Zoogdierinventarisatie Verspreiding en habitatgebruik van zoogdieren in `t Merkske
Gaston Aarts 2011
Zoogdierinventarisatie Verspreiding en habitatgebruik van zoogdieren in `t Merkske
HAS Den Bosch Toegepaste Biologie ‘s Hertogenbosch 6 februari 2011 Opdrachtgever: Staatsbosbeheer, Theo Bakker Stage docent: Sander van Huijzen Auteur: Gaston Aarts
2
Voorwoord In dit rapport vind U een studie naar het voor komen van zoogdieren in het stroomgebied `t Merkske. Hierin worden de soorten, hun verspreiding en habitatgebruik beschreven. Tevens zijn er beheersadviezen gegeven ten behoeven van de aanwezige zoogdiersoorten. Gezien de omvang van het stroomgebied en de beschikbare tijd heeft de uitvoering zich vooral gericht op de gebieden die eigendom zijn van Staatsbosbeheer. Deze studie is uitgevoerd als stageopdracht in het 3e jaar van de studie Toegepaste Biologie aan de HAS Den Bosch. Het veldwerk tijdens de stage is uitgevoerd in samenwerking met mede studente Carly Verhagen. Via deze weg wil graag mijn dank uitbrengen aan de mensen die hebben bijgedragen aan de uitvoering en begeleiding van deze inventarisatie. Speciale dank uit naar Theo Bakker (Staatsbosbeheer) voor het begeleiden van de stage. Ik dank Dick Klees voor de coรถrdinatie van het veldwerk en het overdragen van de nodige kennis over zoogdieren. Dank gaat ook uit naar de Zoogdiervereniging voor het uitlenen van materialen en het leveren van aanvullende gegevens. Tot slot wil ik Carly Verhagen bedanken voor de prettige samenwerking tijdens de veldstudie.
3
Samenvatting Het stroomgebied `t Merkske is 5980 ha groot en is gelegen tussen Baarle-Nassau en het Vlaamse Hoogstraten. Circa 1000 ha hiervan wordt beheerd door Staatsbosbeheer. In het stroomgebied is een grote diversiteit aan beheertypen te vinden. Zo zijn er in dit gebied natte schraallanden, vochtige hooilanden en droge heide, broekbossen en moerassen. In dit gevarieerd gebied is de soortenrijkdom van fauna en flora dan ook erg hoog. Omdat er nog weinig bekend is over zoogdieren in dit stroomgebied, heeft Staatsbosbeheer gevraagd om een zoogdierinventarisatie van dit gebied. Er moet meer kennis komen over welke zoogdieren er in het gebied voor komen en wat de verspreiding en het habitatgebruik van deze soorten is. Met behulp van deze gegevens kan dan ook met deze groep rekening gehouden worden bij het beheer van het gebied. Voor het inventariseren van zoogdieren in `t Merkske is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied van `t Merkske en wat is de verspreiding en habitatgebruik van deze soorten? Voor het gericht zoeken naar gegevens om deze vraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: -Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied van `t Merkske? -Hoe is de verspreidingen en habitatgebruik van de zoogdieren in `t Merkske? -Welke beheersmaatregelen zijn er gewenst ten behoeve van de zoogdieren in `t Merkske? Voor deze zoogdierinventarisatie is er veld- en literatuurstudie uitgevoerd. Bij de veldstudie is gebruik gemaakt van verschillende inventarisatie technieken. Zo is er gebruik gemaakt van live-traps voor het vangen van kleine zoogdieren, cameravallen voor het waarnemen van grotere zoogdier, een batdetector voor het waarnemen van vleermuizen. Verder is er tijdens elk veldbezoek goed gelet op het waarnemen van zoogdieren of sporen hiervan zoals, prenten, uitwerpselen, knaag- en vraatsporen en holen en nesten. Ook zijn er braakballen uitgeplozen voor aanvullende gegevens van kleine zoogdieren. De veldstudie heeft zich vooral gericht op de deelgebieden van `t Merkske waarin Staatsbosbeheer veel grond bezit. Tijdens de literatuurstudie is gezocht naar waarnemingen van zoogdieren in het stroomgebied. Hiernaast is per soort gezocht naar de eisen die worden gesteld aan het biotoop. Aan de hand van veld- en literatuurstudie kan gezegd worden dat de volgende 29 soorten in `t Merkske voor komen. Knaagdieren: aardmuis, bosmuis, dwergmuis, huismuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bruine rat, zwarte rat, eekhoorn. Insecteneters: bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, egel. Vleermuizen: gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, rosse vlreemuis. Roofdieren: bunzing, hermelijn, steenmarter, wezel, vos. Haasachtige: haas, konijn. Evenhoevige: ree. Met behulp van de biotoopeisen zijn beheersadviezen gegeven om de soorten te beschermen en behouden. Over het algemeen kan gezegd worden dat vooral diversiteit en beschutting in het landschap van belang zijn. Er wordt geadviseerd om houtwallen te behouden en te onderhouden. Hierbij is het belangrijk dat de ondergroei goed ontwikkelt. Daar waar grote open vlaktes zijn kunnen eventueel nieuwe houtwallen aangeplant worden. Noot- en besdragende soorten zijn wenselijk in houtwallen voor de voedselvoorziening van muizen. Voor het maaibeheer van bermen, hooi- en akkerlanden wordt aangeraden om diversiteit in de elementen aan te brengen waarbij ten alle tijden lintvormige stroken ongemaaid blijven. Deze lintvormige stroken zouden een minimale breedte van 1.5 meter moeten hebben en aan moeten sluiten op aanliggende landschapselementen zoals houtwallen of bosranden. Deze stroken zorgen voor beschutting zodat kleine zoogdiersoorten veilig naar andere gebieden kunnen trekken. 4
Inhoud 1. Inleiding ................................................................................................................................... 7 1.1 `t Merkske...................................................................................................................................... 7 1.2 Zoogdieren..................................................................................................................................... 8 1.3 Inventarisatie ................................................................................................................................. 8 2. Materiaal & Methode ............................................................................................................... 9 2.1 Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied van het Merkske?.................................. 9 2.1.1 Literatuurstudie .................................................................................................................... 10 2.1.2 Veldstudie ............................................................................................................................. 10 2.2 Hoe is de verspreidingen en habitatgebruik van de zoogdieren in `t Merkske? ..................... 12 2.3 Welke beheersmaatregelen zijn er gewenst ten behoeve van de zoogdieren in `t Merkske? 12 3. Resultaten .............................................................................................................................. 13 4. Discussie ................................................................................................................................ 20 4.1 Resultaten.................................................................................................................................... 20 4.2 Methodes .................................................................................................................................... 21 4.3 Beheersmaatregelen ................................................................................................................... 22 5. Conclusie ................................................................................................................................ 23 5.1 Vervolgonderzoek ....................................................................................................................... 23 7. Bijlagen .................................................................................................................................. 25 Bijlage 1. Live-trap locaties ............................................................................................................... 25 Bijlage 2. Veldwerktabel. .................................................................................................................. 28 Bijlage 3. Locaties cameravallen........................................................................................................ 29 Bijlage 4. Verspreidingskaart: Aardmuis, Bosspitsmuis, Dwergmuis en Veldmuis. .......................... 30 Bijlage 5. Verspreiding bos- en rosse woelmuis. ............................................................................... 31 Bijlage 6. Verspreiding eekhoorn. ..................................................................................................... 32 Bijlage 7. Verspreiding egel. .............................................................................................................. 33 Bijlage 8. Verspreiding mol................................................................................................................ 34 Bijlage 9. Verspreiding vleermuizen. ................................................................................................. 35 Bijlage 10. Verspreiding marterachtige. ............................................................................................ 36
5
Bijlage 11. Verspreiding vos. ............................................................................................................. 37 Bijlage 12. Verspreiding haas. ........................................................................................................... 38 Bijlage 13. Verspreiding konijn. ......................................................................................................... 39 Bijlage 14. Verspreiding ree. ............................................................................................................. 40 Bijlage 15. Verkeersslachtoffers ........................................................................................................ 41
6
1. Inleiding Het stoomgebied van `t Merkske lijkt een geschikt gebied voor zoogdieren. Dit vanwege de hoge dichtheid aan landschapselementen en het grote oppervlakte extensief gebruikte gronden. Het is bekent dat de meeste algemene zoogdiersoorten in het gebied voor komen. Over de aanwezigheid van zeldzame soorten als bijvoorbeeld de waterspitsmuis (Neomys fodiens) en de boommarter (Martes martes) is nog geen duidelijkheid. Staatsbosbeheer is in het bezit van circa 1000 ha grond in `t Merkske. Om het beheer op de juiste manier toe te passen, is het van groot belang om voldoende kennis van de aanwezige soorten te hebben. De kennis over de zoogdiersoorten, het habitatgebruik en de verspreiding van deze soorten in het gebied is nog niet voldoende om ook met deze groep rekening te houden bij het beheer. Een juist beheer, waarbij rekening wordt gehouden met het voor komen van zoogdieren zal er voor zorgen dat de aanwezige populaties sterker worden. Kwetsbare en zeldzame soorten krijgen hierdoor een betere overlevingskans. Dit zal bijdragen aan het behoud van de biodiversiteit in dit stroomgebied.
1.1 `t Merkske Het stroomgebied `t Merkske is een waardevol agrarisch cultuurhistorisch landschap van 5980 ha groot, gelegen tussen Baarle-Nassau en het Vlaamse Hoogstraten. Het Merkske wordt al vanaf beging jaren zeventig gezien als een waardevol extensief agrarisch cultuurlandschap ( J. Mennema, 1973). Doordat de beek over een lengte van tien kilometer de grens tussen Nederland en BelgiĂŤ vormt, zijn de geomorfologie en de historisch-geografische kenmerken van het landschap bewaard gebleven. In het stroomgebied is een grote diversiteit aan beheertypen te vinden. Zo zijn er in dit gebied natte schraallanden, vochtige hooilanden en droge heide, broekbossen en moerassen. In dit gevarieerd gebied is de soortenrijkdom van fauna en flora dan ook erg hoog. In 1993 is het Merkske opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De circa 1000 ha die beheerd wordt door Staatsbosbeheer is dan ook aangewezen als reservaats- en natuurontwikkelingsgebied. Hierbij is het belangrijkste natuurdoeltype vochtige schraallanden met afwisselend broekbos en rietmoeras. Voor de hogere gronden zijn de natuurdoeltypen vooral bloemrijk grasland, natuurbossen, struwelen en ruigten (Everts et al., 2002).
Fig. 1 Plaatsaanduiding van `t Merkske
7
1.2 Zoogdieren Gegevens over zoogdieren in `t Merkske zijn voor het grootste deel afkomstig uit losse waarnemingen die doorgegeven zijn via www.telmee.nl, www.waarnemingen.nl of via de Belgische website www.waarneming.be. Daarnaast is de natuurvereniging Mark & Leij actief in dit gebied. Deze vereniging is onder andere verantwoordelijk voor het verzamelen van braakbalgegevens uit `t Merkske. Deze braakballen worden verzameld bij nestplaatsen van kerkuilen (Tyto alba). Braakballen leveren veel gegevens op over kleine zoogdieren zoals muizen. Alle zoogdiergegevens worden door de Zoogdiervereniging verzameld. Van de onderstaande soorten is bij de zoogdiervereniging het voor komen in `t Merkske bekend. Knaagdieren: aardmuis, bosmuis, dwergmuis, huismuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bruine rat, zwarte rat, eekhoorn. Insecteneters: bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, egel. Vleermuizen: gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis, watervleermuis. Roofdieren: bunzing, hermelijn, steenmarter, wezel, vos. Haasachtige: haas, konijn. Evenhoevige: ree.
1.3 Inventarisatie Over aantallen, verspreiding en habitatgebruik van de zoogdieren in `t Merkske kan nog weinig gezegd worden. Met deze inventarisatie wordt geprobeerd om hier meer inzicht in te krijgen. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied van `t Merkske en wat is de verspreiding en habitatgebruik van deze soorten? Voor het gericht zoeken naar gegevens om deze vraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: - Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied van `t Merkske? -Hoe is de verspreidingen en habitatgebruik van de zoogdieren in `t Merkske? -Welke beheersmaatregelen zijn er gewenst ten behoeve van de zoogdieren in `t Merkske? Voor het vinden van een antwoord op deze vraag heeft er veld- en literatuurstudie plaatsgevonden. Bij de veldstudie is er gebruik gemaakt van verschillende inventarisatie technieken. Het veldwerk was voornamelijk gericht op de percelen die in eigendom zijn van Staatsbosbeheer. De literatuurstudie heeft aanvullende informatie geven over de soorten, aantallen en het habitatgebruik van de zoogdieren in `t Merkske.
8
2. Materiaal & Methode In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier de inventarisatie is uitgevoerd. Daarbij worden de gebruikte methodes beschreven voor het beantwoorden van de volgende onderzoeksvraag: Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied `t Merkske en wat is de verspreiding en habitatgebruik van deze soorten? Om tot een antwoord te komen zijn er verschillende deelvragen geformuleerd. Per deelvraag zal de gehanteerde methode beschreven worden. De inventarisatie is uitgevoerd in het stroomgebied van`t Merkske. Dit gebied is 5980ha groot waarvan 2795ha op Nederlands grondgebied en is gelegen tussen Baarle-Nassau en het Vlaamse Hoogstraten. ` t Merkske is een waardevol cultuurhistorisch gebied met voor een groot deel extensief beheerde gronden. Het gebied is erg waardevol vanwege de zeldzame plantengroei en de kenmerkende fauna (Everts et al., 2002). `t Merkske bestaat uit verschillende deelgebieden. Binnen deze deel gebieden is het veldwerk uitgevoerd omdat Staatsbosbeheer hiervan een groot deel in beheer heeft. Het veldwerk is daarmee voornamelijk uitgevoerd op Nederlands grondgebied. Het veldwerk heeft plaatst gevonden in de periode van 1 september tot en met 14 december. In onderstaande figuur zijn de deelgebieden weergegeven waarin het veldwerk plaatsvond.
Fig. 2. De onderzochte deelgebieden van `t Merkske.
2.1 Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied van het Merkske? Voor het beantwoorden van deze vraag is er in de periode 1 september 2010 tot 14 december 2010 veld- en literatuurstudie uitgevoerd. Hierbij werd gericht onderzoek gedaan naar alle soorten zoogdieren die mogelijk in het gebied voor komen. Hierbij is gebruik gemaakt van verschillende inventarisatie technieken.
9
2.1.1 Literatuurstudie De literatuurstudie bestond uit het zoeken van bestaande zoogdierwaarnemingen uit het gebied. Hierbij is gekeken naar www.waarnemingen.nl, www.waarneming.be, www.telmee.nl, en de zoogdieratlas van de Zoogdiervereniging. Tevens zijn er na aanvraag bij de zoogdiervereniging aanvullende gegevens verkregen van zoogdierwaarnemingen in het gebied. Voor deze inventarisatie zijn alleen zoogdiergegevens gebruikt uit de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2011. Er is gekozen voor een periode vanaf 2008 zodat er vanuit gegaan kan worden dat de waargenomen soorten nog steeds in het gebied voor komen. Van de gegevens van www.waarnemingen.nl en www.waarneming.be zijn alleen de gegevens gebruikt van vleermuizen, van verkeersslachtoffers en waarnemingen van minder algemeen voor komende soorten. Van al deze waarnemingen zijn de soortnaam en de x, y coördinaten ingevoerd in het computerprogramma Excel. 2.1.2 Veldstudie Voor het uitvoeren van de veldstudie is er een verdeling van het gebied gemaakt. Het stroomgebied van `t Merkske bestaat uit verschillende deelgebieden. Binnen deze deelgebieden is een onderverdeling gemaakt van de gronden die in bezit zijn van Staatsbosbeheer. Zo konden de veldwerkzaamheden systematisch over het gebied gepland worden. Elke week is er één perceel geïnventariseerd met live-traps. Naast het gebruik van de live-traps werden er elke week cameravallen verspreid over de deelgebieden opgehangen. Tijdens de veldbezoeken is gelet op het waarnemen van zoogdieren of sporen en prenten van hiervan. Vanaf de schemering is er een aantal avonden met behulp van een batdetector naar vleermuizen gezocht. De losse waarnemingen die tijdens het veldwerk gedaan zijn, werden direct in de ‘Archer Field Rugged’ Personal Digital Assistent (PDA) opgeslagen. Deze PDA is uitgerust is met GPS en het programma Klauwier. Dit programma is een GIS-applicatie, hierin is vooraf een klus aangemaakt. Deze klus heeft alleen betrekking op het onderzoeksgebied, in dit geval het stroomgebied van `t Merkske. In deze klus zijn de meetvraag, de methode, de periode en de waarnemer vastgelegd.
Live-traps In de periode 14 september tot 14 december 2010 is er geïnventariseerd met live-traps. Per perceel werd steeds geprobeerd om in de verschillende landschapselementen een raai van minsten vijf x2 live-traps te plaatsen. Afhankelijk van het aantal landschapselementen per perceel werd een aantal raaien uitgezet. In alle percelen hebben steeds vier vang momenten plaatsgevonden. Er is gebruik gemaakt van 35 Longworth vallen en 100 Sherman vallen. Het belangrijkste verschil tussen deze vallen is dat de Longworth vallen op “safe” gezet kunnen worden, dit kan bij de Sherman vallen niet. Op safe zetten houd in dat het vangmechanisme geblokkeerd kan worden zodat de muis in en uit kan lopen en aan de val kan Fig. 3 Gebruikte live-traps. wennen. Dit zorgt er ook voor dat er langer tijd is voor de muizen om de vallen te vinden zonder dat ze gevangen worden. De vallen zijn steeds verdeeld over de percelen zodat er in verschillende landschapselement een raai van minimaal vijf live-traps werd aangebracht. Een raai is een reeks vallen waarbij steeds twee vallen naast elkaar weden geplaatst. Deze raai wordt dan geplaatst in bijvoorbeeld een houtwal, open gras, bos, rietkraag, of langs het water van een poel, sloot of beek. De exacte vallocaties zijn in ArcGIS in getekend (zie bijlage 1). 10
In elk perceel waren er steeds vier vangmomenten. De vallen werden op vrijdag geplaatst waarbij de Longworth vallen op save werden gezet, de Sherman vallen werden dicht geplaatst. De live-traps werden steeds minimaal vier uur van te voren op scherp gezet, het controle moment vond steeds plaats één uur na de schemering. De eerste controle vond plaats op de maandagavond. Na deze eerste controle werden de vallen weer op scherp gezet voor de controle op dinsdagochtend. Na deze controle werden de vallen weer op scherp gezet voor de controle op dinsdag avond. Hierna werden de Longworth vallen op safe gezet en de Sherman vallen dicht. Op donderdag avond werden de vallen dan voor de vierde keer gecontroleerd. De vallen werden op donderdagmiddag op scherp gezet zodat ze weer minimaal vier uur open stonden. Het nest gedeelte van de vallen werd steeds voorzien van hooi voor isolatie en lokaas dat bestaat uit een mengsel van pindakaas, haverhout en meelwormen. Voor het terug vinden van de vallen zijn deze voorzien van nummers en de vallocaties werden gemarkeerd met een stukje schilderstape. Ook werd er een korte beschrijving van de vallocaties gemaakt. Als een val dicht werd aangetroffen dan werd deze in een stevige doorzichtig plastic zak geleegd. De muis werd in de zak goed bekeken zodat de soortnaam achterhaald kon worden. Dit op naam brengen gebeurde met behulp van de gids: Zoogdieren van West Europa (Lange et al,.1994). Hierbij werd de muis soms met duim en wijsvinger aan het nekveld opgepakt voor het beter bekijken. Gevangen muizen werden na de soortbepaling direct weer losgelaten op de vangstplaats. De waargenomen soorten, aantallen, een korte beschrijving van het biotoop en eventuele bijzonderheden zijn steeds in een tabel (zie bijlage 2) genoteerd. Later zijn deze gegevens in Excel ingevoerd. Ook zijn de gegevens in ArcGIS ingetekend. Hierbij is per raai weergegeven welke soorten er gevangen zijn.
Cameravallen In de periode van 1 september tot 14 december 2010 werden cameravallen geplaatst. Hierbij hadden we de beschikking over 5 Dörr BolyGuard 5.0MP IR wildcamera’s. Deze zijn steeds verspreid over een deelgebied. Ze zijn steeds op strategische plaatsen in het veld geplaatst. Dit was bijvoorbeeld bij een wissel (een paadje dat door dieren gebruikt wordt), een boom die over de beek lag, of op een plaats waar pootafdrukken werden gevonden. De camera’s werden zo ingesteld dat ze drie foto’s maakten waarna een pauze van 1 minuut volgde. Mocht er dan nog beweging zijn, dan maakte de camera weer 3 foto’s. Voor de camera werd een lokstof aangebracht om dieren naar de camera te lokken. De gebruikte lokstoffen: visolie, valeriaanolie en pindakaas werden aangebracht op boomstam, lossen takken of op een paaltje dat voor de camera in de grond gestoken werd. Na vijf dagen werden de camera’s uitgelezen en werden de batterijen opgeladen en daarna weer terug in het veld geplaatst. Voor het gebruik van dergelijke camera’s is het raadzaam om gebruik te maken van oplaadbare batterijen, zorg daarbij ook voor voldoende batterijenladers. De locaties van de camera’s die zoogdieren hebben waargenomen zijn in ArcGIS als aparte kaartlaag ingetekend(zie bijlage 3). De zoogdieren die met de camera’s werden waargenomen zijn steeds in Klauwier ingevoerd.
11
Sporen Tijdens alle veldbezoeken is er gelet op sporen die mogelijk van zoogdieren afkomstig waren. Hierbij werd gelet op prenten in zand, modder of sneeuw, vraat- en krapsporen, uitwerpselen en holen en nesten. Ter plaatse werd geprobeerd om de soort te achterhalen, er werden foto’s gemaakt als dit niet lukte. Bij het fotograferen werd steeds een liniaal of andere referentie middel naast het spoor gehouden zodat de afmetingen duidelijk werden. Deze foto`s werden later aan een zoogdier specialist getoond. Voor het achterhalen van de soort is er gebruik gemaakt van de Elseviers Diersoortengids (3e druk). De locaties van de gevonden soorten zijn steeds in de PDA ingevoerd. Tijdens het veldwerk zijn er op verschillende plaatsen braakballen gevonden. Deze braakballen zijn uitgeplozen en aan de hand van kaakresten is de soort achterhaald. Hierbij werden de determinatie kaarten van Desmet, (2010) gebruikt. Voor het uitpluizen van de braakballen werd een loep of binoculair en pincet gebruikt. De gegevens die verkregen zijn uit de braakballen werden in een tabel genoteerd. Hierbij werd ook de vindplaats genoteerd.
Batdetector In de periode van 6 september tot 18 oktober is er vanaf het begin van de schemering gezocht naar vleermuizen. Hierbij werden paden, bosranden en poelen afgelopen met de Pettersson D100 batdetector. De locaties waar vleermuizen werden waargenomen zijn genoteerd. Hierbij werd ook de frequentie waarbij de vleermuis hoorbaar was genoteerd in MHz. Aan de hand van het geluid dat hoorbaar wordt gemaakt door de batdetector kan de soort achterhaald worden.
2.2 Hoe is de verspreidingen en habitatgebruik van de zoogdieren in `t Merkske? Om de verspreiding van de aangetroffen soorten binnen het stroomgebied in beeld te krijgen zijn er verspreidingskaarten gemaakt. Deze kaarten zijn gemaakt door de locaties van alle waarnemingen in te voeren in ArcGIS. Hierbij zijn ook de gegevens afkomstig uit de literatuurstudie gebruikt. Hiervoor zijn de Excel tabellen van de soorten met de x en y coĂśrdinaten in ArcGIS ingeladen. Met behulp van ArcGIS zijn ook de gegevens uit Klauwier ingevoerd. Van elke soort is in ArcGIS een aparte kaartlaag gemaakt. Voor het bepalen van het habitatgebruik van de verschillende soorten, is er gekeken naar de soortbeschrijvingen op de website van de Zoogdiervereniging en de biotoopbeschrijvingen uit de gids, Zoogdieren van West-Europa (Lange, R. et al., 1994). Ook is er gekeken naar de biotopen in het veld waar de soorten werden waargenomen. 2.3 Welke beheersmaatregelen zijn er gewenst ten behoeve van de zoogdieren in `t Merkske? Voor het kunnen geven van beheersadviezen ten behoeve van de zoogdieren in het gebied is er in de literatuur gezocht naar de eisen die de soorten stellen aan hun biotoop. Hiervoor zijn de website van de Zoogdiervereniging en de gids, Zoogdieren van West-Europa (Lange, R. et al., 1994) geraadpleegd. Bij het geven van een beheersadvies is er ook gelet op de gewenste beheertypen, zodat het beheersadvies niet het gewenste beheertype tegen werkt. De waarnemingen van doodgereden zoogdieren zijn verzameld en als aparte kaartlaag in ArcGIS ingevoerd. Hiervoor zijn eigen waarnemingen uit Klauwier en waarnemingen van www.waarnemingen.nl gebruikt. In de literatuur is gezocht naar maatregelen die er voor kunnen zorgen dat er minder verkeersslachtoffers vallen.
12
3. Resultaten In dit hoofdstuk zijn de gevonden resultaten afkomstig uit veld- en literatuurstudie weergegeven. Per soort is het aantal waarnemingen weergeven en met welke methode dit is gedaan. Bij elke soort is tevens een korte beschrijving gemaakt van het biotoop waarin deze werd waargenomen. Ook is er bij elke soort een beschrijving van de biotoopeisen afkomstig uit de literatuur gegeven. De verspreiding is weergegeven in verspreidingskaarten, deze zijn te vinden in de bijlagen. Afhankelijk van het aantal waarnemingen per soort zijn er soms meerdere soorten in een kaart weer gegeven. De kaarten zijn weergegeven in de bijlagen. Alle soortwaarneming komen uit de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2011. Aan de hand van de veld- en literatuurstudie kan er gezegd worden dat er 29 zoogdiersoorten in `t Merkske voor komen.
Knaagdieren De aardmuis (Microtus agrestis) is 17 keer gevangen met live-traps. Één keer werden vraatsporen aan pitrus waargenomen. Verder is de aardmuis bij verschillende braakbalinventarisaties binnen `t Merkske waargenomen (zie fig. 3 en 4). De soort is gevangen in de deel gebieden, de Brosken, Ginhoven-Markske en in de Halsche Beemden. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 4. De aardmuis is 17 keer waargenomen in een vochtig landschapselement met een dichte, opgaande vegetatie langs een sloot of poel. De percelen waar de aardmuis waargenomen is, hebben nat schraalland en vochtighooiland als beheertypen. Uit de literatuur blijkt dat de aardmuis voor komt in vochtige terreinen, hoog grasland, hakhout, kapvlakten en jonge bosaanplant, begroeid braakland, grienden, hoogveen, bosranden, vochtige heide, pijpenstrootjesvelden en moerassen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De bosmuis (Apodermus sylvaticus) is 239 keer gevangen met live-traps. Verder is de bosmuis bij verschillende braakbalinventarisaties binnen `t Merkske waargenomen (zie fig. 3 en 4). Deze soort is op alle met live-traps geïnventariseerde percelen waargenomen. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 5. De bosmuis is 13 keer waargenomen in een droog landschapselement zonder bodembedekking, 83 keer in een droog landschapselement met bodembedekking en 143 keer in een nat landschapselement met bodembedekking. Uit de literatuur blijkt dat de bosmuis voor komt in verschillende biotopen. Dekking speelt hierbij de belangrijkste rol. Deze dekking kan gegeven worden door lage begroeiing of verspreid liggende stenen of hout. bosmuizen komen het meest voor in droge, voedselrijke bodems. In de winter verhuizen ze vaak naar nabije bebouwing zoals schuren, stallen en huizen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De rosse woelmuis (Myodes glareolus) is 265 keer gevangen met live-traps. Verder is de Rosse woelmuis bij verschillende braakbalinventarisaties binnen `t Merkske waargenomen (zie fig. 3 en 4).. Voor deze soort geldt dat hij net als de bosmuis in alle met live-traps geïnventariseerde percelen is waargenomen. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 5. Deze soort werd 6 keer waargenomen in een droog landschapselement zonder bodembedekking, 122 keer in een nat landschapselement met bodembedekking en 137 keer in een nat landschapselement met bodembedekking. Uit de literatuur blijkt dat de rosse woelmuis een voorkeur heeft voor loof- en gemengd bos met een dichte struik- en/of kruidlaag, jonge aanplant en naaldbos verdienen echter de voorkeur. Daarnaast komen ze voor in houtwallen, heggen, bosranden en parken (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). 13
De dwergmuis (Mycromys minutus) is één keer gevangen met een live-trap. Daarnaast zijn er op verschillende plaatsen nestjes van de dwergmuis waargenomen. Verder is de dwergmuis bij verschillende braakbalinventarisaties binnen `t Merkske waargenomen (zie fig. 3 en 4). Deze soort is waargenomen in de deelgebieden, Kromme Hoek, Ginhoven-Markske, de Broskens en de Castelreesche Heide. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 4 . Steeds werd deze soort waargenomen in dichte hoge grashalmen. De percelen waar de dwergmuis is waargenomen, hebben kruiden/en faunarijk grasland en vochtig hooiland als beheertype. Uit de literatuur blijkt dat de dwergmuis voor komt in hoog gras, ruigten, dijkbegroeiing, graan en rietvelden, in kreupelhout, houtwallen, hagen, braamstuiken en in duinen. Een hoog opstaande, dichte bodembedekking is van belang. In vochtige gebieden trekken de dieren ‘s winters vaak naar droge gebieden (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De huismuis (Mus Musculus) is alleen bekent uit waarnemingen bij verschillende braakbalinventarisaties binnen het stroomgebied(zie fig. 3). Uit de literatuur blijkt dat huismuizen voornamelijk in de buurt van mensen voor komen. Ze leven in huizen, schuren, winkels, boerderijen en dergelijke. In meer natuurlijke omstandigheden komen ze voor in bossen met voldoende bodembedekking, graanakkers, heggen of ruigten en tuinen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De ondergrondse woelmuis (Microtus subterraneus) is alleen bekent uit waarnemingen van verschillende braakbalinventarisaties binnen het stroomgebied (zie fig. 3). Uit de literatuur blijkt dat de ondergrondse woelmuis vooral voor komt in kleinschalige cultuurlandschappen. Hierin zijn vooral de lintvormige landschapselementen met een dichte gras- of kruidlaag en de zoomvegetaties erg belangrijk. Daarnaast komt hij voor in weide en akkerbouwland, licht vochtige loofbossen, boomgaarden en tuinen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De veldmuis (Microtus arvalis) is alleen bekent van een waarneming van holletjes op de Castelreesche Heide en uit waarnemingen van verschillende braakbalinventarisaties binnen het stroomgebied (zie fig. 3 en 4). Uit de literatuur blijkt dat de veldmuis de voorkeur heeft voor kort, niet te vochtige weide, gras-, of akkerland, boomgaarden, wegbermen en dijken in voornamelijk open cultuurland (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De bruine rat (Rattus norvegicus) is 2 keer waargenomen met de cameravallen in de deelgebieden Halsche Beemden en Krommen Hoek. Daarnaast is er nog een waarneming van 3 vangsten nabij Kromme Hoek op www.waarnemingen.nl. Ook is hij waargenomen bij verschillende braakbalinventarisaties (zie fig. 3). Uit de literatuur blijkt dat de bruine rat komt voor in en rond bebouwing (boerderijen, woningen, pakhuizen, fabrieken, winkels) of in de buurt van water. Over het algemeen zoeken ze naar plaatsen waar enige dekking is. De voorkeur gaat dan ook uit naar oevers met dichte begroeiing maar ze komen ook voor in rietvelden, riolen, afvalstortplaatsen en watergangen langs agrarisch bouwland (Zoogdiervereniging, 1 december 2010).
14
Van de zwarte rat (Rattus rattus)is ĂŠĂŠn waarneming bekent via www.waarnemingen.nl. Het ging hierbij om een verkeersslachtoffer. Uit de literatuur blijkt dat de zwarte rat een voorkeur heeft voor droge gebieden. Bij water komt hij niet voor. Deze soort is vooral te vinden bij menselijke bebouwing. Zoals schepen, havens, boerderijen, veestallen, fabrieken, huizen en dergelijke (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). Van de eekhoorn (Sciurus vulgaris) zijn 71 waarnemingen bekend, waarvan twee zichtwaarnemingen tijdens het veldwerk en 69 waarnemingen op www.waarnemingen.nl. Op het deelgebied GinhovenMarkske na is de Eekhoorn in elk deelgebied waargenomen. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 6. Uit de literatuur blijkt dat de eekhoorn een voorkeur heeft voor naald of gemengd bos. Ze komen echter ook voor in loofbossen, houtwallen, tuinen en parken in een beboste omgeving. De leeftijd van een bos is belangrijker dan de samenstelling ervan, dit in verband met het aanbod van rijpe boomzaden. Zo geld een minimum leeftijd van 20 jaar voor een coniferenbos en 80 jaar voor eiken en beuken bos (Zoogdiervereniging, 1 december 2010).
Insecten eters De bosspitsmuis (Sorex araneus) is 8 keer gevangen met live-traps. Hij is hierbij waargenomen in de deelgebieden, de Broskens, Ginhoven-Markske en de Halsche Beemden. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 3. Verder is hij waargenomen in zelf gevonden braakballen en bij verschillende braakbalinventarisaties binnen `t Merkske (zie fig. 3 en 4). De percelen waar deze soort voor komt, hebben nat schraalland en vochtig hooiland als beheertypen. Uit de literatuur blijkt dat de bosspitsmuis in zeer gevarieerde biotopen voor komt. De belangrijkste eis is een dichte bodembedekkende vegetatie zoals in ruige graslanden, bermen, hagen, struwelen, varenvelden, heide, duinen, rietvelden, bossen met ondergroei en parken. Moerassen en zandige gebieden met een losse bodem worden gemeden (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De dwergspitsmuis (Sorex minutus) is alleen bekent uit waarnemingen van verschillende braakbalinventarisaties binnen het stroomgebied. (zie fig. 3) Uit de literatuur blijkt dat de dwergspitsmuis een voorkeur heeft voor hoge en dichte vegetatie met een koele en vochtige bodem. Hij komt voor in graslanden, varenbossen, heggen en struwelen, maar ook in akkers, bermen, heidegebieden, duinen, rietvelden, parken en tuinen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De huisspitsmuis (Crocidura russula) is alleen bekent uit waarnemingen van verschillende braakbalinventarisaties binnen het stroomgebied (zie fig. 3). Uit de literatuur blijkt dat de huisspitsmuis komt voor in een breed scala aan gebieden. Ze hebben een voorkeur voor droge plaatsen en zijn daarom vaak te vinden in bebouwing zoals huizen, boerderijen, schuren of kelders. Ook zijn ze te vinden in graslanden, bosranden, weiden, tuinen en parken (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). Van de egel (Erinaceus europaeus) zijn 58 waarnemingen bekend, waarvan 12 zichtwaarnemingen tijdens het veldwerk en 46 waarnemingen op www.waarnemingen.nl. Deze soort is waargenomen in alle deelgebieden van ’t Merkske. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlag 7. De percelen waar de egel is waargenomen hebben, vochtig hooiland, dennen-, eiken-, en beukenbos, kruiden- en faunarijk grasland als beheertypen. Uit de literatuur blijkt dat het belangrijkste criterium voor de egel, een niet te drassige bodem met voldoende begroeiing is. Biotopen die hier aan voldoen zijn veelal: tuinen, bosranden, houtwallen, struweel en loofbos met ondergroei. De egel wordt zelden in naaldbos en moerasgebieden waargenomen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). 15
Van de mol (Talpa europaea) zijn 116 waarnemingen bekent, 46 zichtwaarnemingen tijdens het veldwerk en 90 waarnemingen op www.waarnemingen.nl. De waarnemingen bestaan uit zichtwaarnemingen en sporen zoals molshopen en winternesten. Deze soort komt verspreid over alle deelgebieden voor. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 8. De mol is vooral waargenomen op percelen met droge heide, kruiden- en faunarijke grasland en Vochtig hooiland als beheertypen. Uit de literatuur blijkt dat de voorkeur van de mol uit gaat naar een rulle, humusrijke grond met een niet te hoge grondwaterstand en liefst met permanente begroeiing. Hij komt voor in verschillende habitat typen als: tuinen, bossen, bosranden, weilanden en boomgaarden. De mol mijdt zure gronden (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). In onderstaande tabel zijn de gegevens van de braakbalinventarisaties uit `t Merkske weergegeven. Deze gegevens zijn verkregen bij de Zoogdiervereniging. De verzamel locaties van de braakballen zijn weer gegeven in bijlage 16. Fig.3 Resultaten braakbalinventarisaties in `t Merkske. 2008/2009 Haldijk Hoogstraats Nieuwe Oude Zevenhuizen 6, ebaan 52, Strumpt 8, Strumpt baan 13, Ulicoten BaarleUlicoten 16, BaarleNassau Ulicoten Nassau Aardmuis 14 14 34 61 47 Bosmuis 48 17 14 61 57 Bosspitsmuis. Sp. indet. 22 26 38 70 85 Bruine rat 1 1 3 Dwergmuis 2 2 13 14 Dwergspitsmuis 1 4 2 Huismuis 2 2 Huisspitsmuis 9 28 24 125 18 Ondergrondse woelmuis 6 5 8 2 2 Rosse woelmuis 6 4 15 18 8 Veldmuis 46 38 33 80 39 -Per locatie is weergegeven hoe vaak elke soort in de braakballen is waargenomen.
totaal
170 197 241 5 31 7 4 204 23 51 236
Tijdens het veldwerk zijn er een aantal braakballen gevonden. Tevens zijn er een aantal braakballen verkregen, afkomstig van een kerkuil uit Ginhoven-Markske. In onderstaande tabel zijn de gegevens van deze braakballen te vinden. Fig. 4 Resultaten van braakballen uit veldonderzoek. Soort Ginhoven-Markske Castelreesche Heide Aardmuis 5 1 Bosmuis 3 Bosspitsmuis 19 1 Dwergmuis 2 Rosse woelmuis 1 Veldmuis 6 9 -Per locatie is weergegeven hoe vaak elke soort in de braakballen is waargenomen
16
Vleermuizen In ’t Merkske zijn vijf vleermuissoorten waargenomen. Op het mobilisatie complex Baarle-Nassau zijn de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en de rosse vleermuis waargenomen (Korsten, E. 2010). Losse waarnemingen bestaan uit de Laatvlieger in Schaluinen, watervleermuis in de Broskens, ruige dwergvleermuis in Ginhoven-Markske, de gewone grootoor bij het Bootjesven. Naast deze waarnemingen zijn er 12 waarnemingen waarvan de soort niet achterhaald is. Deze locaties liggen in de deelgebieden, Hal, Halsche Beemden, Castelreesche heide, Ginhoven-Markske en de Broskens. Alle waarnemingen van vleermuizen zijn te zien op de verspreidingskaart in de bijlage 9. De Watervleermuis komt vooral voor in laaglanden. Deze vleermuis jaagt vrijwel uitsluitend boven water, zoals beken, plassen en kanalen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar beschut gelegen wateren, vrij van drijvende of uistekende waterplanten. Tussen de kolonieplaats en het jachtgebied kan een afstand tot 10 km liggen. De route tussen de plaatsen wordt altijd via de zelfde weg afgelegd waarbij drukke wegen en verlichting gemeden worden. Zomerkolonies zijn voornamelijk in holle bomen te vinden, maar ook in bouwwerken zoals forten, kerken of onder bruggen. Winterkolonies zijn ook vaak te vinden in bouwwerken, grotten, groeven en dergelijke (VLEN en Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) is de enige waargenomen vleermuis tijdens het veldwerk, waarvan de soortnaam achterhaald is. Hij werd waargenomen onder het dak van een stenen gebouwtje aan het Bootjesven. Deze soort is een opportunist welke jaagt in uiteenlopende biotopen zoals steden, bossen en waterrijke gebieden. De voorkeur gaat uit naar bossen en boomrijke gebieden. Het jachtgebied licht binnen 4 km van de kolonieplaats. Zomerkolonies zijn te vinden in (kerk-)zolders, kelders, vleermuiskasten en holle bomen. De winterslaap vindt plaats in ondergrondse ruimtes zoals kelders, bunkers en grotten (VLEN en Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) jagen in gesloten tot half open landschappen. Ze jagen in de beschutting van opgaande landschapselementen langs kanalen, vaarten, tuinen, parken, lanen, bosranden, singels en houtwallen. De voorkeur gaat uit naar waterpartijen met beschutte oevers. Ze verblijven in gebouwen en bomen( VLEN en Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De laatvlieger (Eptesicus serotinus) jaagt in open tot half open landschap in de beschutting van opgaande landschapselementen zoals bosranden, heggen en lanen, langs kanalen en vaarten, in tuinen en parken met vijvers. Ook jagen ze vaak rond lantaarnpalen. Ze huizen voornamelijk in gebouwen (VLEN en Zoogdiervereniging, 1 december 2010). De rosse vleermuis (Nyctalus noctula) vliegt op grote hoogte naar zijn foerageerplaats, hij maakt daarbij geen gebruik van bepaalde landschapselementen. Deze soort jaagt vooral in open gebieden en boven poelen en moerassen. Ze huizen in bomen (VLEN en Zoogdiervereniging, 1 december 2010).
17
Roofdieren Van de bunzing (Mustela putorius) zijn 15 waarnemingen via www.waarnemingen.nl bekent binnen het stroomgebied. Deze soort is waargenomen in de deelgebieden: Haldijk, Castelreesche Heide, Ginhoven-Markske en de Broskens. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 10. De bunzing is waargenomen in percelen met vochtig hooiland, Kruiden- en faunarijk grasland en Kruiden- en Faunarijk akkerland als beheertypen. Uit de literatuur blijkt dat de bunzing weinig specifieke eisen stelt aan zijn biotoop. Hij komt dus voor in veel verschillende biotopen waarbij de voorkeur uitgaat naar kleinschalige waterrijke gebieden. De bunzing huist vaak in zoomstruwelen, rietvelden, ruigtes, bosjes en moerasgebieden (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). Van de hermelijn (Mustela erminea) zijn 13 waarnemingen binnen het stroomgebied bekent, waarvan één waarneming van een verkeersslachtoffer en 12 waarnemingen van www.waarnemingen.nl en www.waarneming.be. De hermelijn is waargenomen in de buurt van Baarle-Nassau grens, de mobilisatie complexen, Witte bergen, Halsche Beemden en Castelreesche Heide. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 10. Deze soort is waargenomen in de percelen met als beheertype vochtig hooiland, kruiden- en faunarijk grasland en Nat schraalland. Uit de literatuur blijkt dat de hermelijn voor komt in een breed scala aan landschappen, zoals beboste terrein en houtwallen tot aan polders. De hermelijn komt vaker voor in natte gebieden dan de wezel. Zo is de hermelijn ook te vinden in slootkanten, rietvelden en broekbossen. Hermelijnen maken gebruik van stapelmuurtjes, heggen, oeverlijnen, rietzomen en dergelijke als hij door zijn leefgebied trekt. Geschikte schuilplaatsen zijn, oude ratte- of konijnenholen, houtstapels, nisjes en boomholtes (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). Van de steenmarter (Martes foina) zijn 3 waarnemingen bekend binnen het stroomgebied. Het gaat hier om twee verkeersslachtoffers van www.waarnemigen.nl bij Baarle-Nassau grens en 1 cameraval waarneming in Ginhoven-Markske. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 10. Uit de literatuur blijkt dat de steenmarter voor komt in breed een scala aan biotopen zoals, steengroeven, rotshellingen en gebouwen, parklandschappen en zelfs bosloze gebieden. Hij is vaak te vinden in de buurt van dorpen, boerderijen en steden. De voorkeur gaat uit naar gebieden met kleinschalige landbouw met oude schuren, heggen en houtbosjes. De aanwezigheid van landschapselementen zoals groenstroken, heggen, bosjes, greppels en bermen zijn van belang omdat de Steenmarter hier naar zijn voedsel zoekt (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). Van de vos (Vulpes vulpes )zijn 14 waarnemingen binnen het stroomgebied bekend, 9 afkomstig van www.waarnemigen.nl en 1 waarneming tijdens het veldwerk bestaande uit één zichtwaarneming en 4 prentwaarnemingen. De waarnemingen zijn gedaan in Halsche Beemden, Castelreesche Heide, Ginhoven-Markske en de Broskens. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 11. Uit de literatuur blijkt dat de vos een voorkeur heeft voor droge zandgronden maar komt ook voor in akkerbouw- en weidegebieden, in rietvelden, moerassen en in de duinen.
18
Van de Wezel (Mustela nivalis) zijn 5 waarnemingen bekend binnen het stroomgebied afkomstig van www.waarnemigen.nl. Deze soort is waargenomen in de deelgebieden: Castelreesche heide, Ginhoven-Markske en nabij Eikelenbosch. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 10. De wezel is waargenomen in of nabij percelen met als beheertype kruiden- en faunarijk grasland. Uit de literatuur blijkt dat de wezel voor komt in veel verschillende biotopen zoals bossen, moerassen, duinen, wei en akkerland. Soms dicht bij bebouwing als daar genoeg ruigten, bosschages of andere dekking biedende elementen zijn, zoals houtstapels of heggen en dergelijke. Genoeg voedsel en schuilgelegenheden zijn de belangrijkste eisen voor de wezel, ze vestigen zich daarom vaak als eerste roofdier op opgespoten en ontgonnen gronden. Geschikte schuil of rustplaatsen zijn holen van muizen, ratten en konijnen, stromijten, houtstapels, nisjes en schuurtjes (Zoogdiervereniging, 1 december 2010).
Haasachtige Van de haas (Lepus europaeus) zijn 178 waarnemingen bekent afkomstig van zichtwaarnemingen tijdens het veldwerk, cameravallen en van www.waarnemigen.nl. Deze soort is in alle deelgebieden waargenomen. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 12. Binnen de deelgebieden komt deze soort vooral voor op percelen met als beheertype vochtig hooiland en kruiden- en faunarijk grasland. Uit de literatuur blijkt dat de haas voor komt in gras en akkerland. De voorkeur gaat uit naar kleinschalige landbouwgebieden met afwisselende gewassen. De haas komt soms ook voor op grote, open terreinen. Beweide graslanden hebben een positieve invloed op de hazenstand. In bosranden, windkeringen, ruigtezomen, heggen, hoger gras of tussen de kluiten van een geploegde akker rusten en schuilen hazen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). Van het konijn (Oryctolagus cuniculus) zijn 110 keer waarnemingen bekent afkomstig van zichtwaarnemingen tijdens het veldwerk en van www.waarnemigen.nl. Deze soort is waargenomen in de deelgebieden Haldijk, Halsche Beemden, Castelreesche Heide, Ginhoven-Markske en de Broskens. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 13. Het konijn komt binnen de deelgebieden vooral voor op percelen met als beheertype vochtig hooiland en kruiden- en faunarijk grasland en in de buurt van gemengd bos. Uit de literatuur blijkt dat het konijn een voorkeur heeft voor droge, zanderige gebieden en halfopen landschappen. Open grasland, vochtige terreinen als moeras, veen en zware klei worden vermeden. Ze komen voor in allerlei landschapstypen als stadsparken, tuinen, zandopspuitingen, dijken, wegbermen met zoombegroeiingen, houtwallen, bosranden, duinen, naaldbossen op zandgrond, droge weidegebieden en industrieterreinen (Zoogdiervereniging, 1 december 2010).
Evenhoevige Van het ree (Carpreolus capreolus) zijn 173 keer 178 waarnemingen bekent afkomstig van zichtwaarnemingen tijdens het veldwerk, cameravallen en van www.waarnemigen.nl. Deze soort komt verspreid over het gehele stroomgebied voor. De verspreidingskaart van deze soort is weergegeven in bijlage 14. Deze soort komt vooral voor in percelen met vochtig hooiland en kruiden- en faunarijk grasland als beheertype. uit de literatuur blijkt dat het ree leeft in bosachtige streken met op plekken, in heidevelden, rietvelden, duinen en akkerbouwgebieden. De belangrijkste voorwaarde is voldoende voedsel, dekking en rust. De voorkeur gaat uit naar het overgangsgebied van loofbos naar open terrein (Zoogdiervereniging, 1 december 2010). 19
4. Discussie In dit hoofdstuk worden de gebruikte methodes en de daarmee verkregen resultaten bediscussieerd. Ook worden hier beheermaatregelen geadviseerd ten behoeve van de zoogdieren in `t Merkske en er zijn vervolg onderzoeken geadviseerd.
4.1 Resultaten Van de volgende 29 zoogdiersoorten kan gezegd worden dat ze in `t Merkske voor komen. Knaagdieren: aardmuis, bosmuis, dwergmuis, huismuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bruine rat, zwarte rat, eekhoorn. Insecteneters: bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, egel. Vleermuizen: gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis, watervleermuis. Ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, rosse vleermuis. Roofdieren: bunzing, hermelijn, steenmarter, wezel, vos. Haasachtige: haas, konijn. Evenhoevige: ree. Van de bovenstaande soorten zijn er een aantal waarbij de gevonden resultaten nadere toelichting verdienen. Hier onder zal voor deze soorten een stukje discussie volgen. Bosmuis: Wat opvalt bij de resultaten van de bosmuis is dat deze vaker werd gevangen in een nat biotoop dan in een droog biotoop. Dit is opmerkelijk omdat in de literatuur beschreven staat dat de soort een voorkeur heeft voor drogere gronden. Wellicht kan dit verklaard worden doordat er meer vang momenten zijn geweest in natte biotopen dan in droge biotopen. Ondergrondse woelmuis: De waarnemingen van deze soort uit de verschillende braakbalinventarisaties zijn interessant omdat dit de meest zeldzame woelmuis in Nederland is. Bij deze soort is dus ook goed gekeken naar de eisen die het dier stelt aan zijn biotoop. Mede door de aanwezigheid deze soort, zijn er een vervolgonderzoek en een aantal beheersmaatregelen aanbevolen. Zwarte rat: Van deze soort kan niet met grote zekerheid gezegd worden dat hij nog in het stroomgebied voor komt. Van deze soort is slecht een waarneming gevonden van een verkeerslachtoffer uit 2008. Later zijn er geen waarnemingen van deze soort doorgegeven. Bosspitsmuis: Bij deze soort is er in dit verslag geen onderscheid gemaakt tussen de gewone bosspitsmuis en de ondersoort, de tweekleurig bosspitsmuis. Tijdens het veldwerk zijn er ook geen tweekleurige bosspitsmuizen waargenomen. De braakbalgegevens van de Bosspitsmuis zijn aangeduid als: Bosspitsmuis. Sp. indet. Wat betekent dat de soort niet verder gedetermineerd is als bosspitsmuis. Steenmarter: Van deze soort was voor deze inventarisatie slechts een waarneming van een verkeersslachtoffer bekent. Tijdens de inventarisatie viel er helaas weer een verkeersslachtoffer, later werd er gelukkig ook een levend exemplaar vast gelegd met een camera val. Er kan dus gezegd worden dat de steenmarter in `t Merkske voor komt. Dit is een leuke waarneming omdat de steenmarter in dit deel van Nederland nog tamelijk zeldzaam is. 20
Niet van elke soort is de verspreiding over het gebied bekent. Dit is het geval bij soorten waarvan slechts enkele waarnemingen zijn en bij de muizensoorten die alleen in braakballen zijn waargenomen. Bij de muizensoorten wordt er vanuit gegaan dat ze binnen een straal van drie kilometer van de braakbalverzamelplaats voor komen. Dit omdat de kerkuil binnen een straal van drie kilometer van zijn nestplaats foerageert. Van de soorten waar slecht enkele waarnemingen van zijn is de verspreiding over het gebied niet duidelijk. Dit is het geval bij de waargenomen vleermuizen en marterachtigen. Naast de waargenomen soorten is het noemenswaardig dat er van de waterspitsmuis en de boommarter geen waarnemingen zijn gedaan. Het voor komen van deze soorten, beschreven in ‘Van Moesdistel tot Boomkikker’ (Everts, H. et al., 2002) lijkt dan ook onjuist. In de literatuur zijn geen waarnemingen van deze soorten in het gebied gevonden. Het is ook onwaarschijnlijk dat de boommarter in het gebied voor zou komen omdat deze vooral voor komt in bosrijke gebieden. Hoewel het gebied zeer geschikt lijkt voor de waterspitsmuis, is deze soort nooit in de braakbalinventarisaties naar voren gekomen. Bij deze soort wordt er dan ook niet van uitgegaan dat deze in `t Merkske voorkomt.
4.2 Methodes Live-traps Het gebruik van de live-traps heeft slechts 5 muizensoorten opgeleverd terwijl er toch 10 muizensoorten in het gebied voor komen. Mogelijk zijn er soorten gemist omdat er in het begin van de veldwerkperiode een aantal keer gewisseld is van methode. Uit eindelijk is er gekozen voor de methode die beschreven is in dit verslag. Hoewel geprobeerd is om deze methode zo veelmogelijk te laten lijken op de standaard methode, kan het toch zijn dat deze methode minder effectief was. Een andere verklaring voor het missen van de overige vijf soorten heeft wellicht te maken met de geïnventariseerde gebieden. Vaak zijn de raaien in de zelfde soort landschapstypen geplaatst en is er niet bij huizen of boerderijen geïnventariseerd.
Batdetector Het op naam brengen van vleermuizen met de batdetector is in geen enkel geval gelukt. Het gebrek aan ervaring is hiervan de oorzaak. Er is daarom gekozen om alleen de locaties waarvleermuizen waargenomen werden in kaart te brengen. Op deze manier is er wel bekent geworden waar vleermuizen voor komen.
21
4.3 Beheersmaatregelen Voor het geven van beheersadviezen wordt er van uitgegaan dat alle 29 soorten binnen het stroomgebied ook voor komen op de percelen in bezit van Staatsbosbeheer. Als er gekeken wordt naar de eisen die de meeste zoogdiersoorten aan hun biotoop stellen dan blijken er veel eisen overeen te komen. Zo zijn ruigtes en lintvormige landschapselementen voor de meeste soorten van belang. Dekking is hierbij de belangrijkste factor. Deze elementen worden gebruikt als rust- en foerageerplaatsen. Er wordt geadviseerd om houtwallen te behouden, te onderhouden en eventueel houtwallen aan te planten daar waar grote open vlaktes zijn. Bij deze houtwallen is het belangrijk dat er voldoende ondergroei is waardoor er op de bodem voldoende beschutting blijft. Boden bedekking door takken hopen, van bijvoorbeeld snoei afval, worden ook door kleine zoogdieren gebruik. Voor deze houtwallen is het ook wenselijk als deze noot- en besdragende planten bevatten. Deze planten dragen bij aan de voedsel voorziening van verschillende muizensoorten en marterachtigen. Het creĂŤren van overhoekjes wordt ook aangeraden. Hierbij wordt gedacht aan hoekjes die in het beheer ongemoeid blijven. Hierdoor zal er verwildering ontstaan waarbij extra beschutting ontstaat. Voor het maaibeheer van bermen, hooi- en akkerlanden wordt aangeraden om diversiteit in de elementen aan te brengen waarbij ten alle tijden lintvormige stroken ongemaaid blijven. Deze lintvormige stroken zouden hierbij aan moeten sluiten op aanliggende landschapselementen zoals houtwallen of bosranden. Deze stroken zorgen voor beschutting zodat kleine zoogdiersoorten veilig naar andere gebieden kunnen trekken. Voor deze stroken wordt een minimale breedte van 1.5 meter aangeraden. Deze breedte is nodig zodat het klimaat in de strook een voldoende luchtvochtigheid en koelte behoud. Dit is gunstig voor zowel zoogdieren als insecten (Klees, 2010). De lintvormige landschapselementen zullen als voor een belangrijk aandeel de biotopen van de muizensoorten vormen. De marterachtige foerageren in deze lintvormige landschapselementen omdat muizen een belangrijk deel van hun voedselvoorziening zijn. Verder bieden deze lintvormige elementen ook veel ruimte voor insecten. Hier profiteren de spitsmuissoorten maar ook vleermuizen van. Als er gekeken wordt naar de verkeersslachtoffers (zie bijlagen 15) dan valt op dat de meeste dieren worden doodgereden op het stuk Hoogstaatsebaan dat door het deelgebied Castelreesche heide loopt. De beste maatregel voor het voorkomen van aanrijdingen met dieren is het overzichtelijk houden van bermen en het invoeren van een maximale snelheid van 80km per uur (DWW 2000). Omdat er voor de Hoogstraatsebaan al een maximale snelheid van 80 km per uur geld, wordt er aangeraden om de snelheid op het stuk Castelreesche heide te verlagen naar een maximale snelheid van 60 km per uur. Dit zal niet alleen aanrijdingen voorkomen maar ook zorgen voor minder verstoring van geluidsoverlast in het gebied.
22
5. Conclusie In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag: Welke zoogdieren komen er voor in het stroomgebied `t Merkske en wat is de verspreiding en habitatgebruik van deze soorten? De onderstaande 29 zoogdier soorten komen voor in `t Merkske. Knaagdieren: aardmuis, bosmuis, dwergmuis, huismuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bruine rat, zwarte rat, eekhoorn. Insecteneters: bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, egel. Vleermuizen: gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis, watervleermuis, ruige dwerg-vleermuis, laatvlieger, watervleermuis, rosse vleermuis. Roofdieren: bunzing, hermelijn, steenmarter, wezel, vos. Haasachtige: haas, konijn. Evenhoevige: ree. Van de volgende soorten: bosmuis, rosse woelmuis, eekhoorn, mol, egel, haas, konijn en het ree kan gezegd worden dat ze voor komen in alle ge誰nventariseerde deelgebieden. Hierbij wordt er van uitgegaan dat ze gebruikmaken van de percelen in beheer van Staatsbosbeheer. Van de overige soorten kan niet gezegd worden dat ze in alle ge誰nventariseerde deelgebieden voor komen. Echter voor deze soorten geld dat ze wel gebruik maken van de percelen in beheer van Staatsbosbeheer. De biotoopeisen komen in grote lijnen voor alle 29 soorten overeen. Lintvormige landschapselementen en ruigten zijn voor alle soorten van belang als foerageer-, nest-, schuil-, of rustplaats.
5.1 Vervolgonderzoek Na aanleiding van deze inventarisatie worden er verschillende vervolgonderzoeken aangeraden. Tijdens het veldwerk bleek dat het op naam brengen van vleermuizen met behulp van een batdetector nogal wat ervaring verschaft. Wel zijn er een aantal locaties bekent geworden waar vleermuizen voor komen. Er wordt daarom aangeraden om een deskundige op dit gebied, deze plaatsen te laten bezoeken met een batdetector. Er is nog geen compleet beeld van de verspreiding van alle aanwezige muizensoorten in `t Merkske omdat niet alle deelgebieden met live-traps zijn ge誰nventariseerd. Aangezien Staatsbosbeheer ook in de deel-gebieden als Elshout, Haldijk en de Castelreesche Heide het beheer uitvoert, is het wenselijk om het plaatje compleet te maken. Er wordt daarom aangeraden om ook deze deelgebieden met live-traps te inventariseren. Hierbij wordt aangeraden om de standaard methode te gebruiken als dit mogelijk is. Uit de braakbalinventarisaties blijkt de dat de Ondergrondse woelmuis op verschillende plaatsen in `t Merkske voor komt. Aangezien de Ondergrondse woelmuis de meeste zeldzame woelmuis in Nederland is, is het wenselijk om extra rekening te houden met deze soort. Om met deze soort rekening te kunnen houden in het beheer is het noodzakelijk om te weten waar deze soort zich bevind. Er wordt daarom aangeraden om te onderzoeken waar deze woelmuizen zich in het gebied bevinden.
23
6. Bronnen Bang, P. (1973). Elseviers diersporengids. Sporen en kentekens van zoogdieren en vogels. 3e druk. Amsterdam/Brussel: Elsevier. Everts, H. et al. (2002). â&#x20AC;Śvan Moesdistel tot Boomkikker. Visie van Staatsbosbeheer op het behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden in het beekdallandschap van het Merkske. Groningen: Buro Everts & de Vries. Klees, D. Persoonlijke mededeling, 11 januari 2010. Korsten, E. 2010. Monitoring van compenserende maatregelen voor vleermuizen op de voormalige MOBcomplexen ,Heesch, Schaijk en Baarle-Nassau : monitoringjaar 2010. Nijmegen, Zoogdiervereniging Lange, R. et al. (1994). Zoogdieren van West-Europa. Utrecht: KNNV-uitgeverij en VZZ. Mennema, j. (1973). Vegetatiewaardering van het stroomdallandschap van het Merkske, gebaseerd op een Gorteria 6 (10/11). Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2010) [www-document]. <http://english.verkeerenwaterstaat.nl/kennisplein/5/4/54929/DWW_wijzer_96.pdf> Geraadpleegd: 25 januari 2010 VLEN en Zoogdiervereniging (2010). Vleermuissoorten. [www-document]. <http://www.vleermuis.net/vleermuissoorten/blog.html >. Geraadpleegd: 1december 2010.
Zoogdiervereniging (2010). Zoogdiersoorten [www-document]. <http://www.prc.dk/user-friendly-manuals/>. Geraadpleegd: 1 december 2010
24
7. Bijlagen Bijlage 1. Live-trap locaties
Fig 1. Live-trap locaties Halsche Beemden & Kromme Hoek 25
Fig.2 Live-trap locaties Ginhoven-Markske.
26
Fig. 3 Live-trap locaties Broskens. 27
Bijlage 2. Veldwerktabel. Fig.4 Invul tabel veldwerk.
Zoogdier inventarisatie van 't Merkske 2010 Perceel Soort
Datum
Tijd
Aantal
Biotoop lokaas nr. Bijzonderheden
28
Bijlage 3. Locaties cameravallen.
Fig. 5 Cameraval locaties
29
Bijlage 4. Verspreidingskaart: Aardmuis, Bosspitsmuis, Dwergmuis en Veldmuis.
Fig.6 Verspreiding Aardmuis, Bosspitsmuis, Dwergmuis en Veldmuis. 30
Bijlage 5. Verspreiding bos- en rosse woelmuis.
Fig. 7 Verspreidingskaart rosse woelmuis en bosmuis.
31
Bijlage 6. Verspreiding eekhoorn.
Fig. 8. Verspreidingskaart eekhoorn. 32
Bijlage 7. Verspreiding egel.
Fig. 9 Verspreidingskaart egel. 33
Bijlage 8. Verspreiding mol.
Fig. 10 Verspreidingskaart mol. 34
Bijlage 9. Verspreiding vleermuizen.
Fig. 11 Verspreidingskaart vleermuizen 35
Bijlage 10. Verspreiding marterachtige.
Fig. 12 Verspreidingskaart marterachtigen.
36
Bijlage 11. Verspreiding vos.
Fig.13 Verspreidingskaart vos.
37
Bijlage 12. Verspreiding haas.
Fig. 14 Verspreidingskaart haas. 38
Bijlage 13. Verspreiding konijn.
Fig. 15 Verspreidingskaart konijn. 39
Bijlage 14. Verspreiding ree.
Fig. 16 Verspreidingskaart ree.
40
Bijlage 15. Verkeersslachtoffers
Fig 17. Vekeerslachtoffers in `t Merkske
41
42