Beste lezers van de Tamboer,
Bisschop Cor Schilder Ik ben geboren op 19 september 1941 op Oudijk 12 te Westwoud in Westfriesland. In het Westfries zeggen we: “De Ouwe Dik”. Dat is het stuk weg dat Westwoud met Zwaag verbindt. Mijn vader was boer en ook bloembollenbouwer. We hadden een –voor die tijd- mooie boerderij met 17 ha land en 20 koeien. De “dertiger jaren” van de vorige eeuw waren financieel heel slecht eigenlijk voor alle mensen. In zijn hart was mijn vader boer, maar hij zei: “Er moet ook brood op de plank komen” en zo is hij al vroeg met bollen begonnen. Daar werd meer aan verdiend. We waren met tien kinderen, maar twee zijn er al als kind overleden: een meisje (Rietje) van maar een paar dagen en een jongen (Pietje) van een jaar of zes, meen ik. Pietje is in een sloot geraakt en verdronk net na de Tweede Wereldoorlog. Ik heb er nog maar vage herinneringen aan, want ik was pas vier. Wat ik me wel goed herinner is hoe mijn vader zijn hele leven lang steeds het grafje zo liefdevol verzorgde. Het moet hem erg veel pijn gedaan hebben.
We leven in een rare wereld. Terwijl Aleppo kreunt onder het oorlogsgeweld, Mosul in Irak een groot strijdtoneel is, maakt men zich op onze tv druk met Heel Holland bakt of andere programma’s die niet veel om het lijf hebben. Personeel en bewoners proberen de griep onder controle te krijgen. Ondertussen zwaaien we overleden bewoners uit. Zij gaan ons voor op de weg die we allen moeten gaan. In onze voorbereiding op Kerstmis wens ik jullie allen veel inspiratie toe. Met veel dank voor alle ingezonden stukken, vooral aan Henk Riesthuis, onze huisdichter. Piet Korse
WINTER Er hangt een sfeer van rust en vrede over het wit besneeuwde landschap spektakel en geluid verstommen de stilte overheerst, lawaai sterft uit
Zo groeide ik op de boerderij op samen met vier broers en drie zussen. Ik ben de jongste op één na. Na mij kwam er nog een meisje (Tony). Mijn vier broers zijn Arie, Gerard, Jan en Lou en mijn drie zussen Vera, Betsie en Tony. Omdat ik het jongste jongetje was, zeggen ze dat ik altijd erg verwend werd door mijn zussen. Ik heb dat eigenlijk niet zo ervaren toen ik kind was. Later ben ik toch gaan inzien dat het wel waar was. Ik houd ook erg veel van mijn zussen! Zozeer zelfs dat ik nu al enkele jaren met een van mijn zussen – Betsie - samen op fietsvakantie ga, ja zelfs tot aan Compostella in Spanje toe. Veel mensen kunnen zich dat niet goed voorstellen! We waren een zeer goed traditioneel katholiek gezin, bidden voor en bidden na het eten, rozenkransen enz. Iedere dag ook naar de H. Mis voordat we naar school gingen. We woonden bijna een half uur lopen van de kerk en dus waren dat vooral in de winter barre toestanden: op klompen, donker, slecht weer, weinig verlichting. We hadden dan voor twee keer brood mee: een pakje voor na de kerk en het tweede pakje voor tussen de middag, We mochten het brood in het schoollokaal lekker bij de kachel opeten. Ik kan me eigenlijk niet herinneren dat we ook iets te drinken hadden, water waarschijnlijk zo uit de kraan naast het toilet. Op vrij vroege leeftijd werden we ook al beetje bij beetje ingeschakeld bij het werk op het bedrijf en rond het huis. Ik vond het eigenlijk wel mooi. Het werk was nog niet zwaar. Ik had al gauw bekeken wat ik later wilde worden: ik wilde missionaris worden. Ik had ook afgesproken met mijn jongste zus Tony dat zij met mij mee zou gaan naar Afrika als mijn huishoudster! Mooi geregeld toch? (wordt vervolgd)
Takken, door ijzel en sneeuw gebogen twijgen, glanzend als pegels van kristal een kaal en uitgestorven eerste aanblik maar toch rustgevend en vrij van angst vogels, vertrokken naar verre landen bloemen en geuren, lang uitgewist dieren, gewapend tegen felle kou gehuld in warme wintervachten De wereld lijkt nu wel veel kleiner gedeeltelijk verborgen door de mist maar ongezien vergaart het energie om te herleven in het nieuwe jaar Henk Riesthuis
24
1
Preek van Theo Beemster op 17 juli 2016 op zijn 60-jarig jubileum en die van Marinus de Groot en Fons Geerts. Misschien weet u dat wij onze klas noemden: “Het beste wijdingsjaar van de eeuw.” Intussen is dat geworden: “Het beste wijdingsjaar van de vorige eeuw.” Geen enkele bisschop, geen enkele monseigneur is uit onze klas voortgekomen. Dus dat is het niet. Ja, Fons Geerts heeft het gebracht tot regionaal overste zowel in Oeganda als later weer in Kenia. Nee, wij noemen onszelf het beste wijdingsjaar van de vorige eeuw om twee redenen. Op de eerste plaats, omdat we een zeer muzikale klas vormden, Frans Vester was bijvoorbeeld een musicus par excellence. Dat heeft hij laten zien en horen in Hoorn en in Oeganda. Frans Kwik was een eerste klas dirigent; een betere kon je niet vinden. Ikzelf ben nog altijd heel blij, dat ik tweemaal het koor van de Mill Hill studenten als dirigent heb mogen leiden bij uitzendingen van de Vespers via de BBC radio. We hadden veel goede zangers in onze klas. En met ons allen vormde onze klas een koor, dat zowel tijdens kerkelijke plechtigheden als tijdens smokingconcerten van zich liet horen. Een andere specialiteit, die onze klas gesierd heeft, is het feit dat de Nederlandse klasgenoten, toen ze eenmaal weer terug waren in Nederland na hun periode in de missie, veel contact met elkaar onderhielden, elkaar bleven opzoeken. Tien jaar lang speelden zes van ons het klaar om iedere twee maanden gezellig bij elkaar te komen: dan in Ulicoten, dan in Appeltern, dan in Bemmel en natuurlijk ook in Vrijland. Iedere twee maanden! Sterke verhalen, lekker samen eten en waar nodig elkaar hulp bieden. Geen enkele klas heeft ooit zoiets gedaan. Inderdaad: het beste wijdingsjaar van de vorige eeuw. En of het zo moest zijn: de groep van Marinus, onze derde jubilaris, ook van 1956 uiteraard, was weliswaar een kleine groep, maar zij excelleerden in van alles. Marinus was een geweldige missionaris in Congo. Nu woont hij in Vrijland en laat hier alle mollen hollen. Ik denk inderdaad dat op dit ogenblik geen mol zich op ons landgoed durft te wagen, behalve natuurlijk Frans Mol. En geef Marinus de bollen van je uitgebloeide bloemen en je kunt er zeker van zijn, dat ze het volgend voorjaar hun kopjes weer opsteken ergens langs de wandelpaden in ons bos. En vergeet niet Marinus zijn eerbied en reclame voor Maria van Medugorje. Hij en zijn groepsgenoten, waarvan Marinus alleen nog over is, horen zeker ook tot het beste jaar van de vorige eeuw. En daarom vieren we feest. Die zestig jaar van ons vormen een mooi excuus om feest te vieren. Maar de echte reden is dat we het zestig jaar lang volgehouden hebben om met ons allen gelovig werkzaam te blijven. En hoe kan ik dan beter wensen, dat de volgende woorden van Sint Paulus ook in ons allen waar mogen blijven: “Moge de Heer uw liefde voor elkaar en voor iedereen steeds groter maken. Moge zijn liefde voor u even groot blijven.” Want dan blijven we alles met elkaar doen, dan doen we echt allemaal alles samen. Amen.
Wist u dat:
niets zo goed kalmeert als een net genomen besluit? de taak van een dokter is: je uit de hemel te houden? als je altijd meeloopt, je nooit een leider wordt? een lege kerk tot nadenken stemt en een volle kerk vooral afleidt? wie onervaren is, alles gelooft wat men zegt? het gevoel voor humor begint bij een gevoel voor verdriet? je niet moet wachten met genieten tot later, want als later eerder komt, ben je te laat!
2
Op een zekere dag kwam Father Wim ‘s avonds laat thuis. Het was donker en hij struikelde en viel. Hij kreeg een serieuze hersenschudding met een scheur in zijn schedel. Hij kon lange tijd niet goed meer praten. Die scheur verdween later alsof er een wondertje gebeurd was. Maar de val heeft wel gevolgen gehad voor zijn stemmingswisselingen die onverwachts op kunnen treden. Een jaar lang functioneerde zijn geheugen slecht, maar die kwam toch weer terug. Father Wim is herinnerd in Sarawak als een opgewekte man die grapjes maakt en grapjes waarderen kan. Hij had een grote liefde voor de mensen en zorgde voor hen met heel zijn hart. Hij ging graag een potje ‘canasta’ spelen bij de zusters. Zijn luide stem reikte dan tot over de Kanowit rivier. Hij preekte luid zonder microfoon en iedereen kon hem van verre volgen. Hij had eens de ervaring van een gesprongen blinde darm. Dat was een pijnlijke en levensgevaarlijke belevenis. Maar Wim overleefde het net als toen op de rivier een snelle boot tegen zijn boot opknalde en erover heen schoof. Father Wim bleef rustig zitten, terwijl het water zijn boot inliep. Tenslotte verdween Wim met zijn boot onder water. Een goede Samaritaan viste hem er net op tijd uit. Hij had het weer overleefd. In al zijn nederigheid en trouw heeft hij veel mensen vreugde gebracht en bij velen een glimlach op hun gezicht getoverd. In 2011 is hij naar Huize Vrijland gegaan om terug te kijken op zijn leven en te genieten van de rust. Vol belangstelling vraagt hij bijna dagelijks aan zijn huisgenoten: ‘Waar ga je heen of wat ga je doen?’ Sarawak heeft hij achtergelaten maar zijn belangstelling voor de mensen om hem heen is gebleven. Elke feesteling in huis kan een attentie van Wim verwachten.
Mill Hill schrijverscollectief Op 29 juni van dit jaar, toen we op Vrijland 150 jaar Mill Hill vierden, zijn verschillende schrijvers onder ons bijeengekomen om ons te bezinnen hoe we de Mill Hill leiding zowel in Nederland als ook in Engeland zouden kunnen bewegen om meer interesse te tonen voor wie we zijn en voor wat we de laatste jaren al schrijvende tot stand gebracht hebben. Een vervolgbijeenkomst werd op 17 augustus jl. in Breda gehouden in het gezelschap ook van onze algemeen overste Michael Corcoran en onze regionaal Martien van Leeuwen. Vanuit de schrijversgroep werden diverse voorstellen gedaan. Wij maakten ons vooral zorgen over de onmogelijkheid van toekomstige Mill Hill schrijvers uit Afrika en Azië die niet op een achterban terug kunnen vallen, om ooit publicaties te kunnen verzorgen. Voor onszelf vroegen we vooral om waardering. Fr. Ben Engelbertink nam het op zich om een schriftelijk voorstel in te dienen via onze regionaal bij het hoofdbestuur in Engeland. Dit deed hij. Op 7 oktober stuurde Ben Engelbertink ons het volgende bericht van de Algemeen Overste: “ In een schrijven van de regionaal en zijn raad erkennen en waarderen zij de waardevolle bijdrage die onze schrijvers gedaan hebben. Zij vragen Mill Hill om de leden aan te moedigen en te motiveren om hun schrijvers talenten te gebruiken. Het lijkt hun een goed idee om, als iemand een boek uit wil brengen, om een subsidie aanvraag in te dienen via de Regionaal Raad. Na diens goedkeuring zal het hoofdbestuur zich over de aanvraag buigen. Het hoofdbestuur neemt het op zich om deze speciale Mill Hill groep aan te moedigen en te helpen’’ . N.B. Fons Eppink is bereid om bepaalde publicaties op de Mill Hill Website te plaatsen. Piet Korse
23
In augustus 1958 werd hij benoemd voor Song om daar het hoofd van de lagere school te worden. Wim gaf les in de derde en vierde klas. Hij moest ook op het internaat toezien. Tijdens de weekends ging hij het binnenland in. Elk jaar kwam er een klas bij tot de lagere school helemaal compleet was. Tijdens de schoolvakanties bezocht Wim plaatsen zoals Pala Wong, Pelagus, Pila en Belaga. Dat werden drie gelukkige jaren voor Wim. Hij kreeg de opdracht om ook andere scholen goed op poten te zetten. En hij deed dat steeds met veel succes. Tijdens de weekenden en schoolvakanties kon je Wim op trektocht vinden om de mensen in hun ´langhuizen´ langs de rivier op te zoeken. In januari 1964 ging hij voor het eerst terug naar Nederland. Hij bleef daar vijf maanden. Hij verbleef bij zijn moeder. Samen met haar bezocht hij vele vrienden. In juni 1964 was Wim weer terug in Song om de mensen langs de rivieren op te zoeken. Hij groeide in gewicht en in wijsheid, en verloor nog meer haar. Maar hij genoot van zijn werk, ook in Julau en Pakan. In 1974 kwam Wim weer op vakantie. Zijn moeder was nu 88, zwak en ziek. Toen Wim bij haar thuis kwam, zei zijn moeder: ‘Wim, ik ben blij je te zien voor ik ga sterven. Ik heb op je gewacht.’ Drie weken later gaf zij de geest op 11 november, precies op Wims verjaardag. Zij was 44 toen Wim geboren werd. En precies 44 jaar later op 11 november stierf zij. Wim ging in maart 1975 terug naar Kanowit. Hij werd de bisschoppelijke vicaris voor het Iban volk. Toen een nieuw bisdom werd opgericht in Sibu, benoemde de nieuwe bisschop, Dominic Su, Father Wim als zijn Vicaris Generaal. Het viel Wim zwaar om Kanowit te verlaten, waar hij met veel enthousiasme gewerkt had van 1973 tot april 1988.
Jongensinternaat
Op 26 september 1992 werd hij gekozen als de Mill Hill Vertegenwoordiger voor Sarawak. Later kwam Sabah daar ook nog bij. Dat was een benoeming voor drie jaar. Nadien werd zijn taak met nog drie jaar verlengd tot 1998. In Sibu werkte hij 22 jaar van 1988 tot 2010. Hij hield zich bezig met twee afdelingen van het Legioen van Maria. In april 1994 was hij al geridderd door de Nederlandse regering tot Ridder van Oranje Nassau. Wim hield van zwemmen in de rivier. Hij hield van kaas, gerookte paling en chocolade. In de jaren zeventig probeerde de moslim regering in Sabah de Kerk uit te roeien. Het is hun niet gelukt. De katholieken maken nu 15 % uit van de bevolking. Er zijn bisdommen bijgekomen. Maar veel missionarissen werden het land uitgezet. Sommigen gingen in Indonesisch Borneo werken, in Pontianak, anderen gingen naar de Papoea’s in Irian Jaya, weer anderen naar de Filipijnen. Niet minder dan 50 Mill Hill missionarissen hebben in de moeilijke en afgelegen rimboe van Borneo gewerkt en wel vanaf 1891. 22
De Stolp
nou? Zolang kan ik niet wachten", zuchtte Alie. Oma wist raad: deze jongen zal de stolp bij buurman Endt ophalen en dan naar u toe brengen. "Goed idee. Laat dat oude lelijke plankje maar hier; dat van mij is veel mooier". Tegen mij: "Ik woon aan de dijk, nogal aan het einde. Maar kom asjeblieft niet te laat." Ze noemde het huisnummer, om alles overduidelijk te maken. Duidelijk nog bezorgd ging ze terug naar Volendam.
Mijn oma had een beeldenwinkel. Schuin tegenover de befaamde speeltoren in Edam. Het was geen grote winkel, eigenlijk een aangepast woonhuis. Het had geen etalage: door het ene raam naast de voordeur keek je zo de winkel in. De voordeur had een grote ruit waarachter vier zwarte stroken met ansichtkaarten hingen. Ieder jaar logeerde ons hele gezin twee weken in Edam, waar ook onze andere grootmoeder woonde. En bij oma woonde haar ongetrouwde zus, onze Tante Dien. Als we de winkel binnenstapten moesten we "blijf maar", roepen om duidelijk te maken dat we geen klanten waren. Overigens, klanten heb ik er al die jaren, dat ik er logeerde, niet gezien. Een keer vertelde oma dat er 's morgens een vrouw was geweest die twee ansichtkaarten kocht en toen vroeg of ze van het toilet gebruik mocht maken. "Een kakboodschap", zei tante Dien.
Even na tweeën belde ik bij buurman Endt aan. Hij had de stolp losgekregen. Oma blij. "Ga maar gauw”, zei ze. Tussen Edam en Volendam reed toen een tram. Het tremmetje noemden de mensen het. Ik dus met dat grote glazen geval naar het tramhuisje. Er bestond geen dienstregeling. Je moest maar gaan zitten wachten. Daar zat ik, een jochie van een jaar of veertien, met een vrachtje dat moeilijk te hanteren was, glanzend en glibberig en vooral dun en breekbaar. Ik zat ook in het tremmetje ongemakkelijk op een houten bank zonder leuning met de stolp op mijn schoot. De tram, een ware rammelkast, schudde en bonkte over de rails. Ik leek wel met iedere zwaai van de tram mee te schuiven op de gladde bank, steeds maar bang dat ik het ding niet zou kunnen vasthouden.
Behalve dan die ene zaterdagochtend. Een vrouw kwam de winkel binnen, haastig en opgewonden, onmiskenbaar een Volendamse. "Mijn man komt vanavond thuis na een week op zee. Ik was het huis aan het schoonmaken en toen ik de stolp over het Heilig Hart beeld afzeemde, liet ik hem uit mijn handen vallen. In gruzelementen! Als mijn man dat merkt, dan zwaait er wat", zei ze. "Heeft U een stolp in voorraad?" Oma wees op een zo'n ding. "Die is te klein" zei de vrouw. Op de bovenste plank stond een andere. "Ja, die is groot genoeg; die moet ik hebben". De vrouw was opgelucht. Oma riep mij. Zij was niet groot van stuk en ook niet jong meer. Op een keukenstoel klom ik naar boven en haalde het grote ding naar beneden. Het probleem leek opgelost. Maar... jarenlang had die stolp daar gestaan en nu bleek dat hij stevig vast stond op het houten plankje eronder. We konden het glazen geval niet los krijgen. De Volendamse, Alie Steur heette zij, werd weer helemaal zenuwachtig en bang. Oma zei: “Buurman Endt is schilder. Die kan het wel loskrijgen". Ik naar die buurman. Zijn vrouw deed open en zei : "Mijn man is nog aan het werk. Maar tegen tweeën is hij wel thuis. Laat het ding maar hier". Dat was weer een tegenvaller. "Hoe moet dat
In Volendam over een trapje de dijk op. Daar liep ik heel voorzichtig tussen een massa mensen over de beperkte ruimte op de smalle dijk. Er waren veel vrouwen en kinderen en andere familieleden, vrienden en kennissen van de vissers die thuis zouden komen, en natuurlijk ook de toen al talrijke, dringende, luidruchtige en fotograferende toeristen. Het krioelde van de mensen. In de verte zag je de eerste schepen al aankomen, dus grote opwinding bij al die wachtenden en nieuwsgierigen. Ik kwam langzaam vooruit. Hoe loop je met zo'n groot glazen ding? Onder mijn arm dragen ging niet want met mijn ene hand kreeg ik geen houvast. Voor mijn buik was ook moeilijk, want de bovenkant van de stolp was bol en heel glad. Ik kon niet duwen om vooruit te komen en moest kost wat kost voorkomen dat ik tegen mensen opliep of zij tegen mij. Ik kreeg veel bekijks.
3
Een klein en mager joch met een groot glazen ding, wat stelt dat nou voor? Maar niemand vroeg iets en ik zei niets. De dijk leek erg lang. Eindelijk kwamen de laatste huizen in zicht. Moeder Alie had al een tijd op de uitkijk gestaan en toen ze me zag klaarde haar hele gezicht op, holde naar me toe, pakte de stolp en ging bijna dansend haar huis in. Daar stond ik dan, zonder dat vervelende vrachtje, maar opgelucht dat ik het er goed van af had gebracht. Met het tremmetje teruggehobbeld naar Edam.
muziektent waar de bal in moest worden ge slagen. Alle slagen, die gemaakt werden om de bal van het startpunt tot in het “hole” te krijgen, moesten we turven op een lijst. Nou dáár ging het in mijn groepje gelijk mis, want wij volgden groep één en twee, maar hadden de “holes” niet in de gaten. We waren de kluts even kwijt en turfden er flink op los. Ha, ha, maar we snapten niets meer van de route. Gelukkig was het allemaal maar voor de lol, want we zouden echt zwaar gezakt zijn. Maar niet alleen in ons groepje ging het niet helemaal goed, hoor.
Alie Steur kon het Heilig Hart beeld weer keurig zijn glazen onderdak geven en onbevreesd haar man verwelkomen. Ze had niet veel of niets tegen me gezegd. Oma keek me met haar lieve glimlach aan en zei: "Goed gedaan, mijn kind". Ik was blij. Alie Steur was blij. Ook Oma was blij, zeker omdat ze die vrouw had kunnen helpen. En waarschijnlijk ook omdat ze die oude, bijna vergeten winkeldochter, na ik weet niet hoeveel jaren, toch nog had kunnen verkopen.
Van een ander groepje ging een hond met hun bal er vandoor. Eén bal kwam in een hermetisch afgesloten tuin/weilandje tussen allerlei vee terecht. Om dat balletje terug te krijgen, zijn er verschillende pogingen ondernomen om in contact te komen met de bewoner van het huis (er stond een auto voor de deur), maar er werd niet gereageerd. Nadat de buurman vertelde dat wijzelf wel over het hekje mochten om het balletje te pakken, heeft Wil (van facilitair) dat gedaan. Later hoorden we dat de eigenaar toch niet echt een heel gezellige meneer was, dus we waren blij dat we hem niet aantroffen. Gelukkig was dat de enige “echte” tuin waar de bal in verdween. Verder kwamen de ballen op allerlei plekken terecht die we eigenlijk niet wilden, namelijk, in de weilanden, in een greppel, tussen de brandnetels en in het hoge gras. Lastig, lastig, lastig maar het leverde veel hilarische momenten op. Enkelen van onze collega’s én vrijwilligster Wil Oomens zijn dwars door doornstruiken en onder prikkeldraad gekropen om de ballen weer te gaan halen. Wat is er gelachen!
Scherven hadden weer eens geluk gebracht.
Eddie Karhof
Wat was het een gezellige middag Het was heerlijk weer en wij hadden een gezellig uitstapje met de personeelsvereniging op 24 september 2016. Iedereen die meeging (14 personen) was om 12.00 uur aanwezig in Vrijland. Om 12.15 uur vertrokken we naar restaurant “De Luchte” in Spankeren. Daar aangekomen, konden we buiten op het terras genieten van koffie of thee met een gebakje. Nadat de inwendige mens verzorgd was, kregen we uitgelegd wat we gingen doen. Het werd: STRAATGOLF. We werden verdeeld in drie groepjes en het was de bedoeling dat we aan de hand van een routebeschrijving (al slaande tegen een zachte bal met een stok met een soort klomp eraan) een parcours afleggen door het buitengedeelte van het dorp Spankeren. In die route waren wat punten gemarkeerd als
Alida was de oudste dochter en was al twintig toen Wim geboren werd. Zij verzorgde haar jongste broertje. Zijn broer Piet (18), Gerard (16) en John (14) en Tom (12) waren niet zo blij met hun kleine broertje. Moeder Corrie was niet zo blij geweest, toen zij op vierenveertigjarige leeftijd vernam dat zij onverwachts zwanger was. Zijn vader was burgemeester in Oudorp en had een melkveebedrijf. De kleine groeide goed met al de melk die hij kreeg, ook al bleef hij dun en mager. Maar hij was gezond en sterk. Toen hij zes was, ging hij lopend naar de dorpsschool. Het was een half uur lopen. Maar tijdens de tweede wereldoorlog was de school soms bezet door Duitse soldaten. Wim moest dan op de fiets naar een school in Alkmaar bij de broeders. Op een dag ontnam een Duitse soldaat hem zijn fiets. Die had het leger nodig. Wim kreeg een andere fiets op antiplof. Op een dag vroeg een van de broeders: ‘Wie van jullie wil priester worden?’ Wim stak zijn hand op. Hij was toen dertien. Zijn vader was niet blij. Zijn moeder glimlachte. De pastoor werd op de hoogte gebracht. Deze vroeg voor Wim een plaats aan op het seminarie van het bisdom. Maar het was te laat om nog in te treden en ook moest je al wat Frans kennen. Wim kende alleen maar Nederlands. Maar in Hoorn was het missiehuis van Mill Hill. Vader Wim Bos nam zijn zoon daarheen om de zaak te bekijken. Zoon Wim mocht daar één jaar blijven, want de zoon van een burgemeester moest toch naar een bisschoppelijk seminarie. Maar Wim bleef. Hij deed na zijn gymnasiumopleiding twee jaar filosofie in Roosendaal van 1952 tot 1954. Wims vader stierf in 1952, 68 jaar oud ten gevolge van leverkanker. Wim deed zijn theologie in Mill Hill, Engeland. Hij rookte graag. De sigaretten waren in Engeland veel duurder dan in Nederland. Veel te duur voor een student. Dus holde hij een dik theologieboek uit. Zijn familie stuurde sigaretten dan in het boek naar Engeland. Dat ging een tijdje goed tot hij tegen de lamp liep. Het scheelde maar weinig of Wim werd weggestuurd. Maar hij bleef roken! Hij werd priester gewijd op 7 juli 1957 samen met 39 klasgenoten. In zijn parochie werd het een groot feest. Zijn moeder Corrie veegde haar tranen af. Wim was haar trots en vreugde. Wim kreeg een missiebenoeming en wel voor Sarawak. Hij vloog naar Kuching en kwam daar op 25 oktober 1957 aan. Wat op hem indruk maakte waren de rubberbomen en de vele open ruimtes met weinig mensen. Op de wegen waren heel weinig auto’s. Elke maaltijd bestond uit rijst. Zijn eerste benoeming was voor Kanowit, het gebied van de Iban. Het werd een trip van zes uur over de machtige Rejang rivier. Voor elke Iban gemeenschap of ‘longhouse’ ligt een steiger met daarop een toilet. Wim werd daarover van tevoren ingelicht. Na zijn aankomst bezocht hij elke avond James Empam en Barnabas Panggau om de Iban taal te leren. De eerste keer dat Wim bij een bezoek aan een gemeenschap rijstwijn dronk, nam hij wat te veel. Hij werd er ziek van en sliep twaalf uur achtereen.
Nadat we het parcours hadden afgelegd, mochten we weer bij het restaurant op het terras plaatsnemen en genieten van een welverdiend en zeer welkom drankje. Wat hadden we ondertussen dorst gekregen. Daar op het terras kwamen nog twee collega’s ons vergezellen. Ze hadden eerst nog moeten werken, maar kwamen er toch nog even gezellig bij. Na het drankje kreeg iedereen ook nog een heerlijke kom soep. Nou, dat ging
“hole”. De eerste “hole” was bijvoorbeeld een
Kerk in
Kanowit 4
21
erin als koek. Hierna werden we uitgenodigd om binnen te komen zitten aan een inmiddels gedekte tafel. We kregen een high brunch. Wat was dat lekker, zeg! Er stonden vier étagères op tafel met sandwiches brie, zalm, tonijn, carpaccio, kaas, ham enz. enz. Alle broodjes waren in mini uitvoering, maar zeer rijk en luxe belegd. Tijdens ons gesmikkel werden er ook nog warme hapjes gebracht o.a. mini saucijzenbroodjes en mini frituurhapjes en nagenoeg alles ging op. Tussendoor werden we ook regelmatig van drinken voorzien. Aan het eind was er voor allemaal nog een minitoetje, een soort cheesecake (een soort kwark met frambozen ofzo). Het was allemaal geweldig. Rond 18.00 uur was het afgelopen en gingen we weer met de auto’s op weg naar Vrijland of naar huis. Personeelsvereniging, bedankt voor dit heerlijke uitje, de goede zorgen en het regelen van alles. Janet Krol
Gespreksstarter met Huub Stockmann Het lijkt de redactie van de Tamboer een goed idee om ook bewoners te interviewen middels de gespreksstarter. Huub Stockmann bijt als eerste de spits af. Op zijn 27ste vertrok hij naar Afrika en kwam bij het Engelse protectoraat. Dat is een gebied onder een beschermheer. Huub heeft 56 jaar met veel toewijding en plezier in Kameroen gewerkt. Veelal werkte hij alleen met de bevolking in de rimboe. Hij was nog lang niet van plan om terug te komen naar Vrijland maar door een val liep hij een flinke hoofwond op. Men dacht dat de val veroorzaakt was door een tia. Dit bleek later niet het geval. Hij wijt zijn val aan zijn slechte ogen. Ondanks dat hij eigenlijk niet uit vrije wil hier gekomen is, is hij na verloop van tijd toch gewend geraakt en wil ook niet meer terug. Regelmatig is er telefonisch contact met vrienden en kennissen in Afrika, daar is Huub erg blij mee!
Wim Bos Wim werd in het ziekenhuis in Alkmaar geboren op 11 november 1930. Hij kwam twee maanden te vroeg ter wereld. Hij woog niet eens één kilo. Zijn vingers leken net luciferstokjes. Hij paste precies in een doos van 100 sigaren. Hij werd in een couveuse gelegd. Drie dagen later nam zijn vader het kleine kereltje met paard en wagen naar de kerk om gedoopt te worden. Hij werd gedoopt met de mooie namen van Wilhelmus Jacobus, want hij zou toch niet lang meer leven. Hij kreeg dezelfde naam als zijn vader Wim. Zijn moeder heette Corrie Bommers. Zij kwam uit Egmond aan de Hoef. Nu hadden zijn ouders vijf zonen en één dochter. Zijn moeder had liever een meisje gehad. Maar Wim was een taaie rakker en bleef in leven. 20
Wat is het vreemdste of meest exotische dat je ooit gegeten hebt? Ondanks dat eten weinig voor mij betekent, heb ik veel exotische dingen gegeten. Apen en slangen bijvoorbeeld. Dit vlees wordt in stukjes gesneden en geroerbakt met groenten en is heel smakelijk. Eens kreeg ik een gedroogd apenarmpje voorgeschoteld. Dit heb ik geweigerd, het leek te veel op een mensenarmpje. Wat is het beste – Liefde of Geld? Liefde natuurlijk! Amare, dat is mijn manier van leven. Welke dingen maken je bang, al weet je dat er geen reden is om bang voor te zijn? Ik ben nergens bang voor. Op een nacht kwamen er twee overvallers mijn kamer binnen. Zij schreeuwden: “Ga op de grond liggen!” Ik antwoordde: “Nee! Ik lig op bed, ik ga niet op de grond liggen.” Eén van de overvallers: “Dan schiet ik je dood!” Ik: “Dan schiet je maar!” De andere overvaller had ondertussen een stapeltje geld gevonden en het horloge van mijn overleden broer. Dat was nog het ergste, de sentimentele waarde van het horloge. Het enige aandenken van mijn broer. Wat is de vreemdste achternaam die je ooit gehoord hebt? Naaktgeboren.
Welk land zou je graag bezoeken en naar welk land zou je nooit willen gaan? 5
Naaktgeboren. Welk land zou je graag bezoeken en naar welk land zou je nooit willen gaan? Ik ben vastgeroest aan Afrika. De eenvoud en de hartelijkheid van de mensen. Ook ben ik wel in Rome geweest en Assisi. Het landschap is prachtig, maar het land zelf spreekt me niet zo aan. Eigenlijk wil ik helemaal niet meer reizen, zelfs niet logeren. Mijn bed staat in Oosterbeek en daar slaap ik. Deze eigenschap heb ik van mijn moeder. Zij wilde ook nooit logeren. Mijn moeder vond het heel moeilijk dat ik naar Kameroen ging, maar zij wilde wel dat ik mijn hart zou volgen. Toen zij later dement geworden was, vertelde ze aan iedereen: “Weet je dat ik een ‘zus’ in Afrika heb?” Ik heb het altijd maar zo gelaten. Welke van de zeven hoofdzonden pleeg je het meest? Moet ik eerst weten wat de zeven hoofdzonden zijn. Als iemand uit het jaar 2235 zou kunnen zien hoe wij leven, wat denk je dat hem of haar het meeste zou verbazen? Toen ik in 1958 in Afrika was, hadden de mensen minder. Ze hadden ook minder nodig en waren veel blijer. Het leven was primitief en men was gelukkig met niks. De grootste verbazing is waarschijnlijk dat, als mensen over ruim 200 jaar terugkijken op onze tijd, ze ons ook primitief vinden. Wie weet, lijken wij dan zelfs gelukkiger.
Graag wil ik Fr. Huub Stockmann hartelijk danken voor zijn spontane medewerking aan dit verhaal. Fijn dat we u beter hebben mogen leren kennen. Simone Een Duitser en een Nederlander zitten samen gezellig aan een bar. “Wat doe jij?’ vraagt de Duitser. “Ik ben timmerman”, vertelt de Nederlander. Vraagt de Duitser: “Was sagen Sie?” De Nederlander antwoordt: “Planken”. Stelling: “Lezen is ontdekken dat anderen al opgeschreven hebben wat jij denkt.” Citaat uit België: ‘Onlangs zag ik een jongeman met groen haar. Moest ik groen haar hebben, dan zou ik het laten verven.’
6
. zeven, acht kilometer voorbij varen. De kinderen die in het water aan het spelen zijn en de moeders die hun kleuters aan het baden zijn, houden even op en staren ons aan of zwaaien ons na. Intussen zijn we de Kedup opgevaren, een zijrivier van de Sadong. Hij is smaller, bochtiger, ondieper, met stroomversnellingen die meer van watervallen weghebben. Wanneer we tenslotte weer een zijriviertje nemen, de Mayan, wordt het langzaamaan een schier hopeloze tocht met een zo diepliggende boot. We stappen dus met ons drieën uit en geven zodoende de twee overige mannen een kans om met een lichtere boot ook het laatste stuk te varen. Nog een klein stukje tenminste, zo dachten we. Nog een uur lang lopen we, nu eens in de schaduw van hoge enkabang-bomen, dan weer in de brandende zon langs verlaten rijstvelden, nu overwoekerd door lang gras, varens en bamboestruiken. Tegen half zes horen we hanen in de verte kraaien. We komen aan in kampong Mayan Kawan. Het dorp bestaat uit één heel lang houten huis, op palen gebouwd, zodat er onder het huis nog net genoeg ruimte is voor de kippen en varkens om daar wat etensresten op te scharrelen, die door de vloer van bamboelatten gevallen zijn. We klauteren langs een paal met inkervingen, bij wijze van trap, naar boven. We staan op de veranda, die langs het hele huis loopt. Kleuters rennen huilend weg, vrouwen houden op met rijststampen en zetten hun lange stampers tegen de zijkant van het huis; oude mannetjes komen hier en daar uit de deuren tevoorschijn (de anderen zijn nog op het veld). Aldra zijn we omringd door lachende Dayaks, die ons vertellen dat wij “grootvader” en “nieuwe vader” gekomen zijn. Er wordt een rieten mat voor ons uitgespreid. Het doet ons deugd op de vloer te kunnen zitten. Al gauw voel je het gemis aan een gemakkelijke stoel. We praten wat over de slechte padieoogst en over de enkabangvruchten, waar de Chinese handelaren dit jaar zo’n hoge prijs voor geven. De kinderen zijn intussen over hun eerste schrik heen en zitten nu tussen de uitgespreide benen van hun vader of grootvader op de bamboevloer. Als father Mak dan nog een aardig verhaaltje vertelt en kunstjes uit
haalt met zijn oude hoed, is het ijs helemaal gebroken. We worden goede maatjes met de kinderen. En het is de zekerste manier om ook met de ouderen bevriend te worden, want hun kinderen zijn hun alles. De vader is even dol op de kinderen als de moeder. Hij probeert niet onder te doen voor haar in de verzorging van het kind. Hij neemt de baby mee naar de rivier om hem te wassen; hij sjouwt hem mee in een doek op zijn rug. Als het kind, een kleine jongen, een deugniet wordt, dan neemt de vertroeteling maar al de vaak de vorm aan van verwenning. Als er iets is (heel weinig) dat hij niet mag doen, dan hoeft hij nog niet bang te zijn voor het klassieke pak slaag, dat tot voor kort zo’n voorname plaats innam in de opvoeding van de Europe se deugniet. Hij doet wat hem zint en gehoorzaamt wanneer het hem zint. De kinderen dansen van puur geluk, als we hun een paar alledaagse knikkers of kraaltjes in hun handen stoppen. En de oudjes glunderen. Een voor een komen de andere mannen en vrouwen terug van het veld, ieder met een langwerpige mand op de rug gebonden, afgeladen met arens rijst, die ze met de hand geplukt hebben, de gans hete dag lang. Wanneer we gegeten hebben – rijst met kip en een kroes koffie van eigen teelt – dan wordt de kring toeschouwers steeds groter. Ze stellen vragen over vliegtuigen, over de zee, over koeien, over Rome en over zovele andere dingen die zij zelden of nooit gezien hebben. Ondertussen gaat de grote bamboepijp van mond tot mond en vallen de kinderen in slaap op de vloer tussen de groten in. De catechist geeft nog wat onderricht. Het is bijna middernacht, als ik in mijn klamboe kruip en probeer om mijn vermoeide botten rust te geven op de harde houten bamboevloer. Het valt niet mee om rustig te slapen in een Dayak-kampong. Als je niet wakker wordt van de pijn in je gewrichten die vergeefs rust zoeken op de bonkige latten van de vloer, dan wekken de varkens je wel van tijd tot tijd door hun ruzies en schreeuwen vlak onder het huis. In elk geval zorgen ze ervoor dat je voor dag en dauw al uit je muskietennet tevoorschijn kruipt. Ferdinand Vergeer (wordt vervolgd)
19
Verdwaald kerhand houd, buk ik me en probeer me door het dichte struikgewas te wurmen. De struiken zijn zo dicht doorvlochten van doornige lianen, dat ik tot de aftocht gedwongen word. Ik keer terug op het pad en kijk nogmaals naar de plek waar de aap uit de boom neerstortte. Ik loop een eindje verder om daar te proberen de bepaalde boom en de gevallen aap te bereiken. Ik raak de weg kwijt. Ik kan de juiste boom niet vinden. Ik keer nogmaals terug naar het pad om de juiste boom goed in me op te nemen. Nu ik zeker weet om welke boom het gaat, duik ik weer het bos in. Het is al bijna donker. De duisternis valt in de tropen in zodra de zon over de horizon verdwijnt. Bovendien begint het te regenen. Ik moet opschieten. Ik snel naar de plek waar de aap op me ligt te wachten. Maar het is nu al te donker. Door het dichte gebladerte zie ik nog enkele rode strepen van de verdwenen zon. Dat is het westen. Maar als dat het westen is, in welke richting moet ik dan lopen om weer thuis te komen?
Mijn eerste indrukken van de Missie Het is begin 1959. Ik ben pas in de missie aangekomen. Ik bevind me in de H. Theresia parochie in Serian, Sarawak. Het vertrek naar het binnenland zou om half tien zijn. Maar als we bij de aanlegsteiger komen, is de boot nog lang niet geladen.
Father Arie Mak wacht met een verfomfaaide bruine hoed op en met zijn paiong (parasol) in de hand. Ook Anung, de catechist is er, een Land-Dajak van het eerste soort. Ik moet mijn sporen nog gaan verdienen. We kruipen zolang maar onder de Japanse brug om uit de schroeiende zon te zijn. We praten wat over de reis van de komende veertien dagen. We kijken toe hoe de Chinezen het kleine, ranke bootje vol proppen met hun koopwaar, dat in verre kampongs aan de Dayaks verkocht gaat worden: gedroogde vis, blikjes vlees, kerrie en melkpoeder, zo gewild bij de mensen, omdat ze zelf geen koeien hebben. Daarnaast en daarop stapelen ze pakken fleurige Amerikaanse shirtjes die de jongens en mannen op feestdagen dragen of wanneer ze zondags naar het kampongkerkje gaan. Daarbij ook bontkleurige sarongs die de meisjes boven hun middel vastknopen en dan als jurk en rok dragen. Dan worden onze santongs (manden van hout en vlechtwerk om de gewone bagage in te doen) erbij opgestapeld. De overgebleven hoekjes worden opgevuld met 18
gebruiksvoorwerpen voor de kopers: kerosine-lampen, gebloemde schalen en kopjes en twee stenen kruiken van een halve meter hoog, dingen die al meer dan duizend jaar door Chinese handelaren aan de inlanders worden verkocht. Eindelijk vinden ook wij nog een plekje om te zitten. De buitenboordmotor begint te draaien en we varen op de brede Sadong. De tocht gaat naar de buitenwijken van de parochie Serian, ongeveer een afstand van Leiden tot Alkmaar. Het water is laag en algauw schuurt de bodem van het bootje over stenen of boomstammen die verraderlijk vlak onder het wateroppervlak verborgen liggen. Dit gebeurt steeds vaker. De boot ligt soms muurvast. Dan moet het volk eruit om de boot weer vlot te trekken. Af en toe valt de motor uit en moeten we met stokken en roeispanen het bootje met de neus tegen de stroming in houden; anders worden we meegesleurd; dan weer zitten we vast in drijfhout en moeten we takken en stokken opzij stoten om een weg te banen. De rivier in zijn ongerepte staat is moeilijk maar ook mooi. We varen in een halfdonkere laan van bomen, waarvan de takken van twee oevers elkaar raken. Lianen en varens hangen van de takken naar beneden. Een enkele keer bloeit er hoog boven ons een witte orchidee, die zijn lieflijkheid in deze woestheid schijnt te verdedigen door zich krampachtig vast te klampen aan een knoestige boomstam en van hem haar voedsel op te eisen. Er liggen rotsblokken op onze weg, waarlangs het water met geweld heen stroomt en waar ook wij met spattend geweld langs varen. Opeens is er een vergezicht, open en zonnig. Er liggen padievelden rechts van ons, waar de rijsthelmen deinen op de wind. Voor ons rijst een berg op. Ons middageten gebruiken we in de boot. Aangezien we geen lepels bij de hand hebben, eten we op z’n Dayaks: met de vingers. We leggen ons daarna zo behaaglijk mogelijk neer, lezen wat, kijken naar een lichtblauwe ijsvogel, die van tak tot tak voor de boot uitvliegt, of naar de kampong die we zo iedere
Het loopt tegen de avond. Ik bevind me in Waka, een klein dorp in het Congolese oerwoud. Ik neem mijn 22mm jachtgeweer en loop richting het dorp Malanga. Dat is een vissersdorpje langs de rivier de Luo, ook Maringa genaamd. Het is heerlijk rustig. Alleen de vogel lokulakoko roept zijn luide rollende kreten door het bos. De bomen aan de overkant van het voetbalveldje weerkaatsen de roep van de vogel. Die echo wordt teruggekaatst door de stenen parochiekerk. Zo hoort ook de lokulakoko zichzelf drie maal. Het zet hem aan om zijn luide roep keer op keer te herhalen. Hij of zij geniet er zelf hoorbaar van. Ik loop op het pad en neem de bocht, zodat ik parallel met de rivier loop. Tegen de avond zoeken de apen een slaapplaats op. Enkele willen nog wat eten voor ze gaan slapen. Zij zoeken nog wat voedsel en scharrelen door de bomen. Het is een ideale tijd voor de jager om zijn slag te slaan. Ik heb mijn geweer over mijn schouder hangen. Het is niet doorgeladen. Een verstandig iemand gaf me eens de goede raad om in de bewoonde wereld nooit met een doorgeladen geweer te lopen. Dit om ongewild ongelukken te voorkomen.
Ik weet het echt niet meer. Paniek heeft zich van mij meester gemaakt. Ik heb geen idee meer hoe ik lopen moet. Ik besluit op mijn gevoel af te gaan. Met een aanloopje stort ik mezelf wanhopig in het dichte struikgewas. Ineens komt dat struikgewas tot leven. Iets groots richt zich op. Is dat een mens of is dat een buffel? Het is te donker om maar iets te ontwaren. Het grote dier, dat moet het wel zijn, houdt zich van de domme en moet muisstil staan. Ik hoor slechts kinderstemmen in de verte. Maar ik ben radeloos om uit te vinden waar die stemmen vandaan komen. Ik realiseer me dat ik echt verdwaald ben. Ik heb geen idee hoe ik thuis moet komen. Ik loop verder het bos in, waar het struikgewas minder dicht lijkt. Ik loop in de richting van de laatste rode wolken. Ik raak onder het lopen enkele keren een strik die dorpelingen daar opgesteld hebben om groot wild te vangen. Een paar keer voel ik de slagboom van de door mij verstoorde strik net langs mijn hoofd zoeven. Ik loop verder en verder het oer
Ik loop verder. Plots springt een aap vlak voor me van de ene boom in de ander. Vliegensvlug neem ik het geweer van mijn schouder, zonder veel omhaal en zichtbare beweging. Ik laad het geweer en richt het op het nietsvermoedende slachtoffer. Het valt bij die eerste de beste knal in het dichte struikgewas.. Het valt zonder een kik, zonder gehuil, zonder geweeklaag van soortgenoten, neergeploft door een jager die alleen maar op een stukje vlees uit is. Het lieve leventje van moeder aap komt zomaar ten einde, zonder eigen schuld, zonder een mens ooit een strobreed in de weggelegd te hebben. Gelukkig is zij zich niet bewust van haar wrede lot, van het ongewisse einde van een rijk leven in het oerwoud. Zij viel als slachtoffer van één enkel kogeltje, zonder afscheid. Terwijl ik mijn geweer in mijn lin-
woud in. Ik heb geluk. Ik kom terecht in een veld. Iemand probeert hier een cassavetuin 7
aan te leggen. Een omgehakte palmboom ligt op de grond. Ik ga zitten om even bij te komen. Dan pak ik mijn geweer en schiet vier, vijf kogels de lucht in om mijn aanwezigheid bekend te maken. Ik houd mijn adem in, mijn oren staan recht op. Maar geen enkele reactie, geen stem die vraagt van: Wie is dat? Mens, wie ben jij ? Het geluid van de geweerschoten lijken zich in het luchtledige op te lossen. Wat nu? De sterren fonkelen aan de hemel. Ik zie het niet maar ik voel een lichte vochtige mist om me heen. Ik ga weer zitten. Dan daagt het in me dat, als dit een tuintje is, er ook een pad moet zijn die naar dit veldje leidt en dat me dan ook met de buitenwereld kan verbinden. De regen houdt op.
is blij me terug te zien. Hij had zich ongerust gemaakt en stond op het punt om enkele jongeren te vragen me in het bos te gaan zoeken. De volgende morgen ga ik met een jongen naar de plek waar ik de aap uit de boom schoot. De jongen zoekt een opening om de juiste plek en boom te bereiken. Een minuut later staat hij op het pad, met de aap in zijn handen. Hij neemt die mee om op te eten. In Congo kun je geen stap buitenshuis zetten of iemand vraagt je: waar ga je heen? Ik dacht eerst altijd dat die vraag uit pure nieuwsgierigheid en bemoeizucht gesteld werd. Na mijn dwaaltocht in het oerwoud realiseerde ik me dat die vraag voor de jager een reddingsboei is. De buren en omstanders mogen en moeten weten waar ze je eventueel kunnen traceren. De vraag wordt je gesteld voor je eigen levensbehoud.
Ik loop het veldje in het rond. Ik kan in het duister geen pad ontwaren. Twee, drie maal maak ik het rondje. Toen zag ik het. Het open veld geeft net genoeg licht om het pad te volgen. Ik kom op een tweesprong. Moet ik linksaf of rechtsaf? Ik ga rechtsaf. God zegene de greep. De miljoenen sterren aan de lucht geven me genoeg licht om voorover gebukt het pad te ontwaren. Het is misschien net twintig centimeter breed. Ik probeer vlot te lopen. Ineens houdt het pad op. Dus had ik linksaf moeten gaan. Ik draai me om en snuffel nogmaals langs het paadje. Ik ontwaar de afslag naar het tuintje en loop verder. Een oorverdovend koor krekels geniet van de warme nacht. De duisternis is compleet. Maar de talloze sterren weerkaatsen in het vochtige gebladerte. Ik vorder heel langzaam. Het paadje lijkt wel iets breder te worden. Of verbeeld ik me dat? De kinderstemmen zwijgen als een graf. De lokulakoko vogel verheft allang zijn stem niet meer. Moet ik toch de nacht in het oerwoud doorbrengen? Op hoop van zegen probeer ik het lange pad te volgen. Dan opeens zie ik een open ruimte. Ik sta achter een wit gebouw. Dat kan maar één ding zijn: de lagere meisjesschool van de Belgische Zusters. Rechtop lopend ga ik verder, richting de pastorie van de missie. In de verte zie ik al het flauwe licht van een stormlantaarn. Ik ga verder over de brede modder
Piet Korse
Reünie in Jozefhuis op 17 september 2016. De reünie van de Hoornse eerste klas van 1956 was heel bijzonder. Zoveel mannen die nu zestig jaar later een heel leven achter de rug hebben. Op vier na hadden ze er voor gekozen om toch geen Mill Hiller te worden. Misschien had hun moeder roeping en zij niet. Misschien stonden ze op een gegeven ogenblik niet meer ‘onder stroom’. Die uitdrukking had ik nog nooit gehoord. Als ik het goed begrepen heb, betekent het: een roeping voelen. Je geroepen voelen om priester of missionaris te worden of te zijn. Had je dat gevoel niet meer, stond je dus niet meer onder stroom, dan verliet je het seminarie of hing je je toog aan de kapstok. Op vier man na stonden die mannen op een gegeven ogenblik niet meer onder stroom en zijn ze een andere weg gegaan. Maar ergens heeft die oorspronkelijke stroomstoot in hun hele leven doorgewerkt. Velen hebben na het seminarie voor een baan in het sociale werk gekozen. Zij hebben zich met hart en ziel voor hun medemens ingezet. Zij hebben de zwakke mens op sleeptouw genomen. Of hebben ze de verstotenen van onze maatschappij onder hun hoede genomen. Geen stroom meer? Zij allen hebben een mensenleven geleefd, vaak heel intens voor hun medemens. Zij stonden niet onder de Mill Hill hoogspanning, maar de zaadjes van het missiehuis zijn in hun levens gaan kiemen en hebben veel vrucht voortgebracht. Zelfs na zestig jaar voelden de aanwezigen zich op die reünie weer thuis bij elkaar. Er werden mooie en heftige herinneringen opgehaald en gedeeld. Het seminarieleven in Hoorn werd opgehemeld of veroordeeld. De grijze mannen voelden zich weer even die onzekere jochies van toen, de stoere pubers van weleer, de energieke sporters, de brievenschrijvers van wie de brieven gecontroleerd werden of zelfs verscheurd. Vreugde over het samenzijn, pijn over een misgelopen roeping, teleurstelling over een onverbiddelijke kerk, trots op hun heden en verleden, tevreden over hoe het leven gelopen is, voldaan wat zij in het leven bereikt hebben, content over hun kinderen en kleinkinderen, toch ietwat onzeker over hun agnostisch bestaan. Het was goed die mannen te zien, te horen en te bewonderen: mensen getekend door het leven: grijze haren, diepe groeven, vele rimpels, krommende schouders, een gulle lach. De stroom van weleer was en is nog niet uitgewerkt. Piet Korse
Bedankt
Graag willen wij iedereen in Missiehuis Vrijland en St Jozefhuis hartelijk bedanken voor de aandacht en het medeleven dat wij mochten ervaren na het overlijden van onze lieve moeder, oma en overgrootmoeder. Het afscheid van haar was waardig en mooi. Wat voor ons nu blijft zijn de vele goede herinneringen. Een moeder die er steeds voor ons was. Een positief mens dat het leven als een uitdaging zag. Een vrolijke oma die van de kinderen weer jong werd. Wij hebben vrede met het afscheid, maar ook verdriet. We gaan het verlies in de toekomst een goede plaats geven. Hartelijk dank voor de mooie woorden, de lieve kaarten en alle blijken van aandacht en medeleven. Het heeft ons heel erg goed gedaan. Robert Jan Paas
weg. Nog maar vijfhonderd meter en ik ben thuis. Het lijkt wel of ik over een snelweg loop. Trillend van spanning en inspanning bereik ik de pastorie. Mijn collega Mill Hiller 8
17
Ik hoop
Kippen in Vrijland
‘k Hoop dat jij altijd mag dromen met de wind steeds in je rug. Dat gedachten blijven stromen, niet te langzaam, niet te vlug.
Sinds een paar maanden is Vrijland enkele kippen rijker.
Moge ’t zonlicht op je schijnen, zachte regen voor de groei. ‘k Hoop dat zorgen snel verdwijnen, dat je komt tot volle bloei.
Dat je echt aandachtig luistert naar je hart en je verstand, dat het onweer voor jou fluistert ’n wolk met goud zal zijn omrand.
Van tekstdichter Coot van Doesburgh
Ingrediënten:
Dat ’t geluk komt bovendrijven, ook is dat heel fragiel, dat je altijd trouw mag blijven, aan het diepste van je ziel. Ingezonden door Liesbeth Schelling
Pompoensoep – Basisrecept
1 pompoen (ik nam Buckskin-Kuri) 2 grote uien 3 tenen verse knoflook peper zout nootmuskaat bouillonpoeder of blokje vers gesneden bieslook room (bijvoorbeeld crème fraîche)
Broeder Herman is trots als een pauw op drie krielkippen. De twee hennen zijn eind augustus al begonnen met eieren leggen. Vader haan is nog trotser dan Herman zelf. Hij stapt parmantig door het leven. Die haan, bedoel ik! De krielkippen zijn Serama kippen, het kleinste kippensoort, zeer gewild bij fokkers, ook bij niet fokkers zoals bij vossen. Van het internet af de volgende uitleg: Serama’s zijn de allerkleinste kippetjes die er op de wereld zijn. De ondergrens voor een overjarige hen is slechts 200 gram. Voor een haantje is dit 225 gram. Het zijn dus echte “mini” kipjes. Serama’s worden (nog) niet per kleur gefokt. Alle kleuren zijn toegestaan en je mag dan ook alle kleuren rustig door elkaar heen kruisen. Wat bij Serama’s zeer belangrijk is, is het model en het karakter. Op beide onderdelen samen kunnen de dieren meer dan 50% van de maximale score bij een keuring in de wacht slepen. Er is geen enkel kippensoort wat zo op karakter wordt beoordeeld als de Serama. Een Serama is een echte knuffelkip die iedere aanraking en het optillen als prettig zal ervaren. Ze laten zich maar wat graag aanhalen! Door de eigenschappen van een lief karakter en kleinheid is het een echt kindvriendelijk ras. Wil je kinderen leren omgaan met dieren, dan is de Serama daar zeer geschikt voor. Ze vragen niet veel ruimte (3 st. op 1 m2 nachthok is genoeg) en de verzorging is beslist niet moeilijk. Bij de huisvesting moet je er alleen op letten dat ze door hun kleinheid minder goed tegen erge kou kunnen. Het advies luidt dan ook om ze bij meer dan enkele graden vorst naar binnen te halen. Voor de rest kunnen ze gehouden worden als alle ander kippen. Een groot voordeel bij het fokken is dus dat iedere kleur goed is. Je hebt op dit gebied dan ook geen “uitvallers” en je kunt dus met relatief weinig dieren te fokken al volwaardig meedoen aan diverse keuringen. Al eerder is gezegd dat het model erg belangrijk is. De Serama is een zeer levendig kipje dat zijn kop en borst parmantig en hoog draagt. Ook de staart wordt hoog gedragen en deze zal door zijn zeer kort ruggetje tegen de achterkant van de kam aankomen. De vleugels worden verticaal gedragen en mogen daarbij de grond net niet raken. Door deze houding zijn de poten van opzij eigenlijk niet te zien.
Bereiding: Was de pompoen, verwijder de steel en snijd de pompoen door midden. Verwijder de pitten en vezels met een lepel. Het is niet nodig de pompoen te schillen. Snijd de pompoen in kleine stukjes. Snijd de ui fijn, fruit dit samen met de geperste knoflook even aan. Voeg de pompoen toe als de ui glazig ziet. Kook dit samen met 2 liter water, peper, zout en nootmuskaat in 20 minuten gaar. Pureer de soep met een staafmixer of in de blender. Kook de soep nog even door met bouillonpoeder naar smaak. (ik heb een bouillonblokje toegevoegd)
16
Het keuren van een Serama gebeurt niet in de kooi, maar daar buiten. De dieren worden al staand op een keursokkel van alle kanten bekeken. Het model moet daarbij tot uiting komen en het rustige karakter zal blijken uit het feit dat de dieren elke aanraking normaal vinden. Ze vliegen daarom ook niet zomaar van de sokkel af. P.S. De haan van Herman vertoont een agressief trekje als je te dicht bij zijn hennetjes en hun eitjes komt.
9
Herfst
Father Kees Koning. noeming die hij na zijn wijding ontving, was voor het bisdom Tororo in Oeganda.
Op 10 februari 1928 werd Cees in de Weere als de vierde van zes kinderen geboren. Zijn vader was Piet Koning (uitgesproken Keuning) en zijn moeder was Ma(ria) de Groot, beiden geboren en getogen in de Weere.
Naar de missie Op vier oktober 1955 stap ik op de trein naar Rome en beleef daar veertien mooie dagen. Father Klotzner weet veel bijzonderheden te vertellen, als hij ons overal mee naartoe neemt. Midden op straat tussen het drukke verkeer stopt hij zijn Fiatje en waarschuwt ons uit te stappen en door te lopen zonder te stoppen, want, ‘als je doorloopt, kunnen de auto’s je ontwijken; maar twijfel je, dan gebeuren er ongelukken.’ De passagiersboot Afrika heeft pech. Eindelijk kunnen we in Genua op de vrachtboot Diana stappen. Mill Hill had ons verteld dat er genoeg kajuiten waren voor dertien passagiers. We worden echter naar het ruim verwezen, waar stapelbedden tussen schotten zijn geplaatst. Kort nadat we van wal zijn gestoken, wordt er een lek geconstateerd en leggen we aan in Messina, op het eiland Sicilië. Het was maar twee uur varen, maar we blijven er drie dagen voor anker. Het vervelende is dat, als we van boord gaan, er bij de uitgang een bord de tijd van vertrek aangeeft die al verstreken is. Dit herhaalt zich alle drie dagen. In het Suezkanaal is het bloedheet. Een paar keer blijft de boot stil liggen om opkomende boten te laten passeren. Alle havens die we tegenkomen, doen we aan. In Port Said en Aden lopen we ‘s nachts door de straten, stappen we op de trottoirs over slapers heen, langs rommelwinkels met mannen die in alle talen hun waar aanbieden. Eindelijk vinden we eten dat er goed uitziet. In Mogadishu worden we in een mand van boord gehesen en in een bootje neergelaten dat ons naar de wal voert. Hier en daar hebben we Arabische passagiers opgepikt, dekpassagiers, die geiten mee hebben. Deze beesten worden ritueel op het dek geslacht. Voor hun behoefte gaan deze passagiers op de reling zitten en u raadt het wel! De hygiëne en de watervoorziening worden steeds
Zijn vader kwam uit een gezin met een café en een winkeltje plus een doorloopstal voor paarden. Ze hadden ook enkele koeien. Toen Cees aan de pastoor liet weten dat hij priester wilde worden, stuurde hij hem in 1940 naar het seminarie Hageveld in Heemstede. Hij zei: ‘Vanuit Hageveld kun je later nog alle kanten op.’ Maar de Duitsers namen ook Hageveld in beslag. In 1941 woonden de seminaristen in kleine groepen bij mensen in het dorp. Cees kwam terecht bij een tulpenboer. Hij verbleef ook een jaar in Westwoud, in de meisjesschool. Vervolgens nog een jaar in Noordwijkerhout. Daar verbleven de studenten in een gekkenhuis. De oorspronkelijke bewoners waren door de Duitsers afgevoerd. Daarna bleef hij ook nog een jaar thuis in de Weere. Hij vertelde met smaak hoe hij onder de oorlog geholpen heeft om stiekem alle bomen langs de Vekenweg om te kappen. Er waren immers geen kolen meer voor handen. Mensen hadden brandhout nodig om hun potje te koken en zich in de winter warm te houden. Na de oorlog was Cees weer een jaar op Hageveld. Daarna stapte hij over naar Mill Hill. Hij verbleef één jaar in Hoorn, toen in Haelen, Roosendaal en Mill Hill. Hij werd daar priester gewijd op 10 juli 1955. De be
10
De herfst is al begonnen. Ik, de spin in de Hof van Piet, bereid me voor op de komende winter. Ik moet me deze dagen goed voeden om de komende kou te kunnen weerstaan. Dagen-, weken- en maandenlang zal ik me stil moeten houden, overwinteren dus. Maar ik tref het, want de muggen en vliegen maken van het zonnige herfstweer gebruik om nog even lekker rond te vliegen, om afscheid te nemen van hun familie en vrienden, om hommels en bijen te beluisteren bij hun buurpraatjes, om de vluchtige vogels voorbij te zien trekken naar warmere oorden. Zelf kijk ik ook mijn ogen uit bij de goudgele herfstkleuren in het fruit, in de bladeren van struiken, in het blad van bomen zoals beuken en eiken. Zelfs de ondergaande zon straalt heerlijke herfstkleuren uit. Ik, de spin, heb het niet zo op menselijke wezens voorzien, omdat ze geen oog hebben voor het kunstige weefsel van mijn spinnenweb. Mensen lopen gewoon rechtdoor, ook al heb ik urenlang mijn web vervolmaakt. Het kan hun blijkbaar geen zier schelen of ze mijn handwerk de vernieling in helpen of niet. Ze zullen nooit even een boompje voor me omlopen. Ze zijn zelfs in staat om me met hun schoen of klomp de eeuwige spinvelden in te trappen. Ik word daar uiteraard spinnijdig om. Anderen zeggen dat ik dan zo nijdig word als een tor. In ieder geval wind ik me daar sterk over op. Maar ik geniet van de zachte wind die me schommelt en in slaap sust, ik geniet van de nog krachtige zonnestralen, ik geniet van de stilte nu de trekvogels vertrokken zijn, nu de steeds roepende zwarte merel eindelijk zijn gezang heeft gestaakt. Het is goed, het is mooi geweest. De zomer is vertrokken, de zon wordt milder, de hommels hebben hun winterkwartier al opgezocht; ze hebben hun web-vernietigende bromtochten beëindigd. Het is rustig geworden om me heen. Ook ikzelf kom tot rust. Ik betrap me erop dat ik niet zo vaak meer spinnijdig word. Dat doet me goed. Ik slaap weer met beide oogjes toe. Nog een paar weken vliegenvangen en ik kan mijn winterslaap beginnen. Wat een zalige tijd. Zoveel maanden geen zorgen aan mijn kop. Geen website vernielers in de buurt. Laat de boeren maar dorsen. Ik trek me terug in een donkere, veilige luwte, dromende van een betere toekomst, een toekomst, wanneer alle insecten, vogels en dieren elkaar het licht in de ogen gunnen, waar de zon opkomt voor ieder van ons, waar de wind zoete geuren aanvoert, waar het voor ieder goed toeven is, wanneer elke spin telkens voldaan de nacht in kan gaan. Je hoort het; ik ben mijn droomtijd al begonnen. De herfst is er al in de Hof van Piet.
Jan Spin
Wist u dat:
dat de rol pillen die we wekelijks krijgen een baxter rol heet? Op zijn Nederlands uitgesproken als bexter! volgens Rini de Groot je een bosje varens in je kippenhok op moet hangen, wil je het gevogelte vrijwaren van luizen? Hans Burgman een DVD uitgebracht heeft van zijn musical over het leven van onze collega Mill Hiller John Kaiser? we een bijna professionele kippenboer in ons midden hebben in de persoon van Broeder Herman? Een sierlijke poort geeft toegang tot zijn kippenfarm! Wie heeft zo iets?
15
Kijkgebed In het parochiekerkje van een Frans dorp kwam regelmatig een boer uit de omgeving. Hij zat dan op de voorste rij en keek naar het Christusbeeld; verder deed hij schijnbaar niets. Na enige tijd werd de pastoor nieuwsgierig en op zekere dag vroeg hij de boer wat hij daar toch deed. De boer antwoordde: ‘Ik kijk naar Hem en Hij kijkt naar mij ’. Samenkerk/ herfst, bisdom Haarlem-Amsterdam
beroerder, zodat verschillenden van ons amoebedysenterie oplopen. Pas acht jaar later word ik hiervoor in Rotterdam behandeld. Bij aankomst in Mombasa heerst er een ware hittegolf. Een week later stappen we op de trein. Deze gaat dwars door Kenia heen, soms heel hoog en dan weer laag, totdat we om drie uur ‘s nachts in Tororo arriveren. Father McQuillan staat op me te wachten. Later in de morgen maak ik kennis met Bisschop Greif. Deze schrijft later naar Mill Hill met de vraag of ze soms hun leden dood af willen leveren! Zo mager zag ik eruit.
zustertaal naar de andere. Bezoek aan Amuria
Alanyi
Wist
u dat:
er drie redenen zijn waarom Sinterklaas bestaat? Omdat er kinderen zijn, omdat er volwassenen zijn, omdat er zakenmensen zijn. de mens zich vaak stoot aan dingen waar hij overheen moet stappen? er een verschil is tussen een terrorist en een liturgist? Met een terrorist kun je onderhandelen! Eddy bedankt is als onze hoffelijke barkeeper? Naar eigen zeggen voelt hij zich geflest. dat Hermans haan is gaan hemelen? de zogenaamde ‘millenials’ de generatie is tussen 1980 en 2000?
Ik word benoemd naar Alanyi (Apikikwe op de kaart, dit betekent in de Langotaal: waar het water droog is). Een warme plaats dus. Daar is Jos Delheij uit Made pastoor, een manneke, heel klein van stuk. Daarom wordt hij Joske genoemd. Joske gaat elke week in Soroti boodschappen doen. Daar ontmoeten wij elkaar. Hij staart me aan alsof hij een wonder van een kerel ziet. Later vertelt hij me dat hij dacht een kapelaan met tbc te ontmoeten. Om zo iemand op een afgelegen plaats te hebben is niet plezierig. Joske is met een Volkswagen-open-busje gekomen. Onderweg naar Alanyi sputtert de auto even. Joske draait een kromme haak tussen de pedalen een kwartslag om. Nu hebben we nog één liter benzine, zegt hij. Op vier december eindigt mijn reis van precies vier maanden. In Alanyi staat er zowaar een huis met een pannendak, maar wat blijkt? Als het regent, dan regent het binnen even hard als buiten. De pannen zijn te breed op het dak neergelegd. De volgende morgen celebreer ik de mis en Joske preekt. Ik zit onder zijn preek deftig op een houten keukenstoel en draag een baret. Ik versta geen woord van zijn preek, maar telkens als hij Were zegt, dan licht ik mijn baret omhoog en buig ik mijn hoofd naar de parochianen toe. Ik ben geboren in de Weere en ik veronderstel dat Joske het over mij, zijn nieuwe kapelaan, heeft. Later vertelt hij me dat hij drie weken daarvoor uit Nagongera gekomen was, waar de mensen in het Ludama God ‘Were’ noemen. In Lango is het woord voor God ‘Ubanga.’ Hij
moest even overschakelen van de ene 14
11
Na de viering en de koffie stelt Joske voor om naar Amuria te gaan Daar is Father Wiedenhofer pastoor en Father Tauber zijn kapelaan. In zijn studententijd werd hij Richard genoemd naar de bekende zanger Richard Tauber. Onze Tauber kan niet, maar dan ook helemaal niet zingen. De auto begint al na een paar kilometer te sputteren en de motor slaat af. Deze wil niet meer starten. ‘Dat moet de carburateur zijn’, zegt de pastoor. Het is erg stoffig in dit droge hete klimaat. Zeer vakkundig licht hij de carburateur uit de motor, maakt hem schoon en plaatst hem weer terug. Maar de motor weigert halsstarrig. Ondertussen heb ik een lange grasstengel geplukt en peil de benzine in de tank. De stengel komt even droog omhoog als hij erin ging. Joske gaat langs de weg zitten en vertelt me dat je nooit moet laten merken dat je niet weet wat eraan mankeert. Hij legt aan de omstanders uit dat hij weet wat de fout is, maar dat er een monteur aan te pas moet komen. Ik herinner hem eraan dat hij die kromme haak had omgezet voor de reserve liter. Hij reageert met een woord in de Lango taal en misschien maar goed dat ik dat niet versta. Een van de omstanders is zo vriendelijk om met de fiets een bus benzine te halen. In Amuria worden we verwelkomd door pastoor Wiedenhofer. Ik vraag hem of de kapelaan thuis is, want hij is de enige die ik ken. De pastoor zegt heel geheimzinnig: ‘Hij komt straks wel.’ Hij komt dus later binnen met een witte toog over zijn blote lichaam. Hij loopt voorzichtig wijdbeens. Ik mag hem geen hand geven, enkel even met de vinger aanraken. Wiedenhofer legt uit dat er in de binnentuin een grote ‘muvule’ boom staat. Op een dag klimt Richard de hoge gladde stam van die boom in met een fototoestel om zijn nek. Wiedie (zo wordt de pastoor genoemd) staat door het raam te gluren en ziet zijn kapelaan met heel veel moeite de onderste tak grijpen. Hij probeert met zijn laatste krachten zich op die tak te hijsen, maar heus, hij kan niet meer. Dan glijdt hij met zijn armen en benen strak om de dikke stam heen naar beneden. Hij landt keurig op de grond, maar heeft zijn armen en benen zo kapot geschuurd dat hij geen kleren meer kan verdragen. Vandaar
Dan glijdt hij met zijn armen en benen strak om de dikke stam heen naar beneden. Hij landt keurig op de grond, maar heeft zijn armen en benen zo kapot geschuurd dat hij geen kleren meer kan verdragen. Vandaar die toog over het blote lijf! Het zit de pastoor niet lekker dat de kapelaan al drie weken geen “intenties” meer gelezen heeft. Ik moet de Langotaal leren waar nog weinig of niets van op schrift staat. Voor de Mis gebruiken we een boekje in Acholi, een zustertaal. Joske zei: ‘Ga maar naar een hut waar mensen aanwezig zijn en vraag dan “Kino kye ki?” Dat betekent: ‘Wat is dit?’ Je wijst dan naar een tafel en als je daarna naar een stoel wijst, dan krijg je hetzelfde antwoord. Allebei zijn ze van hout, maar om de naam ‘stoel’ te vernemen, ga je erop zitten en wijs dan aan: Kino kye ki? Dan naar de tafelpoten enz. Zo leer je als een kind praten. De mensen zijn altijd heel behulpzaam om je hun taal te leren. Hoe krom je ook preekt, zij doen hun best je te begrijpen. De missiescholen staan onder toezicht van de pastoor. Joske wil dat ik aan het begin van het schooljaar de nieuwe leerlingen voor de eerste klas inschrijf. Ik kan dan meteen wat Lango opdoen. Er zijn geen zusters op deze missie en geen meisjes op school. Later komen er zusters. Zij geven huishoudonderricht. Daar zijn de ouders wel voor te vangen. De liefde gaat nu eenmaal door de maag. Het gaat me redelijk goed af, tot er een vader komt met twee zonen. De een is al volwassen en de ander ongeveer zeven jaar. Deze laatste denk ik te moeten inschrijven, maar pa staat erop dat zijn oudste naar school gaat. Stel je eens voor hoe ik met ‘n beetje kennis van de taal die man aan het verstand moet brengen dat zijn jongste ervoor in aanmerking komt en niet die grote knul. Wanneer ik tenslotte alle twee jongens weiger, geeft de vader ineens toe: dan de jongste toch maar. Later verneem ik dat de oudste al een vrouw en een kind heeft. Joske koopt op een dag een Opel vrachtwagen, een twee tonner. Ik vervoer daar planken en balken mee, zodat de mensen scholen kunnen bouwen. Overal beginnen katholieke, protestante en islamitische instellingen scholen op te richten. Drie godsdiensten zijn nu in Oeganda officieel erkend,
geen andere. We krijgen subsidie om de salarissen van de onderwijzers te betalen. Aan het eind van elke maand moet de pastoor dat geld bij een bank ophalen, een gevaarlijk karwei. Father Gaims wordt een keer van alles beroofd.
Als Obote minister-president wordt, voert hij een vijfjarenplan in: de natie voorzien van intellectuelen. Dit lukt met het gevolg dat er veel werkeloosheid ontstaat. De regering neemt dan alle scholen over. Dit is voor veel pastoors een zegen, ofschoon zij er financieel op achteruitgaan. De kinderen betaalden immers schoolgeld. Van dat geld trok de pastoor 2% af voor de parochie. Later word ik pastoor van Budadiri. De ouders betalen dan geen kerkgeld, want dat wordt met het schoolgeld al betaald. Bovendien komen er niet veel naar de kerk, want zo zeggen ze: ‘Wij hebben al geleerd!’ In sommige talen is leren hetzelfde woord als bidden. In Budadiri verlies ik in mijn eerste jaar door de overname van de scholen 27.000 shilling. En dit is veel geld!
12
De scholen worden dus alleenzaligmakend en de schoolbel vervangt de kerkklok! Dit betekent een hele omschakeling voor het apostolaat.
Op het seminarie moeten studentjes
Nagongera seminarie Na anderhalf jaar Alanyi word ik benoemd voor het seminarie te Nagongera. De bisschop denkt dat het daar beter voor mijn gezondheid is. Het seminarie is nog in aanbouw en er is nog geen huisje voor mij. Ik moet in een leegstaand klaslokaal huizen. Als hun laatste aanwinst geven ze mij de volgende vakken en werkzaamheden: Latijn en meetkunde in groep één, plus muziek en de ziekenzorg. Op een dag breekt er schurft uit. Alle jongens moeten van onder tot boven ingesmeerd worden. Zij moeten al hun kleren wassen. Gelukkig is dit afdoende. Ook breekt de A-griep uit. De een na de ander wordt ziek. Wanneer allen naar huis zijn, krijg ikzelf ook de griep. Iets anders is het wanneer ik met koorts naar het Mbale ziekenhuis gebracht word. De dokter licht mijn ooglid op. Hij constateert een vleugje geelzucht. De verpleegster vindt van niet en daar blijft het bij. Al het eten dat ze me geven, komt er weer uit. De verpleegsters moeten wel eens lachen, wanneer zij meer ‘eten’ weghalen dan zij gebracht hebben. De dokter is heel bezorgd en een paar keer vraagt hij of hij hard mag drukken. Hij kan zo hard drukken als hij wil, maar ik voel nergens pijn. De Mill Hill overste komt elke dag. Op een keer wil hij me rondrijden in zijn auto. Een beetje afleiding zou me goed doen. Want, zo denkt hij, het zit natuurlijk tussen zijn oren. Maar als hij op de negende dag weer bij me zit, begint hij ineens te lachen. Ik zeg nog: ‘Lach je grootje uit, man!’ Maar als hij uiteindelijk praten kan, zegt hij dat ik er geel uitzie. Als de dokter constateert dat het dus toch geelzucht is, brengt de verpleegster me toastjes met twee zachtgekookte eieren. Dat smaakt wel zo goed dat ik aan de bel trek en ze weer toastjes met twee eieren brengt. Geloof het of niet, ik bel weer en ja hoor, zij brengt toast met eieren voor de derde maal. En het eten blijft erin.
die een open wond aan hun been hebben, naar huis. Ze mogen pas terugkomen als de wond dicht is. Velen komen niet meer terug. In de stafvergadering stel ik voor om de studenten ook levertraan en groenten bij hun eten te geven. Father Harry van der Steen, die goed bekend is met de omgeving, zegt dat je gemakkelijk witte kool uit Kenia met de trein in kunt voeren. Met een dagelijkse lepel levertraan en groenten bij hun traditionele maaltijd gaan alle wonden dicht. Elke keer mag ik op het vliegveld in Entebbe, als ik van verlof in Nederland terugkom, zonder verdere controle doorlopen. Oud-studenten van het seminarie zijn daar beambten geworden en groeten me met: “ Groeten aan Nagongera!”. Ze zeggen dit zelfs na mijn vertrek daar. Cees Koning
13
(wordt vervolgd)