lepus europaeus), konijn (Oryctolagus cuniculus), aardmuis (Microtus agrestis), bosmuis (Apodemus sylvaticus), bruine rat (Rattus norvegicus), dwergmuis (Micromys minutus), rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus), veldmuis (Microtus arvalis), rode eekhoorn (Sciurius vulgaris), bunzing (Mustela putorius), hermelijn (Mustela erminea), steenmarter (Martes foina), vos (Vulpes vulpes), ree (Capreolus capreolus) en gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Bestaande gegevens van de Zoogdiervereniging vullen dit aan met nog 10 soorten; ondergrondse woelmuis (Microtus subterraneus), dwergspitsmuis (Soricidae minutus), huisspitsmuis (Crocidura russula), zwarte rat (Rattus rattus), wezel (Mustela nivalis), gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), rosse vleermuis (Nyctalus noctula), laatvlieger (Eptesicus serotinus) en watervleermuis (Myotis daubentonii). De resultaten van deze 28 soorten, behalve van de vleermuizen, zijn verwerkt in verspreidingskaarten, waar tevens de beheertypen in opgenomen zijn. In een soortbespreking is in gegaan op het voorkomen van de soorten en hun verspreiding en habitatkeuze. Van veel soorten waren te weinig waarnemingen gedaan om hier iets over te zeggen. Alleen van de mol, konijn, haas en ree waren een redelijk aantal waarnemingen gedaan. De konijn en haas komen vooral voor in kruiden‐ en faunarijk grasland. De mol in nat schraalland en vochtig hooiland en de ree komt in verschillende beheertypen voor, verspreid over het onderzochte gebied. Verder is gekeken naar beheersmaatregelen ten behoeve van de zoogdieren in het gebied. Er moet geprobeerd worden om, voor zover het bestaande beheer dit toelaat, voldoende schuil‐ en foerageermogelijkheden te creëren en elementen in het landschap te verbinden zodat fauna zich makkelijk kan verplaatsen. Tot slot is tijdens deze inventarisatie gebleken dat het belangrijk is om combinaties van verschillende inventarisatietechnieken te gebruiken.

5


1. Inleiding ’t Merkske is een beekdallandschap dat wordt erkend als een waardevol agrarisch cultuurlandschap, waarin het beekje ’t Merkske meandert. Geomorfologische en historisch‐geografische kenmerken van het landschap zijn relatief gaaf gebleven en er komen zeldzame planten en karakteristieke fauna voor. Het gebied is gelegen tussen Baarle‐Nassau en Hoogstraten. Het stroomgebied is 5980 hectare groot, waarvan 2795 hectare op Nederlands grondgebied (Everts et al., 2002). Hiervan wordt ruim zon’ 1000 hectare beheerd door Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer is een organisatie die in opdracht van de rijksoverheid 250.000 hectare natuur beheert in Nederland. Daarbij is aandacht voor natuur, recreatie, landschap en cultuurhistorische waarde (Staatsbosbeheer, 6‐9‐2010). In het kader van natuurbeheer en biodiversiteit wil de organisatie weten wat er leeft op hun percelen. Aan de hand hiervan kunnen zij op een verantwoorde wijze een beheer toepassen en evalueren.

Naar zoogdieren is weinig onderzoek gedaan binnen het stroomgebied van ’t Merkske. Bij de Zoogdiervereniging is al bekend dat de egel, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, watervleermuis, gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, haas, konijn, rode eekhoorn,rosse woelmuis, ondergrondse woelmuis, veldmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, bruine rat, zwarte rat, huismuis, vos, hermelijn, wezel, bunzing, steenmarter, damhert en ree in ’t Merkske zijn waargenomen (Zoogdieratlas, 7 september 2010). Echter zijn deze waarnemingen gedaan van 2000 tot juli 2010. Om te weten welke zoogdieren er daadwerkelijk op dit moment in ’t Merkske leven, heeft Staatsbosbeheer gevraagd hier onderzoek naar te doen. Zo kan er een compleet beeld gevormd worden van de zoogdieren die er voorkomen. Van deze zoogdieren is het belangrijk om te weten wat hun verspreiding en landgebruik is. Deze kennis is nodig om goede beheersmaatregelen toe te passen, ten behoeve van deze diersoorten. Om deze redenen is dus een zoogdierinventarisatie gedaan met de volgende onderzoeksvraag: ‘Welke zoogdieren leven er in het stroomgebied van ’t Merkske, hoe is de verspreiding en wat is hun habitatgebruik?’. Het onderzoek is voornamelijk in zeven deelgebieden van het stroomgebied van ’t Merkske uitgevoerd. Door middel van literatuuronderzoek is gekeken welke zoogdieren er in het gebied worden verwacht. Met behulp van verschillende inventarisatietechnieken is onderzocht welke zoogdieren er, eventueel per beheertype, voorkomen in het stroomgebied. Dit is aangevuld met gegevens en waarnemingen uit de literatuur. Van de soorten die in het stroomgebied zijn waargenomen, zijn verspreidingskaarten gemaakt, zodat te zien is waar ze voorkomen en hoe hun verspreiding is. Ook is over deze soorten een soortbespreking gemaakt. Dat wil zeggen dat er per soort wordt in gegaan op de hun voorkomen in het gebied. Tenslotte zijn beheersmaatregelen opgesteld ten behoeve van de zoogdieren in het gebied.

6


2. Materiaal en methoden 2.1 Algemeen Er is voor gekozen om het veldonderzoek niet te laten plaatsvinden in heel het stroomgebied, maar in een deel hiervan. Dit omdat er een beperkte tijd was voor de inventarisatie. Het gekozen deel is onderverdeeld in zeven deelgebieden: Haldijk, Halsche Beemden, Castelreesche Heide, Kromme Hoek, Elshout, Ginhoven‐Markske en Broskens. Er is voor deze gebieden gekozen omdat deze in Nederland liggen en hier ook de meeste percelen van Staatsbosbeheer liggen. In afbeelding 1 is het stroomgebied van ’t Merkske weergegeven, met de deelgebieden. Vooral in deze gebieden is dus het veldwerk gedaan. Een enkele keer is ook daar buiten geïnventariseerd, maar wel binnen het stroomgebied. Het onderzoek is gedaan in de periode maandag 30‐8‐10 tot en met dinsdag 21‐12‐10, inclusief vooronderzoek. Per deelvraag is uitgelegd hoe er te werk is gegaan. Afbeelding 1: Nederland, met een uitsnede van het stroomgebied van ’t Merkske, met een vergroting van de meest geïnventariseerde deelgebieden.

7


2.2 Deelvraag 1: Welke zoogdieren verwacht je aan te treffen in het stroomgebied van ’t Merkske en wat is hun habitatgebruik en leefwijze? Deze deelvraag is voornamelijk beantwoord door middel van literatuur. Eerst is gekeken welke zoogdieren er in Nederland voorkomen. Hierna is van deze soorten gekeken of er vanaf 2008 waarnemingen van zijn vermeld in ‘t Merkske op www.telmee.nl en www.zoogdieratlas.nl. Als deze waarnemingen ook gevalideerd zijn, dan wil het zeggen dat ze goedgekeurd zijn en dat het zo goed als zeker is dat deze waarnemingen kloppen. Van deze soorten wordt dus verwacht dat ze voorkomen in ’t Merkske. Er is gekeken naar waarnemingen vanaf 2008, omdat van alleen 2010 te weinig waarnemingen zouden zijn om de verspreiding te kunnen zien. Waarnemingen van voor 2008 zijn al weer redelijk oud, vandaar dat voor vanaf 2008 is gekozen. Omdat deze twee sites niet helemaal volledig zullen zijn, is van alle soorten waarvan geen waarnemingen zijn gedaan, bepaald of ze een leefgebied hebben wat vergelijkbaar is met ’t Merkske. Als dit overeenkomt zou het kunnen dat die zoogdiersoorten ook voor komen in ’t Merkske. Uiteindelijk is al een groot deel van het habitatgebruik van alle soorten duidelijk en is er verder gekeken naar hun leefwijze. Verkregen informatie van Henk Simons is ook meegenomen in de beantwoording van deze deelvraag. Henk Simons woont al erg lang in ’t Merkske en houdt zich nog steeds bezig met onder andere de stand van het reewild. Verder zijn ook eigen waarnemingen van het vooronderzoek meegenomen. Het antwoord op deze deelvraag geeft aan welke zoogdieren er waarschijnlijk voor zullen komen in ’t Merkske en het geeft ook aan waar deze dieren, of sporen van deze dieren, gevonden, gevangen of gezien konden worden.

2.3 Deelvraag 2: Welke zoogdieren komen voor in het stroomgebied van ’t Merkske en hoe zijn deze verspreid? Om te kijken welke zoogdieren voorkomen in ’t Merkske, is gebruik gemaakt van vier inventarisatietechnieken; zichtwaarnemingen & sporen, lifetraps, cameravallen en braakballen. Verder zijn er extra gegevens verkregen van waarnemingen van zoogdieren binnen het stroomgebied van ’t Merkske, van de Zoogdiervereniging. Dit om de inventarisatie zo compleet mogelijk te maken. Deze aanvullende gegevens zijn vanaf 2008, omdat bij de beantwoording van de eerste deelvraag ook is gekeken naar waarnemingen vanaf 2008. Van de waargenomen soorten zijn verspreidingskaarten gemaakt. Uiteindelijk is in de discussie een soortbespreking gedaan, die het uiteindelijke antwoord op deze deelvraag geeft. Eerst wordt uitgelegd wat Klauwier is en wat er mee wordt gedaan. Daarna volgt de werkwijze van de vier inventarisatietechnieken, verspreidingskaarten en soortbespreking. 2.3.1 Klauwier en GIS Klauwier is een GIS‐applicatie op de PDA. Een PDA is een Personal Digital Assistant. Dit is een klein draagbaar toestel dat computer‐, telefonie‐, fax‐ en netwerkfuncties combineert (Sanoma Digital Group, 22‐9‐2010). In dit geval heeft de PDA ook de applicatie Klauwier. Hierin kunnen alle flora‐ en faunawaarnemingen worden opgeslagen. Klauwier werkt met klussen. Deze hebben betrekking op een afgebakend terrein, in dit geval ’t Merkske (Van Poortvliet, 21‐9‐2010). De resultaten van zichtwaarnemingen, sporen en cameravallen zijn ingevoerd in Klauwier. Deze gegevens zitten dan in een database. Hierna zijn deze gegevens in GIS ingevoerd. De resultaten van de lifetraps en de aanvullende gegevens van de Zoogdiervereniging zijn ook in GIS ingevoerd. Hierdoor staat alles in GIS en zijn er verspreidingskaarten gemaakt, zie 2.3.6. 2.3.2 Zichtwaarnemingen en sporen Alle zoogdieren en sporen van zoogdieren die tijdens het veldwerk gezien zijn, worden als waarneming meegenomen in het onderzoek. Als het zoogdier zelf gezien wordt, is dit een zichtwaarneming. Sporen van zoogdieren zijn bijvoorbeeld: pootafdrukken, uitwerpselen, eetresten, 8


nesten, braakballen etc. Braakballen worden in dit geval als een aparte inventarisatietechniek gebruikt. Alle zichtwaarnemingen, en sporen waarvan met zekerheid te zeggen was van welk zoogdier het afkomstig was, werden opgeslagen in Klauwier. Wat vleermuizen betreft; hier is naar gezocht en geluisterd door middel van een batdetector. Dit is een ultrasoonontvanger die de ultrasone geluiden van de vleermuizen opvangt en de frequentie verlaagt zodat het door mensen gehoord kan worden. Vleermuissoorten kunnen aan deze specifieke geluiden worden herkend (VLEN et al., 15 oktober 2010). Alle locaties waar vleermuizen zijn gehoord, zijn met behulp van GIS aangegeven in een kaartje. 2.3.3 Cameravallen Van 30‐8‐10 tot en met 21‐12‐10 is gebruik gemaakt van cameravallen. Dit zijn camera’s met een bewegingssensor. Als ze beweging registeren maken ze een foto. Ze zijn zo ingesteld dat ze drie foto’s maken en dan een minuut niks doen. De camera wordt na die minuut weer geactiveerd en maakt weer drie foto’s als beweging wordt waargenomen. Dit is zo ingesteld naar aanleiding van een artikel van Willemsen et al., 2008. De eerste acht weken is gebruik gemaakt van vier camera’s, daarna van vijf. De camera’s bleven minstens vier dagen hangen. Ze zijn op strategische plaatsen opgehangen, bijvoorbeeld bij wissels of omgevallen bomen over het water. Op de plaats waar de camera op richt, is een stok met pindakaas en/of visolie aangebracht als lokstof. De camera kan een betere foto maken als de dieren geïnteresseerd zijn in de lokstof en dus even voor de camera blijven staan. De camera’s zijn in alle zeven de deelgebieden opgehangen en soms ook daarbuiten. Alleen van de camera’s die bruikbare foto’s hebben gemaakt, dat wil zeggen met herkenbare zoogdieren erop, zijn de coördinaten van de hangplaatsen genoteerd. 2.3.4 Lifetraps In vier van de zeven gebieden is geïnventariseerd met de lifetraps, namelijk; Broskens, Halsche Beemden, Kromme Hoek en Ginhoven‐Markske. Er is voor deze vier gebieden gekozen omdat deze samen een groot gebied beslaan met percelen van Staatsbosbeheer. Vanwege de beperkte tijd konden er niet meer gebieden geïnventariseerd worden met lifetraps. Het inventariseren met de lifetraps is begonnen met een kort vooronderzoek, zodat de mogelijkheden tot plaatsing van de vallen en het werken met de vallen duidelijk werd. Dit werd gedaan in de periode van 2‐9‐10 tot en met 15‐9‐10, in perceel 4, 7 en 20 (zie bijlage 1). Van 17‐9‐10 tot en met 16‐12‐10 is werkelijke inventarisatie gedaan, hoewel de resultaten van het vooronderzoek ook zijn meegenomen. Er is gewerkt met Longworth en Sherman vallen. Longworth vallen zijn Engelse inloopvallen die uit twee delen bestaan: een tunnel, die een vangmechanisme en deur bevat, en een nestruimte. Ze zijn gemakkelijk afstelbaar en vallen niet dicht door de regen (Hoekstra, 1977). Longworth vallen kunnen op safe worden gezet; de val valt niet dicht als er een muis in komt, maar het dier kan wel wennen aan de val en het aas. Dit wordt prebaiten genoemd. Van deze vallen waren er 32 beschikbaar, die vanaf het begin van het onderzoek gebruikt konden worden. Vanaf maandag 25‐10‐10 zijn er 100 Sherman vallen beschikbaar gekomen van de Zoogdiervereniging. Sherman vallen zijn eveneens inloopvallen met een vangmechanisme. De vallen kunnen gemakkelijk vervoerd worden, omdat ze opvouwbaar zijn. Sherman vallen kunnen niet op safe worden gezet. Beide vallen kunnen wel op scherp worden gezet; de val valt dicht als er een muis in komt. Het dier wordt levend gevangen. Er zijn verschillende werkwijzen gebruikt voor het inventariseren met de lifetraps. Dit omdat het tijdens het veldwerk steeds aangepast werd. De basis is steeds hetzelfde gebleven en die was als volgt; de vallen werden gevuld met hooi ter isolatie. Tevens is er aas bijgedaan. Dit is om de muizen te lokken, maar dient ook om de muizen in leven te houden. Na iedere controle van de lifetraps en bij het scherp zetten van de lifetraps, werd het aas steeds bijgevuld. 9


De vier deelgebieden zijn verdeeld in percelen. De vallen werden als rijen verdeeld over verschillende landschapstypes in één perceel. Zo’n rij wordt ook wel raai genoemd. De vallen staan binnen één raai 5 tot 10 meter van elkaar af, met meestal minstens vijf vallen per raai. De raaien zijn geplaatst in verschillende landschapstypes om het habitatgebruik van de muizen te onderzoeken en het zo een representatief beeld geeft. In bijlage 1 zijn de locaties van de raaien te zien, per deelgebied. Toen de Sherman vallen beschikbaar kwamen zijn een Longworth en een Sherman vaak dicht naast elkaar geplaatst, als een koppel. Dit omdat als de ene val bezet is, er in de andere nog plaats is voor een muis die later actief is geworden. Bij alle vallen is schilderstape gehangen, hierdoor zijn ze gemakkelijk terug te vinden. Het plaatsen van de vallen gebeurde op vrijdag of op maandag. Als dit op vrijdag gebeurde dan werd de val op safe gezet; er is dan sprake van prebaiten. Als het plaatsen op maandag gebeurde, werden de vallen meteen op scherp gezet. De lifetraps werden in één week verschillende keren gecontroleerd. Bij de controle is, als de val dicht zat, de val uitgeschud in een stevige, doorzichtige plastic zak. Er is dan gekeken om welk diersoort het gaat en dit is genoteerd in het schema van bijlage 2. Na de controle zijn de vallen of op safe gezet of op scherp blijven staan. De vallen werden op safe gezet als er daarna niet meer meteen gecontroleerd werd. De vallen bleven op scherp staan als daarna dus nog wel gecontroleerd werd. Dit is bijvoorbeeld als ’s ochtends de vallen zijn gecontroleerd en diezelfde dag ’s avonds weer gecontroleerd worden. Uiteindelijk zijn de vallen na de laatste controle opgeruimd en schoongemaakt. Dan werden ze weer voor één week in een ander perceel geplaatst. Hieronder volgt de beschrijving van de werkwijze van de lifetrap‐inventarisatie per gebied. Er is voor gekozen om per perceel of gebied aan te geven welk aas is gebruikt, hoeveel en welke lifetraps gebruikt zijn en wanneer deze uitgezet zijn, wanneer de vallen op scherp gezet werden en wanneer de controle plaatsvond. Hierdoor is de steeds veranderde werkwijze per gebied/perceel te zien. De werkwijze is op chronologische volgorde in tijd weergegeven. Broskens Broskens is verdeeld in perceel 1 t/m 5 en is geïnventariseerd met de lifetraps van 17‐9‐10 t/m 29‐ 10‐10. Tabel 1. Werkwijze inventarisatie met lifetraps in perceel 1 en 2 van ’t Merkske. Aas Afwisselend per val; pindakaas, appelstroop of leverpastei met brood. Aantal vallen 26 Longworth Uitgezet Vrijdag 17‐9 Op scherp Woensdag 22‐9 13.30u 9u Donderdag 23‐9 Controle Woensdag 22‐9 17.30u 21.30u Donderdag 23‐9 15u Perceel 4 is in twee weken geïnventariseerd vanwege de grootte van het perceel. Als aas wordt nu een ander mengsel gebruikt, omdat dit makkelijk hanteerbaar was en het verschillende soorten muizen aantrekt. De meelwormen zijn bedoeld voor de muizen die alleen levend voedsel eten.

10


Tabel 2. Werkwijze inventarisatie met lifetraps in perceel 2 t/m 5 van ’t Merkske. Aas Pindakaas, havermout, meelwormen Aantal vallen Perceel 2 32 Longworth Perceel 3 29 Longworth Perceel 5 29 Longworth Perceel 4.1 30 Longworth Perceel 4.2 30 Longworth & 5 Sherman Uitgezet Telkens op maandag: 27‐9, 4‐10, 11‐10, 18‐10, 25‐10 ’s Avonds, uur voor schemering Op scherp Elke maandag ’s Avonds, uur voor schemering Elke dinsdag ’s Avonds, uur voor schemering Elke donderdag Controle Elke maandag Vier uur later Elke dinsdag Vier uur later Elke donderdag Vier uur later Extra Perceel 2 Woensdag 29‐9: 10u op scherp controle en 14u controle, daarna op safe. Perceel 4.2 Dinsdag 26‐10: 12u al op scherp en om 16u & 22u controle. Halsche Beemden en Kromme Hoek In de Halsche Beemden zijn twee percelen geïnventariseerd; perceel 18 en 20. Perceel 18 is in twee weken geïnventariseerd, vanwege de grootte van het perceel. In Kromme Hoek ligt één perceel dat geïnventariseerd is; perceel 19. De twee deelgebieden zijn onderzocht van 29‐10‐10 t/m 25‐11‐10. Deze twee gebieden zijn bij elkaar gepakt, omdat de werkwijze hetzelfde is. Er zijn nu ook Sherman vallen gebruikt en de vallen zijn niet op maandag, maar op vrijdag uitgezet. Nu stonden de vallen ook één hele nacht op scherp.

Tabel 3. Werkwijze inventarisatie met lifetraps in perceel 18 t/m 20 van ’t Merkske. Aas Pindakaas, havermout, meelwormen Aantal vallen Perceel 18.1 32 Longworth & 32 Sherman Perceel 18.2 32 Longworth & 38 Sherman 31 Longworth & 32 Sherman Perceel 20 31 Longworth & 31 Sherman Perceel 19 Uitgezet Telkens op vrijdag: 29‐10, 5‐11, 12‐12, 19‐11 Tussen 12u en 14u Op scherp Elke maandag Blijft op scherp vanaf Elke dinsdag maandag Tussen 12u en 14u Elke donderdag Controle Elke maandag Uur na schemering Elke dinsdag 8.30u en ’s avonds, uur na schemering Elke donderdag ’s Avonds, uur na schemering Uitzonderingen Perceel 18.2 Donderdag 11‐11 niet gecontroleerd vanwege slecht weer. Controle op vrijdag 12‐11 8.30u Ginhoven‐Markske 11


Ginhoven‐Markske is onderverdeeld in twee percelen. Er is niet perceel voor perceel geïnventariseerd, maar in het veld is gekeken naar de beste verdeling. Door kou en sneeuwval zijn de vallen op verschillende dagen uitgezet en gecontroleerd. De eerste keer is perceel 6 en een deel van perceel 7 geïnventariseerd, in twee weken, vanwege het slechte weer. Daarna is 7 geïnventariseerd. Ginhoven‐Markske is in de periode van 16‐11‐10 t/m 16‐12‐10 onderzocht. Tabel 4. Werkwijze inventarisatie met lifetraps in perceel 6 en 7 van ’t Merkske. Aas Pindakaas, havermout, meelwormen Aantal vallen 28 Longworth & 43 Sherman Uitgezet Vrijdag 26‐11 Tussen 12u en 14u Op scherp Maandag 29‐11 Blijft op scherp vanaf Dinsdag 30‐11 maandag Tussen 12u en 14u Maandag 6‐12 Blijft op scherp vanaf Dinsdag 7‐12 maandag Controle Maandag 29‐11 18.30u Dinsdag 30‐11 8.30u Maandag 6‐12 18.30u Dinsdag 7‐12 8.30u Tabel 5. Werkwijze inventarisatie met lifetraps in perceel 7 van ’t Merkske. Aas Pindakaas, havermout, meelwormen Aantal vallen 32 Longworth & 32 Sherman Uitgezet Dinsdag 7‐12‐10 Tussen 12u en 14u Op scherp Donderdag 9‐12 Tussen 12u en 14u Maandag 13‐12 Tussen 12u en 14u Woensdag 15‐12 Blijft op scherp vanaf Donderdag 16‐12 woensdag Controle Donderdag 9‐12 18.30u Maandag 13‐12 18.30u Woensdag 15‐12 18.30u Donderdag 16‐12 8.30u De landschapstypes waarin de raaien stonden, zijn verdeeld in vier categorieën. Eerst is onderverdeeld in ‘nat’ en ‘droog’ en dat is weer onderverdeeld in ‘met bodembedekking’ of ‘zonder bodembedekking’. Bij deze habitattype categorieën zijn de bijbehorende vangstresultaten in een tabel gezet. Zo is een beeld ontstaan van welke muizensoort waar voorkomt en wat zijn habitatkeuze is. 2.3.5 Braakballen Uilen en roofvogels eten muizen en andere prooidieren, waarvan ze de onverteerde resten uitbraken in de vorm van braakballen (Lange et al., 1994). In Ginhoven‐Markske zijn braakballen gevonden van een Kerkuil. Op de Castelreesche Heide zijn ook braakballen gevonden, waarvan de vogel onbekend was. Alle braakballen zijn uitgeplozen en de muizenkaken zijn gedetermineerd met behulp van determinatietabellen (Desmet, 2010). Deze resultaten zijn aangevuld met gegevens vanaf 2008, van braakbalmonitoring uit ’t Merkske van de Zoogdiervereniging. Deze braakballen worden op bepaalde plekken in ’t Merkske verzameld en uitgeplozen. Ook hier is er voor gekozen om gegevens vanaf 2008 te pakken, omdat dit ook bij beantwoording van de eerste deelvraag is gedaan. 2.3.6 Verspreidingskaarten 12


Van alle resultaten, zowel van deze inventarisatie als de gegevens van de Zoogdiervereniging, zijn in GIS kaarten gemaakt. In deze kaarten staan ook de beheertypen die worden toegepast. Deze beheertypen worden gebruikt voor de interne sturing en kwaliteitszorg. Ook vormen ze de basis voor de financierings‐ en verantwoordingsrelatie tussen overheid en beheerders. De indeling is gebaseerd op enerzijds ecologische karakteristieken en abiotische omstandigheden, anderzijds op de kosten van het beheer. Omdat het habitatgebruik een deel vormt van deze inventarisatie, is gekeken of er verbanden te vinden zijn tussen de verspreiding of het voorkomen van de dieren en de beheertypen. 2.3.7 Soortbespreking De soortbespreking komt aan bod in de discussie, en is het uiteindelijke antwoord op deze deelvraag. Van alle waargenomen soorten is een soort korte discussie en conclusie gemaakt. Bij bepaalde soorten is dieper ingegaan op het wel of niet voorkomen van de soort, waar/in welk beheertype deze voorkwam, eventueel met welke techniek deze waargenomen is en zijn opmerkelijke zaken bediscussieerd. Vandaar dat er voor is gekozen om dit in de discussie te plaatsen.

2.4. Deelvraag 3: Welke beheersmaatregelen kunnen worden toegepast in het stroomgebied van ’t Merkske ten behoeve van de zoogdieren? Ook beantwoording van deze deelvraag komt aan bod in de discussie. Dit omdat het antwoord is gebaseerd op bevindingen en resultaten uit de praktijk en de literatuur.

13


3. Resultaten De resultaten worden per deelvraag weergegeven.

3.1 Welke zoogdieren verwacht je aan te treffen in het stroomgebied van ’t Merkske en wat is hun habitatgebruik en leefwijze? De zoogdieren waarvan verwacht wordt dat deze aangetroffen zullen worden zijn opgedeeld in zes categorieën; insecteneters, haasachtigen, knaagdieren, roofdieren, eenhoevigen en vleermuizen. 3.1.1 Insecteneters Dwergspitsmuis – Soricidae minutus Deze soort komt in ’t Merkske voor volgens waarnemingen op Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Het is een vrij algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994). De dwergspitsmuis komt in allerlei biotopen voor, als de bodem maar vochtig en koel is en er een bodembedekkende vegetatie aanwezig is. Dit zijn bijvoorbeeld graslanden, varenbossen, heggen en struwelen, maar ook akkers, bermen, rietvelden en tuinen. Ook in gebieden met een drassige of losse zandige bodem komt hij voor. De dwergspitsmuis is zowel overdag als ’s nachts actief, maar overdag het meest, omdat hij dan op zoek is naar voedsel. Hij eet voornamelijk dierlijk voedsel. Vanwege zijn snelle stofwisseling en het ontbreken van vetreserves kan hij slechts drie uur zonder voedsel. In de winter leeft de dwergspitsmuis ook bovengronds. In gebieden waar ook de bosspitsmuis voorkomt, stemt de dwergspitsmuis zijn periodes van activiteit en rust af op die van de bosspitsmuis. Hij leeft solitair en is agressief tegen soortgenoten. Ze graven zelf geen gangen, maar gebruiken die van anderen. Hun nesten zijn kleine ballen gras (Zoogdiervereniging, 8 oktober 2010). Egel – Erinaceus europaeus Deze zoogdiersoort komt volgens waarnemingen op Telmee en zoogdieratlas voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). In Nederland komt de egel in bijna alle landschappen voor en is daarom ook een algemene soort. Hij komt vooral voor in tuinen, bosranden, struweel en loofbos met ondergroei. Egels zijn vooral in de schemering en ’s nachts actief en ze leven alleen (Lange et al., 1994). Overdag slapen ze in een moeilijk te vinden nest van bladeren, mos of ander materiaal dat zich vaak onder (braam)struiken of takkenbossen bevindt. Een groot deel van het jaar (november/december tot april/mei) zijn ze in winterslaap, waaruit ze af en toe wakker kunnen worden. Egels hebben een goed reukvermogen waarmee ze veel kevers, rupsen, regenwormen, oorwormen en slakken op te sporen (Zoogdiervereniging, 8 oktober 2010). Gewone bosspitsmuis – Soricidae araneus De gewone bosspitsmuis komt niet in ’t Merkske voor volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Het is wel een algemene soort in Nederland. Hij komt in allerlei soorten graslanden en bossen voor, als er maar een bodembedekkende vegetatie aanwezig is. Vooral in ruig grasland, varenbossen, struwelen, maar ook in akkers, bermen, heide, rietvelden en tuinen. In moerassen en zandige gebieden met een losse bodem komt hij niet voor. Hij zou wel in ’t Merkske voor kunnen komen aangezien zijn biotoop zeer gevarieerd is en er altijd wel ergens een bodembedekkende vegetatie aanwezig is. De gewone bosspitsmuis leeft solitair en is zowel overdag als ’s nachts actief. Hij verbruikt zoveel energie dat hij al na drie uur zonder voedsel sterft. De gewone bosspitsmuis leeft grotendeels ondergronds, waar hij een hol heeft, met daarin een nestje (Zoogdiervereniging, 8 oktober 2010). Hij eet vooral dierlijk voedsel zoals kevers, wormen, spinnen en slakken. Maar hij eet ook wel eens plantaardig voedsel zoals zaden (Lange et al., 1994).

14


Huisspitsmuis – Crocidura russula Deze soort komt in ’t Merkske voor volgens waarnemingen op Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Huispitsmuizen leven in allerlei soorten gebieden en komt algemeen voor in Nederland. Ze leven vooral in cultuurlandschap, akkers, bermen, ruigtevegetaties, hagen, houtwallen en zoals de naam al zegt, ook in gebouwen (Lange et al., 1994). Ze hebben een voorkeur voor droge leefomstandigheden. De huisspitsmuis leeft solitair en komt vooral ‘s nachts tevoorschijn. Hij is ook overdag actief, maar niet ’s ochtends. ’s Winters zijn ze ook actief. Hij heeft maar kleine ogen waardoor hij slechtziend is. Hij kan daarentegen wel zachte geluiden waarnemen en hij zoekt zijn voedsel met behulp van zijn snorharen. De huisspitsmuis is een carnivoor en eet allerlei soorten kleine dieren zoals insecten, spinnen en larven, maar ook jonge muizen. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen, omdat ze hun prooien vaak maar half verteren, terwijl ze nog wel essentiële voedingsstoffen bevatten. Hun nesten maken ze van droog gras of bladeren, op een beschutte plek of in een hol (Zoogdiervereniging, 8 oktober 2010). Mol – Talpa europaea De mol komt in ’t Merkske voor volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Hij komt in Nederland overal voor. Hij leeft vooral waar de grond geschikt is om in te graven. De bodem moet vooral rul en humusrijk zijn met een niet te hoge grondwaterstand. Ook moeten er voldoende regenwormen aanwezig zijn. Hij komt vooral voor in graslanden, bossen, tuinen, bosranden etc. Een groot deel van ’t Merkske is misschien te nat, maar er zijn ook hogere, drogere gebieden te vinden. Tijdens het voordonderzoek zijn al veel molshopen aangetroffen. De mol is een solitair dier en is zowel overdag als ’s nachts actief. Hij blijft zijn hele leven ondergronds, waar hij een gangenstelsel graaft. Een mol eet alleen dierlijk voedsel; vooral regenwormen, maar ook larven, insecten, spinnen etc. (Zoogdiervereniging, 8 oktober 2010). Waterspitsmuis – Neomys fodiens De waterspitsmuis komt volgens Telmee en zoogdieratlas niet voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Het is een vrij zeldzame soort in Nederland (Lange et al., 1994). Toch komt zijn leefgebied overeen met ’t Merkske. Hij komt voor in en langs schoon, niet te voedselrijk, vrij snel stromend tot stilstaand water met een behoorlijk ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. Hij komt voor bij beken, rivieren, sloten, plassen en daar waar grondwater opwelt. Ook wordt hij veelvuldig aangetroffen langs de binnenduinrand, natuurlijke duinmeren en kunstmatige infiltratiegebieden. De waterspitsmuis komt alleen daar voor waar bodembedekkende vegetatie aanwezig en waar binnen een straal van 500 meter water is te vinden. Ook moet er in de oevers voldoende schuilmogelijkheid zijn waar hij zich kan terugtrekken om zijn prooien op te eten. Hij is zowel overdag als ’s nachts actief en leeft solitair. Waterspitsmuizen eet vooral insecten, kreeftachtigen, waterslakken, schietmotten, wormen enz. Het leefgebied van de waterspitsmuis is langgerekt en loopt evenwijdig aan een oever. Waterspitsmuizen maken een relatief groot, compact, bolvormig nest van gras, bast, wortels en mos in verborgen gelegen holtes, beschutte plekjes of in holen aan de oevers van de oeverzones. Ook maken ze gebruik van holen die door muizen, bruine ratten of woelratten zijn gemaakt. De holen en gangen zitten in de oever, tot dicht bij het water, sommige gangen komen op het water uit (Zoogdiervereniging, 8 oktober 2010). 3.1.2 Haasachtigen Haas – Lepus europaeus De haas komt volgens waarnemingen op Telmee en de zoogdieratlas overal voor in Nederland, ook in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). Hazen hebben de voorkeur voor kleinschalig gras‐ en bouwland, open veld als akkers en weilanden maar ze komen ook voor in open bos en heide. Hazen zijn solitair en vooral in de schemering en ’s nachts actief. Ze maken geen holen, maar legers, 15


ondiepe uithollingen, bijvoorbeeld in bosranden, onder heggen of in hoog gras. Hazen eten vooral grassen, kruiden en graan, maïs, klaver en aardappelen (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Konijn – Oryctolagus cuniculus Konijnen komen volgens Telmee en de zoogdieratlas overal voor in Nederland, ook in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). Ze leven in holen en hebben daarom de voorkeur aan zandige bodems waarin ze makkelijk kunnen graven. Ze komen vooral voor in halfopen landschappen, maar ze hebben zich aangepast aan allerlei landschapstypen; tuinen, dijken, bermen, houtwallen, bosranden, weide etc. (Lange et al., 1994). Ze mijden erg vochtige terreinen. Konijnen zijn vooral in de schemering en ’s nachts actief. Ze wonen in zelf gegraven gangenstelsels, maar ook in oude vossen‐ of dassenburchten. De ingang is zo’n 7,5 centimeter in doorsnee. Ze leven in kolonies Ze eten eiwitrijke en lichtverteerbare plantendelen, zoals scheuten en wortels van grassen en kruiden en loten van struiken en bomen (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). 3.1.3 Knaagdieren Aardmuis – Microtus agrestis Volgens waarnemingen op Telmee en zoogdieratlas komt de aardmuis voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). In Nederland is de aardmuis een zeer algemene soort (Lange et al., 1994). Ze komen in allerlei soorten terreinen voor, vooral in vochtige terreinen, hakhout, hoog grasland, begroeid braakland, bosranden etc. Ze hebben de voorkeur voor open bosranden met kruidlaag en verwilderde akkers. Ze zijn zowel overdag als ’s nachts actief. Ze hebben ieder hun eigen territorium. Aardmuizen eten voornamelijk plantaardig voedsel zoals stengels van grassen, vruchten, bladeren etc. Soms eten ze ook wormen, insecten of spinnen. Hun nest is bolvormig en ligt vaak bovengronds onder de vegetatie (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Bosmuis – Apodemus sylvaticus De bosmuis komt volgens Telmee en de zoogdieratlas voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). Het is een zeer algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994). Ze komen voor in bossen, duinen, heide, akkers, bermen, rietlanden etc., als er maar voldoende dekking is. In heel natte terreinen komt hij niet voor. De bosmuis is ’s nachts actief. Hij eet plantaardig en dierlijk voedsel, zoals graan, noten, bessen, eikels, zaden, insecten, spinnen, slakken etc. Ze hebben ieder hun eigen territorium. Hun holletjes zijn kleine, ronde putjes van ongeveer 3 cm doorsnee, die ze volstoppen met graan of maïs, waarna ze het met zand afdekken. Hij graaft ook gangenstelsels met voor de ingang een waaiervormig bergje zand. Hun nesten, gemaakt van bladeren, grassen en mossen ligt boven‐ of ondergronds (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Bruine rat – Rattus norvegicus Deze soort komt volgens Telmee en de zoogdieratlas niet voor (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010), maar het is wel een algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994). Ze komen voor in allerlei soorten gebieden. Ze hebben een voorkeur voor een vochtige niet te warme omgeving, vandaar dat ze in ’t Merkske voor kunnen komen. Ze leven ook vaak in de buurt van mensen. Bruine ratten zijn vooral ’s nachts actief. Veranderingen in de omgeving hebben ze snel door en daarom is het moeilijk om ze in vallen te vangen. Ze leven in kleine sociale groepen. Bruine ratten zijn alleseters die voornamelijk leven van eiwit‐ en zetmeelrijk voedsel, zoals graan, slakken, larven, kikkers, vogeleieren. Buitenlevende bruine ratten maken holenstelsels in oevers tussen stenen en aan de voet van bomen. Bij de ingang ligt meestal hopen aarde, die na verloop van tijd platgestampt zijn (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). 16


Dwergmuis – Micromys minutus De dwergmuis komt volgens waarnemingen op Telmee en de zoogdieratlas voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). Ze komen algemeen voor in Nederland, vooral in hoog gras, ruigten, graan‐ en rietvelden, kreupelhout, houtwallen, braamstruiken en in duinen. Ze hebben geen voorkeur voor droge of natte gebieden, als het maar een hoge, dichte bodembedekkende vegetatie heeft. Dwergmuizen zijn solitaire dieren die vooral ’s nachts actief zijn. Ze kunnen overdag ook actief zijn. Ze eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel zoals zaden, granen, vruchten, insecten, rupsen etc. (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Hun nesten, gemaakt van levende bladeren, zitten in o.a. rietstengels, tot op 1 meter boven de grond (Lange et al., 1994). Ondergrondse woelmuis – Microtus subterraneus Deze soort komt volgens waarnemingen op Telmee en zoogdieratlas voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). Ook is de ondergrondse woelmuis gevonden in braakballen uit ’t Merkske (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). De ondergrondse woelmuis is in Nederland vrij zeldzaam (Lange et al., 1994). Hij komt vooral voor in kleinschalig cultuurlandschap, vooral in lintvormige landschapselementen met dichte gras‐ of kruidlaag. Hij komt ook voor op akkers en in loofbossen en tuinen. Ze zijn zowel overdag als ’s nachts actief. Voor zonsondergang, rond middernacht, na zonsopgang en midden op de dag zijn ze extra actief. Als er andere woelmuizen in het gebied zitten kan dit anders zijn. Ondergrondse woelmuizen leven in groepen van 5 tot 10 dieren. Ze eten vrijwel alleen plantaardig voedsel zoals grassen, kruiden, bieten, wortels, mossen en heel af en toe ook insecten en wormen. Ze graven oppervlakkige en diepe gangen, maar kunnen ook oude gangen van muizen of mollen gebruiken. Hierin bevindt zich ook hun nest (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Rode eekhoorn – Sciurius vulgaris De rode eekhoorn komt in ’t Merkske voor volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). Het is een vrij algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994) en leven vooral in loofbos, tuinen, naaldbos, gemengd bos of houtwallen. Ze hebben een voorkeur voor oudere bossen, omdat daar meer voedsel en nestgelegenheid is. De eekhoorns zijn vooral ’s ochtends en in de namiddag actief. Ze eten vooral eikels, noten en kegels van naaldbomen, maar ook paddenstoelen, rupsen en jonge vogels. Eekhoorns leven alleen. Ze maken hun nesten in boomkronen of boomholten, gemaakt van twijgen en bast, mos of gras (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Rosse woelmuis – Clethrionomys glareolus Deze soort komt in ’t Merkske voor volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 13 oktober 2010). In Nederland komt de rosse woelmuis zeer algemeen voor (Lange et al., 1994). Ze hebben een voorkeur voor loof‐ en gemengd bos met een dichte struik‐ en kruidlaag. Hij komt ook voor in houtwallen, bosranden en parken. Rosse woelmuizen zijn zowel overdag als ’s nachts actief en ze zijn niet schuw. Ze eten voornamelijk plantaardig voedsel zoals vruchten, bladeren, kruiden, schors, paddenstoelen, mos, wortels etc. Soms eten ze ook wormen en slakken. Nesten maken ze in een hol onder de grond. Deze heeft een duidelijke ingang. Meestal ligt het nest 2 tot 10 cm onder de grond onder boomwortels of omgevallen bomen (Zoogdiervereniging, 13 oktober 2010). Veldmuis – Microtus arvalis De veldmuis komt in ’t Merkske voor volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Ze komen zeer algemeen voor in Nederland (Lange et al., 1994). Ze leven in open gebieden met grassen en/of granen en hebben de voorkeur voor drogere gebieden met kort gras. Ze komen niet voor in vochtige gebieden, bossen en in gebieden met hoge begroeiing (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). Ze zijn vooral in de avondschemer en ’s nachts actief, overdag minder (Lange et al., 1994). Veldmuizen eten vooral plantaardig voedsel zoals grassen, russen en kruiden, maar ook zaden, wortels, knollen, bladeren, mos etc. Ze leven in een zelf gegraven 17


gangenstelsel, met daarin een nest van hooi en gras. Voor verse holletjes liggen hoopjes aarde (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). In de zomer leven de mannetjes en vrouwtjes paarsgewijs samen, ’s winters is de sociale structuur onduidelijk (Lange et al., 1994). Woelrat – Arvicola terrestris De woelrat komt volgens Telmee en de zoogdieratlas niet voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Hij komt wel algemeen voor in Nederland (Lange et al., 1994). Hij komt vooral voor in de buurt van stilstaand zoet water, trage riviertjes en meren. Hij heeft de voorkeur voor gebieden met steile oevers die begroeid zijn met o.a. gras en die meerdere vegetatielagen hebben. Hij kan ook aangetroffen worden in boomgaarden en op akkerlanden. In ’t Merkske is zoet water en het heeft op bepaalde plaatsen steile oevers. Sommige van deze oevers zijn echter schoongemaakt, maar er ook nog begroeide oevers. Ook zijn er akkerlanden te vinden. Ze zijn vooral overdag, maar ook ’s nachts actief. De woelrat eet voornamelijk planten, zoals stengels, kruiden, grassen en wortels van bomen. Hij eet ook ondergrondse delen van landbouwgewassen. Af en toe eet hij ook insecten of afgevallen fruit. Ze leven in een uitgebreid, zelf gegraven gangenstelsel wat herkent kan worden aan de kort gebeten vegetatie langs hopen zand. Mannetjes en vrouwtjes leven ieder apart (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). 3.1.4 Roofdieren Bunzing – Mustela putorius De bunzing komt volgens Telmee en de zoogdieratlas voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Het is een vrij algemene soort in Nederland. Hij komt voor in allerlei landschapstypen. Hij heeft de voorkeur voor kleinschalig landschap met water en voldoende schuilmogelijkheden in de buurt. Dit kunnen oeverbegroeiingen, droge sloten, houtwallen, bosranden of rietvelden zijn. Hij komt ook voor in vrij open terreinen. De bunzing is vooral in de schemering en ’s nachts actief. Hij leeft alleen, behalve in de paartijd. Ze eten vooral dierlijk voedsel zoals konijnen, ratten, muizen, mollen, vogels, vogeleieren, amfibieën en insecten, maar hij kan ook fruit eten (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). Hij leeft in oude holen van ratten, konijnen, dassen en vossen of in holtes onder boomwortels. Als hij zelf een hol graaft, dan ontstaat er voor de ingang een kleine zandwaaier (Lange et al., 1994). Hermelijn – Mustela erminea Deze soort komt volgens Telmee en de zoogdieratlas niet in het gebied voor (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Hij komt wel vrij algemeen voor in Nederland. Hij leeft in allerlei biotopen; open plekken, bossen, houtwallen, duinen, akkers, vochtig terrein etc., als er maar voldoende dekking is. Vandaar dat het wel mogelijk is dat de hermelijn in ’t Merkske voorkomt. Ze zijn zowel overdag als ’s nachts actief. Hermelijnen zijn solitaire dieren. Ze eten vooral dierlijk voedsel, zoals woelmuizen, ratten, konijnen, vogels. Ze leven in een hol dat meestal gemaakt is door andere dieren (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). Muskusrat – Ondatra zibethicus De muskusrat komt niet in ’t Merkske voor volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Het is wel een algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994). Volgens Henk Simons zitten ze in ’t Merkske (Simons, 23 september 2010). De muskusrat leeft overal waar water is, als het maar niet te zout is. Hij leeft langs de oevers van stilstaand en stromend water met sterke begroeiing van water‐ en oeverplanten. Hij komt dan ook voor langs rivieren, meren, sloten, beekjes, plassen en in moerassige gebieden. Ze zijn alleen in de schemering en de nacht actief. Hij leeft solitair. Muskusratten zijn planteneters, met een voorkeur voor waterplanten. Ze eten grassen, zeggen, riet etc. Ook eet hij landbouwgewassen en soms vis. Hij leeft in een burcht, dat meestal in de oever wordt gegraven. De ingangen liggen onder water. In heel natte terreinen bouwt 18


hij een groot koepelnest (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). Vos – Vulpes vulpes De vos komt niet voor in ’t Merkske volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Het is wel een vrij algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994). Ze leven vooral in droge terreinen, bij bossen, struiken of hoge plantengroei. Overal waar hij beschutting en voedsel kan vinden en een hol kan graven, kan hij voorkomen (Natuurlijk Brabant, 15 oktober 2010). De holen zijn te herkennen aan aarde dat recht voor de ingang ligt. Soms gebruikt een vos ook een oude dassenburcht om in te leven. Ze zijn voornamelijk in de schemer en ’s nachts actief. Ze leven in familiegroepen. De vos eet vooral knaagdieren, konijnen, vogels, regenwormen, eieren, afval en fruit (Lange et al., 1994). Het is wel mogelijk dat de vos in ’t Merkske aangetroffen wordt. Er is genoeg beschutting en voedselaanbod en er zijn ook drogere terreinen te vinden. Wezel – Mustela nivalis Volgens Telmee en de zoogdieratlas komt de wezel niet voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Het is wel een algemene soort in Nederland. Ze komen in allerlei soorten landschap voor; bossen, moerassen, duinen, wei‐ en akkerland (Lange et al., 1994). Voedsel en goede schuilmogelijkheden zijn eigenlijk de enige vereisten. Waar geen woelmuizen voorkomen, zitten ook geen wezels. In ’t Merkske komen woelmuizen voor en er zijn schuilmogelijkheden, dus het is mogelijk dat de wezel hier voorkomt. Ze eten dus vooral woelmuizen en af en toe bosmuizen en vogeltjes. Ze wonen vaak in holen van muizen, ratten en konijnen. Wezels zijn zowel overdag als ’s nachts actief. Ze leven solitair, behalve in de voortplantingstijd (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). 3.1.5 Evenhoevigen Ree – Capreolus capreolus Deze soort komt volgens Telmee en de zoogdieratlas voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Het is een vrij algemene soort in Nederland (Lange et al., 1994). Ze leven in bosachtige streken met open plekken en aangrenzende velden. Ze komen ook in heidevelden, rietvelden, duinen en akkerbouwgebieden voor. Voorwaarde is dat er genoeg voedsel, dekking en rust is. De ree heeft een voorkeur voor het overgangsgebied van loofbos naar open terrein. Ze leven vooral solitair, maar in de wintermaanden leven ze in groepjes. In de schemering en ’s nachts zijn ze actief. Overdag houden ze zich schuil in de ondergroei. Het is een herkauwer en eet allerlei soorten planten, vooral kruiden, grassen, scheuten, bladeren en knoppen. Ook eet hij bramen, landbouwgewassen, eikels en paddenstoelen (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). 3.1.6 Vleermuizen Franjestaart – Myotis nattereri Deze soort komt volgens Telmee en de zoogdieratlas niet voor in ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Ze zijn zeldzaam in Nederland, maar komen plaatselijk algemeen voor. Ze komen vooral voor in bosrijke gebieden, kleine beekjes, bosvijvers, grote plassen, oude lanen en agrarisch cultuurlandschap. De kolonies zitten vooral in bomen en in gebouwen. Lijnvormige elementen zoals bosranden, bomenrijen, houtwallen en oeverbegroeiing lijken van belang als oriëntatielijnen (VLEN et al., 8 oktober 2010). In ’t Merkske komen beboste gebieden voor en er is ook water en agrarisch cultuurlandschap. Verder zijn er bosranden, bomenrijen, houtwallen enz. die als oriëntatielijnen kunnen dienen. Het is dus mogelijk dat de franjestaart in ’t Merkske voorkomt. Ze eten vooral spinnen, vliegen, vlinders en kevers. Franjestaarten vliegen ruim een half uur na zonsondergang uit (Schober et al., 2001). 19


Gewone dwergvleermuis – Pipistrellus pipistrellus Volgens Telmee en de zoogdieratlas is deze soort waargenomen in het stroomgebied van ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010), maar niet in de buurt van de zeven deelgebieden. De gewone dwergvleermuis is een zeer algemene soort in Nederland. Ze jagen in veel verschillende terreinen zoals tuinen, bossen, boven water, bomenrijen, singels, houtwallen etc. (Lange et al., 1994). De kolonies zitten vaak in gebouwen (VLEN et al., 8 oktober 2010). Ze vliegen vroeg uit, 5‐20 minuten na zonsondergang. Ze eten alleen vliegende insecten en dan met name muggen en ook kevers en vlinders (Schober et al., 2001). Gewone grootoorvleermuis – Plecotus auritus De gewone of bruine grootoorvleermuis komt volgens Telmee en de zoogdieratlas voor in de buurt van ’t Merkske (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010), maar niet dichtbij de zeven deelgebieden. De gewone grootoorvleermuis jaagt in allerlei biotopen, zoals steden, bossen en waterrijke gebieden. Hij heeft wel een voorkeur voor boomrijke terreinen. Ze verblijven vaak in zolders, kelders en bomen (Lange et al., 1994). Ze eten vooral nachtvlinders, vliegen, spinnen, oorwormen, rupsen etc. Ze vliegen laat uit, vaak pas als het echt donker is (Schober et al., 2001). Laatvlieger – Eptesicus serotinus Volgens Telmee en de zoogdieratlas is de laatvlieger in het stroomgebied van ’t Merkske waargenomen, maar niet dichtbij de zeven deelgebieden (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Het is een vrij algemene soort in Nederland. Ze jagen boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van bosranden, heggen en lanen. Ze vliegen meestal op afstand van de vegetatie boven vochtige gras‐ en weilanden. Bij windstil weer is open gebied belangrijk. Laatvliegers vangen insecten vooral uit de lucht, maar soms ook van bladeren of van de grond (VLEN et al., 9 oktober 2010). Ze eten voornamelijk kevers, maar ook vlinders of vliegen. Kolonies worden vooral in gebouwen gevonden. Ze vliegen 20 tot 30 minuten na zonsondergang uit (Schober et al., 2001). Ruige dwergvleermuis – Pipistrellus nathusii De ruige dwergvleermuis komt niet voor in ’t Merkske volgens Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). De soort is wel vrij algemeen in Nederland (Lange et al., 1994). Ze jagen vooral in halfopen bosrijk landschap, langs bosranden, open plekken in bossen, houtwallen en door lanen. Water, beschutte oevers en bomen vormen ook een belangrijk aspect (VLEN et al., 8 oktober 2010). ’t Merkske heeft bijvoorbeeld water, oevers, bosranden, houtwallen enz.. Ruige dwergvleermuizen verblijven vaak in bomen. Ongeveer een 50 minuten na zonsondergang worden ze actief. Bij jongere dieren is dit veel vroeger. Ze eten alleen vliegende insecten en dan vooral dansmuggen (Schober et al., 2001). Rosse vleermuis – Nyctalus noctula Volgens Telmee komt de rosse vleermuis voor in het stroomgebied ’t Merkske, maar niet dicht bij de zeven deelgebieden (Telmee en Zoogdieratlas, 8 oktober 2010). Wel is hij in de periode 2000 tot 2010 waargenomen in de buurt van Halsche Beemden (Zoogdieratlas, 2010). De rosse vleermuis is een vrij algemene soort (Lange et al., 1994). Ze jagen vooral in open terrein, boven water, moerassige gebieden en straatverlichting, waar veel insecten zitten (VLEN et al., 8 oktober 2010). Ze vliegen voornamelijk in de schemering; hij vliegt vaak voor zonsondergang al uit. Ze eten vooral vliegende insecten, vooral dansmuggen, vlinders en kevers (Schober et al., 2001). Watervleermuis – Myotis daubentonii Deze soort komt niet voor volgens waarnemingen op Telmee en de zoogdieratlas (Telmee en Zoogdieratlas, 15 oktober 2010). Wel is hij in de periode 2000 tot 2010 waargenomen in de buurt van Broskens (Zoogdieratlas, 2010). De soort is komt algemeen voor in Nederland (Lange et al., 1994). Ze zijn vooral te vinden in het vlakke landschap, bossen en parken (Schober et al., 2001) en jaagt bijna altijd boven water, zoals beken, plassen en kanalen. De watervleermuis heeft een voorkeur voor 20


beschut gelegen wateren, vrij van drijvende of uitstekende waterplanten. Ze jagen vooral langs lijnvormige elementen zoals bomenrijen of holle wegen. Ze zouden kunnen voorkomen in ’t Merkske, omdat er water is en het lijnvormige elementen heeft. Ze verblijven voornamelijk in holle bomen, maar ook in gebouwen (Lange et al., 1994). Ze vliegen van 30 tot 60 minuten na zonsondergang uit. Ze eten vaak dansmuggen, kokerjuffers, vlinders etc. (Schober et al., 2001).

21


3.2 Welke zoogdieren komen voor in het stroomgebied van ’t Merkske en hoe zijn deze verspreid? 3.2.1 Zichtwaarnemingen & sporen Er zijn 15 soorten zoogdieren waargenomen door zichtwaarnemingen of hun sporen tijdens de inventarisatie. De waarnemingen zijn van aardmuis, dwergmuis, veldmuis, bruine rat, gewone grootoorvleermuis, egel, mol, haas, konijn, eekhoorn, ree, vos, bunzing, hermelijn en steenmarter. Volgens losse waarnemingen uit gegevens van de Zoogdiervereniging (6 januari 2011) is ook de zwarte rat (in 2008), wezel (in 2008 en 2010), gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en watervleermuis (2010) gezien in ’t stroomgebied van ’t Merkske. Tijdens het onderzoek zijn vleermuizen waargenomen, waarvan de soort niet duidelijk was. De Zoogdiervereniging heeft gegevens van locaties van vleermuizen die nog niet beoordeeld zijn, en waarvan de soort dus niet met zekerheid te zeggen is. In onderstaande kaart staan deze locaties en de plaatsen waar vleermuizen tijdens de inventarisatie waargenomen zijn. Zo is er een beeld van waar vleermuizen voorkomen. Ook is op de kaart de gewone grootoorvleermuis aangegeven. Deze is gezien bij het Bootjesven in België.

Afbeelding 6: Locaties waar vleermuizen zijn waargenomen, weergegeven in het stroomgebied van ’t Merkske.

22


3.2.2 Cameravallen Tabel 6. Aantal waargenomen zoogdiersoorten per deelgebied, met datum en coördinaten. Deelgebied Zoogdier Coördinaten Datum Broskens Ree 120.215 ; 381.140 2‐9‐10 Broskens 2x Ree 119.556 ; 381.199 11‐9‐10 Broskens Haas ‘’ 11‐9‐10 Broskens 2x Ree 120.358 ; 381.072 22‐9‐10 Broskens Ree 119.620 ; 381.075 26‐9‐10 Broskens Haas 120.241 ; 381.710 24‐9‐10 Broskens Ree ‘’ 24‐9‐10 Broskens Haas 119.792 ; 380.923 26‐9‐10 Broskens Ree 120.583 ; 381.201 3‐12‐10 Ginhoven‐Markske 3x Haas 118.610 ; 380.665 6‐9‐10 Ginhoven‐Markske Ree 118.907 ; 380.752 3‐12‐10 Ginhoven‐Markske Ree 119.072 ; 380.762 9‐12‐10 Ginhoven‐Markske Steenmarter 118.450 ; 380.391 18‐12‐10 Elshout Ree 116.972 ; 381.427 17‐12‐10 Castelreesche Heide Haas 115.821 ; 381.065 11‐9‐10 Castelreesche Heide Ree 114.769 ; 381.732 11‐11‐10 Castelreesche Heide Haas 115.370 ; 381.609 18‐11‐10 Haldijk 2x Ree 114.466 ; 381.867 14‐11‐10 Haldijk Haas ‘’ 14‐11‐10 Halsche Beemden 2x Ree 115.687 ; 381.628 23‐10‐10 Halsche Beemden Bruine rat 115.887 ; 381.692 29‐10‐10 Kromme Hoek Ree 116.888 ; 381.683 6‐11‐10 Kromme Hoek Bruine rat 116.206 ; 381.616 20‐11‐10 Kromme Hoek Ree 116.277 ; 381.754 23‐11‐10 Kromme Hoek Haas 116.137 ; 381.894 27‐11‐10 Kromme Hoek Ree 116.323 ; 381.922 27‐11‐10 Kromme Hoek Ree 116.466 ; 381.818 28‐11‐10 Kromme Hoek Haas ‘’ 28‐11‐10 Er is te zien dat er 34 keer een zoogdier op de foto is verschenen. Dit waren vier soorten; 20 keer een ree, 11 keer een haas, 2 keer een bruine rat en een steenmarter.

23


3.2.3 Lifetraps Tabel 7. Totaal aantal gevangen muizen tijdens de inventarisatie, met lifetraps, weergegeven per soort. Soort Aantal Rosse woelmuis 265 Bosmuis 239 Aardmuis 17 Bosspitsmuis 8 Dwergmuis 1 Totaal 530 In tabel 8 is te zien dat de meeste muizen gevangen zijn in natte biotopen met bodembedekking. Ongeveer een derde minder hiervan wordt gevangen in droge biotopen, ook met bodembedekking. 19 muizen zijn gevangen in droge biotopen zonder bedekking en er zijn geen muizen gevangen in natte gebieden zonder bodembedekking. Tabel 8. Aantal gevangen muizensoorten per habitatcategorie. Nat met bodembedekking Nat zonder bodembedekking Aardmuis 16 Aardmuis Bosmuis 144 Bosmuis Bosspitsmuis 6 Bosspitsmuis Dwergmuis Dwergmuis Rosse woelmuis 137 Rosse woelmuis Totaal 303 Totaal 0 Droog met bodembedekking Droog zonder bodembedekking Aardmuis 1 Aardmuis Bosmuis 82 Bosmuis 13 Bosspitsmuis 2 Bosspitsmuis Dwergmuis 1 Dwergmuis Rosse woelmuis 122 Rosse woelmuis 6 208 Totaal 19 Totaal Tabel 9. Raaien per habitatcategorie, in absolute aantallen en in percentages. Categorie Aantal raaien Percentage raaien Nat met bodembedekking 34 56,67 Nat zonder bodembedekking 3 5 Droog met bodembedekking 20 33,33 Droog zonder bodembedekking 3 5 Totaal 60 100

24


3.2.4 Braakballen Tabel 10. Aantal gevonden muizensoorten in braakballen van kerkuil uit Ginhoven‐Markske. Soort Aantal Aardmuis 5 Bosmuis 3 Bosspitsmuis 19 Dwergmuis 1 Rosse woelmuis 1 Veldmuis 6

Tabel 11. Aantal gevonden muizensoorten in braakballen van onbekende vogel uit Castelreesche Heide. Soort Aantal Aardmuis 1 Bosspitsmuis 1 Veldmuis 9

Braakballen die verzameld zijn in 2008, op de grens van Haldijk en de Castelreesche Heide, leverde de volgende soorten op (Zoogdiervereniging, 6 januari 2011): Tabel 12. Aantal gevonden muizensoorten in braakballen van kerkuil, gevonden bij coördinaten: 114.450 ; 381.450) Soort Aantal Aardmuis 14 Bosmuis 17 Bosspitsmuis 26 Dwergmuis 2 Dwergspitsmuis 1 Huisspitsmuis 28 Ondergrondse woelmuis 5 Rosse woelmuis 4 Veldmuis 38

25


3.2.5 Verspreidingskaarten Alle resultaten, behalve van de vleermuizen, zijn verwerkt in kaarten met beheertypen. Deze kaarten zijn te zien in bijlage 3. In de soortbespreking wordt dieper ingegaan op de verspreiding en habitatkeuze, om dubbele resultaten te voorkomen. Hieronder is aanvullende informatie gegeven over de kaarten met de muizensoorten. In afbeelding 7 zijn de rosse woelmuis en bosmuis samen in een kaart gezet. Hierdoor is niet alleen te zien waar ze zijn waargenomen, maar is ook het verschil in voorkomen van beide soorten te zien. De waarnemingen zijn niet per individu weergegeven. Per raai is altijd maar met één blokje/stipje aangegeven als ze daar gevangen zijn, omdat de aantallen bij deze soorten er niet echt toe doen. Anders zouden er ook erg veel stippen over elkaar staan, in één raai. De raaien zijn ook in de kaart weergegeven, zodat het voorkomen van de twee soorten vergeleken kan worden met waar geïnventariseerd is met de lifetraps. Zo is te zien dat de twee soorten bijna alleen waargenomen zijn bij raaien, en dus met de lifetraps gevangen zijn. In afbeelding 8 staan de dwergmuis, bosspitsmuis, aardmuis en veldmuis samen in een kaartje, omdat hier weinig waarnemingen van zijn. De waarnemingen van de bosspitsmuis en aardmuis zijn ook niet per individu, maar de plaatsen waar ze gevangen zijn. Dit geldt ook voor de veldmuis, hier is alleen de plaats van de holletjes weergegeven. De aanduidingen van de dwergmuis zijn wel per waarneming.

26


4. Discussie en conclusie In dit hoofdstuk wordt eerst besproken welke zoogdieren er waargenomen zijn in ’t Merkske en of dit aan de verwachtingen voldeed. Daarna volgt de discussie en aanbevelingen van de vier inventarisatietechnieken en de verspreidingskaarten. Dan volgt de soortbespreking. Er is voor gekozen om de soorten niet uitgebreid in de resultaten te behandelen, maar een aparte paragraaf te vormen in de discussie. Tot slot volgen enkele beheersmaatregelen. Deze zijn ook in de discussie opgenomen, omdat resultaten en bevindingen worden gebruikt om antwoord te geven op deze derde deelvraag.

4.1 Welke zoogdieren verwacht je aan te treffen in het stroomgebied van ’t Merkske en wat is hun habitatgebruik en leefwijze? Er werd verwacht dat er 30 soorten zoogdieren, of sporen van deze soorten, aangetroffen zouden worden in het gebied. Tijdens het veldwerk zijn 18 soorten waargenomen. Het gaat om de egel, gewone bosspitsmuis, mol, haas, konijn, aardmuis, bosmuis, bruine rat, dwergmuis, rosse woelmuis, veldmuis, rode eekhoorn, bunzing, hermelijn, steenmarter, vos, ree en gewone grootoorvleermuis. Deze resultaten zijn aangevuld met gegevens van de Zoogdiervereniging. Deze gegevens zijn losse waarnemingen en resultaten van braakbalmonitoring, beide vanaf 2008 (Zoogdiervereniging, 6 januari 2011). Dit vult de geïnventariseerde soorten aan met 10 soorten; ondergrondse woelmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, zwarte rat, wezel, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en watervleermuis. Dit maakt een totaal van 28 waargenomen soorten. De zoogdieren die niet verwacht werden, maar wel zijn waargenomen, zijn de steenmarter en zwarte rat. De zoogdieren die verwacht werden, maar niet zijn waargenomen, zijn de waterspitsmuis, woelrat, muskusrat en franjestaart. De verwachte zoogdieren werden vooral bepaald door waarnemingen op Telmee en de zoogdieratlas. Later bleek dat op de zoogdieratlas waarnemingen van Telmee en Waarneming.nl zichtbaar worden. Het was dus niet nodig geweest om ook op Telmee te kijken. Vóór beantwoording van deze deelvraag was nog niet duidelijk dat de geïnventariseerde waarnemingen aangevuld zouden worden met gegevens van de Zoogdiervereniging. In de beantwoording is dus alleen gekeken naar wat verwacht werd aan te treffen in de inventarisatieperiode. Verder zijn alle gegevens van de Zoogdiervereniging vanaf 2008. Dit betekent dat soorten die eerder zijn waargenomen, niet als resultaat in dit onderzoek zijn meegenomen, terwijl deze misschien nog wel in het stroomgebied voorkomen. Aanbevelingen en vervolgonderzoek Bij het doen van zo´n zelfde soort onderzoek, is het belangrijk om te weten wat er verwacht kan worden. Behalve door goed in de literatuur te zoeken, is het verstandig om meerdere mensen uit het gebied te interviewen, omdat deze soms meer weten dan wat in de boeken staat (Lange et al., 1994). Bijvoorbeeld in het geval van het voorkomen van muskus‐ en woelratten of om braakballen te verzamelen. Het was de bedoeling om een groter deel van het stroomgebied te inventariseren dan de zeven deelgebieden die nu voornamelijk zijn onderzocht. Over het algemeen geldt dat vervolgonderzoek in een groter deel van het stroomgebied aan te raden is. Bij vervolgonderzoek in ’t Merkske kunnen de resultaten van dit onderzoek worden meegenomen in de verwachting.

27


4.2 Welke zoogdieren komen voor in het stroomgebied van ’t Merkske en hoe zijn deze verspreid? Voor deze deelvraag worden de vier inventarisatietechnieken en de resultaten van de verspreidingskaarten bediscussieerd, zonder uitgebreid in te gaan op de waargenomen soorten per techniek. Dit wordt in de soortbespreking behandeld, die hierna volgt. 4.2.1 Zichtwaarnemingen & sporen Niet alle zoogdieren die waargenomen zijn, zijn ingevoerd in Klauwier. Dit maakt de inventarisatie een stuk minder compleet en het geeft een minder goed beeld van de verspreiding. Het was niet gelukt om vleermuizen te herkennen aan hun geluiden met de batdetector. Dit was voor leken te moeilijk. Afbeelding 6 is gemaakt om te laten zien waar de vleermuizen voorkomen. Dat sporen waardevol zijn (Lange et al., 1994), blijkt ook in dit onderzoek. De veldmuis en bunzing bijvoorbeeld, zijn waargenomen door sporen tijdens de inventarisatie, maar zijn door geen andere techniek waargenomen. Aanbevelingen en vervolgonderzoek Omdat bij deze inventarisatie weinig waarnemingen van vleermuissoorten zijn gedaan, zou er een vervolgonderzoek met betrekking tot vleermuizen moeten komen. Dit om de inventarisatie zo compleet mogelijk te maken. Het is hierbij nodig dat dit door een specialist wordt gedaan, of dat de geluiden worden opgenomen en later door een specialist beluisterd kunnen worden. Voor het verkrijgen van meer sporen kunnen er doorlooptunneltjes met inkt worden geplaatst in het onderzoeksgebied. Dit blijkt een goede methode voor het determineren van prenten van middelgrote zoogdieren (Spoelstra et al., 2006). 4.2.2 Cameravallen Er zijn vier zoogdiersoorten voor de camera verschenen. Misschien dat andere soorten het aas niet interessant genoeg vonden of dat ze niet lang genoeg voor de camera zaten om een foto te maken. De steenmarter en de bruine rat zijn niet als zichtwaarneming waargenomen, maar zijn alleen te zien op de foto’s. Dit wil zeggen dat door het gebruik van de cameravallen er meer soorten geïnventariseerd kunnen worden, dan dat er alleen zichtwaarnemingen worden gedaan. Ook is het handig dat de camera’s opgehangen kunnen worden, er een paar dagen niet naar om hoeft te kijken en zo toch waarnemingen te doen. Toch werkten de camera’s soms niet goed. Ze flitsten bijvoorbeeld te fel, ze flitsten niet of ze hadden helemaal geen foto’s gemaakt. Hierdoor zijn er wellicht enkele waarnemingen minder. Ook bleek in de praktijk dat het lastig was om telkens een goede locatie te vinden om de camera’s op te hangen. Aanbevelingen en vervolgonderzoek In tabel 6 is te zien dat de meeste dieren op de foto stonden in Broskens en in Kromme Hoek. Dit doet misschien vermoeden dat hier ook de meeste dieren leven. Echter zijn niet in alle deelgebieden evenveel camera´s geplaatst. Om hiervan een representatief beeld te geven zou er een vervolgonderzoek kunnen plaatsvinden. Hierbij moet dan in elk gebied evenveel camera´s gehangen worden, in dezelfde periode. Het moet in dezelfde periode gebeuren omdat bijvoorbeeld de hazenstand in de ene periode anders kan zijn dan in een andere periode, vanwege de jacht. Als verspreidingsgegevens verzameld moeten worden, kunnen de camera’s het beste op een plek worden gehangen waar veel passerende zoogdieren worden verwacht (Willemsen et al., 2008). Verder zou ook onderzoek gedaan kunnen worden naar welke lokstof de meest verschillende soorten zoogdieren aantrekt. 28


4.2.3 Lifetraps Zoals te zien is in tabel 7 zijn er vijf muizensoorten gevangen met de lifetraps. Voor het grootste deel zijn alleen rosse woelmuizen en bosmuizen gevangen. De andere drie soorten zijn duidelijk minder vaak aangetroffen. Er zijn geen muizen gevangen in natte gebieden zonder bodembedekking. Van tevoren was al bekend dat bijna alle muizensoorten het liefst beschut leven. Toch zijn er nog 19 muizen aangetroffen in een landschapstype zonder begroeiing. Waarschijnlijk is er dan in de buurt wel beschutting, maar zijn ze daar vanaf geweken omdat ze bijvoorbeeld het aas roken. De muis die het meeste voorkwam op plaatsen zonder bodembedekking is de bosmuis. De bosmuis komt onder andere voor in bosranden met weinig ondergroei (Lange et al., 1994). De bosmuizen die gevangen zijn in droge biotopen zonder bodembedekking, zijn veelal ook daadwerkelijk gevangen in bossen met weinig ondergroei.

De bedoeling was om de lifetraps in zoveel mogelijk verschillende landschapstypes te plaatsen. Als gekeken wordt naar tabel 9, blijkt dat de meeste vallen zijn geplaatst in biotopen met bodembedekking. Bij het plaatsen van de vallen is niet gekeken naar de verschillende beheertypen. Van de beheertypen is in een later stadium van het onderzoek pas gebruik gemaakt, om eventuele verbanden met de waarnemingen te vinden. In afbeelding 2, 3 en 4 in bijlage 3 is dan ook te zien dat bijna alle raaien zijn geplaatst in vochtig hooiland. Enkele raaien, of delen hiervan, zijn geplaatst in beekbegeleidend bos, nat schraalland, kruiden‐ en faunarijk akkers en moeras. Dit zijn echter maar erg weinig raaien. Een groot deel van de percelen van Staatsbosbeheer heeft als beheertype kruiden‐ en faunarijk grasland. Hier is bijna niet geïnventariseerd met de lifetraps. Dat de meeste vallen zijn geplaatst in biotopen met bodembedekking, komt omdat tijdens het onderzoek was gebleken dat er bijna geen muizen gevangen werden op plaatsen zonder beschutting. De veldmuis is een soort die op plekken leeft zonder beschutting. Hiervan zijn dan ook veel holletjes gevonden waarbij lifetraps zijn geplaatst, maar hij is geen enkele keer gevangen. De veldmuis is dan ook moeilijk te vangen in lifetraps (Lange et al., 1994). Als tabel 9 wordt vergeleken met tabel 8, is te zien dat in de gebieden met de meeste raaien, ook de meeste muizen zijn gevangen. Tabel 9 is weergegeven zodat geen scheef beeld wordt gecreëerd, omdat bij de vier categorieën niet evenveel raaien zijn geplaatst. Soms kwam het voor dat een raai op een droog en een nat stuk grond stond. Of dat er in een raai wel en geen bodembedekking was. Deze raaien zijn zo goed mogelijk bij een categorie toegedeeld, maar hier zit dus een beetje speling in. Zoals te zien is in tabellen 1 t/m 5 zijn er steeds verschillende werkwijzen toegepast om de gebieden te inventariseren met lifetraps. Dit kwam mede doordat na langere tijd er meer ervaring was met het vangen, er opeens meer vallen beschikbaar waren en ook vooral omdat bekend was geworden dat de vallen niet perse om de vier uur gecontroleerd moesten worden. Op een gegeven moment is er gebruik gemaakt van pindakaas met havermout en meelwormen als aas. Dit omdat dit mengsel meer verschillende soorten muizen aantrekt, en levend aas de kans op het overleven van sommige muizensoorten vergroot (Lange et al., 1994). Eerst werd gedacht dat om de vier uur gecontroleerd moest worden omdat verschillende muizen niet lang zonder voedsel kunnen en erg stressgevoelig kunnen zijn (Klees, 30 augustus 2010). Later werd bekend dat als er voldoende hooi en aas in de lifetraps aanwezig was, de vallen langer op scherp konden staan dan vier uur (Bergers et al., 2000). In de praktijk bleken de extra vallen goed bruikbaar aangezien er steeds twee naast elkaar gezet konden worden en hiermee ook meer muizen gevangen zijn. De Sherman vallen waren wel lastiger op scherp te zetten, omdat ze minder goed af te stellen zijn. Het zou dus kunnen dat er wel muizen in zijn geweest, maar dat de val niet dicht is geklapt. De Sherman vallen konden ook niet op safe worden gezet. Hierdoor lijken de Longworth vallen gunstiger te zijn om mee te inventariseren, alhoewel sommige Longworth vallen daarentegen kapot zijn gegaan, waardoor er muizen konden 29


ontsnappen. Door een koude periode met veel sneeuwval is gebleken dat er beduidend minder muizen werden gevangen. Er is niet rondom bebouwing geïnventariseerd. Daarom kan er met deze inventarisatietechniek weinig gezegd worden over het voorkomen van huis(spits)muizen. Doordat de muizen niet gemerkt werden, kan het zijn dat verschillende muizen vaker zijn gevangen. Dit kan betekenen dat er een minder correct beeld wordt geschetst van het aantal muizen. Voor het bepalen van de habitatkeuze is dit niet echt van belang, omdat aantallen hier geen grote rol spelen.

Tot slot is het moeilijk iets over de habitatkeuze van de muizen te zeggen, omdat de raaien niet evenredig over de vier categorieën en de beheertypen geplaatst zijn. Er kunnen dus geen conclusies getrokken worden over het wel of niet voorkomen van een soort in een categorie of beheertype waar weinig of geen raaien in stonden. Aanbevelingen en vervolgonderzoek Bij vervolgonderzoek kan het verstandig zijn om te inventariseren volgens de standaardmethode of de IBN‐methode (Bergers et al., 2000). Zo kan telkens dezelfde werkwijze toegepast worden en eventueel vergeleken worden met andere gebieden waar dezelfde methode is toegepast. Deze methode is nu niet gebruikt, omdat deze methode te laat bekend was bij de onderzoekers. Het is belangrijk om zoveel mogelijk vallen te gebruiken, want hoe meer raaien per gebied, hoe meer kans om bepaalde soorten aan te tonen (Bergers et al., 2000). Als de habitatkeuze onderzocht moet worden, moet het aantal raaien in elk habitattype/beheertype gelijk zijn en alle beheertypes moeten geïnventariseerd worden. Als dit niet gebeurd, kan er namelijk niks gezegd worden over het wel of niet voorkomen van een soort in een bepaald beheertype. Tevens kan er gekeken worden of het toegepaste beheer ook resultaat oplevert qua soortenrijkdom. Bijvoorbeeld bij kruiden‐ en faunarijke akkers.

4.2.4 Braakballen In tabel 10, 11 en 12 zijn duidelijke verschillen te zien in het aantal muizen(soorten) in vergelijking met de muizen die met de lifetraps gevangen zijn. Wat vooral opvalt is het hoge aantal bosspitsmuizen, veldmuizen en huisspitsmuizen. Met de lifetraps zijn bosspitsmuizen maar 8 keer gevangen, veld‐ en huisspitsmuizen zijn niet gevangen. In de tabellen is te zien dat alle totaal aantal waargenomen muizensoorten, zijn gevonden in braakballen. Het bevestigt dat braakballen een goede inventarisatietechniek zijn (Husson, 1962). Het enige nadeel is dat niet bekend is waar de muizen precies vandaan komen. De braakballen van tabel 11 zijn van een onbekende vogel, dus daar kan alleen van gezegd worden dat de muizen ergens in de buurt van de Castelreesche Heide leefden. De braakballen van tabel 10 en 11 zijn van een kerkuil. De grootte van het jaaggebied wordt hoofdzakelijk bepaald door het voedselaanbod. Bij een rijk aanbod aan voedsel hebben kerkuilen voldoende aan een oppervlakte van 0,4 – 0,6 km2 of aan een gebied van 800 – 1500 meter rond de broedplaats (Stichting Kerkuilenwerkgroep, 16 november 2010). De broedplek van de kerkuil uit Ginhoven‐Markske is niet precies bekend. De broedplek van de kerkuil van tabel 12 wel. De coördinaten zijn 114.450 ; 381.450. Ongeveer een oppervlakte van 0,4‐0,6 km2 rondom deze coördinaten komen dus de muizen vandaan. Braakballen van kerkuilen zijn de beste braakballen om aan te kunnen tonen welke muizen er in het gebied zitten. Ten eerste zijn de maagsappen van de kerkuil zo samengesteld dat alles wordt verteerd, behalve de haren en skeletdelen. Verder is de kerkuil niet kieskeurig en eet hij alles wat hij te pakken kan krijgen (Husson, 1962). De rosse woelmuis is met de lifetraps het vaakst gevangen. In de braakballen komen ze relatief weinig voor. Dit komt overeen met de literatuur; rosse woelmuizen maken in braakballen van kerkuil een klein percentage uit (Lange et al., 1994). 30


Aanbevelingen en vervolgonderzoek Bij het inventariseren met braakballen is het vooral zinvol als er meer dan 25 braakballen verzameld worden, omdat de resultaten dan een beter beeld geven (Lange et al., 1994). Desalniettemin heeft Zoogdiervereniging heeft al een hoop gegevens van braakbalmonitoring uit ’t Merkske, al dan niet buiten het stroomgebied. 4.2.5 Verspreidingskaarten Zoals al is aangegeven zijn niet alle zichtwaarnemingen of sporen ingevoerd in Klauwier. Dit omdat de PDA soms werd vergeten of doordat het lang duurde voordat de PDA het opgeslagen had. Hierdoor zijn de verspreidingskaarten minder compleet dan dat ze hadden kunnen zijn. Als alles was ingevoerd zou een beter beeld zijn gecreëerd van de dieren die er voorkomen. Er zijn geen verspreidingskaarten gemaakt van de vleermuissoorten, omdat hier de precieze locaties niet van bekend waren. De gegevens van de Zoogdiervereniging zijn vanaf 2008. Ook is tijdens het onderzoek bijvoorbeeld de hazenstand verandert door de jacht. Hierdoor zijn er een stuk minder hazen. Dit geeft dus al aan dat de verspreidingskaarten een beeld schetsen van waar de dieren vooral voorkomen, en niet zozeer van de precieze aantallen. Over de soorten waar weinig waarnemingen van zijn gedaan, kan niet echt iets gezegd worden over de habitatkeuze. Er zijn meer resultaten nodig om verband te zien tussen het voorkomen van een soort en de beheertype. Afbeelding 7 geeft de plekken aan waar de rosse woelmuis en bosmuis zijn waargenomen. De verspreiding van deze twee soorten is niet erg duidelijk, omdat de gegevens vooral van de lifetraps komen. Er kan dus niks gezegd worden over het voorkomen van deze soorten in gebieden of beheertypes waar niet met lifetraps geïnventariseerd is. De verspreidingskaart van de mol en konijn kan misschien een vertekend beeld geven doordat er met vlakken en stippen is gewerkt. Aanbevelingen en vervolgonderzoek Om de verspreiding en de habitatkeuze zo goed mogelijk in beeld te brengen, moet er meer en langer op zoogdieren geïnventariseerd worden. Hoe meer resultaten, hoe duidelijker te zien is hoe de verspreiding van de dieren is en naar welk habitat of beheertype hun voorkeur uit gaat.

31


4.3 Soortbespreking De soortbespreking geeft feitelijk het uiteindelijke antwoord op deelvraag 2. Een soortbespreking wordt gedaan om per zoogdiersoort een soort korte discussie en conclusie te geven. Per soort is bepaald of er diep of niet diep is in gegaan op het wel of niet voorkomen van de soort, waar deze voorkwam, de verspreiding, met welke techniek deze is waargenomen, opmerkelijke dingen etc. De dikgedrukte soorten zijn tijdens de inventarisatie waargenomen. De onderstreepte soorten zijn de aanvullende soorten van de Zoogdiervereniging.

4.3.1 Waargenomen, maar niet verwachtte soorten De volgende twee soorten zijn waargenomen in ’t Merkske, terwijl deze niet verwacht werden. Van deze drie soorten wordt hun biotoop en leefwijze vanuit de literatuur beschreven, omdat dit nog niet is gedaan bij de beantwoording van de eerste deelvraag. In Nederland wordt de zwarte rat alleen in menselijke bebouwing aangetroffen. Ze komen lokaal algemeen voor. Zwarte ratten leven in groepen. Ze zijn ’s nachts actief en eten vooral granen, vruchten, fruit en soms insecten (Lange et al., 1994). Er is maar één waarneming gedaan van een zwarte rat. Ze komen niet in het natuurgebied zelf voor, maar dus uitsluitend in bebouwing. De steenmarter is waargenomen als verkeersslachtoffer, door sporen en ook is de steenmarter één keer waargenomen op de cameravallen. De steenmarter werd niet verwacht omdat hij vooral voorkomt in de nabijheid van bebouwing (Lange et al., 1994) en in de zoogdieratlas waren er geen waarnemingen van gedaan. Het is verrassend dat de steenmarter is waargenomen, omdat er enkel ooit één waarneming van is gedaan. Er leven dus waarschijnlijk niet veel steenmarters in ’t Merkske. De waargenomen steenmarter zal waarschijnlijk rondom bebouwing leven. De soort is vooral actief tussen zonsondergang en zonsopkomst. Hij eet onder andere knaagdieren, konijnen, vogels, eieren, insecten etc. (Lange et al., 1994). 4.3.2 Waargenomen en verwachtte soorten De andere 26 soorten die zijn waargenomen in het stroomgebied van ’t Merkske werden wel verwacht. Bosmuis en rosse woelmuis zijn erg vaak waargenomen tijdens de inventarisatie. Ze zijn beide het meeste gevangen in landschaptype met beschutting. Zoals al is aangegeven, kan er over het voorkomen in een bepaald beheertype niks gezegd worden, omdat deze twee soorten alleen zijn gevangen met lifetraps, die vooral in vochtig hooiland stonden. Aardmuizen zijn vrij gemakkelijk te vangen in lifetraps (Lange et al., 1994). Toch zijn deze maar 17 keer aangetroffen in een val. Wel is de aardmuis 16 keer gevangen in een natte biotoop met bodembedekking en vooral gevangen in beheertype vochtig hooiland. Dit komt overeen met de literatuur; de aardmuis komt vooral in vochtige terreinen voor (Lange et al., 1994) met weelderige kruidlaag en lang, ruig gras (Zoogdiervereniging, 4 januari 2011). Dat de aardmuis weinig gevangen is, komt misschien omdat er te weinig plekken zijn waar de vegetatie echt ruig is. De raai waar namelijk de meeste aardmuizen zijn gevangen, maar liefst 12, was erg ruig begroeid met riet, brandnetels, gras, struiken en er liep een natte greppel doorheen. Het kan ook zijn dat er te weinig raaien in echte ruige, natte gebieden zijn geplaatst. De aardmuis is, behalve met de lifetraps, ook een keer waargenomen door duidelijke eetresten. Pitrus was hier afgegeten, waar het merg van overbleef (Lange et al., 1994). Hier zijn vallen geplaatst, maar er werd geen aardmuis gevangen. Het kan dus zijn dat het ligt aan de vangmethode dat er niet erg veel aardmuizen zijn gevangen. Want in de braakballen komt de aardmuis ook voor. 32


Gewone bosspitsmuizen zijn vrij makkelijk te vangen in lifetraps (Lange et al., 1994). In braakballen van een kerkuil zijn ze altijd een belangrijk deel van de prooiresten (Lange et al., 1994). Dit is ook te zien in de braakballen die gevonden zijn, zie tabel 10 en 12. In de omgeving van de roestplaats van de kerkuil in Ginhoven‐Markske zijn twee bosspitsmuizen gevangen. In de braakballen zaten maar liefst 19 bosspitsmuizen. De periode dat Ginhoven‐Markske geïnventariseerd werd met de lifetraps was het koud met sneeuwval. Het zou kunnen dat hierdoor weinig bosspitsmuizen zijn gevangen of dat de lifetraps niet op de juiste plekken zijn geplaatst. Waarom er tijdens de algehele inventarisatie zo weinig bosspitsmuizen zijn gevangen is niet helemaal duidelijk. Ze kwamen veel voor in de braakballen en ze leven in allerlei soorten biotopen, als er maar een bodembedekkende vegetatie aanwezig is. Zoals te zien in tabel 8, zijn er juist veel vallen geplaatst in biotopen met bodembedekkende vegetatie. Misschien dat het aan de geur van de vallen of de vangmethode heeft gelegen. Dwergmuizen worden alleen in het najaar in lifetraps gevangen (Lange et al., 1994). Deze inventarisatie heeft in het najaar plaatsgevonden, maar toch is er maar één dwergmuis gevangen. Wel zijn er op enkele plaatsen nestjes van de dwergmuizen gevonden. Dit betekent dat er niet alleen gekeken moet worden naar de vangsten in de vallen, maar ook naar sporen om een goed beeld te krijgen. In de braakballen is maar een enkele keer een dwergmuis gevonden. De resten van dwergmuizen worden meestal in een klein percentage in braakballen van een kerkuil aangetroffen (Lange et al., 1994). Aan de hand van de braakballen kan dus niet gezegd worden of de dwergmuis veel of weinig voorkomt. Aangezien ze weinig zijn gevangen, kan het zijn dat de dwergmuis niet veel voorkomt in het stroomgebied. Het kan ook zijn dat het aan de vangmethode heeft gelegen. De veldmuis is niet waargenomen met de lifetraps, wel zijn holletjes gezien. Veldmuizen maken altijd een belangrijk deel uit van de prooiresten in braakballen van de kerkuil (Lange et al., 1994). Dit blijkt ook uit de resultaten van dit onderzoek. De soort is moeilijk te vangen met lifetraps volgens Lange et al. (1994). Dit is tijdens dit onderzoek ook gebleken. Aangezien de soort redelijk vaak is aangetroffen in de braakballen en er veel holletjes zijn gezien (ook al zijn deze niet altijd in Klauwier ingevoerd), lijkt het er op dat de veldmuis gewoon algemeen voorkomt in ’t Merkske. Iets anders dan wat de vangstresultaten van de lifetraps doet vermoeden. De enige waarneming die is gedaan tijdens deze inventarisatie was in kruiden‐ en faunarijk grasland. Van de bruine rat, egel, eekhoorn, gewone grootoorvleermuis, vos, bunzing en hermelijn zijn weinig waarnemingen gedaan. Hierdoor kan er niet veel gezegd worden over hun verspreiding en habitatgebruik. De bruine rat is tijdens deze inventarisatie ze waargenomen in de buurt van de beek in vochtig hooiland en beekbegeleidend bos. Volgens Lange et al. (1994) komen ze vaak voor in de buurt van water. Voor de egel, eekhoorn en gewone grootoorvleermuis geldt vooral dat ze niet vaak zijn waargenomen binnen de gebieden van Staatsbosbeheer, vandaar dat er niet veel over te zeggen valt, omdat hier geen beheertypen gelden. De vos is alleen een paar keer in Broskens en Ginhoven‐ Markske waargenomen, vooral in vochtig hooiland en kruiden‐ en faunarijk grasland, bij houtwallen of houtsingels. Het is de vraag of deze alleen daar in de buurt voorkomt, of gewoon niet gezien is in de andere gebieden. De bunzing en hermelijn zijn ook niet vaak waargenomen. Hermelijnen leven in allerlei biotopen, als er maar genoeg voedsel en beschutting is. Ook zijn ze vrij vaak overdag te zien. Bunzingen komen ook in allerlei landschaptypen voor als er maar water en genoeg beschutting is (Lange et al., 1994). ’t Merkske lijkt een goed leefgebied te zijn. Toch zijn er weinig waarnemingen en deze soorten zijn ook niet voor de camera verschenen. Het kan zijn dat het gebied nog wat verstoord is vanwege de bezigheden rondom de ruilverkaveling en werkzaamheden. 33


Van konijnen zijn al meer waarnemingen gedaan. De verspreiding en habitatkeuze zijn al beter te zien. De konijn komt vooral voor in kruiden‐ en faunarijk grasland en niet zozeer in vochtig hooiland. Dit komt ook overeen met de literatuur; ze komen niet voor in open grasland en ze mijden vochtige terreinen (Lange et al., 1994). Van reeën, mollen en hazen zijn redelijk veel waarnemingen gedaan. Hierdoor is de verspreiding en habitatkeuze al duidelijker te zien. Vooral de haas en mol komen veel voor in Broskens en bij/in Ginhoven‐Markse. Bij de mol is het opvallend dat ze vooral in beheertype vochtig hooiland en nat schraalland voorkomen. Mollen prefereren humusrijke grond met een niet te hoge waterstand (Lange et al., 1994). Bij nat schraalland zitten er weinig voedingsstoffen in de bodem zitten en is het redelijk nat. Er zijn enkele bovengrondse burchten gezien. Deze worden gemaakt als de grondwaterstand hoog is (Lange et al., 1994). De grondwaterstand bleek dus op bepaalde plekken hoog te zijn. Misschien dat op de meeste plaatsen de grondwaterstand dan toch niet te hoog bleek. De haas kwam vooral het meest voor in Broskens, in kruiden‐ en faunarijk grasland. Dit komt overeen met de literatuur; in Europa heeft de haas zich aangepast aan grasland. Soms komt de haas ook op grote, open terreinen voor (Lange et al., 1994). Dit is te zien op de Castelreesche Heide. De reeën komen meer verspreid voor in verschillende beheertypen. Dit komt overeen met de literatuur, de voorwaarde is alleen dat er genoeg voedsel, dekking en rust is (Zoogdiervereniging, 15 oktober 2010). 4.3.3 Door de Zoogdiervereniging aanvullende waargenomen en verwachtte soorten De volgende 9 soorten zijn waargenomen bij de Zoogdiervereniging. Hun precieze habitatkeuze in ’t Merkske is niet bekend. Wel zijn hun voorkeur biotopen behandeld in de resultaten van deelvraag 1. Huisspitsmuizen vormen in braakballen altijd een belangrijk deel van de prooiresten (Lange et al., 1994). In tabel 12 is dit ook het geval. In lifetraps zijn ze makkelijk te vangen. Dat ze tijdens deze inventarisatie niet gevangen zijn ligt waarschijnlijk aan het feit dat niet in de buurt van huizen gevangen is. De ondergrondse woelmuis is niet waargenomen met de lifetraps. De soort is wel waargenomen in braakballen. Het kan aan de vangmethode gelegen hebben dat de ondergrondse woelmuis niet is gevangen. Dwergspitsmuizen vormen altijd een klein percentage van de prooiresten in een braakbal (Lange et al., 1994). In tabel 12 is te zien dat er maar 1 gevonden is. Er kan dus niet veel gezegd worden over de hoeveelheid aanwezige dwergspitsmuizen in het gebied. De wezel is niet gezien tijdens de inventarisatie zelf. Ook heeft de Zoogdiervereniging maar weinig waarnemingen van deze soort. Wezels leven in allerlei biotopen, als er maar genoeg voedsel en beschutting is. Ze zijn vrij vaak overdag te zien (Lange et al., 1994). In dit twintig weken durende onderzoek zijn ze geen een keer gezien. Ook zijn ze niet voor de camera verschenen. Het lijkt erop dat de wezel niet veelvuldig voorkomt in het stroomgebied. De gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en rosse vleermuis zijn waargenomen vleermuissoorten van de Zoogdiervereniging. Omdat geen specifieke waarnemingen zijn gedaan met de batdetector tijdens dit onderzoek, zijn deze zoogdieren niet waargenomen. Wat hun precieze habitatkeuze of verspreiding in ’t Merkske is, is dan ook niet te zeggen.

34


4.3.4 Verwachtte, maar niet waargenomen soorten De waterspitsmuis, woelrat, muskusrat en franjestaart werden wel verwacht in ‘Merkske, maar zijn niet waargenomen.

De waterspitsmuis bleek achteraf nooit in ’t Merkske, of daar in de buurt, te hebben geleefd. Het is dus niet vreemd dat deze niet is gezien. Woelratten en muskusratten moeten vooral herkend worden aan hun holen en ook door zichtwaarnemingen (Lange et al., 1994). De holen zijn niet herkend en er zijn geen zichtwaarnemingen gedaan. De holen kunnen over het hoofd zijn gezien of het betekent dat deze soorten vroeger veel voorkwamen, maar nu niet meer of heel weinig. De franjestaart is nooit waargenomen in de buurt. Dit was al bekend. Het zou kunnen dat de franjestaart wel gezien is, maar dit kan niet bevestigd worden omdat er niet genoeg onderzocht is met de batdetector. Het kan ook zijn dat er aan de hand van de habitatkeuze uit de literatuur verkeerd is ingeschat dat de soort zou voorkomen. Tot slot werd het damhert niet verwacht en is deze niet waargenomen. In de periode van 2000 tot juli 2010 is deze wel waargenomen in ’t Merkske, zoals in de inleiding aangegeven staat. Dit zijn waarschijnlijk een paar losse waarnemingen van damherten die toevallig in ’t Merkske waren. Dit kunnen bijvoorbeeld ontsnapte dieren zijn. Het is in ieder geval niet waarschijnlijk dat de damherten voorkomen in ’t Merkske.

35


4.4 Welke beheersmaatregelen kunnen worden toegepast in het stroomgebied van ’t Merkske ten behoeve van de zoogdieren? Geen van de waargenomen soorten staan in de Rode Lijst (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 21 januari 2011). Toch is de ondergrondse woelmuis bijvoorbeeld een redelijk kwetsbare soort, want hij is vrij zeldzaam in Nederland. Ook is hij als kwetsbaar te beschouwen omdat er in het algemeen een achteruitgang is van zijn voorkeursbiotoop. De instandhouding van de ondergrondse woelmuis kan bevorderd worden door het kleinschalige cultuurlandschap met lijnvormige elementen te beschermen en plaatselijk uit te breiden (Lange et al., 1994). Lijnvormige elementen zijn ook belangrijk voor andere zoogdieren. Als elementen als houtwallen, houtsingels, ongemaaide stukken gras etc. worden verbonden met elkaar, is dit bevorderlijk voor de migratie van fauna. De ongemaaide stukken gras moeten ongeveer 2 meter breed zijn, want dan zijn deze ook gunstig voor verplaatsende amfibieën, zo drogen zij minder uit in de zon (Klees, 11 januari 1011). Deze elementen zijn ook gunstig voor insecten, waar insectenetende zoogdieren zoals enkele muizen en vleermuizen van profiteren. Voor vleermuizen zijn lijnvormige elementen ook van belang voor hun oriëntatie. Verder is het voor alle dieren belangrijk, niet alleen voor zoogdieren, om voor veel afwisseling van vegetatie en bedekking te zorgen. Uit de inventarisatie is (nogmaals) gebleken dat bijvoorbeeld veldmuizen van kort gras houden, dwergmuizen juist van lang gras/riet om hun nestjes in te bouwen, aardmuizen prefereren erg ruig begroeide natte stukken, etc. Ook is het belangrijk om overhoekjes te hebben waar de vegetatie zijn gang kan gaan. Hier kunnen dieren schuilen als bijvoorbeeld de akkers leeg staan. Deze overhoekjes, maar ook het laten liggen van takkenbossen en dichte struikbegroeiing aan bos‐ en akkerranden kunnen de leefmogelijkheden van kleine marterachtigen sterk begunstigen. Ook is rust erg belangrijk (Lange et al., 1994). Verder is het van belang dat, waar dit mogelijk is, het gevelde hout van houtwallen blijft liggen en niet wordt afgevoerd. Ook moeten onder andere de houtwallen goed beheert worden. Het regelmatig kappen heeft een gunstig effect op de flora en fauna. Veel planten profiteren van het invallende licht en zo komen er schuilmogelijkheden in de ondergroei (Agentschap Wegen en Verkeer, 26 januari 2011). Er kan ook voor gekozen worden om dood hout te maken; bijvoorbeeld het vellen van populieren. Voor de bunzing is het handhaven van holle bomen van belang (Lange et al., 1994). Wat ook weer gunstig is voor vleermuizen en eekhoorns. Braamstruwelen bieden volop beschutting en ook vruchten, niet alleen voor zoogdieren, maar ook voor bijvoorbeeld insecten en boomkikkers. Andere vruchtdragende struiken zijn ook van belang om het gebied aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld voor de steenmarter en de vos. Ook is het beheer van bermen belangrijk. Ruige bermen bieden schuil‐ en foerageermogelijkheden. Aangezien de gemeente wegbeheerder is, geldt dit vooral voor hen.

36


4.4 Eindconclusie Er werden 30 zoogdiersoorten verwacht in het stroomgebied van ’t Merkske. Tijdens de inventarisatie zijn er 18 soorten waargenomen. Gegevens van de Zoogdiervereniging vult dit aantal aan met 10 soorten, wat het op een totaal van 28 waargenomen soorten brengt. Dit zijn de dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, aardmuis, bosmuis, bruine rat, dwergmuis, ondergrondse woelmuis, rode eekhoorn, rosse woelmuis, veldmuis, zwarte rat, haas, konijn, ree, bunzing, hermelijn, steenmarter, vos, wezel, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger , rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. Omdat van veel soorten weinig waarnemingen waren, kan er niet veel gezegd worden over de verspreiding en habitatkeuze van deze dieren. Alleen van de mol, konijn, haas en ree waren een redelijk aantal waarnemingen gedaan. De konijn en haas komen vooral voor in kruiden‐ en faunarijk grasland en dan vooral in Broskens. De mol in vochtig hooiland en nat schraalland, ook vooral in Broskens, en de ree komt in verschillende beheertypen voor, verspreid over de zeven deelgebieden. Om het gebied zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor zoogdieren, moeten er, voor zover het bestaande beheer het toe laat, voldoende schuil‐ en foerageermogelijkheden gecreëerd worden en moeten elementen in het landschap voor verbindingen zorgen zodat fauna zich makkelijk kan verplaatsen. Verschillende beheersmaatregelen gelden voor allerlei verschillende dieren. Niet alleen voor zoogdieren, maar ook voor bijvoorbeeld insecten en amfibieën. Tot slot is tijdens deze inventarisatie gebleken dat het belangrijk is om combinaties te gebruiken van inventarisatietechnieken. Braakballen van een kerkuil bijvoorbeeld kunnen veel meer informatie opleveren dan inventariseren met lifetraps. Zichtwaarnemingen en sporen zijn dan weer van toepassing voor de grotere dieren die niet gevangen kunnen worden. Sporen zijn vooral van waarde bij wat zeldzamere dieren of dieren die vooral ’s nachts actief zijn. Camera’s zijn daarbij ook nuttig voor de zoogdieren die zich niet zo snel laten zien en hiermee kunnen constant waarnemingen gedaan worden.

37


Bronnen •

Agentschap Wegen en Verkeer (2005). Bosaanplanten. [www‐document]. <http://wegen.vlaanderen.be/wegen/bermen/bermbeheer/bosaanplanten.php> Geraadpleegd: 26 januari 2011. Bergers, P. en Haye, M. (2000). ‘Kleine zoogdieren betrouwbaarder en efficiënter inventariseren’. De levende natuur. 101, p.52‐58.

Everts, H. et al. (2002). …van Moesdistel tot Boomkikker. Visie van Staatsbosbeheer op het behoud en herstel van natuur‐ en landschapswaarden in het beekdallandschap van het Merkske. Groningen: Buro Everts & de Vries.

Hoekstra, B., van der Straeten, E. en van Laar, V. (1977). Handleiding ten behoeve van het inventariseren van Landzoogdieren in de Benelux, in: Wetenschappelijke mededelingen nr. 119. Utrecht: Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.

Husson, A.M. (1962). ‘Het determineren van schedelresten van zoogdieren in braakballen van uilen’. Zoologische Bijdragen. 5, p. 3‐63.

Klees, D. Persoonlijke mededeling. 30 augustus 2010 en 11 januari 2011.

Lange, R. et al. (1994). Zoogdieren van West‐Europa. Utrecht: KNNV‐uitgeverij en VZZ.

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. (z.d.). Wettelijke bescherming, beleid en signalering. [www‐document]. <http://www.minlnv.nederlandsesoorten.nl/get?site=lnv.db&view=lnv.db&id=i000253&quer yId=&resultPage=3&show=speciesList&rid=59&legislation=> Geraadpleegd: 21 januari 2011

Natuurlijk Brabant (z.d.). Vos (Vulpes Vulpes). [www‐document]. <http://www.natuurlijkbrabant.nl/index2.php?id=1&sid=3&aid=25> Geraadpleegd: 15 oktober 2010.

Poortvliet, van, S. (2010). Veldcomputer Staatsbosbeheer. Mobiele boswachters. [www‐ document]. <http://www.gismagazine.nl/blog/online‐artikelen/mobiele‐boswachter> Geraadpleegd: 21 september 2010.

Sanoma Digital Group The Netherlands B.V. (z.d.) PDA. [www‐document]. <http://pda.startpagina.nl/> Geraadpleegd: 22 september 2010.

Schober, W en Grimmberger, E. (2001). Gids van de vleermuizen van Europa, Azoren en Canarische eilanden. Met specifieke informatie over de vleermuizen in Nederland en België. Baarn: Tirion.

Simons, Henk. Persoonlijke mededeling. 23 september 2010.

38


Smet, de, R. (2010). Determinatietabel. [www‐document]. <http://www.zoogdierenwerkgroep.be/ZWG/website/documenten/braakballen_tabel_Rik_ Desmet.pdf> Geraadpleegd: 1 oktober 2010. Spoelstra, K., Achterberg, C., Bestman, C., Bode, T., Brandjes, J., Gjaltema, A. (2006). ‘Verslag dierensporenweekend 9‐11 april 1999, Mander (Ootmarsum). Veldwerkgroep van de Vereniging Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming (VZZ‐VWG).

Staatsbosbeheer (z.d.). Visie en missie Staatsbosbeheer. [www‐document]. <http://www.staatsbosbeheer.nl/Over%20Staatsbosbeheer/Visie%20en%20missie.aspx> Geraadpleegd: 6 september 2010.

Stichting Kerkuilenwerkrgroep (z.d.). De kenmerken van uilen. [www‐document]. <http://www.kerkuil.com/content/17825/download/clnt/19931_DE_KENMERKEN_VAN_UIL EN2.pdf> Geraadpleegd: 16 november 2010.

Telmee (2010). Tel mee met de nationale databank flora en fauna. [www‐document]. <http://www.telmee.nl/index.php?c=portal&m=home> Geraadpleegd: 8 oktober.

Vleermuiswerkgroep Nederland (VLEN) en de Zoogdiervereniging (2010). [www‐document]. <http://www.vleermuis.net/> Geraadpleegd: 15 oktober.

Willemsen, J., Bekker, J.P., en Thomassen, E. (2008). ‘Flits ik heb je? Gebruik van camera’s bij zoogdierinventarisatie’. Zoogdier, nr. 3, jaargang 19, p. 21‐23.

Zoogdieratlas (2010). Welke zoogdieren zitten er bij mij in de buurt?. [www‐document]. <http://zoogdieratlas.nl/Provincies/NoordBrabant/tabid/68/Default.aspx> Geraadpleegd: 8 oktober 2010.

Zoogdieratlas (2010). Verspreidingskaarten zoogdieren Noord‐Brabant. PDF, toegestuurd op 7 september 2010 door Emilie de Bruijkere, projectmedewerker Zoogdiervereniging.

Zoogdiervereniging (2009). Zoogdieren. [www‐document]. <http://zoogdiervereniging.nl> Geraadpleegd: 8 oktober 2010.

Zoogdiervereniging (2010). Zoogdiergegevens. Excel bestand, toegestuurd op 6 januari 2011 door Emilie de Bruijkere, projectmedewerker Zoogdiervereniging.

Zoogdiervereniging (2009). Ondergrondse woelmuis in braakbalonderzoek. [www‐document]. <http://zoogdiervereniging.nl/sites/default/files/imce/nieuwesite/Projecten/img/Verzamello caties%20Ondergrondse%20Woelmuis.jpg> Geraadpleegd: 8 oktober 2010.

39


BIJLAGEN

40


BIJLAGE 1

Afbeelding 2: Deelgebied Broskens, opgedeeld in percelen met de locaties van de raaien en bijbehorende beheertypen.

Afbeelding 3: Deelgebieden Halsche Beemden en Kromme Hoek, opgedeeld in percelen met de locaties van de raaien en bijbehorende beheertypen.

41


Afbeelding 4: Deelgebied Ginhoven‐Markske, opgedeeld in percelen met de locaties van de raaien en bijbehorende beheertypen.

42


BIJLAGE 2 Zoogdierinventarisatie van 't Merkske 2010 Perceel biotoop: Perceel biotoop: Perceel biotoop:

Datum Aantal Val. Soort Datum Aantal Val. Soort Datum Aantal Val. Soort

Tijd Aantal Tijd Aantal Tijd Aantal 43

Bijzonderheden Bijzonderheden Bijzonderheden


BIJLAGE 3

Afbeelding 7: Waarnemingen van rosse woelmuis en bosmuis in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010, met de raaien als referentie.

Afbeelding 8: Waarnemingen van dwergmuis, bosspitsmuis, aardmuis en veldmuis in het stroomgebied van ‘t Merkske, van 2008 t/m 2010, met de raaien als referentie. 44


Afbeelding 9: Waarnemingen van de bruine en zwarte rat in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010.

Afbeelding 10: Waarnemingen van de wezel, hermelijn, bunzing en steenmarter in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010. 45


Afbeelding 11: Waarnemingen van de egel in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010.

Afbeelding 12: Waarnemingen van de eekhoorn in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010. 46


Afbeelding 13: Waarnemingen van het konijn in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010.

Afbeelding 14: Waarnemingen van de mol in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010.

47


Afbeelding 15: Waarnemingen van de ree in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010.

Afbeelding 16: Waarnemingen van de haas in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010. 48


Afbeelding 17: Waarnemingen van de vos in het stroomgebied van ’t Merkske, van 2008 t/m 2010.

49


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.